direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Buitengebied Hof van Twente, herziening Wethouder Goselinkstraat 5 Hengevelde
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1735.BGxWthGoslnk5-VS10

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het perceel aan de Wethouder Goselinkstraat 5 te Hengevelde, in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente (hierna: plangebied). Ter plaatse is een woonperceel aanwezig met een woning en bijgebouw en omliggende agrarische gronden. Het voornemen bestaat om naast deze woning een nieuwe woning met bijgebouw te bouwen middels de Rood voor rood-regeling zoals verwoord in de beleidsnota 'Grond voor gebruik' van de gemeente Hof van Twente.

Op basis van de Rood voor rood-regeling kan in ruil voor het slopen van minimaal 1.000 m2 aan landschapsontsierende bedrijfsbebouwing het recht op een compensatiewoning worden verkregen. In het kader van voorgenomen ontwikkeling wordt aan het minimale sloopoppervlak voldaan door 102 m2 aan de Wethouder Goselinkstraat 5 te slopen. Verder wordt 867 m2 van te slopen bebouwing aan de Gelselaarseweg 10 in Markelo ingezet. Het restant van 22 m2 wordt verkregen uit een sloopvoucher.

De slooplocatie aan de Gelselaarseweg 10 in Markelo wordt eveneens met dit bestemmingsplanherziening herbestemd (hierna: slooplocatie). Momenteel bevat deze locatie een agrarische bestemming met enkele (voormalige) agrarische schuren. Deze worden niet meer voor agrarische doeleinden gebruikt en zijn daarmee als landschapontsierend aan te merken. Het voornemen bestaat voor deze locatie uit het slopen van 867 m2 aan bebouwing. De locatie zal worden bestemd als regulier woonerf. De bestaande woningen en overige gebouwen blijven hierbij behouden en ook zal de aanwezige groenstructuur behouden blijven en worden versterkt.

De voorgenomen ontwikkelingen zijn niet in overeenstemming met de geldende bestemmingsplan. Op beide locaties dient de sloop te worden geborgd en de erven te worden voorzien van een passende woonbestemming. Daarnaast is in het plangebied maximaal één woning per bestemmingsvlak mogelijk is. Daarbij ligt de beoogde compensatiewoning (deels) buiten de ter plaatse geldende woonbestemming en binnen gronden die zijn bestemd als 'Agrarisch'.

Om voorliggend initiatief mogelijk te maken is een bestemmingsplanherziening vereist. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het gewenste juridisch-planologische kader en toont aan dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met een 'goede ruimtelijke ordening' en vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied en de slooplocatie liggen in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente.
De indicatieve ligging van deze locaties is in onderstaande afbeelding 1.1 weergegeven, waarbij de slooplocatie met blauw en het plangebied met rood is aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxWthGoslnk5-VS10_0001.png"  
Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied en slooplocatie in de gemeente Hof van Twente (Bron: PDOK)  

Het plangebied ligt aan de Wethouder Goselinkstraat 5 te Hengevelde, ten noorden van de kern Hengevelde. De indicatieve ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Hengevelde (rode ster) en de directe omgeving (rode omlijning) wordt weergegeven in afbeelding 1.2. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxWthGoslnk5-VS10_0002.png"  
Afbeelding 1.2 Ligging van het plangebied ten opzichte van Hengevelde en de directe omgeving (Bron: PDOK)  

De slooplocatie ligt aan de Gelselaarseweg 10 in Markelo ten zuidwesten van de Diepenheim. De indicatieve ligging van de slooplocatie opzichte van de kern Diepenheim (blauwe ster) en de directe omgeving (blauwe cirkel) wordt weergegeven in afbeelding 1.3. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxWthGoslnk5-VS10_0003.png"  
Afbeelding 1.3 Ligging van de slooplocatie ten opzichte van Diepenheim en de directe omgeving (Bron: PDOK)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Buitengebied Hof van Twente, herziening Wethouder Goselinkstraat 5 Hengevelde" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1735.BGxWthGoslnk5-VS10) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen);
  • deze toelichting.


Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel.

1.4 Huidig planologisch regime

1.4.1 Algemeen

Het plangebied en slooplocatie liggen binnen de grenzen van het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente" dat is vastgesteld op 18 december 2012. Daarna is dit plan nog meerdere keren herzien en vastgesteld; het meest recent op 9 december 2015.

Ten aanzien van de planologische situatie zijn bij voorliggend initiatief de regels en de verbeelding van de meest recentste versie van het bestemmingsplan 'Buitengebied Hof van Twente' van belang. In afbeelding 1.4 is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan opgenomen. Het plangebied is hierin aangegeven met de rode contour. In afbeelding 1.5 is ditzelfde voor de slooplocatie gedaan, maar dan met een blauwe contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxWthGoslnk5-VS10_0004.png"  
Afbeelding 1.4 Uitsnede bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente" betreffende het plangebied (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)  

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxWthGoslnk5-VS10_0005.png"  
Afbeelding 1.5 Uitsnede bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente" betreffende de slooplocatie (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)  

1.4.2 Beschrijving bestemmingen

De gronden binnen het plangebied zijn op basis van het geldende bestemmingsplan bestemd met de enkelbestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch'. En deze gronden hebben een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en de gebiedsaanduidingen 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' en 'vrijwaringszone - radar'. De slooplocatie heeft een bestemming 'Agrarisch' met een bouwvlak. Tevens gelden er de dubbelbestemmingen ''Waarde - Archeologische verwachting 1' en voor het noordwestelijke deel 'Waarde - Archeologische verwachting 2'. Tot slot geldt op de slooplocatie de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'

'Wonen'

Gronden met deze bestemming 'Wonen' zijn onder meer bestemd voor maximaal één woning per bestemmingsvlak, aan huis verbonden beroepen en ontsluitingsvoorzieningen met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, groenvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, tuinen en erven. De woningen mogen een maximale goothoogte hebben van 4 meter en een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

'Agrarisch'

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf, met dien verstande dat van de bedrijfsgebouwen uitsluitend één bouwlaag mag worden gebruikt voor het houden van dieren, het hobbymatig agrarisch gebruik buiten het bouwvlak mag plaatsvinden, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, de bestaande nutsvoorzieningen met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, tuinen en erven. Bedrijfsgebouwen, teeltondersteunende voorzieningen en bedrijfswoningen worden gebouwd binnen het bouwvlak. Ter plaatse van het plangebied is geen bouwvlak opgenomen. De slooplocatie bevat wel een bouwvlak.

'Waarde - Archeologische verwachting 1' en 'Waarde - Archeologische verwachting 2'

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Op of in deze gronden mogen zonder archeologisch onderzoek geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 0,40 m vanaf maaiveld verstoord wordt of het nieuw te bebouwen oppervlak groter is dan 2.500 m2 respectievelijk 5.000 m2.

'Reconstructiewetzone - verwevingsgebied' en 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'

Voor de gronden ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' en 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied', gelden de regels zoals opgenomen in de bestemming 'Agrarisch' voor de afzonderlijke gebieden.

'Vrijwaringszone - radar'

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - radar' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een radarverstoringsgebied. In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemmingen mag niet hoger worden gebouwd dan 45 m.

1.4.3 Strijdigheid

Binnen het bestemmingsvlak 'Wonen' is slechts één woning toegestaan. Daarnaast zijn agrarische gronden bestemd voor agrarische doeleinden en niet voor wonen zonder agrarische link. Voorliggend plan voorziet in het bouwen van een woning naast de bestaande woning binnen het plangebied en het omzetten van het agrarische bouwvlak op de slooplocatie. Het is daarmee niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan, aangezien binnen een woonbestemming slechts één woning is toegestaan en op de slooplocatie geen agrarische bedrijvigheid plaatsvindt. Verder dient de landschappelijke inpassing te worden geborgd. Derhalve is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven.

Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hof van Twente beschreven.

In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieuthema's de revue.

Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten.

In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.

Hoofdstuk 9 gaat in op de inspraak en vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Plangebied

Het plangebied ligt aan de Wethouder Goselinkstraat 5 in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente, op circa 250 meter ten noorden van de kern Hengevelde. Hierna wordt kort ingegaan op de ruimtelijke structuur van het plangebied en de directe omgeving.

De omgeving van het plangebied bestaat voornamelijk uit agrarische gronden, met verspreid liggende woonpercelen en agrarische bedrijfspercelen. De omgeving wordt getypeerd als 'kampen en essen". In de kampen en essen zijn de verspreid liggende of in buurtschappen georganiseerde boerenerven los van opzet. Groepjes eiken vervlechten de erven met hun omgeving. Ingezet wordt op landbouw in combinatie met behoud van de onregelmatige verkaveling, de houtwallen en de boomgroepen. Ook de open essen dienen gespaard te blijven. Op steeds meer plaatsen worden de oude boerderijen door burgers bewoond. Ook komt het voor dat op de plaats van de boerderij een nieuw woonhuis wordt gezet.

Het plangebied zelf bestaat uit een woning met bijgebouw en omliggende tuin en erf en een voormalig bijgebouw dat reeds gesloopt is. Daarnaast bestaat het plangebied uit agrarische gronden en enkele bomen.

In afbeelding 2.1 is middels een luchtfoto de huidige situatie van het plangebied weergegeven. Het plangebied is hierin indicatief weergegeven met rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxWthGoslnk5-VS10_0006.png"  
Afbeelding 2.1 Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: PDOK, bewerkt)  

2.2 Slooplocatie

De slooplocatie ligt aan Gelselaarseweg 10 te Markelo in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente, op circa 3,7 kilometer ten zuidwesten van de kern Diepenheim en circa 5,2 kilometer ten zuiden van de kern Markelo.

De omgeving van de slooplocatie bestaat voornamelijk uit agrarische gronden, met verspreid liggende woonpercelen en agrarische bedrijfspercelen.

De slooplocatie zelf bestaat uit een (voormalig) agrarisch erf, met twee (bedrijfs)woningen (huisnummer 10 en 12), waarbij bij een van de woningen (huisnummer 12, oostelijke woning) sprake is van een inwoonsituatie. Daarnaast hebben de woningen meerdere bijgebouwen, waarbij de woning met huisnummer 10 meerdere landschapontsierende bebouwing heeft die wordt gesloopt. Beide woningen hebben een omliggende tuin en erf. Daarnaast bestaat de slooplocatie uit agrarische gronden en bebossing.

In afbeelding 2.2 is middels een luchtfoto de huidige situatie van de slooplocatie weergegeven. De slooplocatie is hierin indicatief weergegeven met blauwe contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxWthGoslnk5-VS10_0007.png"  
Afbeelding 2.2 Luchtfoto huidige situatie slooplocatie (Bron: PDOK, bewerkt)  

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Gewenste situatie

De laatste jaren beëindigen steeds meer agrariërs hun bedrijfsactiviteiten. Hierdoor komt de voormalige bedrijfsbebouwing leeg te staan. Er wordt enerzijds gezocht naar mogelijkheden tot hergebruik van de bebouwing en anderzijds naar maatregelen om de sloop te bevorderen. Om dit laatste te bewerkstelligen heeft de gemeente Hof van Twente de beleidsregel Rood voor Rood opgesteld. Het doel dat de gemeente voor ogen heeft is de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van landelijk gebied. Dit doel is onder andere te bewerkstelligen door de sloop van landschapsontsierende bedrijfsgebouwen. De regeling gaat uit van de sloop van een minimum oppervlakte van 1.000 m2, waarvoor ter compensatie een nieuwe woning kan worden gerealiseerd.

3.1.1 Plangebied

Binnen de begrenzing van het plangebied bevindt zich een woning met bijgebouw en een landschapontsierend bijgebouw. Middels toepassing van de Rood voor rood-regeling voorziet voorliggende ontwikkeling in de sloop van 1.000 m2 landschapontsierende bebouwing in de gemeente Hof van Twente: 102 m2 van het plangebied, 876 m2 van de Gelselaarseweg 10 te Markelo en 22 m2 middels een sloopvoucher. Binnen het plangebied is de schuur (102 m2) reeds gesloopt (E in onderstaande afbeelding). Voor deze sloopmeters zal een (compensatie)woning met bijgebouw worden gebouwd aan de Wethouder Goselinkstraat 5.

Het eindbeeld binnen het plangebied is een woonperceel met twee woningen. Het geheel wordt landschappelijk ingepast middels een erfinrichtingsplan. In afbeelding 3.1 is een uitsnede van het erfinrichtingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxWthGoslnk5-VS10_0008.png"  
Afbeelding 3.1 Erfinrichtingsplan Wethouder Goselinkstraat 5 (Bron: De Eeckhof)  

Het plangebied bestaat uit twee separate woonerven waar op beide een woning (A en C) met bijgebouw (B en D) gesitueerd zijn. Rondom de woningen komt een gazon (10) en verschillende bomen (4, 5, 8, 9). Beide erven worden ontsloten middels een oprit (1) en hebben een haag ter afscheiding van het perceel (2 en 3). Daarnaast komt er een singel (7) ter afscheiding van de rest van het perceel (11).

3.1.2 Slooplocatie

Binnen de begrenzing van de slooplocatie bevinden zich twee woningen met bijgebouwen en landschapontsierend (voormalige) agrarische gebouwen. Deze te slopen agrarische gebouwen hebben gezamenlijk een oppervlakte van 876 m2. In onderstaande afbeelding zijn deze te slopen gebouwen aangeduid met blauw.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxWthGoslnk5-VS10_0009.png"  
Afbeelding 3.2 Te slopen bebouwing Gelselaarseweg 10 (Bron: De Eeckhof)  

Het eindbeeld binnen de slooplocatie is een woonperceel met de bestaande aantal woningen. Met de gronden en bebouwing rondom de woning Gelselaarseweg 12 wordt niets gedaan. Dit blijft zoals het momenteel is. De gronden en bebouwing rondom de Gelselaarseweg 10 wordt na de sloop van de bebouwing landschappelijk ingepast middels een erfinrichtingsplan. In afbeelding 3.3 is een uitsnede van het erfinrichtingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxWthGoslnk5-VS10_0010.png"  
Afbeelding 3.3 Erfinrichtingsplan Gelselaarseweg 10 (Bron: De Eeckhof)  

De slooplocatie bestaat voor de Gelselaarseweg 10 uit de woning met bijgebouwen die blijven bestaan (3). Ook de omliggende houtsingel blijft bestaan en zal verder geoptimaliseerd worden (2). Ter plaatse van de gesloopte bebouwing zal een gazon gerealiseerd worden (4). De solitaire bomen (5) en omliggende weiland (1) blijven eveneens behouden.

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Algemeen

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. De gemeente Hof van Twente heeft eigen parkeernormen vastgesteld. Voor het berekening van de verkeersgeneratie worden berekeningen uitgevoerd op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren', publicatie 381 (december 2018)' van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. Veelal wordt bij nieuwe ontwikkelingen het gemiddelde gehanteerd.

Bij het gebruik van kencijfers moet rekening worden gehouden met onder meer de bereikbaarheidskenmerken van de locatie.

3.2.2 Uitgangspunten

Qua verstedelijkingsgraad en stedelijke zone worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • verstedelijkingsgraad: weinig stedelijk (gemeente Hof van Twente);
  • stedelijke zone: buitengebied;
  • functies: bestaand: 'woning koop vrijstaand'; compensatiewoning: 'woning koop vrijstaand';
  • parkeernorm: 2,4 parkeerplaatsen per woning;
  • verkeersgeneratie: gemiddeld 8,2 verkeersbewegingen per woning per weekdagetmaal.

3.2.3 Parkeren plangebied

Op basis van bovenstaande gegevens is er sprake van een parkeerbehoefte van (2 x 2,4 = 4,4) afgerond 5 parkeerplaatsen binnen het plangebied. Parkeren ten behoeve van de nieuwe en bestaande woonfunctie vindt plaats op eigen terrein. Gezien de ruime omvang van het perceel en gezien de nieuwe inrichting zoals weergegeven in afbeelding 3.1, wordt gesteld dat hieraan kan worden voldaan.

3.2.4 Verkeersgeneratie plangebied

Op basis van bovenstaande gegevens is er sprake van een verkeersgeneratie van circa (2 x 8,2 = 16,4) afgerond 17 verkeersbewegingen per weekdagetmaal voor de twee woningen binnen het plangebied. Omdat er sprake is van een toevoeging van één woning, zal de verkeersgeneratie met afgerond 9 verkeersbewegingen per weekdag etmaal toenemen.

Voor de bestaande woning wordt gebruik gemaakt van de bestaande in- en uitrit aan de Wethouder Goselinkstraat 5. De nieuw toe te voegen woning wordt via een in- en uitrit ontsloten op de Keupersveenweg, die uitkomt op de Wethouder Goselinkstraat. Zowel de bestaande als de nieuwe in- en uitrit zullen op een veilige en overzichtelijke wijze worden ontsloten. De zeer beperkte verkeersgeneratie die de extra woning op zal leveren kan eenvoudig worden opgevangen door het bestaande wegennet.

3.2.5 Slooplocatie

Voor de slooplocatie geldt dat er met het voornemen een agrarisch bedrijf buiten werking wordt gesteld. Hierdoor zal er ter plaatse van de slooplocatie sprake zijn van een afname aan verkeersbewegingen door het planologisch vervallen van de agrarisch gerelateerde verkeersbewegingen.

Wat betreft de bestaande woningen behoeft er geen nadere toetsing worden uitgevoerd wat betreft de aspecten 'verkeer en parkeren', omdat deze woningen reeds planologisch mogelijk zijn (en aanwezig zijn) binnen het vigerende bestemmingsplan. De erven zijn van voldoende grootte om in de benodigde parkeerplaatsen te voorzien.

3.2.6 Conclusie

De aspecten parkeren en verkeersgeneratie vormen geen belemmering voor het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
4.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

4.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie: Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
  • Duurzaam economisch groeipotentieel: Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
  • Sterke en gezonde steden en regio's: Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied: Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen wordt ingezet op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
4.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties.
4.1.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR (de voorloper van de NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

4.1.2 Toetsing van het initiatief aan de NOVI en Ladder voor duurzame verstedelijking

Voorliggende ontwikkeling voorziet in het toevoegen van een woning binnen het plangebied middels de Rood voor rood-regeling van de gemeente Hof van Twente. Voor de slooplocatie geldt dat een woonbestemming een logische vervolgfunctie is. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld. De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de NOVI.

Wat de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' betreft wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling (artikel 3.1.6. Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie. Wat betreft het realiseren van woningen is de uitspraak ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921 van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat het realiseren van 11 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i Bro. Voor de voorliggende ontwikkeling wordt dan ook geconcludeerd dat de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' niet van toepassing is, aangezien er sprake is van de toevoeging van slechts één nieuwe woning en het omzetten van twee bestaande (voormalige) bedrijfswoningen naar reguliere burgerwoningen.

Geconcludeerd wordt dat het rijksbeleid de uitvoerbaarheid van de gewenste ontwikkeling niet in de weg staat.

4.2 Provinciaal beleid

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 mei 2017 zijn de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden. In 2018 zijn de visie en verordening partieel herzien.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;
  • veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen door te zorgen voor waterveiligheid, externe veiligheid en verkeersveiligheid;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan.
4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities wordt gebruik gemaakt van het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Aan de hand van deze drie stappen kan bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. In afbeelding 4.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxWthGoslnk5-VS10_0011.png"  
Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

Hieronder worden de generieke beleidskeuzes, ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken nader toegelicht.

4.2.3.1 Of - Generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties - en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten - te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

4.2.3.2 Waar - Ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. De Omgevingsvisie onderscheid zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

4.2.3.3 Hoe - Gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

4.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase "generieke beleidskeuzes" zijn de artikelen 2.1.3 (Principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) en 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

lid 1:

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

lid 2:

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.


In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “groene omgeving” nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro;

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

Door het toepassen van de Rood voor rood-regeling, kan door de sloop van 1.000 m2 aan landschapontsierende bebouwing binnen de gemeente Hof van Twente een woning worden toegevoegd.

Per saldo is geen sprake van extra ruimtebeslag door bouwen en verharden op de groene omgeving, doordat er 1.000 m2 aan landschapontsierende bebouwing wordt/is gesloopt ter compensatie van één woning. Er wordt dan ook geconcludeerd dat de voorliggende ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.1.5 (lid 1, 2, 3 en 5): Principe van ruimtelijke kwaliteit

1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

2. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.

3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.

5. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 (leden 1,2,3 en 5) van de Omgevingsverordening Overijssel

Belangrijk uitgangspunt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is landschappelijke inpassing en verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Om daarin te voorzien worden zowel investeringen gedaan op het erf (van de bestaande en nieuwe woning) als in de omgeving.

De investeringen op het erf hebben tot doel de situatie op het erf en de uitstraling te verbeteren. Deze investeringen voorzien op het erf in onderhoud van de streekeigen erfstructuur en -inrichting. Het huidige en nieuwe woonperceel binnen het plangebied worden landschappelijk ingepast met streekeigen beplanting door middel van een erfinrichtingsplan (Bijlage 1). Deze landschappelijke inpassing zal ook als voorwaardelijke verplichting worden opgenomen in de regels van voorliggend bestemmingsplan. Voor de slooplocatie is eveneens een erfinrichtingsplan opgesteld. Deze is als Bijlage 2 opgenomen.

Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen

  • 1. Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
  • 2. De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel

Voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van een nieuwe woning op basis van de Rood voor rood-regeling binnen het plangebied. De woning voldoet aan de kwalitatieve behoefte in de markt en wordt gebouwd voor de lokale behoefte. Op de slooplocatie worden enkel de bestaande bedrijfswoningen omgezet naar burgerwoningen. De ontwikkeling is dan ook in overeenstemming met artikel 2.2.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

Voor het overige zijn er in het kader van de 'generieke beleidskeuzes' geen aspecten die nadere onderbouwing behoeven.

4.2.4.2 Waar - Ontwikkelingsperspectieven

In dit geval zijn vooral de ontwikkelingsperspectieven voor de Groene Omgeving van belang. In de Groene Omgeving gaat het vooral om: behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap, het realiseren van een samenhangend netwerk van gebieden met natuur- en waterkwaliteit, ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, het toerisme en andere economische dragers, realisatie van waterkwaliteitsdoelen, het duurzaam beheer van drinkwatervoorraden én het opwekken van hernieuwbare energie. In de Groene Omgeving onderscheidt de provincie de volgende drie ontwikkelingsperspectieven:

  • de zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW);
  • agrarisch ondernemen in het grootschalige landschap;
  • wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap.

Plangebied

Het plangebied is op de ontwikkelingsperspectievenkaart aangemerkt met het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart opgenomen, waarbij plangebied met een rode cirkel is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxWthGoslnk5-VS10_0012.png"  
Afbeelding 4.2 Plangebied - Uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart (Bron: Provincie Overijssel)  

Slooplocatie

De slooplocatie is op de ontwikkelingsperspectievenkaart aangemerkt met het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap '. In afbeelding 4.3 is een uitsnede van de perspectievenkaart opgenomen, waarbij de slooplocatie met een blauwe cirkel is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxWthGoslnk5-VS10_0013.png"  
Afbeelding 4.3 Slooplocatie - Uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart (Bron: Provincie Overijssel)  

"Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap"

Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel;
  • continu en beleefbaar watersysteem.

"Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap"

Dit ontwikkelingsperspectief omvat gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt. Die ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden.

Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).

Toetsing aan het ontwikkelingsperspectief

Het concrete voornemen binnen het plangebied bestaat uit het toevoegen van een woning aan het perceel aan de Wethouder Goselinkstraat 5 te Hengevelde. De functie wonen is passend binnen het ontwikkelingsperspectief mits de kenmerkende structuren van het landschap behouden blijven. Kortheidshalve wordt verwezen naar het erfinrichtingsplan in Bijlage 1, waarin wordt ingegaan op de inrichting van het erf.

Voor de slooploctie geldt dat er sprake is van het omzetten van bedrijfswoningen naar burgerwoningen. Dit vormt geen belemmering voor omliggende (agrarische) bedrijfsvoering. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf Hoofdstuk 5 van deze toelichting.

Hier wordt geconcludeerd dat geen sprake is van een extra belemmering van het landschap en dat hiermee het voornemen in overeenstemming is met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.

4.2.4.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Stedelijke laag' kan in dit geval buiten beschouwing worden gelaten, aangezien voor de locaties en de aangrenzende gronden met betrekking tot deze ontwikkelingsperspectief geen specifieke eigenschappen gelden.

1. De Natuurlijke laag

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.

Het plangebied en de slooplocatie zijn op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met de gebiedstypen 'Dekzandvlakte en ruggen'. In afbeelding 4.4 en 4.5 is dat weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxWthGoslnk5-VS10_0014.png"  
Afbeelding 4.4 Plangebied - Uitsnede van de 'Natuurlijke laag' (Bron: Provincie Overijssel)  

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxWthGoslnk5-VS10_0015.png"  
Afbeelding 4.5 Slooplocatie - Uitsnede van de 'Natuurlijke laag' (Bron: Provincie Overijssel)  

"Dekzandvlakte en ruggen"

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk - door de wind gevormd - zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied.

Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.


Toetsing van het initiatief aan de "Natuurlijke laag"

De ambitie van de provincie speelt in op het gebruik van passende natuurlijke beplanting, evenals het versterken en beleefbaar (zichtbaar) maken van de natuurlijke ondergrond en het reliëf. Bij de landschappelijke inpassing van de voorliggende ontwikkeling worden inheemse soorten geplant in de structuren die passend zijn bij het landschap (zie Bijlage 1). Voor de slooplocatie geldt dat de bestaande erf en beplanting wordt versterkt (zie Bijlage 2). Daarbij wordt beoogd om het reliëf beleefbaarder te maken. Er wordt dan ook geconcludeerd dat de voorliggende ontwikkelingen uitstekend aansluit bij de ambities binnen het ontwikkelingsperspectief van de 'Natuurlijke laag'.

2. De laag van het agrarische cultuurlandschap

Het agrarisch cultuurlandschap is bij uitstek een gebruikslandschap. Bij de ontwikkeling ervan hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel is men het agrarisch cultuurlandschap in de loop van de tijd gaan waarderen. Het heeft als 'consumptielandschap' voor bewoners, recreanten en toeristen nieuwe betekenis gekregen. De landschappelijke structuren zijn belangrijke dragers van de biodiversiteit. Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' aangeduid met het gebiedstype 'Oude hoevenlandschap' (afbeelding 4.6) en de slooplocatie is aangeduid als 'Jonge heide- en broekontginningslandschap' (afbeelding 4.7).

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxWthGoslnk5-VS10_0016.png"  
Afbeelding 4.6 Plangebied - Uitsnede van de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' (Bron: Provincie Overijssel)  

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxWthGoslnk5-VS10_0017.png"  
Afbeelding 4.7 Slooplocatie - Uitsnede van de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' (Bron: Provincie Overijssel)  

“Oude hoevenlandschap”

Het Oude Hoevenlandschap betreft een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het landschap is contrastrijk met veel variatie op de korte afstand.

Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen.

"Jonge heide- en broekontginningslandschap"

De grote oppervlakte aan – voormalige –natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw).

Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

Toetsing van de voorliggende ontwikkeling aan de "Laag van het agrarisch cultuurlandschap"

Binnen de voorliggende ontwikkeling binnen het plangebied wordt nadrukkelijk rekening gehouden met de ambities binnen de ontwikkelingsperspectief van het oude hoevenlandschap en dan met name de 'kampen en essen'. De ambitie binnen het voornemen is om de kenmerkende contrasten van dit landschap te versterken. Middels het erfinrichtingsplan (Bijlage 1) wordt getracht om zoveel mogelijk streekeigen beplanting, kenmerkend voor het oude hoevelandschap, te behouden en toe te voegen. Voor de slooplocatie geldt dat de bestaande beplanting behouden blijft en waar mogelijk ook versterkt (Bijlage 2). Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling past binnen de uitgangspunten die behoren bij de ter plaatse van het plangebied geldende gebiedskenmerken.

3. De Laag van de beleving

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart in de “Laag van beleving” niet aangemerkt. De slooplocatie is wel aangemerkt als “Donkerte”. In afbeelding 4.8 is een uitsnede van de kaart met betrekking tot de laag van beleving opgenomen. De slooplocatie is indicatief weergegeven met een blauwe cirkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxWthGoslnk5-VS10_0018.png"  
Afbeelding 4.8 Slooplocatie - Uitsnede van de 'Laag van de beleving' (Bron: Provincie Overijssel)  

"Donkerte"

De donkere gebieden geven een indicatie van de ‘buitengebieden’ van Overijssel. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het ‘s nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief ‘luwe’ dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk. De ambitie is de huidige ‘donkere’ gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van bijvoorbeeld wegen of bedrijventerreinen en verkennen waar deze ‘s nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten.

Toetsing van de voorliggende ontwikkeling aan de "Laag van de beleving"

Ten eerste wordt gesteld dat lichtuitstraling inherent is aan een woonfunctie, ook in het buitengebied. Er is echter, door het wegbestemmen van een agrarisch bedrijf en door het slopen van agrarische schuren, geen sprake van een onevenredige toename een (kunst)licht in het buitengebied. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de “Laag van de beleving”.

4.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de voorliggende ontwikkeling worden in dit hoofdstuk behandeld.

4.3.1 Hof van Twente, zicht op 2030
4.3.1.1 Algemeen

In 'Hof van Twente, zicht op 2030' heeft de gemeente Hof van Twente de toekomstvisie voor haar grondgebied vastgelegd. De gemeenteraad heeft de strategische visie op 1 juni 2010 definitief vastgesteld. De visie bevat naast een overzicht van te verwachten trends en ontwikkelingen ook informatie over de gewenste identiteit voor Hof van Twente. Over deze gewenste identiteit is in januari 2009 meegedacht door ruim 60 inwoners uit allerlei geledingen van de gemeente en daarbuiten. In 20 streefbeelden geeft het gemeentebestuur aan in welke richting het beleid voor de komende jaren moet worden ontwikkeld. Streefbeeld 10 en 14 zijn voornamelijk van belang. Deze worden hierna behandeld.

4.3.1.2 Streefbeeld: Unieke landschappelijke en cultuurlandschappelijke kwaliteiten verder ontwikkeld

Het landschap, de parel van Hof van Twente, heeft in 2030 nog altijd een belangrijke plaats. De structuur van het landschap, met deelgebieden stuwwal/verzamelgebied (westelijk), dekzandgebied (midden) en plateau (oostelijk), maar ook het reliëf en het watersysteem zijn leidend. In de waardevolle ensembles (landschap met natuur- en cultuurhistorische waarden) wordt behoud, onderhoud en herstel van cultuurhistorische en ecologische waarden in praktijk gebracht. Voltooiing van de ecologische hoofdstructuur is eveneens een herkenbaar resultaat. In 2030 is deze een feit. Bestaande natuurgebieden zijn binnen de gemeente en daarbuiten verbonden met elkaar, waardoor duurzame instandhouding van flora en fauna mogelijk is geworden.

De reconstructieplannen die aan het begin van de eeuw zijn gemaakt, zijn uitgevoerd. Dit betekent dat ruimtelijke knelpunten, zoals agrarische bedrijven in de directe nabijheid van natuur of milieuhinderveroorzakende bedrijven in het buitengebied, zijn opgelost. Voor nieuwe inrichting van het landschap door functiewijziging zijn oorspronkelijke landschapstypen richtinggevend.

Landgoederen hebben in 2030 hun ruimtelijke visies uit het begin van de eeuw uitgevoerd en de Bovenregge slingert weer als vanouds door het landschap. Dit lint van water door het landschap refereert aan de historie. Het project Bovenregge van Schipbeek tot Elsenerbroek visualiseert de verbinding tussen stad en landelijk gebied.

4.3.1.3 Streefbeeld: Kwaliteit woningbestand is hoog en divers, aansluitend op de markt/behoefte van inwoners, maar toch betaalbaar gebleven

De grotere kernen in Hof van Twente houden een belangrijke woonfunctie; de meeste mensen wonen daar. Ze hebben ook de functie om woonruimte te bieden aan mensen die uit het buitengebied komen. Als centraal gelegen kern heeft Goor het meest een stedelijk karakter. In de buurtschappen en het buitengebied wordt het wonen zorgvuldig geïntegreerd in het landschap. Vrijkomende agrarische gebouwen krijgen alleen een andere, bijvoorbeeld woonfunctie, na een zorgvuldige afweging. Structuurvisies en bestemmingsplannen zijn op deze uitgangspunten aangepast. In het buitengebied en de buurtschappen zal het wonen kleinschalig, groen en duurzaam zijn.

Belangrijker in omvang dan uitbreiding zijn de plannen voor inbreiding in kernen en voor vernieuwing/verduurzaming van de bestaande woningvoorraad. In 2030 bestaat op het gebied van de volkshuisvesting de grootste opgave uit het vervangen van in de jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw gebouwde wijken/woningen. Dit gaat gepaard met een verduurzaming. Tegelijk komen als gevolg hiervan ruimtes in kernen vrij die niet direct weer voor woningbouw gebruikt worden. Dit biedt stedenbouwkundig nieuwe kansen. Hier is nadrukkelijk ingespeeld op de kansen van de demografische krimp. De kwaliteit gaat in alles boven de kwantiteit in 2030. Waar vanaf 2020 in de nieuwbouw energieneutrale woningen de standaard zijn, zijn in 2030 ook enkele energiepositieve wijken ontstaan. Daarbij is een verschuiving van type wooneenheden opgetreden. Wooncomplexen met een diversiteit van wooneenheden zijn in de grotere kernen ontstaan. Combinaties met zorgaanbod passen in die opzet. De traditionele twee-onder-één kap woningen zijn geleidelijk wat teruggelopen in aandeel. Daarnaast wordt in 2030 gewerkt aan het energieneutraal maken van relatief nieuwe wijken.

4.3.1.4 Toetsing

De gewenste ontwikkeling betekent een impuls in de ruimtelijke kwaliteit. Voor de mogelijkheid tot de bouw van de woning zal 1.000 m2 aan landschapontsierende bebouwing worden gesloopt binnen de gemeente Hof van Twente. De nieuw te bouwen woning binnen het plangebied zal volgens de huidige duurzame voorwaarden gebouwd worden. In voorliggend geval wordt aangetoond dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met een 'goede ruimtelijke ordening' en vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

Ten tweede wordt via de voorgenomen ontwikkeling ingezet om de verbinding van het erf met het omliggende landschap te verbeteren. Deze landschappelijke inpassing is vastgelegd middels een erfinrichtingsplan (Bijlage 1 en Bijlage 2). Er wordt dan ook geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het streefbeeld als geformuleerd in 'Hof van Twente, zicht op 2030'.

4.3.2 Structuurvisie Landelijk Gebied
4.3.2.1 Algemeen

In de 'Structuurvisie Landelijk gebied' van de gemeente Hof van Twente staat de ontwikkeling van het landelijk gebied voor de komende 10 jaar centraal.

De structuurvisie vormt vooral een integratiekader voor het bestaande beleid van de gemeente ten aanzien van de verschillende functies en waarden in het gebied. Een dergelijk 'integratiekader' schetst de bredere achtergrond van beleid dat voor specifieke thema's (bijvoorbeeld recreatie, rood-voor-rood en vrijkomende agrarische bebouwing) is uitgewerkt. Daarnaast beschrijft deze structuur de algemene strategie van de gemeente Hof van Twente ten aanzien van verschillende functies en waarden. Deze strategie geeft richting aan de latere toetsing van verschillende initiatieven die bij de gemeente worden ingediend, en bij het bepalen van het beleid dat in het bestemmingsplan buitengebied wordt uitgewerkt.

De structuurvisie benoemt de volgende kernkwaliteiten van het landelijk gebied in Hof van Twente:

  • een sterke agrarische structuur, bestaande uit bedrijven die door schaalvergroting actief anticiperen op een wereldwijde marktwerking, of hun risico's spreiden door diensten te verlenen op het gebied van natuur en landschap en recreatieve functies of andere bedrijvigheid aan het bedrijf toe te voegen;
  • een grote mate van ondernemerschap, waardoor verspreid over het gehele landelijk gebied nieuwe bedrijvigheid wordt gestart;
  • een breed scala aan landelijke woonmilieus, variërend van kernen en buurtschappen tot individuele erven, dat qua kwaliteit aansluit bij actuele behoefte van de woonconsument;
  • een gevarieerd en aantrekkelijk landschap, met als bijzondere parels 23 archeologische monumenten, twee rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten (Den Haller en Stokkum) en acht rijksbeschermde historische buitenplaatsen;
  • een robuust ecologisch netwerk, dankzij een combinatie van grote natuurgebieden en talrijke verbindingen via beken en kleine natuurelementen;
  • een sterk ontwikkelde recreatieve (infra)structuur;
  • een goede regionale infrastructuur.

De gemeente Hof van Twente wil mogelijk maken om in buurtschappen incidenteel een nieuwe woning toe te staan. Dit kan door nieuwe woningen mogelijk te maken in karakteristieke schuren en door gebruik van de rood voor rood-regeling in buurtschappen actief te stimuleren.

4.3.2.2 Toetsing

Als gevolg van voorliggende ontwikkeling wordt een nieuwe woning binnen het plangebied gerealiseerd volgens de Rood voor rood-regeling zoals opgenomen in de beleidsnotitie 'Grond voor gebruik'. Daarbij wordt 1.000 m2 aan landschapontsierende bebouwing gesloopt en het plangebied landschappelijk ingepast. Tevens zullen de bedrijfswoningen op de slooplocatie worden omgezet naar burgerwoningen. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het streefbeeld als geformuleerd in de 'Structuurvisie Landelijk gebied'.

4.3.3 Beleidsnota Grond voor gebruik
4.3.3.1 Algemeen

De gemeente Hof van Twente staat voor een enorme opgave als het gaat om het behoud van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Tot 2030 komt naar verwachting meer dan 300.000 m2 aan agrarische bebouwing leeg te staan. Deze vrijkomende erven bieden volop kansen voor nieuwe ontwikkelingen.

Om een objectieve en eenduidige toepassing van instrumentarium mogelijk te maken is een duidelijke integrale benadering van nieuwe initiatieven van belang. In het bestemmingsplan Buitengebied Hof van Twente is een aantal regelingen opgenomen die ontwikkelingen in het buitengebied eenvoudig mogelijk maken en het versterken van ruimtelijke kwaliteit (sloop en nieuwe functies) als doel hebben. Voor ontwikkelingen die passend zijn in het bestemmingsplan geldt dat de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit voldoende is gewaarborgd, mits aan de voorwaarden uit het bestemmingsplan wordt voldaan. Is er wel een bestemmingsplanprocedure nodig (herziening of wijziging), dan is er sprake van een (grootschalige) ontwikkeling en moet afhankelijk van de ontwikkeling de hoogte van de aanvullende kwaliteitsprestatie worden bepaald.

In voorliggend geval is een herziening van het bestemmingsplan benodigd. De beleidsnotitie 'Grond voor gebruik' voorziet in de kaders om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken. Deze beleidsnotitie voorziet in de kaders met betrekking tot het VAB-beleid, Rood voor Rood beleid, beleid omtrent veldschuren, landgoederen, niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied en de sloopvoucher-regeling. In dit geval zijn de kaders omtrent het Rood voor Rood van belang.

4.3.3.2 Rood voor Rood

De laatste jaren komt er steeds meer voormalige bedrijfsbebouwing leeg te staan. Er wordt enerzijds gezocht naar mogelijkheden tot hergebruik van de bebouwing en anderzijds naar maatregelen om de sloop te bevorderen. Om dit laatste te bewerkstelligen heeft de gemeente Hof van Twente de beleidsregel Rood voor Rood opgesteld. Het doel dat de gemeente voor ogen heeft is de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van landelijk gebied. De regeling gaat uit van de sloop van een minimum oppervlakte van 1.000 m2, waarvoor ter compensatie een nieuwe woning kan worden gerealiseerd. De maximale inhoud voor de te realiseren woning op de compensatiekavel bedraagt 750 m3. Hierbij dient voldaan te worden aan de algemene welstandscriteria.

De compensatiekavel wordt bij voorkeur toegekend op de locatie waar het meest wordt gesloopt en wordt gesitueerd in de directe omgeving van de te handhaven bedrijfswoning, om de erfstructuur te handhaven en de daarbij behorende clustering van bebouwing (ensemble) te bewerkstelligen. De compensatiekavel mag nabijgelegen (agrarische) bedrijven niet hinderen in hun bedrijfsvoering. Het erf en de tuin worden samen met de nieuwe woning en het daarbij behorende bijgebouw op de compensatiekavel gerealiseerd. Uitgangspunt voor de grootte van het bijgebouw op de compensatiekavel is 150 m2.

De ruimtelijke kwaliteit moet voor alle betrokken locaties zijn gewaarborgd, middels een landschapsplan. Ook een schetsplan c.q. beeldkwaliteitsplan van de nieuw op te richten bebouwing (compensatiewoning en overig nieuw op te richten bijgebouwen) is vereist inclusief materiaal en kleurtoepassing.

4.3.3.3 Toetsing van het initiatief aan de beleidsnotitie Grond voor gebruik

Binnen de voorliggende ontwikkeling wordt 1.000 m2 landschapontsierende bebouwing gesloopt en een nieuwe woonfunctie toegevoegd. De nieuwe woning wordt landschappelijk ingepast (Bijlage 1) en zal voldoen aan het opgestelde beeldkwaliteitsplan (Bijlage 3) en zal een maximale inhoud van 750 m3 krijgen. De bedrijfswoningen op de slooplocatie zullen blijven bestaan en de gronden van de te slopen bebouwing zal landschappelijk worden ingepast (Bijlage 2). Daarnaast zullen omliggende bedrijven niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering (zie paragraaf 5.5) De voorliggende ontwikkeling voldoet daarmee aan de uitgangspunten uit de beleidsnota 'Grond voor gebruik'.

4.3.4 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met het relevante gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6. Bro is ook van toepassing op een bestemmingsplan.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit m.e.r..

5.1 Geluid

5.1.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied en slooplocatie

Binnen de voorliggende ontwikkeling wordt door de toevoeging van de woning een geluidsgevoelig object toegevoegd. De bestaande woningen hoeven in dit geval niet te worden meegenomen. Artikel 76 van de Wgh bepaalt dat de geluidsbelasting van een aanwezige weg op bestaande woningen niet hoeft te worden getoetst aan de grenswaarden. Dit geldt ook voor bedrijfswoningen en dus ook voor de slooplocatie. In deze paragraaf wordt ingegaan op de aspecten wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai.

5.1.2.1 Wegverkeerslawaai

In artikel 74.1 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben. De grootte van deze geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging binnen stedelijk gebied of buitenstedelijk gebied.

De dichtstbijzijnde wegen van het plangebied betreffen de Keupersveenweg ten noorden en de Wethouder Goselinkstraat ten oosten van het plangebied. Geconstateerd wordt dit verkeersluwe ontsluitingswegen betreffen die primair worden gebruikt voor bestemmingsverkeer. Gelet op het vorenstaande wordt gesteld dat de geluidsbelasting LDEN op de gevels van de compensatiewoning lager ligt dan de ambitie/voorkeurswaarde van 48 dB.

Daarnaast ligt op circa 300 meter de Goorsestraat (N347). De beoogde compensatiewoning ligt buiten de wettelijke geluidszone (250 m) van deze weg, waarmee wordt gesteld dat er aan de voorkeurswaarde van 48 dB wordt voldaan en er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning. Een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

Geconcludeerd wordt dat ten aanzien van het aspect wegverkeerslawaai sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

5.1.2.2 Railverkeers- en industrielawaai

In de directe omgeving van het plangebied en de slooplocatie bevinden zich geen spoorwegen, waardoor toetsing aan het aspect railverkeerslawaai niet noodzakelijk is. Tevens zijn er in de omgeving van het plangebied en de slooplocatie geen gezoneerde bedrijventerrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, aanwezig. Het aspect industrielawaai is niet van toepassing. In paragraaf 5.5 wordt ingegaan op de in de omgeving aanwezige (individuele) bedrijvigheid en de gevolgen van het voornemen op de omgeving.

5.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor het plan.

5.2 Bodemkwaliteit

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740. In dit geval is voor het plangebied door Dumea Milieu een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 4 bij deze toelichting.

5.2.2 Situatie plangebied

Verkennend bodemonderzoek NEN5740

Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn boringen en inspectiegaten uitgevoerd ten behoeve van een bodemonderzoek conform de NEN5740 en NEN5707.

In de bovengrondmengmonsters BM1 en BM3 zijn geen verhogingen aangetroffen. In het bovengrondmengmonster BM2 is een lichte verhoging drins aangetroffen. In het ondergrondmengmonster OM1 zijn eveneens geen verhogingen aangetroffen.

In het grondwatermonster Pb1wm1 zijn lichte verhogingen zink en barium aangetroffen. Tevens zijn in het grondwatermonster de concentraties kobalt en nikkel verhoogd aangetroffen ten opzichte van de tussenwaarde en interventiewaarde. Naar aanleiding van deze verhogingen is de bestaande peilbuis opnieuw bemonsterd. Uit het analysecertificaat van het her-monster (Pb1wm2) blijkt dat er wederom een matige verhoging kobalt en een sterke verhoging nikkel is aangetroffen in het grondwater. De verhogingen kobalt en nikkel in beide grondwatermonsters (Pb1wm1 en Pb1wm2) geven formeel aanleiding voor het laten uitvoeren van een nader onderzoek. Echter zijn er naar mening van het onderzoeksbureau een aantal redenen om af te zien van een nader onderzoek:

  • Er is geen eenduidige bron voor de verhogingen aan te wijzen;
  • Zware metalen worden vaker verhoogd aangetroffen in het grondwater en kunnen van nature verhoogd voorkomen;
  • Gezien de aangetroffen verhogingen in het ondiepe grondwater wordt geadviseerd geen freatisch grondwater op te pompen ten behoeve van consumptieve doeleinden.

Verkennend bodemonderzoek NEN5707 "asbest in bodem"

Tijdens de maaiveld- inspectie zijn ter plaatse van de onderzoekslocatie geen asbestverdachte materialen op het maaiveld aangetroffen.

Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn meerdere inspectiegaten gegraven, bemonsterd en geanalyseerd op de aanwezigheid van asbest. In de mengmonster MM1 en MM3 is analytisch geen asbest aangetoond. Het mengmonster van MM2 is licht asbesthoudend; het gewogen asbestgehalte is ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.

Op basis van onderhavig onderzoek wordt een nader bodemonderzoek niet noodzakelijk geacht. Het plangebied wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

5.2.3 Situatie slooplocatie

Veel gemeenten beschikken over bodeminformatie die een uitspraak doet over de bodemkwaliteit op regionale en lokale schaal. Eerder uitgevoerde vooronderzoeken en inventarisaties (bodemloket, de gemeentelijke databestanden en (regionale) bodemkwaliteitskaarten) wezen uit dat er op de slooplocatie Gelselaarseweg 10 geen sprake is van lokale bodemverontreiniging of een verdachte bodembedreigende locatie. Daarmee wordt de slooplocatie geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

5.2.4 Conclusie

De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.3.2 Situatie plangebied en slooplocatie

Gelet op de aard en omvang van dit project (toevoeging van één woning in het plangebied en het omzetten van bedrijfswoningen naar burgerwoningen) in vergelijking met de voorgenoemde voorbeelden van categorieën, kan worden aangenomen dat het project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Tevens wordt opgemerkt dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in: 

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico. De gemeente Hof van Twente heeft haar beleid ten aanzien van externe veiligheid vastgelegd in de nota “Bewuste veiligheid op maat”.

5.4.2 Situatie plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het plangebied is hierin met de rode cirkel aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxWthGoslnk5-VS10_0019.png"  
Afbeelding 5.1: Uitsnede risicokaart plangebied (Bron: Atlas leefomgeving)  

Ten oosten van het plangebied is een bovengronds hoogspanningslijnen met indicatieve magneetveldzone aanwezig (FE144 Goor-Haaksbergen). Deze lijn hebben een spanning van 110 kV. De indicatieve magneetzone is 2 x 50 meter. Het plangebied ligt op circa 730 meter afstand van deze hoogspanningslijn waarmee het buiten de indicatieve magneetzone ligt.

Een nadere verantwoording van het groepsrisico voor de hoogspanningslijn is daarom niet noodzakelijk.

Resumerend blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

5.4.3 Situatie slooplocatie

Ook voor de slooplocatie is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot de slooplocatie en omgeving weergegeven (zie onderstaande afbeelding). De slooplocatie is hierin met de blauwe cirkel aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxWthGoslnk5-VS10_0020.png"  
Afbeelding 5.2: Uitsnede risicokaart risicokaart (Bron: Atlas leefomgeving)  

Ten westen van de slooplocatie is een pijpleiding van Defensie aanwezig. In het geldende bestemmingsplan is de brandstofleiding opgenomen met een aanduiding 'hartlijn leiding - brandstof 2' in een strook van circa 24 meter 'Leiding - Brandstof'. Deze buisleiding heeft een risicocontour en afstand van PR 10-6 0 meter. De hartlijn leiding ligt op circa 38 meter van de slooplocatie (rand nieuwe woonbestemming).

Een nadere verantwoording van het groepsrisico voor de hoogspanningslijn is daarom niet noodzakelijk.

Resumerend blijkt dat de slooplocatie:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

5.4.4 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

5.5.2 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een ‘rustige woonwijk’ of een ‘gemengd gebied’.

Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype ‘rustige woonwijk’.

Een ‘gemengd gebied’ is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied en de slooplocatie liggen in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente en zijn daarmee aan te merken als een rustig gebiedstype (rustige woonwijk). Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

5.5.3 Situatie plangebied en slooplocatie
5.5.3.1 Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

5.5.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.

De functie 'wonen' is geen milieubelastende functie. Er is dan ook geen sprake van een (onaanvaardbare) aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende functies voor beide locaties.

5.5.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie binnen het plangebied danwel slooplocatie hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. In voorliggend geval wordt binnen het plangebied één nieuw milieugevoelig object gerealiseerd, betreffende de compensatiewoning.

De milieubelastende functies in de omgeving betreft de bedrijvigheid die op verschillende plekken aanwezig zijn dan wel zijn toegestaan. De onderstaande tabel toont de voor het plangebied meest relevante vormen van bedrijvigheid die op basis van het geldende bestemmingsplan zijn toegestaan.

Functie en locatie   Hoogste milieucategorie   Grootste richtafstand   Afstand tot woonbestemming voor nieuwe woning  
Agrarisch bouwvlak (grondgebonden agrarisch bedrijf)
Wethouder Goselinkstraat 3  
max. 3.2   100 meter (geur), 30 meter (stof, geluid)   circa 150 meter  
Agrarisch bouwvlak - intensieve veehouderij
Wethouder Goselinkstraat 8  
max. 4.1   200 meter (geur), 50 meter (geluid), 30 meter (stof)   circa 250 meter  
Agrarisch bouwvlak - intensieve veehouderij
Wethouder Goselinkstraat 12-14  
max. 4.1   200 meter (geur), 50 meter (geluid), 30 meter (stof)   circa 125 meter  
Agrarisch met waarden bouwvlak (grondgebonden agrarisch bedrijf)
Keupersveenweg 1  
max. 3.2   100 meter (geur), 30 meter (stof, geluid)   circa 125 meter  
Bedrijven t/m categorie 3.2
Bedrijventerrein 't Wegdam  
max. 3.2   100 meter   circa 200 meter  

Voor de slooplocatie gelden de volgende relevante vormen van bedrijvigheid in de nabije omgeving:

Functie en locatie   Hoogste milieucategorie   Grootste richtafstand   Afstand tot slooplocatie  
Agrarisch bouwvlak
(Grondgebonden veehouderij: fokken en houden van rundvee)
Klompmakersweg 3  
max. 3.2   100 meter (geur), 30 meter (stof, geluid)   circa 250 meter  
Agrarische bouwvlak - intensieve veehouderij
Gelselaarseweg 5  
max. 4.1   200 meter (geur), 50 meter (geluid), 30 meter (stof)   circa 122 meter  
Agrarisch bouwvlak
(grondgebonden agrarisch bedrijf)
Gelselaarseweg 9  
max. 3.2   100 meter (geur), 30 meter (stof, geluid)   circa 200 meter  

Voor de agrarische bedrijven wordt opgemerkt dat, op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', de grootste richtafstand veelal geldt voor het aspect geur. Hiervoor zijn echter niet de richtafstanden, maar de wettelijk aan te houden afstanden zoals deze gelden op basis van de Wet geurhinder en veehouderijen van toepassing. In deze paragraaf zijn de richtafstanden bij agrarische bedrijven voor wat betreft het aspect geur daarom buiten beschouwing gelaten. In paragraaf 5.6 wordt nader ingegaan op het aspect geur.

Zoals blijkt uit de tabellen, wordt in voorliggend geval aan alle richtafstanden voldaan (geur buiten beschouwing latend). Gezien de afstand tot omliggende milieubelastende functies mag er van uit worden gegaan dat ter plaatse van de nieuw te realiseren woning sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Tevens geldt voor de slooplocatie dat het gaat om een planologische omzetting van bedrijfswoningen naar een reguliere woningen. De feitelijke situatie blijft gelijk. Ter plaatse van deze locatie is er sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

Omgekeerd levert deze ontwikkeling geen belemmeringen op voor de betreffende (agrarische) bedrijven rondom het plangebied en slooplocatie.

5.5.4 Conclusie

Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

5.6 Geur

5.6.1 Algemeen
5.6.1.1 Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

De definitie van een geurgevoelig object luidt: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

5.6.1.2 Activiteitenbesluit

Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitenbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest).

Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.

5.6.2 Situatie plangebied en slooplocatie

Zoals is aangegeven in voorgaand paragraaf (5.5.3.3) bevinden zich in de omgeving van het plangebied en slooplocatie diverse agrarische bedrijven.

Voor het plangebied bevinden zich de dichtstbijzijnde en maatgevende agrarische bouwvlakken op circa 125 meter afstand van de woonbestemming van de geplande woning. Ter plaatse is op basis van bestemmingsplan intensieve veehouderij mogelijk. Op circa 150 meter en 250 meter van de geplande woning bevinden zich de overige dichtstbijzijnde intensieve veehouderijen. In voorliggende geval ligt het plangebied buiten de bebouwde kom en geldt voor grondgebonden veehouderijen een vaste afstand van 50 meter. Hier wordt in alle gevallen aan voldaan.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv wel een geuremissie per dier is vastgelegd geldt een maximale geurbelasting van 14 odeur units per kubieke meter lucht. Ter plaatse van de Wethouder Goselinkstraat 12-14 is een intensieve veehouderij toegestaan. Dit perceel is op een afstand van circa 125 meter gelegen. Gezien de afstand en het feit dat er op kortere afstand al woningen zijn gepland/gelegen (Wethouder Goselinkstraat 10) wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van het beperken van de ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende agrarische bedrijfspercelen. Daarnaast kan, gelet op de afstand van de omliggende agrarische bedrijfspercelen waar (intensieve) veehouderijen zijn toegestaan, redelijkerwijs vanuit worden gegaan dat ter plaatse van de compensatiewoning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Voor de slooplocatie geldt dat de dichtstbijzijnde en maatgevende agrarische bouwvlak op circa 122 meter afstand van de beoogde woonbestemming ligt. Voor de grondgebonden veehouderijen die op circa 250 meter en 200 meter liggen geldt een vaste afstand van 50 meter, waar aan wordt voldaan. Voor de intensieve veehouderij op 122 meter afstand van de slooplocatie geldt een geuremissie per dier. Echter liggen er op kortere afstand van dit bedrijf al woningen (Gelselaarseweg 7 en 8), waardoor het omzetten van de slooplocatie naar een woonbestemming geen beperking oplevert van de ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende bedrijfspercelen. Daarnaast kan, gelet op de afstand van de omliggende agrarische bedrijfspercelen waar (intensieve) veehouderijen zijn toegestaan, redelijkerwijs vanuit worden gegaan dat ter plaatse van de voormalige bedrijfswoningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

5.7 Ecologie

5.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van die- en plantensoorten.

5.7.2 Gebiedsbescherming
5.7.2.1 Natura 2000

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

In afbeelding 5.3 is met de afbeelding de ligging van het plangebied (rode stip) en slooplocatie (blauwe stip) ten opzichte van de Natura 2000 gebieden weergegeven (gele vlakken). De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied "Borkeld" bedraagt in dit geval respectievelijk circa 10,3 en 9,1 kilometer ten noorden van het plangebied en slooplocatie. Het gebied "Buursezand & Haaksbergerveen" ligt op circa 10,6 kilometer ten zuiden van het plangebied. En het gebied "Stelkampsveld" ligt op circa 6,7 kilometer ten zuiden van de slooplocatie. Overige Natura 2000-gebieden bevinden zich op meer afstand van de locaties.

Ter plaatse van de slooplocatie worden de bestaande bedrijfswoningen omgezet naar burgerwoningen. daarbij vervallen de agrarische bedrijfsmogelijkheden. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling binnen de slooplocatie wordt gesteld dat dit geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.

Gelet op de onderlinge afstand is directe hinder (bijv. geluid, verstrooiing van licht etc.) niet aan de orde binnen het plangebied. Naast directe hinder dient tevens te worden gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habittattypen binnen het Natura 2000-gebieden. Om dit te beoordelen heeft BJZ.nu een zogenaamde AERIUS-berekening uitgevoerd voor de gebruiksfase die samenhangt met de voorgenomen ontwikkeling binnen het plangebied.

Hierna wordt de belangrijkste conclusie weergegeven. Voor de volledige onderzoeksrapportage wordt verwezen naar Bijlage 5 bij deze toelichting. Geconcludeerd wordt dat voor de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxWthGoslnk5-VS10_0021.png"  
Afbeelding 5.3 Ligging van het plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden en het NNN (Bron: Atlas Leefomgeving)  

5.7.2.2 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. In afbeelding 5.3 toont het kaartje de ligging van het plangebied (rode stip) en slooplocatie (blauwe stip) ten opzichte van het NNN. De dichtstbijzijnde NNN gebieden liggen op circa 660 meter van het plangebied en 850 meter van de slooplocatie. De beide locaties zijn niet gelegen in of in de directe nabijheid van het NNN, waarmee kan worden uitgesloten dat er sprake is van aantasting van de kernkwaliteiten en omgevingscondities van het NNN.

5.7.3 Soortenbescherming
5.7.3.1 Algemeen

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

5.7.3.2 Situatie plangebied en slooplocatie

Door BJZ.nu is een Quickscan Flora en Fauna uitgevoerd ter plaatse van beide locaties. In Bijlage 6 is het volledige rapport opgenomen. Hieronder worden de conclusies weergegeven.

Plangebied

Er worden in het plangebied geen beschermde flora of fauna verwacht. Het plangebied bestaat een kleine oppervlakte aan intensief beheerd (o.a. Engels raai)gras. Er is geen geleidend struweel aanwezig en er staan geen bomen in het plangebied. Alhoewel het niet verwacht wordt, is het mogelijk dat er een vogel of een amfibie zich in het plangebied begeeft tijdens werkzaamheden. Om overtreding van de verbodsbepalingen van de Wnb te voorkomen wordt daarom geadviseerd om buiten de kwetsbare perioden te werken (tussen eind september en begin februari). Het naleven van de zorgplicht wordt als voldoende beschouwd.

Slooplocatie

Er zijn in de omgeving waarnemingen bekend van steenuilen en er is een uilenkast aanwezig op de slooplocatie. Er dient nader onderzoek uitgevoerd te worden naar de steenuil om vast te stellen of deze een nest bezet op de slooplocatie. Jaarrond beschermde soorten als de gierzwaluw en huismus zijn niet waargenomen in het gebied en het is onwaarschijnlijk dat deze soorten van de slooplocatie gebruiken maken. Alhoewel verder niet aangetroffen kunnen vogels zonder jaarronde nestbescherming een nest bezetten binnen de slooplocatie. Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren/vernielen van bezette vogelnesten en het verstoren van vogels dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om de voorgenomen activiteiten uit te voeren is tussen eind september en begin februari. Voorgenomen werkzaamheden mogen juridisch beschouwd wel plaatsvinden tijdens het broedseizoen van vogels, mits geen bezette vogelnesten beschadigd/vernield worden. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.

Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats op de slooplocatie, maar gebruiken het wel als foerageergebied. De oude varkensstal vertoont geen kieren of gaten en is goed afgesloten. De rundveestal is daarentegen niet geïsoleerd en klimatologisch te instabiel. Daarnaast zijn er geen geschikte holle ruimten waargenomen. Er zijn ook geen sporen aangetroffen van gewone grootoorvleermuizen. De aanwezigheid hiervan is doorgaans vast te stellen door de aanwezigheid van afgebeten insectenvleugels.

De slooplocatie wordt als geschikt habitat voor de steenmarter beschouwd door de vegetatiestructuur en de openingen om in de bebouwing een (vaste) rustplaats te bezetten. Er dient nader onderzoek uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van steenmarters op de slooplocatie te verkennen. Voor de overige grondgebonden zoogdieren en amfibieën geldt dat ze niet (opzettelijk) gedood mogen worden. Er worden geen beschermde amfibieën op de slooplocatie verwacht, het naleven van de zorgplicht wordt hierbij als voldoende geacht. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Tot slot wordt benadrukt dat te allen tijde rekening dient te worden gehouden met de zorgplicht zoals opgenomen in de Wet natuurbescherming. De zorgplicht houdt in dat eenieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.

5.7.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect ecologie de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg staat voor wat betreft het plangebied. Voordat er gesloopt gaat worden op de slooplocatie zal nader onderzoek moeten plaatsvinden naar de steenuil en steenmarter.

5.8 Archeologie & Cultuurhistorie

5.8.1 Archeologie
5.8.1.1 Algemeen

Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het projectgebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.8.1.2 Situatie plangebied en slooplocatie

De gemeenteraad van Hof van Twente heeft het archeologische beleid verwerkt in het geldende bestemmingsplan.

Zowel plangebied als slooplocatie kennen daarom de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'. Op de slooplocatie is tevens in het noordwesten de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aanwezig. Gronden met de dubbelbestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Op of in deze gronden mogen zonder archeologisch onderzoek geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 0,40 m vanaf maaiveld verstoord wordt of het nieuw te bebouwen oppervlak groter is dan 2.500 m2 (5.000 m2 ingeval van 'Waarde - Archeologische verwachting 2').

Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat ten behoeve van voorliggende ontwikkeling geen archeologisch onderzoek benodigd is. Er vinden geen grondwerkzaamheden plaats die groter zijn dan 2.500 m2.

Wel is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en 'Waarde - Archeologische verwachting 1' overgenomen in de regels en op de verbeelding. Hiermee is geborgd dat voor bodemingrepen groter dan respectievelijk 2.500 m2, 5.000 m2 en dieper dan 40 cm vanaf het maaiveld een archeologisch onderzoek vereist is. Deze grenswaarden worden nu niet overschreden.

5.8.2 Cultuurhistorie
5.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.8.2.2 Situatie plangebied en slooplocatie

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, in het plangebied en slooplocatie zelf geen bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.

5.8.3 Conclusie

Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk. Tevens worden als gevolg van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling geen cultuurhistorische waarden geraakt die een belemmering vormen voor de uitvoering van de gewenste ontwikkeling.

5.9 Besluit milieueffectrapportage

5.9.1 Kader

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

  • Een plan kan m.e.r.-plicht zijn indien een passende beoordeling op basis van art. 2.8 van de Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).


In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of bestemmingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van ‘kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.- beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
5.9.2 Situatie plangebied
5.9.2.1 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Het plangebied is niet gelegen binnen of op korte afstand van een Natura 2000 gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied 'Borkeld' ligt op een afstand van circa 10,3 en 9,1 kilometer ten noorden van het plangebied en slooplocatie. Het gebied "Buursezand & Haaksbergerveen" ligt op circa 10,6 kilometer ten zuiden van het plangebied. En het het gebied "Stelkampsveld" ligt op circa 6,7 kilometer ten zuiden van de slooplocatie. Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling in relatie tot de afstand tot de Natura 2000-gebieden wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Derhalve is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

5.9.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Voor de ontwikkeling is een aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling opgesteld. Uit deze aanmeldnotitie is gebleken dat ten gevolge van het plan geen significante negatieve effecten op de omgeving zullen optreden. Voor een uitgebreide beschrijving van de milieueffecten wordt verwezen naar de aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling, opgenomen in Bijlage 7 van deze toelichting.

5.9.3 Conclusie

Het plangebied is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor het voornemen in het desbetreffende gebied niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerend beleid

6.1.1 Europees- en rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

6.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

6.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

6.1.4 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vier stroomgebieden: Maas, Rijn, Schelde en Eems. Binnen het stroomgebied Rijn zijn er drie deelstroomgebieden: Rijn-Noord, Rijn-Oost en Rijn-West. Het stroomgebied Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen en Drents Overijsselse Delta. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 15 december 2021 het 'Waterbeheerprogramma 2022 – 2027' vastgesteld. Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld.

In het Waterbeheerprogramma en de Watervisie is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren wil uitvoeren. De grote opgaven van het waterschap Vechtstromen zijn werken aan voldoende water, omgaan met klimaatverandering, voldoen aan de eisen voor waterkwaliteit, de biodiversiteit versterken, werken aan duurzame energie en circulair grondstoffengebruik.

6.1.5 Waterschap Rijn en IJssel

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan 2016-2021 vastgesteld.

De opdracht is te zorgen voor voldoende water, schoon water en voor veilig wonen en werken op de taakvelden watersysteem, waterketen en veiligheid. Het waterschap houdt daarbij rekening met agrarische, economische, ecologische en recreatieve belangen. Aandachtspunten zijn het verbeteren van ecologische en chemische waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast, waarbij rekening wordt gehouden met het veranderende klimaat. In zowel landelijk als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem.

In het algemeen zoekt het waterschap naar duurzame oplossingen. Uitgangspunt is dat het water zoveel mogelijk binnen een plangebied wordt vastgehouden en dat relatief schoonwater ook relatief schoon blijft. Daarbij geldt dat het regenwater, dat op verharde oppervlaktes valt en schoon genoeg is (zoals van gevels en daken), zoveel mogelijk wordt vastgehouden of wordt geborgen.

Het waterschap Rijn en IJssel is primair verantwoordelijk voor de waterhuishouding. Onder de verantwoordelijkheden vallen onder andere beveiliging tegen hoog water, peilbeheer en aan- en afvoer van water. Daarnaast wordt geadviseerd hoe om te gaan met hemelwater. De gemeente heeft een zorgplicht voor de inzameling, transport en verwerking van stedelijk afvalwater en regenwater en voor de aanpak van grondwaterproblemen.

6.1.6 Waterplan Hof van Twente

Het waterplan is een overkoepelend beleidsstuk over het waterbeheer in de gemeente Hof van Twente dat ook door de waterbeheerders – de waterschappen Vechtstromen (voorheen Regge en Dinke) en Rijn en IJssel en drinkwaterleidingbedrijf Vitens is vastgesteld. Het waterplan geeft een visie hoe het watersysteem binnen de gemeente over ongeveer 25 jaar er uit ziet en welke maatregelen er op korte en lange termijn daarvoor nodig zijn. De visie wordt op basis van drie invalshoeken beschreven, te weten:

  • Twents landschap: Water speelt een belangrijke rol in het gevarieerde en kleinschalige landschap. Het water is zo ingericht dat meerdere functies tegelijk kunnen vervullen. Het waterbeheer sluit zoveel mogelijk aan bij de natuurlijke omstandigheden, zoals hoogteligging, grondwaterstroming en bodemsoort.
  • Ruimte voor water: De visie is gericht op het ontwikkelen van een robuust en veerkrachtig watersysteem met als doel wateroverlast en verdroging zoveel mogelijk te voorkomen. Om dit te bereiken is er voldoende ruimte nodig voor het vasthouden en tijdelijk bergen van water. Voor de verbetering van de waterkwaliteit dienen de vervuilende lozingen te worden beperkt. Door het afkoppelen van schoon hemelwater van de riolering wordt de emissie door lozingen vanuit riooloverstorten en rioolwaterzuiveringen gereduceerd.
  • Beleving van water: In de woon- en werkomgeving is water zichtbaar, bereikbaar en veilig voor bijvoorbeeld vissers en wandelaars. Zichtbaar water dat beleefd wordt, is er niet alleen om van te genieten, maar ook er van bewust van te zijn. Om dit te bereiken wordt het hemelwater bij voorkeur met bovengrondse voorzieningen ingezameld en geïnfiltreerd.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoetsproces

Plangebied

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Het resultaat van de watertoets is opgenomen als Bijlage 8 bij deze toelichting. Uit deze toetsing komt de 'normale procedure'. Zie hiervoor 6.2.3.

Slooplocatie

Het waterschap Rijn en IJssel is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Het resultaat van de watertoets is opgenomen als Bijlage 9 bij deze toelichting. Uit deze toets volgt een 'korte procedure', waarvoor de waterparagraaf, zoals opgenomen in Bijlage 9 geldt. Doordat er sprake is van verwijdering van agrarische bebouwing en zal er sprake zijn van een verbetering. Voor het afvalwater, grondwater en oppervlaktewater verandert er niet zozeer iets. Qua hemelwater geldt dat dit meer de ruimte heeft om te infiltreren, omdat er sprake is van meer grasland, zie ook het Bijlage 2.

6.2.3 Plangebied

In Bijlage 10 zijn de uitgangspunten van het waterschap Vechtstromen opgenomen. Waterhuishoudkundige consequenties van een plan mogen niet op de omgeving afgewenteld worden. Het waterschap streeft er naar om de ingrepen binnen een deelstroomgebied waterneutraal te houden. Binnen het plangebied wordt rekening gehouden met de uitgangspunten van het waterschap.

  • Afvalwater

Het afvalwater afkomstig van de nieuwe wording wordt afgevoerd naar de RWZI door middel van de bestaande gemeentelijke riolering.

  • Hemelwater

Hemelwater wordt in het plangebied opgevangen en zoveel mogelijk ter plaatse geïnfiltreerd in de omliggende tuin van de woning. Deze tuin is van voldoende omvang om dit op te kunnen vangen.

  • Grondwater

De ontwikkeling is kleinschalig en zal weinig invloed hebben op het grondwater. Bij de bouw van de nieuwe woning zal rekening worden gehouden met de grondwaterstanden en de benodigde verschillen in hoogten.

  • Oppervlaktewater

In onderstaande afbeelding is een uitsnede opgenomen van de Keur van het waterschap Vechtstromen (2020). Hierop is het plangebied met roze omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxWthGoslnk5-VS10_0022.png"  
Afbeelding 6.1 Uitsnede Keur waterschap Vechtstromen 2020 (Bron: Vechtstromen)  

In de noordzijde van het plangebied loopt naast de Keupersveenweg een oppervlaktewaterlichaam (waterloop) met een beschermingszone en verschillende duikers. Deze beschermingszone is bedoeld om het oppervlaktewaterlichaam te beschermen en tevens de zone aan te geven die nodig is om bijvoorbeeld het oppervlaktewaterlichaam te kunnen onderhouden.

De waterloop is na de uitvoering van de watertoets door het waterschap van de legger gehaald, waarmee de beschermingszone (keurzone) en strokenkaart niet meer van toepassing zijn. Voor het plangebied betekent dit dat er vanuit het watersysteem geen beperkingen meer zijn. Het beheer en onderhoud van de waterloop is overgedragen van het waterschap naar de gemeente Hof van Twente.

In het plangebied zal desondanks rekening worden gehouden door in deze zone geen bouwwerken te bouwen en de erfinrichting zo zodanig dat er rekening wordt gehouden met deze zone, zie hiervoor ook het erfinrichtingsplan in Bijlage 1.

Hoofdstuk 7 Juridische planopzet

7.1 Inleiding

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

7.2 Opbouw van de regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP 2012 (Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012). De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

7.2.2 Inleidende regels
7.2.2.1 Begrippen

In Artikel 1 zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

7.2.2.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten (Artikel 2) uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.

7.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a:

  • Bestemmingsomschrijving: Hierin is de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming opgenomen. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.
  • Bouwregels: In deze regels zijn eisen opgenomen waaraan de binnen de bestemming voorkomende bebouwing moet voldoen. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd is hierin vastgelegd.
  • Afwijken van de bouwregels: Op basis van deze regels hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels in het plan.
  • Specifieke gebruiksregels: In de specifiek gebruiksregels is bepaald welk gebruik van gronden en opstallen in elk geval strijdig is met of wordt toegestaan binnen deze bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd.
  • Afwijken van de gebruiksregels: Deze afwijking geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om met omgevingsvergunning af te wijken van functies die in eerste aanleg strijdig zijn met de bestemmingsomschrijving of de specifieke gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: Omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden.
7.2.4 Algemene regels
  • Anti-dubbeltelregel ( Artikel 7): deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
  • Algemene bouwregels ( Artikel 8): Dit artikel bevat diverse regels omtrent bestaande maatvoering, dakhelling van gebouwen, situering van woningen, herbouw of nieuwbouw van gebouwen in geval van calamiteit en situering van bijgebouwen en paardenbakken.
  • Algemene gebruiksregels (Artikel 9): in deze regel is aangegeven wat onder verboden gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming.
  • Algemene aanduidingsregels (Artikel 10): in deze regel zijn ter plaatse van de algemene aanduiding algemene bouwregels opgenomen.
  • Algemene afwijkingsregels ( Artikel 11): in deze regels is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
  • Algemene wijzigingsregels ( Artikel 12 ): In deze regels is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om het plan op ondergeschikte punten te wijzigen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
  • Algemene procedureregels ( Artikel 13 ): In deze regels zijn algemene procedurele eisen opgenomen om de uitvoerbaarheid van de in dit plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid te waarborgen.
7.2.5 Overgangs- en slotregels

In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Bestemmingen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Zij zijn het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

'Agrarisch'

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Tevens zijn de gronden bestemd voor hobbymatig agrarisch gebruik, de bestaande en legale nevenactiviteiten, aan huis verbonden beroepen, bed & breakfast, extensieve dagrecreatie met bijbehorende wegen en paden, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, de bestaande nutsvoorzieningen met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, tuinen en erven. Bedrijfsgebouwen, teeltondersteunende voorzieningen en bedrijfswoningen mogen niet worden gebouwd.

'Wonen'

Ter plaatse van het plangebied is een bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' opgenomen. Per bestemmingsvlak is maximaal één woning toegestaan. In totaal zijn er dus op het nieuwe woonperceel twee woningen toegestaan. De gronden zijn voor het overige voornamelijk bestemd voor wonen, met inbegrip van aan-huis-gebonden beroepen, tuinen en erven. Binnen de bestemming Wonen zijn woningen met een goot- en bouwhoogte van respectievelijk maximaal 3 meter en 10 meter, danwel de bestaande hoogte, toegestaan. Tot slot is er per woning een oppervlakte van maximaal 150 m2 aan bijgebouwen toegestaan. Voor de locaties geldt een voorwaardelijke verplichting om de erfinrichting (qua beplanting) te waarborgen.

Voor de slooplocatie geldt in afwijking van bovenstaande dat het bestaande aantal woningen met bestaande afmetingen is toegestaan. Qua bijgebouwen geldt daar, dat het bestaande minus de te slopen oppervlaktes aanwezig mag zijn. Voor het slopen is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarbij rekening dient gehouden worden met de nadere ecologische onderzoeken.

'Waarde - Archeologische verwachting 1'

De bestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' is opgenomen ter bescherming van archeologische waarden. Het beleid dat voor deze bestemming geldt is dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij ingrepen dieper van 40 cm vanaf het maaiveld of met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 2.500 m2.

'Waarde - Archeologische verwachting 1'

De bestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' is opgenomen ter bescherming van archeologische waarden. Het beleid dat voor deze bestemming geldt is dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij ingrepen dieper van 40 cm vanaf het maaiveld of met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 5.000 m2.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt een Rood voor Rood overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemers en de gemeente Hof van Twente. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak & zienswijzen

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

9.1 Vooroverleg

9.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Overijssel

Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling en er sprake is van een ontwikkeling dat in overeenstemming is met het provinciaal beleid, wordt vooroverleg met de provincie Overijssel niet noodzakelijk geacht.

9.1.3 Waterschap Vechtstromen

Het Waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan (plangebied) door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van toepassing is. De waterloop is na de uitvoering van de watertoets door het waterschap van de legger gehaald, waarmee de beschermingszone (keurzone) en strokenkaart niet meer van toepassing zijn. Voor het plangebied betekent dit dat er vanuit het watersysteem geen beperkingen meer zijn. Hiervoor is de waterparagraaf nader uitgewerkt, die positief is beoordeeld door het Waterschap.

9.1.4 Waterschap Rijn en IJssel

Het Waterschap Rijn en IJssel is geïnformeerd over het plan (slooplocatie) door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van toepassing is. Hiervoor is de waterparaaf opgenomen als Bijlage 9 bij deze toelichting.

9.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt gelet op de aard en omvang van het plan geen voorontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.

9.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.