Plan: | Buitengebied Hof van Twente, herziening Markeloseweg 80 Goor |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1735.BGxMrklswg80-VS10 |
Voor het perceel aan de Markeloseweg 80 te Goor is een plan ontwikkeld. De initiatiefnemer heeft het perceel horecaperceel van Jachtlust aangekocht en is voornemens om vier woningen (verspreid over drie bouwvolumes) te realiseren. Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om+ deze ontwikkeling mogelijk te maken.
Ligging
Het plangebied is gelegen aan de Markeloseweg 80, in het westen van de kern Goor. Het plangebied is gelegen aan de provinciale weg N753 (Markeloseweg) die Goor met Markelo verbindt. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Goor, sectie C, perceelsnummer 5380 en 7239 en heeft een gezamenlijke oppervlakte van 5.955 m2. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van Goor weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Atlas van Overijssel)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto van het plangebied weergegeven. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door agrarische gronden, aan de oostzijde door de Stoevelaarsweg, aan de zuidzijde door de provinciale weg N753 en aan de westzijde door agrarische gronden.
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: Atlas van Overijssel)
Het plangebied aan de Markeloseweg 80 te Goor is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Buitengebied Hof van Twente, Veegplan 2018', vastgesteld op 10 juli 2018. Het perceel is voorzien van de enkelbestemmingen 'Agrarisch met waarden' en 'Horeca'. In figuur 1.3 is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan weergegeven. Het plangebied is geel omlijnd.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Hof van Twente, Veegplan 2018' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden' zijn onder meer bestemd voor behoud van de aanwezige landschapswaarden zijnde beeldbepalende landschapselementen, beslotenheid, hoogteverschillen, rustige omstandigheden, natuur en waterhuishouding. Gronden met de bestemming 'Horeca' zijn onder meer bestemd voor de ter plaatse gevestigde horeca zijnde een hotel/restaurant.
Daarnaast is het plangebied voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1', 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' en 'Leiding - Water'. Op grond van de archeologische dubbelbestemmingen geldt een beschermingsregime waarbij archeologisch onderzoek noodzakelijk is voor grondbewerkingen die dieper zijn dan 0,40 meter vanaf het maaiveld over een oppervlak van respectievelijk 2.500 m2 (archeologische verwachting 1) en 5.000 m2 (archeologische verwachting 2). Ter plaatse van de dubbelbestemming 'Leiding - Water' zijn de gronden tevens bestemd voor het beheer en onderhoud van de hoofdwatertransportleiding.
Tot slot gelden voor het plangebied nog de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied', 'milieuzone - intrekgebied', 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' en 'vrijwaringszone - radar'. Deze gebiedsaanduidingen hebben slechts een zeer geringe invloed op de voorgenomen ontwikkeling.
Op grond van bovenstaande geldt dat het geldende bestemmingsplan geen mogelijkheden biedt om de woningen mogelijk te maken. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied Hof van Twente, herziening Markeloseweg 80 Goor' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Aan de Markeloseweg 80 bevindt zich in de huidige situatie het horecapand van HCR Jachtlust. Jachtlust biedt 3 zalen onder één dak voor groepen van 5 tot 100 personen, geschikt voor elke gelegenheid, bijvoorbeeld vergaderingen, trainingen, cursussen of bruiloften, recepties etc. Het zalencentrum bevindt zich tegen de bossen van de Herikerberg aan de rand van Goor en is al geruime tijd gesloten. In onderstaande figuur 2.1 is een foto van het plangebied weergegeven.
Figuur 2.1: huidige situatie HCR Jachtlust (bron: Jachtlust.business.site)
Zoals is aangegeven heeft de initiatiefnemer het horecapand gekocht en is voornemens om vier woningen te realiseren waarbij het stedenbouwkundig plan uitgaat van het volgende thema: een nieuw boerenerf in het landschap. Ten behoeve van de nieuwe woningen worden er drie bouwvolumes toegevoegd aan het plangebied. Landschappelijk werd het herwaarden van het voormalige bouwlandperceel, de kamp aan de noordwestzijde als uitgangspunt genomen. Het verklaard waarom het nieuwe erf in een driekhoek ligt. De positie van de drie bouwvolumes volgt het historisch patroon. Uitzicht vanuit de woningen en het doorzicht vanaf de Markeloseweg wordt zoveel als mogelijk gericht op de voormalige kamp. In onderstaande figuur is een landschapsschets van het plan weergegeven. Het landschapsplan is als Bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 2.3: Landschapsschets toekomstige situatie (bron: Buro Greet Bierema)
Bij de ontwikkeling van de architectuur is het van belang dat er verschillen ontstaan in het karakter van de bebouwing, zoals dat op oude boerenerven ook het geval was.
Het woningvolume staat niet alleen in de punt op de as van de historische kamp, maar ook op de zichtas van Goor. Het Krukhuis vormt de referentie voor typologie van de bebouwing.
Het tweede volume is gedacht aan een schuur die gekoppeld is aan de hoofdwoning. Deze dient als enkelvoudig volume onder een grote kap te worden vormgegeven. Vanwege de connectie met de hoofdwoning is afwisseling in materiaal gewenst.
Het derde volume heeft een grotere schaal en verwijst meer naar een kapschuur die in vorm en positie wat meer losstaat van de hoofdwoning. Het boerenerf blijft als inspiratie dienen. De gevels worden opgetrokken in hout. Het dak wordt uitgevoerd met staal of met dakpannen.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Onderhavig plan heeft betrekking op de sloop van een horecapand en de realisatie van vier woningen. Uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2921) blijkt dat de realisatie van 11 woningen niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid Bro. Voorliggend plan ziet toe op de realisatie van vier woningen binnen bestaand stedelijk gebied. Op grond van artikel 1.1.1 onder h van het Bro wordt onder bestaand stedelijk gebied verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Goor op een horecaperceel. Het horecaperceel is grotendeels bebouwd waardoor geconcludeerd kan worden dat het plangebied aangemerkt kan worden als bestaand stedelijk gebied. In lijn met de jurisprudentie kan het onderhavig plan niet gezien worden als een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6 van het Bro. Nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking hoeft niet plaats te vinden.
Wel is uit de uitspraak van 16 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2921) gebleken dat wanneer de ladder niet van toepassing is, gemotiveerd moet worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het plan in overeenstemming is met de ladder voor duurzame verstedelijking.
De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hieronder wordt het plan getoetst aan de van belang zijnde artikelen uit de omgevingsverordening.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
Doorwerking voor voorliggend plan:
Op grond van de Omgevingsverordening Overijssel betreft de Groene Omgeving de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied. Onder bestaand bebouwd gebied wordt verstaan: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van vooroverleg. Onder stedelijke functies wordt verstaan: functies van steden en dorpen zoals wonen, bedrijvigheid, detailhandel, hroeca, maatschappelijke, educatieve, culturele en religieuze voorzieningen met de bijbehorende infrastructuur, stedelijk water en stedelijk groen.
Onderhavig plan heeft betrekking op de herontwikkeling van een voormalig horecapand naar woningbouw. Gelet op de definities van Groene Omgeving en Bestaand bebouwd gebied kan geconcludeerd worden dat onderhavig plan geen extra ruimtebeslag door bouwen en verharden legt op de Groene Omgeving aangezien het plangebied, gelet op de bestemming en bestaande bebouwing, aangemerkt kan worden als bestaand bebouwd gebied.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een landschapsplan opgesteld die als voorwaardelijke verplichting is opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan. In het landschapsplan is aangetoond op welke wijze nieuwe verbindingen worden gelegd tussen de bestaande kwaliteiten van ht gebied en de nieuwe ontwikkeling, waarbij de bestaande kwaliteiten van het landschap worden benut en waar mogelijk nieuwe landschapselementen worden toegevoegd.
Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen
Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Als gevolg van onderhavig plan worden vier nieuwe woningen mogelijk gemaakt. In paragraaf 3.3.3 is het plan getoetst aan de Woonvisie van de gemeente Hof van Twente. Het voornemen is in overeenstemming met de woonvisie waardoor geceoncludeerd kan worden dat er behoefte is aan de ontwikkeling.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)
Het plangebied is gelegen in het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, willen we in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.
In dit ontwikkelingsperspectief zijn ook plekken waar, door de ruimtelijke structuur van het landschap, de beschikbare milieuruimte of reeds aanwezige bebouwing, de ontwikkelruimte van agrarische bedrijven beperkt is. Hier liggen ontwikkelkansen voor andere vormen van bedrijvigheid (denk aan dienstverlenende zelfstandigen zonder personeel) die de ruimtelijke structuur versterken. Binnen dit ontwikkelingsperspectief kunnen nieuwe functies een plek krijgen op bestaande vrijkomende erven waar dit tevens maatschappelijke opgaven als behoud en ontwikkeling van cultuurhistorie, natuur en landschap ondersteunt. Zo worden vitaliteit en omgevingskwaliteit in samenhang versterkt.
De herontwikkeling van een voormalig horecapand doet geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor de aanwezige functies in de omgeving. In hoofdstuk 4 wordt hier nader op ingegaan.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifiek kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Het plangebied is gelegen binnen landelijk gebied. In het gebied zijn de kenmerken van de 'Stedelijke laag' niet aanwezig. Daarom kan toetsing van het plan aan deze gebiedskenmerken achterwege blijven. Binnen de 'Laag van de beleving' heeft het plangebied geen bijzondere eigenschappen. Deze kan daarom buiten beschouwing worden gelaten.
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3).
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/ nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)- richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.
Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van vier woningen mogelijk. Het plangebied is in de bestaande situatie reeds grotendeels verhard en bebouwd ten behoeve van het bestaande horecaperceel. De hoogteverschillen in het plangebied zijn in de bestaande situatie niet meer aanwezig. Wel gelden de historische zichtlijnen van de kamp het uitgangspunt van de stedenbouwkundige structuur van het landschapsplan. Om het hoogteverschil terug te laten komen wordt er een slot hersteld. Het plan heeft derhalve geen negatieve effecten voor de natuurlijke laag.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Oude hoevenlandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Het oude hoevenlandschap kenmerkt zich door de verspreide erven in het landschap. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond.
Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting; open es(je); beekdal; voormalige heidevelden, de mate van openheid en kleinschaligheid.
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling wordt een nieuw knooperf ontwikkeld. De bebouwing refereert aan de historische boerderijen en opstallen op een boerenerf en zijn rondom een centrale erfruimte gecentreerd. Als gevolg van het toekomstige knooperf ontstaat er een fraaie verbinding tussen het landschap, het wonen en de cultuurhistorie van het gebied. De voorgenomen ontwikkeling past derhalve binnen de kenmerken van het agrarische cultuurlandschap.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
De gemeente Hof van Twente heeft in juni 2010 de toekomstvisie 'Hof van Twente, zicht op 2030' vastgesteld. Het doel van deze toekomstvisie is het schetsen van de grote lijnen: wat kenmerkt de gemeente nu en straks.
Globaal kan de gemeente Hof van Twente omschreven worden als een gemeente met meerdere kernen, die een eenheid in verscheidenheid vormt. De kernen zijn allen uniek en voor een groot deel zelfvoorzienend. Wonen, werken, voorzieningen, scholing, recreëren is vaak binnen de eigen of naburige kern mogelijk. Het centraal gelegen Goor heeft qua bedrijven en instellingen betekenis voor de gehele gemeente.
Een landelijke trend is dat in de komende tientallen jaren de bevolking vergrijst en ontgroent. Om deze reden moeten er meerdere woningen gerealiseerd worden voor ouderen. Verder moeten er acties en maatregelen ondernomen worden om de gemeente weer aantrekkelijk te maken voor jongeren. Verder zal de gemeente zich richten op het verhogen van de kwaliteit van de nieuwbouw en de bestaande woningvoorraad en het verhogen van het aandeel levensloopbestendige woningen. Herstructurering en nieuwbouw zal samengaan met investeringen in duurzaamheid van woningen.
De toekomstvisie geeft een mogelijk toekomstperspectief voor de gemeente, met vernieuwende ideeën en kansrijke oplossingsrichtingen. In deze visie zijn 20 streefbeelden opgenomen. Voor het plangebied, waar een grote variatie van functies aanwezig is, zijn meerdere streefbeelden van toepassing. De volgende streefbeelden zijn van toepassing:
Toets
Als gevolg van dit bestemmingsplan wordt een voormalig horecapand gesloopt en vervangen door woningbouw aan de rand van de kern Goor. Ten behoeve van deze ontwikkeling is een landschapsplan opgesteld waarin wordt aangetoond hoe de landschappelijke inpassing wordt vormgegeven. Landschappelijk werd het herwaarden van het voormalige bouwlandperceel, de kamp aan de noordwestzijde als uitgangspunt genomen. Het verklaard waarom het nieuwe erf in een driekhoek ligt. De positie van de drie bouwvolumes volgt het historisch patroon. Uitzicht vanuit de woningen en het doorzicht vanaf de Markeloseweg wordt zoveel als mogelijk gericht op de voormalige kamp. Derhalve kan geconcludeerd worden dat de unieke landschappelijke en cultuurlandschappelijke kwaliteiten verder ontwikkeld worden.
In paragraaf 3.3.3 wordt het plan getoetst aan de woonvisie van de gemeente Hof van Twente. Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met de woonvisie waardoor voldaan wordt aan streefbeeld 14 'kwaliteit in woningenbestand is hoog en divers, aansluitend op de markt/behoefte van inwoners'. Het plan is in overeenstemming met de toekomstvisie van de gemeente Hof van Twente.
De Structuurvisie Goor 2025 bevat de gemeentelijke visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de periode tot en met 2025 voor de kern Goor, met uitzondering voor het gebied waarvoor het Masterplan Centrum Goor is opgesteld. De ambities ten aanzien van meerdere onderwerpen (zoals wonen, economie, verkeer en infrastructuur en cultuurhistorie) zijn samengebracht in de structuurvisie, voor zover deze betrekking hebben op de ruimtelijke structuur van Goor. Daarnaast bevat de structuurvisie een visie op de ruimtelijke kwaliteit. De visie biedt hiermee één actueel ruimtelijk kader voor de verschillende beleidsterreinen.
De ambitie van Goor voor 2025 is in de structuurvisie als volgt geformuleerd: "Goor is een levendige plaats met 'in de voortuin' een comfortabele, veilige en duurzame woon- én werkomgeving in een robuust groen-blauw raamwerk, een blijven groot aandeel aan (bovenlokale) bedrijvigheid, een goede bereikbaarheid, een passend aanbod aan voorzieningen en in de 'achtertuin' een schitterend buitengebied. Deze waarden, tezamen met een goede onderlinge saamhorigheid, maakt Goor tot een plek met een sterke eigen identiteit, waar jong en oud zich thuis voelt."
Belangrijke componenten uit deze hoofdambitie zijn het realiseren van een duurzame woonen werkomgeving voor iedereen en het realiseren van een robuust groen-blauw raamwerk. Bij beide componenten speelt ruimtelijke kwaliteit een belangrijke rol. Ruimtelijke kwaliteit, met name ten aanzien van de versterking van de elementen ‘groen en water’ en verbetering van de kwaliteit van de openbare ruimte staan dan ook hoog in het vaandel.
In de structuurvisie wordt op diverse onderdelen een visie op hoofdlijnen geschetst voor de kern Goor. Omdat het plangebied de gehele bebouwde kom van Goor, uitgezonderd de bedrijventerreinen, betreft zijn alle in de structuurvisie aan bod komende onderwerpen relevant voor dit bestemmingsplan. Echter, het voert te ver om hier ieder onderwerp uitgebreid te behandelen. Hieronder wordt het plan kort en bondig getoetst aan de Structuurvisie Goor 2025.
Toets
Bij stedelijke ontwikkelingen, waaronder het invullen van (woning-)bouwlocaties, wordt de voorkeur gegeven aan inbreiding en wordt ingezet op kwaliteit, duurzaamheid en levendigheid. De beschikbare ruimte die ontstaat door bijstelling van het oorspronkelijke woningbouwprogramma als gevolg van demografische ontwikkelingen kan worden ingezet voor een vergroting van het aandeel openbare ruimte en daarmee verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Particuliere initiatieven, zoals een door de buurt geïnitieerde en/of beheer speel- of wijktuin, moeten een sleutelrol spelen in het verlevendigen en differentiëren van wijken.
Het versterken van de groen- en waterstructuur in en aan de rand van de kern is een centrale opgave in de visie. Bij versterking van de groenstructuur (laanbeplanting, knooppunten) speelt ook de aandacht voor functioneel groen (parken, speelplekken) een rol.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied, direct aan de rand van de kern Goor. Als gevolg van dit plan wordt een voormalige horecaterrein herontwikkeld naar woningbouw, waarbij de kwaliteiten van het landschap als uitgangspunt zijn genomen voor de ontwikkeling. Bij de architectuur van de woningen wordt gerefereerd aan het karakter van bebouwing zoals dat ook op oude boerenerven het geval was.
Geconcludeerd kan worden dat het plan een bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied en de rand van de kern Goor en in overeenstemming is met de Structuurvisie Goor 2025.
Op 22 maart 2016 heeft de gemeenteraad van de gemeente Hof van Twente de Woonagenda vastgesteld. In de Woonagenda staan de volgende vier speerpunten vermeld die de komende jaren nader worden uitgewerkt:
In de factsheet behorende bij de Woonagenda staat vermeld dat de woningbehoefte in Goor groeit met ongeveer 30 woningen per jaar. Dat is bijna de helft van het totaal voor de gemeente Hof van Twente. Dit aantal dient volgens de factsheet voor meer dan de helft uit appartementen te bestaan. Het is van belang om dit nu nog niet exact in te vullen (met aantallen te bouwen woningen en in welk segment), maar om flexibiliteit te behouden en te kunnen anticiperen op de concrete vraag. Nieuwe initiatieven zullen getoetst worden aan de uitgangspunten in de Woonagenda en de bijbehorende factsheets. Hieronder worden de relevante speerpunten/uitgangspunten uit de Woonagenda beschreven.
In de Woonagenda zijn speerpunten opgenomen ten aanzien van de realisatie van woningen. Een van de speerpunten is dat 'elke woning raak moet zijn' waarbij de voorkeur uitgaat naar inbreiding boven uitbreiding. Binnen de kernen en het buitengebied zijn er locaties die hun (bedrijfs)functies hebben verloren en om een nieuwe invulling vragen. Een van de speerpunten ten aanzien van de kwaliteit is derhalve de herstructurering en transformatie van gebieden die hun functie hebben verloren.
Omdat de woningbehoefte divers is, kiest de gemeente Hof van Twente voor flexibiliteit in het woningbouwprogramma en de locaties. Zo kan zij via maatwerk optimaal inspelen op de concrete vraag. Binnen de lokale behoefte is er in de gemeente Hof van Twente nog ruimte voor nieuwe plannen, zodat de gemeente de mogelijkheid heeft om aan de concrete en actuele vraag tegemoet te komen. Daarbij gaat de voorkeur uit naar nieuwbouw binnen bestaand bebouwing gebied. Dit sluit aan bij de vereisten van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Toets
Als gevolg van onderhavig plan wordt een voormalige horecapand gesloopt en vervangen door woningbouw. Het plangebied is gelegen in het buitengebied maar grenst direct aan de bebouwde kom van Goor. Zoals in paragraaf 3.1.2 is beschreven wordt ten aanzien van de Ladder voor duurzame verstedelijking onder bestaand stedelijk gebied verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Het plangebied betreft een horecaperceel met bestaande bebouwing en grenst direct aan het woongebied van Goor. Derhalve kan gesteld worden dat het plangebied op grond van de Ladder binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd wordt.
Gelet op het feit dat binnen de lokale behoefte in de gemeente Hof van Twente nog ruimte is voor nieuwe plannen, er in onderhavig plan sprake is van de herstructurering en transformatie van een bestaand horecapand en voldaan wordt aan de Ladder voor duurzame verstedelijking, kan geconcludeerd worden dat het voornemen in overeenstemming is met de Woonagenda van de gemeente Hof van Twente.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Het voorliggend plan voorziet in de realisatie van vier woningen op de gronden van een voormalige horecagelegenheid. De beoogde activiteit wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Het onderhavige project wordt niet gezien als een m.e.r.- plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden, waar het onderhavige project ruimschoots onder blijft. Het milieubelang is in dit bestemmingsplan zorgvuldig afgewogen in de plantoelichting.
Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten. Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.
Echter, per 16 mei 2017 is een aanmeldnotitie nodig wanneer sprake is van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Dit geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarden blijven (en daarmee niet planMER-plichtig zijn). Er is geen ondergrens wat betreft het plan zelf, dus ook bij de ontwikkeling van onderhavig plan. De aanmeldnotitie m.e.r. is als Bijlage 2 bij de toelichting van duit bestemmingsplan opgenomen.
Gelet op de uitkomsten van deze aanmeldnotitie, waaruit blijkt dat er als gevolg van het bestemmingsplan geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden is het niet noodzakelijk om een milieueffectrapport op te stellen.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Bij het realiseren van een nieuwe bestemming dient gekeken te worden of die nieuwe functie past in de omgeving (externe werking) en of de omgeving de nieuwe functie toelaat (interne werking).
Het plangebied is gelegen aan de Markeloseweg 80 in het buitengebied van Goor. Hoewel het plangebied is gelegen in het buitengebied grenst het aan de bebouwing in wijk 'De Whee' in Goor. In de omgeving van het plangebied bevinden zich overwegend woonfuncties. Derhalve kan het plangebied worden aangemerkt als 'rustig buitengebied'.
Externe werking
Bij de externe werking gaat het om de vraag of de realisatie van onderhavig plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de omgeving. Hiervan is bij onderhavig plan geen sprake. Als gevolg van dit bestemmingsplan wordt de bestemming 'Horeca' en een deel van de bestemming 'Agrarisch' gewijzigd in de bestemming 'Wonen'. Wonen betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving.
In de omgeving van het plangebied bevinden zich overwegend woonbestemmingen, agrarische gronden zonder bouwvlak en natuurgronden. Op een afstand van circa 320 meter bevindt zich een begraafplaats. Op grond van de VNG-brochure 'bedrijven en milieuzonering' geldt voor een begraafplaats milieucategorie 1 met een richtafstand van 10 meter. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan.
Het dichtsbijzijnde agrarische bedrijf is gelegen aan de Meenweg 1a te Markelo en betreft stal Luttikhedde. Dit agrarische bedrijf is op grond van het vigerende bestemmingsplan voorzien van de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Stal Luttikhedde betreft een voormalige melkveehouderij die is getransformeerd tot een professioneel paardenbedrijf en biedt plek aan 50 paarden. Daarnaast is er een rijbak aanwezig die voorzien is van verlichting.
De afstand van het plangebied tot aan het agrarische bedrijfsperceel bedraagt 450 meter. De afstand van het plangebied tot aan de rijbak (paardenbak) bedraagt circa 380 meter. Op grond van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' behoort een paardenfokkerij en een manege tot milieucategorie 3.1 waarvoor een richtafstand geldt van 50 meter. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan waardoor geconcludeerd kan worden dat het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
Het meest nabijgelegen agrarische bedrijf is gelegen aan de Meenweg 1a te Markelo en betreft een paardenhouderij. In de Wet geurhinder en veehouderij is voor de diercategorie paarden geen geuremissiefactor vastgesteld waardoor de minimale afstanden uit artikel 4 van de Wet geurhinder en veehouderij gelden.
Op grond van de Wgv dient de afstand tussen het plangebied en het agrarisch bedrijf aan de Meenweg 1a ten minste 50 meter te bedragen. De gemeten afstand van het plangebied tot aan het bouwvlak van het agrarische bedrijf waarbinnen de dierenverblijven gerealiseerd kunnen worden bedraagt ten minste 420 meter. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het aspect 'geur' geen belemmering vormt voor dit bestemmingsplan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Ten behoeve van dit bestemmingsplan is door Kruse Milieu een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 en NEN 5707 uitgevoerd om de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van het plangebied te onderzoeken (projectcode 18079316, d.d. 19 december 2018). De bodem is onderzocht op een terreindeel ter grootte van circa 5955 m2 aan de Markeloseweg 80 te Goor. De onderzoekslocatie is momenteel deels bebouwd en deels verhard met klinkers, tegels, asfalt (terras) en puingranulaat (parkeerplaats). Het verkennend bodemonderzoek is als Bijlage 3 opgenomen. Hieronder worden de resultaten weergegeven.
Resultaten veldwerk
In totaal zijn er 30 inspectiegaten gegraven. Er is 1 boring afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit matig fijn tot matig grof zand. Zintuiglijk zijn plaatselijk bodemvreemde materialen waargenomen (zie tabel 2 uit Bijlage 3), waaronder asbest. Visueel zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem op het terrein buiten de restverontreinigingen. Het freatische grondwater is aangetroffen op gemiddeld 3.48 metermin maaiveld.
Resultaten analyses
Op basis van de resultaten van de analyses kan het volgende worden geconcludeerd:
Overig terrein
Restverontreinigingen
Conclusies en aanbevelingen
Chemisch onderzoek
De puinhoudende bodemlaag in inspectiegat 12 is licht verontreinigd met lood, minerale olie en PAK. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader bodemonderzoek uit te voeren. De bovengrond (BG I en BG II) en de ondergrond zijn niet verontreinigd.
Asbestonderzoek
In de fijne fractie van de puin- en grondmonsters op het overig terrein is geen asbest aangetoond.
Het gewogen asbestgehalte in MM FF 21, 22 en 24A is ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek. Er is geen saneringsnoodzaak. MM FF - 28 en 30 is niet asbesthoudend.
De omvang van de restverontreinigingen is in voldoende mate in kaart gebracht. De omvang wordt op basis van de visuele waarnemingen geschat op:
Inspectiegaten 23 tot en met 27 (onder de klinker- en tegelverharding aan noordzijde van het hoofdgebouw): 135 m2 x 0.4 (tot 0.5 m-mv - erfverharding) = 54 m3; Inspectiegaten 13 en 29 (terras): 128 m2 x 0.35 (tot 0.4 m-mv - erfverharding) = 45 m3.
De totale sterk verontreinigde grond met asbest wordt geschat op circa 99 m3.
Om het terrein geschikt te maken voor toekomstig gebruik (wonen met tuin) dien de asbestverontreinigingen te worden gesaneerd. Voorafgaande aan de sanering dient de sanering te worden gemeld bij het bevoegd gezag (ILT, Inspectie Leefomgeving en Transport). Het saneren van de sterk asbesthoudende (bodem)lagen mag alleen door erkende bedrijven worden uitgevoerd. De asbestverontreinigingen hebben, met betrekking tot de voorgenomen aankoop van het terrein, een negatieve invloed op de financiele waardering van het terrein.
In bijlage Bijlage 4 is tevens het asbestonderzoek, uitgevoerd door Kruse Milieu (projectcode 19054291, d.d. 12 september 2019) bijgevoegd met betrekking tot de asbestinventarisatie en asbestverwijdering.
Aanvullend bodemonderzoek Markeloseweg 80 Goor
In een asbestonderzoek in het kader van de saneringsregeling asbestwegen derde fase (Arcadis, d.d. 31 maart 2011 met projectnummer 259481.72) is aangetoond dat de bodem plaatselijk sterk verontreinig is met asbest. In 2012 is een gedeelte van de asbestverontreiniging gesaneerd. Ter plaatse van de verhardingen is niet gesaneerd en is sprake van een restverontreiniging. Deze bevinden zich onder de tegelverharding ten noorden van het pand en onder het asfalt aan de oostzijde van het pand. In een verkennend bodemonderzoek (Kruse Milieu BV, d.d. 19 december 2018 met projectcode 18079316) is aangetoond dat verontreinigingssituatie niet gewijzigd is ten opzichte van 2012. De (rest-)verontreinigingen onder de verhardingen dienen gesaneerd te worden in het kader van de voorgenomen ontwikkelingen (nieuwbouw).
Op 8 juli 2019 is door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat het tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond van toepassing verklaard. PFAS is een afkorting van: Poly- en PerFluor Alkyl Stoffen. Deze stofgroep bevat duizenden verbindingen, waarvan er 28 dienen te worden geanalyseerd. In het kader van de voorgenomen sanering dient de af te voeren grond aanvullend onderzocht te worden op PFAS. Dit aanvullend onderzoek is opgenomen als Bijlage 5 bij de toelichting van dit bestemmingsplan.
Veldwerkzaamheden
De veldwerkzaamheden zijn uitgevoerd door de heer B. Dierink. Op 12 september 2019 zijn 2 boringen verricht met behulp van een Edelmanboor tot een diepte van circa 0.5 meter min maaiveld (m-mv). De boringen zijn gecodeerd als boring 31 en 32. De situering van de monsterpunten is weergegeven in de bijlagen behorende bij Bijlage 5 van dit bestemmingsplan.
Chemische analyses
De chemische analyses worden uitgevoerd door Eurofins Omegam BV te Amsterdam, een door de Raad voor Accreditatie erkend laboratorium voor analyses conform de AS3000-protocollen. In tabel 1 van Bijlage 5 zijn de samenstelling van de mengmonsters weergegeven en in tabel 2 de verhoogde concentraties.
Conclusie
Uit de resultaten van het aanvullend bodemonderzoek blijkt dat de te saneren grond licht verontreinigd is met PFDeA, PFOA en PFOS. Op basis van deze gehalten aan PFAS valt de grond in de kwaliteitsklasse “Wonen”.
Slotconclusie
Uit milieukundig oogpunt is er, na sanering van de asbestverontreinigingen, geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en nieuwbouwplannen, aangezien de overige vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt, na sanering, geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
Het plangebied is gelegen aan de provinciale weg N753 (Markeloseweg) binnen de bebouwde kom waardoor een maximumsnelheid geldt van 50 km/u. Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling is door Buijvoets Bouw- en geluidsadvisering een akoestisch onderzoek uitgevoerd om de geluidbelasting door wegverkeerslawaai op de gevels van de nieuwe woningen te onderzoeken. Het akoestisch onderzoek is in Bijlage 6 van de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Hieronder worden de resultaten weergegeven.
Berekening geluidbelasting
De op de woningen invallende geluidbelasting LDEN kan worden bepaald met een rekenmodel, volgens het Reken- en Meetvoorschrift Geluid 2012, standaard-methode I of II. In deze situatie is binnen de randvoorwaarden gebruik gemaakt van de rekenmethode II.
Beoordeling berekende geluidbelasting
Berekend wordt de invallende geluidbelasting LDEN bij de geplande woningen, dat is de gemiddelde geluidbelasting van de dag, avond en nachtperiode. Toetsing van de geluidbelasting aan de grenswaarden gebeurt volgens de Wgh per weg. Alvorens de geluidbelasting te toetsen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB mag de berekende waarde op grond van art. 110g van de Wet geluidhinder worden verminderd (i.v.m. het stiller worden van motorvoertuigen) met:
Voor wegen waar de representatieve snelheid voor lichte motorvoertuigen 70 km/uur of meer bedraagt, wijzigt de aftrek op basis van artikel 110g Wgh (art. 3.4, lid 1) in:
Rekenmodel en resultaten
De geluidbelasting is berekend conform het gestelde in het “Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012” ex art 110d van de wet geluidhinder. De berekening van de geluidbelasting is gemaakt volgens de standaard rekenmethode II. In het rekenmodel (DGMR-Geomilieu V4.50) zijn schematisch opgenomen :
Voor de rekenmodelgegevens wordt verwezen naar de berekening in bijlage I van het akoestisch onderzoek (Bijlage 6 van dit bestemmingsplan).
De hoogste geluidbelasting LDEN ten gevolge van de Markeloseweg per woning is opgenomen in onderstaande tabel.
Op alle woningen wordt de ambitiewaarde van 43 dB overschreden. De voorkeursgrenswaarde van 48 uit de Wet geluidhinder wordt bij de woningen 1 t/m 3 met 6 dB overschreden. De maximaal toelaatbare hogere grenswaarde voor nieuwe woningen in stedelijk gebied van 63 dB word niet overschreden.
Afwijken van de voorkeursgrenswaarde tot de maximaal toegestane grenswaarde kan alleen indien maatregelen overwegende bezwaren ontmoeten van financiële, stedenbouwkundige, verkeerskundige of landschappelijke aard.
Voor ontheffing van de gemeentelijke ambitiewaarde voor wegverkeerslawaai tot de wettelijke voorkeurswaarde geldt de in de beleidsregel hogere grenswaarde genoemde systematiek. Afwijken van de ambitiewaarde tot de maximaal toegestane grenswaarde kan alleen indien maatregelen overwegende bezwaren ontmoeten van financiële, stedenbouwkundige, verkeerskundige of landschappelijke aard.
Maatregelen reductie geluidbelasting
In het akoestisch onderzoek in Bijlage 6 van dit bestemmingsplan zijn de maatregelen om de geluidbelasting te reduceren onderzocht in de volgorde bronmaatregelen en overdrachtsmaatregelen.
De maatregelen die getroffen dienen te worden om dichter bij de Markeloseweg nieuwe woningen te kunnen realiseren, ontmoeten overwegende bezwaren van stedebouwkundige, verkeerskundige landschappelijke en/of financiële aard. Gevelmaatregelen zijn het meest doelmatig. Het toepassen van de procedure voor hogere grenswaarden kan volgens het geluidbeleid als gevolg van een aanwezige weg worden gevolgd voor de onderstaande situaties :
De ontheffingsgrond is:
Voor 3 woningen (1 t/m 3) kan een hogere waarde worden aangevraagd zoals opgenomen in tabel II van het akoestisch onderzoek. De maximaal toegelaten hogere grenswaarde van 63 dB wordt niet overschreden. Alle woningen beschikken over geluidluwe gevels en geluidluwe buitenruimte.
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling zal een hogere grenswaarde voor geluid worden aangevraagd. Het aspect 'geluid' vormt derhalve geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
In paragraaf 4.11 van dit bestemmingsplan wordt het aspect 'verkeer en parkeren' beschreven. Op grond van de CROW-normen bedraagt de toename van het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied circa 21 motorvoertuigbewegingen per dag. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op 100 per dag gesteld worden. Er zal geen sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 0 gezet kan worden. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven met 100 extra voertuigbewegingen.
Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)
Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet noodzakelijk.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).
Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 324 meter van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen. Op een afstand van 324 meter ligt een buisleiding van Defensie (Defensie Pijpleiding Organisatie). De PR 10-6 contour bedraagt 0 meter, derhalve geldt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Watertoetsproces
Op 17 oktober 2019 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie . Op grond van de watertoets volgt de korte procedure. Het waterschap heeft op voorhand geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Als gevolg van onderhavig plan is Natuurbank Overijssel gevraagd de wettelijke consequenties van de ontwikkeling, in het kader van soort- en gebiedsbescherming, in beeld te brengen. Door Natuurbank Overijssel is een quickscan natuuwaarden uitgevoerd (projectnummer 2383, versie 1.0, d.d. 9 februari 2020). Naast een beschrijving van het onderzoeksgebied, de onderzoeksopzet en de resultaten van het onderzoek, worden de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het rapport weergegeven. Tevens is het plangebied op 28 januari 2020 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten en dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingsplaatsen en andere beschermde functies, zoals foerageergebied en vliegroutes van vleermuizen. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied zoals het Natuurnetwerk Nederland en Natura2000. De resultaten van de quickscan natuurwaarden zijn in bijlage 8 weergegeven.
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gronden die tot het NNN behoren liggen op minimaal 18 meter afstand van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten is lokaal. De voorgenomen activiteiten hebben geen negatief effect op beschermd (natuur)gebied.
Figuur 4.4: Ligging plangebied t.o.v. Natuurnetwerk Nederland (bron: Atlas van Overijssel)
Natura 2000-gebied
Het plangebied behoort niet tot Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op minimaal 4,7 kilometer afstand (Boetelerveld), zie figuur 4.5.
Figuur 4.5: Ligging plangebied t.o.v. Natura 2000 (bron: Atlas van Overijssel)
Stikstofgevoelige habitattypen
Niet alle Habitattypen in Natura2000-gebied zijn even gevoelig voor verzuring, als gevolg van stikstofdepositie, maar het Natura2000-gebied Boetelerveld bestaat voor een aanzienlijk deel uit stikstofgevoelige Habitattypen.
Effectbeoordeling
Beoordeling uitvoering fysieke activiteiten
De uitvoering van fysieke activiteiten in een plangebied zou kunnen leiden tot een negatief effect op instandhoudingsdoelen van een Natura2000-gebied in de omgeving van een plangebied. Als gevolg van werkzaamheden kunnen negatieve effecten optreden, zoals een toename van geluid, trillingen, kunstlicht, visuele verstoring, areaalverlies en aantasten hydrologie.
Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten en de afstand tussen het plangebied en Natura2000-gebied, wordt in voorliggend geval een negatief effect op instandhoudingsdoelen van Natura2000-gebied uitgesloten. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten is lokaal en gelet op de afstand tussen het plangebied en het Natura2000-gebied Boetelerveld, is een negatief effect uitgesloten.
Beoordeling stikstof
Gelet op de ligging van het plangebied, op minimaal 4,7 kilometer afstand van een Natura2000-gebied en de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten, is het niet aannemelijk dat de voorgenomen activiteiten zullen leiden tot een verhoogde stikstofdepositie in verzuringsgevoelige Habitattypen. Deze effectbeoordeling is tot stand gekomen op basis van ervaring met soortgelijke plannen. Een berekening met behulp het computerprogramma Aerius, biedt zekerheid over een mogelijk negatief effect op Natura2000-gebied, als gevolg van stikstofdepositie.
De voorgenomen activiteiten, zowel fysieke activiteiten, als uitstoot van NOx, hebben geen significant negatief effect op instandhoudingsdoelen van Natura2000-gebied. Er hoeft geen passende beoordeling opgesteld te worden.
Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen schaduwwerking kent in Overijssel. Het is niet aannemelijk dat de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op instandhoudingsdoelen van Natura2000-gebied. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen passende beoordeling opgesteld te worden.
Soortenbescherming
De voorgenomen activiteiten worden gezien als 'ruimtelijke ontwikkeling'. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Overijssel een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden, verwonden en het opzettelijk beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingsplaats', als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verwonden en doden of om opzettelijk rust- en voortplantingsplaats te mogen beschadigen en te vernielen. In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.
Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen schaduwwerking kent. Vanwege de ligging op enige afstand van Natura2000-gebied, leidt de uitvoering van de fysieke werkzaamheden niet tot verstoring van natuurlijke kenmerken en waarden van beschermde Habitattypen in Natura2000-gebied. Gelet op de aard van de voorgenomen activiteiten, is het niet aannemelijk dat de voorgenomen activiteiten zullen leiden tot een toename van stikstofdepositie in Natura2000-gebied.
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied tot een geschikt functioneel leefgebied voor verschillende algemene- en weinig kritische beschermde diersoorten, maar tot een ongeschikte groeiplaats voor beschermde plantsoorten. Het plangebied behoort vermoedelijk tot functioneel leefgebied van verschillende vogel-, vleermuis-, grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied vooral als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er ieder jaar vogels in het plangebied en bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er een rust- en/of voortplantingsplaats.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten.
Voor de beschermde grondgebonden zoogdiersoorten, die een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden en verwonden' en het 'beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties'. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling.
De functie van het plangebied als foerageergebied wordt niet aangetast door uitvoering van de voorgenomen activiteiten.
Conclusie
Mits geen bezette vogelnesten beschadigd of vernield worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming.
De uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt niet tot een negatief effect op beschermd (natuur)gebied. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning verkregen te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
De gemeenteraad van Hof van Twente heeft beleid voor archeologie vastgesteld. Op de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van de gemeente Hof van Twente staan archeologische rijksmonumenten en de kans op archeologische vondsten vermeld. Per gebied zijn criteria opgesteld wanneer een archeologisch onderzoek noodzakelijk is. In figuur 4.7 is een uitsnede van de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart weergegeven. Het plangebied is rood omlijnd.
Figuur 4.7: Uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: gemeente Hof van
Twente)
Toets
Het plangebied heeft een oppervlakte van 5.955 m2. Het grootste gedeelte van het plangebied is voorzien van een middelhoge archeologische verwachting (3.885 m2). Een klein deel is voorzien van een hoge verwachting (circa 2.070 m2). Op grond van de archeologische verwachtings- en beleidsadsvieskaart dient bij een middelhoge archeologische verwachting archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden bij ingrepen dieper dan 40 cm met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 5.000 m2. Voor een hoge archeologische verwachting geldt een onderzoeksplicht bij ingrepen dieper dan 40 cm en met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 2.500 m2.
Als gevolg van het plan worden geen ingrepen in de bodem uitgevoerd die de grenswaarden voor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek overschrijden. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het aspect 'archeologie' geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er binnen het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Als gevolg van onderhavig plan worden er vier nieuwe woningen gerealiseerd aan de Markeloseweg 80 te Goor. Het plangebied wordt via de Stoevelaarsweg ontsloten op de Markeloseweg. De Markeloseweg (N753) betreft een provinciale weg die Goor met Markelo verindt. Voor de Markeloseweg geldt een maximumsnelheid van 80 km per uur. Echter, het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom waardoor ter plaatse van het plangebied een maximumsnelheid van 50 km per uur geldt.
De Stoevelaarsweg betreft met name een erfontsluitingsweg die de aangrenzende percelen ontsluit op de Markeloseweg. Voor onderhavig is de inrit van het woonerf gelegen aan de Stoevelaarsweg. Vanaf de Markeloseweg bedraagt de afstand tot aan het inrit aan de Stoevelaarsweg circa 15 meter.
In de CROW publicatie 'Toekomstbestendig parkeren' zijn normen opgenomen ten aanzien van de verkeersgeneratie van een plan. Het plangebied is gelegen in het buitengebied waardoor het plangebied aangemerkt kan worden als 'buitengebied' met kenmerk 'niet stedelijk'. Het plan betreft de realisatie van twee vrijstaande woningen en een twee-onder-een kapwoning (twee woningen).
Op grond van de CROW-publicatie geldt voor een vrijstaande woning een gemiddelde verkeersgeneratie van 8,2 verkeersbewegingen per woning. Totaal bedraagt de verkeersgeneratie als gevolg van de vrijstaande woningen afgerond 16,4 motorvoertuigbewegingen (2 * 8,2) per weekdag.
Voor de twee-onder-een-kapwoning geldt een verkeersgeneratie van 2,2 verkeersbewegingen per weekdag. Totaal bedraagt de verkeersgeneratie als gevolg van de twee-onder-een-kapwoningen 4,4 motorvoertuigbewegingen (2 * 2,2) per weekdag.
De totale verkeersgeneratie als gevolg van het plan bedraagt afgerond 21 (20,8) verkeersbewegingen per weekdag. Gelet op de kenmerken van de Markeloseweg (provinciale weg) kan geconcludeerd worden dat deze verkeerstoename eenvoudig via de huidige weg afgewikkeld kan worden.
Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Op eigen terrein worden 11 parkeerplaatsen gerealiseerd. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
De bestemming 'Tuin' heeft betrekking op onbebouwde erven behorende bij woningen.
De doorgaande wegen in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente zijn bestemd als verkeer. Ook de wegbermen en naastgelegen waterlopen (geen A-watergangen zijnde) zijn hierin opgenomen. De breedte van de bestemming geeft aan wat voor soort weg er binnen de bestemming op een bepaalde plek aanwezig mag zijn. De breedte van het bestemmingsvlak bepaalt de mogelijkheid voor meerbaanswegen. De bestemming dient tevens tot behoud van de landschappelijke waarde van onverharde wegen en paden. Ter bescherming hiervan is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen.
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor één woning per bouwvlak. Ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' zijn per bouwvlak twee aaneengebouwde woningen toegestaan. Voor de woningen geldt dat de bouwhoogte maximaal 10 meter en de goothoogte maximaal 6 meter bedraagt. De inhoud van de woningen mag, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - inpandige bijgebouwen' per woning maximaal 900 m3 bedragen. Bijgebouwen mogen enkel inpandig gebouwd worden en er mogen geen extra bijgebouwen op het erf gerealiseerd worden.
De drinkwatertransportleidingen van Vitens die in het plangebied zijn gelegen, zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Leiding - Water'. Voor de drinkwatertransportleidingen is een beschermende zone van 5 m aan weerszijden van het hart van de leiding opgenomen. Binnen deze zone mag geen bebouwing worden opgericht en mag geen diepwortelende beplanting worden aangebracht (>1 m onder maaiveld).
De bestemming 'Waarde - Archeologie 1' is opgenomen ter herkenning van de bekende, beschermde archeologische monumenten.
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' is toegekend aan overige AMK-terreinen. Het beleid dat voor deze bestemming geldt is dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij ingrepen dieper dan 40 cm of met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 50 m2.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
Conform het door de provincie Overijssel gehanteerde beleid is het plan voor vooroverleg verzonden aan de provincie.
Waterschap Vechtstromen
Op 17 oktober 2019 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.