direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Kloosterstraat 25, Elst
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1734.0313BUITkloosstr25-VSG1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Kloosterstraat 25 te Elst was in het verleden een fruitteeltbedrijf aanwezig. De agrarische bedrijfsactiviteiten zijn inmiddels beëindigd en de initiatiefnemers willen op het perceel een nieuwe woning oprichten. De loods van het voormalige fruitteeltbedrijf wordt gesloopt. De agrarische bedrijfswoning wordt behouden en zal als reguliere woning in gebruik blijven. De gemeente wil onder voorwaarden medewerking verlenen aan het verzoek. Om het verzoek mogelijk te maken, wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid, die in het huidige bestemmingsplan is opgenomen. Het opstellen van een wijzigingsplan is daarvoor noodzakelijk.

Dit wijzigingsplan geeft de kaders aan, die op beide toekomstige woonpercelen en de daaromheen liggende gronden gelden, na de bestemmingswijziging.

1.2 Ligging en globale begrenzing plangebied

Het plangebied betreft de locatie Kloosterstraat 25 te Elst en ligt in het buitengebied van de gemeente Overbetuwe, circa 750 meter ten westen van Elst en circa 800 meter ten oosten van Valburg. Op figuur 1.1 is de ligging van het plangebied zichtbaar.

Het plangebied wordt aan de noordkant begrensd door de spoorlijn Elst - Tiel, aan de zuidoostkant door een agrarisch perceel en aan de zuidwestkant door de Kloosterstraat. De begrenzing van het plangebied is op figuur 1.2 indicatief aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0313BUITkloosstr25-VSG1_0001.png"  
Figuur 1.1: ligging van het plangebied (bron: Bing Maps)  

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0313BUITkloosstr25-VSG1_0002.png"  

Figuur 1.2: begrenzing van het plangebied (bron: Bing Maps)

1.3 Huidig bestemmingsplan

In het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe', dat is vastgesteld op 5 maart 2013. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch'. Er is een bouwvlak opgenomen rondom de bestaande bebouwing (loods, (bedrijfs)woning en bijbehorende bouwwerken). Verder geldt in het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2'. Een uitsnede van de verbeelding van het huidige bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe' is weergegeven op figuur 1.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0313BUITkloosstr25-VSG1_0003.png"  
Figuur 1.3: uitsnede huidig bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe' ter plaatse van het plangebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)  

Binnen de bestemming 'Agrarisch' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, die het onder voorwaarden mogelijk maakt om de bestemming te wijzigen naar 'Wonen', waarbij één of meer extra woningen kunnen worden toegestaan in verband met sloop van voormalige agrarische bebouwing (artikel 3.6.5). Van deze bevoegdheid wordt met dit wijzigingsplan gebruik gemaakt. Er wordt één extra woning mogelijk gemaakt.

In deze toelichting wordt aangetoond dat aan de voorwaarden voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan. Ook wordt aangetoond dat het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting is als volgt opgebouwd. Na dit inleidende hoofdstuk, worden in hoofdstukken 2 en 3 respectievelijk de bestaande en de toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het voor dit plan van toepassing zijnde rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan de orde. Daarmee wordt inzichtelijk gemaakt of de ontwikkeling in ruimtelijk en milieuhygiënisch opzicht aanvaardbaar en haalbaar is en voldoet aan het vereiste van een goede ruimtelijke ordening. In hoofdstuk 6 is de juridische planopzet beschreven, waarbij ook een concrete toetsing aan de voorwaarden voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid plaatsvindt. In hoofdstuk 7 is de financiële toelichting opgenomen. Ten slotte is in hoofdstuk 8 de bij de totstandkoming van dit wijzigingsplan gevolgde procedure beschreven.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

Het plangebied bestaat uit het perceel Kloosterstraat 25 te Elst. Kadastraal is het plangebied bekend als gemeente Elst, sectie M, perceelnummer 98 en het heeft een oppervlakte van ruim 14.000 m². Op deze locatie was in het verleden een fruitteeltbedrijf aanwezig. De daarbij behorende loods is nog aanwezig en staat op het zuidelijk deel van het perceel. Verder is op het perceel de voormalige agrarische bedrijfswoning met een bijgebouw aanwezig. Zowel de loods als de woning worden met een gezamenlijke oprit ontsloten op de Kloosterstraat. Op de omliggende gronden aan de noordkant van de bebouwing is een boomgaard aanwezig (pruimenbomen). Het perceel wordt tevens omgeven door enkele watergangen.

Direct ten noorden van het plangebied is de spoorlijn tussen Arnhem en Tiel gelegen, met ten noorden van de spoorlijn een bebouwingscluster met een aantal woningen. Ten zuiden van het plangebied ligt het buurtschap Eimeren. Ten noordwesten van het plangebied is een spoorwegovergang aanwezig. De gronden aan de overzijde van de Kloosterstraat en aan de zuidoostkant van het plangebied zijn ingericht als agrarisch open gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0313BUITkloosstr25-VSG1_0004.png"  
Figuur 2: huidige situatie plangebied en omgeving (bron: Oostzee ontwerp & omgeving)  

Hoofdstuk 3 Toekomstige situatie

De initiatiefnemers willen op het perceel, ten noordwesten van de bestaande woning, een nieuwe vrijstaande woning oprichten. De loods met een oppervlakte van circa 910 m² wordt gesloopt voordat met de bouw wordt gestart. De nieuwe woning krijgt een inhoud van maximaal 600 m³ en wordt voorzien van een lage kap (goothoogte 3 meter, bouwhoogte maximaal 8 meter). Bij de woning mag maximaal 90 m² aan bijgebouwen worden opgericht.

De huidige woning Kloosterstraat 25 en het daarbij behorende bijgebouw worden gehandhaafd. Deze woning wordt eveneens als burgerwoning gebruikt in de toekomstige situatie.

Beide erven worden kleinschalig opgezet en op enige afstand van elkaar gesitueerd. De bebouwing wordt geclusterd en past op deze manier in het lint. Buiten de twee woonpercelen wordt de huidige boomgaard grotendeels behouden. Enkele landschappelijke elementen worden daaraan toegevoegd, zoals hagen, solitaire bomen en een poel. In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op de landschappelijke uitgangspunten en randvoorwaarden.

Aan de noordkant van het perceel, evenwijdig aan de spoorlijn, wordt een strook van 11 meter breedte vrijgehouden. De bedoeling is dat hier volgens de Gebiedsvisie Knoop 38 een fietspad wordt aangelegd in de toekomst.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0313BUITkloosstr25-VSG1_0005.png"  
Figuur 3: toekomstige situatie en ruimtelijk-landschappelijke randvoorwaarden (bron: Oostzee ontwerp & omgeving)  

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te bereiken, laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Beoordeling en conclusie
Met dit wijzigingsplan wordt een agrarische bedrijfsbestemming (voormalig fruitteeltbedrijf) met bedrijfswoning gewijzigd in twee woonpercelen. Gezien de aard van de wijziging, zijn daarmee geen nationale belangen gemoeid. De wijziging conflicteert niet met het nationaal ruimtelijke ordeningsbeleid, zoals vastgelegd in de SVIR.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van ruimtelijke plannen, voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over ruimtelijke plannen moeten de regels van het Barro worden gerespecteerd.

Beoordeling en conclusie
Er is sprake van een lokale, kleinschalige wijziging, waarbij geen nationale belangen in het geding zijn. Het Barro heeft geen doorwerking naar dit wijzigingsplan.

Ladder voor duurzame verstedelijking
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen, is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is een verplicht motiveringsinstrument, dat moet worden toegepast bij elk ruimtelijk besluit dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt. Wat onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan, is in artikel 1.1.1 Bro bepaald: “De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.” Uit de jurisprudentie komt naar voren dat het een nieuwe stedelijke ontwikkeling van enige omvang moet zijn (ECLI:NL:RVS:2016:1503).

In een ruimtelijk plan moet worden aangegeven dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte. Ook moet een motivering worden opgenomen dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd, wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt: “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Beoordeling
Artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro is ook van toepassing op wijzigingsplannen. Met dit wijzigingsplan wordt een agrarische bedrijfsbestemming (voormalig fruitteeltbedrijf) met bedrijfswoning gewijzigd in twee woonpercelen. Er wordt daarmee in planologiosch opzicht één extra woning mogelijk gemaakt. Het toevoegen van één woning kan volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet worden gezien als een stedelijke ontwikkeling, zoals bedoeld in het Bro. Er vindt bovendien geen uitbreiding van het ruimtebeslag plaats, omdat de bestaande agrarische bedrijfsbestemming wordt beëindigd en de bestaande loods met een oppervlakte van circa 910 m² wordt gesloopt. Om deze redenen is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing op dit wijzigingsplan.

4.2 Provinciaal en regionaal beleid

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
Provinciale Staten hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (hierna: de Omgevingsvisie) vastgesteld. Deze is in werking getreden op 1 maart 2019. Het doel van de Omgevingsvisie is: een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland, vanuit het verleden én met het oog op de toekomst. De provincie is als middenbestuur een belangrijke schakel bij het bereiken van deze doelstellingen en wil op een aantal manieren waarde toevoegen:

  • met een brede blik kijken naar de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving;
  • stimuleren van ontwikkelingen enerzijds en beschermen van waarden anderzijds;
  • focussen op duurzaamheid, onderlinge verbondenheid en een economisch krachtig Gelderland;
  • door middel van 7 ambities verder verdiepen van de focus.

De 7 ambities van de provincie zien op de volgende thema's: energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en de woon- en leefomgeving. Per ambitie is de provinciale aanpak beschreven.

Beoordeling en conclusie
De Omgevingsvisie is concreet uitgewerkt in de hierna beschreven Omgevingsverordening Gelderland. Deze bevat concrete regels, waaraan het plan wordt getoetst. De hoofddoelstellingen van de Omgevingsvisie zijn op dit plan niet direct van toepassing. Het plan doet geen afbreuk aan deze doelstellingen en aan de 7 ambities, die in de visie worden beschreven. Het wijzigingsplan is in overeenstemming met de Omgevingsvisie.

Omgevingsverordening Gelderland
Provinciale Staten hebben de Omgevingsverordening Gelderland (hierna: de Omgevingsverordening of verordening) vastgesteld op 24 september 2014. De verordening wordt geregeld geactualiseerd. De meest recente actualisatie van de Omgevingsverordening dateert van 19 december 2018.

De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, op delen of op gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De regels in de verordening zijn gebaseerd op de provinciale omgevingsvisie en hebben de status van algemeen verbindende voorschriften.

Beoordeling
Het plangebied ligt geheel of gedeeltelijk binnen de volgende aanduidingen:

  • Tijdelijk verbod hervestiging/nieuwvestiging/uitbreiding (bestaande) glastuinbouw. Dit thema is niet van toepassing op het plan, omdat er in de huidige en toekomstige situatie geen sprake is van glastuinbouw.
  • Plussenbeleid. Dit thema is niet van toepassing op het plan, omdat er in de huidige en toekomstige situatie geen sprake is van een veehouderij.
  • Intrekgebied. Er zijn geen negatieve effecten op het intrekgebied aan de orde vanwege de ontwikkeling, omdat er geen winning van fossiele energie of ontttrekking van warmte aan de bodem of het grondwater mogelijk wordt gemaakt.

Verder is het thema 'wonen' uit de Omgevingsverordening van belang, omdat er planologisch één extra woning wordt toegestaan. Nieuwe woonlocaties zijn uitsluitend toegestaan, wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma en de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio (artikel 2.2.1.1). De gemeente Overbetuwe heeft haar woningbouwprogramma, zowel kwalitatief als kwantitatief, vastgelegd in de Woonagenda 2020.

De ontwikkeling past kwantitatief in het woonprogramma. Er wordt slechts één extra woning toegevoegd. Hierdoor is geen sprake van een (grote) woningbouwlocatie. De toe te voegen woning past binnen de woningbouwopgave (zie nader paragraaf 4.3). Ook in kwalitatief opzicht is het plangebied een geschikte woonlocatie, vanwege de ligging op een goed bereikbare locatie in het buitengebied op korte afstand van de kernen Elst en Valburg. Daarnaast ligt het plangebied direct bij een bebouwingscluster met woningen (buurtschap Eimeren), met omliggende landschappelijke kwaliteiten.

Conclusie
Het wijzigingsplan is in overeenstemming met de Omgevingsverordening Gelderland.

4.3 Gemeentelijk beleid

Toekomstvisie 2020+ Overbetuwe verbindt..
Op 8 september 2009 heeft de gemeenteraad van de Overbetuwe de 'Toekomstvisie 2020, Overbetuwe verbindt..' (hierna: de Toekomstvisie+) vastgesteld. De Toekomstvisie+ van Overbetuwe is het kader voor de ontwikkeling van de gemeente Overbetuwe tot 2020. De visie geeft een richting voor de ruimtelijke, maatschappelijke en economische ontwikkeling. De Toekomstvisie+ omvat het gehele gemeentelijke beleidsterrein. Voor wat betreft de ruimtelijke onderdelen is de Toekomstvisie+ te zien als structuurvisie in de zin van artikel 2.1 Wro voor het grondgebied van de gemeente Overbetuwe. In de Toekomstvisie+ zijn de aspecten leefomgeving, vergrijzing, economische gesteldheid (werk en werkgelegenheid) en duurzaamheid opgenomen om een gewenste identiteit uiteen te zetten.

In de gemeente Overbetuwe zijn 11 kernen van verschillende grootte en met verschillende identiteiten aanwezig. Behoud van de karakteristiek en (specifieke) kwaliteiten van deze kernen is een speerpunt in het beleid.

Een andere belangrijke ontwikkeling is het kleiner worden van huishoudens. Hierdoor zijn, ook bij een gelijkblijvend aantal inwoners, meer woningen nodig en is dus meer ruimte nodig. Ook het toenemende belang van de kwaliteit van de woonomgeving leidt tot een grotere ruimtebehoefte voor wonen. Extra aandacht moet worden besteed aan kwaliteitsaspecten, zoals een attractief, gezond en veilig woonmilieu. Verder moet rekening worden gehouden met de sterker wordende wens om op een herkenbare en 'eigen' plek te wonen. Ten slotte leiden de ontwikkelingen op de woningmarkt tot extra aandacht voor levensloopbestendige woningen.

Beoordeling
Een belangrijke opgave volgens de Toekomstvisie+, die in het kader van dit wijzigingsplan ook van belang is, is het behoud en de versterking van de eigenheid en kenmerken van het landschap (opgave 1). Het plangebied ligt in het stroomruggen- en oeverwallenlandschap. Dit landschap is verdicht en kleinschalig, met een afwisselend landgebruik in onregelmatige blokverkaveling. Kenmerkend is ook de veelheid aan landelijke wegen met clusters van vrijstaande woningen en (voormalige) boerderijen.

Deze kenmerken zijn zichtbaar in de omgeving van het plangebied, waar sprake is van enkele bebouwingsclusters met woningen en boerderijen en daaromheen meer verspreid liggende solitaire percelen. Het plan voorziet in twee kleinschalige woonpercelen, die met enige onderlinge afstand worden gesitueerd en omgeven worden door groen en erfbeplanting. Hierdoor onstaan er twee kleinschalige woonpercelen, die passen in de bebouwings- en landschapsstructuur in deze omgeving.

Hierna onder 'Landschapsontwikkelingsplan Overbetuwe (LOP)' wordt uitgebreider ingegaan op de wijze waarop met de lanschappelijke kwaliteiten wordt omgegaan.

Conclusie
Het wijzigingsplan is passend binnen de Toekomstvisie+.

Landschapsontwikkelingsplan Overbetuwe (LOP)
In het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) uit 2009 zijn de (algemene) doelstellingen en gebiedsspecifieke opgaven voor Overbetuwe geformuleerd. De hoofddoelstelling is het ontwikkelen van een sterke samenhangende landschappelijke structuur met een eigen Betuwse identiteit, die tegenwicht biedt aan de verstedelijking en waarbij belangrijke landschappelijke waarden duurzaam in stand worden gehouden. Per deelgebied zijn daarnaast gebiedsspecifieke opgaven opgenomen.

Beoordeling
Met dit bestemmingsplan is er sprake van een bestemmingswijziging van 'Agrarisch' naar 'Wonen' en wordt er een nieuwe woning toegestaan. Een voorwaarde om medewerking te kunnen verlenen aan deze wijzigingen is, dat een goede landschappelijke inpassing op basis van een inrichtingsplan plaatsvindt. Er is daarom een inrichtingsplan opgesteld (Bijlage 1 bij de regels), waarbij het LOP als kader is gebruikt. Voor een uitgebreide toelichting op de gemaakt keuzes, wordt verwezen naar de bijlage.

Het plangebied maakt deel uit van het stroomruggen- en oeverwallenlandschap volgens het LOP, meer specifiek in het stroomruglandschap. Het plangebied behoort tot deelgebied 10, de Oeverwal Elsterveld. Dit gebied staat onder druk, omdat het ingeklemd is tussen verstedelijkte gebieden (Elst, A15 en spoorlijnen). Aandacht voor het behouden en waar mogelijk versterken van de bestaande landschappelijke kwaliteiten is daarom belangrijk. Landschappelijke kwaliteiten van het gebied bestaan onder meer uit:

  • kleinschaligheid van het stroomruggenlandschap met karakteristieke elementen, zoals fruitbomen, boomgaarden, laan- en erfbeplanting;
  • contrasten tussen omliggende open landschappen en beslotenheid van linten/bebouwingsclusters en kronkelige wegen.

Voor de omgeving van het plangebied wordt met het oog op het behouden en versterken van deze landschappelijke kwaliteiten ingezet op:

  • landschappelijk herkenbaar maken van overgang van oeverwal naar kom;
  • behoud en versterking van het kleinschalige besloten landschap;
  • stimuleren van aanleg van karakteristieke erf- en kavelgrensbeplantingen;
  • stimuleren van de aanleg van recreatieve fiets- en wandelroutes;
  • behoud en versterking van erven en bijbehorende erfbeplanting.

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de huidige agrarische bedrijfslocatie met een grote loods gewijzigd naar twee kleinschalige, los van elkaar gelegen woonpercelen. Hiermee leidt het plan tot kleinschaliger percelen. Dit past in het streefbeeld voor het stroomruggenlandschap en in het versterken van het contrast tussen dit landschap en de open komgronden. De percelen worden georiënteerd op het open landschap ten zuidwesten van het plangebied. In figuur 4 is het inrichtingsplan afgebeeld, waarop zichtbaar is dat er twee kleinschalige percelen ontstaan.

Ter versterking van de landschappelijke kwaliteiten worden de volgende inpassingsmaatregelen genomen, die in lijn zijn met de hiervoor beschreven uitgangspunten:

  • aanleg paddenpoel;
  • grotendeels handhaven van de bestaande pruimenboomgaard;
  • aanplant knip- en scheerheggen aan voorzijde van beide erven;
  • aanplant van enkele solitaire bomen op en rondom de erven;
  • ruimte reserveren voor toekomstige aanleg fietspad langs het spoor.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0313BUITkloosstr25-VSG1_0006.png"  
Figuur 4: inrichtingsplan op basis van het LOP (bron: Oostzee Ontwerp & Omgeving)  

Conclusie
Na realisatie van de beoogde ontwikkeling, inclusief landschappelijke inpassing, ontstaan er twee kleinschalige percelen aan een karakterisieke landelijke weg. De omliggende fruitboomgaard wordt behouden. Dit beeld past bij de landschappelijke kwaliteiten, waarnaar de gemeente in het stroomruggenlandschap streeft. De relatie met het gebied wordt versterkt en de percelen worden passend landschappelijk ingepast met gebiedseigen beplanting.

Het plan levert een bijdrage aan meerdere doelstellingen van het LOP en is hiermee dus in overeenstemming.

Beleidsregel 'Functiewijziging en nieuwvestiging in het buitengebied'
De beleidsregel 'Functiewijziging en nieuwvestiging in het buitengebied' uit 2008 bestaat uit regels, een toelichting en een gebiedstypenkaart. De beleidsregel bevat het toetsingskader voor concrete verzoeken om functiewijzigingen in het buitengebied.

Beoordeling
Dit wijzigingsplan voorziet in een functieverandering in het buitengebied, namelijk het omzetten van een agrarisch bedrijf naar twee reguliere woningen. Daarbij wordt de bestaande woning omgevormd tot een reguliere woning en wordt er één nieuwe woning toegevoegd. Het plangebied ligt in het gebiedstype 'agrarisch gebied'. Artikel 7 van de beleidsregel bevat regels voor dit gebiedstype.


Op basis van de beleidsregel kan medewerking worden verleend aan het wijzigen van de agrarische bedrijfsbestemming naar een woonbestemming. Bij sloop van 500 tot 1.500 m² aan agrarische bedrijfsbebouwing kan medewerking worden verleend aan het realiseren van één nieuwe woning. De bestaande loods, waarvan de oppervlakte circa 910 m² bedraagt, wordt gesloopt. Het initiatief voldoet dus aan deze voorwaarde uit de beleidsregel. Bovendien wordt voldaan aan het uitgangspunt dat een reductie van het bebouwd oppervlakte met ten minste 50% wordt bereikt.

De beleidsregel stelt ook enkele eisen aan de bebouwing op het nieuwe woonperceel. Zo mag de inhoud van de woning maximaal 600 m³ bedragen. In de bouwregels is aangesloten op deze eisen voor de erfbebouwing binnen de bestemming 'Wonen'.

Conclusie
De ontwikkeling past in de met de beleidsregel 'Functiewijziging en nieuwvestiging in het buitengebied' beoogde doelstellingen. Aan de voorwaarden om medewerking te verlenen aan het oprichten van één nieuwe woning en behoud van de bestaande woning wordt voldaan.

Woonagenda Overbetuwe 2020
In de Woonagenda 2020 verwoordt de gemeente Overbetuwe haar doelen en ambities op het gebied van wonen. Als basis voor deze woonagenda is een opgavennotitie opgesteld. Deze woningmarktanalyse geeft zicht op huidige en toekomstige kansen en knelpunten en is het startpunt voor de uitwerking van de woonagenda. De woonagenda bevat geen gedetailleerd uitvoeringsprogramma, maar de koers waarbinnen de komende jaren plannen voor kernen en locaties kunnen worden uitgewerkt. De ontwikkelingen, die de komende jaren afkomen op de gemeente (vergrijzing, gezinsverdunning), vragen om meer variatie in het woonaanbod. Over het algemeen zijn inwoners tevreden over hun woonsituatie. Niet voor iedereen is het echter even makkelijk om een woning naar wens te vinden. De gemeente wil over voldoende woningen met de juiste kwaliteit beschikken om huishoudens de gewenste stappen in hun wooncarrière te laten maken. Dat wil zeggen voor iedere stap in de levensloop een geschikt woonalternatief.

Accentpunten zijn:

  • Aandacht voor urgente huisvestingsnood: inzetten op geschikte woningen voor bijzondere doelgroepen;
  • Betaalbaarheid en beschikbaarheid: meer betaalbare huurwoningen beschikbaar;
  • Wijs omgaan met de bestaande woningvoorraad: inzetten op verduurzaming;
  • Een levensloopvriendelijke gemeente: langer thuis wonen en er op uit;
  • Een gezonde woningmarkt in balans: prioriteren én versnellen van onze woningbouwplannen.

Het aantal huishoudens binnen de gemeente neemt in de periode 2015-2040 naar verwachting toe met ca. 2.250. Tot 2025 is een uitbreiding van de woningvoorraad met 1.400 woningen nodig voor het oplossen van bestaande tekorten en voor het opvangen van de autonome groei van het aantal huishoudens.

Beoordeling en conclusie
Dit wijzigingsplan maakt één extra woning mogelijk. In de Woonagenda heeft de gemeente haar woningbouwprogramma kwantitatief vastgelegd voor de periode tot en met 2020. Dit programma vormt een uitwerking van het door Gedeputeerde Staten van Gelderland vastgesteld Kwalitatief Woonprogramma en de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave voor wonen in de regio. Op regionaal niveau zijn afspraken gemaakt met betrekking tot het toevoegen van woningen per gemeente. Uit de woningbouwopgave, die in hoofdstuk 8 van de Woonagenda is vastgelegd, blijkt dat er tot 2020 nog ruimte is om circa 1.000 woningen te realiseren. De (resterende) woningbouwopgave wordt regelmatig geactualiseerd op zowel regionaal als gemeentelijk niveau. Bij de woningbouwprogrammering is rekening gehouden met een aantal solitaire kleinschalige woningbouwinitiatieven. Het toevoegen van één woning aan de woningvoorraad past in de resterende capaciteit.

Het plangebied is goed bereikbaar en is een geschikte woonlocatie. Door de sloop van de bestaande agrarische bebouwing en de beperkte herbouw is er ook sprake van een zorgvuldig ruimtegebruik. Het plan voldoet ook in kwalitatief opzicht aan de uitgangspunten van de Woonagenda Overbetuwe 2020.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

5.1 Milieueffectrapportage

Met dit wijzigingsplan wordt een een agrarische bedrijfsbestemming gewijzigd naar een woonbestemming. Er wordt één extra woning toegevoegd. Of voor deze ontwikkeling een m.e.r.-procedure of m.e.r-beoordeling noodzakelijk is, hangt af van de vraag of de ontwikkeling (activiteit) is opgenomen in lijst C en D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Per 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Wanneer de voorgenomen de ontwikkeling (activiteit) is opgenomen in lijst C en D van het Besluit m.e.r. moet worden getoetst of er sprake is van nadelige milieugevolgen. Is dat het geval, dan moet een vormvrij m.e.r.-beoordelingsbesluit worden genomen.

Beoordeling en conclusie
De voorgenomen activiteit komt niet voor als activiteit in Bijlage C en D van het Besluit m.e.r., mede omdat er gezien de aard en omvang van het initiatief geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Immers, er wordt planologisch slechts één extra woning mogelijk gemaakt, terwijl een agrarische bedrijfsbestemming wordt verwijderd. Er wordt per saldo geen extra bebouwing mogelijk gemaakt.

Er worden daarom geen m.e.r.(beoordelings-)plichtige activiteiten mogelijk gemaakt met dit wijzigingsplan. Een m.e.r.(beoordelings-)procedure in het kader van dit wijzigingsplan is niet noodzakelijk en er hoeft geen vormvrij m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen te worden.

5.2 Geluid

Wegverkeer

Op basis van de Wet geluidhinder (artikel 77 Wgh) moet bij een ruimtelijk plan een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd als het plan mogelijkheden biedt voor:

  • de toevoeging van een nieuwe woning of andere geluidsgevoelige functie binnen de zone van een weg;
  • de aanleg van een nieuwe weg;
  • de reconstructie van een bestaande weg.

De breedte van de zone van een weg is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximumsnelheid. In een akoestisch onderzoek kunnen wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt buiten beschouwing worden gelaten. Het akoestisch onderzoek richt zich op de geluidsgevoelige bestemmingen in de geluidszone. De geluidszone ligt aan weerszijden van de weg.

De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting (voorkeursgrenswaarde) afkomstig van wegverkeer bedraagt voor nieuwe woningen 48 dB (Lden). Onder bepaalde voorwaarden, als maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn en het voldoen aan de grenswaarden onoverkomelijke bezwaren ontmoet van landschappelijke, stedenbouwkundige of financiële aard, mag de geluidbelasting hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde. Hiervoor moet met een ontheffing een hogere waarde worden vastgesteld.

Railverkeer
Ook voor het projecteren van nieuwe woningen binnen de zone van een spoorweg is op basis van de Wet geluidhinder een akoestisch onderzoek nodig. De voorkeursgrenswaarde vanwege spoorwegverkeerslawaai bedraagt 55 dB. Er kan een ontheffing worden verleend om een hogere waarde, tot maximaal 68 dB, toe te staan.

Beoordeling
Dit wijzigingsplan maakt één nieuwe woning mogelijk en daarmee een nieuw geluidsgevoelig object. De woning is geprojecteerd binnen de geluidzone van de Kloosterstraat (250 meter) en van de spoorweg Arnhem-Tiel (100 meter). Daarom is akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting vanwege zowel het weg- als het railverkeer uitgevoerd. De onderzoeksrapportage is opgenomen in Bijlage 1. De onderzoeksresultaten worden hierna samengevat besproken.

De geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de Kloosterstraat is maximaal 46 dB. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Dit aspect levert geen belemmeringen op.

De geluidbelasting vanwege het railverkeer is maximaal 50 dB en voldoet eveneens aan de door de Wgh gestelde voorkeursgrenswaarde.

Conclusie
Het aspect akoestiek levert geen belemmeringen of beperkingen voor het plan op. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woning.

5.3 Luchtkwaliteit

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor luchtvervuilende stoffen. Voor ruimtelijke projecten zijn fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) de belangrijkste stoffen.

Een project is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • het project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het project draagt alleen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging;
  • het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen.

Om te bepalen of een project "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit, is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels zijn vastgelegd. Een project kan in twee situaties NIBM bijdragen aan de luchtkwaliteit:

  • 1. het project behoort tot de lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) die is opgenomen in de Regeling NIBM;
  • 2. het project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (1,2ìg/m3).

Beoordeling en conclusie
Dit wijzigingsplan maakt een bestemmingswijziging van een agrarische bedrijfsbestemming naar twee woonpercelen mogelijk. Daarmee wordt één extra woning toegestaan. Deze ontwikkeling is zodanig kleinschalig, dat de verkeersaantrekkende werking ruimschoots minder is dan bij de gevallen genoemd in de Regeling NIBM. Het project valt zonder meer onder de regeling NIBM. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Het aspect luchtkwaliteit zorgt daarom niet voor belemmeringen.

5.4 Bedrijven en milieuzonering

Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies, zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met milieuzonering om de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden, zodat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren.

Richtafstanden
Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. In de publicatie is een lijst opgenomen met bedrijfstypen. Voor de bedrijfstypen zijn indicatieve (richt)afstanden bepaald voor de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De richtafstanden vormen een indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende functies worden gesitueerd. Als bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).

Omgevingstype
De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit, zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Een rustige woonwijk is een woonwijk, die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor. Binnen gemengde gebieden heeft men te maken met milieubelastende en milieugevoelige functies, die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Voorbeelden van gebieden met functiemenging zijn horecaconcentratiegebieden, stadscentra, winkelcentra en winkelgebieden van dorpskernen, woon-werkgebieden met kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden langs stadstoegangswegen met meerdere functies en lintbebouwing in het buitengebied met veel agrarische en andere bedrijvigheid.

Beoordeling
Met dit wijzigingsplan wordt de huidige agrarische bedrijfsbestemming, een milieubelastende functie, gewijzigd naar een woonbestemming, een milieugevoelige functie. Deze wijziging is in het kader van milieuzonering relevant. Daarom is in beeld gebracht welke bedrijfsmatige functies er in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn. In de volgende tabel is dit aangegeven en is getoetst of de dichtstbijzijnde woning in de toekomstige situatie op voldoende afstand ligt. Uitgegaan is van het gebiedstype 'rustig buitengebied' en dus van de reguliere richtafstanden.

Adres   Functie   Milieucat.   Richtafstand   Afstand werkelijk  
De Wuurde 124   Intensieve veehouderij en dierenpension   4.1 en 3.2   200 m en 100 m   150 m  
Eimerensestraat 1   Varkenshouderij   4.1   200 m   300 m  
Eimerensestraat 2   Agrarisch bedrijf (grondgebonden)   3.2   100 m   250 m  
Tielsestraat 1   Groothandel in agrarische producten   3.1   50 m   400 m  

Uit de tabel volgt dat de woningen op voldoende afstand tot de omliggende bedrijvigheid liggen, met uitzondering van de locatie De Wuurde 124. Op deze locatie zijn een intensieve veehouderij en een dierenpension aanwezig. Ten opzichte van het dierenpension wordt voldoende afstand gehouden. De bestaande woning Kloosterstraat 25 ligt wel binnen de richtafstand tot de intensieve veehouderij. Omdat dit een bestaande (bedrijfs)woning van een derde is die niet wordt verplaatst en waarmee het bedrijf al rekening moet houden, zorgt de wijziging van de bestemming niet voor extra beperkingen voor het bedrijf. De nieuwe woning wordt op grotere afstand, op ongeveer 200 meter van de rand van het agrarisch bouwvlak, opgericht. Ook de nieuwe woning levert daarom geen (extra) beperkingen op. Bovendien staat voldoende vast, dat in de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering zal niet voor belemmeringen zorgen voor het plan. Er zijn geen beperkingen over en weer ten opzichte van andere functies.

5.5 Geurhinder

Voor veehouderijen is de regelgeving ten aanzien van het specifieke aspect geur vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet worden gekeken naar de aanvaardbaarheid van deze plannen in verband met omliggende geurbronnen, de zogenaamde omgekeerde werking.

Met behulp van verspreidingsmodellen kan de geurbelasting vanuit dierenverblijven op geurgevoelige objecten worden berekend. De geurbelasting van een individuele veehouderij wordt ‘voorgrondbelasting’ genoemd. De geurbelasting is afkomstig van dieren, waarvoor in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) een omrekeningsfactor is vastgesteld, zoals varkens, vleesvee, pluimvee, schapen en geiten. De maximaal toegestane geurbelasting van veehouderijen op geurgevoelige objecten is afhankelijk van de ligging (concentratiegebied of geen concentratiegebied en binnen of buiten de bebouwde kom).

Naast geurnormen stelt de Wgv ook eisen aan de (vaste) afstanden van veehouderijen tot geurgevoelige objecten. De afstanden gelden voor dieren waarvoor in de Rgv geen omrekeningsfactoren zijn vastgesteld, zoals melkrundvee, vrouwelijk jongvee en paarden. De minimaal aan te houden afstand bedraagt 50 meter tot een geurgevoelig object in het buitengebied.

Beoordeling en conclusie
In de directe omgeving van het plangebied zijn twee veehouderijen aanwezig (De Wuurde 124 en Eimerensestraat 1). Het bouwvlak van de intensieve veehouderij De Wuurde 124 ligt ongeveer 150 meter ten zuidoosten van de bestaande woning in het plangebied en bijna 200 meter van de nieuwe woning. De afstand van de woningen tot de varkenshouderij Eimerensestraat 1 is ruim 300 meter. De nieuwe woning wordt niet op kleinere afstand tot de veehouderijen opgericht dan de bestaande woning en dan overige woningen in de omgeving. De wijziging levert geen belemmeringen op voor de veehouderijen. Daarnaast is er, mede gezien de afstand tot de veehouderijen, sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Aan de vaste afstanden wordt ruimschoots voldaan.

De Wgv vormt daarom geen belemmering in het kader van dit wijzigingsplan.

5.6 Bodem

In het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder d) is bepaald dat voor de uitvoerbaarheid van een plan rekening moet worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen moet worden bepaald of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en of nader onderzoek en eventueel saneringen noodzakelijk zijn. Voor de gevallen waarin de bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, bepaalt de Wet bodembescherming dat de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen moeten bij voorkeur op schone grond worden gerealiseerd. Daarom is een bodemonderzoek conform de NEN 5740 richtlijnen noodzakelijk.

Beoordeling
Dit wijzigingsplan maakt een nieuwe woning mogelijk. Een bodemonderzoek is daarom noodzakelijk. Er is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, waarvan de onderzoeksrapportage in Bijlage 2 is opgenomen. Uit het onderzoek volgt dat er sprake is van een lichte verontreiniging met nikkel in de ondergrond en van een lichte verontreiniging met barium in het grondwater. Deze lichte verontreinigingen zijn waarschijnlijk te relateren aan verhoogde achtergrondwaarden. De lichte verontreinigingen vormen geen aanleiding voor nader bodemonderzoek. De bodemkwaliteit is geschikt voor het toekomstige gebruik als woonperceel.

Conclusie
Het aspect 'bodem' levert geen belemmeringen op voor dit plan. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

5.7 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de veiligheidsrisico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze externe veiligheidsrisico's moeten worden beoordeeld voor twee risiconormen, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor beide risiconormen geldt dat hoe groter de afstand tussen planontwikkeling en risicobron is, des te kleiner zal de impact van het plan zijn op de hoogte van het risico.

Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) heeft tot doel om hetzelfde minimale beschermingsniveau te bieden voor iedere burger in Nederland. Het PR beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn, etc.), waarbij de 10-6-contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is een afwegingsinstrument dat tot doel heeft een bewuste afweging te stimuleren over het risico op een ongeval met een groot aantal slachtoffers. Het GR beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het GR wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1.000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het GR (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken.

Samen met de hoogte van het GR moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegenomen in de beoordeling van het GR. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.

Beoordeling
Met het wijzigingsplan wordt één nieuwe woning mogelijk gemaakt en wordt de bestaande agrarische loods gesloopt. Met de nieuwe woning is er sprake van een nieuw kwetsbaar object. Op basis van de risicokaart van de provincie Gelderland is daarom een inventarisatie gemaakt van de risicobronnen in en rondom het plangebied, die een extern veiligheidsrisico kunnen veroorzaken. In figuur 5.1 is een uitsnede opgenomen van de provinciale risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0313BUITkloosstr25-VSG1_0007.png"  
Figuur 5.1 uitsnede provinciale risicokaart met het plangebied in zwarte cirkel (raadpleging 26 maart 2019, bron: Omgevingsdienst regio Arnhem).  


De informatie van de provinciale risicokaart levert de volgende inzichten op:

Transportroutes
Het plangebied ligt op ± 1.500 meter van de Betuweroute, op ± 3.100 meter van de spoorlijn Arnhem – Nijmegen, op ± 1.780 meter van de snelweg A15 en op ± 2.680 meter van de snelweg A50. Over deze transportassen vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Op basis van de regeling basisnet en de provinciale risicokaart is vastgesteld dat de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van deze vier risicobronnen niet over het plangebied ligt.

Ten aanzien van het groepsrisico is het plangebied gelegen in het invloedsgebied van de Betuweroute, de spoorlijn Arnhem–Nijmegen, de snelweg A15 en de snelweg A50. Ontwikkelingen binnen het invloedsgebied hebben mogelijk invloed op de hoogte van het groepsrisico. Echter is de afstand tussen het plan en de risicobronnen dermate groot (groter dan 200 meter) dat de wetgever heeft aangegeven dat het groepsrisico alleen beperkt verantwoord hoeft te worden. Hierdoor hoeft niet de hoogte van het groepsrisico in beeld gebracht te worden, maar enkel nog de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.

Buisleidingen
Aan de zuidwestzijde van het plan liggen twee aardgastransportleidingen (N568-30 en N568-37). Op basis van de provinciale risicokaart is vastgesteld dat de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van beide aardgastransportleidingen niet over het plangebied ligt. Daarnaast ligt ook de belemmeringenstrook niet over het plangebied.

Ten aanzien van het groepsrisico is het plangebied gelegen in het invloedsgebied groepsrisico van beide aardgastransportleidingen. Ontwikkelingen hierbinnen hebben mogelijk invloed op de hoogte van het groepsrisico. Doordat het plan maar één woning mogelijk maakt neemt het aantal personen beperkt toe met 2,4 personen (PGS 1 Deel 6 aanwezigheidsgegevens). Door deze beperkte toename van het aantal personen kan het groepsrisico nooit met 10% toenemen. Hierdoor kan er worden volstaan met een beperkte verantwoording groepsrisico. Hiervoor moeten nog enkel de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid worden beschouwd en de hoogte van het groepsrisico.

Inrichtingen
Het plangebied ligt op ongeveer ± 1.430 meter van het emplacement van de Betuweroute (genaamd CUP). Bij dit emplacement vinden rangeerbewegingen plaats met gevaarlijke stoffen.

Op basis van de risicokaart is vastgesteld dat plaatsgebonden risicocontour 10-6 niet over het plangebied ligt.

Het invloedsgebied groepsrisico (3.000 meter) van het CUP is wel gelegen over het plangebied.

Gezien de ontwikkeling ten opzichte van de huidige situatie beperkt van aard is (nieuwbouw van een woning), neemt het aantal personen maar beperkt toe. Hierdoor zal de gevraagde wijziging, wanneer berekend in een risicoberekening voor het groepsrisico, niet zichtbaar zijn. Verder blijkt uit de destijds uitgevoerde risicoberekening van het CUP dat de berekende hoogte van het groepsrisico zich ver beneden de oriëntatiewaarde bevindt. Wel moet het groepsrisico uitgebreid verantwoord worden conform artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Verantwoording groepsrisico
Het plan is gelegen in het invloedsgebied groepsrisico van verschillende externe veiligheidsrisicobronnen. Conform vigerende wetgeving moet de gemeente hierdoor het groepsrisico verantwoorden. Meer specifiek gaat om de wettelijke verplichting op grond van Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) artikel 7 en 9 (zie onderdelen H en I) vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over twee spoorlijnen en twee snelwegen, het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) artikel 12 (zie onderdelen B, H en I) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) artikel 13 vanwege het spoor emplacement CUP. De gemeente heeft bij het invullen van de verantwoordingsplicht een grote mate van beoordelingsvrijheid. Ten aanzien van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid heeft de veiligheidsregio adviesrecht. Bij het invullen van de verantwoordingsplicht is gebruik gemaakt van het advies van Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden (VGGM) van 8 mei 2019 (kenmerk: 190508-0035).

A. Personendichtheid
Het plan maakt de bouw van een woning mogelijk. Hierdoor neemt het aantal personen toe met 2,4 personen conform PGS 1 deel 6 aanwezigheidsgegevens.

B. Hoogte groepsrisico
Door de beperkte toename van het aantal personen (2,4 personen) zal de gevraagde wijziging, wanneer berekend in een risicoberekening voor het groepsrisico, niet zichtbaar zijn.

Verder blijkt uit de destijds uitgevoerde risicoberekening van het CUP door Oranjewoud/Save (kenmerk 040591 – P97, 2004) dat de berekende hoogte van het groepsrisico zich ver beneden de oriëntatiewaarde bevindt.

Voor de aardgastransportleidingen is geen risicoberekening beschikbaar. Echter doordat het landelijkgebied betreft met enkele woningen en agrarische bedrijven, zal het groepsrisico nooit meer dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde bedragen. Alles lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde betreft een zogenaamd verwaarloosbaar groepsrisico.

C t/m E. Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico binnen de inrichting
Omdat het plan beperkt van aard is en op grote afstand is gelegen van het CUP, ziet de gemeente Overbetuwe geen mogelijkheden om het groepsrisico verder te beperken. In het verleden zijn er aanvullende veiligheidsmaatregelen opgenomen in de omgevingsvergunning van het CUP.

F. De voor- en nadelen van andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico
De gemeente Overbetuwe ziet dan ook geen andere mogelijkheden voor een ruimtelijke ontwikkeling met een lager groepsrisico.

G. Mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen tot beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst
De gemeente Overbetuwe is niet voornemens nieuwe maatregelen te nemen om het groepsrisico te beperken.

H. Beheersbaarheid
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident met toxische stoffen te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen. VGGM ziet ook geen reden om nader te adviseren in het kader van de beheersbaarheid.

I. Zelfredzaamheid
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS palen) en NL-Alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid zijn voldoende en VGGM ziet ook geen reden om aanvullend te adviseren.

Conclusie
Het plan ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van een inrichting, buisleiding en transportroute met een externe veiligheidsrisico. De plaatsgebonden risicocontour van de diverse risicobronnen vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.

Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plangebied in het invloedsgebied van de Betuweroute, de spoorlijn Arnhem-Nijmegen, de snelweg A15 en A50, het CUP en twee aardgastransportleidingen. Op basis van de verantwoording groepsrisico (zie hierboven) wordt geconcludeerd dat het ruimtelijke initiatief geen significant effect heeft op het groepsrisico, dan wel de mogelijkheden voor rampenbestrijding en zelfredzaamheid. Daarmee is het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van het plan. De VGGM zag eveneens geen aanleiding om aanvullend te adviseren in het kader van de zelfredzaamheid en beheersbaarheid.

5.8 Kabels en leidingen

Het verrichten van werkzaamheden in de nabijheid van hoogspanningsmasten en -kabels en dergelijke, kan gevaar met zich meebrengen. Om dit gevaar zoveel mogelijk te beperken, moet de leidingbeheerder aangeven onder welke voorwaarden de werkzaamheden veilig kunnen plaatsvinden.

Beoordeling en conclusie
In het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Bovendien vinden er geen werkzaamheden plaats in het kader van de ontwikkeling, die tot gevaar of beperkingen ten aanzien van kabels en leidingen kunnen leiden. Tegenover het plangebied, aan de overzijde van de Kloosterstraat, ligt een gasleiding. De gasleiding en de bijbehorende belemmeringen-/onderhoudsstrook ligeen geheel buiten het plangebied. De wijzigingen en werkzaamheden, die bij de uitvoering van het plan worden verricht, hebben geen invloed op het functioneren, het beheer of het onderhoud van de leiding. Dit aspect levert dan ook geen belemmeringen op voor de realisatie van het plan.

5.9 Waterparagraaf

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder b) moet inzicht worden gegeven in de gevolgen voor de waterhuishouding die samenhangen met de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt. Daarbij zijn de hierna beschreven beleidsstukken van belang.

Rijksbeleid
Nationaal waterplan
In december 2015 stelde het kabinet het Nationaal Waterplan vast. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen.

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Provinciaal beleid
Provinciaal Waterplan
In het Waterplan Gelderland is het waterbeleid beschreven aan de hand van een aantal thema's, zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2027 en 2015 er liggen. Daarbij is beschreven hoe de provincie voor de planperiode de uitvoering van acties ziet om die doelstellingen te bereiken. Bij sommige thema's gelden aanvullende waterdoelstellingen voor specifieke waterhuishoudkundige functies.

Waterschap Rivierenland
Waterbeheerplan 2016-2021
Dit plan, vastgesteld op 27 november 2015, gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. In het Waterbeheerplan staat wat Waterschap Rivierenland de komende periode gaat doen om inwoners van het rivierengebied veiligheid en voldoende schoon en mooi water in sloten en plassen te kunnen blijven bieden. Het plan is in samenwerking met onder meer de gemeente Overbetuwe opgesteld.

Keur Waterschap Rivierenland 2014
Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de 'Keur Waterschap Rivierenland 2014' van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen, die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd zonder een ontheffing van het Waterschap. De wateren en waterkeringen, waarop de keur van toepassing is, zijn vastgelegd in de legger wateren.

Realisatie van nieuwe bebouwing en/of verhard oppervlak moet hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Bij het toevoegen van bebouwing of verharding geldt een compensatieplicht. Er geldt een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht wanneer minder verharding dan 500 m² in stedelijk gebied of minder dan 1.500 m² in landelijk gebied wordt toegevoegd.

Gemeente Overbetuwe
Waterplan Overbetuwe
In 2008 stelde de gemeente Overbetuwe in samenwerking met het Waterschap Rivierenland het Waterplan Overbetuwe vast. Het waterbeheerplan van het waterschap is later geactualiseerd (zie hierboven), ook in samenwerking met onder meer de gemeente Overbetuwe. Beide plannen gelden naast elkaar.

In het Waterplan Overbetuwe wordt het beleidskader geschetst en worden concrete maatregelen voor het watersysteem uitgewerkt. Naast het waterplan wordt parallel een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgesteld waarin de maatregelen voor de riolering (waterketen) worden uitgewerkt.

Met het opstellen van een waterplan wordt inzicht gegeven in de relevante wateropgaven voor de gemeente Overbetuwe, zoals:

  • wateroverlast, het zoeken van oplossingen om wateroverlast tegen te gaan;
  • waterkwaliteit, het onderzoeken van mogelijkheden voor het verbeteren van de waterkwaliteit;
  • grondwater, het inventariseren van grondwateroverlast;
  • beleving van water, burgers betrekken bij water;
  • afspraken en taken van waterschap en gemeente.

Beoordeling
Met dit wijzigingsplan vinden de volgende wijzigingen plaats:

  • sloop van bestaande loods (circa 910 m²);
  • behoud van een bestaande (bedrijfs)woning;
  • nieuwbouw van één vrijstaande woning met bijgebouwen (gezamenlijk circa 210 m²) en verharding.

Per saldo neemt het verhard oppervlak af. Een compensatieplicht voor de nieuwe verharding is daarom niet aan de orde. Wel is van belang, dat de ontwikkeling hydrologisch neutraal wordt uitgevoerd. De bestaande woning blijft aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel en de nieuwe woning wordt hierop eveneens aangesloten. Afvalwater van beide woningen wordt via het gemeentelijk rioolstelsel getransporteerd. Hemelwater wordt gescheiden afgevoerd.

Rondom het plangebied zijn enkele watergangen aanwezig. Volgens de Legger van het waterschap betreft dit een B-watergang aan de zuidoostkant van het perceel, een C-watergang aan de zuidwestelijke perceelsgrens (meest zuidelijke deel is als B-watergang aangemerkt) en een C-watergang aan de noordelijke perceelsgrens. Het plan heeft op de watergangen vrijwel geen invloed. Ter plaatse van de C-watergang aan de zuidwestkant wordt de oprit voor de nieuwe woning voorzien. Hiervoor zal naar verwachting een duiker of daarmee vergelijkbare constructie benodigd zijn. Hiervoor volstaat naar verwachting een melding. Er moet dan worden voldaan aan de algemene regels uit de Keur. Dit aspect vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan. Het inrichtingsplan voorziet in het toevoegen van nieuw oppervlaktewater in de vorm van een poel ter plaatse van de bestaande loods. Dit oppervlaktewater wordt niet aangesloten op de bestaande watergangen.

Het plangebied ligt niet binnen de beschermingszone van een waterkering.

Conclusie
Het plan heeft geen negatieve effecten op de waterhuishouding, oppervlaktewater of waterkeringen. Dit aspect levert geen belemmeringen of nadere voorwaarden voor de ontwikkeling op.

5.10 Flora en fauna

De bescherming van de natuur is sinds 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet vervangen. De Wnb geeft het wettelijke kader voor de bescherming van natuurgebieden en voor soortenbescherming. Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of de Wnb de uitvoering van het plan niet in de weg staat in verband met de bescherming van gebieden en dier- en plantsoorten. De provincies zijn het bevoegd gezag voor zowel de gebieds- als de soortenbescherming.

Gebiedsbescherming
In de Wnb is de bescherming opgenomen van Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of dit plan, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Een ruimtelijk plan, dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan alleen worden vastgesteld als uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als deze zekerheid er niet is, kan het plan worden vastgesteld als wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voorhanden;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
  • de noodzakelijke compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen: Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. Voor deze gebieden geldt een planologisch beschermingsregime. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) met de bijbehorende Groene Ontwikkelingszones (GO). Activiteiten in deze gebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten hebben op de wezenlijke kenmerken of waarden of als deze kunnen worden tegengegaan met mitigerende maatregelen.

Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn;
  • de bescherming van overige soorten.

Per beschermingsregime is aangegeven welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag.

Beoordeling
Met dit wijzigingsplan vinden de volgende wijzigingen plaats:

  • sloop van bestaande loods en vervallen van een agrarische bedrijfsbestemming;
  • behoud van een bestaande woning;
  • nieuwbouw van één vrijstaande woning met bijgebouwen op bestaande agrarische gronden.

Hiermee is er sprake van functionele wijzigingen en van ingrepen, die mogelijk relevant zijn in het kader van soorten- en gebiedsbescherming. Daarom is een quickscan flora en fauna uitgevoerd, waarin is onderzocht of de ingrepen potentiële negatieve effecten op beschermde soorten, gebieden en houtopstanden hebben. De rapportage is opgenomen in Bijlage 3. De onderzoeksresultaten worden hierna besproken.

Gebiedsbescherming
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen beschermde natuurgebieden aanwezig. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is het gebied 'Gelderse Poort' op een afstand van 3,5 kilometer. De ingrepen waarin het plan voorziet, leiden niet tot negatieve effecten op Natura 2000-gebieden. Overtreding van de Wnb in dit opzicht is niet aan de orde.

Er liggen ook geen gebieden, die behoren tot het Natuur Netwerk Nederland, in of op korte afstand van het plangebied. Negatieve effecten op NNN-gebieden zijn niet aan de orde.

Soortenbescherming
Jaarrond beschermde nesten zijn niet aangetroffen en worden niet verwacht. Aanwezigheid van algemene broedvogels is niet uitgesloten. Broedende vogels mogen niet worden verstoord. De werkzaamheden moeten daarom buiten het broedseizoen worden uitgevoerd of er moet voorafgaand aan de werkzaamheden door een deskundige worden onderzocht of broedvogels die verstoord kunnen worden, aanwezig zijn. Met inachtneming van deze werkwijze kan overtreding van de Wnb worden voorkomen.

Verder kunnen enkele soorten vleermuizen in het plangebied voorkomen (gewone en ruige dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis, gewone grootoorvleermuis, baardvleermuis). Ten aanzien van deze soorten is er uitsluitend sprake van geschikt foerageergebied. De ingrepen zorgen niet voor kwaliteitsafname van het foerageergebied voor vleermuizen. Er worden geen verblijfplaatsen verwacht. Negatieve effecten zijn daarom niet te verwachten.

Het aspect soortenbescherming levert geen belemmeringen op. Overtreding van de Wnb kan, onder voorwaarden, worden voorkomen.

Conclusie
Het aspect flora en fauna zorgt niet voor belemmeringen bij de uitvoering van het plan. Er is geen nader onderzoek noodzakelijk.

5.11 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie
De bescherming van archeologisch erfgoed in Nederland is vastgelegd in de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden. De Erfgoedwet is in de plaats gekomen van zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1988. Onderdelen van de Monumentenwet, die van toepassing waren op de fysieke leefomgeving, gaan naar de Omgevingswet, die naar verwachting in 2021 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is daartoe in de Erfgoedwet voor de periode tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet een overgangsregeling opgenomen.

De basis van de bescherming van archeologisch erfgoed in de Erfgoedwet is het verdrag van Valletta (ook wel het verdrag van Malta). De bescherming heeft als doel om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk in situ, dus in de grond, te behouden. Dankzij het principe van “de verstoorder betaalt” uit het verdrag van Valletta worden meer archeologische resten in situ behouden.

De gemeente Overbetuwe heeft voor haar gemeentelijk grondgebied een erfgoedplan en een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt. Het erfgoedplan beoogt versterking van de plaats en betekenis van cultuurhistorie als factor in het ruimtelijk beleidsproces. Dit beleid is vertaald in de bestemmingsplannen binnen het gemeentelijk grondgebied.

Cultuurhistorie
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a Bro) moet in het plan rekening worden gehouden met cultuurhistorie. Cultuurhistorie heeft onder andere betrekking op de historische stedenbouwkundige en historisch geografische waarden in het gebied. In het plan moet beschreven worden hoe met de in het gebied aanwezige waarden en de aanwezige of te verwachten monumenten wordt omgegaan.

De Erfgoedwet bevat de wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en archeologie in Nederland. Het is op basis hiervan verplicht om de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie mee te nemen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Beoordeling
Archeologie
Het plangebied ligt in een gebied met (hoge) archeologische verwachtingswaarde volgens de archeologische beleidskaart. Daarnaast is in het huidige bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' in het plangebied opgenomen op basis van de beleidskaart. Er geldt een onderzoeksplicht in geval er bodemingrepen plaatsvinden met een omvang van minimaal 100 m² en een diepte van 0,3 meter of meer.

In dit wijzigingsplan worden de archeologische (verwachtings)waarden, zoals aangegeven op de beleidskaart, vertaald door middel van het behouden van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' op de verbeelding en in de regels. Op deze wijze is de bescherming van eventuele archeologische waarden voor de toekomst gewaarborgd. Archeologisch onderzoek is in het kader van dit wijzigingsplan niet noodzakelijk. Voordat een omgevingsvergunning voor de bouw van de nieuwe woning kan worden verleend, is naar verwachting een archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Cultuurhistorie
Het plangebied ligt niet in een cultuurhistorisch waardevol gebied. Wel is voor de toekomstige inrichting van de percelen rekening gehouden met de culturhistorische en landschappelijke waarden en kenmerken van het gebied. Zie hierover nader paragraaf 4.3. Het plan houdt in voldoende mate rekening met het aspect cultuurhistorie.

Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie zorgen niet voor belemmeringen in het kader van dit wijzigingsplan. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' wordt gehandhaafd.

5.12 Verkeer en parkeren

Verkeer
In de huidige situatie is in het plangebied een agrarisch bedrijf met een bedrijfswoning toegestaan. Na de omvorming zijn er twee vrijstaande woningen toegestaan. Er is daarmee in planologisch opzicht sprake van een zeer geringe toename van het aantal verkeersbewegingen, maximaal enkele verkeersbewegingen per etmaal. Deze toename is zodanig gering, dat deze niet merkbaar is en niet tot problemen in de verkeersafwikkeling leidt. Het verkeer wordt voor beide woningen ontsloten op de Kloosterstraat. Dit is een lokale weg, die nauwelijks door doorgaand verkeer wordt gebruikt en een lage verkeersintensiteit kent. Dit karakter verandert niet.

Er zijn in de toekomstige situatie twee in-/uitritten tot het plangebied aanwezig. Deze worden op voldoende onderlinge afstand voorzien en er zijn geen wezenlijke wijzigingen aan de infrastructuur benodigd. In verkeerskundig opzicht zijn er geen belemmeringen voor het plan.

Parkeren
De gemeente Overbetuwe heeft parkeernormen vastgesteld in de Nota Parkeernormen gemeente Overbetuwe 2016 (hierna: de Nota). In de toekomstige situatie zijn twee vrijstaande woningen in het plangebied toegestaan. Op beide percelen is voldoende ruimte aanwezig om voldoende parkeerplaatsen (minimaal 2 per woonperceel) te realiseren. Het inrichtingsplan voorziet daar ook in. De parkeerplaatsen komen aansluitend op de opritten.

In de planregels is opgenomen, dat voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein aanwezig moeten zijn. Bij een gebruikswijziging of een bouwplan, zal aan de op dat moment geldende parkeernormen moeten worden getoetst.

Het aspect parkeren zorgt niet voor belemmeringen in het kader van dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Toets aan voorwaarden wijzigingsbevoegdheid

Het wijzigen van de huidige agrarische bedrijfsbestemming in combinatie met het oprichten van één nieuwe woning is mogelijk met toepassing van artikel 3.6.5 van het huidige bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe'. Een wijzigingsplan kan uitsluitend worden opgesteld als wordt aangetoond dat aan de voorwaarden van de toe te passen wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan. Hierna wordt een opsomming van deze voorwaarden weergegeven en wordt het plan getoetst aan deze voorwaarden.

  • a. ter compensatie van de sloop van minimaal 750 m² voormalige bedrijfsbebouwing en/of bijgebouwen bij de bedrijfswoning, niet zijnde monumentale of karakteristieke bebouwing, mogen:
    1. twee woningen in één bestaand voormalig bedrijfsgebouw en/of bijgebouw of
    2. twee woningen in één nieuw woongebouw of
    3. één vrijstaande woning
    worden opgericht;

In dit geval wordt meer dan 750 m² gesloopt, namelij circa 910 m². Dit betreft de loods (voormalig bedrijfsgebouw). Er wordt één nieuwe vrijstaande woning opgericht.

  • b. ter compensatie van de sloop van minimaal 1.500 m² voormalige bedrijfsbebouwing en/of bijgebouwen bij de bedrijfswoning, mogen:
    • 1. maximaal drie woningen in één bestaand bedrijfsgebouw of bijgebouw of
    • 2. één woning in één bestaand bedrijfsgebouw of bijgebouw en maximaal twee woningen in één nieuw woongebouw of
    • 3. maximaal drie woningen in één nieuw woongebouw of
    • 4. maximaal twee nieuwe vrijstaande woningen

worden opgericht;

Deze voorwaarde is niet van toepassing, omdat gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid onder a.

  • c. alle voormalige agrarische bedrijfsbebouwing en/of bijgebouwen, niet zijnde bedrijfsbebouwing of bijgebouwen zoals bedoeld onder a en/of b, welke niet als monumentaal of karakteristiek kunnen worden aangemerkt, dienen gesloopt te worden;

Na sloop van de loods resteert uitsluitend nog de bestaande woning met bijgebouw. Aan deze voorwaarde wordt dus voldaan.

  • d. de oppervlakte van de nieuw te bouwen woongebouwen en/of woningen bedraagt maximaal 50% van de gesloopte oppervlakte;

In de toekomstige sitatie wordt een vrijstaande woning (9x13 meter) met maximaal 90 m² aan bijgebouwen mogelijk gemaakt. Dit is gezamenlijk ruimschoots minder dan 50% van de te slopen bebouwing (>750 m²).

  • e. de nieuw te realiseren woningen hebben een inhoud van minimaal 400 m³ en maximaal 800 m³;

De nieuwe woning krijgt een inhoud van maximaal 600 m³.

  • f. het bepaalde in artikel 27.2.2 (=bijgebouwenregeling bij de bestemming 'Wonen') is van toepassing, met dien verstande dat, voor zover minimaal 1 hectare grond in eigendom blijft, de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bij de voormalige bedrijfswoning maximaal 150 m² mag bedragen;

De regeling met betrekking tot het oprichten van bijgebouwen, zoals opgenomen in artikel 27.2.2 van het huidige bestemmingsplan, wordt in de bestemming 'Wonen' (artikel 4.2.2) overgenomen.

  • g. er sprake is van een landschappelijke inpassing, waartoe een landschapsplan dient te worden opgesteld;

Er is een inrichtingsplan opgesteld, waarin de landschappelijke inpassing van het perceel is beschreven. In paragraaf 4.3 is hierop nader ingegaan en zijn de daarbij gemaakte keuzes toegelicht. Het inrichtingsplan is opgenomen als Bijlage 1 bij de planregels van het wijzigingsplan. Realisatie en instandhouding van de landschappelijke inpassing is in de planregels geborgd. Hiermee wordt aan de voorwaarde voldaan.

  • h. er geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;

In paragraaf 5.12 is verantwoord dat er geen onevenredige verkeersaantrekkende werking optreedt met het toevoegen van één extra woning.

  • i. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;

Dit aspect is in paragraaf 5.12 verantwoord. In de planregels is juridisch gewaarborgd dat er voldoende parkeerkeergelegenheid op eigen terrein volgens de gemeentelijke Nota Parkeernormen (2016) wordt voorzien.

  • j. in de nabijheid gelegen functies en waarden niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad;

In paragraaf 5.4 is getoetst of de wijziging van de bestemming tot beperkingen voor omliggende functies leidt en is aangetoond dat dit niet het geval is.

  • k. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.

De twee woonpercelen in de toekomstige situatie liggen niet in de directe nabijheid van andere woningen. De ontwikkeling leidt daarom niet tot onevenredige aantasting van privacy en woongenot. Daarnaast zorgt de ontwikkeling niet voor wezenlijke belemmeringen van het uitzicht. Verder is bij voorwaarde j. al aan de orde gekomen, dat de ontwikkelings- en gebruiksmogelijkheden voor bedrijfsmatige functies niet worden geschaad. Aan deze voorwaarde wordt kortom voldaan.

Conclusie
Het plan voldoet aan de voorwaarden om de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 3.6.5 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe' te kunnen toepassen. Verder is in deze toelichting aangetoond dat het plan in overeenstemming met het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is. Daarom is het mogelijk om de bestemmingswijziging en nieuwbouw van één woning door middel van een wijzigingsplan toe te staan.

6.2 Algemene opzet

Inleiding
Dit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte en de gewenste ontwikkeling, zoals beschreven in de voorgaande hoofdstukken, in het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan (de verbeelding en regels).

Het wijzigingsplan 'Buitengebied, Kloosterstraat 25, Elst' bestaat uit de volgende onderdelen:

De toelichting
In de toelichting is de ontwikkeling beschreven en verantwoord, zowel op basis van het beleid als op basis van milieu-hygiënische aspecten, aangevuld met een toelichting op de juridische opzet.

De regels
Deze bevatten de bouw- en gebruiksregels binnen de verschillende bestemmingen en algemene regels die in het gehele plangebied gelden. Daarnaast zijn waar nodig afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen om het plan de benodigde flexibiliteit te geven.

De verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen 'Agrarisch', 'Wonen' en 'Waarde - Archeologische verwachting 2' opgenomen. Verder zijn er twee bouwvlakken opgenomen met maatvoeringsaanduidingen. Vanwege de in het plan opgenomen voorwaardelijke verplichtingen zijn er twee specifieke aanduidingen opgenomen ter plaatse van het nieuwe woonperceel en de te slopen loods.

De opzet van het plan
Een wijzigingsplan is een juridisch plan dat bindend is voor de inwoners en voor de overheid. Qua systematiek is aangesloten bij het huidige bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe' (moederbestemmingsplan).

Bouwplan
Als een aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt ingediend, zijn in eerste instantie de bestemming met bijhorende regels van belang. Als het nieuwe en het beoogde gebruik past binnen de toegekende bestemming dan kan de omgevingsvergunning worden verleend.

6.3 Toelichting op de verbeelding en regels

Op de verbeelding zijn de bestemmingen onderscheiden. De bestemmingen zijn afgeleid uit het gebruik (de aanwezige functies). De bestemmingen vormen het zogenaamde casco van het plan, waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken. Hierna worden de in het plan opgenomen bestemmingen nader toegelicht.

Agrarisch
Het grootste deel van het plangebied blijft bestemd als 'Agrarisch'. Het huidige agrarische bouwvlak wordt verwijderd. De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten, hobbymatig agrarisch gebruik, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, extensieve dagrecreatie en behoud en ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden. Het gebruik van de boomgaard mag in de toekomstige situatie uitsluiten hobbymatig zijn; een boomkwekerijbedrijf is niet toegestaan. Daarnaast mogen geen bestrijdingsmiddelen worden gebruikt.

Binnen de bestemming mogen slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

Wonen
De twee toekomstige woonpercelen zijn bestemd als 'Wonen'. Ter plaatse van het bestaande, te handhaven hoofdgebouw van de woning Kloosterstraat 25 is een bouwvlak opgenomen. Tevens is voor de nieuwe woning een bouwvlak opgenomen op basis van het inrichtingsplan. Per bouwvlak is één woning toegestaan. In de bouwvlakken en de achtererfgebieden (3 meter achter het verlengde van de voorgevels) zijn bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen) toegestaan. Er zijn regels opgenomen voor nieuwbouw van bijbehorende bouwwerken. Het oprichten van de nieuwe woning is alleen toegestaan op voorwaarde dat de bestaande loods wordt gesloopt en de landschappelijke inpassing, beplanting en poel volgens het inrichtingsplan worden gerealiseerd en in stand worden gehouden.

De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor wonen, al dan niet met een aan huis gebonden beroep onder voorwaarden, hobbymatig agrarisch grondgebruik, tuinen, erven en bijbehorende voorzieningen. Het gebruik van de bebouwing en gronden voor woondoeleinden is uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein aanwezig is.

Waarde - Archeologische verwachting 2
In het plangebied is tevens de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' opgenomen, ten behoeve van het behoud en de bescherming van archeologische waarden in of nabij het plangebied. Deze dubbelbestemming komt overeen met de archeologische beleidskaart van de gemeente en het huidige bestemmingsplan. Naast deze dubbelbestemming hebben de betrokken gronden altijd nog de betreffende hoofdbestemming. De regels van de hoofdbestemming en de dubbelbestemming zijn beide van toepassing, maar bij strijd tussen deze bepalingen prevaleren de bepalingen van de dubbelbestemming. De reden hiervoor is, dat de belangen van de dubbelbestemming zwaarder wegen dan die van de hoofdbestemming. De dubbelbestemming bevat een omgevingsvergunningplicht en plicht tot het doen van archeologisch onderzoek voor bodemingrepen dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld, met een omvang van meer dan 100 m². Voordat een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of voor het uitvoeren van werkzaamheden wordt verleend, waarbij deze drempelwaarde wordt overschreden, moet een archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels
In dit artikel is een regeling met betrekking tot ondergronds bouwen opgenomen. Dit is in beginsel uitsluitend toegestaan, daar waar bovengronds ook gebouwen zijn toegestaan. Tevens is een regeling opgenomen ten aanzien van bestaande afwijkende maatvoeringen, zoals hoogten en oppervlakten.

Algemene gebruiksregels
Dit artikel bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan.

Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Het gaat hier onder meer om kleinschalige afwijkingen van de voorschreven maatvoering, overschrijdingen van de bouwgrenzen en tijdelijk kamperen.

Algemene wijzigingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een wijzigingsplan afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Dit betreft kleine wijzigingen van de bestemmingsgrenzen en het bouwen van kleine gebouwen voor openbare nutsvoorzieningen.

Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Het voor alle ruimtelijke plannen verplichte overgangsrecht is opgenomen. Bouwwerken, welke op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend), mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gebruikmaken van hun handhavingbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Financiële toelichting

Kostenverhaal
Uitgangspunt voor de ontwikkeling is dat deze voor de gemeente budgetneutraal wordt ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de gemeenteraad van Overbetuwe verplicht om, als sprake is van een bouwplan, de gemeentelijke kosten te verhalen. In dit geval is er sprake van een bouwplan. Daarom is kostenverhaal verplicht.

Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst afgesloten, waarmee het kostenverhaal anderzins is verzekerd. Het vaststellen van een exploitatieplan is daarom niet nodig. Daarnaast is met de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst afgesloten. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer.

Financiële haalbaarheid
Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten, omdat er sprake is van een kleinschalige en concrete ontwikkeling. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak

8.1 Inleiding

De procedures voor vaststelling van een wijzigingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, voordat een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien kan het noodzakelijk zijn om belanghebbenden de gelegenheid te bieden om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Dit is afhankelijk van de inspraakverordening van de gemeente. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het wijzigingsplan van start gaan.

8.2 Inspraak

De Wro zelf bevat geen bepalingen over inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrijstaat toch inspraak te verlenen op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Voor dit wijzigingsplan heeft, gezien de aard en kleinschalige omvang van de ontwikkeling, geen inspraak plaatsgevonden.

8.3 Overleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen. Ook moet overleg worden gepleegd met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of die belast zijn met de behartiging van belangen, welke in het plan in het geding zijn. Gezien de aard en de kleinschalige omvang van de ontwikkeling, heeft in dit geval geen vooroverleg plaatsgevonden.

8.4 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure vindt plaats volgens artikelen 3.7 tot en met 3.9 van de Wet ruimtelijke ordening. Het wijzigingsplan is in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken vanaf 27 mei 2019. Gedurende deze periode konden zienswijzen tegen het plan kenbaar worden gemaakt. Er is één zienswijze ingediend. Deze is in het als bijlage opgenomen 'Rapport zienswijzen en ambtshalve wijziging' samengevat en van een reactie voorzien. De zienswijze leidt niet tot aanpassing van het wijzigingsplan. Ambtshalve is één wijziging in de regels van het wijzigingsplan aangebracht.

Het wijzigingsplan is op 12 november 2019 vastgesteld.

8.5 Beroep

Na vaststelling wordt het wijzigingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.