Plan: | Kesteren, Tielsestraat 95 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1740.bpKEtielsestr95-vst1 |
Voorliggend plan voorziet in de herontwikkeling van de bedrijfslocatie aan de Tielsestraat 95 in Kesteren voor Vlastuin Group B.V., hierna initiatiefnemer genoemd. Vlastuin Group B.V. is een bedrijf dat actief is als toeleverancier in de metaalketen en meerdere bedrijfspanden heeft op het bedrijventerrein 't Panhuis. In verband met toenemende bedrijfsactiviteiten is het voornemen om de locatie aan de Tielsestraat 95 te herontwikkelen met als achterliggend doel de bedrijfsactiviteiten van de deellocaties beter op elkaar af te stemmen. De herontwikkeling bestaat o.a. uit de realisatie van een nieuw bedrijfsgebouw en het herinrichten van de buitenruimte. De locatie aan de Tielsestraat 95 gaat zich richten op landbouwmechanisatie.
Omdat de beoogde ontwikkeling op grond van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Kesteren' niet is toegestaan, wordt het voorliggende bestemmingsplan in procedure gebracht.
Het plangebied is gelegen aan de Tielsestraat 95 tussen de kernen Kesteren en Opheusden. Het plangebied maakt deel uit van het landelijk gebied maar ligt nabij de bebouwde kom van Kesteren. Het perceel ligt nabij het bedrijventerrein 't Panhuis. Navolgende afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied.
Globale ligging en begrenzing plangebied
Voor de in het bestemmingsplan begrepen gronden vigeren thans de bestemmingsplannen:
Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de vigerende bestemmingsplannen in het plangebied.
Uitsnede vigerende bestemmingsplannen (ruimtelijkeplannen.nl)
Op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied Kesteren' zijn binnen het plangebied de volgende bestemmingen en aanduidingen van toepassing:
In aanvulling op bovenstaande zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie 5' vervangen door de in het bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie' van toepassing zijnde dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'.
Strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan
Voorliggend plan is strijdig met het vigerende bestemmingsplan omdat het toekomstig gebruik niet passend is binnen de regels van de bestemming 'Bedrijf - Agrarisch verwant'.
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.
Het plangebied ligt ingeklemd tussen de Tielsestraat (noordzijde) en de spoorlijn Tiel-Arnhem. De locatie is ontsloten via de Tielsestraat. Direct ten noordwesten van het plangebied is bedrijventerrein 't Panhuis gelegen. Verder staan in de nabije omgeving (bedrijfs)woningen en bedrijfsgebouwen. Ten oosten en tussen de Parallelweg en de A15 (ten zuiden van het plangebied) zijn de gronden voor een groot deel in gebruik voor het kweken van bomen en/of fruit, zoals dat binnen de gehele gemeente als hoofdactiviteit op de agrarische gronden plaats vindt. Navolgende afbeelding toont een luchtfoto van het plangebied.
Luchtfoto met het plangebied binnen het rode kader (Omgevingsvisie Gelderland)
Binnen het plangebied is in de huidige situatie een toeleveringsbedrijf actief. Verdeeld over het terrein worden verschillende bedrijfsactiviteiten uitgevoerd. Aan de noordoost kant ligt, dicht tegen de Tielsestraat aan, een karakteristiek wederopbouwpand. Op foto 1 is dit pand te zien. Het pand bestaat uit een aaneenschakeling van kleine gebouwtjes met verschillende kaprichtingen. Het pand bergt verschillende functies: enkele kantoorruimtes, een magazijn en een bedrijfswoning.
Foto 1: Voorzijde plangebied (Streetview)
Achterop het perceel bevindt zich de bestaande opslag, bestaande uit twee geschakelde loodsen (ca. 2.230 m²) en een gebouw helemaal achterop het perceel (230 m²) met een gezamenlijke oppervlakte van circa 2.460 m². Op foto 2 zijn de loodsen te zien. De loodsen dateren uit 1995 en voldoen daardoor niet meer aan de huidige normen met betrekking tot o.a. duurzaamheid.
Foto 2: Aanzicht op de bestaande loodsen (eigen foto)
Foto 3 geeft een indruk van de rest van het perceel, gezien vanaf de achterzijde. Het terrein is grotendeels verhard en er worden buiten goederen opgeslagen. Rechts is de bebouwing te zien die op dit moment dient als magazijn en kantoor.
Het plangebied wordt middels twee opritten ontsloten op de Tielsestraat. Het wederopbouwpand heeft een eigen oprit aan de noordoostkant van het plangebied. Verder naar het westen ligt de tweede oprit welke de loods en de overige buitenruimte ontsluiten op de Tielsestraat.
Foto 3: Aanzicht op de achterkant van de bestaande bebouwing met daarachter de Tielsestraat (eigen foto)
Voorliggend plan voorziet in de vestiging van een landbouwmechanisatiebedrijf in het plangebied. Het bedrijfsperceel wordt ingericht naar de maatstaven van de toekomstige bedrijfsvoering. Tevens wordt er een nieuw bedrijfsgebouw gerealiseerd.
De locatie zal in gebruik worden genomen door Vlastuin Mechanisatie, een jong en dynamisch bedrijf binnen de Vlastuin Group. Het is een bedrijf voor onderhoud, keuring en reparaties van machines en vervoersmiddelen ten behoeve van landbouwactiviteiten zoals tractoren, landbouwmachines, trailers en vergelijkbare machines, evenals verkoop en aflevering hiervan.
Het bedrijf zorgt ervoor dat de machines zo weinig mogelijk stilstaan. Er is ruimte om 30 tot 40 verrijdbare objecten, zoals machines, tractoren en trailers, te stallen. De verrijdbare objecten zijn gezien de bedrijfsactiviteiten slechts korte tijd op de bedrijfslocatie aanwezig.
Op het middenterrein, op de plaats van de bestaande bedrijfsloodsen, wordt een nieuwe loods gerealiseerd. Door de bouw van de nieuwe loods neemt het aantal m² bedrijfsgebouwen binnen het plangebied (beperkt) toe. In totaal zal er in de toekomstige situatie sprake zijn van maximaal 3.500 m² bebouwing. Vergeleken met de bestaande situatie met een bebouwd oppervlak van 3.185 m², neemt het bebouwd oppervlak toe met circa 315 m². In de navolgende paragraaf wordt beargumenteerd dat deze toename goed inpasbaar is op het perceel. Onderstaande afbeeldingen geven de huidige en de toekomstige bebouwing weer. De gehele plattegronden zijn opgenomen in bijlage 6.
Huidige bebouwing Toekomstige bebouwing
Het karakteristieke pand aan de noordzijde van het plangebied blijft behouden. De bedrijfswoning wordt door dit plan in stand gehouden. De overige delen van het gebouw zullen in gebruik worden genomen als kantoorruimtes.
De herstructurering van het bedrijfslocatie zorgt voor verschillende ingrepen met ruimtelijke consequenties. In bijlage 1 is de visie op het plangebied opgenomen, waaruit het uiteindelijke inrichtingsplan tot stand is gekomen.
Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de inrichtingstekening van de toekomstige situatie. De meest bepalende ruimtelijke ingreep omvat de bouw van een nieuwe bedrijfsloods. De bouwhoogte van de loods zal maximaal 8 meter bedragen. Het tussendeel krijgt een bouwhoogte van maximaal 5 meter. De bebouwing aan de voorzijde behoudt de bestaande goot- en bouwhoogte.
De nieuwe loods is bewust centraal op het perceel gesitueerd. Op deze manier ontstaat er rondom de loods voldoende ruimte voor trailers en andere voertuigen om de loods aan weerszijden in en weer uit te rijden. In de huidige situatie zijn veel verschillende soorten bomen in het plangebied aanwezig. Dat komt voort uit het voormalig gebruik van het gebouw voor onderzoek naar laanboomteelt (proeftuin). Aan de westelijke perceelsgrens blijven bestaande esdoorns en platanen behouden gecombineerd met een beukenhaag. Aan de zuidelijke perceelsgrens wordt nieuw struweel met esdoorns gerealiseerd. De bestaande bomen zijn van slechte kwaliteit en worden daarom vervangen. De inpassing van het struweel is vergelijkbaar met de inpassing van de huidige beplanting. Het voorterrein sluit zoveel mogelijk aan bij het karakter van (de percelen aan) de Tielsestraat met gras, hagen en diverse soorten bomen. De oude entree wordt in de huidige situatie uit het beeld gehaald door een hek en beplanting. In de nieuwe situatie zal deze entree duidelijker zichtbaar worden, door de beplanting daar te verwijderen. Goede, bestaande bomen worden zoveel mogelijk gehandhaafd en vertellen wat over het verleden als onderzoekslocatie voor laanboomteelt. Hiermee wordt het achterterrein grotendeels uit het zicht gehouden. Navolgende uitsnede van het opgestelde landschappelijk inpassingsplan maakt dit inzichtelijk. Het gehele inpassingsplan is als bijlage 1 bij de regels toegevoegd. Het realiseren en instandhouden van de landschapselementen conform het landschappelijk inpassingsplan is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels.
Uitsnede landschappelijk inpassingsplan
Onderstaande afbeelding geeft een beeld van de toekomstige nieuwe loods.
Impressie toekomstige nieuwe loods
De buitenruimte kan worden gebruikt voor het stallen van 30 tot 40 verrijdbare objecten zoals machines tractoren en trailers. Op het middenterrein van de locatie worden parkeerplaatsen gerealiseerd. Er is voldoende ruimte en 'bewegingsvrijheid' op het middenterrein t.b.v. draaicirkels van (vracht)verkeer. Dit is in de visie (bijlage 1) inzichtelijk gemaakt. De oostelijke strook grond waarop een recht van overpad geldt, blijft ongewijzigd.
Voorliggend plan heeft niet alleen ruimtelijke consequenties voor het plangebied. De ontwikkeling aan de Tielsestraat 95 maakt namelijk onderdeel uit van een bredere ontwikkeling van Vlastuin, waarbij de bedrijfsactiviteiten van de verschillende deellocaties over het bedrijventerrein 't Panhuis worden herverdeeld. Doel hierbij is dat elke locatie zich gaat richten op een specifieke fase in het productieproces van het bedrijf. Zo worden bijvoorbeeld de activiteiten gericht op het inkomende en uitgaande vrachtverkeer, waaronder de nieuwe bedrijfslocatie in het plangebied, dichtbij de uitvalswegen en de oprit van de A15 gepositioneerd. Producten worden vanaf de uitvalswegen voornamelijk geleverd aan de Spoorstraat en zo nodig aan de Tielsestraat. Deze herverdeling heeft uiteindelijk een positieve uitwerking op de verkeersituatie van het bedrijventerrein en de omliggende wegen.
Conclusie
Voorliggend plan biedt een uitgelezen kans om bestaande, wat verloederde, bedrijfsbebouwing om te zetten naar een nieuw bedrijfspand dat wordt gebouwd volgens de huidige, duurzame, maatstaven. De herverdeling van de bedrijfsactiviteiten van de Vlastuin over de verschillende deellocaties binnen bedrijventerrein 't Panhuis leiden daarnaast tot een verbetering van de verkeerssituatie in dit deel van Kesteren. Tevens kan met de voorgenomen ontwikkeling een landschappelijke kwaliteit behaald worden.
Vanuit stedenbouw en landschap is een bedrijfsloods met een plat dak inpasbaar. De nieuwe bedrijfsloods wordt ondergeschikt aan de bestaande bebouwing aan de Tielsetraat. De loods krijgt een zo sober mogelijke uitstraling passend bij het landelijk gebied. Er worden geen glimmende materialen of veel glas toegepast, wel plaatmateriaal in de kleuren lichtgrijs of antraciet. De loods krijgt een maximale bouwhoogte van 8 meter, waarmee deze lager wordt dan de bebouwing aan de Tielsestraat en daarmee niet opvalt vanaf de Tielsestraat.
Ontsluiting
Het plangebied is ontsloten op de Tielsestraat. In de huidige situatie zijn er 2 inritten voor vrachtwagens. In de toekomstige situatie wordt dit aantal teruggebracht naar 1 inrit. Het plangebied wordt middels een brede inrit aan de noordkant bereikbaar, welke zowel wordt gebruikt door het inkomende als het uitgaande verkeer (vrachtverkeer en bezoekers). De bestaande inrit voor personenauto's in de noordoostelijke hoek van het plangebied blijft behouden voor werknemers.
Parkeren
Aan de noordkant van het perceel worden 20 parkeerplaatsen gerealiseerd. Aan de zuidkant van het perceel komen 46 parkeerplaatsen. Voor het kantoorgebouw worden 16 parkeerplaatsen gerealiseerd. Bij het bepalen van de behoefte van het aantal parkeerplaatsen is een onderscheid gemaakt tussen de behoefte van het personeel en de behoefte van bezoekers van het bedrijf. Zoals uit de toekomstige inrichtingstekening blijkt, zijn er 84 parkeerplaatsen opgenomen (zie de laatste pagina van de visie in bijlage 1). Bij de inrit voor vrachtverkeer worden nog 3 parkeerplaatsen extra gerealiseerd naast de woning en het kantoor. In paragraaf 4.1.2 is door middel van een berekening op basis van gemeentelijke parkeernormen aangetoond hoe tot deze aantallen is gekomen.
De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komen te liggen. Het Rijk zal zich alleen bezig houden met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie 3.1.2.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de SVIR. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Doorvertaling bestemmingsplan
Het plangebied ligt niet in een van de gebieden die zijn aangewezen als gebieden met een nationaal ruimtelijk belang zoals genoemd in de SVIR.
De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'
In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur." Volgens de nota van toelichting bij artikel 3.1.6, lid 2, aanhef en onder b, van het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen naar het oordeel van de Raad van State planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.
Doorvertaling bestemmingsplan
De ladder stelt in beginsel dat sprake is van een stedelijke ontwikkeling als een plan bestaat uit de realisatie van bedrijfsgebouwen met een bruto vloeroppervlak (BVO) van 500 m² of meer. In aanvulling hierop geeft de ladder aan dat wel sprake dient te zijn van een nieuwe ontwikkeling. Het verschil tussen het bestaande en toekomstige BVO is gelijk aan het verschil in bebouwd oppervlakte. De bestaande te slopen vierkante meters BVO en de te realiseren vierkante meters BVO, bestaan namelijk beide uit één gebruikslaag. De toename van het BVO is daarmee 315 m².
Er is echter geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een bestaand bedrijfsgebouw wordt namelijk vervangen voor een nieuw gebouw. Een verplichte toets aan de Ladder van duurzame ontwikkeling komt daarmee te vervallen. In het vervolg van dit document wordt wel aangetoond dat sprake is van goede ruimtelijke ordening en dat de ontwikkeling inspeelt op de behoefte.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het rijksbeleid.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Als leidend principe wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik gehanteerd. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
In de Omgevingsvisie- en verordening komen de volgende onderwerpen aan bod die van belang zijn voor het plangebied:
artikel 2.6.8 Romeinse Limes (Kaart: Landschap)
Het plangebied ligt binnen de aanduiding 'Romeinse Limes'. De ambitie van de provincie is om de Romeinse Limes te beschermen tegen ongewenste ingrepen, verder te ontwikkelen en beleefbaar te maken. Ontwikkelingen zijn alleen mogelijk als deze de aanwezige kernkwaliteiten niet aantasten
Bij voorliggend plan is er reeds sprake van een bedrijfslocatie waarvoor in een eerder stadium al is bepaald dat deze bedrijfslocatie mogelijk is zonder dat dit ten koste gaat van cultuurhistorisch waardevolle objecten. In algemene zin geldt dat van aantasting van bovengrondse kernkwaliteiten die verwijzen naar de Romeinse Limes, dan ook geen sprake is. Door voorliggend plan worden echter nieuwe bodemwerkzaamheden uitgevoerd. In paragraaf 4.9 wordt specifieker ingegaan of en in welke mate dit plan van invloed is op de mogelijke aanwezigheid van waardevolle archeologische en/of cultuurhistorische objecten in de bodem.
Artikel 2.12 Solitaire bedrijvigheid
Een bestemmingsplan in het buitengebied mag onder voorwaarden een uitbreiding van solitaire bedrijvigheid die leidt tot bedrijfsbebouwing groter dan 1.000 m² en waarbij de uitbreiding zelf groter is dan 250 m² bedrijfsbebouwing mogelijk maken.
Het is maar de vraag of artikel 2.12 van de Omgevingsverordening hier van toepassing is. In het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied, Kesteren' is een bebouwd oppervlak toegestaan van maximum 140% van het bestaande bebouwd oppervlak, waarbij de maximale uitbreiding 500 m² bedraagt (artikel 7.2.2). Er is in de huidige situatie 3.185 m² aan bedrijfsbebouwing aanwezig. In het bestemmingsplan 'Kesteren, Tielsestraat 95' is de maximale toegestane oppervlakte aan bebouwing 3.500 m². De uitbreiding van de bebouwing bedraagt minder dan de in het geldende bestemmingsplan rechtstreeks toegestane uitbreiding van 500 m². Planologisch is er daarmee geen sprake van een uitbreiding van toegestane oppervlakte aan bebouwing.
Bovendien is verplaatsing naar een bedrijventerrein in redelijkheid niet mogelijk. Het bedrijf Vlastuin Group B.V. bestaat uit verschillende bedrijfsonderdelen, waaronder Vlastuin Mechanisatie B.V. Alle bedrijfsonderdelen van dit bedrijf zijn gevestigd op het bedrijventerrein 't Panhuis. De verschillende bedrijfsonderdelen zijn weliswaar zelfstandige onderdelen, maar maken regelmatig gebruik van elkaars diensten. Het is dan ook wenselijk en noodzakelijk dat alle bedrijfsonderdelen in de buurt van elkaar gevestigd zijn. Op het bedrijventerrein 't Panhuis is geen ruimte voor bedrijven om uit te breiden of voor nieuwvestiging van een bedrijf. Door de groei van Vlastuin Mechanisatie B.V. is er behoefte aan uitbreiding. De huidige locatie is te klein. Vanwege de onderlinge samenwerking van de verschillende bedrijfsonderdelen van Vlastuin Group B.V. is het zeer wenselijk dat Vlastuin Mechanisatie B.V. in de buurt van het bedrijventerrein 't Panhuis blijft. Het perceel Tielsestraat 95 ligt op minder dan 100 m afstand van het bedrijventerrein en heeft reeds een bedrijfsbestemming. Ook bevat voorliggend bestemmingsplan een maatbestemming, waarbinnen uitsluitend een landbouwmechanisatiebedrijf is toegestaan. Hierdoor wordt voorkomen dat er andere ongewenste bedrijvigheid in het buitengebied terecht komt. Daarnaast is voor de ontwikkeling een landschappelijk inpassingsplan opgesteld dat is opgenomen in bijlage 1 bij de regels. Voor het aanleggen en in stand houden van de landschappelijke inpassing is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels. De bedrijvigheid wordt op deze wijze landschappelijk ingepast.
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
De provincie hanteert voor de bepaling van bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro. In paragraaf 3.1.3 is gemotiveerd dat bij voorliggend plan geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een toets van het plan aan de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik is niet van toepassing.
Het bestemmingsplan is passend in de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie Gelderland.
Op 31 mei 2018 heeft de gemeente Neder-Betuwe de structuurvisie Neder-Betuwe 2018 vastgesteld. Doel van deze structuurvisie is het bieden van een actueel en integraal ruimtelijk kader, dat voor de langere termijn als toetsingskader op hoofdlijnen dient voor alle ruimtelijke ontwikkelingen.
De structuurvisie is het strategisch document in het kader van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De structuurvisie geeft richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van een gebied waardoor voor een ieder in algemene zin duidelijk is of bepaalde initiatieven daarbinnen passen. Voor andere overheden kan de structuurvisie duidelijk maken hoe de gemeente het beleid van Rijk en provincie uitwerkt op gemeentelijk schaalniveau. Voor het gemeentebestuur is de structuurvisie een belangrijk kader voor de afweging van concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet daartoe van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten, zoals het vaststellen van bestemmingsplannen, het beschikbaar stellen van financiële middelen en het sluiten van bestuursovereenkomsten. Tevens is de visie leidraad bij de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven.
Structuurvisiekaart 2018
De gemeente streeft nog steeds naar het zoveel mogelijk benutten van inbreidingslocaties en daarmee een efficiënt gebruik van de (open) ruimte in de kernen, mits het landelijk karakter (lees: de kwaliteit) van de kern niet verloren gaat. De ontwikkeling en het behoud van compacte dorpskernen bespaart waar mogelijk uitbreiding aan de randen en ongewenste realisatie van bebouwing in het buitengebied. Naast de beoogde gemeentelijke ambities, is in de structuurvisie een toetsingskader voor particuliere initiatieven opgenomen. Initiatieven worden in eerste instantie getoetst aan de visie. Indien het initiatief past binnen de uitgangspunten van de visie, wordt onderzocht of het initiatief inpasbaar is in de directe omgeving. Hiermee dragen particuliere initiatieven in belangrijke mate bij aan de beoogde ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente.
In aanvulling op het voorgaande is in de structuurvisie per kern een ontwikkelingsrichting geschetst. Deze ontwikkelingsrichting dient als leidraad voor toekomstige ruimtelijke initiatieven.
Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de structuurvisiekaart.
Uitsnede structuurvisiekaart, plangebied binnen de gele cirkel (Structuurvisiekaart gemeente Neder-Betuwe 2018)
Op de structuurvisiekaart is de planlocatie aangegeven als locatie binnen het stedelijk gebied. De Tielsestraat is, samen met de Spoorstraat, één van de twee toegangswegen van Kesteren vanuit het oosten. De locatie van het plangebied kan daarom gezien worden als entreelocatie, waarvoor de gemeente in de visie benoemt dat deze locaties van belang zijn voor de uitstraling van het dorp. Onderdeel van dit plan is dat de beeldbepalende bestaande bebouwing welke direct is gelegen aan de Tielsestraat, behouden blijft.
In de visie spreekt de gemeente tevens de wens uit dat nieuwe initiatieven zoveel mogelijk plaats dienen te vinden binnen inbreidingslocaties. Hiervan is bij voorliggend plan sprake. De planlocatie is in de bestaande situatie al een bedrijfslocatie. Door het plan verandert enkel het type bedrijf van de locatie en neemt de omvang van de bebouwing beperkt toe.
Het initiatief sluit aan op het beleid uit de gemeente structuurvisie.
Het bestemmingsplan is passend binnen de beleidskaders van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Neder-Betuwe.
De gemeenteraad stelde op 8 maart 2018 het Neder-Betuws Verkeer- en Vervoerplan (NBVVP) vast. Dit plan is een update van het NBVVP uit 2011 en geeft de visie tot 2025 weer hoe de gemeente Neder-Betuwe nu en in de toekomst om gaat met vraagstukken op het gebied van verkeer en vervoer dan wel de mobiliteit.
Het plan bestaat uit twee onderdelen:
Om inzicht te bieden in de mate van de verandering van de verkeerssituatie als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling, is allereerst de verkeersaantrekkende werking bepaald. Om dit zo specifiek mogelijk te kunnen bepalen, is gebruik gemaakt van verkregen verkeersgeneratiecijfers van zowel de bedrijfsactiviteiten in de bestaande als de toekomstige situatie.
Op basis van bedrijfsgegevens van het bedrijf dat in de huidige situatie in het plangebied is gevestigd zou er in de bestaande situatie sprake zijn van een verkeersgeneratie op een drukke dag van in totaal 310 voertuigbewegingen per etmaal, onderverdeeld in 40 verkeersbewegingen van vrachtauto's en 270 van personenvervoer. De 310 verkeersbewegingen per dag zijn gebaseerd op een drukke dag en daarmee de maximale invulling. Het huidige bedrijf dat is gevestigd op het perceel gaat verplaatsen naar het ABC-terrein in Opheusden. In de ruimtelijke onderbouwing voor het mogelijk maken van deze verplaatsing zijn bovenstaande verkeersaantallen gebruikt. Dit zijn recente gegevens van het huidige bedrijf en daarom bruikbaar.
In de toekomstige situatie wordt uitgegaan van 80 verkeersbewegingen per dag van zwaar verkeer en 80 verkeersbewegingen per dag van licht verkeer. In het vervolg van deze alinea wordt dit toegelicht.
Er zijn 30 - 40 afleveringen per week, wat neerkomt op 6 - 8 vrachtauto's per dag. Daarnaast zijn er 30 - 40 reparaties per week, dus ook 6 - 8 vrachtauto's/tractoren per dag. In totaal zijn dit 12 tot 16 vrachtauto's/tractoren per dag, die zorgen voor 24 tot 32 verkeersbewegingen. Daarbij is rekening gehouden met de groei van het aantal opstelplaatsen in de werkplaats in de nieuwe situatie vergeleken met de bestaande situatie. Daarnaast zal een aantal klanten met tractoren komen. Om met het oog op de toekomst nog te kunnen groeien, wordt uitgegaan van een totaal van 80 verkeersbewegingen van vrachtauto's/tractoren per dag.
Er zijn in de toekomstige situatie circa 7 personeelsleden die met de auto komen. Dit zorgt voor 14 verkeersbewegingen van licht verkeer per dag. Daarnaast zijn er 3 eigen auto's voor service onderweg, die gemiddeld 2 tot 3 keer per dag worden gebruikt. Dat zorgt voor 18 verkeersbewegingen van licht verkeer per dag. Daarnaast komen er klanten met de auto, naar schatting 10 tot 15 per dag, dus circa 30 verkeersbewegingen van licht verkeer per dag. In totaal is er in de toekomstige situatie sprake van circa 62 verkeersbewegingen van licht verkeer per dag. Om rekening te houden met groei in de toekomst, wordt uitgegaan van in totaal 80 verkeersbewegingen van licht verkeer per dag.
Voorliggend plan heeft daarmee een positief effect heeft op de verkeersaantrekkende werking van het plangebied. In totaal gaat het om een afname van 150 verkeersbewegingen per etmaal.
In aanvulling op de verkeersaantrekkende werking van het plangebied is de toekomstige logistieke bedrijfsvoering van de gezamenlijke deellocaties van Vlastuin mede bepalend voor een verbetering van de verkeersstructuur. Navolgende tekst licht dit nader toe.
Verkeersstructuur/logistiek
Eén van de redenen voor de gewenste nieuwbouw is de verbetering van de logistieke situatie. In de huidige situatie liggen de kantoorlocaties en productie faciliteiten verspreid over bedrijventerrein 't Panhuis. Vanwege de toenemende vraag wil men graag uitbreiden maar met de huidige percelen is hier geen ruimte voor. De voorgenomen ontwikkeling aan de Tielsestraat biedt enerzijds ruimte voor uitbreiding en anderzijds de mogelijkheid om de logistieke situatie en samenhang tussen de bedrijfsonderdelen te herstructureren.
De bedrijfslocatie in het plangebied zal zich richten op landbouwmechanisatie en service. Dit heeft als gevolg dat klanten niet meer 't Panhuis op hoeven te rijden en voertuigen die gerepareerd moeten worden, nu op dezelfde plaats kunnen worden aangeleverd en opgehaald. De locatie aan de Spoorstraat wordt als centraal magazijn gebruikt. Het centrale magazijn is niet bedoeld voor producten die nodig zijn aan de Tielsestraat. Producten die nodig zijn op de Tielsestraat worden daar ter plaatse afgeleverd.
In de toekomstige situatie wordt de bestaande inrit voor personenauto's behouden. In de huidige situatie zijn er 2 inritten voor vrachtwagens. In de toekomstige situatie wordt dit teruggebracht naar 1 inrit. De westelijke inrit komt te vervallen. Deze is te smal en komt uit op een vluchtheuvel. Door deze aanpassing verbetert de verkeersveiligheid op de Tielsestraat.
In mei 2017 heeft de gemeenteraad de beleidsnota Nota Parkeernormen vastgesteld. Deze nota beoogt het vastleggen van de parkeernormen in de gemeente Neder-Betuwe en het bepalen van een transparant en eenduidig toepassingskader. De nota 2017 betreft een herziene versie die is gebaseerd op de Nota Parkeernormen uit 2013. Aan de hand van de parkeernormen kan de parkeerbehoefte van toekomstige ruimtelijke plannen en -ontwikkelingen berekend worden. Het parkeerbeleid heeft tot doel de bereikbaarheid en leefbaarheid in de gemeente Neder-Betuwe te waarborgen.
Op 29 november 2014 zijn de Woningwet en het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waardoor parkeernormen voortaan in bestemmingsplannen dienen te worden verankerd. Het opnemen van een verwijzing naar de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening is niet langer mogelijk.
In de toekomstige situatie vinden verschillende bedrijfsactiviteiten plaats met elk hun eigen bijbehorende parkeernorm. De nieuwe loods en het gebouw tussen de loods en de bestaande bebouwing wordt voor twee derde gebruikt als werkplaats en voor één derde als opslag. De bestaande bebouwing wordt gebruikt voor de bedrijfswoning en kantoren. Navolgende tabel maakt dit inzichtelijk. De normen die voor dit plan zijn gebruikt, zijn afkomstig uit de gemeentelijke Nota Parkeernormen (Gemeente Neder-Betuwe mei 2017).
Parkeerplaatsberekening | |||||
Onderdeel | BVO | NORM | AANTAL PP | ||
Bedrijfswoning | n.v.t. | 2,8 / woning | 2,8 pp | ||
Kantoor | 675m² | 2,8 / 100m² | 18,9 pp | ||
Arb. intensief (werkplaats) | 1.913m² | 2,6 / 100m² | 49,7 pp | ||
Arb. extensief (opslag) | 950m² | 1,3 / 100m² | 12,4 pp | ||
Totaal: 83,8 pp |
Uit bovenstaande tabel blijkt een totale parkeerbehoefte van 83,6 parkeerplaatsen. In het visieboekje (bijlage 1) is aangegeven dat binnen het plangebied in totaal 85 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Daarmee voldoet het plan aan de norm. Het voldoen aan de gemeentelijke parkeernormen is als voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen.
Eindconclusie
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer & parkeren.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is in 2017 een integraal bodemonderzoek op de gehele locatie uitgevoerd. Het gehele rapport is als bijlage 2 toegevoegd.
M.b.t. de onderzochte sublocatie ‘’centrale loods’’ worden bij het standaard NEN 5740-onderzoek en het onderzoek naar Organochloorbestrijdingsmiddelen OCB’s geen gehaltes boven de achtergrondwaarde aangetroffen. Bij de binnen deze sublocatie gelegen verdachte deellocaties bovengrondse tank en bestrijdingsmiddelenopslag wordt enkel voor PCB’s een licht verhoogd gehalte boven de achtergrondwaarde aangetroffen. Bij deze verdachte deellocaties wordt in het grondwater enkel een licht verhoogd naftaleengehalte van boven de streefwaarde aangetroffen.
M.b.t. de onderzochte sublocatie ‘’buitenterrein’’ wordt in de bovenlaag een licht verhoogd cadmium- en zinkgehalte boven de achtergrondwaarde aangetroffen. OCB’s worden in de bovenlaag niet aangetoond. In de onderlaag wordt een licht boven de achtergrondwaarde verhoogd nikkelgehalte aangetroffen. In het grondwater ligt het naftaleengehalte in geringe mate boven de streefwaarde.
M.b.t. de onderzochte sublocatie ‘’oude bebouwing’’ wordt in een deel van de bovenlaag voor nikkel, minerale olie en PAK’s een gehalte aangetroffen boven de achtergrondwaarde. In het grondwater ligt het naftaleen- en minerale olie gehalte in geringe mate boven de streefwaarde. Ter plaatse van de verdachte deellocatie bestrijdingsmiddelenopslag ligt het EOX-gehalte onder de detectiegrens.
Bij de sublocatie ‘’oude bebouwing’’ wordt in de onderlaag bij één boorpunt een boven de achtergrondwaarde verhoogd minerale oliegehalte aangetroffen. Ter plaatse is een nader onderzoek naar minerale olie/aromaten uitgevoerd (zie bijlage 3). Bij dit nader onderzoek zijn verder geen minerale olie/aromaten aangetroffen.
In 1995 is een bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van een ondergrondse HBO-tank gelegen noordelijk nabij de woning nr. 95/97 (zie bijlage 4). Bij dit onderzoek zijn geen minerale olie en aromaten in de bodem en het grondwater aangetroffen. Vervolgens is de tank in 1995 gesaneerd middels cleanen en verwijderen.
Op grond van de uitgevoerde bodemonderzoeken ligt er geen saneringsplicht op een willekeurig deel binnen de gehele locatie. De bodem van sublocaties ‘’centrale loods’’ en ‘’buitenterrein’’ voldoet aan de bodemkwaliteitsklasse wonen. De bodem van de sublocatie ‘’oude bebouwing’’ voldoet deels aan de bodemkwaliteitsklasse wonen en deels aan de bodemkwaliteitsklasse industrie. Bovenvermelde toetsing van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem van de gehele locatie resulteert in de conclusie dat de vastgestelde bodemkwaliteit geen belemmering vormt m.b.t. de toekomstige bestemming/het toekomstig gebruik van de gehele locatie.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect bodem.
Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.
De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een “hogere waarde procedure” worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde "dove" gevel heeft. Een "dove gevel" is een bouwkundige constructie:
Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel dient voor nieuwbouw zodanig te zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.
Regelgeving
In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek te worden verricht (art.76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel.
overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg)
De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt.
Doorvertaling bestemmingsplan
De beoogde ontwikkeling maakt geen nieuwe geluidgevoelige bestemming zoals bedoeld in de Wet geluidhinder mogelijk. In het kader van de beoogde ontwikkeling wordt bovendien geen nieuwe weginfrastructuur aangelegd, en wordt de bestaande weginfrastructuur niet gewijzigd. Een akoestisch onderzoek vanuit het aspect wegverkeerlawaai is daarom niet benodigd. Vanuit de Wet geluidhinder gelden geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Regelgeving
In de Wgh en het Bgh is de zonering van spoorwegen (en ook van tram en metro) en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Bij spoorweglawaai is de breedte van de zone onder andere afhankelijk van het aantal sporen en de verkeersintensiteit. In de Regeling Zonekaart spoorwegen is per spoortraject de zonebreedte vastgesteld. Deze zonebreedte varieert van 100 tot maximaal 1.300 meter. Binnen deze zone is de Wgh van toepassing.
Doorvertaling bestemmingsplan
De beoogde ontwikkeling maakt geen nieuwe geluidgevoelige bestemming zoals bedoeld in de Wet geluidhinder mogelijk. Een akoestisch onderzoek vanuit het aspect railverkeer is daarom niet benodigd. Vanuit de Wet geluidhinder gelden geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Regelgeving
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom dient aandacht te worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.
Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.
Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Naast de omgevingstypen 'rustige woonomgeving' en 'gemengd gebied' kent de VNG-publicatie ook het type 'gebied met functiemenging'. Het begrip 'gebied met functiemenging' heeft geen betrekking op de typering van een gebied maar op de toelaatbaarheid van hinderveroorzakende functies, zoals stadscentra, dorpskernen, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en (delen van) woongebieden met kleinschalige dan wel ambachtelijke bedrijvigheid.
richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig. Hiertoe wordt ten aanzien van het geluidsaspect gebruik gemaakt van de beoordelingssystematiek uit de VNG-publicatie. Tijdens het inwerking zijn van inrichtingen zullen deze worden getoetst aan het Activiteitenbesluit.
Voorliggend plan maakt geen nieuwe gevoelige bestemmingen mogelijk. De herontwikkeling van de bedrijfslocatie heeft mogelijkerwijs wel effect op omliggende gevoelige objecten, waaronder de woning ten westen van het plangebied.
Het plangebied ligt in een gemengd gebied met direct ten noordwesten van het plangebied bedrijventerrein 't Panhuis. Verder staan in de nabije omgeving (bedrijfs)woningen en bedrijfsgebouwen. Ten oosten en ten zuiden van het plangebied zijn de gronden voor een groot deel in gebruik voor het kweken van bomen en/of fruit. Aangezien er sprake is van een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met 1 afstandstap worden verlaagd.
De nieuwe functies in het plangebied zijn vergelijkbaar met activiteiten die vallen onder milieucategorie 3.2 (vergelijkbaar met SBI 466 groothandel in machines en apparaten en SBI 451 handel in vrachtwagens). In gemengd gebied hoort hierbij een richtafstand van 50 meter. De woningen direct ten westen en ten oosten van het plangebied ligt binnen 50 meter van het plangebied, waarvoor in het vervolg van deze paragraaf de verantwoording wordt gegeven. Omdat met voorliggend bestemmingsplan enkel een landbouwmechanisatiebedrijf wordt toegestaan, is een bijbehorende bedrijfsvoering maatgevend voor mogelijke milieuhinder.
In de bestaande situatie reed een deel van het verkeer dat het plangebied in en uit rijdt, over de inrit vlakbij de woning ten westen van het plangebied. In de toekomstige situatie komt deze inrit te vervallen en rijdt het verkeer op grotere afstand van de woning. Daarnaast neemt de hoeveelheid verkeer dat het plangebied in en uit rijdt af. Daarmee verbetert de situatie qua in en uit rijdend verkeer voor de woning ten westen van het plangebied.
Toch is, om het effect op de omgeving te kunnen bepalen, een akoestisch onderzoek vanuit het aspect milieuzonering uitgevoerd. Het gehele rapport is als bijlage 5 toegevoegd. In dit onderzoek is ook de oostelijk gelegen woning meegenomen. Voor de oostelijk gelegen woning is geconcludeerd dat er aan de richtwaarden voor zowel het langtijdgemiddelde als het maximale geluidniveau zal worden voldaan en dat er geen sprake zal zijn van onevenredige geluidhinder vanwege de nieuwe bedrijfsactiviteiten.
Voor de westelijk gelegen woning is de conclusie dat geluidbeperkende voorzieningen getroffen moeten worden om aan de gestelde richtwaarden te voldoen. Het realiseren van een geluidwerende voorziening is opgenomen in het opgestelde landschappelijk inpassingsplan uit bijlage 1 van de regels en maakt daarmee ook onderdeel uit van de voorwaardelijke verplichting zoals deze in de regels van dit plan is opgenomen. Door deze maatregel wordt bereikt dat voor zowel het langtijdgemiddelde als het maximale geluidniveau voldaan wordt aan de richtwaarden. De naastgelegen woning ondervindt daarvoor geen geluidhinder van toekomstige bedrijfsactiviteiten en een goed woon- en leefklimaat kan door deze maatregel gegarandeerd worden.
Geconcludeerd kan worden dat voorliggend plan uitvoerbaar is vanuit milieuzonering.
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.
De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).
Projecten dienen te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Een project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen. Voor kleine ontwikkelingen is een specifieke rekentool ontwikkeld waarmee op een eenvoudige en snelle manier kan worden bepaald of er sprake is van een project dat 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Onderhavig plan voorziet in een functiewijziging van een bestaande bedrijfslocatie. Uit paragraaf 4.1.1 blijkt dat de verkeersaantrekkende werking in de toekomstige situatie afneemt. Daarmee zal er sprake zijn van een positief effect op de luchtkwaliteit.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van de Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden met name bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.
Op 1 april 2015 is de Wet basisnet in werking getreden. De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (“Wvgs”) ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, dient de minister maatregelen te nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet Basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord dient te worden (200 meter). Buiten deze zone dient in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).
Beleidsvisie externe veiligheid 2015-2018
Neder-Betuwe wil een aantrekkelijke gemeente zijn om te wonen en te werken. Dat stelt eisen aan de kwaliteit van de leefomgeving. Externe veiligheidsrisico's zijn daar een onderdeel van. Externe veiligheid gaat over het beschermen van burgers tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. De risico's - veroorzaakt door het werken met - opslaan van of vervoer van gevaarlijke stoffen, zijn niet uit te sluiten. We kunnen ze wel beheersen door een adequate uitvoering van relevante taken en vooraf afspraken te maken hoe met de huidige en toekomstige risico's wordt omgegaan.
Doel van deze beleidsvisie externe veiligheid is het bieden van een toetsingskader dat duidelijk maakt hoe om te gaan met externe veiligheidsrisico's. De ambities in deze visie zijn naast de wettelijke regels met name van toepassing bij het vaststellen van omgevingsbesluiten en de vergunningverlening voor risicobedrijven. Ook zijn in deze visie ambities met betrekking tot de organisatie van de uitvoering van de wettelijke regels opgenomen. Door toepassing van deze ambities worden ad hoc besluiten voorkomen. De gemeente past de uitgangspunten en ambities in deze visie verder toe bij andere gemeentelijke activiteiten en ontwikkelingen waarbij externe veiligheid een rol speelt.
De gemeente streeft naar een beheersbare externe veiligheidssituatie, waarbij:
Onderstaand is een uitsnede weergegeven van de provinciale risicokaart. Hierop is informatie weergegeven ten aanzien van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes en buisleidingen.
Uitsnede risicokaart (risicokaart.nl)
Op basis van voorgaande afbeelding is op te maken dat op het naastgelegen bedrijventerrein 't Panhuis op een afstand van meer dan 140 meter een aantal bedrijven gevestigd zijn die als risicovolle inrichtingen opgenomen zijn. Het plangebied ligt niet binnen de PR 10-6 contour van deze risicovolle inrichtingen. In het plangebied is in de bestaande situatie al een bedrijfslocatie aanwezig. In de toekomstige situatie neemt het aantal aanwezige personen in het plangebied ten opzichte van de bestaande bedrijfssituatie (zeer) gering toe. Er is geen sprake van verblijf door verminderd zelfredzame personen in het plangebied (ouderen, kinderen, gehandicapten) en de afstand tot de risicovolle inrichtingen is ruim. De stijging van het groepsrisico is daarom verwaarloosbaar.
Ten zuiden van de locatie ligt op circa 800 m de Betuweroute, die wordt gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor. Het plangebied ligt, gelet op deze afstand, binnen het invloedsgebied (4 km) van deze spoorlijn.
Het plan zelf voorziet ook niet in het oprichten van een nieuwe stationaire risicobron binnen de beoogde bestemming “Bedrijf“.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Binnen het invloedsgebied van de Betuweroute kunnen op de genoemde afstand personen binnen het plangebied overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en de meest relevante zones voor het
groepsrisico (de 200 meter zones).
Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 27 september 2019 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval op de Betuweroute
Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.
Buisleidingen
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebieden niet is gelegen binnen het invloedsgebied van relevante buisleidingen voor aardgas en vloeibare brandstoffen. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege buisleidingen.
Risicovolle bedrijven
Binnen de beoogde bestemming “Bedrijf”, met functieaanduiding “specifieke vorm van bedrijf – landbouwmechanisatiebedrijf”, zijn op basis van de begripsomschrijving van “landbouwmechanisatiebedrijf”
geen risicovolle activiteiten, zoals Bevi-activiteiten voorzien. De vestiging van een Bevi-inrichting binnen het plangebied is daarmee niet aannemelijk.
Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er in het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroute. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid.
Algemeen
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:
Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, wordt door de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water gehanteerd. Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:
Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen dienen te worden vermeden teneinde watervervuiling te voorkomen.
Uitgangspunten Waterschap Rivierenland
De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:
Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een watervergunning noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit :
Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In dat laatste geval dient de bodem van de voorziening zich gelijk of hoger dan de GHG te bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem dient 48 tot 96 uur te bedragen.
Volgens de Beleidsregels Keur Waterschap Rivierenland geldt vanaf nieuw verhard oppervlak een vrijstelling van de compensatieplicht voor toename tot 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m2 voor het buitengebied. Als peildatum voor het eenmalig gebruik is 1 januari 2010 aangehouden, Dit betekent dat alleen aanspraak gemaakt kan worden op de vrijstelling als hier in het verleden (na 1 januari 2010) nog geen gebruik van is gemaakt.
Gemeentelijk Rioleringsplan
Het beleid voor de rioleringszorg in Neder-Betuwe voor komende jaren (2019 tot en met 2023) wordt omschreven in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP). In het GRP maakt de gemeente inzichtelijk op welke wijze zij binnen deze planperiode haar riolerings- en watertaken invult, welke werkzaamheden zij hiervoor doet en gaat doen, wat het kost én op welke wijze deze kosten gedekt worden. In het plan worden ook de kaders en uitgangspunten geschetst om een goed rioolbeheer te realiseren. Deze kaders en uitgangspunten komen voort uit wetten, het bestaand (gemeentelijk) beleid en ervaringen uit de voorgaande GRP's. Daarbij is tevens aangegeven wat de gemeente doet en wat van bewoners mag worden verwacht op het gebied van riool, hemel- en grondwater.
Waterplan 2019-2023 (GRP)
Water speelt een belangrijke rol in onze leefomgeving. Om veilig te kunnen wonen, werken en recreëren is een goed functionerend watersysteem noodzakelijk. Waterschappen en gemeenten werken veel samen op het gebied van waterbeheer. Water en ruimtelijke ordening hebben immers veel raakvlakken. In het GRP is het waterplan als integraal onderdeel opgenomen. Veel van de gestelde doelen in het Waterplan 2014-2018 zijn bereikt of zijn in een afrondende fase.
Vanuit het waterplan hebben beide organisaties de zorg voor waterkwantiteit (het voorkomen van overstroming, het tegengaan van watertekorten) en waterkwaliteit (schoon water en het verminderen van ‘overstort’ uit de riolering). De nadruk van het waterbeleid in de komende periode ligt op de stedelijke wateropgave. Dat kan door middel van het aanleggen van extra waterbergingen. Daarbij wordt de combinatie met ruimtelijke ontwikkeling in de gemeente gezocht. Daarnaast wordt meer nadruk gelegd op klimaatbestendig inrichten: alle ruimtelijke ontwikkelingen die nu gerealiseerd worden dienen klimaatbestendig en water robuust te zijn.
Plangebied
Verderop in deze paragraaf is kaart 1 opgenomen, waarin het plangebied is aangegeven met het rode kader.
Ontwikkeling
Voorliggend plan maakt een ander type bedrijf mogelijk in het plangebied. De hoofdfunctie als bedrijfslocatie blijft behouden. Om het plangebied geschikt te maken voor de geplande toekomstige bedrijfsactiviteiten, wordt de bestaande loods gesloopt en een nieuwe, grotere loods, teruggebouwd. De ontwikkeling wordt landschappelijk ingepast. Dit plan zorgt niet voor wezenlijke verschillen in de ruimtelijke structuur van het plangebied.
Oppervlaktewatersysteem
Er liggen drie watergangen direct rondom het plangebied, te weten een B-watergang (noordkant), een C-watergang (westkant) en een A-watergang (zuidkant). In algemene zin geldt dat voorliggend plan geen invloed heeft op de aanwezigheid van deze watergangen. In het vervolg van deze paragraaf wordt specifieker ingegaan op de relatie tussen dit plan en de A-watergang, die vanwege de hoofdfunctie die het vervult in het waternet, om een specifiekere toelichting vraagt.
Veiligheid
De inrichting van de directe omgeving van het plangebied geeft geen aanleiding tot het noemen van overstromingsrisico's.
Kwantitatieve wateropgave
In bijlage 6 is een berekening van de verandering van het verhard oppervlak opgenomen. Hieruit blijkt dat er sprake is van een afname van het verhard oppervlak met 44 m². Daarom is er geen waterberging nodig ter compensatie. Het hemelwater zal op een natuurlijke wijze eerst op de C-watergang ten westen van het plangebied afstromen en vervolgens afgevoerd worden naar de A-watergang in het zuiden van het plangebied. Vanwege de afname van het verhard oppervlak in het plangebied en de natuurlijke afvoermogelijkheden via de bestaande watergangen, is er sprake van een klimaatbestendige inrichting.
Kwalitatieve wateropgave
Bij nieuwbouw gaan het waterschap en de gemeente uit van een gescheiden rioleringsstelsel. Schoon hemelwater van daken wordt via een hemelwaterafvoerleiding rechtstreeks op het oppervlaktewater geloosd. Voor een goede waterkwaliteit is het van belang dat er bij de bouw geen uitlogende materialen gebruikt worden, om te voorkomen dat het hemelwater, dat wordt afgekoppeld, wordt vervuild. In verband hiermee worden eisen gesteld aan de bij de daken, goten en leidingen te gebruiken materialen. Het gebruik van (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink, teerhoudende dakbedekking of geïmpregneerde beschoeiingen is niet toegestaan op delen die met hemelwater in contact komen, zoals de dakbedekking, goten en pijpen of er moet voorkomen worden dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben). Als dergelijke materialen toch gebruikt worden, dient het regenwater te worden gezuiverd alvorens het wordt afgevoerd; daarbij valt te denken aan bodempassages, lamellenfilters en bermpassages (van belang is een voldoende zuiveringsrendement). Hemelwater moet in ieder geval op deze wijze gezuiverd worden voordat het wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater.
Natte natuur / verdroging
Het plangebied is niet gelegen in of nabij een (nat) natuurgebied of (natte) ecologische verbindingszone. Doordat alleen schoon hemelwater het plangebied verlaat (met uitzondering van het vuilwater dat via het riool wordt afgevoerd), kunnen natte natuurwaarden niet via het oppervlaktewater worden aangetast. Verdroging zal niet optreden door de voorgestane ontwikkelingen, omdat het grondwaterpeil niet zal worden aangepast.
Kwel en hydrologisch neutraal bouwen
Hydrologisch neutraal bouwen is een belangrijk uitgangspunt van het waterschap. Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen (extra) kwel aantrekken. Hydrologisch neutraal betekent dat de grondwateroverlast en kwel niet mogen toenemen ten opzichte van de bestaande situatie. Als het aantrekken van kwel door bouwactiviteiten onvermijdelijk is, dan zijn compenserende maatregelen nodig. De extra kwel moet dan in het plangebied worden geborgen.
De ingrepen zijn niet van zodanige invloed dat er risico is op kwel.
Grondwateroverlast
Indien ondergrondse constructies worden gebouwd dient waterdicht gebouwd te worden om te voorkomen dat overlast van grondwater ontstaat. De meeste drinkwaterbedrijven stellen zich op het standpunt dat koudewarmteopslagsystemen in grondwaterbeschermingsgebieden ongewenst zijn zolang er onduidelijkheid bestaat over de effecten. Het plangebied ligt niet binnen een grondwaterbeschermingsgebied.
Keur en Legger
Alle handelingen of werkzaamheden in de nabijheid van watergangen en waterschapswegen vallen onder de regels van de Keur. In deze verordening van het Waterschap zijn gebods- en verbodsbepalingen opgenomen om de waterstaatsbelangen veilig te stellen. In de meeste gevallen is een vergunning benodigd.
De Legger is een register waarin functie, afmetingen en onderhoudsplichtigen van wateren (zoals sloten en vaarten), waterbergingen en natuurvriendelijke oevers vastgelegd zijn. Ook geeft de legger de ligging van wateren, waterbergingen en natuurvriendelijke oevers aan, zodat duidelijk is waarop de Keur van toepassing is.
Beheer en onderhoud
Ten behoeve van het onderhoud van de hoofdwatergangen in het plangebied is bepaald dat een strook van 5 m langs de watergangen in principe onbebouwd dient te blijven. Navolgende afbeelding toont dat een A-watergang loopt net ten zuiden van het plangebied. Een en ander is geregeld middels de dubbelbestemming “Waterstaat - Waterlopen”. Voor het oprichten van bouwwerken en voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, ten behoeve van de onderliggende bestemming, geldt dat in principe advies moet worden ingewonnen van de waterbeheerder.
Kaart 1: Watergangenkaart Waterschap Rivierenland (Legger wateren, Waterschap Rivierenland, 2017)
Overleg Waterschap Rivierenland
In het kader van het wettelijk vooroverleg wordt het voorliggende bestemmingsplan voorgelegd aan het Waterschap Rivierenland.
Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).
Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.
Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.
Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.
De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In de gemeente Neder-Betuwe is de provincie Gelderland het bevoegd gezag voor de Wnb.
Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).
Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.
Natura2000
De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.
Voorliggend plan voorziet in de komst van een nieuw bedrijfsgebouw. De bestaande loods wordt daarbij gesloopt. Om te kunnen bepalen wat het effect is van de sloop en de toekomstige situatie van het plangebied op beschermde natuurgebieden en/of soorten is een quickscan Flora & Fauna uitgevoerd. Het gehele rapport is als bijlage 7 toegevoegd.
De belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat de beoogde ontwikkeling van de sloop van de loods ten behoeve van de nieuwe inrichting van het plangebied uitvoerbaar is conform het bepaalde in de Wro (artikel 3.1.6 Bro). In het rapport is een opsomming van maatregelen opgenomen waaraan, o.a. tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden, voldaan moet worden om ook tijdens de bouw negatieve effecten op beschermde soorten uit te sluiten.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op een afstand van 1,1 km van het plangebied. Om te bepalen of er sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden is een voortoets stikstof uitgevoerd (zie bijlage 8). Hierin is geconcludeerd dat er zowel in de aanlegfase als in de gebruiksfase vergeleken met het huidig gebruik geen sprake is van een bijdrage aan stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden groter dan 0,00 mol/ha/j. De voorgenomen ontwikkeling heeft dan ook geen negatief effect op Natura 2000-gebieden. Wat betreft gebiedsbescherming zijn er dan ook geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt bepaald dat in de toelichting ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging is de Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal in 2021 opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. Met de Erfgoedwet is sprake van een betere integratie met verschillende soorten erfgoed. Daarnaast zijn de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker geworden.
Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in 2021 in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.
De inwerkingtreding van de Omgevingswet staat gepland voor 2021. Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2021. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die in 2021 naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.
Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening dient te worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.
Met het bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie' is voor het gehele plangebied van de gemeente Neder-Betuwe de archeologische verwachtingswaarde geregeld. Het merendeel van de gronden van het plangebied zijn vrijgesteld van een archeologische waarde aanduiding. Voor enkele gronden aan de noord- en westkant is de aanduiding ''Waarde - Archeologie 1'' opgenomen. Voor deze gronden geldt een onderzoeksplicht als een initiatief bouwwerkzaamheden mogelijk maakt die leiden tot grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm onder het bestaande maaiveld, een oppervlakte hebben groter hebben dan 100 m² en als er 2,5 m buiten de bestaande fundering gebouwd wordt. Hiervan is bij voorliggend plan sprake, waardoor archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Het rapport is als bijlage 9 toegevoegd.
De belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat, met uitzondering van de gronden rondom boorpunt 6 (zie de kaart in de bijlage van het rapport voor de precieze plaats), geen vervolgonderzoek noodzakelijk is. Voor die gronden is de archeologische dubbelbestemming verwijderd.
De gronden ter plaatse van boorpunt 6 worden mogelijkerwijs gebruikt voor de aanleg van de fundering van het nieuwe bedrijfsgebouw. De gronden rondom boorpunt 6 zijn beperkt van omvang doordat bij naastgelegen boorpunten (5 en 7) geen aanwijzingen voor archeologische waarden zijn aangetroffen. Om deze redenen wordt er voor gekozen om archeologisch vriendelijk te bouwen. Dit wordt bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de bouw van het bedrijfsgebouw aangetoond. De initiatiefnemer heeft dit reeds afgestemd met de omgevingsdienst. Voor de volledigheid wordt voor het gebied rondom boring 6 een archeologische dubbelbestemming behouden, waarin is opgenomen dat voor ingrepen tot 130 cm onder maaiveld geen onderzoek nodig is. Met inachtneming van bovenstaande leidt voorliggend initiatief niet tot aantasting van de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.
Het plangebied ligt, zoals is toegelicht in paragraaf 3.2.3.1, binnen de begrenzing van de Limes. In de bestaande situatie is het plangebied al volledig verhard en staan de gronden volledig ten dienste van het bedrijf. Er zijn geen bovengrondse cultuurhistorische waarden aanwezig die verwijzen naar de Limes. In paragraaf 4.9.2.1 is aangegeven dat dit plan rekening houdt met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden in de grond (waar waarden die verwijzen naar de Limes onderdeel van uit kunnen maken). Het plan leidt derhalve niet tot aantasting van waarden die verwijzen naar de Limes.
Andere, daadwerkelijk, beschermde gebieden (Rijksmonumenten en AMK-terreinen) liggen buiten het plangebied.
Het karakteristieke wederopbouwpand (zie paragraaf 2.1 voor een afbeelding van dit pand) in het plangebied blijft in de toekomstige situatie behouden. Het karakteristieke pand is aangeduid op de verbeelding en in de regels wordt het behoud van het gebouw geborgd.
Het plan wordt ten aanzien van het aspect cultuurhistorie uitvoerbaar geacht.
De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
In de kernen Opheusden, Dodewaard, Kesteren, IJzendoorn en Ochtend bevinden zich enkele planologisch relevante riool(pers)leidingen. Voor deze rioolpersleidingen is de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' opgenomen. Deze gronden zijn primair bestemd voor een riool(pers)leiding met de daarbij behorende bouwwerken en andere bouwwerken. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van de bouwbepalingen voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de onderliggende bestemming, op voorwaarde dat advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder. Ter plaatse van de dubbelbestemming is een (omgevings)vergunning vereist voor het uitvoeren van werkzaamheden die de belangen van de leidingbeheerder kunnen schaden.
Binnen het plangebied is deze dubbelbestemming niet aanwezig. Er zijn daarom vanuit het aspect leidingen geen belemmeringen voor het plan.
In de tijd van de Tweede Wereldoorlog is het gebied in de gemeente Neder-Betuwe diverse malen getroffen door bombardementen. De gevechten hebben geleid tot munitieresten in de grond. Bij ontwikkelingen die gepaard gaan met bodemingrepen moet worden nagegaan of er explosieven aanwezig zijn.
Planspecifiek
Voor de hele gemeente is een bureau onderzoek gedaan naar of er explosief materiaal in de grond te verwachten is. Het onderzoek kan niet uitwijzen of het plangebied een onverdachte of verdachte locatie betreft. Een oppervlaktedetectie onderzoek zal moeten uitwijzen of er daadwerkelijk explosief materiaal aanwezig is. Dit onderzoek wordt uitgevoerd bij het bouwrijp maken van de gronden. Tegelijkertijd kan, indien er materiaal wordt gedetecteerd, dit op een veilige manier worden opgeruimd. In het kader van voorliggend bestemmingsplan is het voldoende aannemelijk dat dit aspect de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat. Bij indiening van de omgevingsvergunning, dus voorafgaand aan het verrichte van bodemingrepen, zal een detectie-onderzoek worden overlegd. Het bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van explosieven.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en de standaardregels van de gemeente Neder-Betuwe. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.
In het vervolg van dit hoofdstuk wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
In de bestemmingsregels zijn de verschillende bestemmingen opgenomen. Deze zijn als volgt opgebouwd:
Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Afwijken van de bouwregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.
Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.
Hieronder volgt in het kort een beschrijving van de verschillende bestemmingen.
Anti-dubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene gebruiksregels
Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan. Daarnaast zijn regels voor (niet-publieksgerichte) aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten opgenomen.
Algemene aanduidingsregels
Aanvullend op de regels die bij de bestemmingen zijn gegeven gelden bijzondere bepalingen die met een aanduiding op de geometrische plaatsbepaling zijn weergegeven.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
Omdat de gemeente de nog te ontwikkelen gronden niet in eigendom heeft, is een anterieure overeenkomst met de ontwikkelaar gesloten. Daarmee zijn de kosten voor de planontwikkeling anderszins verzekerd en is het opstellen van een exploitatieplan niet aan de orde. De kosten voor de ontwikkeling en uitvoering komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Gezien het voorgaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.
Voorliggende planontwikkeling maakt onderdeel uit van een bredere ontwikkeling behorende bij de Vlastuin Group BV. Op het bedrijventerrein 't Panhuis heeft dit bedrijf meerdere locaties in bezit. Vlastuin is bezig deze locaties beter op elkaar af te stemmen door de bedrijfsactiviteiten per locatie te richting op een specifiek onderdeel van het productieproces. Concreet voorbeeld hiervan is dat de locaties die dicht bij de snelweg zijn gelegen (locaties Spoorstraat en de locatie uit dit plan) een nadrukkelijk rol spelen in de aanvoer en aflevering van producten en machines. Op deze manier voert Vlastuin een efficiëntere bedrijfsvoering en zorgt de herontwikkeling tevens voor een logischer gebruik van het wegennet ter plaatse. Transportvoertuigen die op weg zijn naar Vlastuin hoeven immers niet het gehele industrieterrein meer over.
Conform ex artikel 3.1.1. van het Bro dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg is het voorliggende bestemmingsplan toegezonden aan diverse overlegpartijen. Van de Provincie Gelderland en het waterschap Rivierenland is een vooroverlegreactie ontvangen. De beantwoording hiervan is opgenomen in bijlage 10. De reactie van de provincie heeft geleid tot aanpassingen in het bestemmingsplan. Dit is toegelicht in bijlage 10.
Het voorontwerpbestemmingsplan wordt, conform de gemeentelijke inspraakverordening, voorafgaand aan de formele bestemmingsplanprocedure voor inspraak vrijgegeven. Het voorontwerpbestemmingsplan is gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze inspraaktermijn is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijke en/of mondeling te reageren op het bestemmingsplan.
Het voorontwerp bestemmingsplan heeft van 27 juni tot en met 24 juli 2019 ter inzage gelegen voor inspraak. Er is gedurende deze periode 1 inspraakreactie ingediend. De beantwoording hiervan is opgenomen in bijlage 10.
Na afronding van het vooroverleg start de formele bestemmingsplanprocedure. De eventuele aanpassingen die volgen uit de overlegreacties worden verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Indien nodig worden er ambtshalve aanpassingen doorgevoerd.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn wordt een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Ook moeten de stukken met de kennisgeving aan de eerder genoemde diensten en instanties worden toegezonden (artikel 3:13 Awb), of er moet worden aangegeven waar de (digitale) stukken te vinden zijn (elektronische kennisgeving).
Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 21 november 2019 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.
Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.
Tegen het besluit tot vaststelling staat voor belanghebbenden direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.