Plan: | Hof van Gerla |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1723.BPGerla-VS01 |
Voorliggend bestemmingsplan biedt het juridisch-planologisch kader voor de herontwikkeling van de locatie van de voormalige schoenklompenfabriek Gerla Products B.V.aan de Nieuwstraat 25-27 in Alphen-Chaam naar woningbouw. Het plangebied heeft betrekking op de percelen kadastraal bekend onder gemeente Alphen en Riel, sectie H, nummers 4293 en 4295. De oppervlakte van het plangebied bedraagt ongeveer 3700 m2. Op de locatie is ruimte voor circa 21 grondgebonden nieuwbouwwoningen en bijbehorende voorzieningen zoals parkeerplaatsen. De 21 woningen worden onderverdeeld in 9 vrije sector huurwoningen en 12 koopwoningen. Om de woningbouw juridisch-planologisch mogelijk te maken is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied ligt aan de zuidkant van kern Alphen. Het plangebied ligt gesitueerd op de grens van het woongebied en het bedrijventerrein aan de zuidkant van Alphen. In figuren 1 en 2 is het plangebied rood omlijnd weergegeven.
Afbeelding 1: Ligging van het plangebied in de kern Alphen (bron: pdok viewer)
Afbeelding 2: Ligging van het plangebied ten opzichte van. de omliggende bebouwing (bron: pdok viewer)
Het plangebied ligt binnen het vigerende bestemmingsplan 'Kom Alphen', vastgesteld op 23 november 2011. Het plangebied kent de volgende bestemmingen en/of aanduidingen:
Afbeelding 3: Uitsnede van het plangebied (bron: ruimtelijke plannen)
Afbeelding 3 is een uitsnede van het plangebied binnen het vigerende bestemmingsplan 'Kom Alphen'. De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor industriële en ambachtelijke verzorgende bedrijven/inrichtingen en bedrijfsactiviteiten die genoemd staan in milieucategorie 1 en 2 van de lijst van bedrijfsactiviteiten. Op de gronden met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - leerverwerkingsbedrijf ' is ook een leerverwerkingsbedrijf (milieucategorie 3.1) toegestaan. Voor zowel de bedrijfsbestemming als de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf- leerverwerkingsbedrijf' gelden dezelfde toegestane bijbehorende voorzieningen:
Op het gehele bedrijvenperceel geldt een maximaal bebouwingspercentage van 80%. De maximale bouwhoogte voor gebouwen bedraagt 9 meter en een maximale goothoogte 7 meter. In het vigerende bestemmingsplan bestaat er geen mogelijkheid tot de realisatie van nieuwe grondgebonden woningen.
De toelichting van een bestemmingsplan geeft uitleg over en een onderbouwing van de bestemmingsregeling die in de planregels en op de verbeelding is opgenomen. In de toelichting van het bestemmingsplan wordt ingegaan op de geldende beleidskaders en worden de uitgevoerde onderzoeken toegelicht.
De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd.
Hoofdstuk 1 Inleiding bevat een inleiding op het bestemmingsplan. Achtereenvolgens worden de aanleiding, de doelstelling, de procedure, het plangebied en voorgaande plannen behandeld.
Hoofdstuk 2 Uitgangspunten en ontwikkelingen geeft een korte beschrijving van de ontstaansgeschiedenis. Vervolgens wordt ingegaan op de bestaande ruimtelijke en functionele invulling van het plangebied en de nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden. Op basis hiervan zijn de uitgangspunten voor dit bestemmingsplan bepaald.
Hoofdstuk 3 Algemeen ruimtelijk beleid geeft een overzicht van het geldende ruimtelijk beleid van de verschillende overheden. Het gaat hier om de algemene kaders op het gebied van de ruimtelijke ordening.
Hoofdstuk 4 gaat in op de milieu- en omgevingsaspecten die van invloed zijn op het plangebied en de beoogde ontwikkeling.
Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving bevat de juridische toelichting op de bestemmingsregeling.
Hoofdstuk 6 De economische uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan wordt toegelicht.
Hoofdstuk 7 De maatschappelijke uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan wordt toegelicht. Hierbij wordt aangegeven in hoeverre het bestemmingsplan haalbaar en uitvoerbaar is en wat de overwegingen zijn voor de gemaakte keuzen. Ook volgt een verslag van de resultaten van het overleg met betrokken overheden en partijen in het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening en tenslotte een overzicht van eventuele zienswijzen en ambtshalve wijzigingen.
In dit hoofdstuk wordt eerst een beschrijving gegeven van de geschiedenis van de Nieuwstraat en de directe omgeving. Daarna volgt een beschrijving van de bestaande situatie waarbij ingegaan wordt op het gebruik van het plangebied. Vervolgens wordt ingegaan op de toekomstige invulling van het plangebied en de mogelijkheden binnen het nieuwe bestemmingsplan.
Alphen is ontstaan op een dekzandrug. Op basis van archeologische vondsten wordt geschat dat er 2000 á 3000 jaar geleden al mensen in en rondom Alphen woonden. Alphen ligt op een oude heerbaan die door de Romeinen werd aangelegd en die liep van Bavay tot Nijmegen. De eerste schriften waarin Alphen genoemd wordt stammen uit het jaartal 709 en dit zou tevens het jaar zijn dat de kerk in Alphen werd gesticht. De daadwerkelijke bouw van de kerk begon pas eeuwen later. De bouw van de toren en het koor begon vermoedelijk rond 1500 en werd in 1559 afgerond. Vanaf het jaar 1850 zijn rondom de kerk van Alphen steeds meer woningen ontstaan. De eerste woningen centreerden zich duidelijk rondom de kerk van Alphen. De bebouwing werd daarna voornamelijk langs de bestaande wegen en linten gesitueerd. Eind 19de, begin 20ste eeuw breidde Alphen zich met name in noordelijke en zuidelijke richting uit. Van oost naar west bleef het dorp vrijwel hetzelfde qua vorm en bebouwing. Rond de jaren 1950 is duidelijk waarneembaar dat de bebouwing zich concentreerde langs de belangrijkste weg Goede Tijd, die tegenwoordig de Goedentijd heet. Ook begon de bebouwing rondom de huidige Stationsstraat en Baarleseweg steeds meer toe te nemen. Tot de jaren '80 van de vorige eeuw bleef de uitbreiding met name binnen de bestaande noord zuid lijn plaatsvinden. Na de jaren '80 is duidelijk te zien dat Alphen zich ook van oost naar west begon uit te breiden.
Ontwikkeling plangebied en omgeving
De Nieuwstraat is historisch gezien een belangrijke verbinding tussen de linten Baarlseweg en Stationsstraat. Aan het einde van de stationsstraat lag het station voor het 'bels lijntje'. Rond 1900 ontstond er een kleine gemeenschap rondom het station. Het station en de wegen die er naar toe leidden vormden een belangrijk knooppunt voor de omgeving. De Nieuwstraat ontstond om het station toegankelijk te maken vanaf de Baarleseweg en het kleine dorpje Houten Molen. Tot ongeveer de jaren ''30 van de vorige eeuw werd de Nieuwstraat alleen als doorgangsweg gebruikt. Vanaf 1938 is de oude leerlooierij fabriek er gevestigd. Vanaf 1958 begon Alphen met planmatige woningbouw aan de Nieuwstraat. Na de eerste geplande woningbouw in de jaren '60 zijn er nog meer woningen aan de Nieuwstraat toegevoegd. De Nieuwstraat kan onder andere door het sluiten van de Gerla fabriek, gezien worden als een rustige woonwijk. Het vervangen van de bedrijfsbestemming en de huidige bedrijfsgebouwen voor een woonbestemming past binnen de historische en stedenbouwkundige ontwikkelingen in de Nieuwstraat.
Afbeelding 4: Uitsnede plangebied in het jaar 1980 (bron: topotijdreis)
In de omgeving van het plangebied staan woningen. Ten zuiden van het plangebied ligt een bedrijventerrein. Aan de Nieuwstraat staan nu vooral twee-onder-één-kap woningen van twee verdiepingen met flauw zadeldak. Aan de oostzijde van het plangebied, richting de straat Bielzenspoor, zijn ook verschillende vrijstaande huizen gebouwd. Deze huizen zijn twee verdiepingen hoog en hebben een kap. Aan de overkant van de straat staan nog enkele twee-onder-één-kapwoningen, daarachter ligt het bedrijventerrein van Alphen. In het huidige bestemmingsplan 'Kom Alphen' is het plangebied het enige bedrijventerrein met milieucategorie 3.1 dat tussen bestaande woningbouw ligt. Woningbouw in het plangebied past beter bij de woningen van Alphen dan de huidige bedrijfsbebouwing.
Het straatbeeld in en rondom het plangebied heeft openbaar groen in de vorm van bomen en een grasstrook. Parkeren vindt afwisselend plaats op eigen opritten en aan de openbare weg. De omgeving rondom het plangebied is een rustige woonwijk.
Planopzet en programma
De eigenaar van het plangebied wil de bestaande bedrijfsgebouwen slopen en in ruil hiervoor 21 grondgebonden woningen bouwen. Deze woningen worden gebouwd als een hofje en bestaan uit 9 vrije sector huurwoningen en 12 koopwoningen. Langs de Nieuwstraat worden twee rijen met woningen gebouwd, waarbij één rij zal aansluiten op de rest van de bebouwing in de straat. Tussen deze twee woonblokken wordt een nieuwe inrit gerealiseerd. Deze inrit fungeert als ontsluiting voor de hofjeswoningen. De locatie van de inrit is in samenspraak met de omgeving bepaald om overlast zoveel mogelijk te voorkomen. Er worden verschillende soorten woningen gebouwd waaronder rijwoningen en twee-onder-één-kapwoningen.
De woningen direct aan de Nieuwstraat worden evenwijdig aan de bestaande woningen in deze straat gerealiseerd. In het hofje liggen de woningen aan de west- en zuid de haaks op de woningen aan de Nieuwstraat. De westelijke woningen volgen de verkavelingsrichting van de bestaande woningen aan de Baarleseweg. Wonen in een hofstructuur is niet veelvoorkomend in Alphen. Het plan voegt dan ook een woondifferentiatie toe. Binnen het hofje is ruimte voor de aanleg van groen wat de woonkwaliteit en sociale cohesie in het nieuwe woongebied ten goede komt. De noodzakelijke 40 parkeerplaatsen worden grotendeels binnen het hofje gerealiseerd. Aanvullend worden er 3 parkeerplaatsen aan de ontsluitingsweg en 6 parkeerplaatsen (op eigen terrein) parralel aan de Nieuwstraat gerealiseerd.Afbeelding 5 geeft de beoogde ontwikkeling in het plangebied weer.
Afbeelding 5: Ontwerptekening beoogde ontwikkeling
In dit hoofdstuk wordt een korte samenvatting gegeven van de algemene ruimtelijke beleidskaders van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente en wat dit beleid betekent voor het bestemmingsplan. Deze beleidskaders vormen samen de basis voor mogelijk toegestane ontwikkelingen binnen het plangebied en voor dit bestemmingsplan.
Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Ruimte heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit van de SVIR ondertekend. Dit is in lijn met de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid van de SVIR is daarmee van kracht geworden.
De SVIR geeft een totaalbeeld voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Het Rijk heeft daarbij drie hoofddoelen gevormd. Deze hoofddoelen richten zich op de middellange termijn (2028). Het Rijk wil Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden:
De structuurvisie richt zich op de decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden naar lagere overheden. Hiermee is Nationaal Ruimtelijk Beleid actueel gemaakt. De SVIR vervangt de volgende beleidsdocumenten: de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
De SVIR is de "kapstok" voor uitwerkingen van beleid met ruimtelijke gevolgen. De structuurvisies (voorheen pkb's) Project Mainport Rotterdam, Structuurschema Elektriciteitsvoorziening III, 3e Nota Waddenzee en het Nationaal Waterplan blijven bestaan. Deze structuurvisies zijn gedetailleerder dan de SVIR, of gaan over een breder beleidsterrein dan alleen het ruimtelijke domein. Ze blijven als uitwerking van de SVIR bestaan. De SVIR heeft als horizon 2040. Toch geeft de visie vooral het kader voor de acties en beslissingen voor de korte termijn.
Naast de drie hoofdbelangen heeft het kabinet 13 nationale belangen vastgesteld: Een excellente ruimtelijk-economisch structuur van Nederland met een concentratie van topsectoren, Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie, Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen, Efficiënt gebruik van de ondergrond, Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen, Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem, Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen, Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's, Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling, Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten, Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten, Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten en een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
Het Barro bevestigt in juridische zin de uitspraken van de SVIR. Barro staat voor 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening'. De inhoud van het rijksbeleid moet doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming van de provincie en de gemeenten. Dit is ook het geval bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
Conclusie: Dit bestemmingsplan maakt woningbouw in een binnenstedelijke situatie planologisch mogelijk. Het sluit niet direct aan bij de doelen van het Rijk, maar het bestemmingsplan heeft ook geen negatieve invloed op de doelstellingen van het Rijk. Het SVIR vormt daarmee geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Het "Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)" geeft regelgeving om vanuit een nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dit betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarbij richt de Barro zich voornamelijk tot de gemeenten. Het Barro bevat geen verplichtingen voor dit plangebied.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft in artikel 3.1.6. lid 2 bepalingen opgenomen voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Dit artikel stelt dat de nut en noodzaak moet worden onderbouwd van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden onderbouwd. Ook de ruimtelijke inpassing daarvan moet onderbouwd worden. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder is per 1 juli 2017 geactualiseerd.
De kernbepaling van de nieuwe Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, komt als volgt te luiden: 'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied'.
beoordeling Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Bro is een omschrijving opgenomen van het begrip stedelijk ontwikkeling. In deze omschrijving is geen ondergrens opgenomen. Dit betekent dat ook kleinschalige stedelijke ontwikkelingen de ladder van duurzame verstedelijking doorlopen moet worden. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft wel voor een aantal typen (kleinschalige) ontwikkelingen een ondergrens aangenomen. De ondergrens hangt daarbij af van verschillende aspecten. Het hangt daarbij af van de 'omstandigheden van het geval'. De ondergrens wordt mede bepaald op basis van de aard en omvang van de ontwikkeling. Ook de structuur van de omgeving is van belang. Daarnaast is de ruimtelijke uitstraling van de ontwikkeling van belang.
In de uitspraak van de ABRvS op 23 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1442 Wierden) is het begrip 'stedelijke ontwikkeling' nader gespecificeerd. De Afdeling noemt in de uitspraak de uitgangspunten, die zij hanteert voor de beoordeling of een voorziene ontwikkeling voldoende substantieel is om als stedelijke ontwikkeling te kunnen gelden. Indien het om een woningbouwlocatie gaat, wordt het volgende uitgangspunt gehanteerd. Wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, Bro, kunnen worden aangemerkt, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt.
De ontwikkeling van dit bestemmingsplan moet getoetst worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Dit is gebaseerd op de uitspraak van de ABRvS. De ontwikkeling bestaat namelijk uit meer dan 11 woningen.
Beschrijving van de behoefte
Allereerst dient getoetst te worden of de stedelijke ontwikkeling voorziet in een regionale behoefte. Ten aanzien van het begrip 'regio' geldt dat de regio pér functie dient te worden bepaald, voor iedere functie kan de regio immers anders zijn. De huidige bewoners en potentiele nieuwe bewoners van de gemeente Alphen-Chaam vallen onder de regionale behoefte voor de woningbouwontwikkeling. De gemeente Alphen-Chaam heeft behoefte aan nieuwe koop- en huurwoningen. Met name voor de doelgroepen starters en senioren zijn nieuwe woningen nodig. De woonvisie bevat de ambitie dat huishoudens met een inkomen net boven €36,798 niet in de knel komen op de woningmarkt. Het gaat bij deze groep vaak om jonge, startende huishoudens. Ook senioren die vanuit een koopwoning naar een (levensloopgeschikte) huurwoningen willen verhuizen, vallen onder deze groep.
Het 'bestaand stedelijk gebied' wordt gedefinieerd als: 'bestaande stedenbouwkundige samenstelling van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Het plangebied bestaat uit een voormalig bedrijf met de daarbij behorende voorzieningen en gronden. Het bestaande bedrijventerrein ligt in een stedelijk gebied en dus passend binnen de Ladder van duurzame verstedelijking.
Conclusie: Er wordt voldaan aan de voorwaarden van de ladder voor duurzame verstedelijking. Er is sprake van een regionale behoefte voor de nieuwbouwwoningen. Ook voorziet het plan in het hergebruik van een bestaande bedrijfslocatie voor woningbouw. Hiermee wordt het woonkarakter van de omliggende woonwijk en Alphen als geheel versterkt.
Op 14 december 2018 heeft de provincie Noord-Brabant de omgevingsvisie "De kwaliteit van Brabant. Visie op de Brabantse leefomgeving" vastgesteld waarin ze haar ambitie formuleert. Hierbij stelt de provincie zichzelf de vraag over hoe de Brabantse leefomgeving er in 2050 uit moet zien? Om de doelen te bereiken heeft de provincie één basisopgave en vier hoofdopgaven opgesteld. De basisopgave luidt: 'werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit'. Daarnaast stelt de provincie zich de vraag wat ze voor elkaar willen hebben om die ambitie te verwezenlijken. Samenvattend is de ambitie om Noord-Brabant in de toekomst welvarend, verbonden en klimaatproef te laten zijn. De vier hoofdopgaven van de provincie Noord-Brabant zijn:
De provincie Noord-Brabant ziet het werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit als de basisopgave. Belangrijke onderdelen hiervan zijn de landschappelijke- en cultuurhistorische aantrekkelijkheid, een goede woon- en werkomgeving met een aantrekkelijk aanbod aan voorzieningen, stilte en een natuurrijke omgeving waarin biodiversiteit en recreatie hand in hand gaan, en milieuaspecten zoals een schone bodem, schoon water en schone lucht. Volgens de provincie draagt dit bij aan een goede omgevingskwaliteit die Brabant mooi, aantrekkelijk en onderscheidend maakt.
Conclusie: De voorgestelde ontwikkeling op het voormalige Gerla terrein past binnen de Brabantse omgevingsvisie. De nieuwe woningen worden met de meeste moderne en duurzame technieken gerealiseerd en voorzien. De provincie ziet in herbestemmen het nieuwe bouwen en transformatie binnen bestaand stedelijk gebied biedt vele voordelen en interessante kansen. De komende 10 jaar ligt er een forse woningbouwopgave van circa 120,000 woningen. Deze woningbouwopgave wordt bij voorkeur zoveel mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied opgevangen. Onderhavige ontwikkeling voorziet in de realisatie van 21 nieuwe woningen binnen bestaand stedelijk gebied en draagt dus bij aan de provinciale doelen.
Het provinciale verstedelijkingsbeleid staat in artikel 4.1 (stedelijke structuur) van de Verordening Ruimte. Het beleid maakt onderscheid tussen het stedelijke concentratiegebied en de kernen in het landelijk gebied. Principe van het beleid is dat stedelijke ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied tot stand komt. De stedelijke ontwikkeling moet aansluiten bij bestaand stedelijk gebied. Een andere mogelijkheid is dat de stedelijke ontwikkeling plaatsvindt in een nieuw cluster van stedelijke bebouwing. Dit is bepaald in artikel 8.1, lid 2, sub a.
Conclusie: Onderhavig bestemmingsplan maakt de bouw van 21 woningen binnen bestaand stedelijk gebied mogelijk en is daarmee passend binnen de verordening ruimte van de provincie Noord - Brabant.
Afbeelding 6: Uitsnede verordening Ruimte provincie Noord-Brabant
De Ruimtelijke Visie West-Brabant 2010 bevat verschillende doelen. Het stelt dat er samengewerkt moet worden om de kwaliteiten te waarborgen. Daarnaast is het oplossen van (toekomstige) knelpunten belangrijk. Ook stelt de visie dat potenties verantwoord benut moeten worden vanuit een actieve houding. De ruimtelijke visie vormt één overkoepelend ruimtelijke toekomstbeeld voor West-Brabant. Wat betreft woningbouw heeft de regio West-Brabant 4 hoofddoelstelling opgesteld:
Voor voorliggend bestemmingsplan zijn de doelstellingen 2 en 3 van belang. Naast de hoeveelheid woningen is de frictie tussen de woningbehoefte en het aanbod van toenemend belang. Meer dan voorheen wordt er gezocht naar een divers woningaanbod dat aansluit bij een (kritische) woonconsument. De consument stelt hogere eisen aan een passend woonmilieu. Voor de stedelijke gebieden gaat de visie uit van een ontwikkeling van nieuwe woonmilieus bij de steden. Ook gaat de visie voor een betere ruimtebenutting binnen het bestaande stedelijk gebied. Daarbij zijn met name de transformaties van spoorzones en verouderende stedelijke bedrijvenlocaties belangrijke opgaven. Ook de revitalisering van naoorlogse wijken is een belangrijke opgave.
Conclusie: Het plangebied is aan te merken als een stedelijke bedrijfslocatie die niet aansluit bij de hedendaagse behoeftes. Met de herontwikkeling naar woningbouw wordt bijgedragen aan de belangrijkste woningbouwopgaven uit de ruimtelijke visie West-Brabant 2030. Het bestaande woonmilieu rondom het plangebied wordt versterkt met een aantrekkelijke nieuwe woonlocatie in Alphen. De nieuwe huur- en koopwoningen sluiten aan op de bestaande marktvraag in Alphen.
Afbeelding 7: Uitsnede structuurvisie Alphen-Chaam
In de structuurvisie Alphen-Chaam heeft de gemeente meerdere ambities en doelen gesteld. Deze zijn gericht op het bestuur, de ambtelijke organisatie en de burger. Voor mensen in de samenleving geeft de structuurvisie duidelijkheid over de wenselijke ontwikkelingen. Ook geeft de visie aan welke initiatieven gewenst zijn. Daarnaast stelt de visie kaders waaraan voorstellen op hoofdlijnen moeten voldoen. Inhoudelijk sluit de ambitie van de structuurvisie aan bij de Agenda van de Toekomst Alphen-Chaam:
De structuurvisie nodigt de samenleving nadrukkelijk uit om met initiatieven te komen. De gemeente wil samen met de bewoners in Alphen-Chaam investeren. De ambitie is dat Alphen-Chaam in de toekomst een fijne plaats om te wonen, ondernemen en recreëren blijft.
De gemeente geeft binnen de structuurvisie speciale aandacht aan woningbouw. De gemeente wijst op de demografische ontwikkelingen die invloed hebben op de behoefte. In Alphen-Chaam is er behoefte aan woningen voor senioren en starters. De woningbouwinitiatieven moeten deze behoefte meenemen. De kernpunten in het woningbouwbeleid zijn:
Conclusie: Dit bestemmingsplan past binnen de beleidskaders van de structuurvisie. Verouderde bedrijfshallen die hun functie verloren hebben worden vervangen voor noodzakelijke nieuwe woningbouw. Met de nieuwe woningen wordt de leefbaarheid van het zuidelijke deel van de kern Alphen vergroot. De nieuwe huur- en koopwoningen sluiten aan op de doelgroepen die in de structuurvisie zijn aangewezen. Alphen - Chaam wil het aanbod voor starters, doorstromers en ouderen vergroten. De huurwoningen zijn voor alle doelgroepen toegankelijk en de koopwoningen zullen in het middeldure segment passen.
In samenspraak met hun partners en vanuit hun visie op actuele ontwikkelingen op de woningmarkt in Alphen-Chaam, is de gemeente tot vijf thema's gekomen die in de komende jaren op het gebied van wonen prioriteit verdienen. Dit zijn:
Volgens de cijfers van de provincie neemt de huishoudensomvang toe. Deze toename leidt tot een extra woningbehoefte van +290 tot +375 woningen in de komende tien jaren (tot en met 2027). Alphen-Chaam is een aantrekkelijke woongemeente. Deze aantrekkelijkheid leidt ertoe dat de woningen in de gemeente relatief duur zijn. Voor huishoudens met lagere en middeninkomens is het lastiger om passende woonruimte te vinden. In de koopsector zet de gemeente in op het toevoegen van betaalbare koopwoningen. Dit is onder andere gericht op middeninkomens. Ook woningzoekenden met een lager inkomen moeten binnen een redelijk termijn een passende woning kunnen vinden in de gemeente Alphen-Chaam. Dit vraagt om voldoende beschikbaarheid van woningen in de sociale huursector. Een kwalitatief goede en duurzame woningvoorraad is een van de speerpunten van het gemeentelijk beleid. Kwaliteit kent een brede definitie. Het gaat om het verbeteren van de kwaliteit van woningen. Dit kan door duurzaamheidsingrepen en duurzame nieuwbouw. Het gaat ook om de gehele kwaliteitsverbetering van de woningvoorraad. Dit kan bijvoorbeeld door onderhoud, woningaanpassing, nieuwbouw van levensloopgeschikte woningen of transformatie van bestaand vastgoed.
Duurzaamheid is een belangrijk thema in de gemeente Alphen-Chaam. In de bestaande voorraad is structureel aandacht voor het verduurzamen van woningen. Dit geldt voor de sociale huursector, de particuliere huursector en de koopsector. Bij nieuwbouw wordt in principe (voorbereid op) gasloos gebouwd. Dit gaat waar mogelijk verder dan het Bouwbesluit. Momenteel heeft ongeveer de helft van de woningen in Alphen-Chaam een energielabel D of slechter. Daar moet verandering in komen. De ambitie van de gemeente Alphen-Chaam is om de woningen energiezuiniger te maken.
Conclusie: Dit bestemmingsplan past binnen de uitgangspunten van de woonvisie. Door de demografische ontwikkelingen is er behoefte ontstaan aan woningen voor starters, gezinnen en ouderen. Dit bestemmingsplan voorziet in het toevoegen van woningen voor deze doelgroepen. De woningen worden daarbij duurzaam gerealiseerd. Er wordt t/m 2027 een toenemende huishoudensomvang in de gemeente Alphen-Chaam verwacht. De ontwikkeling van deze woningen speelt daarop in. Daarnaast dragen de woningen en groenvoorzieningen bij aan de woonidentiteit van het gebied. De woningen vervangen daarbij het oude bedrijfspand. Concluderend draagt het plan bij aan betaalbaar wonen, de demografische woonbehoefte, de bevordering van de woonidentiteit en de duurzaamheidsdoelstellingen binnen Alphen-Chaam.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten regels moeten stellen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. De regels zijn nodig om voor een goede ruimtelijke ordening te zorgen. Dit betekent dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming moeten zijn. Een historisch onderzoek kan worden uitgevoerd om te bepalen of de bodem een planontwikkeling in de weg staat. Dit onderzoek kan aangevuld worden met een nader bodemonderzoek. Het is niet toegestaan om te bouwen op vervuilde grond.
Sinds 2008 is het Besluit bodemkwaliteit van kracht. Bij het toepassen van grond en bagger hanteert dit besluit een toets. De bodem moet met de gebruiksfunctie in balans zijn. Het doel van het Besluit bodemkwaliteit is duurzaam bodembeheer. De bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu moet in balans zijn met gebruik van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen. Te denken valt aan woningbouw of het aanleggen van wegen. Er moet bij plannen rekening worden gehouden met de bodemkwaliteit in relatie tot de gewenste functies. Dit is bepaald in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening en artikel 3.2 Algemene wet bestuursrecht.
In het verleden is er sprake geweest van ernstige bodemverontreiniging in de grond en in het grondwater. Beiden waren vervuild met minerale olie en vluchtige aromatische koolwaterstoffen. De oorzaak van de vervuiling is de vroegere opslag en aflevering van superbenzine geweest. Tussen 2000-2002 is een eerste bodemsanering uitgevoerd. Hierbij is nog restverontreiniging achtergebleven in de grond en in het grondwater. Het grondwater zat toen zelfs nog boven de destijds geldende interventiewaarden. In 2007 is na uitvoering van aanvullend bodemonderzoek een nieuw saneringsplan opgesteld. Tussen 2008-2012 zijn grondwater monitoringen uitgevoerd. Deze zijn uitgevoerd om na te gaan of er sprake is van een zogenoemd stabiele eindsituatie van de restverontreiniging. Hierbij is de nieuwe wetgeving meegenomen. In juli 2013 is een nieuw plan van aanpak voor aanvullende grondwatersanering voorgelegd aan de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant. Alle betrokkenen en belanghebbenden hebben hierbij ingestemd. Tussen september 2013 en augustus 2014 is de grondwatersanering uitgevoerd. Hierop volgend zijn binnen een jaar nog drie monitoringsrondes uitgevoerd. Deze zijn uitgevoerd om te controleren of het gewenste resultaat bereikt is. Het gewenste resultaat was een kleine restverontreiniging met een stabiele eindsituatie. Inmiddels kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een stabiele eindsituatie. De meest recente sanering komt overeen met de doelstelling in het saneringsplan. De schadelijke gevolgen voor volksgezondheid en milieu zijn weggenomen.
De informatie over de bodem komt uit de provinciale beschikking (zaaknummer 00.219.612/15071398) van de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant. In de beschikking staat de bodem- en saneringsgeschiedenis van het plangebied beschreven. Uit de beschikking komt naar voren dat het volledige gebied gesaneerd is. Ook bevat het geen schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid of milieu. Toch is in overleg met de gemeente Alphen-Chaam besloten om een bodemonderzoek uit te laten voeren. Dit bodemonderzoek moet de actuele bodemkwaliteit in het gebied achterhalen.
Onderzoeksbureau Lycens B.V. heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie Nieuwstraat 25-27 te Alphen - Chaam. Het onderzoeksrapport, project 2019-0093, is als bijlage 1 toegevoegd aan het bestemmingsplan. Het veldwerk is uitgevoerd op 12 maart 2019 onder certificaat (K46918/-09) uitgevoerd conform de BRL SIKB 2000. In verband met de volledige verharding van de onderzoekslocatie is geen maaiveldinspectie uitgevoerd. Deze afwijking wordt gezien er geen puin of asbestverdacht materiaal is aangetroffen in de bodem niet als kritisch beschouwd. Naast de bodem is ook het grondwater geanalyseerd op mogelijke vervuiling. Voorafgaand aan het onderzoek is de hypothese dat het plangebied als 'verdacht' beschouwd moet worden op bodemverontreiniging.
Resultaten
Bodem
In de ondergrond ter plaatse van de visueel zichtbare verontreiniging een licht verhoogd gehalte aan minerale olie aangetroffen. Dit gehalte was op basis van het vooronderzoek te verwachten en wijkt niet significant af van wat uit de eerdere onderzoeken is aangetoond. Op het overige deel van het plangebied zijn in zowel de boven- als ondergrond geen parameters in verhoogd gehalte gemeten. Er bestaat ten aanzien van de chemische kwaliteit van de bodem derhalve geen belemmering tegen de geplande herinrichting van het terrein en de gepland bestemmingsplanwijziging.
Grondwater
Ter plaatste van de visueel zichtbare verontreiniging met minerale olie is in het grondwater een sterke verontreiniging met minerale olie aangetroffen in de kern. In peilbuis 201 waar in 2014 een sterk verhoogde concentratie aan minerale olie is aangetroffen is nu een matig verhoogde concentratie aangetoond. Op basis van de resultaten kan ook voor het grondwater worden aangenomen dat de verontreiniging zich niet verder heeft verspreidt en situatie stabiel is. Alleen ter plaatse van de interventiewaardecontour gelden gebruiksbeperkingen.
In het grondwater op het overige deel van de locatie is een gehalte nikkel boven de streefwaarde aangetoond. Aangezien met betrekking tot de verhoogde concentratie geen antropogene bron bekend is, is barium vermoedelijk van nature in een verhoogde concentratie in het grondwater aanwezig. De gemeten concentratie overschrijdt de streefwaarde in geringe mate en vormt geen belemmering voor de geplande herinrichting van de locatie. Het uitvoeren van nader onderzoek naar grondwater is niet noodzakelijk.
De opzet van het uitgevoerde onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de actuele bodemkwaliteit binnen het plangebied. Op basis van de afgegeven provinciale beschikking gelden er gebruiksbeperkingen met betrekking tot het grondwater binnen de interventiewaardencontour. De interventiewaardecontour komt voor uit de provinciale beschikking zoals vastgesteld op 17 september 2015.
De volgende gebruiksbeperkingen zijn van toepassing binnen het plangebied:
Omdat in de grond nu slechts een licht verhoogd gehalte aan minerale olie is aangetroffen binnen de kern van de verontreiniging met minerale olie en de grondwatersituatie vergelijkbaar is met die uit 2015, bestaat er milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen voor de ontwikkeling binnen het plangebied. Wel dienen werkzaamheden en de eventueel daaruit voortvloeiende (sanerings)maatregelen op de locatie te worden afgestemd met het bevoegd gezag en zijn de bovengenoemde gebruiksbeperkingen van toepassing. Tevens dient de met minerale olie verontreinigde grond separaat ontgraven en afgevoerd te worden.
De gestelde hypothese dat de locatie als 'verdacht' beschouwd kan worden is niet juist gebleken op basis van de aangetoonde licht verhoogde gehalten aan minerale olie in de grond en de licht verhoogde, natuurlijk ontstane, verhoogde concentratie nikkel in het grondwater. Het verkennende bodemonderzoek geeft een representatief beeld van de bodem- en grondwaterkwaliteit binnen het plangebied. Gesteld kan worden dat er sprake is van een stabiele eindsituatie. Ten aanzien van de grondwaterkwaliteit binnen de interventiewaardecontour vindt nog nadere afstemming plaats met de provincie Noord - Brabant.
Het nationale beleid voor archeologie is afkomstig uit Europees beleid. Het Verdrag van Valletta (of wel: 'Verdrag van Malta') regelt hoe er omgegaan moet worden met het Europees archeologisch erfgoed. Nederland heeft het verdrag in 1992 ondertekend. De uitgangspunten van dit Europese verdrag zijn in de Nederlandse wet- en regelgeving verankerd. Dit is gedaan in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). De Wamz is in werking getreden op 1 september 2007. Hiermee zijn een aantal wetten gewijzigd. Dit zijn onder andere de Monumentenwet (1988), de Ontgrondingenwet (Ow), de Wet milieubeheer (Wm), de Woningwet (Ww) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Sinds de Wamz hebben gemeenten een zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Dit is ook verwerkt in de Erfgoedwet sinds 1 juli 2016. In de toekomst zal de zorgplicht verwerkt worden in de Omgevingswet. Tot de Omgevingswet ingaat gelden voor onderdelen, die gaan over de fysieke leefomgeving, de bepalingen uit de Monumentenwet. Dit is opgenomen in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.
Het archeologisch erfgoed in de bodem moet zoveel mogelijk behouden worden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Dit moet gedaan worden met archeologisch onderzoek. Het archeologisch belang moet vanaf het begin meewegen in de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen.
Voor de projectlocatie geldt dat er sprake is van een onbekende verwachting. Het gebied is niet in kaart gebracht. De gebieden kom Alphen en kom Chaam worden behandeld als een gebied met (middel)hoge verwachting of lage verwachting. Uitgangspunt is dat er sprake is van een (middel)hoge archeologische verwachtingswaarde. Het gaat namelijk hier om de ontstaanskernen van beide dorpen. De verwachting kan alleen naar laag worden bijgesteld als er geen redelijke waarneming meer is. Dit betekent dat het bodemarchief zo verstoord is dat er geen sprake meer is van een redelijke waarneming. Op basis van het uitgevoerde bureauonderzoek is nader archeologisch veldonderzoek daarom noodzakelijk. De uitgevoerde onderzoeken zijn toegevoegd als bijlages 1 & 2.
Het verkennende archeologische onderzoek is afgerond. Er is voor een groot deel van het plangebied geen archeologisch niveau meer aanwezig. Afbeelding geeft de archeologische verwachting na het verkennend archeologisch onderzoek weer.
De resultaten van het booronderzoek wijzen uit dat het plangebied zich op een dekzandplateau bevindt. Dit komt overeen met de verwachting uit het bureauonderzoek. In boringen 1, 2 en 3 is een esdek aangetroffen. In boring 2 is sprake van een podzol onder het esdek. De boringen 4, 5 en 6 zijn zuidelijker gezet. Deze boringen tonen aan dat in dit deel van het gebied geen intact archeologisch niveau in de ondergrond aanwezig is. Op basis van dit booronderzoek kan de archeologische verwachting in dit deel van het gebied worden bijgesteld. Deze kan naar beneden bijgesteld worden. In het noordelijke deel van het plangebied blijft de archeologische verwachting zoals deze in het bureauonderzoek is opgesteld intact. Op basis van deze bevindingen is een kaartje ontworpen met een indicatieve grens tussen deze zones. Het kaartje houdt rekening met de bekende recente verstoringen en de nieuwe data uit het booronderzoek.
Afbeelding 8 resultaten verkennend archeologisch onderzoek
Op basis van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek blijft de archeologische verwachtingswaarde van het plangebied hoog, nog circa 3600 m2 . In overleg met het bevoegd gezag is besloten een aanvullend proefsleuvenonderzoek uit te voeren voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan. Indien het proefsleuvenonderzoek daar aanleiding toe geeft zal een doorstart naar een Definitieve Opgraving uitgevoerd worden. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' blijft gehandhaafd en daarmee de bescherming van mogelijke archeologisch waarden.
Doel van het proefsleuvenonderzoek is om de aan- dan wel afwezigheid van archeologische waarden vast te stellen. Indien deze aanwezig zijn dienen ook de aard en omvang te worden vastgesteld. Onder de huidige bebouwing is mogelijk nog een intact archeologisch niveau aanwezig. Derhalve wordt geadviseerd om voorafgaand aan het proefsleuvenonderzoek de bebouwing enkel bovengronds te slopen. De archeologische waarde van het plangebied ter hoogte van de huidige bebouwing kan aansluitend onderzocht worden tijdens het proefsleuvenonderzoek. Ook voor het vrijgegeven deel van het plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016 dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
In de ruimtelijke ordening moet de cultuurhistorie worden afgewogen. Het Rijk heeft in 2009 hiervoor een aanzet gegeven in de Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Het Rijk stelt dat de cultuurhistorie moet worden verantwoord in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Op 5 juli 2011 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gepubliceerd. Vanaf 1 januari 2012 moet ieder nieuw bestemmingplan een analyse van cultuurhistorische waarden bevatten. De Bro is samen met andere wetten al eerder aangepast op 17 juni 2011. Zo zijn ook het Besluit omgevingsrecht (Bor) en het Besluit archeologische monumentenzorg (Bamz) aangepast. Dit sluit aan op de vaststelling van de Wijzigingswet Monumentenzorg 1988. Ook sluit het aan op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in mei 2011. Door een wijziging van het Bro moeten cultuurhistorische waarden voortaan vooraf in het proces van ruimtelijke ordening worden meegenomen. Dit is met name bij de voorbereiding en vaststelling van bestemmingsplannen. Het Bro bevat eisen waar de voorbereiding van een bestemmingsplan aan moet voldoen. Zo wordt er onder meer een beschrijving verlangd. In deze beschrijving moet worden aangegeven hoe er met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Ook moet het aangeven hoe er met de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten wordt omgegaan. De wetgever wil hiermee bereiken dat aandacht voor cultuurhistorische waarden voortaan in het planproces naar voren wordt gehaald.
Er dient een beschrijving over de cultuurhistorische waarden worden opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan. Deze beschrijving moet toelichten hoe er met aanwezige cultuurhistorische waarden in het gebied wordt omgegaan. Dit betreft ook de cultuurhistorische waarden in de grond. Daarnaast moet er ook gekeken worden of er monumenten in het gebied zijn. De opsteller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan naar alleen archeologie. Ook het facet historische (steden)bouwkunde dient te worden meegenomen in de belangenafweging. Daarnaast gaat het ook om het facet historische geografie. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
De Erfgoedwet bundelt wet- en regelgeving op het gebied van het cultureel erfgoed in Nederland in één nieuwe wet. De wet is van kracht sinds 1 juli 2016 en gaat over het behoud en beheer van cultureel erfgoed. Een groot deel van de bestaande wet- en regelgeving is overgenomen in de Erfgoedwet. Dit betreffen de Monumentenwet en de Wet ruimtelijke ordening. Daarnaast is de aanwijzing van Rijksmonumenten overgenomen. Ook is overgenomen wie welke verantwoordelijkheden heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Voor het eerst is er nu één integrale wet over het cultureel erfgoed. Deze heeft betrekking op de museale objecten, musea, monumenten, en archeologie op het land en onder water. Voorheen was het behoud en beheer van ons erfgoed geregeld in zes verschillende wetten. Deze hadden elk hun eigen procedures en beschermingsmaatregelen. Het uitgangspunt is dat deze beschermingsniveaus worden gehandhaafd. Dit zijn de beschermingsniveaus zoals die in de eerdere wetten en regelingen golden. Daarnaast worden aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Samen met de Omgevingswet wordt een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. De Omgevingswet wordt naar verwachting in 2021 ingevoerd.
Beleid provincie Noord-Brabant
In de provincie Noord-Brabant dienen bestemmingsplannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Dit is om de waardevolle cultuurhistorische elementen de en archeologische vindplaatsen te behouden. Op de CHW staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangeven.
Het gebied wordt gekenmerkt door een oud, plaatselijk goed bewaard gebleven cultuurlandschap. Deze bevat tal van oudere en jongere landgoederen. Opmerkelijk zijn de oude bosgebieden Mastbosch, Liesbosch en Ulvenhoutsche Bosch, die tot de oudste van Nederland behoren. Ten noorden van Breda ligt een militair landschap (onderdeel van de Zuiderwaterlinie). Deze bestaat uit schansen, twee linies en inundatiegebieden.
In de regio liggen de volgende cultuurhistorische landschappen van provinciaal belang:
Dragende structuren in de regio zijn:
Van alle massa's springt het hoofdgebouw aan de Nieuwstraat direct in het oog. Dit pand is ooit gebouwd als leerlooierij, maar is door de jaren heen aangepast en flink verbouwd. Het pand heeft als gebouw geen cultuurhistorische status en heeft geen specifieke provinciale dan wel gemeentelijke bescherming.
Er zijn geen cultuurhistorische waarden in dit gebied aanwezig die gewaarborgd moet worden.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. De Wet natuurbescherming vervangt drie actuele wetten: de Flora- en faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998. In de Wet natuurbescherming is de bescherming van soorten en gebieden vastgelegd.
Verantwoording soortenbescherming
De toets aan de natuurwetgeving is een getrapte toets. Allereerst is een quickscan flora en fauna (natuurtoets) nodig. De resultaten van de quickscan bepalen of een vervolgonderzoek uitgevoerd moet worden. Een voorbeeld van een vervolgonderzoek is een onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen of andere beschermde soorten. Het plan kan soms onder bepaalde voorwaarden worden uitgevoerd als er negatieve effecten worden verwacht, bijvoorbeeld door het nemen van maatregelen om negatieve effecten te verminderen of te voorkomen. Er is meestal een ontheffing nodig van de provincie als negatieve effecten niet voorkomen kunnen worden.
Verantwoording gebiedsbescherming
Vanuit de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn er natuurgebieden aangewezen die beschermd zijn. Het gaat daarbij om Natura 2000-gebieden. Deze gebieden zijn uitgesplitst in Habitatrichtlijngebieden Vogelrichtlijngebieden. Binnen de diverse 2000-gebieden komen een aantal stikstofgevoelige habitattypen voor.
Een plan moet aan het natuurbeleid en de natuurwetgeving getoetst worden. De oude bedrijfshallen worden gesloopt. Ter plaatse worden circa 21 grondgebonden woningen gebouwd. Er moet bepaald worden of er met de ontwikkeling beschermde planten-en diersoorten worden bedreigd. Door ecologisch adviesbureau Taharo is een quickscan flora & fauna uitgevoerd. Dit onderzoek bevat een locatiebezoek. De quickscan flora & fauna (rapport nr. 2018.0232, geactualiseerd juli 2019) is toegevoegd in bjlage 4
Taharo omgevingsmanagement heeft op 14 november 2018 het veldonderzoek uitgevoerd. Van ongeveer 12:00 tot 13:30 heeft Taharo een veldbezoek gebracht aan het plangebied en de direct omgeving. Het gebied is getoetst aan de geldende wet- en regelgeving. Het plangebied ligt niet binnen de grenzen van een Natura-2000 gebied. Het dichtstbijzijnde Natura - 2000 'Regte Heide & Riels Laag' ligt op circa 3.4 kilometer van het plangebied. Het plangebied valt niet binnen de grenzen van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). In paragraaf 4.13 is een nadere onderbouwing gegeven over de gevolgen voor net Natura - 2000 gebied. Negatieve gevolgen voor het NNN zijn door de afstand en aard van de ontwikkeling wel uit te sluiten. Volgens de Wet natuurbescherming is een toetsing op beschermde houtopstanden noodzakelijk. Toch is een verdere toetsing aan het onderdeel houtopstanden niet nodig. Het plangebied ligt namelijk in de bebouwde kom en er zijn geen volwassen bomen te vinden in het gebied.
Vogels
Tijdens het veldbezoek zijn rond het plangebied geen vogels waargenomen. Langs de randen van het plangebied staat wat beplanting zoals een laurierhaag en een beukenhaag. Het plangebied is grotendeels bestraat. Binnen een straal van 1 kilometer zijn waarnemingen bekend van vogelsoorten die door het jaar heen nesten maken. Deze nesten zijn beschermd. Voorbeelden van deze vogels zijn sperwers, buizerds, en gebouw bewonende vogels zoals de huismus en de gierzwaluw. Het dak van de kantoorruimte en van de oude klompenfabriek is ongeschikt voor de gierzwaluw, gezien het gebrek aan vrije uitvliegruimte. Het dak van de kantoorruimte heeft wel enkele openingen die mogelijkheden geven voor de huismus om te nestelen onder de dakpannen. Dit is weergeven op de foto's 19, 20 en 21 van de quickscan. De hagen rondom het plangebied geven ook veel schuilplaatsen en foerageermogelijkheden voor de huismus. Binnen het plangebied zijn voor overige vogels met jaarrond beschermde nesten, zoals roofvogels geen geschikte nestplaatsen aangetroffen. Daarnaast is het plangebied ongeschikt als foerageergebied voor roofvogels. Het gebied ligt hiervoor te stedelijk en ingesloten binnen de bebouwing van het dorp.
Vleermuizen
Binnen een straal van 1 kilometer zijn waarnemingen bekend van diverse soorten vleermuizen zoals de gewone dwergvleermuis, de laatvlieger en de gewone grootoorvleermuis. Alle soorten vleermuizen zijn Europees beschermde soorten. Voor deze soorten geldt geen provinciale vrijstelling. De gebouwen hebben geen open stootvoegen en geen spouw. De bedrijfshallen hebben geen geschikte openingen voor vleermuizen. Er zijn in de hallen ook nergens sporen gevonden van vleermuizen. De te slopen oude klompenfabriek heeft op meerdere plaatsen wel openingen, met daarachter een zolder die geschikt is voor vleermuizen. Zie hiervoor de foto's 14 t/m 18 van de quickscan.
Grondgebonden zoogdieren
Het plangebied vormt weinig geschikt habitat voor grondgebonden zoogdieren. Soorten als de veldspitsmuis kunnen wel gebruik maken van het plangebied, maar er zijn voldoende alternatieve foerageergebieden beschikbaar. Dit betekent dat het plan niet zorgt voor een afname van essentiële foerageergebieden. Daarbij geldt voor deze soorten een provinciale vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen. In het kader van de zorgplicht is het echter wel noodzakelijk om tijdens de werkzaamheden voldoende zorg te dragen voor (incidenteel) aanwezige individuen. Bijvoorbeeld voor relatief trage soorten zoals de egel die onder dichte beplanting verscholen kan zitten. Dit houdt in dat al het mogelijke gedaan dient te worden om het doden van individuen te voorkomen. Dieren moeten de gelegenheid krijgen om het werkgebied zelfstandig en veilig te kunnen verlaten. Indien nodig dienen soorten zorgvuldig te worden verplaatst naar buiten het werkgebied. In de omgeving van het plangebied komt de niet vrijgestelde eekhoorn voor. Deze valt onder de Wnb-andere soorten categorie. Er is echter geen geschikt habitat voor de eekhoorn binnen en rondom het plangebied aanwezig.
Reptielen
Volgens verspreidingsgegevens van RAVON komt in de omgeving van het plangebied de levendbarende hagedis voor. Deze valt ook onder de Wnb-andere soorten categorie. Beschermde soorten reptielen zijn niet te verwachten binnen en in de buurt van het plangebied. Hier valt de levendbarende hagedis ook onder. Voor deze soorten reptielen ontbreekt een geschikte habitat. De waarnemingen hebben betrekking op het buitengebied en natuurgebieden in de buurt. Negatieve effecten voor reptielen zijn dan ook op voorhand uit te sluiten.
Amfibieën
In de omgeving zijn algemene soorten amfibieën bekend. Voorbeelden zijn de bruine kikker, de gewone pad, de bastaardkikker en de kleine watersalamander. Bij ruimtelijke ontwikkeling geldt voor deze soorten een provinciale vrijstelling. Binnen het plangebied kan incidenteel een dergelijke soort worden aangetroffen, bijvoorbeeld de gewone pad. Deze kan worden aangetroffen onder losse stenen of stammetjes.
Volgens de verspreidingsgegevens is in de omgeving van het plangebied ook de niet vrijgestelde vinpootsalamander bekend. Deze valt onder de Wnb-andere soorten categorie. De kolonisatie door de vinpootsalamander vanuit natuurgebieden is zeer onwaarschijnlijk. Het plangebied heeft namelijk een relatief stedelijke ligging. Daarnaast ontbreekt er oppervlaktewater in de omgeving van het plangebied.
Vissen
Vanwege het ontbreken van oppervlaktewater binnen het plangebied kan deze soortgroep buiten beschouwing worden gelaten.
Beschermde ongewervelde diersoorten
Er zijn geen waarnemingen bekend van beschermde soorten libellen of vlinders. Daarbij biedt het plangebied geen geschikt (voortplantings)habitat voor deze soortgroepen. De (deel)populaties van beschermde libellen- of vlindersoorten worden duidelijk niet aangetast. Daarnaast is de aanwezigheid van de overige beschermde ongewervelde soorten uitgesloten. Voorbeelden hiervan het vliegend hert, de Europese rivierkreeft en de platte schijfhoren. Binnen het plangebied en in de omgeving is hiervoor geen geschikt habitat aanwezig.
Vaatplanten
In de directe omgeving zijn geen waarnemingen bekend van beschermde vaatplanten. De aanwezigheid van beschermde vaatplanten is uitgesloten. Het plangebied is namelijk rondom de bebouwing geheel bestraat. Ook heeft het een binnenstedelijke ligging.
Bij het plan is rekening gehouden met de potentiele ecologische waarden. Dit is gedaan in overeenstemming met de nationale natuurwetgeving en het provinciale natuurbeleid. Bij het plan worden de bepalingen van het onderdeel soorten van de Wet natuurbescherming meegenomen. Dit houdt in:
Uit voorzorg voor het welzijn van eventueel in het plangebied aanwezige vleermuizen heeft Initiatiefnemer heeft in het voorjaar van 2019 vleermuiskasten opgehangen in het plangebied. De gewenningsperiode voor de mogelijk aanwezige vleermuizen is hiermee gestart. In het najaar van 2019 is het nadere onderzoek naar huismussen en vleermuizen uitgevoerd door een ecoloog. Het onderzoek is toegevoegd als bijlage 5
Huismus
Binnen het plangebied gaan geen vaste rust- of verblijfplaatsen voor huismussen verloren.
Vleermuis
Het plangebied fungeert niet als essentieel foerageergebied of essentiële vliegroute voor de gewone dwergvleermuis of laatvlieger. De afstand tussen de locatie van de kraamkolonie van de gewone dwergvleermuis op het adres Nieuwstraat 24 enerzijds, en de sloop- en bouwwerkzaamheden anderzijds, is minimaal 20 meter waardoor verstoring van de kraamkolonie in elk geval tot een aanvaardbaar minimum wordt beperkt. Er is geen sprake van wezenlijke verstoring van de kraamkolonie tijdens de sloop en bouwwerkzaamheden.
Er gaat echter wel een zomerverblijf/paarplaats van de gewone dwergvleermuis verloren en er worden eveneens mogelijk vleermuizen verstoord door de werkzaamheden, voor wat betreft paarplaatsen en foerageergedrag. Hiervoor zijn passende maatregelen nodig, die beschreven dienen te worden in een activiteitenplan en/of ecologisch werkprotocol, en er dient een ontheffing voor de gewone dwergvleermuis aangevraagd te worden.
Initiatiefnemer heeft in samenwerking met de begeleidende ecoloog een mitigatieplan opgesteld en de benodigde ontheffing aangevraagd bij de provincie Noord - Brabant, het bevoegd gezag voor het verlenen van ontheffing van de Wet Natuurbescherming. De gemeente Alphen - Chaam en de initiatiefnemer hebben gezamenlijk besloten de procedure voor het bestemmingsplan te vervolgen met de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. De definitieve vaststelling van het bestemmingsplan zal niet plaatsvinden alvorens de noodzakelijke ontheffing door de provincie Noord - Brabant is verleend.
Wegverkeer
De Wet geluidhinder (Wg) bepaalt de wettelijke grenswaarden van de toelaatbare geluidsbelasting. Het bevoegd gezag moet deze in acht nemen bij de vaststelling van een bestemmingsplan. Er moet getoetst worden aan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de Wet geluidhinder. Dit vindt plaats per weg. 30 km/h wegen zijn vrijgesteld van onderzoek in de Wg. Het geluidsniveau door het wegverkeer dient op de gevels van geluidsgevoelige objecten te voldoen aan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. Dit is van toepassing bij nieuwe of te wijzigen woningen in de geluidszone van een weg. De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting werd voorheen voorkeursgrenswaarde genoemd. Deze bedraagt 48 dB. De gemeente kan een hoger geluidsniveau toestaan als deze wordt overgeschreden. Dit heet de zogenaamde "Hogere waarde". De hogere waarde mag alleen worden verleend onder één voorwaarde, uit akoestisch onderzoek moet blijken dat er geen andere bron-, overdrachts- of gevelmaatregelen mogelijk zijn. Dit zijn maatregelen om het geluidsniveau terug of onder het onder de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting terug te brengen. Aan de hogere waarde is een maximum verbonden. Voor de nieuwbouw van woningen in binnenstedelijke situaties is dit 63 dB en in buiten stedelijke situaties is dit 53 dB. Deze niveaus zijn na aftrek van de correctie volgens artikel 110g van de Wet geluidhinder.
Industrielawaai
Op basis van artikel 40 van de Wet geluidhinder kunnen (delen van) industrieterreinen worden aangewezen als gezoneerd industrieterrein met een zonegrens. Dit betreft industrieterreinen waarop zich gronden bevinden die zijn aangewezen voor mogelijke vestiging van zogenaamde "zware lawaaimakers" als genoemd in artikel 41 lid 3 van de Wet geluidhinder en artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht. Buiten de zonegrens mag de geluidbelasting vanwege het industrieterrein de waarde van 50 dB niet te boven gaan. De op 1 januari 2007 geldende ten hoogste toelaatbare geluidsbelastingen voor woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen – vastgelegd in eerder genomen besluiten – blijven gelden.
Dit bestemmingsplan voorziet in de wijziging van de enkelbestemming 'Bedrijf' met deels de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - leerverwerkingsbedrijf' naar de bestemming 'Wonen'. Verschillende vormen van geluid kunnen invloed hebben op het woon- en leefklimaat. Wegverkeerslawaai en industrielawaai zijn hier voorbeelden van. Er moet inzichtelijk gemaakt worden wat de effecten zijn van de verschillende vormen van geluid op de woningen. De bestaande bedrijfspanden worden in de nieuwe situatie gesloopt. Akoestisch onderzoek is formeel nodig. De reden is dat er in de nieuwe situatie een woonbestemming gerealiseerd wordt. Bestaande bedrijvigheid in de omgeving kunnen invloed hebben op nieuwe woningen wat betreft het aspect akoestiek. Ook mogen de nieuwe woningen omliggende bedrijven niet beperken.
Het plangebied is niet gelegen binnen de zone van een spoorlijn. Het is ook niet gelegen binnen de zone van een industrieterrein. Deze twee 'geluidsbronnen' worden benoemd in de Wet geluidhinder. Deze twee 'geluidbronnen' zijn niet relevant voor dit plan.
De Nieuwstraat en de overige wegen in de directe omgeving van het plangebied hebben een snelheidsregime van 30 km/h. Daarom zijn ze volgens de Wg vrijgesteld van onderzoek. Ten oosten van het plangebied bevinden zich op ongeveer 50 tot 100 meter de Sint Janstraat en de Bielzenspoor. Op deze wegen zijn snelheden tot 50 km/h toegestaan. Uit vaste jurisprudentie van de ABRvS blijkt echter dat er niet zomaar ingestemd kan worden als de Wgh niet van toepassing is. De ABRvS heeft bepaald dat de geluidsbelasting bij 30 km/h wegen betrokken dienen te worden bij de beoordeling. De beoordeling bepaalt of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast is het plangebied gelegen binnen de zone van de Bielzenspoor. Deze weg heeft een zone van 200 meter. Indien de geluidbelasting vanwege deze weg groter is dan de voorkeursgrenswaarde, als bedoeld in de Wgh, dient het college van burgemeester en wethouders een hogere waarde vast te stellen.
Vanuit het oogpunt van wegverkeerslawaai is door akoestisch onderzoeksbureau K-plus een onderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek is gebleken dat het plangebied alleen binnen de geluidszone van Bielzenspoor is gelegen. Het plangebied ligt buiten de geluidszone van de Sint Janstraat. De geluidszone wordt namelijk aan weerzijden van de weg omgeklapt. De overige wegen zijn 30 km/h wegvlakken en dus niet gezoneerd. In het kader van de goede ruimtelijk ordening zijn de 30 km/h wegen toch beschouwd. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeurgrenswaarde van 48 dB nergens zal worden overschreden. Voor de berekeningsresultaten wordt verwezen naar het bijgevoegde akoestisch onderzoeksrapport.
Het plangebied is niet gelegen binnen de zone van een spoorlijn. Het ligt ook niet binnen de zone van een industrieterrein. De twee 'geluidbronnen' zijn genoemd in de Wet geluidhinder, maar ze zijn niet relevant voor dit plan. Voor het aspect wegverkeerslawaai is uit nader akoestisch onderzoek geen belemmering opgemerkt. Het onderzoek is toegevoegd als bijlage 6. In het kader van de Wet geluidshinder worden geen restricties aan het bouwplan opgelegd. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt nergens overschreden. Er kan worden gesteld dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen. Deze wet wordt ook wel de Wet luchtkwaliteit (Wlk) genoemd. De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor de volgende stoffen: zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordening vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 1 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | Geldig |
Stikstofdioxide (NO2) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | Vanaf 2015 |
Fijn stof (PM10) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Tabel 1: Grenswaarden NO2 en PM10
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied. Met grof stof wordt rekening gehouden bij de milieuzonering en wordt niet in het kader van luchtkwaliteit meegenomen
Besluit Niet in Betekende Mate (NIBM)
In dit besluit is precies bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Afbeelding 9: Uitsnede NSL-montoringstool
Er is inzicht gegeven in de luchtkwaliteit in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Dit wordt gedaan aan de hand van de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Afbeelding 9 geeft het resultaat weer.
Dit plan heeft geen negatieve gevolgen voor de luchtkwaliteit ter plaatse. Ook is dit gebleken uit de monitoringstool behorend bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma. De huidige luchtkwaliteit is voldoende voor de realisatie van de woningen. Er is geen verder onderzoek nodig om de woningen met bijbehorende voorzieningen te realiseren.
Geur is een ander omgevingsaspect die moet meewegen bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan. Het is niet toegestaan om zonder meer nieuwe geurgevoelige objecten mogelijk te maken binnen de geurcontour van een bestaand bedrijf. Deze verplichting vloeit voort uit de jurisprudentie over een goed woon- en leefklimaat. (ABRvS 24 oktober 2007, nr. 200604926/1).
Bij de beoordeling van een ruimtelijk plan op geurhinder van bedrijven (en andersom) zijn de volgende vragen relevant:
Wat precies het belang geurgevoelig object is hangt af van welke definitie van toepassing is. Het Activiteitenbesluit kent twee verschillende definities: geurgevoelig object en gevoelige gebouwen. Binnen de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) worden geurgevoelige objecten, zoals woningen, tegen de geurhinder van dierenverblijven van veehouderijen beschermd. Zowel het belang van de omliggende agrarische bedrijven als de nieuw woonbestemming mag niet onevenredig geschaad worden. Het is in principe niet mogelijk om de realisatie van geurgevoelige objecten in een geurcontour mogelijk te maken. Voor het maken van uitzondering moeten zeer zwaarwegende belangen aan de orde zijn.
Bepaald moet worden of dit bestemmingsplan binnen de geurcontouren ligt van omliggende agrarische bedrijven in het buitengebied van Alphen. Binnen het geldende bestemmingsplan en de planverbeelding lopen er geen geurcontouren van omliggende agrarische bedrijven in om rondom het plangebied.
Op basis van de geldende bestemmingsplannen 'Alphen Kom', 'Buitengebied Alphen-Chaam 2010, geconsolideerd', 'Bedrijventerrein Alphen' en de planverbeeldingen op ruimtelijke plannen kan geconcludeerd worden dat de geurcontouren van omliggende agrarisch bedrijven geen invloed hebben op het plangebied. Geur vormt daarmee geen belemmering voor dit bestemmingsplan. Aanvullend onderzoek naar het aspect geurhinder is niet nodig.
De invloed van bestaande (of nieuw te vestigen) bedrijvigheid moet op de leefomgeving worden afgewogen. Er dient een ruimtelijke scheiding te worden aangebracht tussen milieubelastende functies en milieugevoelige functies. Dit kan door middel van milieuzonering. Wonen is een voorbeeld van een milieugevoelige functie. De VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering (2009) geeft richtlijnen voor de in acht te nemen afstanden. Deze afstanden worden gemeten tussen de grens van de bestemming die bedrijven/milieubelastende activiteiten toestaat en de uiterste situering van de gevel van woningen. Aan de hand van de VNG-brochure is beoordeeld of de nieuwe bedrijvigheid (het parkeren) problemen oplevert voor de milieugevoelige functies in de omgeving (zoals wonen).
Milieucategorie | Gemengd gebied | Rustige woonwijk |
1 | 0 meter | 10 meter |
2 | 10 meter | 30 meter |
3.1 | 30 meter | 50 meter |
3.2 | 50 meter | 100 meter |
4.1 | 100 meter | 200 meter |
4.2 | 200 meter | 300 meter |
Richtafstandentabel VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering
Het veranderen van de bestemming kan invloed hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven. Dit is aan de zuidzijde van de Nieuwstraat. De bestemming wordt omgezet van 'Bedrijf' naar de bestemming 'Wonen'. Daarnaast mogen de omliggende bedrijven geen belemmering zijn voor de beoogde woonbestemming. Een bureauonderzoek brengt de bedrijven- en milieuzonering in de omgeving in kaart. De kaart is gebaseerd op de gegevens uit het geldende bestemmingsplan en de VNG-brochure. De richtafstanden uit de VNG-brochure zijn weergegeven in bovenstaande tabel.
Op basis van de geldende bestemmingsplannen 'Kom Alphen' en 'Bedrijventerrein Alphen' zijn om en nabij het plangebied alleen bedrijven tot en met categorie 2 toegestaan. Deze categorie is tevens binnen de bestemming wonen toegestaan en dus goed mengbaar met de nieuwe woonbestemming. Het bedrijventerrein van Alphen, ten zuiden van het plangebied, kent wel bedrijven met een hogere milieucategorie. In tabel 2 en 3 is weergegeven dat voldaan wordt aan de richtafstanden opgenomen in de VNG-brochure. Daarnaast staan er tussen het plangebied en het bedrijventerrein van Alphen al bestaande woningen. Deze woningen bevinden zich dichterbij de bovengenoemde bedrijfsbestemmingen.
Afbeelding 10: Omliggende bedrijvigheid met maximaal toegestane bedrijfscategorie
Bedrijf | Afstand (circa meters) |
A | 65 |
B | 60 |
C | 91 |
D | 104 |
E | 104 |
F | 150 |
G | 116 |
H | 187 |
I | 98 |
tabel 3: Afstanden van omliggende bedrijven weergegeven in afbeelding 10
Dit bestemmingsplan heeft geen beperkende werking op de ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven. Dit is gebaseerd op de geldende bestemmingsplannen 'Alphen Kom' en 'Bedrijventerrein Alphen'. Er is voor het aspect bedrijven- en milieuzonering geen verdere onderzoek nodig om de woningen te ontwikkelen.
Er kunnen planologische relevante kabels en/of leidingen in het plangebied liggen. Ze kunnen ook in de omgeving voorkomen. Voorbeelden zijn hoofdnutsvoorzieningen. Dit kunnen leidingen voor het transport van giftige, brandbare en/of ontplofbare stoffen zijn. Daarnaast zijn aardgasleidingen, hoogspanningsleidingen en afvalwaterleidingen ook voorbeelden. Deze leidingen worden bestemd als ze voorkomen in het gebied. Met het geldende bestemmingsplan kan worden vastgesteld welke maatregelen, overleggen en/of rapporten nodig zijn voor een ruimtelijke ontwikkeling. Op basis van het geldende bestemmingsplan kan dan vastgesteld worden welke maatregelen, overleggen en/of rapporten noodzakelijk zijn om een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk te maken.
In het geldende bestemmingsplan 'Alphen Kom' is een paragraaf opgenomen over 'Straalpaden , kabels en leidingen'. Er wordt gesteld dat er geen straalpaden, kabels of leidingen in het plangebied voorkomen die beperkingen opleggen op de inrichting en het gebruik van het plangebied. Een regeling opnemen in het bestemmingsplan is niet nodig. In het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Alphen' zijn ook geen regels opgenomen voor kabels en leidingen. Wel is op basis van de risicokaart geconstateerd dat het plangebied niet binnen een veiligheidscontour van een risicobron valt. De risicokaart is weergeven in afbeelding 11.
Er komen in of nabij het gebied geen planologisch relevante kabels en leidingen voor. Dit kan gesteld worden op basis van het geldende bestemmingsplan. Er is geen belemmering voor dit bestemmingsplan. Nader aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk.
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen voor derden. Het gaat daarbij zowel om het vervoer van gevaarlijke stoffen (weg, water, spoor en buisleidingen) als om inrichtingen met opslag, productie en/of gebruik van gevaarlijke stoffen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) zijn risicomaten met bijbehorende risiconormen opgenomen voor respectievelijk inrichtingen en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Plaatsgebonden risico
Het PR kent een grenswaarde van 10-6 per jaar. Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde en in nieuwe situaties moet in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen op de betreffende locatie. Het groepsrisico wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde: de kans op een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers van 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 dodelijke slachtoffers van 10-7 per jaar, en met de kans op 1000 of meer dodelijke slachtoffers van 10-9 per jaar. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico ligt voor het transport van gevaarlijke stoffen en buisleidingen echter een factor 10 lager dan voor inrichtingen.
Het groepsrisico moet worden verantwoord. In de verantwoording worden onderwerpen behandeld over het risico en de ruimtelijke situatie. Het risico moet worden afgewogen. Het groepsrisico wordt kwantitatief beoordeeld. Daarnaast komen ook planologische aspecten aan de orde en de mogelijkheden tot rampenbestrijding. Bij een bestemmingsplan moet beoordeeld worden of de wettelijke grenswaarde tot het plaatsgebonden risico niet wordt overschreven. Ook moet beoordeeld worden of de oriënterende waarde van het groepsrisico niet wordt overschreden. Met de toepassing van de wet- en regelgeving kan het beoordeeld worden.
Er moet naar verschillende aspecten over externe veiligheid worden gekeken bij ruimtelijke plannen. Dit is van toepassing bij het opstellen of wijzigen van ruimtelijke plannen. De aspecten zijn:
Nabij het plangebied bevinden zich de volgende risicobronnen (afbeelding 10, uitsnede risicokaart):
Afbeelding 11: Uitsnede risicokaart Nieuwstraat
Transportroutes van gevaarlijke stoffen hebben ook veiligheidscontouren om personen te beschermen. Het transport van gevaarlijke stoffen kan over alle verschillende soorten infrastructuur plaatsvinden. In het geldende bestemmingsplan is in de paragraaf externe veiligheid het volgende opgenomen: 'Uit de publicatie "Risico's wegtransport gevaarlijke stoffen provincie Noord-Brabant peiljaar 2002" blijkt dat er geen wegvak in de nabijheid van het plangebied is met daarop vervoer van gevaarlijke stoffen".
De paragraaf in het geldende bestemmingsplan is te gedateerd om voor dit bestemmingsplan te gebruiken. Er is een nieuw onderzoek nodig naar de risicocontouren van transportroutes van gevaarlijke stoffen. Dit is op basis van de nationale risicokaart.
Afbeelding 12: Uitsnede risicokaart veiligheidscontouren
= plangebied
Er is een bureauonderzoek verricht om de risico's te onderzoeken. Er kan geconcludeerd worden dat het plangebied niet binnen de veiligheidscontouren ligt. Dit gaat zowel om een plaatsgebonden risico als een groepsrisico. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit plan. Er is geen aanvullend onderzoek nodig.
Het onderzoek naar vervoer gevaarlijke stoffen over spoor, water en /of weg heeft geen belemmeringen opgeleverd. Dit onderzoek is uitgevoerd met de risicokaart. Het plangebied ligt niet in of nabij een infrastructureel netwerk waarover gevaarlijke stoffen vervoerd worden.
Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan (NWP) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Het NWP 2016-2021 bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Het kabinet actualiseert in het nieuwe NWP het waterbeleid op een aantal terreinen.
Het NWP formuleert antwoorden op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkómen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Nederland als aantrekkelijk waterrijk land met een hoge mate van veiligheid levert een positieve bijdrage aan het vestigingsklimaat.
Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Acht wetten zijn samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten.
Waterbeheerplan
Het Waterbeheerplan 'Grenzeloos verbindend' beschrijft de hoofdlijnen van het beheer van water- en zuiveringssysteem voor de periode 2016-2021. Het is een inhoudelijk vernieuwend plan, wat in dialoog met partners is opgesteld. In de uitvoering van ons werk houden wij rekening met de toekomst: klimaatadaptatie, innovaties, ruimtelijke ontwikkelingen, toekomstig medegebruik en het tegengaan van verdroging. Deze ontwikkelingen geven aanleiding tot nieuwe accenten:
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer -waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit. Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater'.
Watertoets
Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: Rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. In dit kader hebben waterschap en gemeente vooroverleg gevoerd, waaruit de volgende doelen, uitgangspunten en criteria voor dit plan zijn afgesproken. De stelregel is dat voor een toename van het verhard oppervlak kleiner dan 2.000 m2 is vanuit het waterschap geen retentie vereist.
Het beleid en het beheer van de riolering heeft de gemeente Alphen-Chaam is vastgelegd in het verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP 2014-2018). In het vGRP zijn activiteiten benoemd om de riolering te onderhouden en te verbeteren. De eventuele uitbreiding van het verhard oppervlak mag niet leiden tot verhoging of verlaging van de grondwaterstand en de afvoer naar het oppervlaktewater,
ook niet bij extremere omstandigheden. Hiertoe dient dan compensatie voor het plangebied te worden gerealiseerd, welke moeten worden getoetst. Op particulier terrein is de eigenaar primair verantwoordelijk voor de afvoer van het afgekoppelde regenwater, bij voorkeur door infiltratie in de bodem.
Afbeelding 13: Uitsnede risicokaart Waterschap Brabantse Delta .
= Regio plangebied
De watertoets zorgt er voor dat bij alle ruimtelijke plannen aandacht is voor de kwaliteit én kwantiteit van water. De watertoets is verplicht bij alle plannen voor landelijk én stedelijk gebied. De gemeente doorloopt met het waterschap het watertoetsproces, dat bestaat uit advisering, toetsing en goedkeuring door het waterschap Brabantse Delta. Met behulp van de waterschap viewer kan getoetst worden welke waterschap belangen in het plangebied spelen. Op basis van deze viewer kan worden geconstateerd dat het plangebied niet is opgenomen als beperkt of volledig beschermd gebied waterhuishouding.
In de huidige situatie is het plangebied volledig verhard en daardoor heeft het een beperkte infiltratiecapaciteit. Binnen het plangebied zijn geen oppervlaktewaterlichaam aanwezig en het plangebied kent geen dubbelbestemming ' Waterstaat - Waterkering'.
Aeres-Milieu heeft een nader onderzoek gedaan naar de gevolgen van onderhavige ontwikkeling voor de waterhuishouding binnen en rondom het plangebied. Het rapport van Aeres-milieu is als bijlage 7 toegevoegd aan voorliggend bestemmingsplan.
Het plangebied kent door de ligging in het stedelijk gebied geen oppervlakte water. Nabij het plangebied zijn geen waterkering aanwezig. Tevens valt het plangebied niet binnen een (grond)waterbeschermings- of attentiegebied. Door de ontwikkeling neemt het verharde oppervlakte af van circa 3,580 m2 naar 3,065 m2. Door de afname van verhard oppervlak is geen retentie vereist vanuit het waterschap.
Bij nieuwe ontwikkelingen dient al het hemelwater separaat verwerkt te worden. Het afvalwater dient separaat aangesloten te worden op het gemeentelijk rioolstelsel. In geen enkel geval mag afvalwaterriolering op een hemelwatervoorzieningen worden aangesloten. Door de bouw van 21 nieuwbouwwoningen bedraagt de toekomstige verwachte afvoer uit het gebied circa 0,65 m3/uur. Deze lichte toename aan afvalwater kan zonder problemen verwerkt worden via het bestaande vrijverval rioolstelsel. Voor een wijziging aan de rioolaansluiting dient een vergunning bij de gemeente Alphen-Chaam aangevraagd te worden.
Uitgangspunt bij nieuwbouw is dat de huidige grondwaterstanden en het oppervlaktewatersysteem in het gebied worden gehandhaafd of gecompenseerd en dat al het hemelwater minimaal gescheiden aangeleverd wordt. Ter plaatse is het plangebied grotendeels hoger gelegen dan de weg. Noordelijk wordt een lichte ophoging ter plaatse van de woningen geadviseerd om instroom vanaf de weg tegen te gaan. Door de diepte van het grondwater ter plaatse is geen grondwateroverlast aanwezig of te verwachten. Indien kelders aangelegd worden, dienen deze waterdicht uitgevoerd te worden.
Een overloopconstructie (bij voorkeur bovengronds) dient aangelegd te worden zodat overtollig water op gecontroleerde wijze kan wegstromen bij extreme omstandigheden (naar een lager gelegen plek of het openbaar gebied). Regelmatig onderhoud van de aanvoerzijde van de voorzieningen zal noodzakelijk zijn om te garanderen dat de systemen blijven functioneren. Ook moet de (nood)overloop regelmatig worden onderhouden.
Door rekening te houden met de genoemde aandachtspunten, de afname aan verhard oppervlak en de gescheiden aanvoer van de waterstromen vind de planontwikkeling hydrologisch neutraal plaats.
Voor de scheiding van het hemel- en rioolwater loopt nog een onderzoek. Op basis van het onderzoek wordt in overleg met de gemeente Alphen-Chaam een beslissing genomen. De resultaten hiervan worden in het bestemmingsplan opgenomen en zorgen voor een concreet inzicht.
Ontsluiting
De ontsluiting vindt plaats via een nieuwe ontsluitingsweg in het verlengde van de Looiersweg. In eerdere ontwerpen vond de ontsluiting plaats via het zuidoosten, maar hier is na overleg met omwonenden van af gezien. In de huidige wordt het terrein vanaf de Nieuwstraat ontsloten met een eigen inrit. Het aantal inritten blijft met de voorgenomen ontwikkeling onveranderd. De woningen en voorzieningen binnen het gebied worden ontsloten met wandelpaden.
Verkeersgeneratie
Om de verkeersgeneratie voor het plangebied voor en na de ontwikkeling te berekenen is gebruik gemaakt van de CROW. De verkeersgeneratie wordt berekend op basis van de mate van verstedelijking van een gemeente en de specifieke functie van een plangebied. De gemeente Alphen - Chaam kan geclassificeerd worden als 'niet stedelijk' met een omgevingsadressendichtheid kleiner dan 500. Om een goede ruimtelijke ordening te garanderen is het nodig de verkeersgeneratie voor de huidige en toekomstige situatie in beeld te brengen. In tabel 4 en 5 is de verkeersgeneratie van de huidige en toekomstige situatie vergeleken. Het CROW hanteert een bandbreedte (min - max) per functie. Op basis van tabel 4 en 5 kan geconcludeerd worden dat het aantal verkeersbewegingen in de nieuwe situatie afneemt. De maximale verkeersgeneratie in de nieuwe situatie ligt zelfs lager dan de minimale verkeersgeneratie in de huidige situatie.
Functie | Verkeersgeneratie per 100 m2 (min – max) | Bedrijfsoppervlak | Totale verkeersgeneratie min – max) |
Industrie | 9.1 -10.9 | 2,000m2 | 182 - 218 |
Tabel 4: Verkeersgeneratie huidige planologische situatie
Functie | Verkeersgeneratie per woning (min – max) | Aantal woningen | Totale verkeersgeneratie (min – max) |
Huurhuis vrije sector | 7.0 – 7.8 | 9 | 63 – 70.2 |
Koop: Tussen/hoek | 7.0 – 7.8 | 8 | 56 – 62.4 |
Koop: Twee-onder-één- kap | 7.4 – 8.2 | 4 | 29.6 – 32.8 |
Totaal | 148.6 - 165.4 |
Tabel 5: Verkeersgeneratie nieuwe planologische situatie
In maart 2019 heeft de gemeenteraad van Alphen - Chaam de 'Nota Parkeernormen Alphen - Chaam 2019' vastgesteld. In de parkeernota wordt de parkeerbehoefte van woningen bepaald op basis van de oppervlakte van woningen. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen huur- en koopwoningen. Het plangebied ligt niet in het centrum van Alphen en daarom wordt de parkeernorm van het overige deel van het dorp aangehouden. Voor woningen <90 m2 geldt een parkeernorm van 1,8 en voor woningen >90 m2 geldt een parkeernorm van 2. In tabel 6 is de parkeerbalans weergegeven. In het benodigde aantal parkeerplekken per woning zit ook het bezoekersaandeel verwerkt. Het aandeel van de bezoekers bedraagt 0,3 parkeerplaatsen per woning. Dit komt neer op (0,3 * 21 woningen) 6,3 bezoekers parkeerplaatsen voor het gehele hof van Gerla samen. Bezoekers zijn geen permanente gebruikers van de parkeerplaatsen. Hierdoor blijven deze parkeerplaatsen veelal onbenut. Het plan voorziet in de realisatie van 40 parkeerplaatsen. Dit is genoeg voor dagelijks gebruik voor de bewoners. Bij de maximale bezetting, inclusief bezoekers, kan het voorkomen dat er één (afgeronde) parkeerplaats te weinig is. Mocht deze situatie zich voordoen, dan kan er gebruikt gemaakt worden van de openbare parkeerplaatsen aan de Nieuwstraat.
Oppervlakte | Aantal woningen | Parkeernorm buiten per woning | Parkeernorm totaal |
<90 m2 | 9 | 1,8 | 16,2 |
>90 m2 | 12 | 2 | 24 |
Totaal | 40,2 |
Tabel 6: Parkeerbalans Hof van Gerla
Op basis van bureauonderzoek is aangetoond dat verkeer en parkeren voor het bestemmingsplan geen belemmering vormen. De maximale verkeersgeneratie neemt met de bestemmingsplanwijziging af en er worden voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd om in de behoefte te voorzien. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Voorheen diende op grond van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) – dat juli 2015 van kracht werd – berekend te worden of een nieuwe (bouw)activiteit leidde tot een significante toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Onder het PAS golden enkele drempel- en grenswaarden die bepaalden of een toename van stikstofdepositie significant was en zo ja, of er dan een meldingsplicht of een vergunningplicht gold. Door te rekenen met het voorgeschreven rekenprogramma AERIUS Calculator werd automatisch met die drempelwaarden rekening gehouden. In het geval van de meldingsplicht kon de planontwikkeling aanspraak kan maken op benutting van de ontwikkelingsruimte die voor een Natura 2000-gebied gold, totdat deze niet meer voorradig was.
Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 mag het PAS niet meer gebruikt worden als toestemmingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot een toename van stikstofdepositie op (stikstofgevoelige habitattypen in) Natura 2000-gebieden. De drempel- en grenswaarden uit het PAS zijn daarmee ook niet meer van toepassing. Hierdoor kan een project met een geringe depositietoename van 0,01 mol/ha/jaar al vergunningplichtig zijn (artikel 2.7 en 2.8 Wnb). Oftewel, ook relatief kleinschalige projecten dienen zorgvuldig op hun stikstofdepositie getoetst te worden om aan Europese regelgeving te kunnen voldoen (en stand te houden bij de Raad van State in geval van een beroep).
Sinds de vernieuwing van AERIUS Calculator op 16 september 2019 kan correct berekend worden of er überhaupt sprake is van stikstofdepositie op relevant Natura 2000-gebied. Daarbij dient zowel de bouw/aanlegfase als de gebruiksfase doorgerekend te worden.
Het plangebied ligt op circa 3.4 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura - 2000 gebied 'Regte Heide & Riels Laag'. Dit Natura - 2000 gebied is aangewezen als stikstofgevoelig gebied. Derhalve is het noodzakelijk om inzicht te krijgen in de mogelijke stikstofdepositie ter plaatse.
In dit onderzoek zijn voor de aanleg en het gebruik van 21 grondgebonden ter plaatse van de Nieuwstraat 25-27 te Alphen-Chaam de te verwachten stikstofdeposities ter plaatse van Natura 2000-gebieden berekend voor het jaar 2020. Het onderzoek is toegevoegd als bijlage 8.
Uit de rekenresultaten blijkt dat zowel in de realisatiefase als de gebruiksfase de stikstofdepositie op geen van de Natura 2000-gebieden groter is dan 0,00 mol/ha/jaar. Op grond van de depositie van stikstof is er geen reden het initiatief te belemmeren.
Op basis van de uitgevoerde Aerius - berekening kan geconcludeerd worden dat zowel in de realisatiefase als de gebruiksfase de stikstofdepositie op geen van de Natura 2000-gebieden groter is dan 0,00 mol/ha/jaar. Het aspect stikstof vormt daarom geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats geven. Dit is noodzakelijk in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland verwerkt in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt een m.e.r.-plicht. Kunnen deze belangrijke nadelige milieugevolgen wel uitgesloten worden, dan is een m.e.r. niet noodzakelijk.
Uit het Besluit m.e.r. volgt dat een m.e.r.-beoordeling verplicht is voor de vaststelling van een bestemmingsplan. Dit betreft de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met een oppervlakte van 100 ha of meer en/of een aaneengesloten gebied van 2.000 woningen of meer en/of een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m² of meer. Dit staat in de Besluit m.e.r., onderdeel D, categorie 11.2. Omdat de ontwikkeling bestaat uit de realisatie van circa 21 woningen met een omvang van 0,37 ha, is op basis hiervan géén m.e.r.-beoordeling nodig. Wanneer de drempelwaarden niet worden overschreden geldt in het kader van het bestemmingsplan een zogenaamde vorm-vrije m.e.r.-beoordelingsplicht. Op 7 juli 2017 is een wetswijziging van het Besluit milieueffectrapportage inwerking getreden. De belangrijkste procedurele wijziging is dat een vormvrije m.e.r.beoordeling aangevraagd dient te worden in de vorm van een aanmeldnotitie. Dit is een nieuwe, extra en verplichte procedurele stap in de vormvrije m.e.r.beoordeling.
Deze ontwikkeling blijft ver onder de drempelwaardes bepaald in bijlage C en D. Het bevoegd gezag dient voor de vaststelling van het bestemmingsplan te oordleen dat er geen sprake is van significant negatieve effecten. Een uitgebreide m.e.r. procedure is dan niet noodzakelijk. De aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.beoordeling wordt toegevoegd als bijlage aan voorliggend bestemmingsplan
De aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.beoordeling en het vaststellingsbesluit worden bij de vaststelling van het bestemmingsplan toegevoegd als bijlage. De vaststelling van de aanmeldnotitie dient voor vaststelling van het bestemmingsplan plaats te vinden.
In Noord-Brabant en Noord-Limburg wonen veel mensen in de buurt van één of meerdere veehouderijen. Sommige mensen vragen zich af of het ongezond is om in de buurt van een veehouderij te wonen. Daarom is een grootschalig onderzoek gedaan naar de gezondheid van mensen die in de buurt van veehouderijen wonen.
In 2016 verscheen het rapport 'Veehouderij en gezondheid omwonenden'. In 2017 is er een tweede rapport 'Veehouderij en gezondheid omwonenden - aanvullende analyses' gepubliceerd. Daarin zijn nieuwe analyses gedaan om de eerdere resultaten nog eens extra bevestigd te krijgen.
Het belangrijkste resultaat: Rond pluimveehouderijen en geitenhouderijen komen iets vaker longontstekingen voor. Gemiddeld zijn er elk jaar 1650 mensen met een longontsteking op 100.000 inwoners. Daarvan worden ruim 200 longontstekingen veroorzaakt door het wonen in de buurt van een pluimveehouderij of geitenhouderij. Bij pluimvee wordt dit waarschijnlijk veroorzaakt door fijnstof en endotoxinen. Bij geiten is de oorzaak onbekend, maar Q-koorts is uitgesloten.
Totdat er meer duidelijkheid is over de oorzaak, beschouwt de GGD vanuit gezondheidsperspectief de afstand tot geitenhouderijen van 2 kilometer als kritisch. Bovendien heeft de Provinciale Staten van Noord - Brabant op 7 juli 2017 besloten om het uitbreiden van geitenhouderijen en het omschakelen naar geitenhouderijen tegen te gaan. Het doel van deze maatregel is voorkomen dat rond geitenhouderijen de gezondheidslast toeneemt en (nieuwe) knelpunten ontstaan.
Voor een ander woningbouwproject in Alphen - Chaam, De Ligt IV, heeft de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant in samenwerking met de GGD een onderzoek gedaan naar diverse milieufactoren. Hierbij is ook gekeken naar de invloed van de geitenhouderijen in de buurt. Voor de ligt IV liggen binnen twee kilometer van het plangebied liggen twee geitenhouderijen aan de Boslust 13 A en Oosterwijksestraat 7 (respectievelijk 800 en 1.500 meter van het plangebied). Het plangebied aan de Nieuwstraat ligt op respectievelijk 1.350 en 2.700 meter van Boslust 13 A en de Oosterwijksestraat 7. Het woningbouwproject de Ligt IV is op een kortere afstand van beide geitenhouderijen gesitueerd waardoor de eventuele invloed van de geitenhouderijen groter is.
Op basis van de kritische afstand van de 2 kilometer, opgesteld door de GGD, ligt alleen de geitenhouderij aan de Boslust 13A binnen het invloedsgebied van het plangebied. Bij het woningbouwproject de Ligt IV liggen er twee geitenhouderijen binnen de kritische afstand van 2 kilometer. Hoe meer geitenhouderijen binnen de kritische afstand liggen, hoe groter in invloed op de gezondheid.
Uit de verschillende (landelijke) onderzoeken is een duidelijk verband aangetoond tussen geitenhouderijen en longontstekingen. Desondanks is de reden van het verhoogd voorkomen van longontstekingen nog niet achterhaald. Het is daarom op dit moment niet mogelijk preventieve maatregelen te treffen.
De Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant en de GGD adviseren bij het woningbouwproject de Ligt IV om de verhoogde kans op longontstekingen als één van de aspecten mee te wegen in de besluitvorming. Aangezien de afstand van de geitenhouderijen ten opzichte van het plangebied aan de Nieuwstraat groter is en er bovendien maar één geitenhouderij binnen de kritische 2 kilometer ligt, weegt het aspect geitenhouderijen minder zwaar binnen dit bestemmingsplan. Kanttekening is dat de achterliggende oorzaak van de associatie tussen de aanwezigheid van geitenhouderijen en longontsteking niet bekend is. Er staat alleen vast dat er een verhoogd risico is.
De initiatiefnemer blijft de situatie en onderzoeken rondom de gezondheidsrisico's van geitenhouderijen monitoren. Daarnaast zullen toekomstige bewoners geïnformeerd worden over de risico's voordat de huur- en koopcontracten worden afgesloten.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de juridische vertaling van de bestaande situatie en de nieuwe ontwikkelingen.
De verbeelding en de regels zijn het juridische deel van een bestemmingsplan. De regels bevatten regels voor het gebruik van de gronden. Ook omvat bepalingen over de toegelaten bebouwingen. Daarnaast bevat het regelingen over het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels. Ook heeft het de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking. De toelichting maakt juridisch gezien ook geen deel uit van het bestemmingsplan. Het heeft echter wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan. Ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
De regels zijn opgedeeld in vier hoofdstukken met een of meer artikelen:
Onderhavig bestemmingsplan kent de volgende regels
Artikel 1 Begrippen
In artikel 1 is een aantal begrippen nader gedefinieerd teneinde onduidelijkheid te voorkomen. Aangesloten is bij de landelijke standaard begripsbepalingen, die zijn voorgeschreven dan wel die voortvloeien uit de jurisprudentie. Voor het overige is aangesloten bij de in de gemeente gebruikelijke definities dan wel zijn toegesneden op de specifieke situatie.
Artikel 2 Wijze van meten
In artikel 2 wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden bij het beoordelen of de maatvoering in de overeenstemming is met de regels.
Artikel 3 Groen
De regels horende bij de enkelbestemming 'Groen'.
Artikel 4 Verkeer - Verblijf
De regels horende bij de enkelbestemming 'Verkeer - Verblijf '.
Artikel 5 Wonen
De regels horende bij de enkelbestemming 'Wonen'.
Artikel 6 Waarde - Archeologie
De regels horende bij de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel waarin wordt geborgd dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene bouwregels
De regels waarin de algemene bouwregels die gelden binnen het plangebied zijn opgenomen.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
De regels waarin de algemene afwijkingsregels die gelden binnen het plangebied zijn opgenomen.
Artikel 10 Overgangsrecht
De regels waarin het overgangsrecht gewaarborgd is.
Artikel 11 Slotregel
De slotregel
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerpbestemmingsplan moet onderzoek plaatsvinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Dit is in artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro bepaald. Dit hoofdstuk betreft de financiële uitvoerbaarheid.
Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten van de realisatie van het landgoed zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. Het project wordt gefinancierd uit eigen middelen van de initiatiefnemer.
De gemeenteraad kan besluiten geen exploitatieplan op te stellen bij de AMvB aangewezen gevallen. Dit is van toepassing bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Deze keuze kan op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro gemaakt worden. Dit is van toepassing als er geen kosten te verhalen zijn zoals artikel 6.2.4 Bro (b t/m f) bedoeld. Bij dit plan is hier geen sprake van.
Er is een anterieure overeenkomst gesloten tussen de gemeente en de initiatiefnemer. Hierin zijn afspraken gemaakt over de haalbaarheid van het plan, het kostenverhaal en mogelijke planschade. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet nodig.
In dit hoofdstuk wordt de maatschappelijke uitvoerbaarheid behandeld. Dit bestemmingsplan is tot stand gekomen met de betrokkenheid van andere partijen. Er is overleg gepleegd met betrokken overheden en partijen in het kader van artikel 3.1.1 van de Bro. De resultaten van dit overleg worden in dit hoofdstuk toegelicht. Ook volgt in dit hoofdstuk een overzicht van eventuele zienswijzen. Daarnaast ligt het de (mogelijke) ambtshalve wijzigingen toe.
De bestemmingsplanprocedure is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij een ontwerpbestemmingsplan voert de gemeente onderzoek uit naar de bestaande toestand. Ook kijkt het naar mogelijke en wenselijke ontwikkelingen binnen de gemeente. Het (voor)ontwerpbestemmingsplan wordt besproken met relevante partijen en/of het wordt gestuurd naar deze partijen. Dit is bepaald in artikel 3.1.1 van het Bro. In een latere fase wordt het resultaat van het overleg in het bestemmingsplan opgenomen.
Waterschap Brabantse Delta
Op 14 maart 2019 heeft u het voorontwerp bestemmingsplan Hof van Gerla (Nieuwstraat 27) te Alphen in de gemeente Alphen-Chaam toegestuurd met het verzoek om een wateradvies uit te brengen zoals bedoeld in artikel 3.1.1 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Het bestemmingsplan maakt het mogelijk het fabrieksterrein van de voormalige schoenklompenfabriek te herontwikkelen ten behoeve van circa 21 nieuwbouwwoningen.
Er is een kleine afname aan verhard oppervlak. Omdat er geen watergangen in de omgeving aanwezig zijn zal er de bij de nieuwbouw worden afgekoppeld en zal het van de woningen afkomstig hemelwater worden aangesloten op een separaat stelsel. Wij nemen aan dat hiermee een hemelwaterstelsel bedoeld wordt, gescheiden van het vuilwaterriool dan wel gemengd stelsel.
Aangezien de belangrijkste uitgangspunten voor het waterschap naar wens zijn opgenomen in het concept bestemmingsplan geven wij een positief wateradvies.
Provincie Noord - Brabant
In het kader van het wettelijk vooroverleg heeft de gemeente Alphen - Chaam de provincie Noord - Brabant om een reactie gevraagd op het voorontwerp-bestemmingsplan ‘Nieuwstraat 25-27 te Alphen’.
De provincie Noord - Brabant heeft zich beperkt tot de vraag hoe het bestemmingsplan zich verhoudt tot de provinciale belangen die op basis van het provinciaal ruimtelijke beleid relevant zijn. Het voorontwerp bestemmingsplan geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen
Omgevingsdialoog
In verband met burgerparticipatie wordt er een gesprek gevoerd met belanghebbenden en geïnteresseerden. Met deze gesprekken informeren de ontwikkelaars de inwoners van Alphen over het plan. Op deze manier kan er met elkaar van gedachten gewisseld worden. Mogelijke knelpunten kunnen dan opgemerkt worden en in een vroeg stadium worden opgelost.
In maart 2019 heeft LBB vastgoed een inloopavond georganiseerd om het conceptplan te presenteren aan omwonenden en overige belangstellenden. Na afloop hebben de omwonenden een verslag gemaakt waarin ze hun gevoel en ervaringen over de inloopavond en het project als geheel hebben geuit. Het verslag is in bijlage 9 toegevoegd aan het bestemmingsplan. Hieronder de belangrijkste opmerkingen vanuit de omwonenden in hun eigen woorden:
De initiatiefnemer (ontwikkelaar) heeft het verslag van de omwonenden ontvangen en voorzien van een reactie. In bepaalde stukken herkent de initiatiefnemer zich niet en hecht er waarde aan om dat aan te geven, omdat zaken wellicht anders zijn overgekomen of geïnterpreteerd dan bedoeld:
In augustus 2019 heeft een tweede inspreekavond plaatsgevonden met omwonenden over de ontwikkelingen binnen het plangebied. Tijdens deze tweede inspreekavond heeft de initiatiefnemer toegelicht waar het plan op basis van de eerste inspreekavond en de inspraakreacties op het voorontwerpbestemmingsplan is aangepast. Het verslag van de initiatiefnemer over deze tweede inspreekavond is toegevoegd als bijlage 10.
In totaal hebben 10 bewoners een inspraakreactie gegeven op het voorontwerpbestemmingsplan. In de nota van beantwoording zijn alle inspraakreacties voorzien van een antwoord. De nota van beantwoording is opgenomen in bijlage 12.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen vanaf 18 februari tot en met 30 maart 2020. Tijdens de termijn van terinzagelegging konden bewoners van de gemeente en overige in de gemeente belanghebbende zowel schriftelijk als mondeling een zienswijze indienen. In totaal zijn er 3 zienswijzen ontvangen door de gemeente Alphen – Chaam. De ingediende zienswijzen zijn in de Nota Zienswijzen voorzien van antwoord. De Nota Zienswijze is toegevoegd als bijlage 13.
Na de zienswijzentermijn kan er reden zijn om ambtelijke wijzigingen aan te brengen. In het geval van voorliggend bestemmingsplan is hier geen sprake van geweest.