direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hallum - Meekmawei 15
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1722.151601-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de westzijde van het dorp Hallum ligt een bedrijventerrein aan de Doniaweg. Dit is in de jaren '70 ontwikkeld, speciaal voor de grote bakkerijen van o.a. koek en wafels die tot die tijd in de kern van het dorp gevestigd waren. Al in een vroeg stadium verhuisde ook Transportbedrijf De Vries (Meekmawei 15) naar dat terrein, vooral omdat dit bedrijf het vervoer van en naar die fabrieken van oudsher verzorgde.

Door de groei van de bedrijven waarvoor De Vries het transport verzorgde is het transportbedrijf ook gegroeid. De groei bracht een verhuizing naar een grotere locatie aan de noordzijde van het bedrijventerrein met zich mee. Het bedrijf heeft zich daar gespecialiseerd in het geconditioneerd opslaan en vervoer van vooral de bakkersproducten en de grond- en hulpstoffen voor de bakkerijen. Een uiterst efficiënte werkwijze is hierdoor voor alle partijen ontstaan. Hierdoor is sprake van een minimalisering van verkeersbewegingen en rijden nauwelijks (half)lege vrachtwagens. Door de lange samenwerking zijn de bedrijfsvoering van het transportbedrijf en van de bakkerijen van elkaar afhankelijk geworden. De ligging van de betreffende bedrijven in elkaars nabijheid is daarom wenselijk.

Al langere tijd wordt gewerkt aan vergroting van de opslagcapaciteit van het transportbedrijf. Dit is wenselijk vanuit de grotere productie van de bakkerijen. Tot voor kort was deze mogelijk niet aanwezig door de indirecte hinder voor burgerwoningen aan de Doniaweg. Deze woningen hebben ook de uitbreiding van andere bedrijven op het terrein tegengehouden. De ontwikkelruimte voor alle bedrijven wordt nu echter mogelijk, omdat de meest nabije woningen worden opgekocht en gesaneerd. De ontwikkeling van die bedrijven betekent ook een vraag naar meer transport. Het is het meest efficiënt de transporteur, die dit al langere tijd voor de bedrijven verzorgt, hiervoor in te blijven zetten. Voor transportbedrijf De Vries is het daarom essentieel om verder uitbreiden. Het is de bedoeling dat deze uitbreiding in fasen wordt gerealiseerd.

In verband met nog te verwerven gronden voor de vervolgfasen, richt het voorliggende bestemmingsplan zich in eerste instantie alleen op uitbreiding in oostelijke en noordelijke richting (zie volgende paragrafen).

De beoogde uitbreiding past niet in de geldende bestemmingsplannen die voor het plangebied van toepassing zijn (zie ook 1.3). Dit bestemmingsplan geeft daarom het juridisch-planologische kader dat de uitbreiding mogelijk maakt.

1.2 Begrenzing plangebied

In paragraaf 1.1 is uitgelegd wat de aanleiding is voor de uitbreiding van het transportbedrijf van De Vries aan de Meekmawei 15. Deze uitbreiding vindt ten opzichte van de bestaande bebouwing plaats in noordelijke en oostelijke richting (zie ook 2.2). De beoogde uitbreidingsrichting is bepalend voor de ligging en de begrenzing van het plangebied. In de volgende afbeelding is de ligging en de begrenzing van het plangebied aangegeven. Voor de vervolgfasen wordt te zijner tijd, wanneer er meer zekerheid is met betrekking tot het verwerven van de gronden die daarvoor nodig zijn, een afzonderlijk bestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1722.151601-VA01_0001.png"

De ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied heeft aan de noord-, west- en zuidzijde logische grenzen in de vorm van de Meekmawei en watergangen. Aan de oostzijde wordt de bestaande erfgrens in eerste instantie aangehouden, in verband met de eigendomsverhoudingen.

1.3 Planologische regeling

Het bestaande bedrijfsperceel is nu juridisch-planologisch geregeld in het bestemmingsplan Grote Dorpen (2009). Het plangebied heeft daarin de bestemmingen "Bedrijventerrein - 1" en "Groen" en de categorie-aanduiding "IIb". De bestemming "Bedrijventerrein - 1" en aanduiding maken bedrijven in de categorieën 1 t/m 3.2 mogelijk. De bestemming "Groen" geeft aan waar het mogelijk (en noodzakelijk) is de groenstructuur voor de landschappelijke inpassing van het bedrijf te realiseren. Daarnaast is op het gebied de dubbelbestemming "Archeologisch waardevol gebied - 2" opgenomen (hierover meer in paragraaf 4.6).

Het gedeelte waar de oorspronkelijke uitbreiding van het transportbedrijf gepland was (2009), is vernietigd door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (uitspraak 201001584/1/R3, 16 maart 2011).

In de volgende afbeelding staat een fragment van het geldende bestemmingsplan Grote Dorpen ter plaatse van het plangebied. Het gedeelte dat daarin is vernietigd is in onderstaande figuur met een geblokt raster aangegeven. Door deze vernietiging is voor het betreffende gedeelte niet het bestemmingsplan Grote Dorpen van toepassing, maar het daar nog onderliggende bestemmingsplan Buitengebied 2000.

Noch op grond van het bestemmingsplan Grote Dorpen, noch op grond van het bestemmingsplan Buitengebied 2000 is de ontwikkeling mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1722.151601-VA01_0002.jpg"

Fragment bestemmingsplan Grote Dorpen

De uitbreiding van het bedrijf vindt daarnaast deels plaats binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan Buitengebied (2014). De geldende bestemming daarin is "Agrarisch", met een aanduiding 'vrijwaringszone - radarverstoringsgebied'. Een deel van het gebied van de beoogde ontwikkeling heeft een functieaanduiding 'motorcrossterrein', hoewel hier feitelijk geen sprake meer van is (omdat deze functie is verplaatst naar een locatie elders in de gemeente).

De agrarische bestemming is bedoeld voor agrarisch grondgebruik. Bebouwing van de gronden voor het transportbedrijf is binnen deze bestemming niet mogelijk, omdat hierop geen bouwvlak aangegeven is en geen sprake is van een agrarisch bedrijf. In de volgende afbeelding staat een fragment van het geldende bestemmingsplan Buitengebied ter plaatse van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1722.151601-VA01_0003.jpg"

Fragment geldend bestemmingsplan Buitengebied

Er is dan ook een nieuwe juridisch-planologische regeling noodzakelijk die in de beoogde ontwikkeling voorziet. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de huidige situatie en de voorgestelde ontwikkelingen. In hoofdstuk 3 wordt het, voor het plan relevante, beleid op de verschillende niveaus beschreven. In hoofdstuk 4 worden de ontwikkelingen getoetst aan de omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt het juridische systeem toegelicht. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid verwoord.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en initiatief

De beoogde ontwikkeling (het initiatief) is het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan en wordt in dit hoofdstuk beschreven. De ontwikkeling moet op een goede manier worden ingepast in de huidige situatie. Een beschrijving van de huidige situatie is om die reden ook in dit hoofdstuk opgenomen. De inpassing in de huidige situatie wordt ook behandeld.

2.1 Huidige situatie

Het transportbedrijf van De Vries staat aan de Meekmawei aan de noordzijde van het bedrijventerrein van Hallum (Bedrijventerrein Doniaweg). Het bedrijf vormt de noordelijke grens van dit bedrijventerrein en grenst aan twee zijden aan het open agrarische landschap (weide- en akkerbouwland). Aan de zuidzijde grenst het plangebied deels aan bedrijfspercelen. Hiertussen ligt een groene afscheiding met een waterloop en boomsingel. Het bedrijfsperceel van De Vries ligt daarmee visueel enigszins afgescheiden van de rest van het bedrijventerrein. In de volgende afbeelding is deze situatie aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1722.151601-VA01_0004.png"

Luchtfoto huidige situatie (bron: Bing Maps)

Het bestaande bedrijfsperceel bestaat uit een groot bedrijfsgebouw. Een groot deel daarvan wordt gebruikt voor de opslag en overslag van goederen. In een klein deel zijn kantoorruimte, een kantine en dergelijke gevestigd. De bebouwing bestaat uit één bouwlaag, heeft een plat dak en is circa 7,5 meter hoog.

Op het voorterrein bij het kantoordeel van de bebouwing vindt het parkeren van werknemers plaats. De vrachtwagens laden en lossen bij het oostelijke deel van de bebouwing. De vrachtwagens en auto's komen vanaf de zuidwestzijde het terrein oprijden. De Meekmawei is de ontsluitingsroute van het perceel. In onderstaande foto staat een impressie van de bestaande situatie, gezien vanaf de entree van het perceel vanaf Meekmawei.

afbeelding "i_NL.IMRO.1722.151601-VA01_0005.png"

Beeld van de situatie in 2010 (bron: Google Maps)

2.2 Het initiatief

In 1.1 is beschreven waarom het voor het transportbedrijf De Vries noodzakelijk is om uit te breiden.

Bebouwing

Voor de uitbreiding is het in eerste instantie nodig om een nieuwe grote opslagloods te realiseren. Deze opslagloods vormt een buffer voor de toename van het aantal te vervoeren goederen die nodig zijn voor de gewenste en vereiste groei van het bedrijf. De bestaande loods loopt al tien jaar achter en er is een oplopend tekort aan ruimte. Dit tekort is tijdelijk opgelost door op andere plaatsen opslagruimten te huren. Het nadeel hiervan is dat er extra verkeersbewegingen nodig zijn en dat dit inefficiënt is in relatie tot de bedrijfsvoering. Het kost meer tijd en geld dan wanneer deze opslag op het eigen terrein kan plaatsvinden. In de volgende afbeelding staat een tekening van de beoogde uitbreiding (waarvan alleen de eerste fase in het voorliggende bestemmingsplan zijn meegenomen).

afbeelding "i_NL.IMRO.1722.151601-VA01_0006.png"

Beoogde eindsituatie

De opslagloodsen worden niet allemaal in één keer gebouwd, hiervoor zijn niet voldoende financiële middelen beschikbaar en zijn zoals gezegd ook niet alle benodigde gronden in eigendom. De eerste fase (die door middel van het voorliggende bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt) omvat de hallen 5, 6 en 7. Dit is te zien op onderstaande tekening.

afbeelding "i_NL.IMRO.1722.151601-VA01_0007.jpg"

Eerste fasen uitbreiding

De tweede fase (de overige hallen) is nodig om het bedrijf vitaal te houden en wordt daarom zodra hiervoor financiële middelen beschikbaar zijn en de gronden in eigendom zijn, ook gerealiseerd. Om in de hallen zo veel mogelijk opslag te kunnen realiseren, is gekozen de nieuwe hallen hoger te maken dan de bestaande. Hierdoor kan zorgvuldig met de ruimte worden omgegaan, omdat hierdoor minder vloeroppervlakte nodig is. De maximale bouwhoogte wordt dan ook 10 meter.

Te zijner tijd wordt zuidoostelijk op het bedrijfsperceel een nieuwe werkplaats gerealiseerd. De bestaande staat aan het begin van de Meekmawei en voldoet niet meer. Het hebben van een werkplaats op het bedrijfsperceel is daarnaast logischer. Deze wordt in het op te stellen bestemmingsplan voor de vervolgfasen meegenomen.

Groen en water

Bij de start van de planvorming is uitgegaan van een bedrijfsperceel dat aan de oostzijde de bestaande verkaveling en de daar liggende watergangen volgt. Dat betekent echter dat de omzomende beplanting dichter bij de nieuwe loodsen komt dan de voorschriften van de food defense policy toestaan. De oostgrens van de kavel wordt om die reden rechtgetrokken. De meeste bestaande watergangen blijven gehandhaafd. Alleen bij de aanpassing van de plangrens wordt de bestaande watergang omgelegd, waarvoor een deel gedempt moet worden. De beplanting voor de landschappelijke inpassing van het bedrijf wordt in die nieuwe grens geplant.

Omdat het voorliggende bestemmingsplan alleen de eerste fasen (hallen 5, 6 en 7) omvat, wordt ook de landschappelijke inpassing daar in eerste instantie op toegespitst. Dat gebeurt op de wijze zoals aangegeven in het landschappelijke inpassingsplan dat in Bijlage 1 bij deze toelichting is opgenomen.

Verkeer en parkeren

Bij de plannen voor de vergroting van de loods is vooruitgelopen op het verwachte advies van de brandweer. Deze adviseert een tweede inrit aan te leggen, zodat een onverhoopte calamiteit van alle zijden kan worden benaderd.

Door de groei van het bedrijf neemt het aantal verkeersbewegingen over de Meekmawei toe. Deze weg moet binnenkort worden verbeterd om die intensivering aan te kunnen. Mogelijke indirecte hinder van het verkeer op de omgeving moet natuurlijk ook worden meegenomen. Ook dat komt in de aanpassing voor de weg nader aan de orde.

De werknemers en bezoekers van het bedrijfsperceel komen via de Meekmawei naar het bedrijfsperceel toe en parkeren op dezelfde plek als in de bestaande situatie. De vrachtwagens die goederen aan- en afvoeren maken gebruik van het bestaande terrein en het oostelijk daarvan te realiseren terrein.

2.3 Inpassing

Het bedrijf en de beoogde uitbreiding zijn aan de noordzijde van het bedrijventerrein aan de Doniaweg gesitueerd. Het bedrijf staat in het open agrarische landschap. Het is wenselijk de bestaande en geplande bebouwing aan deze zijden op een goede manier in te passen. Functioneel past het bedrijf bij het bedrijventerrein, dit is nader toegelicht in paragraaf 1.1. Ruimtelijk moet het bedrijf echter ook goed ingepast worden in de omgeving. Hiervoor is een landschappelijke inpassingsplan opgesteld, dat als Bijlage 1 bij dit bestemmingsplan is gevoegd. In dit bestemmingsplan wordt rekening gehouden met een 'groene omlijsting' van het nieuwe perceel en wordt deze ook afgedwongen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk is ingegaan op het beleid dat van toepassing is op het plangebied. Hierbij is eerst gekeken naar het rijksbeleid, vervolgens naar het provinciale beleid en tot slot het gemeentelijk beleid.

3.1 Rijk

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen. Hierop wordt dieper ingegaan bij het provinciaal en gemeentelijk beleid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels over de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.

Hallum ligt binnen de 'radarverstoringsgebieden' van de radarstations Leeuwarden en Wier. Dit heeft tot gevolg dat er hoogtebeperkingen bestaan voor bouwwerken. Ter hoogte van Hallum bestaan er hoogtebeperkingen vanaf 89 m boven NAP. Dit heeft op dit plangebied geen invloed.

Daarnaast ligt het plangebied en haar omgeving binnen het 'Waddengebied'. Daarbij geldt dat de bouwhoogte van nieuwe bebouwing in het stedelijk gebied aan moet sluiten bij bestaande bebouwing en dat de aard of functie van de nieuwe bebouwing moet passen bij de aard van het omringende landschap. In paragrafen 2.2 en 2.3 is aangegeven hoe hoog de bebouwing wordt, waarom dit zo is en hoe deze in het landschap ingepast wordt. Daarmee kan voldaan worden aan het Barro.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking, Besluit ruimtelijke ordening, artikel 3.1.6, lid 2

Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling is duurzame verstedelijking het uitgangspunt. Hiertoe wordt de ladder voor duurzame verstedelijking gevolgd die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6. lid 2 Bro). Deze ladder bestaat uit de volgende drie treden:

  • 1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • 3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Ad 1.

De uitbreiding van het bedrijf is sterk gerelateerd aan de bedrijfsvoering van de direct omliggende bedrijven, zoals ook in paragraaf 1.1 beschreven is. Dit maakt dat er een regionale behoefte voor de realisatie van de uitbreiding van het bedrijf. Niet alleen voor de initiatiefnemers zelf, maar ook voor de omliggende bedrijven die gebruik maken van het transportbedrijf.

Ad 2.

Het transportbedrijf maakt deel uit van het bedrijventerrein Doniaweg bij Hallum. Het is voor de bedrijfsvoering van het bedrijf van belang dat alle daarbij horende functies zo veel mogelijk op het bedrijfsperceel plaatsvinden. Een uitbreiding van het bedrijf op een andere plaats binnen het 'bestaand stedelijk gebied' is daarom onwenselijk. Uitbreiding in zuidelijke richting op het bedrijfsperceel is logistiek gezien ongewenst. Daarom is gekozen voor de noordelijke en oostelijke uitbreidingsrichting.

Ad 3.

De meeste werknemers en bezoekers van het transportbedrijf komen naar het bedrijf met de vrachtwagen of auto. Het bedrijfsperceel aan de Meekmawei is hiervoor via die weg en de Doniaweg goed ontsloten. Ook voor langzaam verkeer is het perceel goed te bereiken. Hallum heeft openbaar vervoersverbindingen in de vorm van een buslijn. Ook via die weg kan het bedrijfsperceel goed bereikt worden.

3.2 Provincie

Het provinciale beleid is uiteengezet in het Streekplan "Om de kwaliteit van de romte" (structuurvisie). De belangrijkste uitgangspunten uit het provinciale beleid zijn vastgelegd in de Verordening Romte Fryslân. Hierin zijn voor de provinciale belangen regels opgenomen, waar in bestemmingsplannen rekening mee gehouden moet worden.

3.2.1 Streekplan Fryslân 2007

Het provinciaal beleid van de provincie Fryslân is opgenomen in het Streekplan Fryslân ‘Om de kwaliteit fan de romte’, vastgesteld op 13 december 2006. Hierin staan de ruimtelijke kaders waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. Het streekplan geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Fryslân aan voor de komende tien tot vijftien jaar.

De provincie zet in het Streekplan in op het bieden van ruimte voor ontwikkeling van lokale bedrijven in kleine kernen (waar Hallum onder valt). Dit draagt namelijk bij aan de levendigheid en de economische vitaliteit op het lokale schaalniveau. Deze ruimte wordt geboden binnen het bestaand bebouwd gebied en aan de rand van de kern. De provincie streeft daarbij naar verhoging van de ruimtelijke kwaliteit en de beleving daarbij. Maatwerk staat centraal. De ontwikkeling in het plangebied past goed binnen deze beleidsuitgangspunten. De inpassing (zie ook 2.3) zorgt voor een ruimtelijke kwaliteitsverbetering en de beleving daarvan.

3.2.2 Grutsk op 'e Romte

Op 26 maart 2014 is Grutsk op 'e Romte vastgesteld door Provinciale Staten als structuurvisie. Het is een thematische structuurvisie (over landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang) en is voor dit thema een kader dat gebruikt wordt bij ruimtelijke afwegingen van de provincie. De provincie zet in deze visie in op het in stand houden en verder ontwikkelen van de belangrijke landschappelijke kwaliteiten en waarden in de provincie.

Het plangebied maakt deel uit van het deelgebied ‘Kleigebied Oostergo’ van de structuurvisie. De visie beschrijft voor dit gebied de belangrijkste landschappelijke en cultuurhistorische structuren. Bij de planvorming voor de uitbreiding van het transportbedrijf is zo veel mogelijk rekening gehouden met het in stand houden van deze waarden. Dit geldt ook voor de inpassing die is beschreven in 2.3. Hierbij wordt voldaan aan de uitgangspunten van de structuurvisie.

3.2.3 Verordening Romte Fryslân

In de Verordening Romte Fryslân (vastgesteld op 25 juni 2014) stelt de provincie regels aan de provinciale belangen. Deze regels moeten in gemeentelijke plannen worden vertaald. Voor werkfuncties en voorzieningen zijn in de verordening per kerntype voorwaarden opgenomen. Deze schrijven voor dat de volgende ontwikkelingen bij een overige kern (als Hallum) zijn toegestaan:

  • 1. een kantoor met een kleinere oppervlakte dan 600 m²;
  • 2. een bedrijf in de milieucategorieën 1 en 2;
  • 3. een bedrijf met een kavelomvang kleiner dan 2.500 m²;
  • 4. een voorziening met een lokaal verzorgingsniveau.

Het transportbedrijf van De Vries voldoet niet aan de voorwaarden genoemd bij 2 en 3. In de paragrafen 1.1 en 2.2 is uitgelegd waarom de uitbreiding van het bedrijf in dit kader toch acceptabel is en kan worden afgeweken van de Verordening. Daarbij is het goed om te benadrukken hoe prominent het bedrijventerrein voor het dorp Hallum in de loop der jaren/decennia is geworden (en daarnaast voor de regio). Daardoor is nu de situatie ontstaan dat de uitbreiding waarvoor dit bestemmingsplan wordt opgesteld (in combinatie met de vervolgfasen), past bij de aard en schaal van het bedrijventerrein en zelfs vereist is om de overige bedrijven op het terrein goed te kunnen laten functioneren, hoewel het terrein op zich in geen verhouding staat tot de aard en schaal van het dorp zelf. Ten opzichte van de omvang van het bedrijventerrein in zijn totaliteit is er echter juist sprake van een geringe uitbreiding.

Voor de uitbreiding van het transportbedrijf is een plan ten behoeve van de lanschappelijke inpassing opgesteld, welke ook via een voorwaardelijke verplichting in dit bestemmingsplan is geborgd. Ook vanuit het oogpunt van milieu en ontsluiting (4.2) en overige omgevingsaspecten zijn er geen belemmeringen voor de beoogde uitbreiding.

Samenvattend wordt gesteld dat voor het goed functioneren van de grootste banketfabrieken van Hallum - en daarmee van de economische motor van dat dorp en omgeving - een absolute noodzaak bestaat om, onmogelijk anders dan op déze locatie, een (naar de schaal van het bestaande bedrijventerrein) relatief geringe uitbreiding te realiseren voor op- en overslagruimte van één van de bedrijven. Daarvoor is een landschappelijk inpassingplan opgesteld en is gekeken naar alle andere relevante omgevingsfactoren.

Op basis van bovenstaande kan worden afgeweken van de betreffende bepalingen van de Provinciale Verordening.

3.3 Gemeente

3.3.1 Structuurvisie

De gemeente Ferwerderadiel heeft met de structuurvisie (2002) een ruimtelijk beleidskader geformuleerd waaraan ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst. Centraal in de visie staat de ambitie om de identiteit en de ruimtelijke kwaliteit van Ferwerderadiel te behouden en te versterken.

De identiteit van Ferwerderadiel wordt gekenmerkt door de elementen ruimte, rust, historie en natuur. Het behouden van deze identiteit is een uitgangspunt voor het ruimtelijke beleid van de gemeente. Dit wil echter niet zeggen dat er niets meer hoeft en kan gebeuren in Ferwerderadiel. Niets doen betekent dat het proces van vergrijzing, ontgroening en huishoudenverdunning doorgaat, dat daarmee het draagvlak voor de voorzieningen langzaam maar zeker wordt uitgehold, waardoor de leefbaarheid van de gemeente in gevaar komt.

In een gemeente met de omvang en het voorzieningenniveau zoals Ferwerderadiel, is het vasthouden van het inwoneraantal en daarmee het draagvlak voor de voorzieningen noodzakelijk om de leefbaarheid en vitaliteit van de gemeente te behouden. Het bouwen om het inwonertal op peil te houden en het voorzien in ruimte voor de economische ontwikkeling van de bestaande bedrijvigheid en werkgelegenheid is dan ook noodzakelijk.

Het voorliggende plan past goed binnen dit laatste beleidsuitgangspunt.

3.3.2 Omgevingsplan 2009 -2013

Het omgevingsplan moet worden gezien als een beleidsspoorboekje waarmee de gemeente (ruimtelijke) initiatieven snel kan beoordelen. Het huidige beleid is geformuleerd in diverse aanwezige beleidsplannen waaronder de Structuurvisie (zie paragraaf 3.3.1) die zijn vastgesteld door de raad. Het omgevingsplan bevat een totaaloverzicht van alle Vrom-beleidsvoornemens, waarbij het beleid uit de huidige plannen waar nodig is geconcretiseerd en/of geactualiseerd. Verder zijn in het Omgevingsplan nieuwe beleidsuitgangspunten opgenomen en uitgewerkt, die aanvullend op het eerder vastgesteld beleid zijn. Tot slot geeft het Omgevingsplan de (deels wettelijke) randvoorwaarden aan, waarbinnen deze eerder vastgestelde beleidsplannen kunnen worden uitgevoerd.

Voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied worden in dit beleid geen concrete aanwijzingen of voorwaarden gegeven.

3.3.3 Ferwerderadiel Fernijt (PvA gebiedsontwikkeling)

De gemeente Ferwerderadiel werkt samen met Wetterskip Fryslân, Provincie Fryslân, LTO-Noord en het Fryske Gea aan een plan van aanpak dat het kader vormt voor de integrale ontwikkeling van de gemeente. Daarbij is een inventarisatie gemaakt van wensen en opgaven die in de komende jaren moeten worden ingevuld.

Voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied worden in dit beleid geen concrete aanwijzingen of voorwaarden gegeven. Wel wordt aangegeven dat de ontsluiting van het bedrijventerrein aan de Doniaweg wordt verbeterd.

Een voor het plangebied belangrijke maatregel die daarmee samenhangt is het saneren van de woningen in het oostelijke deel van de Doniaweg. Hierdoor is er geen sprake meer van indirecte hinder vanuit het transportbedrijf zodat de uitbreiding daarvan doorgang kan vinden (zie verder paragraaf 4.2).

3.3.4 Welstandsnota

Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken 'voor zover dat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening'. De architectonische vormgeving valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan en wordt exclusief in de welstandsnota geregeld. De welstandsnota beweegt zich binnen de bebouwingsmogelijkheden die door het bestemmingsplan worden gegeven. Bij strijdigheid tussen welstandsnota en bestemmingsplan, gaat het bestemmingsplan voor.

Voor het plangebied zijn twee welstandsgebieden van toepassing. In het bestaande deel van het bedrijfsperceel is dit 'Bedrijventerrein' (B-E) en voor het uitbreidingsdeel is dit 'Buitengebied'. Dit is in de volgende afbeelding aangegeven. De toetsing van de nieuwe uitbreiding aan de criteria van het Buitengebied is echter niet zinvol, omdat hier een geheel andere functie van toepassing is.

Voor het bestaande en het nieuwe deel is daarom toetsing aan de criteria van 'Bedrijventerrein' logischer. Hierbij is binnen 'Bedrijventerrein' een E aangeduid, wat zich richt op overige bebouwing. Dit betekent dat het behoud van het basiskarakter van het terrein met een functionele vormgeving en een losse kleinschalige bebouwingsstructuur voorop staat. De nieuwbouw wordt op een goede manier binnen de criteria voor dit welstandsgebied ingepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.1722.151601-VA01_0008.png"

fragment Welstandsnota Ferwerderadiel

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Bij realisatie van nieuwe ontwikkelingen moet, met het oog op de uitvoerbaarheid van het plan, worden onderzocht of in de toekomst sprake is van een goede omgevingssituatie. Daarbij wordt getoetst aan de sectorale wet- en regelgeving op het gebied van o.a. milieu, ecologie, archeologie en water.

4.1 Mer-beoordeling

In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.

In bijlagen D van het Besluit m.e.r. (D11) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject genoemd. Als drempelwaarden gelden een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2.000 of meer woningen of een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 200.000 m2. Het transportbedrijf valt na de uitbreiding onder de aangegeven drempelwaarde van 200.000 m2 en is daarom niet planmer-plichtig. Wel is een vormvrije m.e.r-beoordeling van belang. Door middel van de toetsing aan de verschillende milieuaspecten in de hierna volgende paragrafen wordt voorzien in deze vormvrije m.e.r.-beoordeling.

4.2 Milieuzonering/industrielawaai

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.

In paragraaf 1.3 is al aangegeven dat op het huidige bedrijfsperceel een bedrijf is toegestaan met een maximale milieucategorie 3.2. Dergelijke bedrijven hebben volgens de VNG-brochure een grootste afstand van 100 meter voor potentiële hinder ten opzichte van een rustig buitengebied of een rustige woonwijk. Deze afstand wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door het aspect geluid. In de bestaande situatie geeft dit geen beperkingen voor de omgeving. Door de uitbreiding van het bedrijfsperceel in noordelijke en oostelijke richting wijzigt deze situatie, maar ook dan blijft het bedrijf op voldoende afstand ten opzichte van milieugevoelige bebouwing (woningen anders dan bedrijfswoningen op het bedrijventerrein).

Bovendien worden de dichtstbijzijnde woningen langs de Doniaweg opgekocht en gesaneerd zoals ook in paragraaf 1.1 aangegeven. Een deel van de woningen aan de Doniaweg (3 woningen) blijft behouden, maar dit worden bedrijfswoningen. Deze worden in het kader van de milieuzonering dan ook buiten beschouwing gelaten. Ook is de indirecte geluidshinder vanuit het transportbedrijf (lawaai van af- en aanrijdende vrachtwagens) daarmee geen knelpunt meer.

Om het saneren van de meeste woningen en het transformeren van de 3 resterende woningen tot bedrijfswoning juridisch-planologische status te geven, is hiervoor een voorbereidingsbesluit genomen door de gemeenteraad op 19 juni 2014. Te zijner tijd zal voor de nieuwe invulling van dit gebied een afzonderlijk bestemmingsplan worden opgesteld. Voor het voorliggende bestemmingsplan kan ervan worden uitgegaan dat de sanering/transformatie een feit is.

Daarmee is er vanuit milieuoogpunt geen belemmering voor realisatie van het plan. Verdere details komen bij de melding in het kader van het Activiteitenbesluit Wet milieubeheer aan de orde.

4.3 Wegverkeerslawaai

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken'', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.


In het voorliggende bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Ook is er geen sprake van een reconstructie van een weg in de zin van de Wet geluidhinder.


Het aspect wegverkeerslawaai vormt dan ook geen belemmering voor het uitvoeren van het bestemmingsplan.

4.4 Water

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het onderhavige plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân.

Ter invulling van de watertoets is het bestemmingsplan aangemeld via www.dewatertoets.nl. Na het doorlopen van een aantal standaardvragen is gebleken dat voor het plan de normale procedure moet worden doorlopen. De ingevulde standaardvragen en de daarmee automatisch gegenereerde uitgangspuntennotitie, zijn in bijlage 3 opgenomen.

Echter zijn in de tussentijd de uitgangspunten voor het bestemmingsplan gewijzigd, in die zin dat het plangebied alleen de eerste fasen van de beoogde uitbreiding betreft. De watercompensatie die daar voor noodzakelijk is, kan worden opgevangen door de sloot in het noorden van het plangebied op eigen terrein te verbreden. Daarmee is in de planvorming al rekening gehouden.

Het wateradvies wordt in een later stadium aan dit bestemmingsplan toegevoegd zodra dit beschikbaar is (PM).

4.5 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. Het bodemloket geeft een eerste indicatie van mogelijke verontreinigingen en al uitgevoerde onderzoeken.

Uit het advies van de Fumo (zie bijlage 2) blijkt dat de bodemgesteldheid van het plangebied niet voorziet in een ernstige bodemverontreiniging. Bij de verdere ontwikkeling van het plan moet rekening gehouden met een aantal verdachte locaties. Onderzoek hiernaar moet in ieder geval voor de vergunningverlening overlegd kunnen worden. Dit heeft voor dit bestemmingsplan geen directe gevolgen.

4.6 Archeologie en cultuurhistorie

4.6.1 Archeologie

Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet in werking treden. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De wet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen en projecten rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Om te achterhalen of mogelijk archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn, geeft de provinciale FAMKE informatie. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in twee tijdvakken ijzertijd-middeleeuwen en steentijd-bronstijd. Voor het plangebied geldt voor de periode ijzertijd-middeleeuwen dat deels een karterend onderzoek 2 (ingrepen groter dan 2.500 m2) en deels geen onderzoek nodig is. Voor de periode steentijd-bronstijd is geen onderzoek nodig.

Voor de beoogde uitbreiding van het bedrijfsperceel is echter geen archeologisch onderzoek meer nodig. Uit een eerder uitgevoerd onderzoek blijkt namelijk dat in het gebied geen indicatoren van een waardevol bodemarchief aangetroffen zijn. Bovendien vindt het grootste deel van de uitbreiding van het terrein plaats in het gebied waarvoor geen onderzoek noodzakelijk is.

4.6.2 Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van een bestemmingsplan worden beschreven op welke manier rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische waarden in het plangebied.

Het huidige bedrijfsperceel heeft geen cultuurhistorische waardevolle bebouwing of landschapselementen. De waterlopen in dit deel van het buitengebied van Ferwerderadiel zijn van belang voor de landschapsstructuur. De waterlopen worden bij de bedrijfsuitbreiding zo veel mogelijk in stand gehouden en waar nodig verbreed (watercompensatie, zie ook 4.4). Door de al aanwezige bebouwing en beplanting zijn de waterlopen echter in geringe mate bepalend. Het aspect cultuurhistorie heeft dan ook geen gevolgen voor het bestemmingsplan.

4.7 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.

4.7.1 Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS). Ten aanzien van ontwikkelingen binnen de EHS geldt het 'nee, tenzij-principe'.

Het plangebied maakt geen deel uit van beschermde gebieden. Het dichtstbijzijnde natuurgebied dat is beschermd onder de Natuurbeschermingswet betreft de Waddenzee, dat op ruim 3 kilometer afstand ligt. De uitbreiding van het bedrijf is dusdanig dat de verwachting is dat dit geen negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.

De dichtstbijzijnde natuurgebieden betreffen kleine natuurgebieden die geen deel uitmaken van de EHS. Dit gebied ligt op een afstand van ongeveer 1 kilometer ten westen van het plangebied. De uitbreiding van het bedrijfsperceel heeft naar verwachting geen negatieve gevolgen voor dit gebied.

4.7.2 Soortenbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.

4.7.3 Onderzoek en conclusie

Voor de uitbreiding van het plangebied is een ecologische quickscan uitgevoerd (zie Bijlage 4 bij deze toelichting). Hieruit blijkt dat de beoogde ingrepen geen conflict veroorzaken met de ecologische wet- en regelgeving ten aanzien van gebiedsbescherming zoals hierboven beschreven. Ook treedt er geen conflict op met de Flora- en faunawet. Met broedende vogels en hun in gebruik zijnde nesten zal bij de uitvoering rekening worden gehouden.

4.8 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang.

De normen worden (volgens het advies in bijlage 2) niet overschreden op de provinciale weg. Voor de Doniaweg worden vergelijkbare en/of mindere warden geconstateerd. De uitbreiding van het bedrijf heeft hierop verder geen negatieve invloed.

4.9 Kabels en leidingen

In en rondom het plangebied liggen geen kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling. De aanwezige kabels en leidingen zijn in beeld gebracht. Hiermee wordt bij de uitvoering van het plan rekening gehouden.

4.10 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over "externe veiligheid" om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

In de omgeving van het plangebied is geen sprake van risicovolle inrichtingen, transportroutes en leidingen die invloed hebben op de uitbreiding van het transportbedrijf. De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting is een LPG-tankstation. De PR- en GR-contour van dit tankstation raken het plangebied niet. Dit tankstation staat op een afstand van ongeveer 350 meter oostelijk van het plangebied.

Oostelijk loopt op enige afstand van het plangebied de provinciale weg N357. Alhoewel deze weg niet is aangewezen in de cRNVGS vindt hierover wel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Aangezien het plangebied binnen 200 meter vanaf de N357 ligt is deze weg relevant in verband met transport van gevaarlijke stoffen. Toetsingskader bij beoordeling van risico's van vervoer van gevaarlijke stoffen bij ruimtelijke ordeningsbesluiten is de cRNVGS. De transportroute heeft echter geen invloed op de uitbreiding van het transportbedrijf, omdat dit geen gevoelig object is.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

Dit hoofdstuk beschrijft de juridische planopzet van dit bestemmingsplan. Daarbij is sprake van een algemene opbouw waaraan ieder bestemmingsplan in Nederland moet voldoen. Per bestemmingsplan is echter ook sprake van maatwerk. Dit komt onder meer tot uiting in de in het plan gehanteerde bestemmingen en regelingen die daarbij horen. De algemene opbouw en de toelichting per bestemming staan in dit hoofdstuk.

5.1 Algemene opbouw

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de bestemmingen die in dit plan zijn opgenomen. In dit bestemmingsplan zijn dat "Bedrijventerrein - 1" en "Groen".

5.2.1 Bedrijventerrein - 1

De bestemming "Bedrijventerrein - 1" (bestemmingsplan Grote Dorpen) is al van toepassing op het bestaande deel van het transportbedrijf. In de uitbreiding van het bedrijf worden dezelfde bedrijfsactiviteiten voortgezet, deze bestemming is daarom van toepassing op het gehele nieuwe bedrijfsperceel. De regels van het bestemmingsplan Grote Dorpen worden voor deze bestemming grotendeels overgenomen. Maatwerk wordt daarbij geleverd in enkele bouwregels bijvoorbeeld met betrekking tot de maximale bouwhoogte. Deze wordt gemaximeerd op 10 meter, om zo aan het beoogde eindbeeld van de initiatiefnemer mee te kunnen werken. Daarnaast zijn de regels meer toegespitst op de concrete situatie.

5.2.2 Groen

De gewenste en benodigde landschappelijke inpassing kan en moet plaatsvinden binnen de voor "Groen" bestemde gronden. De regels van deze bestemming zijn grotendeels overgenomen uit het bestemmingsplan Grote Dorpen. Een specifieke regeling is opgenomen met betrekking tot de realisatie van de inpassing die is beschreven in paragraaf 2.3.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Het is van belang de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aan te tonen. Dit vindt enerzijds plaats via de toetsing aan het beleid en de omgevingsaspecten, zoals in voorgaande hoofdstukken beschreven. Daarnaast is ook het aantonen van de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan van belang. Deze staan in dit hoofdstuk beschreven.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel aan te tonen dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft. Het plan is ambtelijk-bestuurlijk beoordeeld. Daarbij is aangegeven dat de beoogde ontwikkeling in relatie tot de bestaande situatie en de relatie met het hele bedrijventerrein passend is. Een voorwaarde die genoemd is, is dat de nieuwbouw op een goede manier ruimtelijk ingepast moet worden. Hierover is in paragraaf 2.3 de nodige aandacht besteed. Het plan is in een bestuurlijk overleg op 8 december 2014 besproken met gedeputeerde Konst van de provincie Fryslân. Die gaf aan onder voorwaarden in principe te kunnen instemmen met het voornemen. De door de gedeputeerde genoemde voorwaarden zijn meegenomen in het planproces om te komen tot het uitbreidingsplan.

Over het voorontwerp van het bestemmingsplan is, overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening, gelegenheid tot inspraak geboden. Daarnaast is het plan in het kader van het Overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voorgelegd aan de overleginstanties. Voor de resultaten van inspraak en overleg wordt verwezen naar het volgende hoofdstuk in deze toelichting.

Vervolgens heeft het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegen voor zienswijzen (artikel 3.8 Wro en afdeling 3.4 Awb). Eenieder heeft tijdens deze periode een zienswijze kunnen indienen. Van deze mogelijkheid is echter geen gebruik gemaakt. De gemeenteraad heeft het bestemmingsplan vervolgens op 18 juni 2015 ongewijzigd vastgesteld.

Voor de raadsstukken wordt verwezen naar het digitale bestemmingsplan op www.ruimtelijkeplannen.nl.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De realisatie van de uitbreiding vindt plaats in twee fasen, zoals ook aangegeven in paragraaf 2.2. Dit heeft te maken met de financiering van de beoogde ontwikkeling. Door de realisatie van de eerste fase is een meer efficiënte bedrijfsvoering mogelijk. Daardoor blijven meer financiële middelen vrij om ook de tweede fase te realiseren. Uiteindelijk heeft de volledige realisatie van de uitbreiding tot gevolg dat het bedrijf financieel gezond en rendabel blijft in de toekomst.

Grondexploitatie 

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Wanneer sprake is van bepaalde bouwplannen moet de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan vaststellen. Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is, bijvoorbeeld door middel van een overeenkomst.

In het geval van dit bestemmingsplan is de vaststelling van een exploitatieplan niet noodzakelijk. De gemeente en het bedrijf sluiten een exploitatieovereenkomst en een planschade-afwentelingsovereenkomst. Daarin wordt het kostenverhaal geregeld en worden afspraken gemaakt over eventuele fasering en nadere eisen.

Hoofdstuk 7 Resultaat Inspraak en Overleg

7.1 Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 12 maart 2015 tot en met 8 april 2015 gedurende vier weken voor een ieder ter inzage gelegen.

Door twee insprekers is gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een reactie te geven op het voorontwerp bestemmingsplan. Hieronder wordt op deze reacties ingegaan.

Inspraakreactie 1

De eerste betrof het voornemen van de gemeente om - in het kader van de watertoets - compensatie voor de toename van verharding te zoeken in de verbreding van een nog aan te leggen sloot. De sloot in kwestie was geprojecteerd op grond van een buurman, eigenaar van gronden aan de noord-oostzijde van het transportbedrijf. De grond zou van hem worden aangekocht. Echter bleek op het laatste moment daarover geen overeenkomst te kunnen worden bereikt. De eigenaar van die grond diende de inspraakreactie daarop in omdat hij het niet gepast vond dat watercompensatie werd gezocht op zijn terrein.


Reactie gemeente:

Omdat geen overeenstemming bereikt kon worden voor de aankoop van grond is het bestemmingsplan in omvang daarop aangepast. De watercompensatie wordt dan ook elders gezocht. Het probleem dat de inspraakreactie signaleerde bestaat dus niet meer en is daarmee afgedaan.


Inspraakreactie 2

De tweede reactie werd ingediend door de bewoner van het pand Meekmawei 2, ten westen van het plangebied. Deze vreesde overlast door de koplampen van de manouvrerende vrachtwagens op het bedrijfsterrein.

Reactie gemeente:

In overleg met de initiatiefnemer van het plan is besloten een aarden wal aan te leggen aan de westzijde van het plan, hetgeen - naar genoegdoening van indiener - is opgenomen in het definitieve plan voor de landschappelijke inpassing.

Hiermee is ook deze inspraakreactie afgedaan.

7.2 Overleg

In het vorige hoofdstuk is aangegeven dat het voorontwerp-bestemmingsplan is voorgelegd aan de betrokken diensten en instanties als bedoeld in het Overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).


Alleen van Provincie Fryslan is een inhoudelijke reactie ontvangen.

De provincie constateerde dat er sprake was van strijdigheid met de provinciale Verordening Romte (artikelen 4.1.1 en 4.2.3 onder c en d, inhoudende een verbod tot vergroting van een bedrijventerrein en vestiging van een bovenlokaal bedrijf met een kavelomvang groter dan 2.500 m²) en gaf aan dat voor afwijking van die bepalingen een nadere onderbouwing vereist is. Na ambtelijk overleg is een nadere onderbouwing opgesteld welke in de voorliggende plantoelichting is verwerkt en ook afzonderlijk aan de provincie toegezonden. Hierop heeft zij aangegeven te kunnen instemmen met het bestemmingsplan (zie Bijlage 6).


Samengevat komt een en ander erop neer dat het voor het goed functioneren van de grootste banketfabrieken van Hallum - en daarmee van de economische motor van dat dorp en omgeving - een absolute noodzaak bestaat om, onmogelijk anders dan op déze locatie, een (naar de schaal van het bestaande bedrijventerrein) relatief geringe uitbreiding te realiseren voor op- en overslagruimte van één van de bedrijven. Daarvoor is een landschappelijk inpassingplan opgesteld en is gekeken naar alle andere relevante omgevingsfactoren.

Daarmee is de gemeente, en met haar ook de provincie, van mening dat met dit plan kan worden afgeweken van de genoemde artikelen uit de provinciale verordening.


Voor de volledige inspraak- en overlegreacties wordt verwezen naar Bijlage 5 bij deze toelichting.