Plan: | School Pantarijn Kesteren |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1740.bpKEpantarijn-vst1 |
Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "School Pantarijn Kesteren" van de gemeente Neder-Betuwe.
Op 27 maart 2008 heeft de gemeenteraad van Neder-Betuwe het Structuurplan Casterhoven 2008 vastgesteld. Dit Structuurplan beschrijft een stedelijke uitbreiding met circa 600 woningen en 10.000 m² bedrijvigheid aan de zuidzijde van de kern Kesteren. Het gebied is verdeeld in Deelplan A (aan de oostzijde van de Hoofdstraat) en Deelplan B (ten westen van de Hoofdstraat).
Het totale programma wordt gefaseerd uitgewerkt en uitgevoerd. Enkele fasen zijn reeds in uitvoering. Voor weer andere fasen zijn nog slechts bestemmingsplannen vastgesteld of in voorbereiding. Besloten is om ook de ontwikkeling van fase 5 van Deelplan B voor te bereiden. Deze fase omvat een middelbare school met bijbehorende voorzieningen en delen van de ontsluitings- en waterstructuur.
Het initiatief kan niet rechtstreeks worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan. De gemeente heeft middels het raadsbesluit van 30 januari 2014 te kennen gegeven medewerking te willen verlenen aan het realiseren van een nieuwe school in het gebied Casterhoven. Het initiatief kan door middel van een herziening van het bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden.
In januari 2014 heeft de gemeenteraad besloten tot een investeringskrediet voor de nieuwbouw van de middelbare school Pantarijn in Casterhoven, omdat de huidige locatie niet voldoet aan de eisen die voor een goed functioneren van de school heden ten dage gesteld worden. Op de huidige locatie kan de verwachte modernisering en groei niet opgevangen worden en binnen het bestaande stedelijk gebied van Kesteren is geen locatie aanwezig die voldoende ruimte biedt aan de noodzakelijke uitbreiding door de groei van het aantal leerlingen.
Er is door de gemeenteraad gekozen voor een locatie binnen het uitbreidingsgebied Casterhoven omdat dit gebied al bedoeld is als ontwikkellocatie waarbinnen, naast woningen, ook de andere voorzieningen zoals bedrijvigheid en maatschappelijke voorzieningen zijn voorzien. Door de nieuwe woningen zullen hier ook veel van de nieuwe leerlingen komen wonen. In een nieuw gebouw binnen Casterhoven kunnen in combinatie met de school ook verenigingen een goede plek krijgen binnen Kesteren.
LIGGING KNOOPPUNTEN BINNEN CASTERHOVEN
Binnen het Structuurplan Casterhoven zijn, op de snijpunten en uiteinden van de lanen en singels, enkele knooppunten voorzien. Deze knopen zijn herkenningspunten en identiteitsdragers van Casterhoven. De knopen bieden plaats aan de maatschappelijke voorzieningen, bebouwingsaccenten en de belangrijkste openbare ruimtes. In de primaire noordelijke knoop is een voorzieningencluster gepland. In de oostelijke knoop zijn maatschappelijke functies voorzien en in het zuiden van Casterhoven zijn ook knooppunten voorzien om de entrees van Casterhoven te markeren middels woongebouwen van 3-4 woonlagen. De school zou volgens het Structuurplan een plek kunnen krijgen binnen de noordelijke of oostelijke knoop.
De noordelijke knoop is door zijn ligging aan de spoorlijn door de geluids- en veiligheidsaspecten echter niet geschikt als schoollocatie. Binnen de oostelijke knoop zijn ook maatschappelijke voorzieningen gepland, maar deze knoop is door de ligging midden tussen de woonbebouwing minder geschikt als locatie voor een middelbare school. Deze knoop is minder goed/direct bereikbaar voor de leerlingen en zorgt voor verkeershinder binnen de woonwijk. Pantarijn is namelijk naast een school voor Kesteren ook een regionale voorziening die niet alleen uit Kesteren/Casterhoven, maar juist de hele regio leerlingen trekt.
In afwijking van het Structuurplan is er in het maatschappelijk belang voor gekozen de nieuwe bebouwing voor de school (in combinatie met verenigingen) niet in de noordelijk of oostelijke maar in de zuidelijke knoop te realiseren. De school kan er namelijk met een markant gebouw voor zorgen dat er een heel duidelijke entree van Kesteren ontstaat. En door een nieuwe rotonde direct aan Hoofdstraat en een nieuwe laan is er ook een zeer goede bereikbaarheid van de school voor zowel de fiets als de auto vanuit alle richtingen.
Het schoolgebouw kan daarnaast ook als overgang tussen de bedrijvigheid die ten zuiden van de knoop is voorzien en de nieuwe woningen aan de noordzijde fungeren.
Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.
TOPOGRAFISCHE SITUATIE
Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.
KADASTRALE SITUATIE
De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt 13.272 m².
Ter plaatse van het plangebied vigeren de bestemmingsplannen "Witte vlekken", vastgesteld door de gemeenteraad op 12 september 2013 en ''Buitengebied Kesteren'', vastgesteld door de gemeenteraad op 8 april 2014. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeeldingen.
UITSNEDE VERBEELDING VIGERENDE BESTEMMINGSPLANNEN
Voor het grootste deel van het plangebied geldt de bestemming 'Agrarisch'. Binnen deze bestemming is onder meer grondgebonden agrarische productie toegestaan. Agrarische bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd. Binnen onderhavig plangebied liggen geen bouwvlakken.
Ter plaatse van de bestaande waterlopen geldt de bestemming 'Water', waarbinnen onder meer waterhuishoudkundige doeleinden toegestaan zijn. Voorts geldt binnen delen van het plangebied de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterlopen', die het onderhoud van de betreffende waterlopen veilig stelt.
Ter hoogte van de Hoofdstraat vigeert de bestemming 'Verkeer', waarbinnen de wegen en paden zijn opgenomen. De zuidoostkant van de rotonde ligt voor een klein deel binnen de bestemming 'Bedrijf'.
Voor het plangebied geldt voorts de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Hierbinnen is een archeologisch onderzoek verplicht bij bouwwerkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 500 m². In paragraaf 5.2.1 is opgenomen hoe met het aspect archeologie is omgegaan.
Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied. Achtereenvolgens geschiedenis, wijdere omgeving en directe omgeving en plangebied.
Het landschap van de Betuwe is gevormd door de rivieren. Na de laatste ijstijd, ongeveer tienduizend jaar geleden, werden de toenmalige Rijn en Maas door de ontstane stuwwallen gedwongen in westelijke richting te stromen. Door het afzetten van grotere bestanddelen, zoals grof zand en grind werden aan beide zijden van de rivieren oeverwallen gevormd. Verder van de rivier af konden de lichtere (klei)deeltjes bezinken, waardoor komgebieden ontstonden.
De geschiedenis van de mens in het rivierenland gaat terug tot in de 14e eeuw. Toen vond de eerste bedijking van de rivieren plaats en werden parallel daaraan wegen aangelegd. De hoger gelegen oeverwallen bleken geschikt voor het bouwen van woningen, maar ook voor landbouw. Van oudsher ontwikkelden zich hier laanboomteelt en teelt van hard en zacht fruit. In tegenstelling tot de oeverwallen vond in de kommen oorspronkelijk geen bebouwing plaats. De kommen bestaan nog steeds overwegend uit grasland en worden gebruikt voor weidebouw en melkveehouderij.
De kern Kesteren is eveneens ontstaan op een oeverwal en heeft zich voornamelijk in westelijke richting ontwikkeld. Eerst in de vorm van lintbebouwing en in de 20e eeuw werden de tussenliggende ruimten ingevuld.
Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied in de wijdere omgeving weer.
WIJDERE OMGEVING
De karakteristiek van het landschap wordt bepaald door de lijnstructuren in de oostwestrichting. Het betreffen de grote structuren van de rivieren Rijn en Waal, de spoorlijn Tiel-Arnhem en later de autosnelweg A15, waarlangs nog weer later de Betuwespoorlijn is aangelegd.
De provinciale weg N233 en de Hoofdstraat vormen de belangrijkste noodzuidstructuren.
De spoorlijn Tiel-Arnhem is tot voor kort de zuidelijke barrière van de kern Kesteren geweest. De uitbreidingswijk Casterhoven vormt de eerste planmatige woningbouwontwikkeling ten zuiden daarvan. Eerder is al wel het Bedrijventerrein ten zuiden van het station gerealiseerd.
Onderstaande afbeelding geeft de bestaande toestand van de directe omgeving en het plangebied weer.
DIRECTE OMGEVING
Voorliggend plangebied is onderdeel van Casterhoven Deelplan B ten oosten van de Hoofdstraat (zie afbeelding 'wijdere omgeving'). Het deelplan ligt grotendeels op een oeverwal. Het wordt aan de noordzijde begrensd door de spoorlijn Tiel-Arnhem. De Cuneraweg vorm de begrenzing aan de westzijde en de Hoofdstraat, de zuidelijke toegangsweg naar het historisch centrum, de oostelijke grens. Aan de zuidzijde van Deelplan B ligt het geplande 'Bedrijventerrein Casterhoven'.
Het gebied van Deelplan B heeft in de huidige situatie hoofdzakelijk een agrarische functie, vooral in de vorm van weiland en boomkwekerijen en vormt hierdoor een open landschap. De bebouwing ten behoeve van de agrarische functie is gesitueerd aan de zuidzijde. Aan de westkant van de Hoofdstraat (Deelplan B) liggen voorts een tuincentrum, een kantoorgebouw en diverse woningen. Aan de oostkant van de Hoofdstraat staan voornamelijk woningen. Enerzijds de bestaande woningen aan de Hoofdstraat en anderzijds de ontwikkelingen van Deelplan A. Op de kruising met de Broekdijk liggen voorts nog een dierenspeciaalzaak en een restaurant.
ZICHT VANAF DE HOOFDSTRAAT
Na voorgaande inventarisatie en analyse volgt in dit hoofdstuk de beschrijving van het feitelijke plan. Daartoe wordt eerst een algemene beschrijving van het gehele project Casterhoven gegeven. Vervolgens wordt de in voorliggend bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling beschreven.
In het Structuurplan Casterhoven uit 2008 is een stedenbouwkundige hoofdstructuur opgenomen (zie ook bijlage 2). Deze is weergegeven op onderstaande afbeelding. De school Pantarijn is gesitueerd aan de zuidzijde van Deelplan B.
HOOFDSTRUCTUUR CASTERHOVEN ZOALS OPGENOMEN IN STRUCTUURPLAN CASTERHOVEN
Het structuurplan bevat de ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheid van Casterhoven als geheel. De uitbreidingswijk Casterhoven is onderverdeeld is twee deelplannen. Deelplan A ligt ten oosten van de Hoofdstraat. Het bestaat hoofdzakelijk uit woningbouw en is voor een groot deel al gerealiseerd. Het gebied ten westen van de Hoofdstraat, waar het plangebied in ligt, vormt Deelplan B. Dit gebied is behalve voor wonen ook bedoeld voor andere functies, waaronder bedrijvigheid en maatschappelijke voorzieningen.
Ruimtelijke opbouw
Met het doel een zowel afwisselende als samenhangende woonwijk te krijgen is het gebied in zones verdeeld. De zones zijn gerelateerd aan de hoofdstructuur en krijgen elk een eigen uitstraling. Onderstaande afbeelding geeft de zones weer.
ZONERING CASTERHOVEN
In het Structuurplan Casterhoven 2008 is het aspect beeldkwaliteit in hoofdlijnen opgenomen. De hoofdstructuur verdeelt het plangebied Kesteren Zuid in een aantal zones waarvoor verschillende beeldkwaliteitscriteria gelden. Langs de Broekdijk en Hoofdstraat is voornamelijk sprake van het aansluiten op het bestaande beeld. Ook voor de lanen, singels en woonvelden gelden specifieke beeldkwaliteitscriteria, zowel voor de bebouwing als de openbare ruimte. Hierbij geldt het principe van eenheid in verscheidenheid: deze zones onderscheiden zich duidelijk van elkaar, maar zijn qua beeld wel lid van dezelfde familie. Qua beeld onderscheiden de knopen zich duidelijk van de lanen, singels, velden en de randen.
Langzaamverkeer
Door de barrières van de spoorlijn en de N233 zijn er weinig mogelijkheden om voor langzaam verkeer een verbinding te maken met het dorp. De bestaande spoorwegovergang in de Hoofdstraat vormt op dit moment de enige verbinding tussen Casterhoven en het centrum van Kesteren. Daarom is in het Structuurplan ook aan de oost- en westzijde van de Hoofdstraat een verbinding voor langzaam verkeer voorzien. Beide langzaamverkeersverbindingen zijn nog niet aangelegd en ook nog onzeker op welke wijze deze er gaan komen.
LANGZAAMVERKEERSVERBINDINGEN
Hoofdontsluiting autoverkeer
De lanen en de singels vormen het raamwerk voor de hoofdontsluiting voor de auto. De lanen takken aan op de bestaande ontsluitingswegen Hoofdstraat en Broekdijk. Het westelijke deel wordt op twee punten ontsloten vanaf de Hoofdstraat: ter hoogte van de aansluiting met de Broekdijk (onderhavig plan) en in meer noordelijke richting.
HOOFDONTSLUITING AUTO
Voorliggend plangebied is gelegen in de zuidwesthoek van Casterhoven en op deze locatie is een van de knopen voorzien.
UITSNEDE STRUCTUURPLAN 2008
Sinds de vaststelling van het structuurplan 2008 zijn de tijden en de plannen veranderd. De hoofdindeling is hetzelfde gebleven, maar in het stedenbouwkundige plan zijn sommige structuren net iets anders komen te liggen. Zoals eerder beschreven is er daarom voor gekozen de school op de deze locatie te situeren. Inmiddels is een bestemmingsplan voor een bedrijventerrein ten zuiden van de school in voorbereiding, terwijl aan de noordkant woningen zijn voorzien.
Het schoolgebouw ligt aan de Hoofdstraat - de dorpsas - en markeert als gebouw met een maatschappelijke functie de overgang van de bedrijvenzone naar gemengd dorpsgebied.
De ruimtelijke structuur voor het schoolterrein en omgeving is nader uitgewerkt op de onderstaande inrichtingsschets (zoals ook bijgevoegd als bijlage 1).
Het gebouw is in de zuidoosthoek van het terrein gesitueerd. Omwille van een goede inpassing is de bebouwing op het schoolterrein minimaal 4 meter uit de perceelgrens gesitueerd. Hiermee komt het gebouw vrij te staan en kan zich nog meer manifesteren er ontstaat daarmee ook ruimte voor een representatieve uitstraling behorend bij deze plek.
Alle verkeersvoorzieningen (fietsenstalling en parkeerterrein) liggen aan de westzijde van het plangebied. De rest van het perceel dient als buitenterrein voor de leerlingen van de school.
IMPRESSIE MOGELIJKE INRICHTING PLANGEBIED
Vanuit een zijstraat van de Hoofdstraat, een van de (toekomstige) lanen, wordt het plangebied ontsloten, zodat de toekomstige laan geen extra inrit krijgt in de nabijheid van de aansluiting op de Hoofdstraat.
De school Pantarijn is een openbaar gebouw met de maatschappelijk belangrijke functie van het middelbaar onderwijs. Het schoolgebouw faciliteert onderwijs met bijbehorende sport- en gymnastieklokalen. Naast de school als hoofdgebruiker is er ook medegebruik mogelijk voor recreatieve sportactiviteiten op het sportveldje en in de gymlokalen. Ook het verenigingsleven kan gebruik maken van het schoolgebouw.
Het schoolgebouw vormt het begin van het gemengd dorpsgebied van Kesteren. Om die reden is een hoog gebouw vereist met ook extra aandacht voor de architectuur. Om een duidelijke entree van Kesteren te realiseren is het gewenst een gebouw te bouwen met een hogere bouwhoogte dan de omgeving, maar dat door de voldoende afstand tot de bestaande bebouwing niet verstorend werkt.
IMPRESSIE VOORGEVEL RECHTS
IMPRESSIE VOORGEVEL LINKS
Het gebouw heeft een goothoogte van minimaal 7 meter en een bouwhoogte van maximaal 11 meter. Wil het gebouw zich qua massa onderscheiden, dan zal aan de zijden van de laan en de Hoofdstraat minimaal 30% van het gebouw een goothoogte moeten hebben van 6 meter of hoger. Sprake moet zijn van een samengestelde bouwmassa met verschillende bouwhoogten. In voorliggend bestemmingsplan zijn alleen de maximale maten opgenomen om hiermee voldoende flexibiliteit te houden voor het ontwerp. In het beeldkwaliteitsplan, waar het uiteindelijke bouwplan aan getoetst wordt, zijn de specifieke eisen ten aanzien van de differentiatie van hoogten opgenomen. Omwille van een goede inpassing dient de bebouwing op het schoolterrein minimaal 4 meter uit de perceelgrens te staan.
Hierboven en hieronder zijn impressies van een mogelijke invulling opgenomen.
AANZICHT VOORGEVEL
AANZICHT ACHTERGEVEL
AANZICHT LINKER ZIJGEVEL
AANZICHT RECHTER ZIJGEVEL
Ontsluiting
Op de kruising van de Hoofdstraat en Broekdijk wordt een rotonde gerealiseerd. Vanaf hier loopt er een nieuwe laan tussen Bedrijventerrein Kesteren en de school Pantarijn. Vanaf de nieuwe laan is er geen entree naar het schoolterrein. Zowel het auto- als het fietsverkeer wordt afgewikkeld via de geplande noordzuidstraat, een zijstraat van de nieuwe laan.
Verkeer
De verkeersaantrekkende werking van het plan is berekend met behulp van de kengetallen uit de digitale publicatie "ASVV 2012" en de "Neder-Betuwe Nota Parkeernormen" (2013). Volgens deze nota ligt het plangebied in een stedelijke zone die typeren is als niet-stedelijk/rest bebouwde kom. Daarnaast hanteert de nota de maximale normen uit de ASVV 2012. In onderstaande tabel is de verkeersaantrekkende werking uitgewerkt. Hierbij is het uitgangspunt dat de HAVO-afdeling voorlopig niet gerealiseerd zal worden. Er wordt alleen uitgegaan van de groei van de bestaande afdelingen.
onderdeel | aantal leerlingen | kengetal verkeersgeneratie per weekdag |
verkeersgeneratie per weekdag |
middelbare school | 301 | 19,7 per 100 leerlingen | 59 mvt |
Volgens de kengetallen leidt het plan tot een verkeersaantrekkende werking van 59 motorvoertuigen per weekdag. Voor het geluidsonderzoek betreffende verkeerslawaai is informatie opgevraagd over het te verwachten aantal verkeersbewegingen. Dit onderzoek staat nader beschreven in paragraaf 5.1.6. Hieruit volgt dat de verkeersaantrekkende werking 129 motorvoertuigen per weekdag bedraagt (in het worstcase scenario met HAVO-afdeling). De Hoofdstraat en de toekomstige laan kunnen deze toename verwerken. Ten opzichte van de Hoofdstraat is er een toename van ca. 2%. Door de toevoeging van de rotonde kan het verkeer eenvoudiger worden afgewikkeld.
Parkeren
Het gemeentelijke parkeerbeleid is vastgelegd in "Neder-Betuwe Nota Parkeernormen" en bevat de hoofdlijnen van het beleid. In deze nota heeft de gemeente zoveel mogelijk aangesloten bij de CROW-richtlijnen. Dit document wordt gebruikt bij het opstellen van de parkeerbalans. In onderstaande tabel is de parkeerbalans uitgewerkt.
onderdeel | aantal leerlingen | parkeernorm |
aantal parkeerplekken |
middelbare school | 301 | 5,9 per 100 leerlingen |
17,7 |
Op de inrichtingsschets zijn ca. 20 parkeerplaatsen ingetekend. Vanuit het medegebruik van de school is er alleen buiten de schooltijden een parkeerbehoefte en kan er gebruik gemaakt worden van de parkeerplekken. Het aantal parkeerplekken voor de school en medegebruik zijn toereikend. Het plangebied biedt voldoende ruimte om aan de gestelde parkeernormen te voldoen.
Langzaamverkeer
Het langzaamverkeer wordt vanaf de rotonde ontsloten via een breed pad langs de nieuwe laan. Via de geplande noord-zuidstraat is de entree van het schoolterrein bereikbaar. Fietsers gaan via de fietsenstalling aan de noordzijde het terrein op. De entree voor voetgangers is aan de zuidkant.
Het Structuurplan 2008 bevat principes voor de inrichting van knopen, lanen en singels. Alle drie structuren zijn van toepassing op onderhavig plan. Elke structuur wordt hierna toegelicht. De principes zijn terug te lezen in de terreinindeling en in de dwarsprofielen zoals aan het eind van deze paragraaf weergegeven.
Knoop
Voor de knoop ter plaatse van onderhavig plan wordt in het structuurplan geschreven; hoofdzakelijk groen: gras met een aantal forse streekeigen bomen.
Aan de randen van het plangebied (behalve aan de oostkant) komt een groene inpassing met ruimte voor bomen, hagen en gras. Daarnaast krijgt de school een representatieve uitstraling behorend bij de structuur van een knoop door de architectuur en een aansluitende waterpartij.
Laan
Het plangebied ligt aan een (toekomstige) laan. De beoogde lanen worden formeel ingericht, een brede rijbaan met een parkeerstrook en een groene berm met een enkele bomenrij aan één zijde en aan de andere zijde een wadi. Voor de bomen wordt gekozen voor een streekeigen soort.
Voor onderhavig plan is de laan iets ruimer opgezet met bovengenoemde beschrijving als uitgangspunt. Omdat er hier geen directe parkeerbehoefte aan de laan is, is er ruimte voor twee groene bermen met elk een bomenrij. Ten behoeve van het watersysteem en een representatieve inpassing van de school komt er in plaats van een wadi een waterpartij.
IMPRESSIES DWARSPROFIELEN SCHOOL
Singels
De beoogde singels krijgen een informeel en groen karakter. Het beeld wordt vooral bepaald door de groene taluds en de brede waterpartij. De waterpartijen in de drie singels in het plan verschillen qua breedte, waardoor elke singel een eigen beeld heeft. De verharding in het profiel is compact: de rijbaan en het trottoir zijn niet breder dan strikt noodzakelijk. De parkeervakken worden aan de zijde van het talud gesitueerd. Wanneer de parkeervakken niet nodig zijn kan hier de groene berm verbreed worden. In het talud of de berm worden streekeigen bomen solitair of groepsgewijs gesitueerd. Een informele en groene erfafscheiding is het uitgangspunt.
De inrichting van de ontsluiting en het schoolterrein is in lijn met de beschreven principes. Er wordt voldoende ruimte gegeven aan de singel, en de rijbaan is niet groter dan strikt noodzakelijk. Parkeerplaatsen aan de singel zijn hier niet van toepassing. De erfafscheiding wordt in de vorm van een haag/gras met een dubbele bomenrij gerealiseerd.
Oostrand
De oostzijde van het plangebied sluit aan op een reeds bestaande watergang. Direct daarachter ligt direct de tuin met opgaand groen van Hoofdstraat 70. Aan deze zijde wordt op een natuurlijke wijze aangesloten op de insteek van de watergang.
De kwaliteit van een stedenbouwkundige ruimte wordt bepaald door de samenhang van de inrichting van de openbare ruimte en de inrichting van de aangrenzende particuliere percelen. Een kwalitatief goede gemeenschappelijke ruimte is ook winst voor het individu.
Het schoolterrein en het gebouw zijn in samenhang vormgegeven. Het perceel is aan alle kanten begrensd door groen (bomen en hagen al dan niet gecombineerd met een hekwerk) of water. Het terrein heeft zowel aan de zijde van de laan als aan de Hoofdstraat een representatieve groene uitstraling. Het gebouw krijgt extra allure door een grotere waterpartij.
Het bouwplan is voorgelegd aan Welstand en deze heeft positief over het bouwplan geadviseerd.
In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:
In 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. De SVIR geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving.
De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR. De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en de ecologische hoofdstructuur.
Voor onderhavig plan zijn geen van de nationale belangen aan de orde. Onderhavig plangebied ligt derhalve niet binnen een gebied waarbinnen het Barro van toepassing is.
De 'ladder van duurzame verstedelijking' is in de SVIR geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.
De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen:
ad 1. | Ja, het plan betreft een verplaatsing van een bestaande school met een lokale en regionale functie. Pantarijn Kesteren is de Voortgezet onderwijs-school voor alle ouders en leerlingen in Neder-Betuwe en de regio die kiezen voor het openbaar onderwijs. Het is een school voor – in de onderbouw -VMBO (BB, KB), TL/MAVO en HAVO/VWO en in de bovenbouw TL/MAVO. Leerlingen starten in een tweejarige brugklas en vervolgen hun traject bij MAVO-advies in Kesteren en bij een beroepsgericht traject of een HAVO-VWO traject op een andere vestiging van Pantarijn (Rhenen of Wageningen). Het is van belang dat de school wel in Kesteren blijft zodat voor de jongste leerlingen uit Kesteren en (zuidelijke) omgeving ook naar een school in buurt kunnen gaan. De huidige locatie heeft dus een lokale en regionale functie. Deze huidige locatie voldoet echter niet aan de eigentijdse eisen die voor een goed functioneren van een school gesteld worden. Daarnaast vraagt het verwachte aantal nieuwe leerlingen (zie bijlage 3 'Prognose RSG Pantarijn te Kesteren, gemeente Neder-Betuwe') om een uitbreiding van de school, hetgeen op de huidige locatie niet mogelijk is. De ruimtebehoefte voor de school is beschreven in het rapport Programma van Eisen Pantarijn Kesteren door PentaRho, d.d. september 2014 (zie bijlage 4). |
ad 2. | Nee, binnen het bestaand stedelijk gebied van Kesteren is geen locatie aanwezig waar de benodigde ruimte kan worden gevonden. De gekozen locatie is danwel geen bestaand stedelijk gebied, maar op provinciaal niveau is het plangebied gelegen in een gebied dat is aangeduid als 'Nieuwe bebouwing toegestaan, zoekzones wonen en werken' en op gemeentelijk niveau ligt het plangebied binnen het gebied van het vastgestelde Structuurplan Casterhoven. De locatie ligt dus binnen een gebied, dat zowel op provinciaal, als op lokaal beleidsniveau al geruime tijd is voorzien voor stedelijke ontwikkelingen. |
ad 3. | In paragraaf 1.2 is de locatiekeuze beschreven waarbij de bereikbaarheid van de school een van de belangrijke aspecten is geweest. Voor de school is primair de bereikbaarheid per fiets van belang. Via de Hoofdstraat, Broekdijk en toekomstige laan is de school goed bereikbaar. Bovendien loopt door de Hoofdstraat een verbinding voor openbaar busvervoer en heeft Kesteren een treinstation op de spoorlijn Tiel-Arnhem voor personen. |
Conclusie
Het plan voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Het overige nationale beleid is niet specifiek van toepassing op onderhavig plan.
Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:
Het plan wordt aan deze twee nota's getoetst.
Op 9 juli 2014 is de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Deze nota heeft de status van structuurvisie. In de Omgevingsvisie zijn twee hoofddoelen vervat die bijdragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven:
Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om krachtige steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Adequaat beheer van bestaande en nieuwe woongebieden op basis van de ladder voor duurzame verstedelijking (kwalitatief en kwantitatief) vergt een goede kwaliteit. Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem.
De in voorliggend plan opgenomen school voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking (zie paragraaf 4.1.1.2). De locatie is opgenomen binnen Casterhoven als uitbreidingsgebied. Aan het totaalplan Casterhoven ligt een zorgvuldig afwegings- en ontwerpproces ten grondslag, waarbij locatiekeuze, vormgeving en het watersysteem zijn meegenomen.
Conclusie
Het plan past binnen de Omgevingsvisie Gelderland.
Het overige provinciale beleid is niet specifiek van toepassing op onderhavig plan.
Op 17 juni 2010 is de Structuurvisie Neder-Betuwe 2010-2020 vastgesteld. De structuurvisie is het strategisch document voor de ruimtelijke ontwikkeling en biedt het gemeentebestuur een kader voor de afweging van concrete ruimtelijke beslissingen.
Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de kaart behorende bij de structuurvisie. Het plangebied is aangeduid.
UITSNEDE KAART STRUCTUURVISIE NEDER-BETUWE 2010-2020
Het bestaand stedelijk gebied van de kern Kesteren is met een grijze arcering aangegeven. Het plangebied is onderdeel van de zone 'ontwikkelingsrichting wonen tot 2020' ten zuiden van de bestaande kern. Tevens valt het plangebied binnen de zone 'verbeteren dorpsentrees'.
De zone 'ontwikkelingsrichting wonen tot 2020' voor Kesteren is de enige woningbouwlocatie die goed aansluit op de kern. Het voor deze locatie vastgestelde structuurplan Casterhoven (vastgesteld door de raad op 27 maart 2008), dient inhoudelijk en beleidsmatig als ingelast te worden beschouwd. Onderdeel van de ontwikkelingsrichting zijn de bijbehorende maatschappelijke faciliteiten. De uitbreiding van Deelplan B voorziet hier in door op aangewezen plekken (knopen) maatschappelijke functies te realiseren. De realisatie van de school Pantarijn op de beoogde locatie sluit hier op aan.
In het project Casterhoven zal invulling gegeven moeten worden aan de zuidelijke entree van Kesteren. De entree van Kesteren begint in feite al bij de afrit van de A15 en loopt door tot de kruising Hoofdstraat/Broekdijk. Aandacht zal zijn voor een goede mix van landelijk groen en stedelijke functies. Door de school een representatieve uitstraling te geven, ontstaat op deze plek een duidelijke entree richting Deelplan B en naar de dorpskern van Kesteren. Hierbij wordt aangesloten op de visie van het verbeteren van de dorpsentrees.
Conclusie
Het plan past binnen de Structuurvisie Neder-Betuwe 2010-2020.
Op 27 maart 2008 heeft de gemeenteraad van Neder-Betuwe het Structuurplan Casterhoven vastgesteld. In paragraaf 3.1 is een beschrijving van het Structuurplan opgenomen. Hier is ook aangegeven hoe de ontwikkeling zich verhoudt tot het Structuurplan.
Het Neder-Betuws Verkeer- en Vervoerplan (NBVVP) geeft het gemeentelijke verkeersbeleid weer tot 2020 en vormt daarmee het kader voor de te realiseren maatregelen en vraagstukken op het gebied van verkeer en vervoer.
In deze paragraaf worden de voor de gehele uitbreidingswijk Casterhoven relevante delen uit het NBVVP beschreven.
De ligging van onderhavig plangebied aan de kruising met de Hoofdstraat en Broekdijk is erg gunstig. Geconcludeerd wordt dat de school Pantarijn voor de drie vervoermiddelen goed ontsloten is.
Het overige gemeentelijke beleid is niet specifiek van toepassing op onderhavig plan. Het sectorale beleid komt aan de orde in hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten.
In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.
Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.
BK Ingenieurs uit Dordrecht heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd naar bodemkwaliteit binnen het plangebied: rapport "Verkennend bodemonderzoek Casterhoven, fase 5 te Kesteren" (26 oktober 2016, projectnummer 163510). Het onderzoeksrapport is opgenomen als bijlage 5. Hierna zijn de conclusies van het onderzoek beschreven. Het doel van het bodemonderzoek was het vaststellen van de huidige milieuhygiënische bodemkwaliteit.
Zintuiglijk zijn zowel op het terrein als ter plaatse van de (vermoedelijk) gedempte sloot geen waarnemingen gedaan die wijzen op de aanwezigheid van bodemverontreiniging. Op de westelijk gelegen helft van de locatie is de bovengrond licht verontreinigd met nikkel. De bovengrond van de oostelijk gelegen helft van het terrein bevat licht verhoogde gehalten aan koper en DDE. In de ondergrond van de onderzoekslocatie zijn licht verhoogde gehalten aan kobalt en nikkel aangetoond. Het grondwater is licht verontreinigd met barium.
De bodemkwaliteit op de locatie komt grotendeels overeen met die van het zuidelijk gelegen aangrenzende terrein. De lichte verontreiniging met DDE is naar verwachting gerelateerd aan het vroegere gebruik van de locatie als fruitboomgaard. De licht verhoogde concentratie barium in het grondwater betreft waarschijnlijk een van nature verhoogde achtergrondconcentratie.
De hypothese 'verdachte locatie' is juist gebleken. De aangetoonde lichte verontreinigingen in grond en grondwater vormen echter geen aanleiding voor het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. Op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem bestaat geen bezwaar voor de voorgenomen ontwikkeling van de locatie.
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:
Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.
Omgevingstype
In de handreiking wordt onderscheid gemaakt tussen twee omgevingstypen: rustige woonwijk en gemengd gebied. In een gemengd gebied mag een kleinere richtafstand worden aangehouden dan in een rustige woonwijk. De richtafstanden mogen dan met één 'afstandsstap' worden teruggebracht. Het omgevingstype van voorliggend plangebied is gemengd gebied. In de omgeving komen direct naast woningen ook andere functies voor, zoals horeca, tuincentra, boomteelt en andere bedrijven.
Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft de bouw van een school met bijbehorende ontsluiting. De maatgevende belemmering voor de omgeving is het aspect geluid. Om de invloed van de school als bron van geluid op de omgeving te toetsen is er een onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek wordt nader toegelicht in paragraaf 5.1.6. Uit het onderzoek blijkt dat er geen sprake is van hinder op de omgeving. Andere hinder en/of gevaar door milieubelastende activiteiten is niet van toepassing.
Invloed omliggende inrichtingen op plan
Hieronder staat een overzicht van de bedrijven in de directe omgeving, de SBI-code, de milieucategorie en de bijbehorende richtafstand, alsmede de werkelijke afstand tot het dichtstbijzijnde milieugevoelige object binnen het plangebied. In het hier bovengenoemde onderzoek is ook het aspect geluidhinder van de omgeving op onderhavig plan getoetst. Uit het onderzoek blijkt dat er geen sprake is van hinder op het plangebied. Voor de andere milieuaspecten staat hieronder een overzicht met de maatgevende richtafstanden. Hierin is het aspect geluid dus niet meegenomen.
bedrijf | SBI-code | categorie | richt- afstand |
werkelijke afstand | |||
Bouwmarkten, tuincentra, hypermarkten | 4752 | 2 | 10 m | ca. 100 m | |||
Restaurant, e.d. | 561 | 1 | 0 m | ca. 50 m | |||
Akkerbouw en fruitteelt (bedrijfsgebouwen) | 011, 012, 013 | 2 | 10 m | ca. 25 m | |||
Bedrijventerrein (maximaal toegestane milieucategorie 3.1) |
3.1 |
30 m |
ca. 30 m |
Volgens de toetsing aan de hand van "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009) liggen er geen milieugevoelige onderdelen van het plan binnen de richtafstanden van de omliggende bedrijven.
Een beschrijving met betrekking tot de spuithinder is opgenomen in de volgende paragraaf.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.
De richtafstanden zoals beschreven in voorgaande paragraaf gelden bij de bedrijfscategorie Akkerbouw en fruitteelt alleen voor activiteiten in de bedrijfsbebouwing en dus niet voor activiteiten op het terrein, zoals open teelt.
De gronden ten westen van het plangebied zijn in gebruik voor boomteelt. Boomkwekerijen kunnen gewasbestrijdingsmiddelen gebruiken die mogelijk een risico vormen voor het milieu en de gezondheid van mensen. Er zijn in Nederland echter geen wettelijke bepalingen voor minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen in de open lucht worden geteeld en nabij gelegen gevoelige objecten, zoals woningen. Bij het bespuiten van landbouwgewassen komt 'drift' vrij: spuitvloeistof die tijdens de bespuiting buiten het te behandelen gebied terecht komt als gevolg van wind- en luchtstromingen.
Vanwege het ontbreken van wetgeving voor woningen is er een in de praktijk gegroeide vuistregel ontstaan die aangeeft dat er een afstand van 50 meter tussen agrarische gronden met open teelten en een voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelig object, zoals een school of een woning, in acht moet worden genomen (ABRvS 31 maart 2010, zaaknummer 200904633/1/R2). Bij deze afstand wordt ervan uitgegaan dat enerzijds de bedrijfsvoering van de agrariër niet wordt belemmerd en er anderzijds geen nadelige effecten optreden voor de gezondheid van omwonenden.
Voorliggend bestemmingsplan betreft de realisatie van een schoolgebouw en bijbehorende ontsluiting nabij een bestaande boomkwekerij. Op het moment van schrijven loopt er een onderzoek naar het beïnvloedingsgebied van de betreffende boomkwekerij.
Vooruitlopend op het onderzoek kan worden gesteld dat de gevoelige zone (gebouw en buitenterrein leerlingen) op meer dan 50 meter van de agrarische gronden ligt. Gemeten vanaf de boomkwekerij (inclusief de 4 meter vrije zone ten behoeve van de watergang) tot aan het buitenterrein leerlingen bedraagt de afstand ca. 55 meter. Door het opnemen van de aanduiding 'parkeerterrein' wordt er gewaarborgd dat binnen de bestemming 'Maatschappelijk' geen gevoelige objecten worden gerealiseerd.
Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijke besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.
Het plan omvat een nieuw kwetsbaar object in de vorm van een school. Voor de beoordeling van het aspect externe veiligheid zijn de volgende risicobronnen relevant:
Hoewel de beoordeling van resten van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog feitelijk niet onder het begrip externe veiligheid valt, is dit toch in deze paragraaf opgenomen omdat het wel een veiligheidsrisico betreft.
Voor de beoordeling van de veiligheidsrisico's in de nabijheid van de meest risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden. In de gemeentelijke Beleidsvisie externe veiligheid is opgenomen dat nieuwe risicovolle activiteiten niet worden toegestaan binnen een woongebied, waarbij een uitzondering kan worden gemaakt voor de vestiging van een gasdrukmeet- en regelstation, mits de relevante veiligheidsafstand hiervan niet over een bouwvlak voor een (beperkt) kwetsbaar object komt te liggen.
Beoordeling
Het plan ligt niet in het invloedsgebied van een Bevi-inrichting. Het plan omvat voorts geen nieuwvestiging van Bevi-activiteiten en vuurwerkverkooppunten.
Voor de beoordeling van de veiligheidsrisico's vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor en water zijn het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), de Regeling basisnet en de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) het relevante toetsingskader.
Uit de gemeentelijke signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de autosnelweg A15 en Betuwespoorlijn. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroutes, zoals blijkt uit onderstaande tabel. Het plangebied ligt echter buiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (200 meter zones). Hoewel de Cuneraweg geen onderdeel uitmaakt van het Basis net, is deze N233-weg voor de volledigheid meegenomen.
transportroute | afstanden obv Bevt | werkelijke | |
PR 10-6/jr | GR invloed | afstand | |
- Autosnelweg A15 | 30 m | 880 m | circa 700 |
- Cuneraweg | 30 m | 880 m | circa 200 |
- Betuwespoorlijn | 170 m | 4000 m | circa 590 |
Op grond van artikel 7 van het Bevt moet worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
Overeenkomstig het gestelde in artikel 9 van het Bevt wordt de Veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld om hierover een advies uit te brengen. Hieronder is ingegaan op de genoemde aspecten.
Het plan omvat geen "bijzonder kwetsbare objecten", bestemd voor verminderd zelfredzame personen, binnen het invloedsgebied van de transportroute(s). Het plangebied ligt voorts geheel buiten de invloedsgebieden (1%-letaliteitsgebieden) vanwege een calamiteit met brandbare gassen, gemeten 355 meter vanaf de A15, 205 meter vanaf de Cuneraweg en 460 meter vanaf de Betuwespoorlijn. Er is daarmee sprake van een 'standaard situatie', waarvoor een eenvoudige verantwoording volstaat:
Voor de beoordeling van de veiligheidsrisico's vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van belang. Uit de provinciale risicokaart blijkt dat het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een relevante buisleiding.
Een bijzonder onderwerp voor wat betreft 'externe veiligheid' vormen explosieven, aangezien mogelijk sprake is van de aanwezigheid in de bodem binnen het gehele gemeentelijke grondgebied van resten van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog.
In het kader van de ontwikkelingen voor Casterhoven heeft ECG uit Wijchen een detectieonderzoek verricht. Vervolgens zijn de verdachte locaties gecontroleerd ontgraven. Het onderzoeksgebied is daarmee 'vrijgegeven', hetgeen betekent dat er geen gevaar meer is voor het aantreffen van explosieven.
Het vrijgegeven onderzoeksgebied omvat echter niet het gehele plangebied van voorliggend bestemmingsplan. Voorafgaand aan enige vorm van werkzaamheden in de bodem moeten de nog niet onderzochte gebieden beoordeeld worden.
De mogelijke aanwezigheid van explosieven en de noodzaak tot het ruimen daarvan vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
In de planregels is geborgd dat risicovolle activiteiten niet zijn toegelaten. Daarnaast is het aspect externe veiligheid alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A15 en de Betuweroute. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij een zwaar ongeval op deze transportroutes. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid.
In het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen wordt een detectieonderzoek verricht naar explosieven, gevolgd door een eventuele ruiming, op die locaties die nog niet zijn vrijgegeven.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.
De Roever Milieuadviezen uit Schijndel heeft een onderzoek uitgevoerd naar de geurbelasting van de omliggende veehouderijen op het plangebied: rapport "Rapport Geur, Onderzoek geurcontouren en geuronderbouwing Casterhoven fase 1c, 2a en 2b te Kesteren" (23 december 2013, nr. 20131186/C01/RK). Het onderzoeksrapport is opgenomen als bijlage 6.
Het onderzoeksgebied van het geuronderzoek beslaat Deelplan A en B. Om dit betreffende onderzoek te kunnen gebruiken moet eerst aangetoond worden dat de geursituatie onveranderd is. De huidige situatie ten opzichte van de onderzochte situatie is als volgt:
Het onderzoek is om bovengenoemde redenen nog bruikbaar om het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan te beoordelen.
Het onderzoek De Roever constateert dat de ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden buiten worst-case geur- en afstandscontouren van de omliggende veehouderijen. Wat betreft voorgrondbelasting en afstanden is sprake van een acceptabel woon- en verblijfsklimaat, dat is vastgelegd in de gemeentelijke Verordening wet geurhinder en veehouderij. Ook op basis van de achtergrondbelasting is sprake van een acceptabel woon- en verblijfsklimaat.
De Roever constateert voorts dat er zeker geen sprake is van een belemmering voor de veehouderijen, omdat de te realiseren school buiten de worst-case geur- en afstandscontouren van omliggende veehouderijen wordt geprojecteerd.
De Roever concludeert dat de geurhinder van veehouderijen geen knelpunt vormt voor de ruimtelijke ontwikkelingen binnen het plangebied.
Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.
Het plan omvat een nieuw geluidgevoelig object in de vorm van een school. Een toetsing aan de geluidhinder ten gevolge van verkeers- en industrielawaai is derhalve nodig.
Verkeerslawaai
Het plangebied ligt binnen de onderzoekszones van de gezoneerde wegen N233, Broekdijk en Hoofdstraat alsmede van de spoorwegen aan de noordzijde en aan de zuidzijde (Betuwelijn). Om de gevelbelasting van de nieuwe school inzichtelijk te maken heeft DPA Cauberg-Huygen een akoestisch onderzoek uitgevoerd: rapport "Akoestisch onderzoek weg- en railverkeer School Pantarijn" (4 oktober 2016, nummer 01745-15970-02). Het onderzoeksrapport is als bijlage 7 bijgevoegd.
DPA Cauberg-Huygen concludeert dat alleen ten gevolge van het wegverkeer op de Hoofdstraat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. De maximaal berekende geluidbelasting bedraagt 51 dB, waarmee de maximaal te ontheffen waarde van 63 dB niet wordt overschreden. Omdat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden dient hiervoor een hogere grenswaarde aangevraagd te worden. De gemeente Neder-Betuwe kan dan een ontheffing verlenen.
Industrielawaai
De nieuw te realiseren school is een gevoelig object en een geluidsbron. Daarom wordt er getoetst aan zowel de invloed van de omgeving op de school als de invloed van de school op de omgeving. DPA Cauberg-Huygen heeft hiervoor een akoestisch onderzoek uitgevoerd: rapport "Akoestisch onderzoek industrielawaai Realisatie school Pantarijn" (11 oktober 2016, nummer 01745-15970-03). Het onderzoeksrapport is als bijlage 8 bijgevoegd.
In het kader van een ‘goede ruimtelijke ordening’ dient vastgesteld te worden of:
DPA Cauberg-Huygen heeft vastgesteld dat in alle hinderscenario's sprake is van een ''goede ruimtelijke ordening''. In het onderzoek is nog rekening gehouden met de komst van de HAVO-afdeling en daarmee met 440 leerlingen. Deze afdeling zal voorlopig niet gerealiseerd worden, maar het onderzoek geeft daarmee het wordt-case scenario aan. Het geluid dat ontstaat door de activiteiten op het schoolterrein hindert geen geluidgevoelige bestemmingen, de school ondervindt geen hinder van het bedrijventerrein en er is geen sprake van een belemmering in de (toekomstige maximale) bedrijfsvoering op het bedrijventerrein.
Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Het aspect luchtkwaliteit heeft betrekking op ruimtelijke ontwikkelingen die een bijdrage leveren aan de luchtverontreiniging en op ruimtelijke ontwikkelingen die gevoelig zijn voor een slechte luchtkwaliteit.
Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor bepaalde stoffen. In de praktijk blijken vooral fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) een rol te spelen.
Daarnaast is het in het kader van een goede ruimtelijke ordening van belang aan te tonen dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
De (negatieve) effecten van onderhavig plan op de luchtkwaliteit zijn onderzocht met behulp van de NIBM-rekentool (www.infomil.nl). Aan de hand van de toename van het aantal verkeersbewegingen is beoordeeld of het plan al of niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van genoemde stoffen in de lucht.
Op onderstaande afbeelding is het resultaat van de rekentool weergegeven. Hierbij is rekening gehouden met het worst-case scenario dat de HAVO-afdeling later wel wordt gerealiseerd.
NIBM-REKENTOOL
Uit de berekening volgt dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van stoffen in de lucht.
Het plangebied ligt in een omgeving met een autosnelweg [A15] en een autoweg [N233]. De afstand van het plangebied tot deze wegen is relatief groot: circa 700 meter respectievelijk circa 200 meter. Aan de hand van een monitoringstool (NSL-monitoringstool) kan de luchtkwaliteit in de omgeving van deze wegen worden bepaald. Daaruit volgt dat de concentratie van de stoffen PM10 en NO2 nabij beide wegen al ruimschoots onder de grenswaarden blijft. Dat betekent dat de luchtkwaliteit binnen het plangebied ook voldoende goed is. Er is derhalve sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de gevallen opgenomen waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Alle andere vormen van ontwikkeling zijn in principe niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, maar er kan hiervoor wel een nadere motivering vereist zijn.
Het plan valt onder de activiteit D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, zoals genoemd in de bijlage Besluit milieueffectrapportage. Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Aan de hand van onderstaande toetsingscriteria (conform bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn) vindt hiervan een motivering plaats:
Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen. Een m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk.
Conform het bepaalde in artikel 38a van de Monumentenwet 1988 moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.
Gemeentelijk archeologisch beleid
Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast. De gemeente Neder-Betuwe heeft haar archeologie beleid uitgewerkt in een archeologische beleidskaart, waarvan hieronder een uitsnede is opgenomen.
UITSNEDE ARCHEOLOGISCHE BELEIDSKAART GEMEENTE NEDER-BETUWE
Voor het plangebied geldt een hoge archeologische verwachting. Voor het gebied geldt dat wordt gestreefd naar behoud in huidige staat. Bij bodemingrepen dieper dan 30 cm -mv en groter dan 500 m² (bij hoog) c.q. 2000 m² (bij middelmatig) dient vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek te worden gedaan.
Onderhavig plan omvat ruim meer dan 2000 m² bebouwing. Om die reden is conform het gemeentelijke beleid archeologisch onderzoek nodig.
Archeologische onderzoeken
Voor de ontwikkeling van Casterhoven zijn diverse archeologische onderzoeken uitgevoerd. Navolgend kaartbeeld geeft een overzicht van de onderzoeksgebieden behorende bij de archeologische onderzoeken. Voor onderhavig plan is het groen omkaderde terrein van toepassing.
ONDERZOEKSGEBIEDEN ARCHEOLOGISCHE ONDERZOEKEN IN PLANGEBIED, BRON: SYNTHEGRA B.V.
Synthegra Archeologie B.V. heeft hier een onderzoek gedaan, Inventariserend veldonderzoek (IVO) Plan-Zuid te Kesteren, Kenmerk: AEM/ALG/SAZ/174076, 25 mei 2004. Het onderzoek is bijgevoegd als bijlage 9. Dit onderzoek omvat een historisch onderzoek en een inventariserend veldonderzoek binnen de groen omkaderde gebieden. Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat er geen bezwaren tegen het voorgenomen initiatief zijn binnen onderhavig plangebied.
De gronden van de rotonde binnen het plangebied hebben ook een hoge archeologische verwachtingswaarde. Op deze gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht, indien het nieuw te verstoren oppervlak niet groter is dan 500 m2 en niet dieper dan 30 cm wordt verstoord.
De gehele locatie van de rotonde is reeds verstoord/geroerd bij de aanleg van de bestaande verhardingen, kabels en leidingen, bestaande watergang en sanering voormalig tankstation. Voor onderhavig bestemmingsplan is dan ook geen nader onderzoek noodzakelijk en zijn er dan ook geen belemmeringen met betrekking tot het aspect archeologie.
De in het vigerend bestemmingsplan opgenomen dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' is dan ook niet meer opgenomen.
Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.
De cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Gelderland geeft een overzicht van de historisch-landschappelijke kenmerken. Het plangebied ligt daarop binnen een middelhoge historisch geografische waardering.
In de omgevingsvisie wordt beschreven dat bij het opnieuw inrichten van een gebied cultuurhistorische waarden een belangrijke rol spelen. De afweging tussen hergebruik of sloop/nieuwbouw moet zorgvuldig geschieden en gemotiveerd worden. De provincie bevordert een hoge ontwerpkwaliteit die belangrijke historische gegevenheden integreert in de planvorming, en die bijdraagt aan het scheppen van nieuwe kwaliteiten die tot onze cultuurhistorische waarden kunnen gaan behoren.
Kenmerkend voor het landschap in en om Kesteren is nog steeds de sterke oost-westoriëntatie. Deze oriëntatie wordt benadrukt door de loop van de Rijn, de Waal en de Linge, de oeverwallen en dijken langs deze rivieren, het bebouwingspatroon en de langgerekte kommen. Binnen het stramien van de oost-westlijnen is het landschap met sloten, boomgaarden, akkers en weilanden verkaveld in noord-zuidrichting.
Deze opbouw is ook in het plangebied zelf herkenbaar. In noord-zuidrichting zijn de sloten en langwerpige percelen met boomgaarden en weilanden dominant.
In het ontwerp voor Casterhoven zijn de historisch landschappelijke karakteristieken geïntegreerd. De singels, het stratenpatroon in de woonvelden en de nieuwe gebouwen zijn overwegend noord-zuid georiënteerd. Een groot deel van de beeldkwaliteitseisen vloeit voort uit de historische structuur en draagt bij aan het behoud daarvan. De school komt te staan tussen twee noord-zuidgerichte watergangen. Daarmee respecteert het plan de bestaande landschappelijke kenmerken.
Het plan respecteert de aanwezige cultuurhistorische waarden in het plangebied. Hiermee zijn belangrijke historische gegevenheden geïntegreerd in de planvorming.
Ten behoeve van de bescherming van zeldzame of kwetsbare planten en dieren zijn twee wetten van toepassing:
Middels een onderzoek dient na te worden gegaan welke effecten de ingreep heeft op lokaal voorkomende beschermde flora en fauna (Flora- en faunawet). Daarnaast dient te worden nagegaan welke invloed de ingreep heeft op beschermde Natura 2000-gebieden (Natuurbeschermingswet 1998) en overige beschermde natuurgebieden.
Faunaconsult heeft een Quickscan Natuurwetgeving uitgevoerd of de ontwikkeling mogelijk een negatief effect heeft op beschermde natuurwaarden (plant- en diersoorten en bijbehorende leefgebieden) en beschermde gebieden binnen het plangebied: rapport "Quickscan natuurwetgeving voor de bouw van een school aan de Hoofdstraat te Kesteren" (24 november 2016). Het onderzoeksrapport is opgenomen als bijlage 10. Hierna zijn de conclusies van het onderzoek beschreven. Het doel van dit onderzoek is om vast te stellen of de natuurwetgeving de geplande ontwikkeling in de weg staat.
Voortoets Natura 2000
Vanwege de lokale aard van de werkzaamheden zijn er geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten te verwachten. Hierdoor is er geen vergunning nodig op grond van de Natuurbeschermingswet (ex artikel 19d lid 1).
Natuurnetwerk Nederland
Omdat er geen negatieve effecten op het Natuurnetwerk zijn te verwachten, zijn er op dit punt geen bezwaren vanuit het provinciale natuurbeleid.
Flora- en faunawet
In het plangebied komen mogelijk zoogdieren en amfibieën voor, die onder de Flora- en faunawet zijn beschermd. Het gaat om algemeen voorkomende soorten (Tabel 1-soorten), waarvoor een algemene vrijstelling geldt in geval van ruimtelijke ontwikkeling en beheer en onderhoud. Dit houdt in dat deze soorten verstoord mogen worden, zonder dat daar vooraf een ontheffing voor is verkregen. Wel geldt altijd de Algemene Zorgplicht: nadelige gevolgen voor dieren en planten moeten altijd zoveel mogelijk worden voorkomen. Om aan de algemene zorgplicht te voldoen, moeten tijdens het werk worden aangetroffen dieren zo snel mogelijk naar een aangrenzende locatie buiten het plangebied worden verplaatst.
Omdat het mogelijk kappen van enkele bomen voor de aanleg van de inrit geen noemenswaardig effect op vleermuizen heeft, levert dit geen overtreding op de Flora- en faunawet op.
De bomen rond het plangebied fungeren mogelijk als vaste vliegroute van vleermuizen. Om verstoring van vleermuizen te voorkomen, mag er tot op een afstand van 10 meter van de zomereiken naast de Hoofdstraat, alleen vleermuisvriendelijke buitenverlichting worden geplaatst: van de bomen af omlaag gerichte straatverlichting of amberkleurige UV-vrije led armaturen.
In het plangebied komen mogelijk beschermde vogelnesten voor. Het gaat om vogels waarvan het nest niet jaarrond wordt beschermd of als strenger beschermd wordt beschouwd. Hiervoor zijn maatregelen die negatieve effecten voorkomen wel verplicht. Verstoring van broedvogels kan worden voorkomen door de start van de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren (buiten de periode 15 maart – 15 juli). Door naleving van deze mitigerende maatregel worden ten aanzien van vogels geen overtredingen van de Flora- en faunawet begaan.
Het aspect flora en fauna vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Rivierenland.
De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets.
De waterparagraaf betreft een beschrijving van zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).
In deze paragraaf is het relevante vigerende beleid opgenomen.
Onderhavig plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Rivierenland. Het waterschapsbeleid is onder meer beschreven in:
Het Waterplan Neder-Betuwe 2014-2018 (‘Waterplan II’) is een product van de samenwerking tussen Waterschap Rivierenland en de gemeente Neder-Betuwe en een vervolg op het eerste Waterplan (2008-2012). Het Waterplan kan gezien worden als het samenvattend gemeentelijk Waterhuishoudingsplan op hoofdlijnen, waarin de gemeente haar beleid ten aanzien van het waterbeheer en -gebruik vastlegt. Dit beleid geeft enerzijds een visie op de ruimtelijke inpassing van watertaken en de organisatie van het waterbeheer en anderzijds een programma van activiteiten waarmee de wateropgave voor de toekomst wordt afgedekt.
In de huidige situatie zijn er verschillende A-, B- en C-watergangen gelegen die zorgdragen voor de hemelwaterafvoer van Deelplan B. De toekomstige nieuwe singel ten westen van onderhavig plangebied vergroot de bergingscapaciteit ten behoeve van de voorgenomen ontwikkelingen voor Deelplan B. Elke watergang is voorzien van een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterlopen', die het onderhoud van de betreffende waterlopen veiligstelt.
Aan de oostkant van het plangebied loopt een B-watergang die het plangebied en het perceel van Hoofdstraat 70 scheidt. De onderhoudszone ligt aan de kant van het plangebied tot een afstand van 4 meter vanaf insteek sloot.
Het plangebied is in de huidige situatie onverhard en in gebruik als agrarische grond. Naast de berging op eigen terrein zal het hemelwater naar het bestaande c.q. nieuw aan te leggen (singel)systeem moeten worden afgevoerd.
Schoolterrein
Onderstaande tabel geeft een overzicht van het verhard oppervlak (bebouwing en bestrating) in de nieuwe situatie van het schoolterrein. In de huidige situatie is er geen verharding aanwezig. In de eerste kolom staat het type verharding. In de tweede kolom staat het verhard oppervlak in de nieuwe situatie. Een deel van het schoolterrein bestaat uit halfverharding (1.623 m²). Halfverharding wordt bijvoorbeeld uitgevoerd in grastegels, "gewapend' gras en dergelijke. Watertechnisch gezien is dit open terrein en wordt derhalve niet meegenomen in het verhard oppervlak.
type verharding | aantal m² |
bebouwing | 1.657 m² |
bestrating | 1.720 m² |
totaal | 3.377 m² |
De totale toename van de verharding op het schoolterrein is 3.377 m2.
Nieuwe ontsluiting school
De nieuw ontsluiting voor gemotoriseerd en langzaam verkeer voor de school voorziet ook in nieuw verhard oppervlak. De totale toename van het verhard oppervlak bedraagt hier ca. 1.500 m².
Rotonde Hoofdstraat
De nieuwe rotonde voorziet mogelijk in een zeer beperkte toename van het verhard oppervlak. De extra verharding aan de buitenzijde wordt gecompenseerd door het weghalen van de verharding in het hart van de rotonde.
Schoolterrein
De benodigde bergingscapaciteit is berekend met behulp van de vuistregel van 436 m³ waterberging per hectare verharding (T=10 +10%), waarbij rekening is gehouden met een maximaal toelaatbare peilstijging van 0,30 meter.
Onderhavig plan resulteert in een toename van het verharde oppervlak van 3.377 m². Derhalve is een waterberging noodzakelijk van (436 x (3.377/10.000) = 147 m³. Met een waterschijf van 0,30 m resulteert dit in een wateroppervlak van 147 / 0,30 = 490 m².
Nieuwe ontsluiting school
Onderhavig plan resulteert in een toename van het verharde oppervlak van ca. 1.500 m². Derhalve is een waterberging noodzakelijk van (436 x (1.500/10.000) = 65,4 m³.
Rotonde Hoofdstraat
Omdat er geen toename van het verhard oppervlak bij de rotonde wordt verwacht is geen extra waterberging noodzakelijk.
Het waterschap Rivierenland hanteert de volgende voorkeursvolgorde bij de keuze van het soort bergingsvoorziening:
Voor de locatie van bergingsvoorzieningen geldt de volgende voorkeursvolgorde:
Schoolterrein
Voor onderhavig plan is gekozen om het hemelwater vast te houden en af te voeren naar het bestaande watersysteem middels een voorziening op eigen terrein. Binnen het plangebied aan de kant van de laan komt een waterpartij met een minimaal oppervlak van 555.4 m². Naast de doelmatigheid van de hemelwaterberging geeft het de school ook een representatieve uitstraling op deze locatie. Daarom is een de vijver groter dan benodigd voor de waterberging. De vijver (met sloot) is ca. 1.350 m2 groot.
Deze waterpartij zal het water afvoeren naar de nieuwe singel en de B-watergangen die ten oosten van het plangebied naar Kesteren lopen. De onderhoudszone voor de B-watergang aan de oostgrens van het plangebied wordt verkleind naar 3 meter vanaf insteek sloot. Conform de Watertoets is een zone van 1 meter vereist bij een B-watergang. Het verkleinen van de onderhoudszone heeft geen nadelige gevolgen voor de watergang.
Nieuwe ontsluiting en rotonde
Uitgangspunt voor het hemelwater afkomstig van de nieuwe ontsluiting is achtereenvolgens afwatering op de bermen, infiltreren in de grond en bij hevige regenbuien lozen op omliggende watergangen.
Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden.
Het vuile afvalwater zal via de nieuw aan te leggen riolering van de laan, op de bestaande gemeentelijk riolering in de Hoofdstraat geloosd worden.
Er heeft vooroverleg plaatsgevonden met het waterschap Rivierenland inzake de benodigde waterretentie. Het waterschap is akkoord met het bestemmingsplan.
De economische uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling betreft twee aspecten. Ten eerste moet het realiteitsgehalte van de plannen worden aangetoond: is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling. Ten tweede moet de financiële uitvoerbaarheid worden onderbouwd: zijn alle kosten die de gemeente moet maken ten behoeve van het initiatief gedekt.
Het plan betreft een verplaatsing van de bestaande school. De huidige locatie voldoet niet aan de eisen die voor een goed functioneren van de school gesteld mogen worden. Daarnaast vraagt de prognose voor het aantal nieuwe leerlingen om een uitbreiding, hetgeen op de huidige locatie niet mogelijk is. De behoefte voor de school is beschreven in het rapport Programma van Eisen Pantarijn Kesteren door PentaRho, d.d. september 2014.
Met de vervangende nieuwbouw kan tevens een bijdrage geleverd worden aan het verbeteren en verhogen van het gemiddelde opleidingsniveau, niet alleen in de gemeente, maar ook in de regio, door een doorgroei naar volledig Havo-onderwijs mogelijk te maken. De gebouwen kunnen tevens gebruikt worden voor maatschappelijke functies in de buurt.
Kostenverhaal
In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren tot deze in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Op basis van artikel 6.12 lid 2a Wro is het vaststellen van een exploitatieplan echter niet verplicht, omdat de gemeente en de initiatiefnemer een (anterieure) overeenkomst hebben gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Het kostenverhaal is derhalve 'anderszins verzekerd'. Het opstellen van een exploitatieplan is niet vereist.
Alle kosten en risico's van de planontwikkeling, -voorbereiding en -uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke grondexploitatie wordt dus niet belast door voorliggend ruimtelijk plan. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.
Het plan is economisch uitvoerbaar. De behoefte is aangetoond en de financiële uitvoerbaarheid van het plan is gewaarborgd.
In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.
Het bestemmingsplan bestaat uit:
De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels.
De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.
De indeling van de planregels is als volgt.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Hoofdstuk 4 Overgangsregels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Begrippen (artikel
1
)
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Wijze van meten (artikel
2
)
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Groen (artikel 3)
In deze bestemming is het 'structuurgroen' opgenomen, de belangrijkste groenvoorzieningen in het plan, die deel uitmaken van de hoofdstructuur van de wijk. Binnen de groenbestemming zijn ook onder meer water, voetpaden, e.d. toegestaan. Inritten zijn alleen toegestaan als deze noodzakelijk zijn voor de ontsluiting van het perceel.
Maatschappelijk (artikel 4)
Binnen deze bestemming zijn maatschappelijke functies toegestaan, waarbij de nadruk ligt op onderwijs met bijbehorende sport- en gymnastieklokalen, recreatieve sportactiviteiten in de sport- en gymnastieklokalen en verenigingsleven in de schoolgebouwen. De gebouwen mogen binnen het bouwvlak worden gerealiseerd met in acht name van de aangegeven maximum bouwhoogte.
Verkeer (artikel 5)
Alleen de hoofdontsluitingsstructuur is in deze bestemming opgenomen.
Water (artikel 6)
Deze bestemming is gelegd op de waterpartij aan de zuid- en oostzijde van de school. Hier zijn waterhuishoudkundige voorzieningen en kunstwerken ten behoeve van de waterhuishouding, beeldende kunstwerken en vijvers toegestaan.
Waterstaat - Waterlopen (artikel 7)
Deze dubbelbestemming geeft de bebouwingsvrije zone aan die is opgenomen voor de B-watergangen liggend in/ grenzend aan het gebied.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel (artikel
8
)
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.
Algemene bouwregels (artikel
Nota Parkeernormen van de gemeente Neder-Betuwe
)
Dit artikel bevat regels ten aanzien van afwijkende bestaande bebouwing en ondergeschikte bouwdelen. Dit artikel bevat tevens de verplichting tot het voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij een verwijzing is opgenomen naar het relevante beleidsdocument.
Algemene gebruiksregels (artikel
9
)
In dit artikel is nader omschreven welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig met het bestemmingsplan worden aangemerkt, waaronder het gebruik van bouwwerken en terreinen zonder voldoende parkeergelegenheid.
Algemene afwijkingsregels (artikel
10
)
In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen onder meer het overschrijden van de maximaal toegestane maten, afmetingen en percentages.
Algemene wijzigingsregels (artikel
11
)
Voorliggend bestemmingsplan betreft een globaal bestemmingsplan. Nadere detaillering in een inrichtingsplan kan aanleiding zijn bestemmingsgrenzen te verleggen. Dit artikel bevat een wijzigingsbevoegdheid daartoe.
Overige regels (artikel
12
)
Dit artikel bevat een voorwaardelijke verplichting betreffende het goedkeuren van een inrichtingsplan voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen. Het inrichtingsplan moet tevens in parkeerplaatsen conform de in dit artikel opgenomen normen voorzien.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht (artikel
13
)
Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Dit artikel bevat tevens een overgangsregel ten aanzien van het voortzetten van bestaand gebruik dat in strijd met het bestemmingsplan is.
Slotregel (artikel
14
)
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Het bestemmingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure. De voorziene procedurestappen zijn:
Vanwege de beperkte reikwijdte van het bestemmingsplan heeft er geen inspraakprocedure plaatsgevonden.
Er heeft vooroverleg plaatsgevonden met het waterschap Rivierenland inzake de benodigde waterretentie. Het waterschap is akkoord met het bestemmingsplan. Er heeft geen vooroverleg plaatsgevonden met de provincie Gelderland omdat er geen specifieke provinciale belangen aan de orde zijn. De locatie valt binnen de verstedelijkingscontour van de provinciale verordening.
Het ontwerpbestemmingsplan “School Pantarijn, Kesteren” heeft van 12 januari 2017 tot en met 22 februari 2017 ter inzage gelegen. Er zijn geen schriftelijke of mondelinge zienswijzen ingediend.
Wel is er een ambtshalve aanpassing doorgevoerd. Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' is abusievelijk een regeling opgenomen omtrent evenementen. Op basis van de standaardregels en Handboek bestemmingsplannen hoort deze niet thuis in deze bestemming en is hier ook niet nodig. De regelingen met betrekking tot evenementen zijn verwijderd.