direct naar inhoud van Regels
Plan: Kesteren, Tielsestraat 95
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1740.bpKEtielsestr95-vst1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan:

het bestemmingsplan 'Kesteren, Tielsestraat 95' met identificatienummer NL.IMRO.1740.bpKEtielsestr95-vst1 van de gemeente Neder-Betuwe;

1.2 Bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Aan huis verbonden nevenactiviteiten:

consumentenverzorgende, dienstverlenende en ambachtelijke activiteiten, die in de tot een (bedrijfs)woning behorende gebouwen worden uitgeoefend, vrijwel uitsluitend door de bewoner(s) van de desbetreffende woning;

1.4 Aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 Aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 Afhankelijke woonruimte:

een deel van de (bedrijfs)woning waarin een gedeelte van de huishouding uit oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.7 Archeologische deskundige:

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige met een aantoonbare specifieke deskundigheid op het gebied van de archeologische monumentenzorg;

1.8 Archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in de bodem voorkomende overblijfselen uit oude tijden;

1.9 Bebouwd oppervlak:

het totaal van de oppervlakken van bouwwerken voor zover deze een grotere bouwhoogte hebben dan 1,2 m.

1.10 Bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 Bedrijfsbouwwerk c.q. bedrijfsgebouw:

een bouwwerk c.q. een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

1.12 Bedrijfsmatige exploitatie:

het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer en/of exploitatie, dat er toe leidt dat daadwerkelijk recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden worden geboden.

1.13 Bedrijfswoning:

een woning, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de aard van de bedrijfsvoering noodzakelijk is.

1.14 Bestaand:
  • bij bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden krachtens een verleende bouwvergunning;
  • bij gebruik: gebruik dat op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan bestond;

1.15 Bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.16 Bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.17 Bijgebouw:

een vrijstaand of aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat door zijn situering en/of afmetingen ondergeschikt is aan dat op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en die vanuit het hoofdgebouw niet rechtstreeks toegankelijk is;

1.18 Bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.19 Bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.20 Bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.21 Bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.22 Bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.23 Bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.24 Buitengebied gebonden bedrijf:

een niet-agrarisch, doch aan het buitengebied gebonden bedrijf, waaronder begrepen een hoveniersbedrijf, een kennel, een manege/paardenstalling(verhuurbedrijf), een dierenpension/-asiel, een tuincentrum, een scouting- en een hondensportaccommodatie.

1.25 Dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.26 Detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en waarbij een showroom en/of verkoopruimte ter plaatse aanwezig is; horeca-activiteiten zijn hieronder niet begrepen;

1.27 Gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.28 Hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel, door zijn bestemming, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.29 Hoofdwoonverblijf c.q. hoofdverblijf:

een gebouw of een deel van een gebouw dat:

òf door eenzelfde persoon of huishouden gebruikt wordt als woonruimte voor permanente bewoning;

òf indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres is waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten,

met dien verstande dat van een gebruik als hoofdwoonverblijf voorts wordt geacht sprake te zijn wanneer buiten het zomerseizoen (dat loopt van 1 mei tot 1 oktober) in een kalenderjaar ter plaatse meer dan 70 maal nachtverblijf wordt gehouden en door betrokkene niet aannemelijk is of kan worden gemaakt, dat elders over een hoofdwoonverblijf kan worden beschikt.

1.30 Kantoor:

een verblijfsruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard zonder baliefunctie;

1.31 Karakteristiek gebouw:

een gebouw dat wegens zijn schoonheid of zijn cultuurhistorische betekenis van zodanig belang is voor het karakter van het desbetreffende deel van het plangebied, dat dit belang de toepassing van bijzondere regels ten aanzien van de bouwmogelijkheden rechtvaardigt.

1.32 Landbouwmechanisatiebedrijf

bedrijf voor onderhoud, keuring en reparaties van machines en vervoersmiddelen ten behoeve van landbouwactiviteiten zoals tractoren, landbouwmachines, trailers en vergelijkbare machines, evenals verkoop en aflevering hiervan.

1.33 Landschappelijke beplanting:

opgaande, uit houtgewas bestaande beplanting, in hoofdzaak bestaande uit streek-eigen soorten, ter verfraaiing van het landschap en/of ter inpassing van hierin voorkomende bouwwerken en werken.

1.34 Overkapping:

een bouwwerk, bestaande uit onder meer een steunconstructie en een afdekking van kunststoffolie, (gaas)doek, hagelnetten of dergelijke, bedoeld om gewassen te beschermen tegen weersinvloeden.

1.35 Perceel:

een aaneengesloten stuk grond met een bepaald doel of eigendom.

1.36 Perceelgrens:

de scheiding tussen bouwpercelen, die niet aan éénzelfde eigenaar behoren dan wel niet door éénzelfde gebruiker worden benut.

1.37 Productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.38 Publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis:

een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksgericht zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een (bedrijfs-)woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Algemeen

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1.1 afstand van een gebouw tot de perceelsgrens:

de afstand van een gebouw tot de perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de perceelsgrens;

2.1.2 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.1.3 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.1.4 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord of daarbij gelijk te stellen constructiedeel;

2.1.5 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.1.6 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.1.7 peil:
  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang van het perceel aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 12 m van die weg is gelegen: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;
  • b. in andere gevallen bij gebouwen: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein;
  • c. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het bouwwerk grenzende terrein.

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,5 m.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een landbouwmechanisatiebedrijf ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - landbouwmechanisatiebedrijf';
  • b. bijbehorende voorzieningen en inpandige opslag;
  • c. bijbehorende bedrijfswoning;
  • d. landschappelijke beplanting en groenvoorzieningen;
  • e. geluidwerende voorzieningen;
  • f. watergangen en daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, de waterberging daaronder mede begrepen;
  • g. het behoud, beheer en herstel van de aanwezige cultuurhistorische en monumentale waarden van de gebouwen en de omgeving ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Uitsluitend het volgende mag worden gebouwd:

  • a. bedrijfsgebouwen en bedrijfsbouwwerken ten behoeve van de bestemming;
  • b. één bedrijfswoning per bestemmingsvlak;
  • c. bijgebouwen ten behoeve van de woning;
  • d. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming;

met dien verstande dat het gezamenlijk bebouwd oppervlak van gebouwen niet meer mag bedragen dan 3.500 m².

3.2.2 Bedrijfsgebouwen

Bij de bouw van de in lid 3.2.1 sub a bedoelde bedrijfsgebouwen, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m.

3.2.3 Bedrijfsgebouwen en bedrijfsbouwwerken

Bij de bouw van de in lid 3.2.1 sub a bedoelde bedrijfsgebouwen en bedrijfsbouwwerken dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte', tenzij het betreft vrijstaande antennemasten, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 15 m, met dien verstande dat indien er geen maximale bouwhoogte is aangegeven, de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de bestaande bouwhoogte die reeds aanwezig is ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan;
  • b. de goothoogte van de bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte', met dien verstande dat indien er geen maximale goothoogte is aangegeven, de goothoogte niet meer mag bedragen dan de bestaande goothoogte die reeds aanwezig is ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan.

3.2.4 Bedrijfswoningen

Bij de bouw van de in lid 3.2.1 sub b bedoelde bedrijfswoningen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. de inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m³;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte', met dien verstande dat indien er geen maximale bouwhoogte is aangegeven, de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de bestaande bouwhoogte die reeds aanwezig is ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan ;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte', met dien verstande dat indien er geen maximale goothoogte is aangegeven, de goothoogte niet meer mag bedragen dan de bestaande goothoogte die reeds aanwezig is ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan.

3.2.5 Bijgebouwen

Bij de bouw van de in lid 3.2.1 sub c bedoelde bijgebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. per bedrijfswoning mag het totale oppervlak van de bijgebouwen niet meer bedragen dan 75 m²;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in lid 3.2.1 sub d bedoelde overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in de leden 3.3.2 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

3.3.2 Afstand perceelsgrens

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 sub b, voor de bouw van een gebouw tot op minder dan de toegestane afstand tot de perceelsgrens, indien en voor zover:

  • a. dit gebouw niet of niet doelmatig elders binnen het desbetreffende bestemmingsvlak kan worden opgericht;
  • b. de afstand tot de perceelsgrens niet minder bedraagt dan 2 m.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Als gebruik in strijd met de bestemming Bedrijf wordt in ieder geval begrepen de opslag van goederen en materieel in de openlucht, met uitzondering van stalling van machines en vervoersmiddelen ten behoeve van het landbouwmechanisatiebedrijf voor maximaal één week.

3.4.2 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing

Het gebruik van de als bedrijf aangewezen gronden als bedoeld in artikel 3.1 is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is aangelegd en in stand wordt gehouden conform het landschappelijk inpassingsplan dat als bijlage 1 is opgenomen.

3.4.3 Afwijken landschappelijke inpassing

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning, afwijken van het bepaalde in 3.4.2, indien het doel van de landschappelijke inpassing nog steeds voldoende wordt bereikt.

3.4.4 Voorwaardelijke verplichting geluidscherm

Het gebruik van de als bedrijf aangewezen gronden als bedoeld in artikel 3.1 is uitsluitend toegestaan indien ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - geluidscherm' een geluidscherm met een hoogte van 2 m wordt gerealiseerd conform het landschappelijk inpassingsplan dat als bijlage 1 is opgenomen.

3.4.5 Voorwaardelijke verplichting parkeren
  • a. een gebruik van gronden en bouwwerken overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1, is uitsluitend toegestaan als is voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein overeenkomstig de normen in bijlage 2 bij de regels van het bestemmingsplan.
  • b. burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a, mits bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de door burgemeester en wethouders vastgestelde beleidsregels met betrekking tot parkeren. Wanneer deze beleidsregels worden gewijzigd of vervangen door nieuwe beleidsregels met betrekking tot parkeren, dient aan de gewijzigde of vervangende beleidsregels te worden voldaan.
  • c. De onder a of b bedoelde parkeergelegenheid moet in stand worden gehouden.

3.4.6 Geluidbelasting
  • d. De geluidbelasting (langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT) vanwege het gebruik van de gronden met de bestemming 'Bedrijf' mag op de gevel van gevoelige objecten in de dagperiode (van 07:00 tot 19:00 uur) ten hoogste 45 dB(A) bedragen, in de avondperiode (19:00-23:00) maximaal 40 dB(A) en in de nachtperiode (23:00-07:00) maximaal 35 dB(A).
  • e. De geluidbelasting (maximale geluidniveaus LAmax) vanwege het gebruik van de gronden met de bestemming 'Bedrijf' mag op de gevel van gevoelige objecten in de dagperiode (van 07:00 tot 19:00 uur) ten hoogste 70 dB(A) bedragen, in de avondperiode (19:00-23:00) maximaal 65 dB(A) en in de nachtperiode (23:00-07:00) maximaal 60 dB(A).
3.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een karakteristieke gebouwen of andere karakteristieke bouwwerken, geen gebouwen zijnde
3.5.1 Verbod op slopen zonder vergunning

Het is verboden om ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' zonder omgevingsvergunning een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde geheel of gedeeltelijk te slopen.

3.5.2 Voorwaarden vergunningverlening

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 3.5.1 wordt voor gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde ter plaats van de aanduiding 'karakteristiek' uitsluitend verleend indien:

  • a. de karakteristieken van het gebouw of het bouwwerk, geen gebouw zijnde niet langer aanwezig zijn en alleen met ingrijpende wijzigingen aan het gebouw of het bouwwerk, geen gebouw zijnde kunnen worden hersteld; of,
  • b. het delen van een gebouw of het bouwwerk, geen gebouw zijnde betreft die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door sloop van deze delen geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.

3.5.3 Advies

Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een sloopvergunning winnen burgemeester en wethouders advies in van een onafhankelijke deskundige, zoals de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit, omtrent de vraag of door het verlenen van de sloopvergunning geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarden van het karakteristieke gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde en de omgeving.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.

4.2 Bouwregels

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van de in de bestemmingsomschrijving omschreven doeleinden, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:

  • a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of,
  • b. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht; of,
  • c. het nieuw te bebouwen oppervlak niet groter is dan 100 m²;

met dien verstande dat het bepaalde in a, b en c niet geldt voor zover het bouwen in de bodem betreft tot een diepte van 130 cm onder het bestaande maaiveld.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) toe te staan, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

4.4.2 Voorwaarden

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.4.1 wordt niet verleend voordat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

4.4.3 Advies

Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.4.1 winnen zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

4.4.4 Voorwaarden omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of,
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5.1 Verbod

Het is het verboden, behoudens het bepaalde in artikel 4.5.2, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • b. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondings-vergunning is vereist;
  • c. het verlagen van het waterpeil;
  • d. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • e. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • f. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • g. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of fietspaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

4.5.2 Uitzonderingen

Het onder artikel 4.5.1 vervatte verbod geldt niet:

  • a. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 130 cm onder het bestaande maaiveld;
  • b. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die te maken hebben met het plant- en zaaiklaar maken en oogsten, overeenkomstig het huidig gebruik ten behoeve van de laanboomteelt;
  • c. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een maximale oppervlakte van 100 m²;
  • d. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • e. voor het plaatsen van palen om bomen of hagelnetten vast te zetten;
  • f. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen, het rooien van bestaande boomgaarden en vervanging door nieuwe bomen;
  • g. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • h. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in artikel 4.4.1.

4.5.3 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.5.1, wordt niet verleend voordat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

4.5.4 Advies

Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.5.1, winnen burgemeester en wethouders advies in van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

4.5.5 Voorwaarden omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders kunnen aan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.5.1 in ieder geval de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of,
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, na advies te hebben ingewonnen van een archeologisch deskundige, het plan zodanig te wijzigen dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' naar ligging wordt verschoven, naar omvang wordt verkleind of vergroot of in het voorkomende geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 5 Waterstaat - Beheerszone watergang

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Beheerszone watergang' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. bescherming, beheer en verbetering van watergangen;
  • b. voorzieningen voor de waterhuishouding.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in lid 5.3.2 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor:

  • a. de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad;
  • b. en uit een schriftelijke verklaring van de betrokken waterbeheerder is gebleken dat hierdoor de waterstaatkundige belangen niet blijvend onevenredig worden geschaad.

5.3.2 Bouwwerken

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1 voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming en voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover deze zijn toegestaan voor de in de bestemmingsomschrijving van dit artikel bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven andere bestemmingen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met de regels van dit bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of de opstallen ten behoeve van:

  • a. zelfstandige bewoning en afhankelijke woonruimte, voor zover het betreft vrijstaande bijgebouwen;
  • b. het gebruik van ruimten binnen een woning en/of bijgebouwen voor de uitoefening van een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
  • c. gebruik als seksinrichting en escortbedrijf;
  • d. het gebruik van gronden en opstallen voor de plaatsing van kampeermiddelen, waaronder mede wordt verstaan het recreatief nachtverblijf in de vorm van kleinschalig kamperen, tenzij toepassing is gegeven aan de algemene afwijkingsregels van dit plan ten aanzien van kleinschalig kamperen;
  • e. het gebruik ten behoeve van een geluidzoneringsplichtige inrichting.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

8.1 Vrijwaringszone - weg
8.1.1 Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding "Vrijwaringszone - weg", voor zover niet behorend tot gronden met de bestemming Verkeer, mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

8.1.2 Verlenen omgevingsvergunning

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in lid 8.1.3 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor:

  • a. de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad;
  • b. gehoord de betrokken wegbeheerder, is gebleken dat hierdoor de belangen van de bescherming van de desbetreffende verkeerswegen, of de veiligheid van mensen, dieren en goederen, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

8.1.3 Bouwwerken

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1.1 voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover deze zijn toegestaan voor de voor deze gronden aangegeven bestemmingen.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in dit artikel wordt eerst overgegaan, indien hierdoor de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

9.2 Aan huis verbonden nevenactiviteiten en kantoor- en praktijkruimten

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor een gebruik ten behoeve van aan huis verbonden nevenactiviteiten en kantoor- en praktijkruimten in een (bedrijfs-)woning, indien en voor zover:

  • a. de desbetreffende (bedrijfs-)woning bewoond blijft;
  • b. het vloeroppervlak van de gebouwen ten behoeve van het gebruik voor aan huis verbonden nevenactiviteiten en kantoor- en praktijkruimten niet meer bedraagt dan 50 m² ;
  • c. het onbebouwde gedeelte van het perceel niet wordt gebruikt voor de beoogde activiteit, met uitzondering van parkeervoorzieningen;
  • d. de nevenactiviteit geen detailhandel betreft;
  • e. de beoogde activiteit geen ontwikkeling tot gevolg heeft waarop de bestaande nutsvoorzieningen, wegen en parkeervoorzieningen niet zijn afgestemd;
  • f. van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat het beoogde gebruik geen ontoelaatbare invloed heeft op het woon- en leefmilieu in de omliggende woningen.
9.3 Kleine uitbouwen (bedrijfs-)woning

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de bouw van kleine uitbouwen aan (bedrijfs-)woningen, indien en voor zover:

  • a. de overschrijding van de lijn door de bestaande gevels van de (bedrijfs-)woning niet meer bedraagt dan 2 m;
  • b. de oppervlakte van de uitbouw niet meer bedraagt dan 6 m².
9.4 Nutsvoorzieningen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de bouw van kleine bouwwerken voor nutsvoorzieningen, indien en voor zover:

  • a. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 25 m²;
  • b. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4 m.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
10.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

10.1.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 10.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 10.1.1 met maximaal 10%.

10.1.3 Uitzondering

Het bepaalde in 10.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik
10.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

10.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 10.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

10.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in 10.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

10.2.4 Uitzondering

Het bepaalde in 10.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Kesteren, Tielsestraat 95.