direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Rijssen, Hoogspanningsstation 110kV
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1742.BP2021004-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

TenneT en Enexis zijn voornemens om het hoogspanningsstation Rijssen 110kV aan de Bovenleiding 1 te Rijssen in de toekomst uit te breiden. De aanleiding voor deze uitbreiding is de verwachte groei in opwek en vraag naar energie in de regio van gemeente Rijssen-Holten om de energietransitie te versnellen. Met de beoogde uitbreiding wordt rekening gehouden met twee extra transformatoren. De uitbreiding zal gefaseerd plaatsvinden.

De uitbreiding van hoogspanningsstation Rijssen 110kV is niet in overeenstemming met het vigerende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. In deze toelichting is aangetoond dat het gewenste plan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en dat het geheel in overeenstemming is met een 'goede ruimtelijke ordening'.

1.2 Ligging en begrenzing

Het hoogspanningsstation Rijssen 110kV ligt ten westen van de kern Rijssen in het buitengebied aan de Bovenleiding 1. Het plangebied staat bekend onder de kadastrale gemeente Rijssen, sectie L, perceelnummer 383 en 581. Het plangebied heeft een oppervlakte van 19.246 m². Navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BP2021004-0401_0001.jpg"

Globale ligging plangebied (wit omcirkeld, bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BP2021004-0401_0002.jpg"

Globale begrenzing plangebied (wit omkaderd, bron: Google Earth)

Aan de noordzijde wordt het gebied begrensd door een weg, De Hoogspanning, aan de oostzijde ligt de Bovenleiding en aan de zuidzijde wordt het gebied begrensd door de Voltweg. De Bovenleiding is tevens de toegangsweg naar het hoogspanningsstation. Deze weg is onverhard en loopt vanaf de Holterstraatweg, een parallelweg langs de N350, richting het hoogspanningsstation. Aan de westzijde gaat het gebied over in een agrarisch perceel. In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen woningen aanwezig. De dichtstbij gelegen woningen bevinden zich op een afstand van ca. 300 meter. De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door agrarische percelen en ten oosten van het hoogspanningsstation op een afstand van ca. 130 meter is een tuincentrum en hoveniersbedrijf gevestigd.

Voor de exacte begrenzing van het plangebied dient de digitale verbeelding behorend bij dit bestemmingsplan te worden geraadpleegd.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Chw Omgevingsplan

De gemeente Rijssen-Holten heeft een Chw Omgevingsplan buitengebied Rijssen-Holten (hierna: Omgevingsplan) vastgesteld op 24 juni 2021. Dit Omgevingsplan is een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte zoals opgenomen onder artikel 7c Besluit uitvoering Crisis- en Herstelwet. Met onderhavig plan wordt binnen de mogelijkheden van een bestemmingsplan zoveel mogelijk aangesloten bij dit Chw Omgevingsplan van de gemeente.

Aangezien het juridische deel van dit bestemmingsplan aansluit op het Chw Omgevingsplan buitengebied Rijssen-Holten wordt navolgend in beeld gebracht welke functies op basis van het Omgevingsplan in het plangebied gelden. Op basis van dit plan gelden de volgende functies:

Basisfunctielagen in het buitengebied:

  • Agrarisch landschap - gemengde functies
  • Natuurlandschap

Bedrijven (niet-agrarisch)

  • Nutsbedrijf Bovenleiding 1 in Rijssen

Landschapsontwikkelingsplan:

  • Landschap Leiding en Overtoom (deelgebied 9)

Zoneringen:

  • Geluidszone spoor
  • Geluidszone wegen 250 meter
  • Milieuzonering bedrijven niet-agrarisch
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van diverse werken of werkzaamheden
  • Parkeernormen
  • Veiligheidszone hoogspanningsverbinding
  • Zonering aanwijzing gebied buiten bebouwde kom Wet natuurbescherming
  • Zonering geurgehinderden - buitengebied
  • Zonering grondgebonden zonnepanelen 'ja, mits'

Ten aanzien van bovenstaande zijn per laag regels opgenomen in het Omgevingsplan. Onderhavige ontwikkeling past niet geheel binnen de regels van het Omgevingsplan. Met onderhavig plan wordt een uitbreiding van het transformatorstation mogelijk gemaakt. Op de huidige agrarisch bestemde gronden ten westen van het bestaande transformatorstation is het niet toegestaan om het station uit te breiden. Tevens is in de huidige situatie een transformatorvermogen van maximaal 100 MVA toegestaan. Met de beoogde uitbreiding wordt het transformatorvermogen 310 MVA.

Omdat de beoogde uitbreiding van het 110kV hoogspanningsstation in Rijssen juridisch-planologisch niet binnen het Omgevingsplan buitengebied Rijssen-Holten mogelijk wordt gemaakt, is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.

De regels van dit bestemmingsplan zijn zoveel mogelijk gebaseerd op het Chw Omgevingsplan, zodat het bestemmingsplan eenvoudig in het gemeentelijk Omgevingsplan kan worden ingepast.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 wordt een overzicht gegeven van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden. Hoofdstuk 4 bevat de uitvoerbaarheidsaspecten. Tot slot bevat de toelichting hoofdstukken over de opbouw, verantwoording en uitleg van de planregels (hoofdstuk 5) en de procedure van het plan (hoofdstuk 6).

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit twee kadastrale percelen. In de huidige situatie is het oostelijke perceel in gebruik voor het bestaande 110kV hoogspanningsstation. Het station is omzoomd door een rand van opgaand groen. Op het station zijn twee transformatoren met beiden een vermogen van 30/40 MVA, een subblok en een bedieningsgebouw aanwezig. De bovengrondse hoogspanningskabels zijn aan de zuidzijde van het veld aangesloten. Aan de noordoostzijde en de zuidoostzijde van het plangebied zijn inritten aanwezig.

Het westelijke perceel is in de huidige situatie in gebruik voor landbouw. Het perceel maakt onderdeel uit van een agrarisch perceel.

Het plangebied is bereikbaar via onverharde wegen. Navolgende afbeeldingen tonen de huidige situatie van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BP2021004-0401_0003.jpg"

Huidige situatie transformatorstation Rijssen 110kV

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BP2021004-0401_0004.jpg"

Huidige situatie plangebied (links agrarisch perceel, rechts hoogspanningsstation)

Initiatiefnemer is reeds bezig met veldvervanging van het huidige station omdat deze het einde van de levensduur nadert en om het hoogspanningsstation toekomstbestendig te maken. De nieuwe velden zijn modulair opgebouwd waardoor deze veel gemakkelijker kunnen worden omgebouwd en uitgebreid.

2.2 Toekomstige situatie

Om het transformatorstation toekomstbestendig te maken wordt het station uitgebreid. In de beoogde situatie worden er vier nieuwe transformatoren geplaatst. De bestaande twee transformatoren worden verwijderd.

Het station zal gefaseerd worden uitgebreid. In fase 1 wordt het station uitgebreid met drie transformatoren. Daarnaast worden er twee schakelgebouwen en een algemeen gebouw gerealiseerd. Ook wordt een uitweg in het zuidwesten van het terrein aangelegd. Het huidige schakelgebouw in het zuiden van het station wordt gesloopt. In fase 2 worden de huidige 2 transformatoren verwijderd en op de vrijgekomen plek wordt een nieuwe transformator geplaatst. Tenslotte wordt er een nieuw schakelgebouw gerealiseerd, waar eerder een schakelgebouw is gesloopt.

Aan de noordzijde van het plangebied wordt een Centraal Diensten Gebouw (CDG) voor TenneT gerealiseerd en aan de westzijde van het huidige station wordt de uitbreiding van de velden voorzien. In het kader van de veldvervanging worden de velden reeds modulair gemaakt (dit is geen onderdeel van dit bestemmingsplan) daarmee is ook verdere uitbreiding in de toekomst eenvoudig te realiseren. Door in de bestemmingsplanwijziging een ruime uitbreiding van de bestemming voor een hoogspanningsstation op te nemen is toekomstige uitbreiding ook planologisch mogelijk. Er wordt rekening gehouden met ca. 800 m² voor nieuwe gebouwen waaronder 3 schakelgebouwen, een algemeen gebouw en 1 CDG. Met de uitbreiding en veranderingen op het huidige station wordt de noordoostelijke inrit (iets naar het noorden) verplaatst, waar tevens wordt voorzien in 6 parkeerplaatsen. De huidige zuidoostelijke inrit blijft bestaan. Navolgende afbeelding toont de beoogde situatie van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BP2021004-0401_0005.png"

Beoogde situatie plangebied

Voor de nieuwe veldinstallaties krijgen de stationsportalen een maximale bouwhoogte van 12 meter en de veldportalen krijgen een hoogte van ca. 10 meter. In de regels is een maximale bouwhoogte voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, opgenomen van 12 meter.

Landschappelijke inpassing

Het bestaande groen rondom het transformatorstation zal deels verwijderd moeten worden en zal aan de noordzijde worden uitgebreid, zodat het station ook in de nieuwe situatie zoveel mogelijk omzoomd is met opgaand groen. Hiervoor is een landschappelijke analyse uitgevoerd en een landschapsplan opgesteld (Bijlage 1). Navolgende afbeelding toont de beoogde landschappelijke inpassing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BP2021004-0401_0006.png"

Landschappelijke inpassing plangebied (bron: Sweco)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Met de komst van het nieuwe stelsel van wetgeving doet een nieuw instrument zijn intrede dat een antwoord biedt op deze ambitie: de omgevingsvisie. Rijk, provincies en gemeenten moeten allemaal een omgevingsvisie opstellen voor hun grondgebied. Het Rijk heeft in dit kader de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. De NOVI beschrijft de hoofdlijnen van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving, de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming en het behoud van het Nederlandse grondgebied. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken; te kiezen voor slimme combinaties van functies; uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden.

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Er zijn in totaal 21 nationale belangen waar de NOVI zich op richt:

  • 1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • 2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit.
  • 3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties.
  • 4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • 5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften.
  • 6. Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
  • 7. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit.
  • 8. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving.
  • 9. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
  • 10. Beperken van klimaatverandering.
  • 11. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur.
  • 12. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen.
  • 13. Realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie.
  • 14. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit).
  • 15. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
  • 16. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.
  • 17. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit.
  • 18. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie.
  • 19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.
  • 20. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.
  • 21. Ontwikkelen van een duurzame visserij.

Planspecifiek

Met de uitbreiding van het hoogspanningsstation wordt er aangesloten bij het nationale belang 'realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur. De uitbreiding draagt zorg voor voldoende capaciteit om de verwachte groei aan opwek, waaronder duurzame energieopwekking, aan te kunnen. De ontwikkeling is niet in strijd met de andere nationale belangen en het plangebied maakt geen onderdeel uit ven een NOVI-gebied.

3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de Ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. Deze ladder is gericht op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van ruimte. Het Besluit ruimtelijke ordening is op 1 juli 2017 gewijzigd. Met de wijziging van het Bro is ook een nieuwe ladder systematiek geïntroduceerd, waarbij de ladder geen treden meer bevat. Hierbij moet ten eerste de behoefte aan de ontwikkeling worden beschreven en ten tweede moet bij buiten stedelijke ontwikkelingen worden gemotiveerd waarom deze niet binnenstedelijk plaats kunnen vinden.

Als sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, dan moet er getoetst worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Volgens artikel 1.1.1, lid 1 onder 1 van het Bro is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling indien een project ziet op de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Bij de beoordeling of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, wordt gekeken of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als een nieuw ruimtelijk besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was of volgens het voorheen geldende planologische regime kon worden gerealiseerd.

Indien de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is moet worden beschreven in hoeverre de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte.

Planspecifiek

Het Besluit ruimtelijke ordening stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden. In het voorliggende bestemmingsplan is sprake van een wijziging van het ruimtebeslag: de realisatie van een nieuw hoogspanningsstation.

Of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet het voornemen vergeleken worden met voornoemde definitie van een stedelijke ontwikkeling. Volgend uit jurisprudentie wordt een nieuw hoogspanningsstation niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling beschouwd (zie uitspraak van 26 april 2017 ECLI:NL:RVS:2017:1123 Hollands Kroon). Met de uitbreiding van het bestaande hoogspanningsstation is derhalve ook geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een toetsing aan de Ladder is niet nodig. Daar komt bij dat de gewenste ontwikkeling nodig is om in de toekomst te kunnen voorzien in de vraag naar elektrisch vermogen in de omgeving. Dit is van belang voor een goed functionerend en betrouwbaar elektriciteitsnetwerk. De locatiekeuze is bovendien gerelateerd aan het bestaande station. Het is niet mogelijk om de beoogde uitbreiding elders te voorzien omdat de uitbreiding functioneel verbonden is met het bestaande station.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsverordening en Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel van 1 mei 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.

Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieus betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.

De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hierbij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.


Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.


Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.


Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.


Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.


Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BP2021004-0401_0007.jpg"
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: Provincie Overijssel)


Planspecifiek

Indien het initiatief, uitbreiding van het hoogspanningsstation Rijssen 110kV, wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.


Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. De generieke beleidskeuzes vormen de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking. In het kader van de toekomstige wetswijziging wordt hier reeds aan getoetst in aanvulling op de Ladder voor duurzame verstedelijking conform Artikel 3.1.6. Besluit ruimtelijke ordening. De beleidskeuzes hebben betrekking op integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming, zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. De beleidskeuze worden navolgend onderbouwd.

  • 1. Integraliteit

Voor de onderbouwing van de integraliteit van het plan worden navolgend de relevante belangen en beleidsambities afgewogen.

Met de uitbreiding van het hoogspanningsstation zijn belangen van verschillende actoren meegewogen. Zo wordt er rekening gehouden met omwonenden door voldoende afstand te houden en hen op de hoogte te stellen van de plannen. Daarnaast wordt het station landschappelijk ingepast zodat het zicht van omwonenden op het station beperkt wordt het plangebied zo goed mogelijk aansluit bij het bestaande landschap.

De uitbreiding van het station sluit aan bij de ambitie voor energie: een betrouwbare, duurzame en betaalbare energievoorziening met beperking van uitstoot van broeikasgassen. Voor de energietransitie is aanpassing van de energie-infrastructuur noodzakelijk. Om aan de groeiende vraag van nieuwe aansluitingen op het energienet voor onder andere wind- en zonne-energie te kunnen voorzien is uitbreiding van hoogspanningsstation noodzakelijk. Onderhavige uitbreiding draagt daarmee bij aan de verwezenlijking van de energietransitie.

  • 2. Toekomstbestendigheid

De eis dat de gekozen oplossingen voor maatschappelijke opgaven toekomstbestendig moeten zijn, houdt in dat een initiatief de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te kunnen voorzien niet in gevaar mag brengen. Initiatieven moeten bijdragen aan een duurzame benadering van ontwikkelingen die voorzien in de behoefte van de huidige generatie, maar die opties open houdt om ook te voorzien in behoeften van toekomstige generaties. Met de beoogde uitbreiding wordt juist bijgedragen aan een toekomstbestendig energienetwerk.

  • 3. Concentratiebeleid

Het concentratiebeleid van de provincie Overijssel houdt in dat stedelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) zoveel mogelijk geconcentreerd worden in de stedelijke netwerken Twente (Enschede, Hengelo, Almelo, Oldenzaal en Borne), Zwolle-Kampen en Cleantech regio (Deventer). Voor de overige kernen geldt dat er voor lokale behoefte en bijzondere doelgroepen gebouwd mag worden. Deze kernen mogen ruimte bieden aan lokaal gewortelde bedrijvigheid. Onder lokaal gewortelde bedrijvigheid wordt verstaan: bedrijven die hun oorsprong of verzorgingsgebied hebben of vinden in de gemeente of kern waar ze gevestigd zijn of zich vestigen en waar ze toegevoegde waarde bieden aan de sociaaleconomische structuur en het voorzieningenniveau.

Met de uitbreiding van het hoogspanningsstation is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Het concentratiebeleid is dan ook niet van toepassing.

  • 4. (boven)Regionale afstemming

De aanleiding voor de uitbreiding van het hoogspanningsstation is de verwachte groei in opwek en vraag naar energie in de regio van gemeente Rijssen-Holten om de energietransitie te versnellen. De ontwikkeling is daarmee gericht en afgestemd op de behoefte van de regio.


Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn de ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving van toepassing omdat het plangebied zich in het buitengebied bevindt.

Voor de groene omgeving zijn 3 ontwikkelperspectieven te onderscheiden:

  • de zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW)
  • agrarisch ondernemen in het grootschalige landschap
  • wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap

Voor onderhavig gebied is het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap van toepassing.

Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

Met de uitbreiding van het hoogspanningsnet wordt ruimte geboden voor opwekking van hernieuwbare energie. Door een zorgvuldige landschappelijk inpassing blijft er sprake van een kleinschalig mixlandschap. Er zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen of waardevolle natuur aanwezig in het plangebied.


Gebiedskenmerken

De laatste stap is toetsen hoe de ontwikkeling vormgegeven kan worden. Dit wordt gedaan aan de hand van gebiedskenmerken. Er worden vier lagen onderscheiden: laag van de beleving, stedelijke laag, laag van de agrarische cultuurlandschappen en de natuurlijke laag. De ontwikkeling dient in lijn te zijn met de gebiedskenmerken van de verschillende lagen. De relevante kenmerken zullen navolgend benoemd worden.


Laag van de beleving
Het plangebied heeft geen specifieke aanduiding voor de laag van de beleving. Er worden dan ook geen nadelige gevolgen verwacht voor de laag van beleving.


Stedelijke laag

Het plangebied bevindt zich niet in stedelijk gebied en wordt gekenmerkt door het 'informele trage netwerk' en 'verspreide bebouwing'. Het informele trage netwerk is het ‘langzame’ netwerk (wandelpaden, fietspaden, ruiterpaden, vaarroutes) van de provincie, dat delen van het agrarisch cultuurlandschap en het natuurlijke laag toegankelijk en ervaarbaar maakt. De oude zandwegen en paden vormen het basisstramien. Met de uitbreiding van het hoogspanningsstation blijven de zandwegen en paden behouden. De ontwikkeling heeft eveneens geen invloed op 'verspreide bebouwing'.


Laag van de agrarische cultuurlandschappen
Het plangebied bevindt zich in een jong heide- en broekontginningslandschap. Dit landschap wordt gekenmerkt door grote oppervlakte aan - voormalige - natte en droge heidegronden die oorspronkelijk functioneel verbonden waren met essen- en oude hoevelandschap. Hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal. Ten opzichte van de omliggende essen- en hoevelandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld en wegen zijn lanen met lange rechtstanden.

De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen. De ambitie is verder de landschappelijke karakteristieken voor weidevogels in stand te houden en te versterken. De jonge heide- en broekontginningslandschappen krijgen in gebieden met weidevogels een beschermende bestemmingsplanregeling, gericht op instandhouding van de openheid.

Met de beoogde uitbreiding blijven de dragende structuren intact en de ontwikkeling wordt landschappelijk ingepast.


Natuurlijke laag
Het plangebied maakt onderdeel uit van het gebied dat is aangewezen als dekzandvlakte en ruggen'. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met ‘natuurlijke’ soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

De ontwikkeling heeft geen invloed op de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en droog en nat. Met het landschapsplan is er aangesloten bij bestaande landschap.


Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Rijssen-Holten 2012

De structuurvisie voor de gemeente Rijssen-Holten kent een plantermijn van ongeveer 10 jaar, tot 2020 met een doorkijk naar 2030 (vastgesteld op 10 februari 2012). De structuurvisie is een visie met een korte termijnplanning, met een actualisatie van het bestaande beleid en met afgestemd nieuw beleid. Daarnaast biedt de structuurvisie tevens een doorkijk naar de langere termijn, om transformaties voor de langere termijn nu al in te kunnen zetten. Het doel van deze structuurvisie is het behouden en versterken van de eigen economische kracht van de gemeente Rijssen-Holten, het bundelen van verstedelijking, het veiligstellen van de groene ruimte en het bereiken van een goede ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid.

Planspecifiek

Voor het creëren van nieuwe functies en bebouwing hanteert de gemeente Rijssen-Holten de zogenaamde SER-ladder. Bij de SER-ladder gaat het erom dat de verschillende ruimtelijke mogelijkheden zorgvuldig worden afgewogen en zo optimaal mogelijk worden benut. De ladder, geïntroduceerd door de Sociaal Economische Raad, bestaat uit drie onderdelen en is bedoeld als een hulpmiddel bij besluitvorming.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BP2021004-0401_0008.png" SER-ladder (bron: Structuurvisie Rijssen-Holten 2012)

Met de beoogde uitbreiding wordt er in eerste instantie gebruik gemaakt van de ruimte die reeds beschikbaar is voor de functie van een hoogspanningsstation. Op het bestaande terrein wordt ook een en ander geherstructureerd. Dit biedt echter niet de ruimte die nodig is voor de noodzakelijke uitbreiding. Meervoudig ruimtegebruik is in dit geval ook niet van toepassing.

De uitbreiding wordt landschappelijk ingepast waarbij relevante waarden en belangen worden afgewogen. Het landschapsplan is bijgevoegd als bijlage bij de toelichting (Bijlage 1).

Het gebied maakt geen deel uit van één van de negen deelgebieden van de kwaliteitsonderlegger.

Er kan gesteld worden dat de uitbreiding van het hoogspanningsstation in lijn is met de gemeentelijke structuurvisie.

3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan gemeente Rijssen-Holten

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) van de gemeente Rijssen-Holten is vastgesteld door de gemeenteraad op 26 mei 2008. Doel van het LOP is (geweest) een duidelijke visie op het veranderende landschap te ontwikkelen en de landschappelijke kwaliteiten beter te verankeren in het gemeentelijk beleid en waar mogelijk de landschappelijke kwaliteiten te versterken. Het LOP moest enerzijds bruikbaar zijn als actief ontwikkelingsinstrument om gemeentelijke initiatieven te sturen en anderzijds een toetsingskader vormen voor planontwikkeling door particulieren.

Het tot stand gekomen Landschapsontwikkelingsplan bestaat uit drie deelrapportages met bijlagen:

  • deel 1. Gebiedsbeschrijving;
  • deel 2. Landschapsvisie;
  • deel 3. Projectenbundel.

In deel 1 van het LOP, de gebiedsbeschrijving, is een analyse van landschap en beleid (op hoofdlijnen) opgenomen en een impressie van de inventarisatie van het gebied.

Het tweede deel van het LOP is de landschapsvisie. In de landschapsvisie zijn de ontwikkelingsmogelijkheden onderzocht aan de hand van twee modellen, waaruit een aantal hoofdkeuzes zijn afgeleid. De keuzes en visie op hoofdlijnen zijn vervolgens vertaald naar een visie per deelgebied. De visie is beeldend weergegeven, met als doel om projecten in het uitvoeringsplan zoveel mogelijk richting te geven.

Deel 3 van het LOP bestaat uit het uitvoeringsplan. Dit deel geeft een overzicht van de belangrijkste projecten voor de komende tien jaar, die moeten bijdragen aan het realiseren van de landschapsvisie.

Deel 2 van het LOP is het belangrijkste deel. In het LOP worden 11 verschillende deelgebieden onderscheiden met elk een eigen karakteristiek en ontwikkelingsrichting. Ten behoeve van de uitvoering van de visie worden soms generieke, maar meestal per deelgebied specifieke projectvoorstellen gedaan, die elk zullen bijdragen aan het vergroten van de aantrekkelijkheid en de identiteit van het landschap. De visie verwoordt een ontwikkelingsgerichte landschapsstrategie en samen met de projecten ontstaat een ontwikkelingsgericht plan; het landschapsontwikkelingsplan.

Planspecifiek

Het plangebied ligt in deelgebied 9 Omgeving de Leiding en Overtoom, uit deel 2 van het LOP. Het deelgebied Overtoom, Middelveen, De Leiding en het Ligtenbergerveld is een jonge ontginningsvlakte en helt licht af richting de Regge. Na 1850 heeft systematische vervening plaatsgevonden. De verschillende ontginningen zijn terug te herkennen aan de verschillende verkavelingspatronen. Het is en nat gebied, waar veel kwel vanuit de stuwwallen voorkomt. Er is een intensief stelsel van sloten. Des te natter het gebied, des te intensiever het netwerk van sloten. Ook de aanwezigheid van verhoogd liggende wegen, zogenaamde dijkwegen wijzen op het natte karakter van dit deelgebied. Deze dijkwegen, met het kenmerkende verkavelingspatroon van het omliggende gebied, zijn zeer karakteristiek en van cultuurhistorische waarde.

Voor dit gebied is de verwachting dat het aantal agrarische bedrijven zal afnemen en schaalvergroting plaats zal vinden. Van grote invloed is de potentie van het gebied voor natuur. In de afgelopen jaren heeft al natuurontwikkeling plaats gevonden. Behoud van grondgebonden (melk-)veehouderij staat in dit gebied centraal al dan niet in combinatie met weidevogelbeheer. Natuurontwikkeling vindt plaats in de daarvoor aangewezen gebieden.

De opgaven voor het deelgebied Leiding, Overtoom zijn:

  • het behoud en versterken van openheid: nieuwe wegbeplanting op dijkwegen niet aanplanten;
  • verkaveling van het veen vanuit dijkwegen is zeldzaam. Daarom wordt de herkenbaarheid van die cultuurhistorische wegen vergroot door de taluds meer aan te zetten, waardoor een groter hoogteverschil met omliggende lager gelegen gebied ontstaat;
  • het ontwikkelen van kwelgebonden natuur naast melkveehouderij. Het beeld wordt daar bepaald door graslanden, slootkanten en ruigten; elzensingels behouden;
  • behoud van onverharde zandwegen;
  • herstel van de Zunasche Wal (als voormalige markegrens) met eiken.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van Natura 2000-gebied en het gebied heeft geen belangrijke natuurfunctie. Met de ontwikkeling wordt er wel beplanting toegevoegd, dit om het hoogspanningsstation zoveel mogelijk van het zicht te onttrekken. Gezien de ligging van het plangebied aan de rand van het gebied nabij de N350 heeft dit geen grote gevolgen voor de openheid van het gebied. Door middel van het landschapsplan dat voor dit gebied is opgesteld wordt er rekening gehouden met de kenmerken van het huidige landschap. De ontwikkeling heeft verder geen invloed op de andere opgaven van het deelgebied.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:

  • a. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  • b. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  • c. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  • d. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.

Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:

  • Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).

De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.

De uitbreiding of aanleg van een transformatorstation is niet opgenomen in onderdeel D of C in de Bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Er is geldt voor onderhavig plan geen m.e.r.-(beoordelings)plicht en er is geen vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig. Desalniettemin worden in dit hoofdstuk navolgend de relevante milieuaspecten voor de beoogde ontwikkeling beoordeeld.

4.2 Bodem

In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.

Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.

Planspecifiek

Om de milieuhygiënische bodemkwaliteit van het plangebied vast te stellen is in het kader van het vernieuwen van de velden van het transformatorstation reeds in 2019 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 2).

Op basis van de onderzoeksresultaten wordt vastgesteld of de gewenste vorm van bodemgebruik vanuit milieuhygiënisch oogpunt mogelijk is. De resultaten geven een indicatie van de (her)gebruiksmogelijkheden van eventueel vrijkomende grond en of bij graafwerkzaamheden aanvullende arbeidshygiënische veiligheidsmaatregelen noodzakelijk zijn.

Uit het onderzoek komen de volgende conclusies en adviezen: In de boven- en ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. Vrijkomende grond ter plaatse van het huidige station kan hergebruikt worden op het terrein of afgevoerd worden naar elders.

Voor de gronden ter plaatse van de uitbreiding geldt, op basis van een in 2021 uitgevoerd historisch vooronderzoek (Bijlage 3) dat uit beschikbare bodemonderzoeken blijkt dat op de locatie of binnen een straal van 25 meter geen bodembedreigende activiteiten of een sterke bodemverontreiniging aanwezig zijn. De voormalige weg ter plaatse van de uitbreiding is niet verdacht op asbest. Voor vaststelling van dit bestemmingsplan is er geen aanleiding tot het uitvoeren van aanvullend bodemonderzoek.

Daarnaast heeft er in 2020 reeds een bodemonderzoek plaatsgevonden voor het vaststellen van de nulsituatie van de gronden ter plaatse van de beoogde uitbreiding (Bijlage 4). In totaal zijn er 20 boringen verricht. Zes boringen zijn verdiept, waarvan er 2 zijn doorgezet tot 4,0 meter diepte en zijn afgewerkt tot peilbuizen. De bodem bestaat hoofdzakelijk uit matig fijn tot zeer grof zand. In de boven- en ondergrond zijn roesthoudende lagen aangetroffen. Er zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem. Het freatische grondwater is gemiddeld in de peilbuizen aangetroffen op 2,45 meter onder maaiveld.

Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

  • de bovengrond (BG I) is niet verontreinigd;
  • de bovengrond (BG II) is niet verontreinigd;
  • de bovengrond (BG III) is niet verontreinigd;
  • het grondwater (PB 1) is (zeer) licht verhoogde verontreinigd met cadmium, kobalt, koper, nikkel en zink en is sterk verontreinigd met barium;
  • het grondwater (PB 2) is (zeer) licht verontreinigd met cadmium, koper en zink en is sterk verontreinigd met barium.

In het grondwater (PB 1 en PB 2) zijn verontreinigingen aangetoond. In de bovengrond (BG I, BG II en BG III) zijn geen verontreinigingen aangetoond. Gesteld wordt dat het sterk verhoogde bariumgehalte in het grondwater van de peilbuizen 1 en 2 is toe te schrijven aan een natuurlijk verhoogde achtergrondwaarde, daarom is besloten af te zien van een nader onderzoek.

Het vastleggen van de nulsituatie op de locatie heeft in voldoende mate plaatsgevonden. Resultaten van toekomstige bodemonderzoeken op het terrein kunnen worden vergeleken met de huidige resultaten om te verifiëren of er sprake is van het ontstaan van een nieuwe verontreiniging.

4.3 Lucht

In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om de voertuigaantrekkende werking.

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.

Planspecifiek

Er worden met onderhavig plan geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een substantiële toename van verkeer. Enkel de werkzaamheden ten behoeve van de uitbreiding van het transformatorstation resulteren tijdelijk in extra verkeersbewegingen ten opzichte van de bestaande situatie. Nadat de werkzaamheden zijn afgerond zijn de verkeersbewegingen weer (nagenoeg) vergelijkbaar met de bestaande situatie. Het transformatorstation zelf produceert geen uitstoot die kan leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Het project beïnvloed dan ook niet in betekenende mate de luchtkwaliteit in de zin van het Besluit nibm.

Desalniettemin is in het kader van een goede ruimtelijke ordening met behulp van Atlas Leefomgeving (o.a. ministerie I&M en RIVM) gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2019 geven de volgende waarden: 14-16 µg/m³ NO2, 15-17 µg/m³ PM10 en 8-9 µg/m³ PM2,5. Uit de achtergrondconcentraties van stikstof (NO2) en fijnstof (PM10, PM2,5) blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse van de locatie ruim voldoende is en de luchtkwaliteit zich niet verzet tegen de voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Geluid

Met de invoering van de Omgevingswet krijgen gemeenteraden vergaande mogelijkheden om geluidnormen op te nemen in het omgevingsplan. Hiervoor heeft het Rijk instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.4.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Volgens de instructieregels moet bij een omgevingsplan rekening worden gehouden met geluid dat door activiteiten op geluidgevoelige gebouwen en locaties wordt afgewenteld. Bij het omgevingsplan moet daarom rekening worden gehouden met de geluiduitstraling door individuele activiteiten, activiteiten op een industrieterrein, geluiduitstraling door gemeentewegen, waterschapswegen, provinciale wegen, snelwegen en spoorwegen. Met de eerder genoemde individuele activiteiten wordt gewaarborgd dat de geluidbelasting door milieubelastende activiteiten geen aanleiding tot geluidhinder geeft.

Planspecifiek

In het kader van de beoogde uitbreiding van het hoogspanningsstation Rijssen is de geluidssituatie in 2021 in beeld gebracht middels een akoestisch onderzoek (Bijlage 5).

Uit dat onderzoek bleek dat de geluidniveaus in de omgeving, als gevolg van onderhavige ontwikkeling, voldoen aan de redelijkerwijs te stellen criteria op grond van de Wet milieubeheer en de Wet geluidhinder. Op basis van dat onderzoek is de geluidszone bepaald. Sindsdien is het ontwerp licht gewijzigd en is het aangepaste ontwerp (naast de eerder bepaalde geluidszone) ook getoetst aan de Omgevingswet (Bijlage 6). Omdat de uitbreiding van het station gefaseerd plaatsvindt is de geluidsbelasting in de verschillende fasen berekend. Voor beide fasen kan worden gesteld dat sprake is van een inpasbare situatie.

De realisatie van de wijzigingen aan het transformatorstation zal niet leiden tot een wezenlijke verslechtering van de geluidsituatie ter plaatse van de aanwezige geluidgevoelige bestemmingen. Voor de eindsituatie (fase 2) wordt een aanzienlijke verbetering voorzien.

Gesteld kan worden dat in beide fasen van het project zal worden voldaan aan de vigerende grenswaarden. De wijziging van het technisch ontwerp zorgt niet voor een overschrijding van de eerder bepaalde geluidszone, waardoor gesteld kan worden dat sprake is van een ondergeschikte wijziging. Er is sprake van een toelaatbare en inpasbare situatie. Het aspect geluid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde uitbreiding van het hoogspanningsstation.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

In- en uitwaartse zonering

Uitwaartse zonering gaat uit van de milieubelastende functie (een bedrijf of bedrijventerrein) met als doel milieugevoelige functies uit de omgeving te weren. Bij inwaartse zonering wordt vanuit de milieugevoelige functie een bufferzone gecreëerd.

Planspecifiek

Met de uitbreiding van het 110kV hoogspanningsstation in Rijssen is er geen sprake van milieugevoelige functies. De ontwikkeling van het hoogspanningsstation heeft wel betrekking op een milieuhinderlijke functie. Er dient derhalve getoetst te worden of met het beoogde uitbreiding van het hoogspanningsstation voldoende afstand wordt gehouden tot milieugevoelige functies. Voor de richtafstanden die aangehouden moeten worden, is uitgegaan van 'Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen 200MVA - 1.000MVA' uit de VNG Brochure Bedrijven en Milieuzonering. Het hoogspanningsstation valt onder categorie 4.2 met een richtafstand van 300 meter voor geluid en 50 meter voor gevaar. In de nabijheid van het plangebied zijn geen gevoelige functies aanwezig. De dichtstbij gelegen woningen bevinden zich op een afstand 300 meter of meer van de beoogde uitbreiding. Er wordt voldaan aan de gestelde richtafstanden. Daarnaast is in onderhavig bestemmingplan voor het hoogspanningsstation een hindercontour voor geluid opgenomen. Het aspect geluid is nader behandeld in paragraaf 4.4.

Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van het hoogspanningsstation.

4.6 Externe veiligheid

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed op elkaar worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.

Risicovolle (Bevi-)inrichtingen

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.

Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.

Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.

Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.

Planspecifiek

Voor een gezonde en veilige leefomgeving en vanuit een goede ruimtelijke ordening, is het van belang om de externe veiligheid rondom het plangebied te inventariseren. Daarvoor is de risicokaart geraadpleegd. Navolgende afbeelding toont een uitsnede hiervan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BP2021004-0401_0009.png"

Uitsnede risicokaart externe veiligheid (plangebied: zwart omcirkeld, bron: Risicokaart.nl)

Op de risicokaart is te zien dat in de nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Omdat met de ontwikkeling geen kwetsbare objecten worden gerealiseerd zorgt de ligging van het plangebied nabij transportroutes voor gevaarlijke stoffen niet voor extra veiligheidsrisico's.

Het hoogspanningsstation valt niet onder één van de categorieën van inrichtingen waarop het Besluit externe veiligheid (Bevi) van toepassing is. Een toets aan het Bevi is dan ook niet van toepassing.

De ontwikkeling zorgt niet voor een toename van de effecten van een mogelijk incident. Er is daarmee geen verandering van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde uitbreiding.

4.7 Magneetvelden

Voor de blootstelling, kortdurend of langdurend, aan magnetische velden zijn in Nederland geen wettelijke grenswaarden vastgesteld. Wel hebben het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM), het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en de Europese Commissie adviezen gegeven voor grenswaarden voor de blootstelling aan magnetische velden. Voor 50 Hz magnetische velden volgt uit de richtlijn van de Europese Commissie als advies een grenswaarde van 100 microtesla voor de hele bevolking. Dit advies is gebaseerd op de aanbevelingen van de International Commission on Non- Ionizing Radiation Protection (ICNIRP) en worden tevens onderschreven door de World Health Organization en de Nederlandse Gezondheidsraad.

Planspecifiek

Rondom een transformatorstation kunnen magnetische velden voorkomen, de veldsterkte neemt zeer snel af: bij een afstand van ongeveer 10 meter rond een transformatorstation is het magnetische veld veelal niet meer meetbaar. Het veld blijft dus zo goed als binnen de grenzen van het terrein van het transformatorstation waardoor er ook geen sprake kan zijn van (langdurige) blootstelling aan elektromagnetische straling voor de omgeving.

De dichtst bijgelegen woning tot de uitbreiding van het transformatorstation is gelegen op een afstand van ca. 300 meter. De woningen zijn niet gelegen binnen de magneetveldzone van de bestaande transformatoren. Ter plaatse van de uitbreiding zijn geen woningen aanwezig of kunnen mensen verblijven waardoor er ook met de uitbreiding geen sprake zal zijn van (langdurige) blootstelling aan elektromagnetische straling voor de omgeving. Met de beoogde uitbreiding is er geen sprake van nieuwe hoogspanningsverbindingen die een magneetveld met zich meebrengen.

4.8 Explosieven

De mogelijke aanwezigheid van explosieven in de ondergrond houdt in Nederland over het algemeen verband met de Tweede Wereldoorlog. Handelingen die leidden tot niet gesprongen conventionele explosieven in de bodem betroffen bijvoorbeeld het afwerpen van munitie, beschietingen vanuit de lucht/vanaf het water/op het land, het neerstorten van vliegtuigen, gevechten tijdens de begin-, tussen- en eindfase van de Tweede Wereldoorlog, het dumpen van munitie en het verdedigen van gebieden met mijnenvelden en dergelijke.

Indien er bij voorgenomen (graaf)werkzaamheden een redelijk vermoeden bestaat op het aantreffen van conventionele explosieven (CE) in de (water)bodem dient een vooronderzoek conform de WSCS-OCE uitgevoerd te worden. Dit wordt voorgeschreven door de vereniging voor Explosieven Opsporing (VEO) en is verankerd in de bouwprocesbepalingen in het Arbobesluit en de V&G voorbereidingsfase.

Planspecifiek

Ten behoeve van de plannen zijn tijdens de onderzoeks- en bouwfase graafwerkzaamheden voorzien tot een diepte van mogelijk 25 meter minus maaiveld. Omwille van de veiligheid is de kans op het treffen van Niet Gesprongen Explosieven (NGE) in beeld gebracht middels een quickscan (Bijlage 7).

Voor de quickscan is gebruik gemaakt van het vooronderzoek NGE TenneT Kabelverbinding Nijverdal-Rijssen. In het beschikbare vooronderzoek is op basis van een inventarisatie en beoordeling van het bronnenmateriaal, in relatie tot het onderzoeksgebied, geen verhoogde kans op NGE-risico's.

Op basis van deze quickscan is er geen aanleiding gevonden rekening te houden met een verhoogde trefkans op het treffen van CE tijdens de beschouwde graafwerkzaamheden.

Opgemerkt wordt dat er tijdens de uitvoering altijd aandacht dient te zijn voor het aantreffen van onverwachte zaken en dat grondroerend personeel op de hoogte dient te zijn van het protocol voor toevalsvondsten. Indien tijdens het werk gestuit wordt op zaken die lijken op OCE, dient het werk altijd terstond gestaakt te worden en een deskundige geraadpleegd te worden.

4.9 Water

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Deze standaard waterparagraaf heeft betrekking op het plan 110kV hoogspanningsstation Rijssen.

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn waterveiligheid, klimaatbestendigheid omgeving en ruimte voor waterberging. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

 

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

 

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

 

Planspecifiek

Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500m². Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

Nabij en op het schakelstation zijn geen watergangen aanwezig. Ook ligt er in de nabijheid geen beschikbare aansluiting op het gemeenteriool. Voor het schakelstation is het van belang gebruik te maken van infiltratiepunten, om zo de ontwateringsfunctie goed te laten vervullen. Deze zijn op twee locaties aanwezig op het schakelstation. Het station beschikt over twee bedieningsgebouwen, waaronder één hoofdgebouw voorzien van VWA (vuilwaterafvoer). Het hoofdgebouw heeft een ontwatering van VWA en HWA (hemelwaterafvoer) naar een septic tank (beerput) toe en deze wordt periodiek beheerd. Vanaf deze septic tank gaat er een leiding naar een oppervlak van infiltratie kratten, ondergronds geplaatst. Het bijgebouw heeft een ontwatering van alleen HWA naar een andere sectie van infiltratie kratten.

Een concreet plan voor hemelwaterafvoer wordt in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning nader uitgewerkt.

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.

Wetgeving grondwateronttrekking

Ten behoeve van de beoogde werkzaamheden zal grondwateronttrekking plaatsvinden. Gezien de verschillende belangen, die partijen hebben bij het grondwater, is het beheer van het grondwater wettelijk geregeld in de Waterwet. Voor grondwateronttrekkingen wordt nader afstemming gezocht met het waterschap.

Watertoetsproces

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.

De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

4.10 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied. Onderdeel hiervan is de benodigde toetsing van de toename in stikstofdepositie ten gevolgen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Deze toetsing maakt onderdeel uit van de gebiedsbescherming vanuit de Wet natuurbescherming.

Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in standhouden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek
Er is een Quickscan Ecologisch Onderzoek uitgevoerd (Bijlage 8). Uit dit onderzoek blijkt voor het onderdeel gebiedsbescherming dat het plangebied niet behoort tot het Natuurnetwerk Nederland of tot een Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Overijssel.

Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied ligt op een afstand van ruim 3 km ten zuiden van het plangebied en betreft het gebied Borkeld. Het gaat om een stikstofgevoelig gebied waarop de Habitatrichtlijn van toepassing is. Ten noorden en ten westen van het plangebied op een afstand van ca. 3,3 km ligt het Natura 2000-gebied Sallandse Heuvelrug. Voor dit gebied is zowel de Vogelrichtlijn als de Habitatrichtlijn van toepassing.

Verkeersbewegingen nemen als gevolg van de ontwikkeling in de gebruiksfase niet of nauwelijks toe en met het gebruik van de transformatoren is geen sprake van stikstofuitstoot. Gelet op de ligging van het plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebied en de omvang van het project, kan negatief effect op Natura 2000-gebied op voorhand worden uitgesloten. Voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling is een stikstofonderzoek uitgevoerd. De AERIUS-berekeningen zijn als Bijlage 9 bij deze toelichting toegevoegd. Uit de AERIUS-berekeningen blijkt dat er geen toename is van stikstofdepositie op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Hierdoor zullen er geen negatieve effecten door stikstofdepositie plaatsvinden op deze Natura 2000-gebieden, waardoor het thema stikstof geen belemmering vormt voor voorliggend bestemmingsplan. Het bestemmingsplan leidt niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.

Voor het onderdeel soortenbescherming geldt dat de inrichting en het gevoerde beheer het plangebied niet maken tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten.

Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezet een beschermd grondgebonden zoogdier er een vaste rust- en/of voortplantingsplaats en bezetten amfibieën er een vaste (winter)rustplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied, amfibieën bezetten er geen voortplantingsplaats en er nestelen geen vogels.

Grondgebonden zoogdieren en amfibieën mogen niet (opzettelijk) gedood worden. Om te voorkomen grondgebonden zoogdieren of amfibieën gedood worden, mogen ze weggevangen of verjaagd worden. Indien niet voorkomen kan worden dat beschermde dieren gedood worden, dient een ontheffing van de verbodsbepalingen (doden) aangevraagd te worden of dient gewerkt te worden volgens een Gedragscode.

Indien gekozen wordt om te werken volgens een Gedragscode, dient voldaan te worden aan de gestelde eisen en voorwaarden. Een van de voorwaarden is, dat gewerkt moet worden buiten de kwetsbare periode. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de verbodsbepalingen aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te mogen voeren in het kader van de Wnb.

Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten, neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied, voor de in het plangebied foeragerende grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, amfibieën en vogels, mogelijk licht af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties in het kader van de soortenbescherming.

4.11 Verkeer en parkeren

Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.

Planspecifiek

Net als in de huidige situatie is het hoogspanningsstation enkel toegankelijk voor bestemmingsverkeer (onderhoud/werk). Met de uitbreiding van het hoogspanningsstation zal er niet tot nauwelijks sprake zijn van verkeerstoename. De huidige noordoostelijke inrit zal verdwijnen en aan de noordzijde wordt een nieuwe inrit gerealiseerd. Het plangebied wordt aan de noordzijde ontsloten via de Hoogspanning. De huidige zuidoostelijke inrit blijft bestaan.

De functie 'hoogspanningsstation' is niet opgenomen in de Nota Parkeernormen Rijssen-Holten 2018 en deze functie is ook niet opgenomen in de CROW publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. Omdat op het hoogspanningsstation slechts sporadisch personen verblijven en de parkeerbehoefte dus minimaal is, volstaat een beperkt aantal parkeerplaatsen op eigen terrein.

Met de uitbreiding wordt op eigen terrein voorzien in 6 parkeerplaatsen aan de noordzijde van het plangebied. Op eigen terrein wordt daarmee voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

Verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de beoogde uitbreiding van eht hoogspanningsstation.

4.12 Cultuurhistorie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer.

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Planspecifiek

In of in de nabijheid van het plangebied zijn geen rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten aanwezig. Tevens zijn de gronden van het plangebied geen onderdeel van cultureel erfgoedgebied. In het plangebied zijn wel enkele kenmerkende landschapselementen aanwezig van cultuurhistorische waarde. Dit is meegenomen in de landschapsanalyse (Bijlage 1) en hier is toepassing aan gegeven in het landschapsplan.

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling van het bedrijventerrein.

4.13 Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van de Wamz zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Ten behoeve van de beoogde grondwerkzaamheden voor de uitbreiding van het hoogspanningsstation is de archeologische verwachtingswaarde van het plangebied in beeld gebracht met behulp van de Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van de gemeente Rijssen-Holten. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de kaart van de gemeente.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BP2021004-0401_0010.png"

Uitsnede Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart, gemeente Rijssen-Holten (plangebied: zwart omlijnd)

Op de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Rijssen-Holten is te zien dat het plangebied niet is aangewezen als terrein met archeologische verwachtingswaarden. Binnen de gemeente Rijssen-Holten zijn ook geen Gemeentelijke Archeologische Monumenten aanwezig.

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde uitbreiding van het hoogspanningsstation.

4.14 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Onderhavig bestemmingsplan maakt de uitbreiding van een hoogspanningsstation mogelijk. De kosten van de aanleg en instandhouding en het risico komen voor rekening van de initiatiefnemer(s). Gelet op het voorgaande is het kostenverhaal anderszins verzekerd. Er bestaat hierdoor geen noodzaak tot het opstellen van een exploitatieplan.

Door wijzigingen van de planologische bestemming en de bijbehorende regels, kan er voor belanghebbenden schade als gevolg van waardedaling ontstaan. Deze schade wordt planschade genoemd. De grondslag voor de tegemoetkoming in planschade wordt gevormd door afdeling 6.1 van de Wro. Tegemoetkoming is aan de orde indien schade ontstaat in de vorm van inkomensderving of vermindering van de waarde van een onroerende zaak door een wijziging van het planologisch regime, die leidt tot een planologisch nadeel voor een belanghebbende. Overigens leidt niet ieder planologisch nadeel tot (voor vergoeding in aanmerking komende) schade. Een tegemoetkoming wordt toegekend voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins verzekerd is. Dit laatste is bijvoorbeeld aan de orde bij de vestiging van zakelijke rechten en de verwerving van objecten. In deze gevallen is sprake van een volledige schadeloosstelling, inclusief een tegemoetkoming in planschade. De planschade is op die manier anderszins verzekerd.

De gemeente Rijssen-Holten sluit een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemers over de eventuele kosten als gevolg van verzoeken om tegemoetkoming in planschade. Deze overeenkomst wordt gesloten voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Initiatiefnemers verzorgen voor eigen rekening en risico de aanleg van het station. Er zijn geen kosten voorzien voor de gemeente. Het sluiten van een exploitatieovereenkomst is daarom niet nodig. Ook kan afgezien worden van een exploitatieplan zoals bedoeld in artikel 6.12 Wro. Het bestemmingsplan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn onderverdeeld in vijf hoofdstukken.

  • Hoofdstuk 1: Definities
  • Hoofdstuk 2: Algemene regels
  • Hoofdstuk 3: Bestemmingsregels
  • Hoofdstuk 4: Overige regels
  • Hoofdstuk 5: Overgangs- en slotbepalingen.

De regeling is deels aangesloten bij het ontwerp-omgevingsplan “Chw Omgevingsplan Buitengebied Rijssen-Holten”. De regeling wijkt daarom af van de normale svbp-standaarden.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

Enkelbestemmingen

Agrarisch landschap - gemengde functies

Deze bestemming is van toepassing opeen groot gedeelte van het plangebied en betreft een basisfunctielaag zoals opgenomen in het Chw Omgevingsplan van de gemeente. In aanvulling op de andere functies ter plaatse zijn de gronden onder andere aangewezen voor bestaande agrarische bedrijven en de uitoefening van het agrarische bedrijf, het aanleggen van kabels en leidingen ten behoeve van nutsvoorzieningen, hobbymatig agrarisch grondgebruik en transformatorstations ten dienste van nutsvoorzieningen.

Infrastructuur

Voor de bestaande infrastructuur is deze enkelbestemming opgenomen. Deze gronden zijn onder andere bestemd voor verharde- en onverharde wegen zoals aanwezig ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerp bestemmingsplan.

Natuur - Natuurlandschap

Deze bestemming is hoofdzakelijk bestemd voor water, bos en natuur, het behoud, herstel en de ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden. Deze bestemming is opgenomen aan de randen van het hoogspanningsstation.

Bedrijf - Nutsbedrijf Bovenleiding 1

In delen van het buitengebied van de gemeente Rijssen-Holten bevinden zich gebouwen ten dienste van het openbare nut. Voor nutsbedrijf ter plaatse van de gronden binnen deze zone is een hoogspanningsverdeelstation toegestaan van ten hoogste milieucategorie 4.2.

Daarnaast bevat voorliggend bestemmingsplan de volgende gebiedsaanduidingen:

Gebiedsaanduidingen

geluidzone - spoor

Voor gronden gelegen binnen de zone van 500 m aan weerszijden van de spoorlijn Deventer-Wierden mogen toegelaten geluidgevoelige functies uitsluitend worden gerealiseerd met inachtneming van de hoogst toelaatbare geluidsbelasting, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder of een vastgesteld besluit hogere grenswaarde.

geluidzone - wegen 250 meter

Voor gronden gelegen binnen een zone van 250 aan weerszijden van een weg met één of meer rijstroken mogen toegelaten geluidsgevoelige functies uitsluitend worden gerealiseerd met inachtneming van de hoogst toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder of een vastgesteld besluit hogere grenswaarde.

overige zone - Milieuzonering bedrijven niet-agrarisch

Gronden met de milieuzonering bedrijven niet-agrarisch vallen binnen de invloedsfeer van niet-agrarische bedrijven. Voor het hoogspanningsstation geldt een geluidzone van een gezoneerd industrieterrein zoals bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder en zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen uitsluitend toelaatbaar met inachtneming van de maximaal toelaatbare geluidswaarden volgens de Wet geluidhinder.

overige zone - landschap Leiding en Overtoom

Voor de betreffende gronden zijn de volgende opgaven van belang:

  • 1. het behoud en versterken van openheid: nieuwe wegbeplanting op dijkwegen niet aanplanten;
  • 2. verkaveling van het veen vanuit dijkwegen is zeldzaam. Daarom wordt de herkenbaarheid van die cultuurhistorische wegen vergroot door de taluds meer aan te zetten, waardoor een groter hoogteverschil met omliggende lager gelegen gebied ontstaat;
  • 3. het ontwikkelen van kwelgebonden natuur naast melkveehouderij. Het beeld wordt daar bepaald door graslanden, slootkanten en ruigten; elzensingels behouden;
  • 4. behoud van onverharde zandwegen;
  • 5. herstel van de Zunasche Wal (als voormalige markegrens) met eiken.

overige zone - Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van diverse werken of werkzaamheden

Deze aanduiding is van toepassing op het gehele plangebied en betreft een omgevingsvergunningsplicht voor enkele werken of werkzaamheden.

overige zone - Parkeernormen

Deze gronden zijn mede bestemd voor het behoud, bescherming en/of herstel van de cultuurhistorische waarden, zoals deze tot uitdrukking komen in het grootschalige reliëf en begroeiingspatroon

veiligheidszone hoogspanningsverbinding

In het buitengebied bevinden zich ondergrondse hoogspanningsverbindingen. Rondom deze ondergrondse 110kV kabelverbinding is een veiligheidszones van 8,5 meter aan weerszijde vanuit het hart van de hoogspanningsverbinding ingesteld, ter bescherming van een goed woon- en leefklimaat.

overige zone - Zonering aanwijzing gebied buiten bebouwde kom Wet natuurbescherming

Deze aanduiding is van toepassing in het gehele plangebied. De aanduiding betreft het beschermen van de houtopstand op basis van de Wet natuurbescherming. Een omgevingsplicht voor het kappen van bomen is vastgelegd binnen deze zone.

overige zone - Zonering geurgehinderden - buitengebied

Deze aanduiding is van toepassing in het gehele plangebied. De aanduiding betreft het bieden van ruimte voor agrarische activiteiten en beschermen van geurgevoelige gebouwen tegen geurhinder.

overige zone - Zonering grondgebonden zonnepanelen 'ja, mits'

Deze aanduiding is van toepassing in de zone afkomstig uit het beleid grondgebonden zonnepanelen Rijssen-Holten. De zone wordt als kansrijke locatie beschouwd voor grootschalige grondgebonden zonnepanelen.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor eenieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Vooroverleg

Het voorontwerp-bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg voorgelegd aan verschillende instanties. In het ontwerp-bestemmingsplan is waar nodig rekening gehouden met deze vooroverlegreacties. Het voorontwerpbestemmingsplan heeft niet terinzage gelegen. Omwonenden zijn op de hoogte gesteld van de plannen middels een informatiebrief.

6.3 Verslag zienswijzen

Het ontwerp-bestemmingsplan heeft vanaf 16 februari 2022 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Er zijn tijdens de teringzagelegging geen zienswijzen ingediend op het bestemmingsplan.