direct naar inhoud van Regels
Plan: Hof van Gerla
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1723.BPGerla-VS01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan "Hof van Gerla" met identificatienummer NL.IMRO.1723.BPGerla-VS01 van de gemeente Alphen-Chaam.

1.2 bestemmingsplan

De geometrische bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen

1.3 aanbouw

een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding

een geometrische bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft

1.6 aaneengebouwd

blokken van meer dan twee aaneengebouwde hoofdgebouwen

1.7 aaneengesloten woningen

woningen die onderdeel uitmaken van een blok van meer dan twee aaneengebouwde woningen, niet zijnde gestapelde woningen.

1.8 aan huis gebonden bedrijfsmatige activiteiten

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.9 aan huisgebonden beroepsmatige activiteiten

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebieden dat door zijn beperkte omvang in woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend

1.10 administratieve dienstverlening

een bedrijfsmatige activiteit uitsluitend of overwegend gericht op het verlenen van administratieve diensten en/of het uitvoeren van handelingen die een administratieve voorbereiding of uitwerking behoeven waarbij het rechtstreekse contact met het publiek een ondergeschikt onderdeel vormt

1.11 afhankelijke woonruimte

een aanbouw of een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is

1.12 afvalcontainer

een container voor het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van de Wet milieubeheer

1.13 antennedrager

antennemast of andere constructie waaraan een antenne is bevestigd

1.14 antenne-installatie

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie

1.15 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.16 bebouwingspercentage

een in de voorschriften en/of op de plankaart aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel c.q. bouwvlak (bouwzone) of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd; hierbij worden ondergrondse bouwwerken meegerekend.

1.17 bestaand bouwwerk

een bouwwerk, dat:

  • a. op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan bestaat of in uitvoering is;
  • b. na dat tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens of bij de Woningwet.
1.18 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak

1.19 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming

1.20 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat zowel in bouwkundig (constructie) architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.21 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.22 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.23 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten.

1.24 bouwperceelsgrens

een grens van een bouwperceel;

  • a. voorste bouwperceelsgrens: de grens van een bouwperceel gelegen aan een weg waaraan wordt gebouwd, tenzij door burgemeester en wethouders een andere perceelsgrens als zodanig wordt aangewezen;
  • b. zijdelingse bouwperceelsgrens: de grens van een bouwperceel die loodrecht of nagenoeg loodrecht staat op de voorste perceelgrens;
  • c. achterste bouwperceelsgrens: de meest van de weg af gelegen bouwperceelsgrens, evenwijdig of nagenoeg evenwijdig aan de voorste bouwperceelsgrens.
1.25 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.26 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.27 cultuurhistorische waarde(n)

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde(n), gekenmerkt door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt;

1.28 erker

een aan nader bepaalde maatvoeringeisen verbonden ondergeschikt aangebouwd gedeelte (aanbouw) van een woning aan een gevel in één bouwlaag, eventueel met een schuin kapje.

1.29 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijk, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.30 geschakelde woningen

woning, waarvan het hoofdgebouw door middel van een aanbouw verbonden is aan een ander hoofdgebouw en waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelsgrens wordt gebouwd

1.31 halfvrijstaande woning

woningen die onderdeel uitmaken van een blok van maximaal twee aaneengebouwde woningen;

1.32 handel

elke vorm van handel dat wil zeggen het bedrijfsmatig ten verkoop uitstallen, te koop aanbieden, verkopen of leveren van goederen

1.33 hoekperceel

een bouwperceel dat zowel aan de zijde van de voorgevel als aan één zijdelingse zijde grenst aan de weg of het openbaar groen

1.34 horecabedrijf

een bedrijf dat tot doel heeft het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf en/of ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/of het exploiteren van een zaalaccommodatie, een en ander gepaard gaande met dienstverlening.

1.35 kantoor

en gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat door zijn indeling en inrichting kennelijk is bestemd voor het verlenen van diensten en/of het uitvoeren c.q. verrichten van handelingen, die een administratief karakter hebben dan wel handelingen die een administratieve voorbereiding of uitwerking behoeven, al dan niet in rechtstreekse aanraking met het publiek.

1.36 lijst van bedrijfsactiviteiten

de lijst van bedrijven bevattende basisinformatie voor milieuzonering zoals die lijst is opgenomen in de bijlage behorende bij deze regels.

1.37 maatschappelijke voorzieningen

voorzieningen van sociale, culturele, (para)medische, educatieve, levensbeschouwelijke aard dan wel ten behoeve van de openbare dienst.

1.38 mantelzorg

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.39 ondergeschikt bouwdeel
  • een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een bouwwerk met uitzondering van een uitgebouwd gedeelte van een gebouw dat dient ter uitbreiding van het oppervlak en/of;
  • ondergeschikte delen van een ondergronds bouwwerk die zichtbaar zijn boven pei
1.40 ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden

werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden die onder peil plaatsvinden.

1.41 ondergronds bouwwerk

en (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op minimaal 1,75 m¹ onder peil.

1.42 onderkomens

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, arken, kampeermiddelen en soortgelijke verblijfsmiddelen, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

1.43 opslag

het bedrijfsmatig opslaan van goederen, grondstoffen, andere stoffen en materialen.

1.44 parkeervoorziening

elke al dan niet overdekte stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer:

  • a. openbare parkeerplaatsen:

parkeerplaatsen die in beginsel openbaar (voor iedereen) toegankelijk zijn;

  • b. particuliere parkeerplaatsen:

parkeerplaatsen die in beginsel niet (voor iedereen) openbaar toegankelijk zijn, zoals bijvoorbeeld parkeerplaatsen op eigen terrein, voor eigen werknemers.

1.45 parkeren

het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen.

1.46 perceelsgrens

grens van een perceel of bouwperceel.

1.47 publieksgerichte dienstverlening

een bedrijfsmatige activiteit uitsluitend of overwegend gericht op het verlenen van diensten aan consumenten met een rechtstreeks contact met het publiek, niet zijnde detailhandel, horeca en/of seksuele dienstverlening.

1.48 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.49 seksuele dienstverlening

een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verrichten van seksuele handelingen en/of het verrichten van erotisch/pornografische vertoningen.

1.50 speeltoestel

een speeltoestel als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van het Besluit veiligheid attractie- en speeltoestellen.

1.51 straatmeubilair

openbare voorzieningen van geringe afmetingen, zoals banken, bloem- en plantenbakken, gedenktekens, speeltoestellen, straatverlichting, wegbebakening en –bewijzering en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.52 twee-aaneen

blok van twee aaneen gebouwde hoofdgebouwen die door middel van één gemeenschappelijke wand met elkaar zijn verbonden

1.53 voorgevel

de op weg georiënteerde gevel van een hoofdgebouw dat maximaal één voorgevel heeft.

1.54 voorgevelbouwgrens

de op de plankaart als zodanig aangegeven lijn, waar de voorgevel van een hoofdgebouw op moet zijn georiënteerd, die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze voorschriften toegelaten afwijkingen.

1.55 voorgevellijn

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.56 voorgevelrooilijn
  • a. denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen en/of;
  • b. denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een gebouw die naar de weg of het openbaar groen is gekeerd tot aan de perceelsgrenzen.
1.57 voorzieningen van algemeen nut

op het openbare net aangesloten werken en/of bouwwerken ten behoeve van het openbaar nut, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.

1.58 vrijstaande woning

een woning die hoogstens door middel van de bijgebouwen met een andere woning verbonden is en waarvan geen van beide zijgevels in de zijdelingse perceelgrens staan.

1.59 watergang

een werk al of niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan.

1.60 weg

een voor het openbaar verkeer openstaande weg of pad, met inbegrip van de daarin liggen bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.

1.61 werk

grondwerk, wegenbouwkundig werk, waterbouwkundig werk of bouwwerk.

1.62 werken

alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies of inrichtingen met toebehoren.

1.63 wet/wettelijke regelingen

indien en voor zover in deze voorschriften wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.

1.64 woning

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de zelfstandige huisvesting van maximaal één huishouden.

1.65 zijgevel

een van weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw, niet zijnde de achtergevel of voorgevel.

1.66 zijgevellijn

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 afstand tot de bouwperceelsgrens

tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.7 afstand tussen gebouwen

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.

2.8 lengte, breedte en diepte bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of harten van scheidsmuren.

2.9 oppervlak van bouwpercelen

de maten van het kadastrale perceel, dan wel, wanneer er geen sprake is van een gedeeld kadastraal perceel, de feitelijke oppervlakte van het perceel behorend bij het hoofdgebouw.

2.10 breedte van bouwpercelen

tussen de zijdelingse perceelsgrenzen van het bouwperceel in de naar de zijde van de weg gekeerde bestemmingsgrens.

2.11 bebouwd oppervlak

de buitenmaats gemeten loodrechte projectie van de bebouwing op de ondergrond.

2.12 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. plantsoenen en groenstroken;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. voet- en rijwielpaden;
  • e. ontsluitingswegen en -paden;
  • f. voorzieningen van beeldende kunst;
  • g. voorzieningen van algemeen nut;
  • h. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • i. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in lid 3.1 omschreven doeleinden.

3.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden naast het bepaalde in lid 3.2.1 de volgende regels:

  • a. er zijn uitsluitend gebouwen van algemeen nut, gebouwen ten behoeve van speelvoorzieningen en ten behoeve van waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • c. de maximale oppervlakte van gebouwen mag niet meer dan 15 m2 bedragen.

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden naast het bepaalde in lid 3.2.1 de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van speelvoorzieningen mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van afvalcontainers mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  • c. de oppervlakte van een afvalcontainer mag niet meer dan 4 m2 bedragen;
  • d. de bouwhoogte van lantaarnpalen mag niet meer dan 8 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte van nutsvoorzieningen mag niet meer dan 3,5 meter bedragen;
  • f. de bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer dan 5 meter bedragen;
  • g. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 1 meter bedragen.
3.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan:

  • de bouwhoogte en/of de goothoogte van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  • de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • de aanleg en omvang van parkeergelegenheid.

indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van een onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de directe omgeving;
  • c. de milieukwaliteit;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  • g. het woon- en leefklimaat.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik van bouwwerken

Tot een strijdig gebruik van bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. voorzieningen anders dan van algemeen nut als bedoeld in 3.1, sub f;
  • b. de opslag en verkoop van motorbrandstoffen.

3.4.2 Strijdig gebruik van gronden

Tot een strijdig gebruik van gronden wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het opslaan, het opgeslagen houden of (laten) bergen van gebruikte, afgedankte c.q. aan de oorspronkelijke bestemming onttrokken goederen, voorwerpen of materialen, behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  • b. het opslaan, het opgeslagen houden, (laten) storten of (laten) lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  • c. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
  • d. parkeervoorzieningen.
3.4.3 Geen strijdig gebruik van gronden

Het bepaalde in 3.4.2 sub a en sub b is niet van toepassing voor zover het betreft:

  • a. tijdelijke opslag van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering en/of handhaving van de in het plan aangewezen bestemming;
  • b. opslag in het kader van het normale onderhoud van de gronden en gebouwen.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. verkeers- en verblijfsruimte voor langzaam en gemotoriseerd verkeer;

met de daarbij behorende:

  • b. paden en wegen;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. voorzieningen van beeldende kunst;
  • h. voorzieningen van algemeen nut;
  • i. evenementen;
  • j. bouwwerken en voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Voor het bouwen geldt dat op de in 4.1 bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken ten dienste van genoemde bestemmingsomschrijving mogen worden gebouwd.

4.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. er zijn uitsluitend gebouwen van algemeen nut, gebouwen ten behoeve van speelvoorzieningen en ten behoeve van waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • c. de oppervlakte mag niet meer dan 14 m2 bedragen.

4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden naast het bepaalde in lid 4.2.1 de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van speelvoorzieningen mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van afvalcontainers mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  • c. de oppervlakte van een afvalcontainer mag niet meer dan 4 m2 bedragen;
  • d. de bouwhoogte van lantaarnpalen mag niet meer dan 8 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte van nutsvoorzieningen mag niet meer dan 3,5 meter bedragen;
  • f. de bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer dan 5 meter bedragen;
  • g. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 1 meter bedragen.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan:

  • a. de bouwhoogte en/of goothoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • c. de aanleg en omvang van parkeergelegenheid;

indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van een onevenredige aantasting van:

  • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • e. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de directe omgeving;
  • f. de milieukwaliteit;
  • g. de verkeersveiligheid;
  • h. de sociale veiligheid;
  • i. de brandveiligheid en rampenbestrijding, en/of;
  • j. het woon- en leefklimaat.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden voor de inrichting van opslag-, tap- of verkooppunten voor motorbrandstoffen of LPG.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden woningen;
  • b. aaneengebouwde woningen ter plaatse van aanduiding 'aaneengebouwd';
  • c. twee - aaneen gebouwde woningen ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen'.

met daarbij behorende

  • d. aan-huis-gebonden beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten;
  • e. bijbehorende bouwwerken;
  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • g. tuinen, erven en verhardingen;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. waterpartijen;
  • j. ontsluitingswegen en -paden.

5.2 Bouwregels

Op de gronden met de bestemming 'Wonen' mogen hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met in achtneming van de onderstaande regels.

5.2.1 Hoofdgebouwen

Voor hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. per woning is maximaal één huishouden toegestaan;
  • c. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens bedraagt bij:
    • 1. twee aaneengebouwde woningen aan één zijde minimaal 3 meter;
    • 2. vrijstaande woningen aan twee zijden minimaal 3 meter;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mag de goothoogte en bouwhoogte van hoofdgebouwen niet meer bedragen dan is aangegeven;
  • e. hoofdgebouwen dienen met de voorgevel in of op een afstand van niet meer dan 2 meter uit de voorste bouwgrens te worden gebouwd.
  • f. het maximaal aantal wooneenheden per bouwperceel bedraagt niet meer dan zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'. Indien er geen aanduiding is opgenomen is maximaal 1 woning per bouwperceel toegestaan.

5.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken dienen in het achtererfgebied gerealiseerd te worden, met uitzondering van de naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant van een twee-onder-één-kap woning met dien verstande dat het bijbehorend bouwwerk op meer dan 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw gesitueerd is;
  • b. de oppervlakte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag per perceel niet meer bedragen dan 50 m², vermeerderd met 10% van het aantal m² dat het perceel groter is dan 300 m² tot een maximum van 150 m²;
  • c. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • d. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 m;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' mag de goothoogte en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken niet meer bedragen dan is aangegeven;
  • f. de diepte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag, gemeten vanaf (het verlengde van) de achterste bouwgrens, niet meer dan 5 m bedragen;
  • g. de diepte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk aan de zijgevel mag, gemeten vanaf (het verlengde van) de achterste bouwgrens, niet meer bedragen dan 5 m, gemeten vanaf de achtergevel van het hoofdgebouw;
  • h. de afstand van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk tot een hoofdgebouw bedraagt minimaal 2 m;
  • i. de afstand van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk tot de achterste perceelsgrens bedraagt minimaal 1 m.
  • j. in afwijking van het bepaalde in dit lid onder a. geldt dat voor de naar de weg toegekeerde zijde (voorgevel) van het hoofdgebouw een aangebouwd bijbehorend bouwwerk in de vorm van een erker of entreeportaal mag worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de bouw- en goothoogte mogen maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag bedragen;
    • 2. de diepte van het aangebouwde bijbehorende bouwwerk mag maximaal 1 m bedragen;
    • 3. de breedte van het aangebouwde bijbehorende bouwwerk mag maximaal 50% van de voorgevelbreedte bedragen.

5.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • c. de hoogte van speeltoestellen mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij het verlenen van een omgevingsvergunning nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering, bouwmassa, afmetingen en visuele karakteristieken van bouwwerken. De nadere eisen regeling wordt toegepast ter voorkoming van onevenredige aantasting van:

  • a. de woonsituatie: het in stand houden c.q. garanderen van een goede woonsituatie binnen deze bestemming, voorzover van toepassing, en andere bestemmingen, in het bijzonder met het oog op:
    • 1. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
    • 2. het uitzicht;
    • 3. de aanwezigheid van voldoende privacy;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld: in het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing met aandacht voor:
    • 1. een goede verhouding tussen bouwmassa's en gevelbeelden;
    • 2. de samenhang met nabij gelegen bebouwing;
    • 3. de hoogtedifferentiatie;
    • 4. een goede verhouding tussen bouwmassa en inrichting van de omgeving;
  • c. de verkeersveiligheid: ter waarborging van de verkeersveiligheid en in het bijzonder de benodigde uitzichthoeken van wegen;
  • d. de sociale veiligheid: ter waarborging van een ruimtelijke situatie die overzichtelijk, herkenbaar en sociaal controleerbaar is;
  • e. de gebruiksmogelijkheden: ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken.

5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van de gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1 , eerste lid, onder c. Wabo, wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor:

  • a. de uitoefening van detailhandel, met uitzondering van het bepaalde in artikel 5.4.3 onder e;
  • b. het wonen in vrijstaande bijbehorende bouwwerken;
  • c. het gebruik van aangebouwde bijbehorende bouwwerken als onafhankelijke woonruimte.

5.4.2 Aan-huis-verbonden beroepen

De uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen in het hoofdgebouw en vrijstaande bijbehorende bouwwerken is toegestaan, mits de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate behouden blijft. Dit betekent onder andere dat het medegebruik van de woning en daarbij behorende vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor aan-huis-verbonden beroepen beperkt is tot ten hoogste 30 % van het grondoppervlak van de woning en de daarbij behorende vrijstaande bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat het totale oppervlak niet meer mag bedragen dan 40 m².

5.4.3 Aan-huis-verbonden bedrijfsmatige activiteiten

Voor de uitoefening van aan-huis-verbonden bedrijfsmatige activiteiten gelden de volgende regels:

  • a. het gebruik mag geen hinder voor het woonmilieu opleveren en geen onevenredige afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt. Dat wil zeggen dat geen aan-huis-verbonden bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan die vergunningplichtig of meldingsplichtig zijn in het kader van de Wet milieubeheer, tenzij het betreffende gebruik door het stellen van voorwaarden verantwoord is;
  • b. het gebruik is naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming;
  • c. het gebruik dient de woonfunctie te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
  • d. het gebruik niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • e. er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met bedrijfsmatige activiteiten in het hoofdgebouw.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Mantelzorg

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.4.1 onder b. en c. onder de voorwaarden dat:

  • a. het gebruik noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg en hiervoor een positief advies is afgegeven door een door burgemeester en wethouders aangewezen onafhankelijke instantie;
  • b. het gebruik van aangebouwde bijbehorende bouwwerken als afhankelijke woonruimte uitsluitend is toegestaan indien vaststaat dat het gebruik binnen het bestaande hoofdgebouw niet mogelijk is;
  • c. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als afhankelijke woonruimte uitsluitend is toegestaan indien vaststaat dat het gebruik binnen het bestaande hoofdgebouw en/of aangebouwde bijbehorende bouwwerken niet mogelijk is;
  • d. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • e. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake vrijstaande bijbehorende bouwwerken wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m²;
  • f. er nog geen omgevingsvergunning is verleend ten behoeve van mantelzorg voor hetzelfde bouwperceel;
  • g. bij het verlenen van de omgevingsvergunning bij de toetsing rekening worden gehouden met de aspecten stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit, milieukwaliteit, verkeersveiligheid, sociale veiligheid, brandveiligheid en rampenbestrijding en woon- en leefklimaat;
  • h. de omgevingsvergunning in wordt getrokken indien de bij het verlenen van voor de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

Artikel 6 Waarde - Archeologie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Voorrangsregeling

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming

6.2.2 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen dan wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van:

  • 1. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd;
  • 2. de bouw van een bijgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met ten hoogste 10 m².

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Strijdig gebruik van gronden

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van verhardingen, zulks indien de oppervlakte van de aan te brengen verharding meer bedraagt dan 10 m²;
  • b. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlaging, egaliseren, afgraven of ophogen;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 meter ten opzichte van het maaiveld, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, aanleggen van drainage en ontginnen;
  • e. het aanleggen van kabels en leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • f. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand.

6.4.2 Geen strijdig gebruik van gronden

Strijdig gebruik van gronden zoals bedoeld in 6.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 6.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

  • d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van de in 6.1 genoemde doeleinden;
  • e. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de provinciaal archeoloog van de provincie Noord-Brabant.

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen in die zin, dat de bestemming 'Waarde - Archeologie' (geheel of gedeeltelijk) van de kaart wordt verwijderd, als op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, geen archeologische waarden zijn vastgesteld. Alvorens een wijziging wordt uitgevoerd wordt advies ingewonnen bij de provinciaal archeoloog van de provincie Noord-Brabant.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Algemene bepalingen met betrekking tot ondergronds bouwen
8.1.1 Ondergrondse werken

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen

8.1.2 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:

  • a. Ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen de bouwvlakken, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen die ook buiten de bouwvlakken zijn toegestaan;
  • b. De ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter onder peil.

8.2 Ondergeschikte bouwdelen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 van deze regels uitsluitend worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, balkons, funderingen, veranda’s en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 meter bedraagt;
  • b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt;
  • c. bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, gasafvoerkanalen en schoorstenen, indien de overschrijding niet meer dan 0,75 meter bedraagt;
  • d. rookkanalen, indien de overschrijding niet meer dan 0,75 meter bedraagt;
  • e. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, balkons, galerijen, reclametoestellen en draag-constructies voor reclame, indien de overschrijding niet meer dan 0,5 meter bedraagt en deze onderdelen van de bouw niet lager zijn aangebracht dan:
    • 1. 4,2 meter boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 1,5 meter langs een rijweg;
    • 2. 2,2 meter boven een voetpad, voor zover dit voetpad geen deel uitmaakt van de onder 1 genoemde strook;
  • f. putten, leidingen, goten en inrichtingen voor de watervoorziening of de afvoer of verzameling van water en rioolstoffen;
  • g. hijsinrichtingen, welke de bouwgrens met niet meer dan 1 meter kunnen overschrijden.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Algemeen

Indien niet op grond van een andere bepaling van de regels afgeweken kan worden, kan het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende bepalingen van het plan voor overschrijding van de in het plan voorgeschreven maatvoerings- en situeringseisen met ten hoogste 10% onder de voorwaarde dat de verhoging/overschrijding geen onevenredige aantasting tot gevolg mag hebben van:

  • a. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit;
  • b. de milieukwaliteit;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  • f. het woon- en leefklimaat.

9.2 Minimale afwijking

Indien niet op grond van de voorgaande regels afgeweken kan worden, kan bevoegd gezag bij omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende bepalingen van het plan voor:

  • a. geringe wijzigingen/verschuivingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen en differentiatiegrenzen tot ten hoogste 2 meter, mits het wijzigingen betreft ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan c.q. de feitelijke situatie, waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden van de digitale verbeelding;
  • b. het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals transformatorhuisjes, wachthuisjes, onder- en bovengrondse afvalcontainers, en naar de aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, voor zover deze bouwwerken geen grotere bouwhoogte hebben dan 4 meter, en geen grotere oppervlakte hebben dan 15 m²;
  • c. overschrijdingen van de krachtens de bepalingen in dit plan toegelaten hoogte van bouwwerken, voor de bouw van dakopbouwen voor technische installaties, zoals liftopbouwen, ventilatie-installaties en soortgelijke bouwwerken, die anders hun functie niet kunnen niet vervullen;

indien er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • e. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de directe omgeving;
  • f. de milieukwaliteit;
  • g. de verkeersveiligheid;
  • h. de sociale veiligheid;
  • i. de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  • j. het woon- en leefklimaat.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan
10.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van artikel10.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 12 lid 1 met maximaal 10%.

10.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 10.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan

10.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

10.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.4 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind

10.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 10.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

10.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 12.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

De regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Hof van Gerla'.