Plan: | Den Brabander - De Heerebeemd |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1723.bpbrabheer-VS01 |
Aan de zuidwestzijde van de kern Chaam, gemeente Alphen-Chaam, is het woongebied 'Den Brabander' in ontwikkeling. De beleidsmatige basis hiervan ligt besloten in achtereenvolgens het Centrumplan Chaam, de StructuurvisiePlus (beide uit 2001) en meest recent het 'Structuurplan Den Brabander' uit 2006. In het structuurplan is op hoofdlijnen de meest gewenste ruimtelijke invulling van het gebied aangegeven. Aan de hand van een aantal inmiddels vastgestelde bestemmingsplannen is een groot deel van De Brabander reeds tot uitvoer gebracht. Enkel voor de fasen 4 en 5, geheel aan de zuidoostzijde van De Brabander, is dat nog niet het geval.
De gemeente Alphen-Chaam is voornemens om ook deze laatste twee fasen te gaan ontwikkelen. Hiertoe is door Compositie 5 stedenbouw bv een stedenbouwkundig plan met verkaveling opgesteld. In het stedenbouwkundig plan is tevens de locatie 'De Heerebeemd' fase 2 betrokken. Dit betreft de direct aan Den Brabander grenzende gronden, gelegen op de achterzijden van de percelen aan de Baarleseweg, het historische lint van de kern Chaam. Voor een bestaande bedrijfskavel aan de Baarleseweg 40 geldt dat hiervan behalve het achterste ook het voorste deel wordt betrokken bij de planvorming. De overtollige bedrijfsbebouwing zal daartoe worden geamoveerd. De locatie wordt herbestemd met een gemengde bestemming, met een woning en maximaal 250 m² aan andere functies.
Aangezien de voorgenomen realisatie van Den Brabander fase 4 en 5 en De Heerebeemd fase 2, alsmede het gebruik van de bedrijfswoning aan de Baarleseweg 40 niet mogelijk is op grond van het vigerende juridisch-planologische kader, is het noodzakelijk dat ook voor deze gronden een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld. Het onderhavige bestemmingplan "Den Brabander - De Heerebeemd" betreft dit nieuwe bestemmingsplan.
Samengevat zijn dit de doelen van het onderhavige bestemmingsplan "Den Brabander - De Heerebeemd":
Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan ligt aan de zuidzijde van de kern Chaam en wordt in het noorden en westen begrensd door de reeds ontwikkelde delen van Den Brabander. Aan de oostzijde wordt de plangrens gevormd door de achterzijden van de bebouwing aan de Baarleseweg. De begrenzing aan de zuidzijde is met het buitengebied. De tot het plangebied deel uitmakende percelen staan kadastraal bekend als gemeente Chaam, sectie C, nummers 1576, 1900 (gedeeltelijk), 1901 (gedeeltelijk), 1902, 1933, 1934, 1939 en 5537 (gedeeltelijk) en L, nummers 319, 320, 321, 900 (gedeeltelijk) en 942 (gedeeltelijk). Het totale plangebied is circa 2 hectare groot. Behalve woningen, groenvoorzieningen en landbouwgronden zijn in de directe omgeving van het plangebied enkele detailhandelszaken en een transformatorstation aanwezig.
Uitsnede topografische kaart ter hoogte van het plangebied. Bron: www.topotijdreis.nl, 2019
Satellietfoto met weergave plangebied aan de zuidzijde van Chaam. Bron: StreetSmart, 2019.
Toetsingskader
Ter plaatse van het plangebied vigeren de volgende bestemmingsplannen:
Op basis van deze bestemmingsplannen hebben de gronden binnen het plangebied de bestemmingen 'Agrarisch gebied met landschappelijke waarde', 'Bedrijf' met de functieaanduiding 'Detailhandel', 'Groen' en 'Tuin - 2' en (gedeeltelijk) de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Tevens valt de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - lpg' / 'veiligheidszone - bevi' gedeeltelijk binnen het plangebied.
Beoordeling
Geen van de vigerende bestemmingen staan het toevoegen van burgerwoningen toe. Binnen de bestemming 'Bedrijf' is maximaal één (bedrijfs)woning toegestaan. De overige bestemmingen laten geen gebouwen of enkel bijbehorende bouwwerken toe. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' legt beperkingen op aan nieuwe ontwikkeling in die zin dat grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm over een oppervlakte groter dan 100 m² niet zonder meer zijn toegestaan. De gebiedsaanduiding komt voort uit de aanwezigheid van een tankstation met lpg-installatie aan de Baarleseweg 43 en legt beperkingen op aan de nieuwbouw van (beperkt) kwetsbare objecten.
Uitsnede vigerende digitale bestemmingsplannen met het plangebied rood omkaderd. Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl, 2019.
Uitsnede vigerende analoge bestemmingsplan " Buitengebied Chaam" met het plangebied rood omkaderd.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het initiatief niet realiseerbaar is op basis van de vigerende bestemmingsplannen. Het onderhavige bestemmingsplan 'Den Brabander - De Heerebeemd' voorziet in een nieuwe juridisch-planologische regeling om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken.
In hoofdstuk 2 worden de bestaande situatie in het plangebied en het planvoornemen beschreven. In hoofdstuk 3 wordt een omschrijving van de vigerende ruimtelijke beleidskaders gegeven, waarna in hoofdstuk 4 de milieuhygiënische aspecten aan bod komen. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hoofdstuk 6 en 7 beschrijven tenslotte respectievelijk de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Ontstaansgeschiedenis
Het gebied rondom Chaam wordt gekenmerkt door een oud agrarisch cultuurlandschap. De landschappelijke basisstructuur wordt gevormd door beekdalen en zwakglooiende dekzandruggen.
De naam Chaam verwees oorspronkelijk naar een groter gebied, een gebied met de gehuchten Snijders-Chaam, Dassemus, Ginderdoor, Houtgoor en Leg. Het huidige dorp is ontstaan ter hoogte van het gebied dat nu bekend staat als de Driehoek. Dit was in vroeger tijden een centraal punt en een kruising van wegen. Gezien haar centrale ligging werd besloten hier de kerk te bouwen voor alle omringende gehuchten en buurtschappen. Rondom deze kerk is vervolgens na verloop van tijd een concentratie van bebouwing ontstaan. Met deze ontstaansgeschiedenis behoort het dorp tot de categorie 'tiendakkerdorpen'.
De ligging van de kern Chaam heeft direct te maken met de geomorfologische situatie en is ook sterk bepalend geweest voor de vorm ervan. Chaam ligt in de lengte over een zandrug en wordt aan noordelijke en zuidelijke zijde begrensd door beken (de Chaamse beken). Deze gegevenheden vormen de inbedding van het dorp in het landschap. De planmatige uitbreidingen die in de tweede helft van de vorige eeuw bij de kern werden gerealiseerd, zijn met name aan weerszijden van de oude lintbebouwing gesitueerd. De langwerpige vorm van het dorp is hierbij niet wezenlijk aangetast. In de occupatiegeschiedenis behoorde het gebied van de gehele uitbreidingslocatie Den Brabander tot de zogenaamde madelanden. Langs de Groote of Roode Beek lagen de groenlanden, de laagste en natste delen werden madelanden genoemd. Deze waren alleen geschikt als hooiland. De gronden binnen het plangebied betreffen de laatste van deze gronden die nog niet zijn ontwikkeld in het kader van uitbreidingslocatie Den Brabander.
De gronden behorende tot De Heerebeemd zijn reeds vanaf de tweede helft van de 20e eeuw in gebruik genomen voor occupatie. Het betreft de achtererven behorende bij de (oorspronkelijke) lintbebouwing aan de Baarleseweg.
Uitsnede historische topografische kaart circa 1900, met het plangebied rood omkaderd. Bron: www.topotijdreis.nl, 2019.
Ruimtelijke structuur
In de huidige situatie wordt de ruimtelijke structuur van het plangebied overwegend gekenmerkt door de twee centraal gelegen agrarische percelen en de daaromheen aanwezige groenstructuren. Daarnaast vormen de achtererven van de percelen aan de Baarleseweg een kenmerkend element van de bestaande ruimtelijke structuur. De gronden zijn overwegend ingericht als (sier)tuin bij de woningen aan de Baarleseweg. Bebouwing is nauwelijks aanwezig, uitgezonderd bij het bedrijf aan de Baarlesweg 40, waar een bedrijfspand staat.
Uitsnede actuele topografische kaart circa 2018, met het plangebied rood omkaderd. Bron: www.topotijdreis.nl, 2019.
Functionele structuur
Het plangebied wordt in functioneel opzicht gekenmerkt door enerzijds agrarisch gebruik en anderzijds het gebruik als tuin of erf bij de woningen en het bedrijf aan de Baarleseweg.
Stedenbouwkundig plan
Het planvoornemen gaat uit van de afronding van het in ontwikkeling zijnde woongebied Den Brabander - De Heerebeemd. Voor dit woongebied is voor aanvang van de planontwikkeling een structuurschets opgesteld die verwoord en verbeeld is in het document 'Startnotitie woongebied Den Brabander'. Onderhavig planvoornemen is geënt op de belangrijkste stedenbouwkundige principes uit deze structuurschets. Het plan dient zich dan ook te voegen naar de bestaande landschappelijke karakteristieken en een passende en representatieve afronding te vormen richting het buitengebied en de westelijk gelegen terpenzone.n
Plankaart structuurschets Den Brabander met globale situering plangebied
Ruimtelijke hoofdopzet
De verkaveling is afgestemd op de fasering die voortkomt uit het totale plan voor het woongebied, bestaande uit fase 4 en 5 van Den Brabander en fase 2 van De Heerebeemd. De gebogen bebouwingsrand die de overgang vormt naar de terpenzone wordt doorgezet en begeleid door bebouwing. Centraal in het plangebied vormt de bestaande sloot en de bestaande karakteristieke bomen een beeldbepalende structuurdrager. Verder wordt de Altena, nu een doodlopende weg, doorgezet en begeleid door bebouwing.
Verkavelingsplan Den Brabander - De Heerebeemd
Ontsluitingsstructuur
De Altena wordt doorgetrokken en via de centrale groenzone verbonden met de Heerebeemd. Samen met een extra verbindingsweg vormt dit een heldere doorgaande ontsluitingsstructuur voor de auto. Aan de westzijde wordt de bestaande gebogen rijweg doorgezet, echter doordat hier slechts een zeer beperkt aantal woningen aan gesitueerd zijn, wordt deze voor de auto doodlopend vormgegeven. De rijweg gaat over in een langzaamverkeersverbinding die in oostelijke richting, evenwijdig aan een sloot en het buitengebied wordt doorgezet. Onderzocht wordt of deze langzaamverkeersverbinding verbonden kan worden met de Baarleseweg. Parkeren vindt op eigen terrein plaats en in de openbare ruimte in de vorm van langsparkeren en haaksparkeren.
Bebouwingsstructuur
Het plangebied biedt ruimte aan circa 44 grondgebonden woningen in een groene setting. De bebouwing begeleidt op representatieve wijze de ontsluitingsstructuur en de centrale groene ruimte. Er is ruimte voor vrijstaande woningen, tweekappers, rijwoningen en levensloopbestendige woningen, waarbij een deel van de woningen wordt ontwikkeld door middel van Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO). Fase 2 van De Heerebeemd gaat daarbij uit van een mogelijke invulling met vrijstaande woningen en/of tweekappers. In fase 4 van Den Brabander zijn de CPO-woningen voorzien, waarbij alle genoemde woningtypologieën tot de mogelijkheden behoren. Fase 5 tenslotte voorziet in een invulling met (een combinatie van) vrijstaande woningen en tweekappers. Het verkavelingsplan dient derhalve niet te worden opgevat als een eindbeeld, maar als een mogelijke invulling van het plangebied, met in achtneming van de geschetste kaders voor wat betreft typologieën. Flexibiliteit staat voorop.
Fasering Den Brabander - De Heerebeemd
Groen- en waterstructuur
De groen- en waterstructuur zijn bepalend voor de verkavelingsopzet. Bestaande en nieuwe sloten vormen een samenhangend geheel en maken onderdeel uit van de totale waterstructuur van Den Brabander. Centraal in het plangebied bevinden zich een bestaande sloot en een aantal karakteristieke bomen die middels een brede groenzone ingepast worden en het plangebied structureren. De ontsluitingsstructuur en de overgang naar het buitengebied worden begeleid door bomen. Aan de zuidzijde van het plangebied is een driehoekige groene ruimte gesitueerd die de overgang naar het buitengebied vormgeeft en ingericht kan worden met natuurlijke speelelementen.
De verkaveling houdt derhalve enerzijds rekening met de bestaande groenstructuren in het plangebied en beoogt anderzijds een passende groene overgang naar het aangrenzende buitengebied te bewerkstelligen. De bestaande bomenrij aan de zuidzijde wordt aangevuld met een aantal landschapsbomen (elzen, wilgen en berken) en een elzensingel. De ondergroei zal bestaan uit bloemrijk grasland. De concrete invulling van de landschappelijke inpassing aan de zuidzijde is nader uitgewerkt in een landschappelijk inpassingsplan, dat als Bijlage 1 bij deze toelichting is opgenomen.
Uitsnede landschappelijk inpassingsplan Den Brabander - De Heerebeemd
Water
Binnen het plangebied wordt voorzien in een aantal zaksloten, welke dienen voor de primaire afwatering van het van oudsher natte gebied. Deze sloten zijn overwegend gelegen aan de zuid-, oost- en noordrand van het plangebied. Daarnaast loopt in noord-zuidrichting over het plangebied een sloot. De sloten staan in verbinding met de bestaande waterbergende voorzieningen ten westen van het plangebied. Los van de genoemde sloten zijn geen andere wateroppervlaktes voorzien in het plangebied.
Toetsingskader
Met de inwerkingtreding van de "Reparatiewet BZK" op 29 november 2014 is het verplicht om het parkeren te reguleren middels de bestemmingsregeling. In de bestemmingsregeling kan worden opgenomen dat bij aanvraag om omgevingsvergunning (voor het bouwen en / of afwijken) dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de van toepassing zijnde parkeernormen. In het kader van 'een goede ruimtelijke ordening' dient echter al bij vaststelling van een bestemmingsplan inzichtelijk te worden gemaakt dat redelijkerwijs in de aldus benodigde parkeerplaatsen feitelijk duurzaam kan worden voorzien (ECLI:NL:RVS:2017:1036, r.o. 5.3). Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door het geldende parkeerbeleid.
Beoordeling
De gemeente Alphen-Chaam heeft op 14 maart 2019 de 'Nota Parkeernormen Alphen-Chaam 2019' vastgesteld. Blijkens de 'gebiedsindeling' zoals opgenomen in de nota ligt onderhavig plangebied in een gebied aangeduid als 'overig'. Voor woningen met een oppervlakte groter dan 90 m2 hanteert de nota een parkeernorm van 2,0 parkeerplaatsen per woning. Voor woningen kleiner dan 90 m² geldt een parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsen per woning. Deze parkeerplaatsen dienen te worden gerealiseerd binnen het plangebied. Voor parkeerplaatsen op eigen terrein gelden daarbij de navolgende rekenwaardes:
Uitgaande van het verkavelingsplan zoals gepresenteerd in paragraaf 2.2 zijn de volgende parkeervoorzieningen beschikbaar op eigen terrein:
Voorts zijn in de openbare ruimte 34 parkeerplaatsen geprojecteerd. In totaal zijn daarmee 34 + (28 x 1,7) + (7 x 2,0) = 95,6 = 95 parkeerplaatsen beschikbaar in het plangebied. Uitgaande van het maximale programma dat het onderhavige bestemmingsplan in theorie juridisch-planologisch mogelijk kan maken (44 vrijstaande woningen) zijn (44 x 2,0) = 88 parkeerplaatsen benodigd. Geconcludeerd kan worden dat het plan voorziet in ruim voldoende parkeergelegenheid.
Om te borgen dat voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen overeenkomstig de parkeernota is in de regels van dit bestemmingsplan een dynamische parkeerregeling opgenomen. Ten tijde van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen' zal concreet inzichtelijk moeten worden gemaakt waar de parkeerplaatsen worden gerealiseerd en wat de concrete parkeereis bedraagt. Het gemeentelijke parkeerbeleid vormt hiervoor een rechtstreeks toetsingskader.
Conclusie
Binnen het plangebied wordt voorzien in voldoende ruimte om te kunnen voldoen aan het gemeentelijk parkeerbeleid. Realisatie van de benodigde parkeerplaatsen is gewaarborgd in de regels.
Toetsingskader
Bij het bepalen van de verkeersgeneratie die het planvoornemen met zich meebrengt dienen de kengetallen uit de ASVV 2012 van het CROW te worden geraadpleegd. De parkeerkencijfers van het CROW maken onderscheid naar stedelijkheidsgraad. Deze is voor de gemeente Alphen-Chaam ‘niet stedelijk‘, op basis van de demografische kerncijfers per gemeente (2015) van het CBS. Het plangebied is (na ontwikkeling) voorts te typeren als 'rest bebouwde kom'. Per woningtype geeft het CROW voor dit gebiedstyoe de volgende minimale en maximale cijfers voor verkeersgeneratie in verkeersbewegingen per etmaal (vpe):
Woningtype | Minimale vpe | Maximale vpe |
vrijstaande woning, koop | 7,8 | 8,6 |
tweekapper, koop | 7,4 | 8,2 |
rijwoning / levensloopbestendige woning, koop | 7,0 | 7,8 |
Beoordeling
Het verkavelingsplan, zoals gepresenteerd in paragraaf 2.2, betreft een mogelijke, doch representatieve invulling van het plangebied. Het verkavelingsplan gaat uit van 9 vrijstaande woningen, 24 tweekappers en 10 rijwoningen / levensloopbestendige woningen. Dit programma levert minimaal (9 x 7,8) + (24 x 7,4) + (10 x 7,0) = 317,8 vpe op en maximaal (9 x 8,6) + (24 x 8,2) + (10 x 7,8) = 352,2 vpe. Indien wordt uitgegaan van het maximale programma dat het onderhavige bestemmingsplan in theorie juridisch-planologisch mogelijk kan maken (44 vrijstaande woningen) levert dit minimaal (44 x 7,8) = 344 vpe en maximaal (44 x 8,6) = 379 vpe op.
De in het plangebied aan te leggen infrastructuur is berekend op dit aantal voertuigbewegingen. Op drie punten takken de wegen in het plangebied aan op de infrastructuur in de reeds gerealiseerde gedeeltes van Den Brabander en De Heerebeemd. Bij de aanleg van die infrastructuur is reeds rekening gehouden met de realisatie van fase 4 en 5 van Den Brabander en fase 2 van De Heerebeemd.
Conclusie
De afwikkeling van het verkeer is op afdoende wijze geregeld.
De beleidscontext voor het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale, en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat.
Toetsingskader
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze structuurvisie vormt de uitwerking van de ambities van het Rijk, op basis van haar verantwoordelijkheden, in Rijksdoelen en daarmee samenhangende nationale belangen op het gebied van een samenhangend ruimtelijk en mobiliteitsbeleid. Het Rijk heeft tot doel Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken in een periode van economische conjunctuurschommelingen, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. Aanleiding voor het vaststellen van de visie is de constatering dat het voorheen geldende ruimtelijke Rijksbeleid onvoldoende bijdroeg aan het behalen van deze doelen, onder meer door het veroorzaken van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving en een te sectorale blik op vraagstukken. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies.
Het Rijk onderscheidt thans nog dertien nationale belangen; uitsluitend op basis van deze belangen intervenieert het Rijk in de ruimtelijke ordening. Een groot deel van deze belangen leidt tot het reserveren van ruimte voor functies. Dit betreft dan bijvoorbeeld het reserveren van ruimte voor waterberging, militaire activiteiten en de uitbreiding van het hoofdwegennet. Deze belangen zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). Eén van de belangen die niet leidt tot een ruimtereservering is het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. In het kader van dit belang heeft het Rijk besloten om, ten behoeve van het verminderen van de bestuurlijke drukte en het neerleggen van verantwoordelijkheden bij decentrale overheden, de verstedelijkingsstrategie te wijzigen. Dit houdt in dat het bundelingsbeleid, verdichtingsbeleid, locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen, beleid voor basiskwaliteit, stedelijke netwerken, nationale landschappen en rijksbufferzones is afgeschaft en dat daar slechts één beleidslijn voor terug komt: de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze 'ladder' heeft tot doel het principe van vraaggericht programmeren en het principe van zorgvuldig ruimtegebruik bindend voor te schrijven bij de afwegingen van gemeenten en provincies. Dit belang is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Grondgedachte van de 'ladder' is dat een activiteit op meerdere locaties zou kunnen plaatsvinden en dat vervolgens de planologisch meest juiste locatie gekozen moet worden. Dat gaat uit van de activiteit. Hiermee wordt beoogd om de voorheen bestaande praktijk, waarbij in veel gevallen een bestemming wordt gezocht voor een bepaalde locatie (bv. herbestemmen van een voormalige vuilstortplaats), om te vormen.
Beoordeling
Het voorliggende plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor van rijkswege een ruimtereservering geldt (met uitzondering van de ligging in een radarverstoringsgebied). Uitsluitend het nationale belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten', als vervat in de 'ladder voor duurzame verstedelijking', is van toepassing op het onderhavige bestemmingsplan. Aan dit belang wordt navolgend getoetst.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het onderhavige plangebied niet gelegen is in een gebied waarvoor van Rijkswege een relevante ruimtereservering geldt. Aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt navolgend getoetst.
Toetsingskader
Het Rijk heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op provinciaal en gemeentelijk niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Beoordeling
Het plangebied is gelegen binnen de radarverstoringsgebieden van de radarstations Herwijnen en Woensdrecht. Rondom deze radarstations mogen geen bestemmingen opgenomen worden die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. In het radarverstoringsgebied van Herwijnen is de maximale hoogte van windturbines gesteld op 90 meter ten opzichte van NAP. Voor Woensdrecht geldt een maximale hoogte van bouwwerken van 113 meter ten opzichte van NAP. De ligging in deze gebieden vormt geen belemmering, aangezien de maximale toegestane bouwhoogtes niet gehaald worden. In dit bestemmingsplan wordt een maximale bouwhoogte van 10 meter mogelijk gemaakt.
Ligging van het plangebied (gele ster) binnen de radarverstoringsgebieden van vliegbases Woensdrecht en Herwijnen. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2019.
Voor het overige zijn er ten aanzien van het onderhavige plangebied geen regels uit het Barro en het Rarro van toepassing, aangezien er bij de onderhavige ontwikkeling geen nationale belangen of nationaal aangewezen gebieden zijn gemoeid.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de onderhavige ontwikkeling passend is binnen de regels zoals gesteld in het Barro en de Rarro.
Toetsingskader
Op 1 oktober 2012 is art. 3.1.6, lid 2 toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren (ECLI:NL:RVS:2017:353, r.o. 18.5). Op 1 juli 2017 is een wijziging van art. 3.1.6, lid 2 Bro in werking getreden. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'. De definiëring van enkele van de in het artikel genoemde begrippen in art. 1.1.1 Bro laat onverlet dat de 'ladder voor duurzame verstedelijking' als een 'open norm' is te kwalificeren. Dit houdt in dat de norm inhoudelijk open is en onder verschillende omstandigheden nader ingevuld moet worden. Sinds de inwerkingtreding van het artikel heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) in haar jurisprudentie de norm veelvuldig ingevuld en daardoor verder begrensd. Op 28 juni 2017 heeft de ABRvS een zogenoemde 'overzichtsuitspraak' gedaan (ECLI:NL:RVS:2017:1724, r.o. 2 t/m 12.8), waarin de dan geldende en op basis van de voornoemde wijziging te behouden jurisprudentielijnen nader uit een worden gezet. Op basis van deze jurisprudentielijnen kan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' concreet worden toegepast.
Toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' houdt een antwoord op de volgende rechtsvragen in. Indien een rechtsvraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een rechtsvraag negatief wordt beantwoord, dan is de 'ladder' niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.
Beoordeling
Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit voorziet in méér dan 11 woningen die, gelet op hun onderlinge afstand, als één woningbouwlocatie zijn aan te merken, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt. Het onderhavige planvoornemen, dat uitgaat van een woningbouwlocatie met maximaal 44 woningen, dient te worden beschouwd als een stedelijke ontwikkeling.
Bij de beantwoording van de vraag of een stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro behelst, moet in onderlinge samenhang worden beoordeeld in hoeverre het plan, in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan, voorziet in een functiewijziging en welk planologische beslag op de ruimte het nieuwe plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan. Het vigerende planologische kader voorziet overwegend in een agrarische bestemming en daarnaast in achtererven bij bestaande woningen. De functionele wijziging en het planologische beslag van de nieuwe beoogde situatie -een woongebied met 44 woningen- op de ruimte maakt dat het plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft.
Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat, indien sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling in het ruimtelijk besluit dient te worden beschreven. Het kan hierbij zowel gaan om een kwantitatieve behoefte als een kwalitatieve behoefte. De beschrijving van de behoefte dient te worden gebaseerd op voldoende actuele, concrete en zo mogelijk cijfermatige gegevens. Het is niet in strijd met art. 3.1.6 lid 2 Bro als voor de onderbouwing van de behoefte in het ruimtelijk besluit wordt verwezen naar een of meer onderzoeksrapporten of beleidsdocumenten.
Woonvisie 2018-2030
Op 18 februari 2018 is de Woonvisie 2018-2023 vastgesteld. Deze visie richt zich meer dan eerder ook op de bestaande woningvoorraad, maar er zal ook nieuwbouw nodig zijn. De woonvisie is opgebouwd langs de volgende 5 pijlers:
Getalsmatig valt de gemeente Alphen-Chaam binnen de provinciale prognoses en worden die gehanteerd als richtgetal. De kernen Alphen en Chaam zijn de kernen waar de grootste toevoegingen aan nieuwbouwwoningen worden gerealiseerd. Onder de visie ligt een woningmarktonderzoek uit 2015 als basis . Daaruit kan de volgende behoefte aan gewenste nieuwe woningen worden afgeleid, als percentage van de totale behoefte in de periodes 2015-2020 en 2020-2030:
Hieruit volgt een grote behoefte (bijna 70%) aan grondgebonden koopwoningen (zowel rijwoningen, tweekappers als vrijstaande woningen), waarin het planvoornemen voorziet.
Woningbouwprogramma
Het woningbouwprogramma voor de kern Chaam voorziet op dit moment in plannen met in totaal ongeveer 85 woningen. Uit het woningmarktonderzoek komt per kern het volgende beeld naar voren bij toevoegingen aan de woningvoorraad tot 2013:
Bron: CBS microdata 2016, provincie Noord-Brabant 2014, bewerking Companen
Uit de verhouding tussen de diverse kernen in de gemeente volgt dat circa 185 woningen nodig zijn in de kern Chaam. Daar zit het nu bekende programma ruim onder. Van de ongeveer 85 woningen in het nu bekende programma wordt bijna de helft gerealiseerd via inbreidingslocaties, waar behalve De Gemeentewerf ook De Heerebeemd fase 2 toe wordt gerekend. Het programma voor de komende jaren bestaat vooral uit grondgebonden woningen. De vraag naar appartementen wordt grotendeels gerealiseerd via het in aanbouw zijnde appartementencomplex De Eekelaar in het centrum. Uitbreidingslocatie Den Brabander fase 4 en 5 is, samen met inbreidingslocatie De Heerebeemd fase 2, nodig om de komende jaren te kunnen voorzien in de vraag naar grondgebonden woningen in Chaam.
Regionale en provinciale afstemming
Binnen de subregio Breda e.o. kent de gemeente Alphen-Chaam vooral verhuisrelaties met de gemeenten Baarle-Nassau en Breda. Met de gemeente Baarle-Nassau is in 2018 al afgestemd over het plandeel Den Brabander fase 4. Daarbij is geconcludeerd dat dit plan geen concurrentie op zal leveren voor woningbouwplannen in Baarle-Nassau. Toen was nog niet bekend dat op die locatie een CPO-vereniging zou gaan bouwen. Deze vereniging kent vooral leden uit Chaam of met een historie in Chaam, waarmee evident is dat hier een lokale vraag wordt bediend. Den Brabander fase 5 was toen nog niet aan de orde. Nu fase 4 volledig via CPO wordt ingevuld ziet de gemeente ruimte om fase 5 op korte termijn ook te ontwikkelen, alsook De Heerebeemd fase 2. Ook daarbij wordt geen concurrentie verwacht met woningbouw in de gemeente Baarle-Nassau. De gemeente Breda heeft een heel ander aanbod dan dat hier wordt gerealiseerd. Er wordt geen concurrentie met woningbouwplannen in die gemeente voorzien. Hierover heeft in het Regionaal Ruimtelijk Overleg van 13 mei 2019 bestuurlijke afstemming plaatsgevonden.
De provinciale woningbouwprognose gaat uit van een uitbreiding van de woningvoorraad tot 2030 van ongeveer 420 woningen (scenario ‘hoog’) voor de gemeente Alphen-Chaam. De harde- en zachte plancapaciteit voor de gemeente als geheel zit op dit moment op ongeveer 335 woningen. Daarmee blijft de gemeente ruim binnen de provinciale woningbouwprognoses.
Geconcludeerd wordt dat sprake is van een behoefte aan de woningen in het plangebied. Het planvoornemen concurreert niet met andere woningbouwprojecten in de regio.
De beantwoording van de vraag of een plangebied als een bestaand stedelijk gebied in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro in samenhang met artikel 1.1.1, eerste lid, onder h, van het Bro, kan worden aangemerkt, hangt af van de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het bestemmingsplan en de aard van de omgeving. Bij de beantwoording van deze vraag dient te worden beoordeeld of het voorgaande bestemmingsplan binnen het gebied reeds een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca mogelijk maakt, of het gebied op grond van het voorgaande plan kan worden beschouwd als bij een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
Deze vraag kan in onderhavig geval slechts ten dele positief worden beantwoord. De Heerebeemd fase 2 is grotendeels geprojecteerd op de achtererven van de bestaande bebouwing aan de Baarleseweg, die deel uitmaakt van het bestaand stedelijk gebied. Dit betreft 8 woningen. Voor het resterende deel van De Heerebeemd fase 2 en Den Brabander fase 4 en 5 als geheel geldt echter dat deze ontwikkeling is voorzien op agrarische gronden, zonder bouwmogelijkheden. Derhalve dient het planvoornemen als gelegen buiten bestaand stedelijk gebied te worden beschouwd.
In 2009 heeft de gemeente Alphen-Chaam een ‘Notitie inbreidingslocaties' opgesteld waarbij inbreidingslocaties zijn onderzocht en tevens zijn beoordeeld op hun wenselijkheid. De locaties zijn vervolgens naar noodzaak gekwalificeerd. Veel van deze locaties zijn inmiddels heringericht met woningbouw. Op dit moment lopen er nog steeds inbreidingsprocedures naar aanleiding van de ‘Notitie inbreidingslocaties'.
Onderstaand is een overzichtskaart opgenomen van de onderzochte locaties. De locaties zijn genummerd op basis van beoogde volgorde van realisatie. Hiervan zijn Zorgcomplex De Geerhof (nummer 0), Centrum fase 2 (nummer 0), De Keizershof (nummer 5) en De Heerebeemd fase 1 (nummer 6) gerealiseerd. Op dit moment is in aanbouw De Eekelaar (nummer 4) en is een positieve principe-uitspraak gedaan voor het resterende deel van de locatie Gemeentewerf (nummer 3). Daarmee zijn de uitbreidingslocaties 0 en 2 t/m 6 gerealiseerd of concreet opgepakt om tot realisatie te komen. Locatie 1 betreft slechts twee woningen en is nog niet ontwikkeld. Rood omkaderd is de totale locatie De Heerebeemd fase 2 (inbreiding) en Den Brabander fase 4 en 5 (uitbreiding) aangegeven.
De locaties onder nummer 7 en 9 zijn nog niet concreet, deze percelen zijn op dit moment niet beschikbaar. Vaak zijn dit ook locaties die zich enkel lenen voor het toevoegen van kleine grondgebonden (rij)woningen en appartementen. De behoefte aan nieuwe woningen in Chaam kan derhalve enkel worden opgevangen buiten bestaand stedelijk gebied. Binnen bestaand stedelijk gebied is onvoldoende geschikte ruimte beschikbaar.
Den Brabander fase 4 en 5 vormt de laatste fases van de in 2005 opgestarte uitbreidingwijk Den Brabander. Gecombineerd met de inbreidingslocatie De Heerebeemd fase 2 wordt een logische afronding van deze nieuwe woonwijk en van de zuidkant van de kern Chaam gerealiseerd. Er resteert nog voldoende programma om nieuwe inbreidingslocaties op te pakken.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de onderhavige ruimtelijke ontwikkeling is aan te merken als een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. De 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' voorziet in een behoefte en is niet realiseerbaar binnen 'bestaand stedelijk gebied'. Daarmee past het initiatief binnen de kaders van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Toetsingskader
De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 – partiële herziening 2014 (SVRO 2014) betreft een herziening van de op 1 oktober 2010 vastgestelde Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010. De partiële herziening is door Provinciale Staten van Noord-Brabant op 7 februari 2014 vastgesteld en is in werking getreden op 19 maart 2014.
Deze structuurvisie geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 weer (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De genoemde visie in de partiële herziening is doorvertaald in de regels van de Verordening ruimte 2014. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid. Het doel dat centraal staat in de SVRO is een goede woon-, werk- en leefomgeving voor inwoners en bedrijven in Noord-Brabant.
Beoordeling
Op de structurenkaart van de SVRO 2014 is het plangebied gelegen binnen de structuur 'Stedelijke structuur' met als perspectief 'Kernen in het landelijk gebied'.
Uitsnede Structurenkaart uit Structuurvisie Ruimtelijk Ordening met plangebied aangeduid met een gele ster. Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl, 2019.
De provincie onderscheidt binnen de stedelijke structuur de 'kernen in het landelijk gebied'. De kernen in het landelijk gebied, met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, voorzien in de opvang van de lokale verstedelijkingsbehoefte (wonen, werken, voorzieningen). De kernen in Noord-Brabant hebben elk hun eigen karakter en relatie met het Brabantse landschap. Grote kernen hebben hun dorpse karakter grotendeels verloren en hebben een suburbaan karakter ontwikkeld. De kleinere kernen maken meer deel uit van het omliggende landschap en hebben nog een natuurlijke overgang richting het landschap. Dit verschil in ontwikkeling heeft geleid tot de meer suburbane kernen, de dorpen en de plattelandskernen. De provincie vindt het belangrijk dat stedelijke ontwikkelingen passen qua maat en schaal bij de kern. De ontwerpopgave hangt daarnaast samen met de historische gegroeide identiteit van de kern en omliggend landschap en met de fase van verstedelijking van de kern (suburbaan, dorps of plattelandskern).
Het planvoornemen gaat uit van de afronding van een sinds enige jaren in ontwikkeling zijnd woongebied binnen de 'Kernen in het landelijk gebied'. Het planvoornemen past qua omvang bij de kern Chaam en zorgt voor een passende overgang naar het aangrenzende buitengebied. Gesteld kan worden dat daarmee aan de uitgangspunten van ontwikkelingen binnen de 'Kernen in het landelijk gebied' wordt voldaan.
Conclusie
De gewenste ontwikkeling is passend binnen de provinciale Structuurvisie.
Toetsingskader
De Omgevingsvisie Noord-Brabant 'De Kwaliteit van Brabant, Visie op de Brabantse leefomgeving', is vastgesteld door Provinciale Staten op 14 december 2018. Aan de hand van de Omgevingsvisie geven Provinciale Staten aan wat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren zijn. De Omgevingsvisie geldt als opvolger van de strategische elementen van eerdere provinciale plannen, zoals de structuurvisie, het verkeers- en vervoersplan, het milieu-en waterplan en de natuurvisie. Voor wat betreft sectorale beleidsdoelen blijven de huidige plannen, waaronder de SVRO, vooralsnog gelden.
In de aankomende Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor elk van deze opgaven geeft de Omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn, te weten wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn. Ook is een concreet tussendoel geformuleerd voor het jaar 2030, om zo te kijken wat in dat jaar minimaal bereikt moet zijn om het lange termijndoel te kunnen halen. De Omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
Het bereiken van een gezonde leefomgeving is essentieel. Om die doelstelling kracht bij te zetten wordt de Brabantse Omgevingsscan vanaf de vaststelling van de Omgevingsvisie geïmplementeerd in de nieuwe werkwijze onder de Omgevingswet. Deze omgevingsscan is een instrument om invulling te geven aan de positie van gezondheid in de nieuwe bestuurspraktijk onder de Omgevingswet.
Beoordeling
Met de Omgevingsvisie kiest de provincie er voor om haar rol te veranderen. Waar zij eerst concreet richting en sturing gaf aan de hand van min of meer concrete regels en uitgangspunten, gaat het nu meer om het beoordelen van initiatieven in ruimer verband en gericht op het behalen van doelen voor de leefomgeving waarbij een belangrijke rol voor de gemeente is weggelegd. Het voorliggend initiatief betreft de afronding van het woongebied Den Brabander - De Heerebeemd en de inpassing daarvan in het omliggende landschap. Daarmee is het initiatief passend binnen de Omgevingsvisie.
Conclusie
Het onderhavige plan is passend binnen de in de Omgevingsvisie Noord-Brabant gestelde doelen.
Toetsingskader
In de Omgevingsvisie zijn de strategische doelen van het provinciale beleid voor de langere termijn aangegeven. Het beleid en de daartoe te treffen maatregelen zijn uitgewerkt in programma's en waarden worden beschermd via een de omgevingsverordening. Per 25 oktober 2019 is de nieuwe Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Iov N-B) vastgesteld. Provincies zijn verplicht om een omgevingsverordening te hebben voordat de Omgevingswet per 2021 ingaat. Met een Interim omgevingsverordening zet de provincie Noord-Brabant een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening.
De Interim omgevingsverordening bevat geen nieuwe regels, maar voegt bestaande regels uit zes bestaande verordeningen samen, waaronder de Verordening Noord-Brabant. De regels zijn eenvoudiger opgeschreven en omgezet naar een nieuw digitaal systeem, met een meer gebruiksvriendelijke opbouw. Met de Interim omgevingsverordening zet de provincie ook een eerste stap om de regels beter te laten aansluiten bij de werkwijze van de Brabantse Omgevingsvisie en de Omgevingswet. De Interim omgevingsverordening zorgt ervoor dat de provincie en partijen waar ze mee samenwerkt ervaring kunnen opdoen met die nieuwe werkwijze. Waarbij er meer ruimte is om goede initiatieven van inwoners, ondernemers en andere overheden te ondersteunen en maatwerk toe te passen.
Beoordeling
Voorliggend plangebied is op de integrale plankaart van de Verordening ruimte Noord-Brabant gedeeltelijk gelegen binnen 'Stedelijk gebied'/'Landelijke kern' en deels binnen 'Gemengd landelijk gebied'. Op het plangebied liggen voorts (gedeeltelijk) de aanduidingen 'Verstedelijking afweegbaar', 'Beperkingen veehouderij', 'Stalderingsgebied' en 'Behoud en herstel watersystemen'.
Uitsnede kaart 'Instructieregels gemeenten: stedelijke ontwikkeling en erfgoed' van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl, 2019
Uitsnede kaart 'Instructieregels gemeenten: basiskaart Landelijk gebied' van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl, 2019.
Uitsnede kaart 'Instructieregels gemeenten: natuur en stiltegebieden' van de Interimomgevingsverordening Noord-Brabant. Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl, 2019.
Ten aanzien van onderhavig initiatief zijn er meerdere sporen die gevolgd moeten worden in het kader van toetsing aan de omgevingsverordening. Er moet ten eerste getoetst worden aan de geldende regels voor de van toepassing zijnde kaartlagen. Daarnaast moet worden voldaan aan de algemene regels voor de zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit van de ruimtelijke kwaliteit uit artikel 22. De toetsing wordt hierna uitgevoerd.
Artikel 3.42: Duurzame stedelijke ontwikkeling
Toetsingskader
Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen 'Stedelijk gebied' en bevat een onderbouwing dat:
Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
Beoordeling
Het gedeelte van het plangebied dat behoort tot De Heerebeemd fase 2 is gelegen in bestaand stedelijk gebied en voorziet in de nieuwbouw van maximaal 8 woningen. In paragraaf 3.2.3 is een verantwoording opgenomen over hoe onderhavige nieuwbouw zich verhoudt tot de harde plancapaciteit en over hoe afspraken daarover in het regionaal ruimtelijk overleg worden nagekomen.
Onderhavige ontwikkeling betreft voorts een 'duurzame stedelijke ontwikkeling': de ontwikkeling bevordert zorgvuldig ruimtegebruik door gebruikmaking van een inbreidingslocatie. Hierbij wordt tevens een bestaande bedrijfsbestemming getransformeert door het amoveren van overtollige bebouwing waarmee een cultuurhistorisch element, de oude leerlooierij, weer in ere hersteld wordt. Tevens bevordert het plan een gezonde leefomgeving door woningen te realiseren binnen de kern van Chaam, alwaar voorzieningen per fiets te bereiken zijn. Tot slot wordt de mogelijkheid tot productie en gebruik van duurzame energie niet belemmerd.
Conclusie
Onderhavig initiatief, voor zover gelegen in bestaand stedelijk gebied, voldoet aan de voorwaarden van artikel 3.42 en is dus in zoverre in lijn met de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.
Artikel 3.43: afwijkende regels verstedelijking afweegbaar
Toetsingskader
In afwijking van artikel 3.42 Duurzame stedelijke ontwikkeling kan een bestemmingsplan, ter plaatse van 'Verstedelijking afweegbaar' voorzien in de nieuwvestiging van een duurzame stedelijke ontwikkeling als:
Beoordeling
Fase 4 en 5 van Den Brabander maakt de nieuwbouw van maximaal 37 woningen mogelijk, hetgeen een stedelijke ontwikkeling is. Dit is in beginsel niet mogelijk op deze locatie daar de locatie niet ligt in 'Stedelijk Gebied'. Ter plaatse is echter 'Verstedelijking afweegbaar', op basis waarvan ter plaatse wel een stedelijke ontwikkeling gerealiseerd kan worden.
In onderhavig plan is sprake van een nieuw ruimtebeslag. Zo worden agrarische gronden herontwikkeld ten behoeve van de woningbouw. Het nieuwe woongebied zal direct grenzen aan het bestaand stedelijk gebied en betreft de laatste twee fasen van de reeds eerder ontwikkelde gedeeltes van het plan Den Brabander. De nieuwe woningen zullen geclusterd worden om te functioneren als een woonwijk. Derhalve is sprake van een stedelijke ontwikkeling.
Om het woongebied te bereiken zal nieuwe infrastructuur worden aangelegd, die in het verlengde ligt van de bestaande wegen in Den Brabander (alsmede De Heerebeemd). Qua bouwtypologie zal aansluiting worden gezocht met de aangrenzende woningen, waarbij vanwege de overgang naar het buitengebied, gekozen is voor een ietwat ruimere opzet dan in het bestaande deel van de wijk. Ook qua bouwhoogte wordt aangesloten bij het aangrenzende stedelijke gebied.
Ten behoeve van ecologische en landschappelijke verbindingen is, daar waar het plangebied grenst aan de open omgeving, voorzien in een groene geleding. Ten behoeve hiervan voorziet het bestemmingsplan in de aanleg van sloten, begroeiing en landschappelijke inpassing.
In paragraaf 3.2.3 van deze toelichting wordt in de kader van de Ladder duurzame verstedelijking aangetoond dat de beoogde nieuwbouw past binnen de regionale afspraken.
Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan voldoet aan de voorwaarden van artikel 3.43 en is daarmee in lijn met de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.
Artikel 18: Behoud en herstel watersystemen
Toetsingskader
In de als 'Behoud en herstel watersystemen' aangeduide is het beleid gericht op verbetering en herstel van het natuurlijke watersysteem van bovenregionaal belang en de ruimte die daarvoor nodig is. In de aangegeven gebieden gelden ruimtelijke beperkingen aan activiteiten die het realiseren van watersysteemherstel belemmeren of onnodig kostbaar maken. De exacte invulling is aan de gemeente, waarbij het voorkomen van cumulatieve effecten een aandachtspunt is. In zijn algemeenheid is er sprake van een bufferzone van 25 meter rondom een waterloop. Uitgangspunt voor de begrenzing door de gemeente in het bestemmingsplan is een breedte van ten minste 25 meter aan weerszijden van de waterloop
Beoordeling
Het plangebied ligt op circa 60 meter tot de waterloop (Groote of Roode Beek) ten zuiden van het plangebied. Daarmee ligt het gehele plangebied buiten de bufferzone van 25 meter en blijft de waterloop toegankelijk voor behoud, beheer en herstel daarvan. In het totale waterplan voor de wijk Den Brabander is reeds rekening gehouden met de realisatie van de huidige fases 4 en 5. Uit het rapport 'Riolerings- en bergingsberekeningen Den Brabander te Chaam' uit oktober 2010 blijkt dat de bergingscapaciteit hoger is dan benodigd (bergingsoverschot van 617 m³). In dit rapport is echter geen rekening gehouden met de wijzigingen in de verkaveling sindsdien en evenmin met De Heerebeemd fase 2. Om die reden is opnieuw berekend wat de noodzakelijke capaciteit van de voorziening is, welk type voorziening het meest geëigend is en op welke wijze kan worden voldaan aan de veiligheidseisen voor retentievoorzieningen in woongebieden.
Uit die berekening is gebleken dat voor het onderhavige planvoornemen de bergingsopgave 271 m³ bedraagt. Aangezien het bergingsoverschot van de bestaande voorzieningen 617 m³ bedraagt, is het niet noodzakelijk om aanvullende waterberging te realiseren ten behoeve van het planvoornemen. Er is nog immer sprake van een bergingsoverschot van 346 m³. In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op het aspect waterhuishouding.
Artikel 3.51. Beperkingen veehouderij en Artikel 2.74: Stalderingsgebied
Toetsingskader
Artikel 3.51 en artikel 2.74 beperken de uitbreidings- en wijzigingsmogelijkheden van veehouderijen.
Beoordeling
Onderhavig bestemmingsplan ziet niet toe op veehouderijen of dierenverblijven.
Conclusie
Het initiatief voldoet aan het toetsingskader van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.
Artikel 3.5, 3.6, 3.7 en 3.8: Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies
Toetsingskader
In de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies (Paragraaf 3.1.2) is in artikel 3.5 opgenomen dat een bestemmingsplan bij de evenwichtige toedeling van functies invulling geeft aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:
Ad a) - Zorgvuldig ruimtegebruik:
Ad b) - Toepassing van de lagenbenadering
Ad c) - meerwaarderecreatie
Beoordeling
Voorwaarden ad a:
Voorwaarden ad b:
Voorwaarden ad c:
Er dient rekening te worden gehouden met meerwaardecreatie. Hiervoor geldt dat met onderhavig initiatief invulling wordt gegeven aan kwaliteitsverbetering door middel van een landschappelijk inpassingsplan. De gemeente Alphen-Chaam is aangesloten bij het Regionaal Ruimtelijk Overleg West-Brabant. Afspraken over kwaliteitsverbetering zijn gemaakt in het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant. De regio heeft in het afsprakenkader drie categorieën onderscheidden:
Onderhavig plan valt binnen categorie 3, welke kan worden aangemerkt als zwaarste categorie. Voor de berekening van de kwaliteitsverbetering wordt de rekenmethodiek uit de 'Handreiking Kwaliteitsverbetering' van de provincie Noord-Brabant gevolgd. Hieruit volgt dat voor stedelijke ontwikkelingen, waaronder de realisatie van een woningbouwlocatie in het zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, de bijdrage kwaliteitsverbetering zo groot is als 1% van de uitgifteprijs van de gronden. Teneinde de omvang van de benodigde investering te bepalen is een berekening kwaliteitsverbetering uitgevoerd.
Tabel berekening kwaliteitsverbetering Den Brabander-De Heerebeemd
Als onderdeel van de kwaliteitsverbetering zal (een gedeelte van) deze waarde worden geïnvesteerd binnen het plangebied door middel van een goede landschappelijke inpassing. Hiertoe is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Het resterende bedrag zal worden gestort in het gemeentelijk groenfonds. Ten behoeve van het waarborgen van de landschappelijke inpassing is in de regels van dit bestemmingsplan ruimte voor vastgelegd binnen de bestemming 'Groen - Landschappelijke inpassing'. De landschappelijke inpassing is juridisch-planologisch geborgd met het bij de regels behorende landschappelijk inpassingsplan. De berekening kwaliteitsverbetering en het landschappelijk inpassingsplan zijn opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting.
Conclusie
Er wordt invulling gegeven aan een goede omgevingskwaliteit.
Toetsingskader
Het ruimtelijk-functioneel beleid van de gemeente Alphen-Chaam is uiteengezet in de 'Structuurvisie Alphen-Chaam', zoals vastgesteld op 27 februari 2014. De gemeente kiest voor het imago van gemoedelijke maar zeker ook moderne plattelandsgemeente. De ambities van Alphen-Chaam komen in de structuurvisie tot uiting op de volgende wijze:
De structuurvisie onderscheidt diverse thema's, waarbij per thema de hoofdlijnen van beleid en de randvoorwaarden en uitgangspunten welke onderdeel zijn van het afwegingskader van initiatieven worden behandeld. Het betreft de thema's:
Beoordeling
Ten aanzien van onderhavig initiatief zijn de thema's 'wonen' en 'landschap' van belang.
Wonen:
Ten aanzien van het wonen in Alphen-Chaam stelt de gemeente de volgende ambities:
Gezien de demografische ontwikkelingen, liggen er accenten in de behoeften aan woningen voor senioren en starters. Ook de woningbouwinitiatieven moeten daarop bij voorkeur toegesneden zijn. Kernpunten in het woningbouwbeleid zijn dan ook:
Voor de kern Chaam geldt specifiek nog als aandachtspunt het voorzien in voldoende aanbod betaalbare grondgebonden huurwoningen, de vraag naar kleinere huureenheden en de behoefte aan een tweede CPO-project en levensloopbestendige woningen.
Het onderhavige planvoornemen voorziet in woningen voor zowel starters als doorstromers op de woningmarkt. Onderdeel vormt tevens een CPO-project, met in het programma levensloopbestendige woningen. Verdere bijdrage aan de ambities van de gemeente Alphen-Chaam worden gevonden in het voorzien van wonen in een groene omgeving en zuinig ruimtegebruik. Bovendien wordt met onderhavig initiatief nieuwbouw gepleegd in 'Den Brabander', één van de locaties die specifiek voor nieuwbouwontwikkelingen is aangewezen.
Landschap
Ten aanzien van het landschap geldt als belangrijkste beleidsuitspraak dat landschappelijke, visueel-ruimtelijke, cultuurhistorische identiteit en verscheidenheid dienen te worden behouden en versterkt. Behoud van de cultuurhistorische karakteristiek van het buitengebied en de verscheidenheid van het landschap is belangrijk. Met name in de beekdalen van de Chaamse beken liggen mogelijkheden voor de ontwikkeling en versterking van de ecologische functie.
Onderhavig plangebied is gelegen aan de rand van de kern Chaam, op de overgang met het agrarische buitengebied. Enerzijds wordt het groen en water vanuit de omgeving het plangebied ingetrokken door middel van brede groenstroken haaks op of parallel aan de plangrenzen, waarbij gebruik is gemaakt van de bestaande landschapselementen en kavelstructuren. Anderzijds is de woningbouw landschappelijk ingepast, waardoor een goede overgang naar het buitengebied wordt gerealiseerd.
Conclusie
Het onderhavige initiatief is passend binnen de gemeentelijke structuurvisie.
Toetsingskader
De Woonvisie Alphen-Chaam 2018-2023 dateert van 2 februari 2018. Met de woonvisie heeft de gemeente het toekomstbeeld voor het wonen in Alphen-Chaam beschreven en doelstellingen gesteld om te bereiken dat de gemeente zich kan ontwikkelen tot een fijne woongemeente voor al haar inwoners. Om die doelstelling te bereiken worden in de woonvisie vijf leidende thema's aan de orde gesteld te weten:
De huidige gemeente Alphen-Chaam wordt in de woonvisie als een “vereniging van dorpen” gezien, waarin de tot de gemeente behorende kernen tot op zekere hoogte gemeenschappen zijn met een eigen karakter. In de woonvisie wordt het behoud van dat eigen karakter van elke kern zo veel mogelijk gerespecteerd. Kwaliteiten van de gemeente zijn de goede ontsluiting per auto, de gunstige ligging in een groene landschappelijke omgeving nabij de steden Tilburg en Breda en een rijke cultuurhistorie.
In de woonvisie wordt voor het behoud van de woonaantrekkelijkheid ingezet op een woningvoorraad die past bij de identiteit van de gemeente en de kernen. Hiertoe dienen woningbouwinitiatieven, ook op inbreidingslocaties, aan te sluiten op het unieke woonkarakter van Alphen-Chaam. Kernwaarden hierbij zijn een dorps karakter en een groene landschappelijke uitstraling. Nieuwe ontwikkelingen dienen passend zijn bij de schaal van de kernen. Voor de kernen Alphen en Chaam wordt daartoe ingezet op een evenwichtig bouwprogramma voor verschillende doelgroepen, mede om bij te dragen aan het in stand houden van de voorzieningen.
Nieuwbouw in Chaam wordt met name gerealiseerd op locaties Den Brabander, De Heerebeemd en Centrum Chaam Fase II. In lijn met de Structuurvisie zijn in rustige woongebieden maar beperkt mogelijkheden voor niet woonfuncties: het rustig wonen heeft daar de prioriteit.
Om uitvoering te geven aan deze visie en ambities wordt tot de volgende acties gekomen:
Ten aanzien van de focus op de bestaande woningvoorraad wordt de aandacht meer dan voorheen gericht op de bestaande woningvoorraad. Het gaat daarbij vooral om het geschikt maken van bestaande woningen voor verschillende doelgroepen, kwaliteitsverbetering en het strategisch benutten van bestaand vastgoed (denk bijvoorbeeld aan het transformeren van vrijkomende agrarische bebouwing of van leegstaande panden). De toevoeging van levensloopbestendige woningen heeft bijzondere aandacht.
Beoordeling
Met onderhavig initiatief wordt voorzien in nieuwe woningen op de ontwikkellocaties Den Brabander en De Heerebeemd. Het betreffen de laatste fasen van beide plannen, waarmee deze ontwikkellocaties als geheel zullen zijn afgerond. Het initiatief is passend binnen de schaal van de kern, en daarmee ook binnen de woonvisie van de gemeente.
Conclusie.
Het initiatief is passend binnen de Woonvisie Alphen-Chaam 2018-2013.
Toetsingskader
Om greep te kunnen houden op toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen binnen het ontwikkelgebied 'Den Brabander' achtte de gemeente Alphen-Chaam het wenselijk om een structuurplan op te stellen. In het structuurplan is in hoofdlijnen de meest gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het plangebied aangegeven. Het plan kan daarbij fungeren als toetsingskader voor ontwikkelingen binnen het gebied. Het biedt de gemeente de mogelijkheid haar visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het gemeentegebied te geven. Het kan daarmee een belangrijke coördinerende functie vervullen voor het hele ruimtelijke beleid.
De in het structuurplan geschetste ruimtelijke hoofdopzet is uitgewerkt in de uiteindelijke structuurplankaart zoals navolgend opgenomen. Het belangrijkste uitgangspunt is dat de woonwijk Den Brabander goed ingepast dient te worden in haar omgeving. Middels het behoud van structuren, patronen en elementen in het landschap worden de belangrijkste structurerende dragers in het plangebied vastgelegd.
Uitsnede structuurplankaart. Het plangebied is rood omkaderd.
Beoordeling
Het planvoornemen gaat uit van de afronding van het in ontwikkeling zijnde woongebied Den Brabander - De Heerebeemd. Voor het onderdeel Den Brabander is voor aanvang van de planontwikkeling een structuurplan opgesteld die verwoord en verbeeld is in het document 'Startnotitie woongebied Den Brabander'. Onderhavig planvoornemen is geënt op de belangrijkste stedenbouwkundige principes uit dit structuurplan en maakt deel uit van één van de drie grotere bebouwingsclusters die gescheiden zijn van elkaar door groene ruimtes (scheggen) met daarin opgenomen de bestaande slotenstructuur. De hoofdontsluitingsstructuur in het structuurplan gaat uit van een directe verbinding tussen het plangebied en de Baarleseweg. Aangezien een dergelijke verbinding reeds eerder in het kader van De Brabander fase 2 en De Heerebeemd fase 1 is aangelegd direct ten noorden van het plangebied, is er voor gekozen om de verbinding aan de zuidzijde te laten vervallen. De bestaande structuur van perceelsloten is vrijwel in het geheel gehandhaafd, in lijn met de uitgangspunten voor de water- en groenstructuur uit het structuurplan. Het plan voegt zich naar de bestaande landschappelijke karakteristieken en vormt een passende en representatieve afronding richting het buitengebied en de westelijk gelegen terpenzone. Het plangebied kan worden ingevuld worden met een diversiteit aan woningtypen, bestaande uit vrijstaande woningen, tweekappers, rijwoningen en levensloopbestendige woningen.
Conclusie
Het initiatief is passend binnen het Structuurplan Den Brabander.
Met betrekking tot een (ontwerp-)bestemmingsplan staat in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht vermeld: 'bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen'. Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek. Daarnaast moet ook worden getoetst aan het Besluit m.e.r. Ten behoeve van het onderhavige plan heeft onderzoek plaatsgevonden naar een aantal uitvoeringsaspecten.
Toetsingskader
Op basis van art. 3.1.6, lid 1 onder f Bro geldt dat in een toelichting op een ruimtelijk besluit de inzichten over de uitvoerbaarheid van dat besluit worden neergelegd. Ten aanzien van het aspect bodemkwaliteit staat, op basis van vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS), voorop dat de vaststelling van de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures. Dat doet er niet aan af dat het bevoegd gezag het ruimtelijk besluit pas kan nemen indien, voor zover redelijkerwijs valt in te zien, een eventuele bodemverontreiniging niet aan de uitvoerbaarheid in de weg staat (22 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO8297, r.o. 2.18.4; 27 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9569, r.o. 2.10.3). Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bodem in principe geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico vormen voor de gebruikers van de bodem.
Beoordeling
In onderhavig geval is sprake van de realisatie van een woongebied. Gelet op het huidige en het toekomstige gebruik van de locatie wordt de aanwezigheid van bodemverontreinigingen niet waarschijnlijk geacht. Teneinde deze hypothese te staven is door Aveco de Bondt een verkennend bodemonderzoek uitgevierd. Het onderzoeksrapport daarvan (R_FKN190_190798, 1 mei 2019) is als Bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen.
Uit zintuiglijke waarnemingen is gebleken dat in de bovengrond van de onderzoekslocatie plaatselijk bijmengingen met puin zijn aangetroffen en zeer plaatselijk een sterke bijmenging met baksteen. In de ondergrond zijn geen bijmengingen aangetroffen. Uit het uitgevoerde bodemonderzoek is gebleken dat zowel in de bovengrond als in de ondergrond van deellocatie Den Brabander geen verontreinigingen zijn aangetoond. In de bovengrond van De Heerebeemd zijn plaatselijk licht verhoogde gehaltes aan PAK, PCB en minerale olie gemeten. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehaltes gemeten. In het grondwater zijn in het gehele plangebied licht verhoogde concentraties aan barium gemeten. Plaatselijk zijn verhoogde gehaltes aan naftaleen en xyleen gemeten.
Gegeven de in dit rapport beschreven onderzoeksresultaten, wordt de grond vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het huidige gebruik en het toekomstige gebruik als woonwijk.
De locatie Baarleseweg nummer 40 is per abuis niet meegenomen in het oorspronkelijk verkennend onderzoek. Hiervoor is derhalve alsnog een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Tegelijkertijd is de totale ontwikkelingslocatie onderzocht op PFAS verontreiniging. De noodzaak tot een dergelijk onderzoek is na de uitvoering van het oorspronkelijk onderzoek duidelijk geworden.
Aveco de Bondt heeft het onderzoek uitgevoerd. De briefraportage is opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting. Voor een volledige onderbouwing wordt verwezen naar de bijlage. In deze paragraaf wordt kort ingegaan op de conclusies van het rapport.
Locatie Baarlesweg 40
Zintuiglijke waarnemingen
In de bovengrond van de Baarleseweg zijn plaatselijk bijmengingen met puin aangetroffen en is zeer plaatselijk een sterke bijmenging met baksteen aangetroffen. Ter plaatse van het achterterrein is een puin funderingslaag aanwezig. Zintuiglijk is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Zonder aanvullend asbestonderzoek dient wel uitgegaan te worden van een asbestverdachte puinlaag. In de ondergrond zijn geen bijmengingen aangetroffen.
Hierdoor is de locatie asbestverdacht en is er een nader asbestonderzoek uitgevoerd. Het asbestonderzoek, rapport R-FKN-260-190798, van 12 december 2019 concludeert dat in de puinfundering geen sprake is van een asbestverontreiniging. Het rapport is als Bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd. In de grond is geen asbestconcentratie gemeten. De aangetoonde gehaltes geven geen aanleiding voor het uitvoeren van verder nader onderzoek. Het beoogde gebruik als woongebied betekent dat risico's op toekomstige verontreinigen van de bodem verwaarloosbaar zijn.
Grond
Uit het uitgevoerde bodemonderzoek op het achterterrein van Baarleseweg 40 blijkt dat in de bovengrond licht verhoogde concentraties PAK, PCB en minerale olie worden aangetroffen. Deze concentratieniveaus komen overeen met de concentratieniveaus rondom het achterterrein zoals bepaald bij het verkennend bodemonderzoek van april-mei 2019 (Bijlage 2). Indicatief wordt de bovengrond aangemerkt als kwaliteitsklasse Industrie. In de ondergrond zijn geen verhoogde concentraties aangetroffen boven de achtergrondwaarde. Indicatief wordt de ondergrond aangemerkt als kwaliteitsklasse Achtergrond (klasse landbouw/natuur).
PFAS
Op basis van de aangetroffen verhoogde concentraties perfluorbutaanzuur, perfluoroctaanzuur en perfluoroctaansulfonzuur wordt de bovengrond van de onderzoekslocatie aangemerkt als klasse wonen of industrie. De concentratieniveaus geven geen belemmering bij het toekomstige gebruik als wonen met tuin.
Eventueel vrijkomende grond mag elders toegepast worden. Uitgezonderd het noordelijk deel van De Heerebeemd is voor de boven- en ondergrond sprake van achtergrondwaarde (klasse landbouw/natuur). Ten gevolge van de PFAS-concentraties wordt de grond aangemerkt als klasse wonen of industrie. Het is eventueel wel mogelijk om de grond ook toe te passen binnen de klasse Landbouw/natuur indien de ontvangende bodem eerst wordt onderzocht en een gelijkwaardige of hogere PFAS-concentratie bevat dan de op te brengen grond.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.
Toetsingskader
In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.
Beleid provincie Noord-Brabant en Waterschap Brabantse Delta
Op regionaal niveau is de provincie verantwoordelijk voor het beleidsveld water. Vigerend is het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021 van 18 december 2015. Het PMWP is de structuurvisie voor het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat de verplichte onderdelen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water. Behalve dat het PMWP de uitgangspunten aangeeft voor het waterbeleid van waterschappen en gemeenten, toetst de provincie aan de hand van dit plan ook of de plannen van de waterschappen passen in het provinciale beleid. Als algemene uitgangspunten zijn onder andere te noemen de scheiding van relatief schone en vuile waterstromen en het benutten van mogelijkheden voor infiltratie en/of conservering van hemelwater.
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat dan om het waterkwantiteits en –kwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepvaartbeheer. Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021 'Grenzeloos verbindend', wat is afgestemd op Europees, nationaal en provinciaal beleid. Speerpunten uit het waterbeheerplan zijn klimaatadaptatie, innovaties, ruimtelijke ontwikkelingen, toekomstig medegebruik en het tegengaan van verdroging.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur waterschap Brabantse Delta 2015 bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.
Duurzaamheid
Voor nieuwbouwinitiatieven is het uitgangspunt dat deze 'waterneutraal' dienen te zijn. Dit betekent dat de ontwikkelingen niet mogen leiden tot verslechteringen aan het watersysteem. Voorkomen moet worden dat het water versneld afvoert ten gevolge van een toename van het verhard oppervlak. Schone oppervlakken worden indien mogelijk niet op een gemengd rioleringssysteem aangesloten. De voorkeur gaat uit naar een aansluiting van het hemelwater op een afzonderlijk hemelwaterstelsel. Voor daken, goten en overige regenwatervoorzieningen en wegverhardingen dienen bij voorkeur niet-uitlogende bouwmaterialen te worden gebruikt. Om de waterkwaliteit te verbeteren, wordt ook in bestaande situaties waar mogelijk schoon verhard oppervlak afgekoppeld van het rioolstelsel. Deze oppervlakken krijgen een eigen afvoervoorziening, waardoor het gemengd stelsel minder wordt belast. Hiermee wordt het aantal overstortgebeurtenissen met vervuild water vanuit het gemengde stelsel verminderd
Keur Waterschap Brabantse Delta
De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord-Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015. In de nieuwe keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:
Benodigde retentiecapaciteit (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06
Daarbij dient de voorziening te voldoen aan de volgende voorschriften:
Voor het overige zijn er in de keur diverse regels opgenomen om gebieden met een specifieke functie te beschermen, zoals de attentiegebieden en invloedsgebieden Natura 2000. Er geldt een specifiek beschermingsregime, afhankelijk van het type gebied en de ligging in of nabij een beschermd gebied.
Beoordeling
Ten gevolge van het planvoornemen neemt het aandeel verhard oppervlak binnen het plangebied toe. Deze verharding is aanwezig in de vorm van daken en bestrating. De onderstaande afbeelding laat dit zien.
Verhard en onverhard oppervlak in het plangebied
In het totale waterplan voor Den Brabander is reeds rekening gehouden met de realisatie van de huidige fases 4 en 5. Uit het rapport 'Riolerings- en bergingsberekeningen Den Brabander te Chaam' uit 2010 (FUGRO) blijkt dat de bergingscapaciteit hoger is dan benodigd. Het stedenbouwkundig plan van nu wijkt echter af van het stedenbouwkundig plan van destijds. Verder maakt de bebouwing in De Heerebeemd geen deel uit van het rapport. De verharding van De Heerebeemd fase 2 moet daarom nog gecompenseerd worden in voldoende waterbergende voorzieningen.
Om die reden is door Aveco de Bondt een waterparagraaf opgesteld, waarin is berekend wat de noodzakelijke capaciteit van de voorziening is, welk type voorziening het meest geëigend is en op welke wijze kan worden voldaan aan de veiligheidseisen voor retentievoorzieningen in woongebieden.
Beleidsmatige uitgangspunten waterschap en gemeente
Kern van het beleid is dat nieuwbouwinitiatieven niet mogen leiden tot een versnelde afvoer op het oppervlaktewatersysteem. Het effect van de toename van het afvoerend verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk worden gecompenseerd via infiltratieen/of retentievoorzieningen. De voorkeursvolgorde voor het omgaan met hemelwater is 'vasthouden, bergen, afvoeren'.
Tevens heeft de gemeente de voorkeur om regenwater niet oppervlakkig af te laten stromen, maar door middel van kolken in te zamelen en via de riolering af te voeren.
Grondwater en bodemopbouw
De GHG ter plaatse van de projectlocatie ligt naar verwachting rond de 0,5 m – maaiveld met een gemiddelde maaiveldhoogte van 12,15 m + NAP. Deze waarde is indicatief vanwege onvoldoende beschikbare betrouwbare gegevens. De bodem bestaat uit de eerste kleiige en vierde zandige eenheid, volgens REGIS QQ v2.2.
Waterberging
Voor het bestaande gebied blijft de bergingseis gelijk. Voor de nieuwe ontwikkeling, fase 4 Extra, is de bergingseis van het waterschap 60 mm/m2 verhard oppervlak. In de ontwikkeling van fase 4A, fase 4B en fase 4 Extra is 4.522 m2 meer verhard oppervlak opgenomen dan in de rapportage van Fugro was voorzien voor fase 4. Overeenkomstig met de bergingseis en verhardingstoename bedraagt de bergingsopgave 271 m3. De bergingsopgave voor fase 4 Extra is kleiner dan het reeds aanwezige bergingsoverschot van 617 m3. Dit betekent dat er geen waterberging gerealiseerd dient te worden en dat het bergingsoverschot van fase 1 t/m 5 na de realisatie van deze plannen 346 m3 bedraagt.
Overzicht fases in het kader van de beoordling waterhuishouding. Bron Aveco juli 2019.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat voor een goede waterhuishouding binnen het plangebied geen extra maatregelen genomen hoeven te worden. De waterhuishouding vormt geen belemmering voor het initiatief.
Toetsingskader
In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden (artikel 3.1.6, lid 5 Bro). De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Beleid provincie Noord-Brabant
In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangeven.
Beoordeling
Het plangebied is gelegen aan de zuidzijde van de kern Chaam. Dit gebied maakt onderdeel uit van de regio 'Baronie', op dit punt gekenmerkt door bebouwing en akkers op de rand van beekdalen en graslanden in het beekdal. Op lokaal niveau behoort het westelijke deel van het plangebied tot het gebied 'Leg en Houtgoor', bestaande uit landbouwgronden met een gaaf bewaard gebleven kleinschalige percelering. De aanwezige groenelementen in het plangebied zijn als 'historisch groen' aangeduid. het betreft laanbeplanting en perceelsrandbegroeiing in het beekdal met eik, wilg en es, voornamelijk uit 1900-1950.
De historische groenelementen en kavelstructuren in het plangebied zijn opgenomen in het stedenbouwkundige plan en blijven derhalve herkenbaar. Daarmee wordt optimaal rekening gehouden met de cultuurhistorische waarden in het plangebied.
Onderdeel van het onderhavige bestemminsplan is het herbestemmen van het bedrijf aan de Baarleseweg nummer 40/40A staat achter de (bedrijfs)woning nu een groot aaneengebouwd bedrijfsgebouw van één bouwlaag. Midden daarin staat een voormalige leerlooierij:
Op dit moment is de looierij ingebouwd in een bedrijfsgebouw en daardoor is de waarde lastig in te schatten. Echter het stuk dat boven de bestaande bebouwing uit steekt heeft wel een karakteristieke bouwstijl. Ook vormen looierijen een onderdeel van de geschiedenis van Chaam. Er stonden ooit zo'n 9 leerlooierijen in de kern Chaam en enkele in het buitengebied.
De looierij van Martens is één van die 9 looierijen. De leerlooierijen worden in de Nota Erfgoedbeleid ook specifiek genoemd als industrieel erfgoed. Vanuit die optiek is behoud van dit pand voor de historie van Chaam gewenst en is het ook logisch om mee te denken naar passende herontwikkelingsmogelijkheden. Daarbij is wel van belang dat de looierij vrij komt te staan, zeker vanaf het punt waar de looierij zichtbaar is vanaf de straat en zijn entree krijgt. Daarom is onderdeel van de planontwikkeling dat de nu aanwezige overtollige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt.
Behoud en herstel van de voormalige looierij wordt nagestreefd en geborgd via een dubbelbestemming 'Waarde – Cultuurhistorie'.
Conclusie
Het planvoornemen doet hersteld cultuurhistorische waarden binnen het plangebied door de voormailige leerlooierij weer herkenbaar te maken. Overige cultuurhistorische waarden in de omgeving van het plangebied worden niet in hun belangen geschaad.
Toetsingskader
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. De uitgangspunten van dit verdrag dienen te worden vertaald in nationale wetgeving. In Nederland heeft deze vertaling plaatsgevonden in de Erfgoedwet, welke in werking is getreden op 1 juli 2016. Ten aanzien van het aspect 'archeologie' is in art. 9.1, lid 1 van de Erfgoedwet, welk artikel een deel van het overgangsrecht regelt, bepaalt dat tot het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt onder meer Hoofdstuk V, paragraaf 1 van de inmiddels vervallen Monumentenwet 1988 van toepassing blijft. In Hoofdstuk V, paragraaf 1 is vastgelegd dat een gemeente in de ruimtelijke besluitvorming (w.o. bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor planologisch afwijken) rekening dient te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (artt. 38a t/m 41 Monw 1988). Daartoe kan de gemeente in dat besluit regels stellen, bijvoorbeeld tot het doen van archeologisch onderzoek. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie (ECLI:NL:RVS:2011:BU7102, r.o. 2.9.7). Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop archeologische verwachtingswaarden zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.
Beoordeling
Het deelgebied De Heerebeemd maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan "Kom Chaam 2015", alwaar de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' is toegekend. Hier geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen dieper dan 30 cm en uitgevoerd over een oppervlakte groter dan 100 m². Deze waarden worden overschreden door het onderhavige planvoornemen. Voor deelgebied 'Den Brabander' geldt geen archeologische dubbelbestemming. Op basis van het voor de eerdere fasen van 'Den Brabander' archeologisch onderzochte deel van het woongebied kan echter worden gesteld dat ter plaatse geen archeologische waarden te verwachten zijn. In dit door RAAP in 2003 uitgevoerde inventariserend archeologisch onderzoek (Raap-Rapport 857, januari 2003) wordt namelijk geconcludeerd dat in het gebied, als gevolg van de slechte waterhuishouding in het verleden, geen bewoningssporen aanwezig zullen zijn.
Voor wat betreft deelgebied 'De Heerebeemd' wordt eveneens op basis van het onderzoek van RAAP uit 2003, in samenhang met de resultaten van een onderzoek uit 2010 van SOB Reserach (nummer 1544-0811), geconcludeerd dat het gebied te nat is en vervolgonderzoek naar archeologie ook hier niet noodzakelijk is.
Conclusie
Nader onderzoek naar archeologische waarden is niet vereist, zodat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
Toetsingskader
De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen.
De gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in hoofdstuk 2 van de Wnb en richt zich ondermeer op het verminderen van de depositie van stikstof op de Natura 2000-gebieden en het versterken van de natuur.
Beoordeling
Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied betreft 'Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske en Ringven met valleigronden langs de Heerlese Loop' (Belgisch grondgebied), dat is gelegen op een afstand van circa 3,5 km tot onderhavig plangebied. Het dichtstbijzijnde gebied in Nederland is het gebied “Ulvenhoutse Bos” op circa 6,5 kilometer afstand. Natura 2000-gebieden kunnen schade ondervinden wegens diverse aspecten, zoals verdroging, oppervlakteverlies, verontreiniging, versnippering, optische verstoring, verzuring en vermesting.
In onderhavig geval is sprake van de realisatie van 44 woningen zonder gasaansluiting. Uitstoot van stikstof ten gevolge van het planvoornemen zal derhalve uitsluitend voortkomen uit de verkeersbewegingen die de ontwikkeling genereert, alsmede de aanlegfase. Hiervoor is een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd. De rapportage d.d. 9 januari 2020, is als Bijlage 6 bij deze toelichting opgenomen.
De berekening is uitgevoerd met de AERIUS calculator, versie 2019, uitgevoerd. De totale realisatiefase, bestaande uit sloop (Baarleseweg nr 40), bouwrijp maken en het bouwen van de woningen, geeft een stikstofemissie van 271,91 kg NOx per jaar. De gebruiksfase, het wonen, geeft een stikstofemissie van 8,90 kg NOx per jaar. De berekening laat zien dat er geen negatieve effecten optreden als gevolg van het plan op de omliggende Natura 2000-gebieden.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de onderhavige ontwikkeling geen significante negatieve effecten heeft op het aspect gebiedsbescherming.
Toetsingskader
Het beschermingsregime betreffende soorten (flora en fauna) is opgenomen in hoofdstuk 3 van de Wnb. Voor de soortenbescherming is wettelijk bovendien rechtstreeks verwezen naar het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn. De verbodsbepalingen zijn in de Wnb afhankelijk gesteld van de soort (en daarmee de opname van die soort op de diverse lijsten) en de voorgenomen handelingen. Bovendien is een algemeen geldende zorgplicht opgenomen om handelingen achterwege te laten of maatregelen te treffen, om te voorkomen dat nadelige gevolgen ontstaan voor in het wild levende dieren en planten.
Conform de Wet natuurbescherming is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied. Vanuit die kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Wnb. Conform vaste jurisprudentie kan een plan worden vastgesteld indien aannemelijk wordt gemaakt dat het aspect flora en fauna niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Beoordeling
Ten behoeve van de planvorming is door BTL Advies BV in 2017 een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Uit dit onderzoek is gebleken dat het gebied geschikt blijkt te zijn als leefgebied voor de beschermde salamandersoorten alpenwatersalamander, vinpootsalamander en vleermuizen (foerageergebied en vliegroute). Naar aanleiding van die conclusie is door BTL Advies BV in 2018 een aanvullend onderzoek uitgevoerd naar deze soorten. Het rapport van dat onderzoek (722180135, 5 september 2018) is als Bijlage 7 bij de toelichting opgenomen.
Voor de aangetroffen soorten gelden de volgende bevindingen en vereisten:
In totaal is 1 exemplaar tijdens het veldbezoek aangetroffen in de kwelsloot gedurende de onderzoeksperiode (april-mei). Dit houdt in dat de kwelsloot fungeert als voortplantingswater voor de alpenwatersalamander. Indien de voorgenomen werkzaamheden uitgevoerd worden, worden de vaste voortplantings- en verblijfplaatsen (sloten in het plangebied) vernield dan wel minder geschikt voor de alpenwatersalamander. Hierdoor is sprake van overtreding van verbodsartikel 3.10, lid 1b Het opstellen van een activiteitenplan en het aanvragen van een ontheffing bij het bevoegd gezag is noodzakelijk om overtreding te voorkomen.
Tijdens het veldbezoek zijn 11 exemplaren van de vinpootsalamander aangetroffen. Indien de voorgenomen werkzaamheden uitgevoerd worden, worden de vaste voortplantings- en verblijfplaatsen (sloten in het plangebied) vernield dan wel minder geschikt voor de vinpootsalamander. Dit is in overtreding met verbodsartikel 3.10, lid 1b. Het opstellen van een activiteitenplan en het aanvragen van een ontheffing bij het bevoegd gezag is noodzakelijk.
Tijdens de veldbezoeken gericht op het voorkomen van vleermuizen en de functionaliteit van het gebied voor deze soortgroep blijkt de laanstructuur door de robuuste knotwilgen gebruikt te worden als vliegroute. De aangrenzende laan- en groenstructuren aan de zuidoost van het plangebied worden eveneens gebruikt als vliegroute door de vleermuizen. Indien deze elementen door de voorgenomen werkzaamheden verdwijnen, verdwijnt de functionaliteit van het gebied voor vleermuizen, aangezien deze elementen rondom het plangebied niet of nauwelijks aanwezig zijn. Het opzettelijk verstoren van beschermde soorten behorend tot de Habitatrichtlijn, waaronder vleermuizen, is strafbaar. Indien de eerder genoemde elementen door de voorgenomen werkzaamheden verdwijnen, is sprake van overtreding van verbodsartikel 3.5, lid 2. Hierdoor is ook voor deze soortgroep een ontheffing benodigd voor het uitvoeren van de voorgenomen werkzaamheden.
De in het plangebied aanwezige sloten en bomen(rijen) wordt zoveel als mogelijk geïntegreerd in de verkaveling en de landschappelijke inpassing. Vanwege deze uitbreiding wordt de sloot (2) aan de oostzijde van het plangebied opgeheven, maar wordt de sloot/greppel (3) aan de zuidzijde verdiept en verbreed. Dit ter compensatie van sloot '2'. De bestaande sloot aan de noordzijde (1) van het plangebied wordt verlegd, maar blijft behouden. Deze sloot wordt dermate ingericht dat deze eveneens geschikt wordt voor de vinpoot- en alpenwatersalamander. De huidige sloot aan de westzijde van het plangebied (4) blijft behouden. De sloot aan de westzijde wordt verbonden met de sloot die gelegen is aan de zuidzijde.
Nummering 1 t/m 4 geven de aanwezige greppels/sloten weer. Greppel/sloot 2 en 4 zijn watervoerend in de huidige situatie (anno 2018-2019). Sloot 3 is in de huidige situatie niet watervoerend, maar wordt verdiept en uitgebreid ter compensatie van het opheffen van sloot 2.
Hiermee wordt beoogd de foerageer- en verblijfsplaatsen van de aangetroffen soorten optimaal te behouden. Voor zover sprake is van het verdwijnen van deze elementen worden nadere maatregelen getroffen. In dit verband is een ontheffing aangevraagd bij de provincie Noord-Brabant.
Conclusie
Onderhavig initiatief voldoet aan de vereisten van de Wet natuurbescherming gelet op het aspect soortenbescherming.
Toetsingskader
Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:
De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Onderstaande tabel geeft hier een overzicht van:
|
Stedelijk | Buitenstedelijk |
Aantal rijstroken | Aantal meter aan weerszijden van de weg | |
5 of meer | 350 m | 600 m |
3 of 4 | 350 m | 400 m |
1 of 2 | 200 m | 250 m |
Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/h geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.
Uit een akoestisch onderzoek moet blijken of, indien sprake is van een van de bovengenoemde ontwikkelingen binnen een zone als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh, deze binnen de waarden valt zoals deze voor diverse typen ontwikkelingen is vastgelegd in de Wgh. De grenswaarde voor de toelaatbare etmaalwaarde van de equivalente geluidbelasting van wegen binnen zones langs wegen is voor woningen 48 dB. In bijzondere gevallen is een hogere waarde mogelijk. Burgemeester en Wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente en onder voorwaarden bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting.
Beoordeling
Het plangebied is gelegen binnen de onderzoekszone van de Baarleseweg (N639) en de Alphensebaan. Verder bevindt het plangebied zich binnen het invloedsgebied van diverse 30 km/h-wegen met een doorgaande functie. Om die reden is door Aveco de Bondt een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Dit rapport is als bijlage Bijlage 8 opgenomen bij deze toelichting. Het akoestisch onderzoek betreft zowel wegverkeerslawaai en industrielawaai. In deze paragraaf wordt enkel ingegaan op wegverkeerslawaai. Het industrielawaai wordt behandeld in paragraaf 4.9. Hierna worden de conclusies uit het rapport weergegeven. Voor een nadere onderbouwing van de conclusies wordt kortheidshalve verwezen naar het rapport in de bijlage.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect wegverkeeslawaai geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.
Toetsingskader
Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-brochure) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).
Beoordeling
De VNG-publicatie onderscheidt twee omgevingstypen: rustige woonwijk/rustig buitengebied en gemengd gebied. Het plangebied kan overwegend worden getypeerd als 'rustig woongebied'. Enkel de bestaande kavel aan de Baarleseweg 40 kan als gelegen in 'gemengd gebied' worden beschouwd.
In de directe omgeving van het plangebied liggen diverse inrichtingen waaraan conform de VNG-brochure een richtafstand is verbonden. Deze inrichtingen kunnen derhalve invloed uitoefenen op de woningen in het plangebied. Daarnaast geldt dat de huidige bedrijfsbestemming aan de Baarleseweg 40 wordt omgezet naar een gemengde bestemming ten behoeve van detailhandel met bedrijfswoning. Ook deze functiewijziging kan van invloed zijn op de nieuwe woningen in het plangebied, maar ook op de bestaande woningen in de omgeving.
Aan de hand van een akoestisch onderzoek industrielawaai is door Aveco de Bondt inzichtelijk gemaakt wat de effecten van de genoemde inrichtingen zijn op het planvoornemen en welke maatregelen eventueel dienen te worden getroffen. Dit rapport is als bijlage Bijlage 8 opgenomen bij deze toelichting. Het akoestisch onderzoek betreft zowel wegverkeerslawaai en industrielawaai. In deze paragraaf wordt enkel ingegaan op industrielawaai. Voor de beoogde ontwikkeling zijn met de detailhandelsvestigingen Action en Bristol. Het wegverkeerslawaai inclusief de cumulatie van het geluid wordt behandeld in paragraaf 4.8. Hierna worden de conclusies uit het rapprot weergegeven. Voor een nadere onderbouwing van de conclusies wordt kortheidshalve verwezen naar het rapport in de bijlage.
Het geluid van de vestiging van Action en Bristol is onderzocht om enerzijds te voorkomen dat de winkels worden beperkt in hun bedrijfsvoering en anderzijds om te voorkomen dat er geluidhinder optreedt bij de nieuwe woningen. De geluidniveaus (langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en maximale geluidniveau) zijn niet hoger dan de richtwaarden voor een ‘rustige woonwijk’ die zijn opgenomen in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. Hiermee worden Action en Bristol niet beperkt in hun bedrijfsvoering en is er bij de nieuwe woningen sprake is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect industrielawaai geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.
Toetsingskader
Het beleid ten aanzien van het aspect geur is vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) die op 1 januari 2007 in werking is getreden. Bij nieuwe planologische projecten in het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient te worden gekeken naar de aanvaardbaarheid van deze plannen in verband met omliggende geurbronnen, de zogenaamde omgekeerde werking. In de wet zijn normen bepaald die de maximale geurbelasting op een gevoelig object bepalen. Als de geuremissie van een dier niet bekend is (geen geuremissiefactoren vastgesteld), stelt de wet minimumafstanden tussen veehouderij en geurgevoelig object. Als die geuremissie wel bekend is, dan moet de geurbelasting worden berekend met contouren. De emissie van geurstoffen uit een veehouderijbedrijf wordt uitgedrukt in geureenheden (OUÅ of OUÅ/S). Hiervoor zijn emissiefactoren vastgelegd in de Regeling geurhinder en veehouderij. De berekende geurbelasting wordt getoetst aan de norm (de maximale belasting die het bedrijf mag veroorzaken). Gemeenten mogen, binnen bepaalde bandbreedten, van deze wettelijke normen afwijken als er een gebiedsvisie is opgesteld en een geurverordening is vastgesteld.
In het buitengebied geldt daarnaast een vaste aan te houden afstand van 50 meter tussen een emissiepunt en geurgevoelige objecten op basis van het activiteitenbesluit.
Beoordeling
De gemeente Alphen-Chaam heeft op 8 mei 2008 de 'Verordening geurhinder en veehouderij' vastgesteld. Binnen daartoe aangewezen gebieden die zijn aangeduid op de bij deze verordening behorende kaart is een andere waarde van toepassing dan de desbetreffende waarde genoemd in artikel 3, eerste lid van de Wgv. Het betreft de volgende gebieden:
Voor de overige aangewezen gebieden gelden binnen de aangegeven begrenzing de waarden van artikel 3 lid 1 van de Wet.
Normenkaart behorende bij de gemeentelijke geurverorderning. Het plangebied is
aangeduid met een rode cirkel
Uit de normenkaart valt af te leiden dat voor de kern Chaam een norm geldt van 3 OU/m³. De kaart van de feitelijke geurbelasting laat zien dat ter plaatste van het plangebied sprake is van een acceptabel geurniveau. Aan de norm kan worden voldaan.
Uitsnede kaart met feitelijke huidige geurbelasting, met het plangebied aangeduid door middel van een rode contour
Conclusie
Het aspect geurhinder en veehouderijen vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Toetsingskader
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn o.a. standaardafstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. In artikel 1 van het Bevi wordt toegelicht wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.
Specifiek voor LPG-tankstations is tevens de 'circulaire effectafstanden LPG-tankstations' relevant. Met deze circulaire wordt een handreiking gegeven ten behoeve van de beoordeling van externe veiligheid van LPG-tankstations. Daarbij staat het rekening houden met effectafstanden centraal en wordt aangesloten bij hetgeen geregeld is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). In de circulaire wordt het bevoegd gezag verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 60 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten en 160 meter tot zeer kwetsbare objecten. Dit wil zeggen dat deze afstand in beginsel aangehouden moet worden, maar dat gemotiveerd afwijken is toegestaan door het treffen van veiligheidsmaatregelen.
Beoordeling
Om te bepalen of er in de directe omgeving bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, is de risicokaart geraadpleegd. Blijkens de risicokaart ligt op circa 100 meter afstand van het plangebied een LPG-tankstation. Daarmee ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van het LPG-tankstation, zoals ook aangegeven door middel van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi' in de vigerende bestemmingsplan. Derhalve is door AVIV een onderzoek met risicoberekeningen uitgevoerd naar het tankstation. De rapportage van dat onderzoek (193845, 9 april 2019) is als Bijlage 9 bij deze toelichting gevoegd.
Uit het onderzoek blijkt dat het groepsrisico in de huidige situatie onder de oriëntatiewaarde ligt. Door de ruimtelijke ontwikkeling neemt het groepsrisico niet waarneembaar toe en blijft deze onder de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico is maximaal een factor 0.30 ten opzichte van de oriëntatiewaarde. Het maximaal aantal slachtoffers wordt bepaald door de aanwezigheid van de ondergrondse opslagtank. Het groepsrisico moet in alle gevallen worden verantwoord conform artikel 13 van het Bevi. Ter beperkte verantwoording van het groepsrisico is de 'Standaard Verantwoording Groepsrisico' opgenomen als Bijlage 10 bij deze toelichting.
Het plangebied maakt kwetsbare objecten mogelijk. Met betrekking tot de effectafstand kan worden geconcludeerd dat de ruimtelijke ontwikkeling buiten de 60 meter effectafstand voor (beperkt) kwetsbare objecten valt. Het is daarom niet nodig hier aanvullende maatregelen te overwegen of anderzijds te motiveren waarom wordt afgeweken van deze effectafstand.
Uitsnede risicokaart, met het plangebied aangeduid door middel van een blauwe contour
Conclusie
Het aspect Bevi-inrichtingen is geen belemmering voor onderhavig initiatief.
Toetsingskader
Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), als in werking per 1 april 2015. Bij het besluit horen grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor het Basisnet Weg geldt dat daar waar in de tabel van bijlage 2 van het Bevt de afstand '0' is vermeld het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.
Beoordeling
Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante transportassen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat het plangebied is gelegen op een afstand van circa 5,9 km van de Rijksweg A58, waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Voor deze weg geldt dat er op basis van de risicokaart geen sprake is van een risicocontour. Gelet op de ruime afstand van de weg tot het plangebied vormt de ligging van de weg geen belemmering voor onderhavig voornemen. Er hoeven geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik binnen het plangebied door transport van gevaarlijke stoffen. Ter beperkte verantwoording van het groepsrisico is de 'Standaard Verantwoording Groepsrisico' opgenomen als Bijlage 10 bij deze toelichting.
Conclusie
Het aspect transport en externe veiligheid vormt geen belemmering.
Toetsingskader
Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geschiedt aan de hand van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), als in werking getreden per 1 januari 2011. Ten aanzien van het Bevb bestaat de noodzaak om een ruimtelijke reservering op te nemen voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoording van het groepsrisico (GR) van relevante buisleidingen. Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6 contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.
Beoordeling
Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante buisleidingen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Uit de risicokaart blijkt dat de dichtstbijzijnde hogedruk buisleiding is gelegen op een afstand van circa 950 meter. Gelet op de ruime afstand van de buisleiding tot het plangebied vormt de ligging van de leiding geen belemmering voor onderhavig voornemen.
Conclusie
Het aspect buisleidingen en externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
Toetsingskader
De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant in verband met onderhoud, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer.1
Beoordeling
Ter plaatse van het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Indien nodig zal in een later stadium van onderhavig project een KLIC-melding worden uitgevoerd.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.
Toetsingskader
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.
De 'Wet luchtkwaliteit' van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO). Voor PM10 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3 mag maximaal 35 dagen per kalenderjaar worden overschreden. Voor NO2 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 200 µg/m3 mag maximaal 18 dagen per kalenderjaar worden overschreden.
De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.
Kort samengevat dienen projecten te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het NSL op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 als NO2.
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt:
Beoordeling
Onderhavige ontwikkeling betreft de realisatie van een woongebied met 44 woningen en bijbehorende infrastcructuur. Gesteld kan worden dat dit plan in verhouding tot de wettelijke ondergrens voor onderzoek, gelegen op de bouw van 1500 woningen, niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is daarnaast een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monoringstool die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat de berekende jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide ter plaatse van de Dorpsstraat-Baarleseweg in 2020 onder de 35 µg/m³ ligt. In datzelfde jaar ligt de jaargemiddelde concentratie fijnstof (PM10) hier eveneens onder de 35 µg/m³ en de jaargemiddelde concentratie fijnstof (PM2,5) onder de 20 µg/m³. Deze concentraties liggen onder de grenswaarden uit de Wm.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden onderzocht of een bestemmingsplan niet zodanige risico's voor de volksgezondheid meebrengt dat het woon- en leefklimaat onaanvaardbaar slechter wordt. Hierbij is het effect dat nabijgelegen veehouderijen op de volksgezondheid kunnen hebben een mee te wegen belang. Maar er zijn ook nog andere gezondheidsaspecten die dienen te worden meegewogen. Gezien de bijzondere aandacht voor gezondheid in relatie tot veehouderijen wordt daar in dit hoofdstuk uitgebreider op ingegaan dan op de overige aspecten.
In de omgeving van de nieuwe woonwijk zijn verschillende veehouderijen gelegen. Daarom wordt in deze paragraaf aandacht besteed aan het effect dat deze veehouderijen op de volksgezondheid van de bewoners van de nieuwe woonwijk kunnen hebben.
Onderzoeken
Vanaf 2011 zijn er verschillende onderzoeken uitgevoerd naar de relatie tussen wonen in de omgeving van een veehouderij en mogelijke volksgezondheidsrisico's: 'Mogelijke effecten van intensieve veehouderij op de gezondheid van omwonenden: onderzoek naar potentiële blootstelling en gezondheidsproblemen' van het IRAS, NIVEL en RIVM (juni 2011), het aanvullend gezondheidsonderzoek 'Gezondheidsrisico's rond veehouderijen' van de Gezondheidsraad (november 2012), het onderzoek 'Veehouderij en Gezondheid Omwonenden' (VGO 1) van het RIVM (juli 2016), het onderzoek 'Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (aanvullende studies). Analyse van gezondheidseffecten, risicofactoren en uitstoot van bio-aerosolen' (VGO 2) van het RIVM (juni 2017) en ten slotte is op 22 oktober 2018 een deelonderzoek van het onderzoeksprogramma Veehouderij en Gezondheid Omwonenden 3 (VGO 3) bekend gemaakt.
Deze onderzoeken wijzen geven inzicht in de mogelijke gezondheidsrisico's die zouden kunnen bestaan tussen een woonfunctie en nabij gelegen veehouderijbedrijven. Echter uit deze onderzoeken vormen geen algemeen aanvaardbare wetenschappelijke inzichten op grond waarvan geconcludeerd moet worden dat ontwikkelingen geweigerd zouden moeten worden, als gevolg van gezondheidsrisico's.
Handreiking veehouderij en gezondheid
Het Ondersteuningsteam Veehouderij en Volksgezondheid (team van provincie Noord-Brabant, de GGD en verschillende Brabantse omgevingsdiensten en gemeenten, waaronder de gemeente Alphen-Chaam) heeft de Handreiking veehouderij en gezondheid (Handreiking) vastgesteld. De Handreiking bestaat uit een algemene onderbouwing op grond waarvan volksgezondheid meegenomen dient te worden in de ruimtelijke besluitvorming en de besluitvorming in het kader van milieu. Vervolgens is een wijze van beoordeling uitgewerkt (het
stappenplan) om tot een zorgvuldige, praktische en uniforme beoordeling te komen of er een dusdanig verhoogd risico voor de volksgezondheid bestaat dat advisering vanuit de GGD wenselijk is.
Voor onderhavig plan heeft de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant een milieuonderzoek uitgevoerd, dat is opgenomen als Bijlage 11. In het milieuonderzoek is een gezondheidskundige beoordeling van de GGD Brabant opgenomen. Op deze manier krijgt de volksgezondheid een volwaardige plaats in de beoordeling van het woon- en leefklimaat en de ruimtelijke ordening.
Wettelijke toetsingskaders
Voor verschillende milieuonderdelen die van invloed kunnen zijn op de volksgezondheid zijn wettelijke en beleidsmatige toetsingskaders gevormd, veelal op basis van heersende wetenschappelijke inzichten. Dit geldt bijvoorbeeld voor de milieuonderdelen geur, geluid en luchtkwaliteit. Op dit moment zijn er geen algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten op basis waarvan zou moeten worden aangenomen dat de geldende toetsingskaders niet toereikend zijn om onaanvaardbare volksgezondheidsrisico's te voorkomen.
Beoordeeld is of ter plaatse van het plangebied Den Brabander - De Heerebeemd wordt voldaan aan de wettelijke en beleidsmatige toetsingskaders voor verschillende milieuonderdelen. Op basis van milieuonderzoek is geconcludeerd dat hieraan wordt voldaan. Dit is uitgewerkt bij de betreffende onderdelen van deze toelichting. Nu wordt voldaan aan de geldende normen is er geen sprake van onaanvaardbare risico's voor de volksgezondheid ter plaatse van de nieuwe woningen binnen het plangebied.
Het milieuonderzoek is uitgevoerd door de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant en is als Bijlage 11 bij deze toelichting opgenomen. In het milieuonderzoek is een gezondheidskundige beoordeling van de GGD Brabant opgenomen. Hierbij is gebruik gemaakt van gezondheidskundige advieswaarden die worden gebruikt ter bescherming van de volksgezondheid. De gezondheidskundige advieswaarden kunnen ook gebruikt worden bij het bepalen van de ambitie van de gemeente. In het milieuonderzoek is dus niet alleen getoetst aan wettelijke normen, maar ook aan verschillende (gezondheidskundige) advieswaarden. Uit de rechtspraak volgt dat niet dwingend hoeft te worden getoetst aan advieswaarden (zie bijvoorbeeld ABRS 13 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:17 en ABRS 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:619). Dit betekent dat als een advieswaarde wordt overschreden, dit geen reden hoeft te zijn om een ontwikkeling niet mogelijk te maken. Als ten aanzien van een bepaald milieuonderdeel is getoetst aan een (gezondheidskundige) advieswaarde, maar hieraan niet wordt voldaan, is in het betreffende onderdeel van deze toelichting aangegeven waarom er geen sprake is van onaanvaardbare gezondheidsrisico's en waarom er (wel) sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen.
Q-koorts
Het enige gezondheidsrisico waarvoor tot op heden stevig wetenschappelijk bewijs bestaat, zijn uitbraken van Q-koorts. In de omgeving van het plangebied is één geitenhouderij gelegen, namelijk op een afstand van 1.050 meter tot de dichtstbijzijnde woonbestemming. De bestrijding van besmettelijke dierziekten, zoals Q-koorts, vindt primair regeling in andere wetgeving, zoals de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten en de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan is de mogelijke besmetting van dierziekten wel een ruimtelijk mee te wegen belang.
In de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten is onder andere een vaccinatieplicht voor geiten en schapen tegen Q-koorts opgenomen. Ook zijn hierin regels gesteld over onder andere tankmelkmonitoring (monitoring Q-koorts) en het uitrijden of afvoeren van de mest van geiten en schapen. Sinds het invoeren van een landelijke vaccinatieplicht en andere regels zoals die in de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten zijn vastgelegd, heeft geen uitbraak van Q-koorts meer plaatsgevonden. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit is belast met de controle op de naleving en de handhaving van de relevante bepalingen. Er mag dan ook van worden uitgegaan dat die bepalingen in de praktijk worden nageleefd.
Uit het VGO 2-onderzoek blijkt dat de Q-koortsepidemie waarschijnlijk tijdens de vroege jaren heeft bijgedragen aan het verhoogde aantal longontstekingen. Deze vormt echter geen verklaring voor het verhoogde risico vanaf 2011. De aanwezigheid van de geitenhouderij in de omgeving van de nieuwe woonwijk levert dan ook geen onaanvaardbare volksgezondheidsrisico's op vanwege Q-koorts.
Endotoxinen
Een van de effecten op de volksgezondheid ziet op endotoxinen. In het rapport 'Gezondheidsrisico's rond veehouderijen' (2012) van de Gezondheidsraad wordt over endotoxinen opgemerkt dat in 2010 mede op basis van experimenteel onderzoek onder mogelijk gevoelige personen een nieuwe gezondheidskundige advieswaarde voor werknemers is afgeleid van 90 endotoxine-units per kubieke meter lucht (EU/m3). Bij blootstelling aan concentraties onder die advieswaarde lopen werknemers volgens advies geen gezondheidsrisico's.
Het Ondersteuningsteam Veehouderij en Volksgezondheid heeft vooruitlopend op de ontwikkeling van een landelijk toetsingskader de 'Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid: Endotoxine toetsingskader 1.0' (Toetsingskader endotoxinen 1.0) opgesteld. Het beschrijft een aanpak voor het beoordelen van het risico op verspreiding van endotoxinen van veehouderijen.
Het Toetsingskader endotoxinen 1.0 is toegepast om het risico op verspreiding van endotoxinen van veehouderijen op de nieuwe woonwijk te beoordelen. Uit het Toetsingskader endotoxinen 1.0 volgt op basis van de fijnstofemissie een aan te houden afstand van 83 meter. Binnen deze afstand wordt de advieswaarde van 30 EU/m3 overschreden. De afstand tussen het dichtstbijzijnde emissiepunt van deze veehouderij en het plangebied bedraagt 835 meter. Er wordt dus ruimschoots aan het aan te houden afstandscriterium voldaan. Dit betekent dat binnen het plangebied wordt voldaan aan de advieswaarde van 30 EU/m3 voor endotoxinen.
Moratorium geitenhouderij
Op 7 juli 2017 heeft de provincie Noord-Brabant een moratorium op de geitenhouderij vastgesteld. Dit moratorium is verwerkt in de Verordening ruimte actualisatie 2017, die op 15 juli 2017 in werking is getreden. De Verordening ruimte bepaalt dat een toename van de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor geitenhouderijen door het oprichten van gebouwen of door het in gebruik nemen van gebouwen voor het houden van geiten niet is toegestaan. De verbodsregels voor de geitenhouderij hebben geen rechtstreekse invloed op het mogelijk maken van gevoelige bestemmingen zoals woningen. In het kader van de omgekeerde werking moet hieraan echter wel aandacht worden besteed bij het mogelijk maken van gevoelige bestemmingen. Om die reden wordt in deze toelichting uitgebreid op de volksgezondheid ingegaan.
Zoals hiervoor al is toegelicht, zijn voor verschillende milieuonderdelen die van invloed kunnen zijn op de volksgezondheid wettelijke en beleidsmatige toetsingskaders gevormd, veelal op basis van heersende wetenschappelijke inzichten. Uit het milieuonderzoek dat voor de nieuwe woonwijk is uitgevoerd, blijkt dat binnen het plangebied aan alle wettelijke normen wordt voldaan. Er is dan ook geen sprake van onaanvaardbare risico's voor de volksgezondheid ter plaatse van de nieuwe woningen binnen het plangebied. Dit wordt ook nog bevestigd doordat binnen het plangebied wordt voldaan aan de advieswaarde van 30 EU/m3 voor endotoxinen.
Dat uit het VGO onderzoek blijkt dat er een verhoogde kans op longontsteking bestaat voor mensen die rondom een geitenhouderij wonen, tot een afstand van 1,5-2 kilometer, is geen reden om de nieuwe woonwijk niet mogelijk te maken. De precieze oorzaak van de verhoogde risico's is op dit moment niet bekend. Op basis van alleen de VGO onderzoeken kan niet worden vastgesteld of sprake is van oorzakelijke verbanden tussen stoffen en micro-organismen van veehouderijen en gezondheidseffecten. Een relatie met de Q-koortsepidemie van 20072009 is zeer onwaarschijnlijk, mede door de uiteindelijk getroffen maatregelen. Of er oorzakelijke verbanden bestaan en zo ja, wat deze inhouden, moet nog uit vervolgonderzoek blijken. Het kan enkele jaren duren voordat hierover duidelijkheid komt. Er zijn dus nog vele onderzoeken nodig om tot een definitieve conclusie te komen.
Wanneer de bron(nen) die het verhoogde risico op longontsteking rond geitenhouderijen veroorzaakt / veroorzaken bekend is/zijn, dan zijn ook bedrijfsgerichte maatregelen te nemen om de emissie te verminderen of te vermijden. Die kunnen dan aan vergunningverlening worden verbonden en geitenhouderijen kunnen zich verantwoord ontwikkelen zonder onaanvaardbare risico's voor de volksgezondheid te veroorzaken. Wij zien daarom geen reden om geen nieuwe woningen toe te staan.
Samenvatting beoordeling volksgezondheid en veehouderijen
Het bewustzijn van een mogelijk verhoogd gezondheidsrisico voor toekomstige bewoners is aanwezig bij de gemeente. Op dit moment is er echter geen causaal verband aangetoond tussen een verhoogd gezondheidsrisico en wonen in de omgeving van een veehouderij. Er zijn geen algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten op basis waarvan zou moeten worden aangenomen dat de geldende toetsingskaders niet toereikend zijn om onaanvaardbare volksgezondheidsrisico's te voorkomen. Nu ter plaatse van de nieuwe woningen binnen het plangebied wordt voldaan aan de geldende toetsingskaders en - voor zover beschikbaar - ook aan de gezondheidskundige advieswaarden, wordt het woon- en leefklimaat ter plaatse aanvaardbaar geacht.
De overige aspecten die relevant zijn in het kader van een gezondheidsonderzoek zijn luchtkwaliteit, geluid, bedrijven en milieuzonering, externe veiligheid, spuitzones, elektromagnetische straling en lichthinder. De conclusies vanuit gezondheid hebben we bij deze specifieke onderwerpen een plek gegeven, waarbij spuitzones, elektromagnetische straling en lichthinder bij dit plangebied niet van toepassing zijn. Op basis van het onderzoek concluderen we dat op de genoemde aspecten voldaan kan worden aan zowel de wettelijke normen als de gezondheidskundige advieswaarden.
Toetsingskader
Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.
Op 7 juli 2017 is opnieuw een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat het bevoegd gezag dient te beoordelen of het noodzakelijk is om een milieueffectrapportage op te stellen.
Beoordeling
Een plan is kaderstellend voor een toekomstig m.e.r.- (beoordelings)plichtig besluit indien er sprake is van een overschrijding van de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r. In onderhavige situatie is er sprake van de bouw van 28 woningen. Een dergelijke activiteit wordt niet genoemd op de C-lijst. Het bouwen van woningen komt wel voor op de D-lijst, onder categorie D11.2, 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.' Bij een dergelijke activiteit is er sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig besluit indien de activiteit betrekking heeft op:
Het plan omvat de realisatie van een woongebied met 44 woningen en blijft daarmee ruimschoots onder de gestelde grenswaarde. Geconcludeerd kan worden dat het plan derhalve niet kaderstellend is voor een m.e.r.-(beoordelings)plichtig besluit. Wat betreft het eerste criterium geldt er derhalve geen plicht tot het opstellen van een MER. Middels de toetsing aan de overige milieuaspecten in dit hoofdstuk heeft een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden. Hieruit zijn geen belangrijke nadelige milieugevolgen gebleken, waaruit bovendien geconcludeerd kan worden dat er geen noodzaak is tot het opstellen van een MER. De onderhavige vormvrije m.e.r.-beoordeling is tevens opgenomen in de op 18 februari 2020 door het bevoegd gezag beoordeelde aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling. Besloten is dat de noodzaak tot het opstellen van een milieueffectrapportage ontbreekt.
Ten aanzien van het tweede criterium inzake een mogelijke MER-plicht, geldt dat er bij onderhavige situatie geen sprake is van een plan waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Onderhavige ontwikkeling heeft met zekerheid geen mogelijk significant effect op de Natura 2000-gebieden.
Ten aanzien van het derde criterium geldt dat onderhavige activiteit niet is aangewezen als MER-plichtig op grond van de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant.
Conclusie
Zoals beschreven is er bij onderhavig plan geen sprake van een verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de m.e.r.-procedure o.g.v. het Besluit m.e.r., de Wet natuurbescherming of de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling volgt dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is voldaan aan de wettelijke verplichtingen hieromtrent.
Dit hoofdstuk bespreekt de wijze waarop het ruimtelijk en functioneel beleid voor het plangebied in het bestemmingsplan is vertaald. Bij het opstellen van de juridische regeling heeft het uitgangspunt centraal gestaan dat er een regeling geboden wordt die de ontwikkeling van het plangebied mogelijk maakt.
Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De regels zijn zodanig opgesteld dat wordt aangesloten bij de binnen de gemeente Alphen-Chaam gehanteerde bestemmingsplansystematiek voor nieuwe woongebieden.
De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken is gebaseerd op de huidige ruimtelijke situatie en de gewenste functies. Voorts sluit de opzet van de verbeelding aan op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).
De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.
De regels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:
In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.
Artikel 1 'Begrippen'
In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor sommige begrippen worden in de SVBP2012 standaard omschrijvingen gegeven. Deze zijn overgenomen.
Artikel 2 'Wijze van meten'
In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Het stramien voor de bestemmingsplanregels is vastgelegd in de SVBP 2012. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
Een bestemming hoeft niet alle elementen te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen. Onderstaand worden de in het bestemmingsplan gehanteerde bestemmingen toegelicht.
Artikel 3 'Gemengd'
Het perceel aan de Baarleseweg 40 krijgt de bestemming 'Gemengd', ten behoeve van de ontwikkeling van detailhandel, (maatschappelijke) dienstverlening en kantoren. Daarbij blijven de bestaande mogelijkheden voor een bedrijfswoning behouden. De vigerende bouwmogelijkheden zijn overgenomen in het onderhavige bestemmingsplan.
Artikel 4 'Groen'
De bestemming 'Groen' is toegekend aan de dragende groenstructuren in het plangebied, uitgezonderd de landschappelijke inpassing. De bouwmogelijkheden zijn beperkt.
Artikel 5 'Groen - Landschappelijke inpassing'
Deze bestemming regelt de realisatie van de landschappelijke inpassing van het woongebied, ten behoeve waarvan het landschappelijk inpassingsplan als bijlage bij de regels is opgenomen. Op deze gronden mag niet worden gebouwd.
Artikel 6 'Verkeer - Verblijfsgebied'
In dit artikel zijn de gronden geregeld waar de wegen en meeste parkeerplaatsen zijn voorzien, ter ontsluiting van de woonpercelen. De bouwmogelijkheden zijn beperkt.
Artikel 7 'Wonen'
De woonbestemming binnen onderhavig plan maakt de realisatie van diverse woningtypen mogelijk. Door middel van bouwaanduidingen is vastgesteld waar welke type woningen gerealiseerd mogen worden. De maximale goot- en bouwhoogte zijn op respectievelijk 7 meter en 10 meter gesteld. Het maximaal aantal toegestane woningen is per bestemmingsvlak vastgelegd. De uitoefening van aan huis gebonden beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten is toegestaan onder specifieke voorwaarden. Ter waarborg dat de benodigde landschappelijke inpassing en waterberging worden gerealiseerd in het plangebied, is aan het gebruik van deze bestemming een voorwaardelijke bepaling gekoppeld.
Dit hoofdstuk omvat drie artikelen:
Artikel 8 'Anti-dubbeltelregel'
Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.
Artikel 9 'Algemene bouwregels'
Dit artikel stelt regels aan het overschrijden van bouwgrenzen door ondergeschikte bouwdelen.
Artikel 10 'Algemene gebruiksregels'
In dit artikel is geregeld welke vormen van gebruik in strijd zijn met het bestemmingsplan. Het betreft hier onder andere het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- en straatprostitutie.
Artikel 11 'Algemene afwijkingsregels'
De algemene afwijkingsregels bieden de mogelijkheid om, onder voorwaarden, af te wijken van de voorgeschreven maatvoeringseisen.
Artikel 12 'Algemene wijzigingsregels'
In deze algemene wijzigingsregels wordt de mogelijkheid geboden om door middel van een wijzigingsplan wijzigingen aan te brengen in onder andere de bestemmingsgrenzen en de bouwvlakken. Mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding en er geen bestemmingsplangrenzen overschreden worden;
Artikel 13 - 'Overige regels'
Ter waarborging van de realisatie en instandhouding van voldoende parkeergelegenheid en mogelijkheden voor laden en lossen is een regeling opgenomen.
Dit hoofdstuk omvat twee artikelen:
Artikel 14 'Overgangsrecht'
Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig bij een omgevingsvergunning worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.
Artikel 15 'Slotregel '
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.
In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.
Toetsingskader
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.
Beoordeling
De gemeente Alphen-Chaam is zelf deels eigenaar van de gronden in het plangebied. Gemaakte kosten ten behoeve van de grondexploitatie zullen worden verdisconteerd in de uitgifteprijs van de bouwkavels. Voor de gronden die in eigendom zijn van anderen zullen de afspraken over kostenverhaal door middel van een anterieure overeenkomst worden geregeld.
Conclusie
Het onderhavige planvoornemen is niet exploitatieplanplichtig.
In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor dit voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.
Artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Het voorontwerp bestemmingsplan is aan de volgende vooroverlegpartijen aangeboden:
Het waterschap en de provincie hebben gereageerd op het plan. De reactie van het waterschap heeft geleid tot het aanpassen van de toelichting en de regels. In Bijlage 12 is het verslag van het vooroverleg opgenomen.
Na het wettelijk vooroverleg is dit bestemmingsplan voor een periode van zes weken ter visie gelegd als ontwerp bestemmingsplan. Het plan heeft van 25 februari tot en met 9 april 2020 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn twee zienswijzen bij de gemeente ingediend.
In bijlage 13 behorende bij deze toelichting is de Nota van zienswijzen en lijst van (ambtelijke) wijzigingen opgenomen. In deze Nota wordt antwoordt gegeven op ingebrachte zienswijze en de eventuele aanpassingen van het bestemmingsplan. Kortheidshalve wordt verwezen naar bijlage 13.