Plan: | Bedrijventerrein Zenkeldamshoek 2021 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1735.GOxZenkeldam2021-VS10 |
In het noorden van de kern Goor bevindt zich bedrijventerrein Zenkeldamshoek. De gemeente Hof van Twente is voornemens om dit bedrijventerrein uit te breiden. Er is namelijk sprake van een toenemende behoefte aan bedrijfspercelen in de gemeente. Op het bestaande bedrijventerrein Zenkeldamshoek is nog beperkt aanbod, evenals op de overige bedrijventerreinen in Goor.
Om de komende jaren voldoende vestigingsmogelijkheden voor bedrijven in Goor en de gemeente Hof van Twente te kunnen bieden is uitbreiding noodzakelijk. De beoogde uitbreiding grenst aan het bestaande bedrijventerrein Zenkeldamshoek en beslaat een bruto oppervlakte van circa 7 hectare.
Om de beoogde uitbreiding van het bedrijventerrein planologisch mogelijk te maken dient het bestemmingsplan te worden herzien. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. In dit bestemmingsplan wordt aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied bevindt zich aan de Zomerweg en de Entersestraat, gelegen in het noorden van de kern Goor. In afbeelding 1.1 is de globale ligging van het plangebied in Goor en ten opzichte van de directe omgeving weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
![]() |
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied in en ten opzichte van de kern Goor (Bron: PDOK) |
Het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Zenkeldamshoek 2021" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het plangebied bevindt zich binnen de begrenzing van de volgende bestemmingsplannen:
Bestemmingsplan | Vaststellingsdatum |
Bedrijventerrein Zenkeldamshoek Goor | 24 september 2013 |
Buitengebied Hof van Twente | 16 december 2014 |
Buitengebied Hof van Twente, Veegplan 2018 | 10 juli 2018 |
Buitengebied Hof van Twente, Veegplan 2019 | 15 oktober 2019 |
Uitsneden van de relevante bestemmingsplannen zijn in de hierna volgende afbeeldingen opgenomen. Het plangebied is indicatief aangegeven met de rode contour.
![]() |
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente" (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl) |
![]() |
Afbeelding 1.3: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Bedrijventerrein Zenkeldamshoek Goor" (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl) |
Het grootste gedeelte van het plangebied is op basis van het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente" voorzien van de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Daarnaast is op basis van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Zenkeldamshoek Goor" een beperkt deel van het plangebied voorzien van de bestemmingen 'Bedrijventerrein', 'Verkeer' en 'Water'.
Verder gelden er binnen het plangebied verschillende archeologische dubbelbestemmingen waarmee eventuele archeologische waarden worden beschermd. Ook geldt binnen het plangebied de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding'. Deze dubbelbestemming heeft betrekking op de aldaar aanwezige hoogspanningsverbinding. Hiervoor gelden bouwbeperkingen. Tot slot geldt over het gehele plangebied de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radar'.
Strijdigheid
Voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan aangezien het beoogde gebruik (bedrijventerrein) niet in overeenstemming is met de bouw- en gebruiksregels die gelden ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Daarnaast worden de gronden die zijn voorzien van de bestemmingen 'Bedrijventerrein', 'Verkeer' en 'Water' heringedeeld/heringericht. Gelet op vorenstaande is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Na deze inleiding wordt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven.
Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving.
In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hof van Twente beschreven.
In Hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieuthema's de revue.
Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten.
In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.
Hoofdstuk 9 gaat in op de inspraak en vooroverleg.
Het plangebied ligt in het noorden van de kern Goor en grenst aan het bestaande bedrijventerrein Zenkeldamshoek. Het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit onbebouwde agrarische cultuurgronden. Daarnaast is een deel groen ingericht waarbinnen een hoogspanningsmast staat. Over het plangebied ligt een hoogspanningsverbinding.
Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door de Zomerweg. Aan de zuid- en westzijde wordt het plangebied begrensd door de Entersestraat. Aan de overige zijden is sprake van agrarische cultuurgronden.
De ruimtelijke structuur in de omgeving bestaat hoofdzakelijk uit bedrijvigheid en agrarische cultuurgronden. Daarnaast zijn ten noorden van het plangebied een aantal verspreid liggende woonpercelen aanwezig.
De luchtfoto in afbeelding 2.1 geeft een beeld van de huidige situatie ter plaatse van het plangebied.
![]() |
Afbeelding 2.1: Huidige situatie plangebied (Bron: PDOK) |
In hoofdstuk 2 is ingegaan op de huidige situatie in het plangebied. Dit hoofdstuk gaat in op de voorgenomen ontwikkeling.
Zoals reeds in de aanleiding is beschreven is het voornemen om het bedrijventerrein Zenkeldamshoek uit te breiden met circa 7 hectare bruto en 5,7 hectare netto. Reden hiertoe is de toenemende behoefte aan bedrijfskavels in de gemeente Hof van Twente. Op het bestaande bedrijventerrein Zenkeldamshoek is nog beperkt aanbod, evenals op de overige bedrijventerreinen in Goor. Om de komende jaren voldoende vestigingsmogelijkheden voor bedrijven in de gemeente Hof van Twente te kunnen bieden is uitbreiding noodzakelijk.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is er een verkavelingsstudie uitgevoerd (zie ook Bijlage 1). In de verkavelingsstudie zijn twee modellen onderzocht. Uiteindelijk is er gekozen voor model 2. In afbeelding 3.1 is de gewenste situatie weergegeven.
![]() |
Afbeelding 3.1: Beoogde situatie plangebied (Bron: Rho Adviseurs) |
Het bedrijventerrein wordt ontsloten door een nieuw aan te leggen ontsluitingsweg die aansluit op de Entersestraat en de aanwezige rotonde aan de Zomerweg. Door de ontsluitingsweg wordt het bedrijventerrein ruimtelijk gezien opgedeeld in drie delen.
Binnen het plangebied is op basis van de verkavelingsstudie ruimte 'gereserveerd' voor groen en waterbergende voorzieningen. Opgemerkt wordt dat dit vooralsnog indicatief is, maar dat uiteraard de noodzakelijke voorzieningen onder andere op het gebied van hemelwaterberging getroffen zullen worden.
De Zomerweg is een belangrijke entree van Goor. Het is daarom gewenst dat aan deze zijde eventuele buitenopslag aan het zicht wordt onttrokken en er extra aandacht wordt gegeven voor wat betreft de beeldkwaliteit, situering van de gebouwen en een inpassing / begeleiding met opgaand groen. Ditzelfde geldt voor de zijde aan de Entersestraat.
Aan de westzijde grenst het bedrijventerrein aan het buitengebied. Gewenst is om hier te zorgen voor een adequate landschappelijke inpassing zodat gebouwen en buitenopslag (zoveel als mogelijk) aan het zicht worden onttrokken.
Tot slot loopt over het plangebied een hoogspanningsleiding met bijhorende beschermingszone. Binnen deze zone mag in beginsel geen bebouwing worden opgericht.
Bovenstaande uitgangspunten zijn visueel weergegeven in afbeelding 3.2.
![]() |
Afbeelding 3.2: Uitgangspunten inrichting plangebied (Bron: Rho Adviseurs) |
Binnen het plangebied wordt ruimte geboden voor het realiseren van (bedrijfs)gebouwen met een minimale en maximale bouwhoogte van respectievelijk 7 en 15 meter.
Om te voorkomen dat het plangebied voor 100% wordt volgebouwd of juist alleen maar wordt verhard zonder bebouwing, worden hier minimale en maximale bebouwingspercentages vastgelegd van respectievelijk 35% en 80%.
Daarnaast is het bedrijventerrein primair bedoeld voor bedrijvigheid. Om die reden worden er geen bedrijfswoningen toegestaan.
Om de toekomstige bouwplannen in dit bestemmingsplan op de gewenste beeldkwaliteit te kunnen toetsen is er een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het volledige beeldkwaliteitsplan is opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting.
In het beeldkwaliteitsplan worden duidelijke criteria gegeven voor de bebouwing en welke ambitie voor de inrichting van de aansluiting op de openbare ruimte wordt voorgestaan. Het beeldkwaliteitsplan is opgesteld met als doel om:
In het beeldkwaliteitsplan worden twee deelgebieden onderscheiden, aan de westzijde en oostzijde van de beoogde interne ontsluitingsweg. Voor de deelgebieden gelden deels verschillende eisen ten aanzien van de gewenste beeldkwaliteit. Daarnaast wordt er een onderscheid gemaakt hoe wordt omgegaan met de uitstraling aan de randen van het gebied; de Zomerweg en de Enteresestraat. In afbeelding 3.3 is dit onderscheid in gebieden en randen weergegeven.
![]() |
Afbeelding 3.3: Deelgebieden beeldkwaliteitsplan (Bron: Rho Adviseurs) |
Deelgebied Oost
De Zomerweg is de toegangsweg van Goor en vormt de entree tot de stad vanaf de provinciale weg N347. Het beeld van de Zomerweg dat nagestreefd wordt, is die van een krachtig groen element met als achtergrond hoogwaardige bedrijfsbebouwing. Aan beide zijden van de Zomerweg is een groenstrook aanwezig met een bomenrij. De beukenbomen zijn zodanig gepositioneerd dat de achtergelegen bebouwing zichtbaar is en blijft. Een kavelsloot vormt de grens van het plangebied aan de zomerweg.
De bedrijfsbebouwing staat in een verplichte rooilijn aan de zijde van vanaf de zomerweg. De bebouwing staat parallel aan de Zomerweg en heeft aan de kant van de Zomerweg een hoogwaardige eigentijdse uitstraling, waarvan de representatieve kant naar de Zomerweg is gekeerd. Aan deze zijde worden geen hekwerken geplaatst, de rand van het perceel wordt begrenst met een halfhoge haag waardoor een eenduidig beeld wordt nagestreefd en het groene karakter aan de Zomerweg wordt versterkt. De bedrijfspercelen zijn toegankelijk aan de andere zijde, vanaf de ontsluitingsweg die centraal door het bedrijventerrein loopt. Aan deze zijde vindt ook het laden en lossen plaats, eventeuele buitenopslag, het parkeren en de overige zichtbare bedrijfsmatige activiteiten. De Zomerweg is de representatieve rand, de binnenweg is waar de bedrijvigheid plaatsvindt.
Deelgebied West
Het deelgebied aan de noordzijde van de ontsluitingsweg Entersestraat vormt een onderdeel van het overgangsgebied naar de Boven Regge met zijn doorzichten naar de stuwwal van Markelo. De uitstraling van deze zone is te karakteriseren als 'lommerrijk'. Deze uitstraling zal gehandhaafd blijven en waar mogelijk worden versterkt. Langs de Entersestraat dient de bedrijfsbebouwing aan te sluiten bij de maat, schaal en kleur van de bestaande bebouwing aan de Entersestraat. De bedrijfsbebouwing wordt ontsloten vanaf de te realiseren binnenweg. Aan de zijde van de Entersestraat staat de bedrijfsbebouwing met de representatieve zijde naar de weg, echter is aan deze zijde geen sprake van een verplichte rooilijn waardoor bebouwing op een efficiënte manier op het perceel gepositioneerd kan worden. Aan de ontsluitingsweg is sprake van een zone waarbinnen de voorgevel gepositioneerd moet worden, waardoor een helder beeld ontstaat maar flexibiliteit mogelijk blijft. Aan de westzijde is een zone opgenomen waar opgaande beplanting moet worden gerealiseerd om de landschappelijke inpassing te waarborgen.
In het beeldkwaliteitsplan zijn per deelgebied welstandscriteria opgenomen. Kortheidshalve wordt verwezen naar het in Bijlage 2 opgenomen Beeldkwaliteitsplan.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. De gemeente Hof van Twente heeft eigen parkeernormen vastgesteld. Voor het berekening van de verkeersgeneratie worden berekeningen uitgevoerd op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren', publicatie 381 (december 2018)' van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. Veelal wordt bij nieuwe ontwikkelingen het gemiddelde gehanteerd.
Bij het gebruik van kencijfers moet rekening worden gehouden met onder meer de bereikbaarheidskenmerken van de locatie.
Het plangebied is gelet op de omgevingsadressendichtheid (CBS Statline) gelegen in een gebied met de stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk' in een deel van gemeente Hof van Twente dat behoort tot of gaat behoren tot het gebiedstype 'rest bebouwde kom'.
In voorliggend geval gaat het om een bedrijventerrein waar bedrijven met een maximale milieucategorie 3.2 gehuisvest mogen worden. Wanneer voor een gebied met de functie bedrijventerrein nog geen bedrijfsspecifieke informatie voorhanden is, kan toch een globale berekening van de verkeersgeneratie op etmaalniveau worden gemaakt. De publicatie 'Toekomstbestendig parkeren' van het CROW heeft aan dat hiervoor wordt gekeken naar het type bedrijventerrein. In voorliggend geval is sprake van het bedrijventerreintype: 'Gemengd bedrijventerrein'.
Voor een gemengd bedrijventerrein geldt per netto hectare bedrijventerrein de volgende verkeersgeneratie per weekdagetmaal:
Voor het parkeren is gekeken naar een bandbreedte tussen de volgende bedrijfstypen die binnen een gemengd bedrijventerrein kunnen voorkomen:
Voor het bepalen van de verkeersgeneratie is het aantal m2 bvo bepalend. In voorliggend geval wordt uitgegaan van circa 5,7 ha uitgeefbare gronden.
Op basis van bovenstaande gegevens is er sprake van een parkeerbehoefte van afgerond 485 tot 1.511 parkeerplaatsen. De ondernemers zullen hun parkeerbehoefte op eigen terrein moeten oplossen. In artikel 14 van dit bestemmingsplan zijn parkeerregels opgenomen waarmee dit is gewaarborgd.
Op basis van bovenstaande gegevens is er sprake van een verkeersgeneratie van circa:
De totale verkeergeneratie bedraagt hiermee circa 901 voertuigbewegingen per weekdagetmaal. Binnen het beoogde bedrijventerrein wordt een nieuwe ontsluitingsweg aangelegd die is aangesloten op de Entersestraat en de reeds aanwezige rotonde aan de Zomerweg. Via de Zomerweg is er een directe verbinding met de N347 waar het meeste verkeer van het bedrijventerrein naartoe zal gaan of vandaan komt.
Bij het aanleggen van de beoogde nieuwe ontsluitingsweg wordt rekening gehouden met de voorgenoemde aantallen verkeerbewegingen. Daarnaast zijn de Entersestraat en Zomerweg van voldoende capaciteit om het toekomstige verkeer veilig af te kunnen wikkelen.
Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een goede en verkeersveilige ontsluiting van het plangebied in meerdere richtingen.
De aspecten parkeren en verkeersgeneratie vormen geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Daarin is in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen (inclusief detailhandel) in bestemmingsplannen. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen.
In het gewijzigde Bro, van kracht sinds 1 juli 2017, is artikel 3.1.6, lid 2 gewijzigd in:
"De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied".
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
De Nationale Omgevingsvisie laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. Wel ligt het plangebied in een radarverstoringsgebied. Echter vormt dit geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling. Ter bescherming van het radarverstoringsgebied is in de regels (zie artikel 12.1 Vrijwaringszone-radar) een bepaling opgenomen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de NOVI.
De uitbreiding van bedrijventerrein Zenkeldamshoek kan gelet op haar aard en omvang worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling en is daarmee ladderplichtig. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting bij een bestemmingsplan een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing.
Op basis van de definitie van het Bro moet worden geconcludeerd dat het plangebied niet binnen bestaand stedelijk gebied ligt. Daarom dient niet alleen de behoefte onderbouwd te worden, maar moet ook nagegaan worden of er geen alternatieven binnen bestaand stedelijk gebied voorhanden zijn.
In het kader van voorgenomen ontwikkeling is door Stec Groep een laddertoets uitgevoerd. De volledige laddertoets is opgenomen in Bijlage 3 van deze plantoelichting. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste conclusies.
De uitbreiding van Zenkeldamshoek als beoogde uitbreidingslocatie in gemeente Hof van Twente
De huidige uitgifte op bestaande bedrijventerreinen in de gemeente Hof van Twente gaat hard. Daarnaast wil de gemeente Hof van Twente het TSB-terrein, een voormalig bedrijventerrein van 11,4 hectare bruto, transformeren naar een woonwijk waardoor gevestigde bedrijven op het TSB-terrein zullen moeten verhuizen. Om voldoende vestigingsmogelijkheden te bieden in de gemeente wordt er gekeken naar een uitbreiding van de bestaande bedrijventerreinenvoorraad. De beoogde uitbreidingslocatie grenst aan het bestaande bedrijventerrein Zenkeldamshoek en heeft een omvang van circa 7 hectare bruto en circa 5,7 hectare netto.
Verzorgingsgebied is gemeente Hof van Twente met zwaartepunt in Goor
Het verzorgingsgebied van de te ontwikkelen locatie heeft een sterke lokale oriëntatie en beslaat daarom de gemeente Hof van Twente. De meeste bedrijfsverhuizingen sinds 2011 vinden namelijk binnen de gemeente plaats (67%). Specifiek voor het bedrijventerrein Zenkeldamshoek komen de te vestigen bedrijven uit Goor. Ook wordt de werkgelegenheid grotendeels ingevuld door mensen uit de eigen gemeente (51%). Doorslaggevend voor het bepalen van het verzorgingsgebied zijn de regionale afspraken. Hierin worden gemeenten gezien als zelfvoorzienend en autonoom in hun vraag en aanbod. Ontwikkelingen buiten de gemeente Hof van Twente hebben daarom in principe geen verstorende effecten op instroom en uitstroom van bedrijven op de bedrijventerreinenmarkt en gemeente Hof van Twente.
De totale vraag bedraagt circa 20,4 hectare in gemeente Hof van Twente
Op basis van het hoge scenario in de provinciale prognose is er tot 2030 9,3 hectare netto uitbreidingsvraag in de gemeente Hof van Twente. De vervangingsvraag is geraamd op 11,14 hectare netto. De totale vraag tot 2030, dit is de uitbreidingsvraag plus de vervangingsvraag, bedraagt 20,4 hectare netto.
Het totale aanbod bedraagt 9,13 hectare in gemeente Hof van Twente
De beschikbare plancapaciteit (op dezelfde peildatum als de vraagraming) is geraamd op 9,13 hectare netto in de gemeente Hof van Twente. Uit recente gegevens van de gemeente blijkt dat huidig aanbod inmiddels al een stuk minder is: circa 55.400 m2. De gemeente heeft bovendien aangegeven dat deze kavels grotendeels al verkocht of onder optie zijn.
Wanneer de totale vraag met het aanbod wordt geconfronteerd is er een behoefte binnen de gemeente van circa 11,3 hectare. Conform de Ladder moet er eerst gekeken worden of nieuwe ontwikkelingen binnen bestaand gebied kunnen worden ingevuld. Uit de leegstandscijfers blijkt dit niet te kunnen, de leegstand in gemeente Hof van Twente is 2% en ligt hiermee onder het frictieniveau. Feitelijk zou er dus zelfs aanbod nodig zijn om op een gezond leegstandsniveau te komen.
Conclusie: er is behoefte voor de uitbreiding van Zenkeldamshoek
Omdat er geen leegstand ingevuld kan worden in de gemeente, en ontwikkelingen binnen bestaand gebied niet mogelijk zijn, concluderen we dat er behoefte is aan het plan voor de uitbreiding van Zenkeldamshoek, met een netto omvang van ongeveer 5,7 hectare netto. Daarmee blijft de voorgenomen ontwikkeling nog ruim binnen de behoefte die geraamd wordt.
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, welke is verankerd in de Omgevingsverordening.
De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.
De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden. De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan. Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. In afbeelding 4.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.
Ook wordt in deze fase de zgn. Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.
Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen, gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)), de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. De Omgevingsvisie onderscheid zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.
Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype verstaan. Voor alle gebiedstypen in Overijssel beschrijft de Catalogus Gebiedskenmerken welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal belang zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.
De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken, mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” zijn artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) en artikel 2.3.2 (Nieuwe bedrijventerreinlocaties) van de Omgevingsverordening van belang.
Artikel 2.1.3 lid 1: Principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “groene omgeving” nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel
Het initiatief betreft de uitbreiding van het bedrijventerrein Zenkeldamshoek. Het plangebied ligt weliswaar buiten de stedelijke netwerken, maar wel direct naast het bestaande bedrijventerrein Zenkeldamshoek. Zoals ook blijkt uit paragraaf 4.1.3 en de in Bijlage 3 opgenomen Laddertoets voldoet de voorgenomen ontwikkeling aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' en is er geen ruimte binnen het betsaand bebouwd gebied om de vraag naar bedrijfskavels op te vangen. Om voldoende vestigingsmogelijkheden voor bedrijven te bieden in de gemeente is uitbreiding van bedrijventerrein Zenkeldamshoek noodzakelijk.
Artikel 2.3.2: Realisatie nieuw bedrijventerrein
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.3.2 van de Omgevingsverordening Overijssel
Door de gemeenten in de regio Twente zijn er afspraken gemaakt over vraag en aanbod van bedrijventerreinen. Deze afspraken zijn gericht op het kwantitatief en kwalitatief in evenwicht houden van vraag en aanbod van bedrijfsgrond in de regio, en sluiten aan op de actuele provinciale behoefteraming bedrijventerreinen. In deze regionale afspraken is de regionale vraag verdeeld over de gemeenten, op basis van verschillende indicatoren en met inachtneming van de regionale verhuisdynamiek. In de afspraken wordt vervolgens een methodiek gehanteerd waarbij gemeenten vraag en aanbod, geheel in de lijn met de uitgangspunten van de Ladder, in evenwicht dienen te brengen en houden. Daarbij wordt de voortgang gemonitord. Wanneer iedere gemeente vraag en aanbod in evenwicht houdt, is de regio als zodanig ook in balans. De uitbreiding van Zenkeldamshoek is als te ontwikkelen plan opgenomen in de regionale afspraken en daarmee in lijn met het regionale beleid. Verder blijkt uit paragraaf 4.1.3 en de in Bijlage 3 opgenomen Laddertoets dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.
Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 2.3.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Het plangebied behoort tot de ontwikkelingsperspectieven 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' en 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart opgenomen, waarin het plangebied indicatief met de rode contour is aangegeven.
![]() |
Afbeelding 4.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
"Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap"
Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, wil de provincie Overijssel in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.
"Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken"
De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
Toetsing aan het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'
Binnen de geldende ontwikkelingsperspectieven wordt de ontwikkeling van bedrijvigheid gefaciliteerd en daar – waar noodzakelijk – ruimte is voor herstructurering of aanpassing van bedrijventerreinen om zodoende de kwaliteit en efficiëntie te vergroten. Onderhavige ontwikkeling sluit daar naadloos op aan. Daarnaast brengt deze ontwikkeling geen extra belemmering met zich mee voor de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven of andere functies zoals wonen en natuur. Hiervoor wordt ook verwezen naar Hoofdstuk 5 waar nader wordt ingegaan op diverse milieu- en omgevingsaspecten. De ontwikkelingsperspectieven staan het beoogde plan niet in de weg.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Vanwege het ontbreken van bijzondere eigenschapen binnen de 'laag van de beleving', wordt deze laag buiten beschouwing gelaten.
1. De "Natuurlijke laag"
De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier ‘van nature’ op vestigt. Deze natuurlijke laag is het resultaat van de wisselwerking tussen abiotische (fysische) en biotische factoren en processen. Zo zorgden ijs-, wind- en waterstromen in Overijssel voor het ontstaan van een afwisselend landschap van stuwwallen, dekzandgronden, beekdalen en natte laagtes en bepaalden de stroomsnelheden van IJssel, Vecht, Regge of Dinkel waar het fijne (komgronden) en waar het grovere sediment (oeverwallen) werd afgezet. En ontwikkelde veen zich daar, waar het water maar moeilijk weg kon.
Het plangebied is op basis van de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Beekdalen en natte laagtes'. In de onderstaande afbeelding is het plangebied met de rode contour weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.3: Uitsnede Natuurlijke laag Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
‘Beekdalen en natte laagtes'
Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren. Als ontwikkelingen plaats vinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen deze bij aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water.
Toetsing van het initiatief aan de 'Natuurlijke laag'
De gewenste ontwikkeling houdt rekening met de strekkingsrichting van het landschap. Met de beoogde groene inrichting van het plangebied wordt rekening gehouden met beplanting passend bij het gebiedstype 'Beekdalen en natte laagtes'.
Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het gestelde in de ‘Natuurlijke laag’.
2. De "Laag van het agrarische cultuurlandschap"
Het agrarisch cultuurlandschap is bij uitstek een gebruikslandschap. Bij de ontwikkeling ervan hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we het agrarisch cultuurlandschap in de loop van de tijd gaan waarderen. Het heeft als ‘consumptielandschap’ voor bewoners, recreanten en toeristen nieuwe betekenis gekregen. De landschappelijke structuren zijn belangrijke dragers van de biodiversiteit.
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de ‘Laag van het agrarisch cultuurlandschap’ aangeduid met het gebiedstype ‘Jong heide- en broekontginningslandschap'. In onderstaande afbeelding wordt dit weergegeven
![]() |
Afbeelding 4.4: Uitsnede Laag van het agrarische cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel) |
"Jong heide- en broekontginningslandschap"
Kenmerkend voor het jonge heide- en broekontginningslandschap waren oorspronkelijk de grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden. Deze waren functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings'landschappen met rommelige driehoekstructuren als resultaat. Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.
Toetsing van het initiatief aan de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”
Het plangebied zal op een landschappelijk en stedenbouwkundig verantwoorde wijze ingepast worden in het landschap. Qua beplanting wordt de overgang van bedrijventerrein naar het buitengebied zo goed mogelijk ingepast (zie ook afbeelding 3.2). Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het gestelde in de “Laag van het agrarische cultuurlandschap”.
3. De "Stedelijke laag"
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de “Stedelijke laag” aangeduid met de gebiedstypen "Verspreide bebouwing" en “Bedrijventerreinen”. Dit is weergegeven op afbeelding 4.5.
![]() |
Afbeelding 4.5: Uitsnede Stedelijke laag (Bron: Provincie Overijssel) |
"Verspreide bebouwing"
De agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Elke boer deed dit naar eigen inzicht en afgestemd op de plaatselijke omstandigheden, maar wel volgens de wetmatigheden van het toenmalig landbouwsysteem. Door deze ‘eenheid in handelen’ ontstonden er samenhangende landschappen, die nu nog steeds herkenbaar zijn: essenlandschap, oude hoevenlandschappen, broeken heideontginningen, veenlandschappen etc.. Bijzonder is dat elk landschap zijn eigen erftype heeft: de opbouw van erf, erfbebouwing, erfbeplantingen en relaties met de omliggende gronden zijn specifiek voor het betreffende landschapstype, alsof in het erf de genen van het landschap besloten liggen. Naast erven kent het buitengebied losliggende ‘gewone’ burgerwoningen met veelal een eigen, individueel karakter en eigen verhaal van ontstaan.
"Bedrijventerreinen"
De bedrijventerreinen zijn georganiseerd op basis van uitgegeven kavels aan bedrijven. Het zijn meestal monofunctionele werkgebieden met een 'no nonsense' karakter en vaak krappe openbare ruimtes. De gebieden zijn ingericht en bebouwd op basis van een beperkte set aan kwaliteitsregels. De terreinen zijn veelal volledig gericht op autobereikbaarheid en hermetisch van karakter en liggen los van de woonwijken en het buitengebied. Er zijn veel verschillen in uitstraling en ambitieniveau per terrein. De bebouwing is functioneel, vaak eenvoudig en eenvormig, soms karakteristiek en historisch.
Als ontwikkelingen plaats vinden op of rond bedrijventerreinen, dan dragen deze bij aan versterking van het vitale karakter en de kwaliteit van bedrijventerreinen, aan het verbinden van het terrein met de omgeving en aan versterking van de profilering gericht op onderlinge differentiatie, met respect voor het verstedelijkingspatroon.
Toetsing van het initiatief aan de “Stedelijke laag”
De beoogde uitbreiding van bedrijventerrein Zenkeldamshoek sluit logischerwijs aan op het bestaande bedrijventerrein. Voor wat betreft de bouwregels is aangesloten op de geldende regels van Zenkeldamshoek. Langs de Zomerweg wordt extra aandacht besteed aan beeldkwaliteit, daarmee is sprake van een ruimtelijk en stedenbouwkundig verantwoord plan. Daar waar het bedrijventerrein grenst aan het buitengebied wordt het geheel landschappelijk ingepast. Tot slot wordt wordt opgemerkt dat het plangebied een goede bereikbaarheid kent, gelet op de ligging nabij de provinciale weg N347.
Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het gestelde in de “Stedelijke laag".
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de gewenste ontwikkeling worden hieronder behandeld.
De gemeente Hof van Twente heeft in juni 2010 de toekomstvisie 'Hof van Twente, zicht op 2030' vastgesteld. Het doel van deze toekomstvisie is het schetsen van de grote lijnen: wat kenmerkt de gemeente nu en straks.
Globaal kan de gemeente Hof van Twente omschreven worden als een gemeente met meerdere kernen, die een eenheid in verscheidenheid vormt. De kernen zijn allen uniek en voor een groot deel zelfvoorzienend. Wonen, werken, voorzieningen, scholing, recreëren is vaak binnen de eigen of naburige kern mogelijk.
De toekomstvisie geeft een mogelijk toekomstperspectief voor de gemeente, met vernieuwende ideeën en kansrijke oplossingsrichtingen. In voorliggend geval is streefbeeld 15 van belang:
Streefbeeld 15: "Werkgelegenheid in kernen, concentraties technische en productiebedrijven in grotere kernen. Hof van Twente beschikt in 2030 over een uitstekende bereikbaarheid over spoor, weg en water. Dit zijn belangrijke voorwaarden voor het vestigen van bedrijven in de gemeente. Binnen de gemeente is een grote diversiteit aan locaties ten behoeve van bedrijven. Voor grotere bedrijven is er het bedrijventerrein Zenkeldamshoek in Goor.
Wat de behoefte aan nieuwe bedrijfsterreinen betreft: door revitalisering en in hoogte bouwen (efficiënter ruimtegebruik) is de behoefte aan nieuwe terreinen beperkt. Bedrijventerreinen en bedrijfsverzamelgebouwen zullen in belangrijke mate centraal worden gecreëerd en gerevitaliseerd. Maar ook voor die centrale bedrijventerreinen geldt, dat ze voor lokale bedrijvigheid van binnen de gemeente bedoeld blijven en géén regionale functie bezitten.
In de kleine kernen beperkt zich dit tot werkelijk lokaal gebonden bedrijvigheid. Niet sociaal economisch gebonden bedrijven zijn aangewezen op de centrale kernen. Ook in industrieeleconomisch opzicht biedt de demografische krimp kansen om de focus te verleggen van expansie naar kwaliteit en duurzaamheid van bedrijventerreinen.
De directe nabijheid van de zich sterk ontwikkelende kenniseconomie in de regio Twente en de Euregio is een voordeel voor kleinere bedrijven en vooral voor kennis- en netwerkeconomie. Dit zorgt er voor dat ook jongeren hun kennis kunnen aanwenden in bedrijven gevestigd in onze gemeente.
Goede netwerken in de regio en actieve ondersteuning van al gevestigde ondernemers in de regio bieden de beste kans om onze aantrekkelijkheid om te zetten in economische activiteit."
In voorliggend geval wordt ruimte geboden aan de uitbreiding van bedrijventerrein Zenkeldamshoek om de komende jaren voldoende vestigingsmogelijkheden voor bedrijven in Goor en in de gemeente Hof van Twente te kunnen blijven bieden. Dit draagt bij aan de versterking van de werkgelegenheid en economische structuur van de gemeente Hof van Twente en met name de kern Goor. De ontwikkeling sluit dan ook goed aan op de ambities zoals opgenomen in de Strategische Visie 'Hof van Twente - Zicht op 2030'.
De Structuurvisie Goor 2025 bevat de gemeentelijke visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de periode tot en met 2025 voor de kern Goor, met uitzondering voor het gebied waarvoor het Masterplan Centrum Goor is opgesteld. De ambities ten aanzien van meerdere onderwerpen (zoals wonen, economie, verkeer en infrastructuur en cultuurhistorie) zijn samengebracht in de structuurvisie, voor zover deze betrekking hebben op de ruimtelijke structuur van Goor. Daarnaast bevat de structuurvisie een visie op de ruimtelijke kwaliteit. De visie biedt hiermee één actueel ruimtelijk kader voor de verschillende beleidsterreinen.
In de structuurvisie wordt onder een visie op hoofdlijnen geschetst voor de kern Goor. In dit kader zijn met name de onderdelen Ruimtelijke kwaliteit en Economie van belang.
Voor wat betreft de toekomstige woon-, werk- en leefomgeving staat ruimtelijke kwaliteit hoog in het vaandel. Een verbetering en verankering van ruimtelijke kwaliteit in Goor heeft in hoofdzaak betrekking op de elementen ‘groen en water’ en ‘kwaliteit openbare ruimte’. Hierbij moet wel worden aangetekend dat een ruimtelijke kwaliteitsslag voor gebieden als geheel niet zonder een voldoende kwaliteit van bebouwing, waaronder individuele panden, kan.
Het element ‘groen en water’ heeft met name betrekking op het versterken van de groen- en waterstructuur. De kwaliteit van de (openbare) ruimte is op diverse plaatsen in de kern voor verbetering vatbaar. Specifiek genoemd kunnen worden het T.S.B-terrein en omgeving, de Pastoriestraat en omgeving, ’t Schild, bedrijventerreinen Haven Goor, alsmede enkele entrees en doorgaande wegen.
Goor ontleent haar ontwikkeling in belangrijke mate aan de industriële bedrijvigheid. Ook vandaag de dag is de werkgelegenheid een belangrijke kwaliteit. De relatie met de industrie hoeft niet te worden weggestopt, maar maakt prominent onderdeel uit van de structuur van Goor. Dit mag ook. Ook voor de toekomst is het behoud van een groot aandeel werkgelegenheid een streven. Naast de van oudsher sterk vertegenwoordigde branches als industrie en bouwnijverheid zal de gemeenten zich ook richten op de voor de toekomst kansrijke economische pijlers zorg en dienstverlening. Daarnaast heeft het bedrijventerrein Haven Goor potenties voor de ontwikkeling van watergebonden bedrijvigheid.
Actieve uitgifte van bedrijventerreinen vindt binnen de gemeente vooral plaats in Goor op Zenkeldamshoek. Hiervoor zijn gronden in eigendom. Bij 70% uitgegeven terrein op Zenkeldamshoek 1 (het bouwrijp gemaakte deel) geldt de provinciale afspraak dat met de verdere ontwikkeling van Zenkeldamshoek 2 (het terrein ten noorden van de Zomerweg) gestart kan worden, mits de marktontwikkelingen dit toelaten en de SER-ladder (tegenwoordig 'Ladder voor duurzame verstedelijking') is toegepast. Bij de aanleg van nieuw bedrijventerrein zijn aspecten landschappelijke inpassing en duurzaamheid van belang.
In afbeelding 4.6 is een uitsnede opgenomen van de structuurvisiekaart behorend bij het onderdeel economie. Het plangebied is hierin aangegeven met de rode contour. Te zien is dat het plangebied is gelegen in een gebied dat is aangewezen als potentiële uitbreidingslocatie voor bedrijventerreinen.
![]() |
Afbeelding 4.6: Uitsnede structuurvisiekaart onderdeel economie (Bron: Gemeente Hof van Twente) |
Conform de beleidsambities zoals verwoord in de 'Structuurvisie Goor 2025' is met de ontwikkeling sprake van een versterking van de werkgelegenheid, waarbij specifiek aandacht wordt besteed aan de overgang naar het landelijk gebied (ruimtelijke kwaliteit). Daarnaast blijkt uit paragraaf 4.1.3 en de in Bijlage 3 opgenomen Laddertoets, dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Tot slot is het plangebied op basis van de 'Structuurvisie Goor 2025' aangewezen als potentiële uitbreidingslocatie voor bedrijventerreinen.
Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de 'Structuurvisie Goor 2025'.
De 'Sociaal-economische visie en actieprogramma Hof van Twente' (Daadkrachtige kernen verbonden door ambitie) vastgesteld op 15 september 2015 door de gemeenteraad van Hof van Twente is het resultaat van een intensieve samenwerking tussen gemeente Hof van Twente en het lokale bedrijfsleven. Een sociaal-economische visie en actieprogramma die een beeld geeft over de economische profilering, waar inzet op gepleegd moet worden en hoe deze inzet uitgevoerd wordt. In deze sociaal-economische visie is het doel aangegeven waar inzet, tijd en geld op gepleegd wordt. Door het huidige economisch profiel te schetsen, zowel gemeentebreed als per kern, zijn doelen gesteld die de economie en de werkgelegenheid versterken. Daarbij is het belangrijk dat Hof van Twente zich kan onderscheiden van andere gebieden. De missie voor Hof van Twente is daarom als volgt geformuleerd:
![]() |
De gemeente Hof van Twente heeft verschillende bedrijventerreinen die aan of in de kernen zijn gelegen. Zenkeldamshoek is daarbij aangemerkt als het bedrijventerrein voor de hele gemeente en voor de vestiging van bedrijven van buiten Hof van Twente waar grootschalige bedrijvigheid, al dan niet met een zwaardere milieucategorie, plaats kan vinden. De andere lokale bedrijventerreinen hebben over het algemeen een goede ontsluiting, waardoor er kansen liggen voor zittende ondernemers voor uitbreiding.
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt bijgedragen aan het voorzien in voldoende bedrijfskavels in de gemeente Hof van Twente. Daarnaast wordt bijgedragen aan een versterking van het economisch klimaat / werkgelegenheid op een passende locatie. Zenkeldamshoek is immers aangewezen als (hoogwaardig) bedrijventerrein, al dan niet met een zwaardere milieucategorie. De voorgenomen uitbreiding van het bedrijventerrein sluit hier goed op aan. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling uitstekend aansluit bij de visie zoals verwoord in de sociaal-economische visie.
De gemeente Hof van Twente biedt binnen haar gemeentegrenzen plaats aan circa 3.000 bedrijven, van kleine ZZP’er in de woonwijk tot grote werkgevers waar de inwoners oprecht trots op zijn. Deze bedrijven wil de gemeente graag behouden, faciliteren en waar mogelijk helpen om zich te ontwikkelen en te groeien.
In de bedrijventerreinenvisie wordt een doorkijk gegeven naar de ruimtelijke ontwikkeling van deze bedrijven binnen de gemeente Hof van Twente. Hierbij zal een goede afweging gemaakt moeten worden tussen ruimtelijke kwaliteit en de gewenste economische ontwikkeling.
De ambitie van de gemeente is om alle bedrijvigheid die zich aandient zo goed mogelijk te accommoderen. Daarom wil de gemeente een gevarieerd en compleet aanbod aan bedrijventerreinen aanbieden. Het juiste bedrijf op de juiste plek is de doelstelling. Actieve uitbreiding van bedrijventerreinen vindt binnen de gemeente vooral plaats in Goor op Zenkeldamshoek. Voor de overige kernen geldt dat deze in eerste instantie bedoeld zijn voor de opvang van lokale aan de kern gebonden bedrijvigheid. Dit geldt ook voor lokaal gewortelde bedrijven. Daarbij probeert de gemeente zo veel mogelijk in te breiden op de bestaande locaties in de kernen, staat kleinschaligheid voorop en wordt ruimte geboden aan lokale ondernemers.
Voor Hof van Twente wordt voor de periode 2016 t/m 2026 een ruimtevraag van circa 18 hectare verwacht. Hof van Twente speelt hier op in door voornamelijk op Zenkeldamshoek ruimte te bieden aan nog circa 12,5 hectare nieuw bedrijventerrein.
Naast het huidige aanbod op Zenkeldamshoek ligt er aan de westelijke kant van de Zomerweg ook nog een uitbreidingsmogelijkheid voor het bedrijventerrein. Het noordelijke deel (ca. 4 ha) hiervan wordt naar verwachting op korte termijn uitgegeven met een bedrijfsmatige en agrarische bestemming. De overige gronden beschikken nog niet over een bouwbestemming en kunnen naar verwachting bij voldoende vraag in de toekomst ontwikkeld worden.
Met deze uitbreiding van Zenkeldamshoek heeft Hof van Twente voorlopig voldoende aanbod om te kunnen voorzien in de ruimtevraag naar bedrijventerrein. Hof van Twente kiest er dan ook voor om pas wanneer fase 1 voor 70% is gerealiseerd te beginnen met fase 2 van Zenkeldamshoek (ca. 7 hectare extra). Wel is het belangrijk om tijdig te starten met de voorbereidingen voor deze komende fase.
Gemeente Hof van Twente kan met Zenkeldamshoek (en deels Wegdam II te Hengevelde) voorzien in zowel een kwantitatieve als kwalitatieve bedrijventerreinenbehoefte voor de komen jaren. Dit is dan ook overeenkomstig met deze visie: Zenkeldamshoek als primaire locatie voor nieuwe of te herplaatsen bedrijven, maar lokaal maatwerk in de verschillende kernen waar dat mogelijk is
In voorliggend geval wordt ruimte geboden aan de uitbreiding van bedrijventerrein Zenkeldamshoek om de komende jaren voldoende vestigingsmogelijkheden voor bedrijven in Goor en in de gemeente Hof van Twente te kunnen blijven bieden. Dit draagt bij aan de versterking van de werkgelegenheid en economische structuur van de gemeente Hof van Twente en met name de kern Goor. De ontwikkeling wordt in overeenstemming geacht met de bedrijventerreinenvisie.
Op 1 januari 2010 is het gemeentelijke archeologiebeleid in werking getreden. Op de bijbehorende archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart is aangegeven welke gebieden een lage, een middelhoge, hoge en zeer hoge archeologische verwachtingswaarde hebben. Verder zijn ook de terreinen met bekende archeologische waarden in beeld gebracht (de archeologische monumenten). Afhankelijk van de verwachtingswaarde dient bij bouwplannen en ingrepen in de grond met een bepaalde omvang en diepte archeologisch vooronderzoek plaats te vinden.
Dit beleid dient vertaald te worden in de planregels van de bestemmingsplannen die in procedure worden gebracht.
In paragraaf 5.8.1 wordt getoetst aan het gemeentelijke archeologiebeleid. Verwezen wordt naar deze paragraaf.
De gemeente heeft in het Bodembeleidsplan haar beleid ten aanzien van bodemverontreiniging uiteengezet. De ambitie van de gemeente is om bodemverontreinigingen te voorkomen en de bodem geschikt te houden voor toekomstige ontwikkelingen. Ten tweede heeft de gemeente de ambitie om bodemaspecten tijdig mee te nemen in planvorming.
De gemeente geeft prioriteit aan het opheffen van bodemverontreinigingen die actuele risico’s opleveren voor mensen of milieu. De gemeente besteedt in het bijzonder aandacht aan de mogelijke aanwezigheid van asbest in de bodem. Hiervoor wordt verwezen naar het asbestbeleid en de asbestsignaleringskaart.
In paragraaf 5.2 wordt de bodemkwaliteit beschreven aan de hand van de uitgevoerde onderzoeken. Kortheidshalve wordt verwezen naar deze paragraaf.
De ontwikkeling is passend binnen de gemeentelijke beleidsambities zoals verwoord in de hiervoor behandelde gemeentelijke beleidsstukken.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en het Besluit milieueffectrapportage.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de uitbreiding van bedrijventerrein Zenkeldamshoek. Binnen het plangebied worden geen geluidgevoelige objecten en/of terreinen mogelijk gemaakt. Daarnaast is er geen sprake van een gezoneerd bedrijventerrein zoals bedoeld in de Wgh. Wat betreft de invloed van het bedrijventerrein op de omgeving wordt verwezen naar paragraaf 5.5.
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740. Om te onderzoeken of de bodemkwaliteit geschikt is voor het toekomstige gebruik, is door Arcadis een verkennend milieukundig bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 4. Hierna wordt ingegaan op de resultaten van dit onderzoek.
Op basis van het uitgevoerde vooronderzoek, de veldwerkgegevens, laboratoriumanalyses en uitgevoerde toetsingen en interpretatie van gegevens kan het volgende worden geconcludeerd:
De gevonden gehalten in de bodem en in het grondwater vormen in milieuhygiënische zin geen belemmeringen voor het huidige en toekomstige gebruik van het terrein. Wel dient bij eventueel hergebruik van de grond rekening te worden gehouden met de betreffende kwaliteitsklassen, met name de toepassingsbeperking i.v.m. PFAS voor het noordelijk deel van terrein 1 (niet toepasbaar).
Verder vormt dam 2 een uitzondering, hier dient nog nader asbestonderzoek plaats te vinden om vast te stellen of sprake is van een sterke verontreiniging.
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging, mits dam 2 nader wordt onderzocht en, indien noodzakelijk, de saneringsplichtige verontreiniging gesaneerd worden.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
In paragraaf 5.3.1.1 zijn voorbeelden van de lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van voorgenomen ontwikkeling in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, wordt geconcludeerd dat voorliggend project ‘niet in betekenende mate bijdraagt’ aan de luchtverontreiniging. Tevens wordt opgemerkt dat de functie niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven.
![]() |
Afbeelding 5.1: Uitsnede Risicokaart (Bron: Atlasleefomgeving.nl) |
Uit de inventarisatie blijkt dat de locatie:
Zoals in afbeelding 5.1 is weergegeven, zijn er rondom het plangebied een aantal risicovolle inrichtingen/leidingen aanwezig:
Buisleidingen Nederlandse Gasunie B.V.
Op een afstand van circa 275 meter van het plangebied is een aardgasleiding aanwezig. Het betreft de gasleiding met het kenmerk N-557-49. Deze buisleiding heeft een uitwendige diameter van 219 mm en een werkdruk van maximaal 40 bar. Bij dergelijke gasleidingen ligt de 1% letaliteitsgrens op 100 meter. Hiermee ligt het plangebied buiten de 1% letaliteitsgrens van de gasleiding. Een verantwoording van het groepsrisico wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Daarnaast ligt op een afstand van circa 780 meter van het plangebied de gasleiding met het kenmerk N-557-50. Deze buisleiding heeft een uitwendige diameter van 108 mm en een werkdruk van maximaal 40 bar. Bij dergelijke gasleidingen ligt de 1% letaliteitsgrens op 50 meter. Hiermee ligt het plangebied buiten de 1% letaliteitsgrens van de gasleiding. Ook ten aanzien van deze gasleiding wordt een verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk geacht.
DPO buisleiding
Op een afstand van circa 275 meter van het plangebied is een DPO buisleiding aanwezig. Het betreft hier een Defensieleiding van de DPO met een diameter van 219,1 mm en een maximale werkdruk van 80,00 bar. Het plangebied is niet gelegen in de PR-contour of groepsrisicoaandachtsgebied. Een nadere verantwoording van het groepsrisico is niet benodigd.
Diverse risicovolle inrichtingen
In de omgeving van het plangebied zijn diverse risicovolle inrichtingen aanwezig. Het gaat hierbij om de volgende inrichtingen:
Inrichting | Afstand tot plangebied | Risicoafstand (PR 10-6) | Afstand tot grens invloedsgebied verantwoording groepsrisico |
Groengas Goor - Kooimaten 3 | 525 meter | 50 meter | n.v.t. |
Servicestation Hoek VOF - Enterseweg 10 | 160 meter | 35 meter | 150 meter |
Postma Snelvries BV - Breukersweg 6 | 270 meter | 15 meter | n.v.t. |
Plukon Goor B.V. - Breukersweg 10 | 250 meter | 65 meter | n.v.t. |
Zoals uit voorgaande tabel blijkt ligt het plangebied buiten de invloedsgebieden behorend bij de omliggende risicovolle inrichtingen. Een nadere verantwoording van het groepsrisico is niet benodigd.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking op externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.
Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een ‘rustige woonwijk’ of een ‘gemengd gebied’.
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype ‘rustige woonwijk’.
Een ‘gemengd gebied’ is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Voor de uitbreiding van Zenkeldamshoek zijn met name de clusters van woningen aan de Entersestraat 1-4 en 3-8 maatgevend. Deze woningen staan aan een rustige weg in het buitengebied. Ten noorden van de woningen zijn enkele agrarische bedrijven (Enterweg 1 en 3) en een manege (Enterweg 2) gelegen. Deze bedrijven bevinden zich echter op ruime afstand (meer dan 100 meter) van de dichtstbijzijnde woning, zodat de invloed van de bedrijven op de voorgenoemde woonpercelen beperkt is.
Omdat er in de directe omgeving van de nabij het plangebied gelegen woningen geen sprake is van een matige tot sterke functiemenging, wordt voor de woningen uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Overige woningen staan op zeer ruime afstand van het plangebied. De woningen in de woonbuurten van Goor staan op zeer ruime afstand van het plangebied (ruim 300 meter) en blijken niet maatgevend te zijn voor de zonering in het plangebied. Agrarische bedrijfswoningen staan op een zodanige afstand van het plangebied dat deze voor de milieuzonering niet maatgevend zijn.
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Hierbij spelen twee vragen en rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of de realisatie van het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.
In voorliggende situatie gaat het om de uitbreiding van bedrijventerrein Zenkeldamshoek, waarbij tot milieucategorie 3.2 bedrijven/inrichtingen toegelaten worden. Bij milieucategorie 3.2 hoort een richtafstand van 100 meter.
Voor het bepalen van de toelaatbare milieucategorieën in het plangebied is gebruik gemaakt van de systematiek van inwaartse zonering overeenkomstig de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009). Conform deze systematiek worden de indicatieve afstanden die in de VNG-brochure zijn opgenomen voor verschillende categorieën bedrijven uitgezet vanuit de gevoelige objecten in de omgeving van het bedrijventerrein, om op die manier te bepalen welke milieucategorieën maximaal toelaatbaar zijn.
In afbeelding 5.2 zijn de afstanden van 10, 30, 50, 100, 200 en 300 meter en bijbehorende milieu categorieën afgezet vanaf de bestaande woningen. Omdat het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente" geen regels stelt aan de situering van woningen binnen het bestemmingsvlak 'Wonen', is uitgegaan van de grens van de bestemming en niet van de situering van de huidige woning. De woning mag immers worden uitgebreid of herbouwd tot aan de grens van de bestemming. Bovendien staat het bestemmingsplan ˜Buitengebied Hof van Twente" aan huis verbonden beroepen ook toe in bijgebouwen. Blijkens jurisprudentie kan de uitoefening van een aan huis verbonden beroep in een bijgebouw tot gevolg hebben dat dat bijgebouw - hoewel het niet wordt bewoond - milieugevoelig is en het dus bescherming tegen bedrijfshinder toekomt.
![]() |
Afbeelding 5.2: Zonering t.o.v. omliggende woningen (Bron: Croonenburo5) |
Zoals in afbeelding 5.2 is te zien wordt voor het grootste gedeelte van het plangebied voldaan aan de grootste richtafstand van 100 meter welke geldt voor milieucategorie 3.2 bedrijven/inrichtingen. Voor een beperkt deel is de afstand tussen de nabijgelegen woningen minder dan 100 meter. Wel wordt hier voldaan aan de grootste richtafstand van 50 meter welke geldt voor milieucategorie 3.1 bedrijven/inrichtingen. Met inachtneming van de in afbeelding 5.2 opgenomen zonering wordt voldaan aan de richtafstanden. Gelet hierop kan worden geconcludeerd dat er geen sprake zal zijn van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende milieugevoelige objecten.
Omdat bij bedrijventerrein voor het aspect geluid de grootste richtafstand geldt is, indachtig de voorgenoemde zonering en in het kader van een goede ruimtelijke ordening, een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd. Hierbij is onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting afkomstig van het beoogde bedrijventerrein op de omgeving. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 5. Hierna wordt ingegaan op de resultaten van dit onderzoek.
In afbeelding 5.3 zijn de geluidscontouren van het gehele beoogde bedrijventerrein weergegeven en de optredende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus op de beoordelingspunten (op 1,5 meter / op 5,0 meter hoogte).
![]() |
Afbeelding 5.3: Geluidscontouren vanwege het gehele beoogde bedrijventerrein (Bron: Alcedo) |
De gezamenlijke geluidsbelasting vanwege het gehele bedrijventerrein bedraagt ten hoogste 54 dB(A)-etmaalwaarde op het rekenpunt R01 (Entersestraat 5 - Referentiepunt Noord). Op rekenpunt R02 (Specreyse 9 - Referentiepunt Zuid) bedraagt de gecumuleerde geluidsbelasting ten hoogste 48 dB(A). Hiermee wordt voldaan aan de plafondwaarde van 55 dB(A)-etmaalwaarde volgens het gemeentelijk geluidsbeleid.
Bij de uiteindelijke beoordeling van de gecumuleerde geluidsbelasting zal echter ook nog rekening moeten worden gehouden met de geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai van de Enterseweg, Entersestraat en Zomerweg en de geluidsbelasting vanwege industrielawaai van het bestaande bedrijventerrein Zenkeldamshoek.
Ook dient er rekening mee te worden gehouden dat de woningen aan de Entersestraat 3, 3a, 5, 6, 6a en 8 ten noorden van het nieuwe bedrijventerrein, in de huidige situatie voornamelijk worden blootgesteld aan wegverkeerslawaai vanwege de Entersestraat. Met de komst van het beoogde bedrijventerrein zullen deze woningen ook aan de zuid- en westzijde geluid belast worden. Hierdoor beschikken deze woningen mogelijk niet meer over een geluidsluwe zijde.
Naar aanleiding van de resultaten van het akoestisch onderzoek is een 2e rekenronde uitgevoerd. In de 2e rekenronde is ingegaan op de geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai en het cumulatie-effect vanwege wegverkeerslawaai en het beoogde bedrijventerrein. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 6 van deze toelichting. Hierna wordt ingegaan op de resultaten van dit onderzoek.
Industrielawaai
Uit de 2e rekenronde blijkt dat met de gehanteerde kavelindeling en gehanteerde milieucategorieën bij alle bestemmingsvlakken 'Wonen' voldaan wordt aan de richtwaarde van 45 dB(A)-etmaalwaarde die geldt voor de afzonderlijke kavels.
De gezamenlijke geluidsbelasting vanwege het gehele bedrijventerrein bedraagt ten hoogste 52 dB(A)-etmaalwaarde en voldoet nog aan de plafondwaarde van 55 dB(A)-etmaalwaarde volgens het gemeentelijk geluidsbeleid.
Wegverkeerslawaai
De geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai ter plaatse van de bestemmingsvlakken 'Wonen' aan de Entersestraat is aanzienlijk te noemen en bepalend voor het algemeen heersende geluidsniveau. In de berekeningen is geen rekening gehouden met de verkeersgeneratie vanwege het beoogde bedrijventerrein. De verwachting is dat het verkeer van en naar het bedrijventerrein zich met name in zuidelijke en oostelijke richting via de Zomerweg zal afwikkelen. De maatgevende woning in zuidelijke richting ligt op grote afstand van het bedrijventerrein en op afstand van de Zomerweg. Het verkeer van en naar het bedrijventerrein is ter hoogte van deze woning onderdeel van het algemene verkeersbeeld en wordt om die reden niet relevant geacht.
Cumulatie
Ter plaatse van de Entersestraat 4, 6/6a en 8 blijft de Entersestraat bepalend voor de heersende geluidsniveaus. Ter plaatse van de Specreyse 9 is het wegverkeer bepalend voor de heersende geluidsniveaus. De geluidsbelasting vanwege het beoogde bedrijventerrein heeft geen relevante invloed op de heersende gecumuleerde geluidsniveaus ter plaatse van deze woningen.
Aan de zuidoostzijde van het bestemmingsvlak van de Entersestraat, op de kortste afstand tot het bedrijventerrein, bedraagt de gecumuleerde geluidsbelasting ten hoogste 59 dB(A). Aan de oostzijde van het bestemmingsvlak is dit 56 dB(A). Op de gevels van de woning heeft alleen de meest zuidelijke gevel met beoordelingshoogte 5,0 meter een gecumuleerde geluidsbelasting van 56 dB(A). Op de gevels aan de achterzijde van de woning en aan de noordzijde is de gecumuleerde geluidsbelasting overal lager dan de in het gemeentelijk geluidsbeleid gestelde plafondwaarde van 55 dB(A) voor de gecumuleerde geluidsbelasting.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Er is geen sprake van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden. Daarnaast leidt het plan niet tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In voorliggend geval worden geen milieugevoelige functies toegevoegd.
Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.
De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.
In de omgeving van het plangebied bevinden zich enkele veehouderijen. Met dit plan worden geurgevoelige objecten, namelijk bedrijfsgebouwen mogelijk gemaakt. De bedrijfsgebouwen dienen als geurgevoelig object te worden aangemerkt, omdat er langdurig door personen verbleven kan worden.
Het plangebied ligt op ruime afstand van veehouderijen. De dichtstbijzijnde veehouderijen (Enterweg 1 en Twickelerweg 2) ligt op ruim 500 meter afstand van het plangebied. Gelet op deze zeer ruime afstand zal ter plaatse van de nieuwe bebouwing geen sprake zijn van geurhinder als gevolg van het voorgenoemde veehouderijen. De veehouderijen worden niet in de bedrijfsvoering belemmerd omdat op kortere afstand van de betreffende veehouderijen reeds geurgevoelige objecten van derden aanwezig zijn. Deze bestaande geurgevoelige objecten zijn daarmee maatgevend voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de betreffende veehouderijen.
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
In de Wet natuurbescherming heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EZ.
Het plangebied ligt niet binnen of nabij een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op circa 5,2 kilometer afstand van het plangebied.
Voor elk Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor alle beschermde soorten en habitats die daar aanwezig zijn. Per soort of habitat is aangegeven of behoud van de huidige aantallen/arealen voldoende is, danwel of uitbreiding of een verbetering nodig is. Niet alleen activiteiten binnen een Natura 2000-gebied maar ook activiteiten buiten een Natura 2000-gebied kunnen de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar brengen. Dit wordt externe werking genoemd. Gezien de mogelijke externe werking van de beoogde ontwikkeling op het nabijgelegen Natura 2000-gebied, is het van belang om te toetsen of de realisatie van de beoogde ontwikkeling conflicteert met de waarden waarvoor dit gebied is aangewezen. Hiervoor is in elk geval een toetsing aan de Wet natuurbescherming noodzakelijk.
Gelet op de onderlinge afstand is directe hinder (bijv. geluid, verstrooiing van licht etc.) niet aan de orde. Naast directe hinder dient tevens te worden gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habitatypen binnen Natura 2000-gebieden. Om dit te beoordelen is er een zogenaamde AERIUS-berekening uitgevoerd voor zowel de bouwfase (tijdelijk karakter) en de gebruiksfase die samenhangt met de voorgenomen ontwikkeling.
Hierna wordt de belangrijkste conclusie van het onderzoek weergegeven. Voor de volledige onderzoeksrapportage wordt verwezen naar Bijlage 7 bij deze toelichting.
Zowel voor de aanleg- als gebruiksfase zijn er stikstofdeposities gemeten. In geval van voorgenomen ontwikkeling is hiertoe gebruik gemaakt van het intern salderen. Hierbij wordt de bestaande op te heffen situatie (bemesting van de gronden) vergeleken met de aanlegfase en de toekomstige gebruiksfase. Geconcludeerd wordt dat er voor zowel de aanleg- als gebruiksfase geen sprake is van een meetbare toename van de stikstofdeposities. Daarmee is de voorgenomen ontwikkeling, ten aanzien van stikstof, niet vergunningsplichtig in het kader van de Wet natuurbescherming.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als NNN is gelegen op minimaal 2,3 kilometer afstand. Gezien de onderlinge afstand, de aard en omvang van de ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.
In voorliggend geval heeft Natuurbank Overijssel ter plaatse van het plangebied een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Hierna zijn de resultaten van het onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 8 van deze toelichting.
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezet een beschermd grondgebonden zoogdier er een vaste rust- en/of voortplantingsplaats, bezet een amfibie er een (winter)rustplaats en nestelen er vogels. Vleermuizen en amfibieën bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien agrarische cultuurgronden bouwrijp gemaakt dienen te worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten. De terreindelen, die uit riet, ruigte en houtige beplanting bestaan, kunnen niet geïnspecteerd worden door middel van een broedvogelinspectie en dienen buiten de voortplantingsperiode bouwrijp gemaakt te worden.
Er worden geen negatieve effecten op het NNN en de Natura 2000-gebieden verwacht. Daarnaast zijn er geen negatieve effecten op beschermde soorten te verwachten.
Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het projectgebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het projectgebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
De archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart geeft het plangebied de aanduidingen 'lage verwachting', 'middelhoge verwachting' en 'hoge verwachting' (zie afbeelding 5.4). Ten aanzien van de 'lage verwachting' geldt een archeologisch onderzoeksplicht bij ingrepen dieper dan 40 cm en met een oppervlakte van groter of gelijk aan 10 hectare. Ten aanzien van dit gebied geldt dat het uitvoeren van archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is aanzien het gehele plangebied een oppervlakte heeft van 7 hectare. Hiermee wordt de onderzoekgrens van 10 hectare niet overschreden.
![]() |
Afbeelding 5.4: Uitsnede archeologische verwachtings- en advieskaart (Bron: gemeente Hof van Twente) |
Voor de overige gronden is in het kader van voorgenomen ontwikkeling een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het gehele onderzoek is opgenomen in Bijlage 9 van deze toelichting. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten en conclusies.
Uit het booronderzoek blijkt dat er sprake is van een AC-profiel. In het noordoostelijk onderzoekgebied is sprake van een dekzandopduiking. Op basis van een voorgaand onderzoek is dit deel vrijgegeven. Elders in het plangebied is geen dekzandopduiking aangetroffen. In een aantal boringen is de top van het dekzand aantoonbaar verstoord en waarschijnlijk is ook elders in het plangebied sprake van een verstoorde dekzandtop. De bodemopbouw wijst op zeer natte omstandigheden. De verwachting omtrent het ontbreken van resten vanaf het Neolithicum blijft daarom gehandhaafd. Voor wat betreft jagers/verzamelaars kan de middelhoge verwachting naar beneden worden bijgesteld (lage verwachting). In het noordoostelijk deel is een dekzandopduiking aanwezig Deze is eerder vrijgegeven van archeologisch onderzoek; in het resterende, hier onderzochte deel ligt de nog intacte dekzandtop wat lager en in een aantal boringen is sprake van een verstoorde top. Het archeologisch niveau waarin mobiele vondsten en oppervlakkige grondsporen kunnen worden verwacht is daarmee verdwenen.
Op basis van het uitgevoerde booronderzoek is de kans klein dat het plangebied archeologische sporen bevat. Het uitvoeren van een vervolgonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Er bevinden zich in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Geconcludeerd wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.
Geconcludeerd kan worden dat er geen nader archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r., is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden 'Borkeld' is gelegen op circa 5,2 kilometer afstand van het plangebied. Uit de stikstofberekening (Bijlage 7) is gebleken dat de ontwikkeling na interne saldering niet leidt tot een toename van stikstofdepositie. Van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied is geen sprake. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 van de Wet Natuurbescherming is in verband met deze ontwikkeling dan ook niet noodzakelijk. Er is daarom geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.
De voorgenomen ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt door het partieel herzien van het geldende bestemmingsplan. Dit betekent dat voorliggende ontwikkeling m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als:
De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:
Gezien de drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan (toename bedrijventerrein oppervlakte 5,7 hectare) geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht aangezien de drempelwaarden niet worden overschreden. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.Hiertoe is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r-beoordeling opgesteld, deze is opgenomen in Bijlage 10 bij deze toelichting. Uit deze notitie blijkt dat voorliggend bestemmingsplan geen belangrijke nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maakt.
Dit plan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig. Tevens zijn geen belangrijk nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit plan.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema’s als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld. Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het ‘Waterbeheerplan 2016-2021’ vastgesteld.
In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema’s waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:
Het waterplan is een overkoepelend beleidsstuk over het waterbeheer in de gemeente Hof van Twente dat ook door de waterbeheerders – de waterschappen Regge en Dinkel en Rijn en IJssel en drinkwaterleidingbedrijf Vitens is vastgesteld. Het waterplan geeft een visie hoe het watersysteem binnen de gemeente over ongeveer 25 jaar er uit ziet en welke maatregelen er op korte en lange termijn daarvoor nodig zijn. De visie wordt op basis van drie invalshoeken beschreven, te weten:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Naast de toename van verhard oppervlak ligt het plangebied ook deels in de beschermingszone van een waterloop waardoor de ‘normale procedure' van toepassing is. De watertoets en de standaard waterparagraaf behorende bij de procedure 'normale procedure' is opgenomen in Bijlage 11 van deze toelichting.
Het plangebied is niet gelegen in een grondwaterbeschermings- of intrekgebied. Verder is er geen sprake van het dempen van bestaande watergangen en/of oppervlakte water. Binnen het plangebied zal het hemelwater en vuilwater gescheiden worden afgevoerd. Het hemelwater wordt afgevoerd naar en opgevangen in de aan te leggen waterpartijen/infiltratievoorzieningen. Het afvalwater wordt afgevoerd via het gemeentelijke rioleringsstelsel.
Een en ander is nader uitgewerkt in het in Bijlage 12 opgenomen Aanvullend waterhuishoudkundig plan.
Het aspect waterhuishouding vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Dit bestemmingplan is opgesteld conform de normen van de SVBP 2012 (Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012). De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
In Artikel 1 zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten (Artikel 2) uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt de digitale verbeelding.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a:
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor bedrijven en instellingen zoals vermeld in de categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2 van de bij de regels behorende Staat van bedrijven, met dien verstande dat:
Voor de overige toegestane functies is aangesloten op het naastgelegen bestemmingsplan "Bedrijventerrein Zenkeldamshoek 2017". Het gaat hierbij bijvoorbeeld om productiegebonden detailhandel, groenvoorzieningen, water, verkeers- en verblijfsdoeleinden en openbare nutsvoorzieningen.
Verder is bepaald dat onder andere bedrijfswoningen, seksinrichtingen en risicovolle inrichtingen niet zijn toegestaan.
In de bouwregels is vastgelegd dat gebouwen uitsluitend mogen worden gebouwd binnen het bouwvlak. Verder dienen hoofdgebouwen in beginsel in de bouwgrens met de aanduiding 'gevellijn' te worden gebouwd, tenzij ter plaatse niet in een aanduiding is voorzien.
Door middel van aanduidingen op de plankaart/verbeelding is het minimum en maximum bebouwingspercentage en de minimum en maximum bouwhoogte vastgelegd. Hierbij is eveneens aangesloten op het naastgelegen bestemmingsplan "Bedrijventerrein Zenkeldamshoek 2017". Daarnaast is de afstand van gebouwen tot de zijdelingse bouwperceelgrens vastgelegd op minimaal 2,5 meter.
Tot slot zijn er bouwregels opgenomen voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Deze mogen niet hoger zijn dan de bouwhoogte van gebouwen, met dien verstande dat de bouwhoogte van terreinafscheidingen niet meer dan 3 m mag bedragen. Voor reclamezuilen geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de ter plaatse van het bouwvlak aangegeven bouwhoogte.
De belangrijkste groenstructuren zijn voorzien van de bestemming 'Groen'. De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, voet- en fietspaden, toegangspaden en inritten naar omliggende bestemmingen, speelvoorzieningen, water, afvoer van water, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater en openbare nutsvoorzieningen.
Binnen deze bestemming is het bouwen van gebouwen en overkappingen niet toegesaan. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3 m.
De belangrijkste (ontsluitings)wegen) zijn voorzien van de bestemming 'Verkeer'. De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor wegen met een functie voor zowel het verkeer met een doorgaand karakter als de ontsluiting van aanliggende gronden, fiets- en voetpaden en verkeers- en verblijfsdoeleinden.
Op gronden met deze bestemming mogen geen gebouwen en overkappingen, niet zijnde gebouwen en overkappingen voor verkeers- en verblijfsdoeleinden of voor openbare nutsdoeleinden, worden gebouwd.
Voor gebouwen en overkappingen voor verkeers- of verblijfsdoeleinden of voor openbare nutsdoeleinden gelden de volgende regels:
De bouwhoogte van andere overige bouwwerken bedraagt maximaal 12 meter.
De belangrijkste beoogde waterpartijen/infiltratievoorzieningen binnen het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Water'. De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor waterlopen en -partijen, waterhuishouding, water, afvoer van water, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater en groenvoorzieningen.
Op deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bouwregels:
Artikel 7 'Leiding - Hoogspanningsverbinding'
Overeenkomstig de ter plaatse geldende bestemmingsplannen is de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan. De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een bovengrondse hoogspanningsleiding.
In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
Verder is binnen deze dubbelbestemming een wijzigingsbevoegdheid opgenomen:
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden met de bestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding', deze bestemming wordt ontnomen indien is vast komen te staan dat ter plaatse geen bovengrondse hoogspanningsleiding meer aanwezig is.
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.
Op deze gronden mag, in afwijking van het bepaalde in de overige bestemmingen, niet worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van het leidingbeheer met per gebouw een maximaal bebouwde oppervlakte van 20 m2.
Artikel 9 'Waarde - Archeologische verwachting 3'
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
Er hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld door de gemeenteraad omdat de kosten gepaard aan de ontwikkeling anders zijn verzekerd. Er is een samenwerkingsovereenkomst gesloten door de gemeente met Ontwikkelingsmaatschappij Zenkeldamshoek. Deze overeenkomst ligt ten grondslag aan de ontwikkeling van Zenkeldamshoek. Alle kosten van gemeente of externe partijen (ook planschade) die samenhangen met de realisatie van Zenkeldamshoek worden verhaald vanuit deze overeenkomst op Ontwikkelingsmaatschappij Zenkeldamshoek.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Voorliggend bestemmingsplan zal in het kader van vooroverleg naar de provincie Overijssel worden gestuurd.
Voorliggend bestemmingsplan zal in het kader van vooroverleg naar waterschap Vechtstromen worden gestuurd.
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Bij dit plan wordt afgezien van het ter inzage leggen van een voorontwerpbestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er twee zienswijzen kenbaar gemaakt. De zienswijzen hebben aanleiding gegeven tot het wijzigen van het bestemmingsplan. Daarnaast zijn er een tweetal ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de zienswijzennotitie zoals opgenomen in Bijlage 13. Het voorliggende bestemmingsplan is gewijzigd vastgesteld.