Plan: | Broekhoek ong. naast 20 in Heesch |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1721.WPBroekhoeknaast20-vg01 |
De initiatiefnemer wil het bedrijf naast de woning aan de Broekhoek 20 in Heesch beëindigen, de bestaande bedrijfsbebouwing slopen, en hier een nieuwe woning realiseren. Het realiseren van een woning op deze locatie past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een wijziging van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Broekhoek in Heesch, ten noorden van nummer 20. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Ligging van het plangebied, plangebied rood omcirkeld (bron: openstreetmap.org)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het perceel ligt in een woonwijk aan de rand van de kern Heesch. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door een weiland. Aan de oost- en zuidzijde van het plangebied liggen woningen. Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door de Broekhoek.
Op het perceel is nu een bedrijf gevestigd, gericht op de handel in koikarpers en de bijkomende benodigdheden. De bedrijfsbebouwing bestaat uit een bedrijfshal van ca. 400 vierkante meter. De rest van het perceel is verhard, met uitzondering van de ruimte rond de bomen aan de westzijde van het perceel. Bijgevoegde afbeeldingen geven de huidige situatie weer.
Luchtfoto omgeving plangebied, plangebied in rood (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Aanzicht voorzijde (bron: Google Streetview), bestaande te behouden bomen groen omcirkeld
In de toekomstige situatie wordt het bedrijfspand op deze locatie grotendeels verwijderd, en wordt hier een nieuwe vrijstaande woning gerealiseerd. De rest van het perceel wordt ingericht als de buitenruimte van deze woning. De nieuwe woning wordt ontsloten via de Broekhoek. Het deel van het bestaande gebouw in de zuidoostelijke hoek van het plangebied blijft behouden als bijgebouw bij de nieuwe woning.
Schets toekomstige situatie (geel omkaderd is bestaande te behouden bebouwing)
De bestaande inrit over de gehele breedte van het perceel wordt teruggebracht tot een inrit van 4 meter aan de zuidzijde van het perceel. Hiermee kan de overige verharding aan de voorzijde worden verwijderd, waarmee meer groene ruimte ontstaat. Dit is bevorderlijk voor het straatbeeld en de mogelijkheden voor regenwater infiltratie in het gebied. Voor de woning is ruimte om minimaal 2 auto's te parkeren, waarbij de breedte van de inrit garandeert dat de achterste geparkeerde auto de voorste geparkeerde auto kan passeren. Daarnaast is er nog extra ruimte voor bezoekers om te parkeren. Hiermee worden voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd, en wordt parkeerdruk op de Broekhoek voorkomen. De bestaande bomen aan de Broekhoek worden behouden.
Indicatieve schets met oprit en ruimte om te parkeren en bestaande bomen (groene stippen). Te behouden bebouwing geel omkaderd
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is "duurzame verstedelijking". Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De ladder bestaat uit drie 'treden' die doorlopen moeten worden om te bezien of een ontwikkeling bijdraagt aan duurzame verstedelijking:
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden.
Ladder duurzame verstedelijking
Aangezien het initiatief voorziet in de realisatie van slechts 1 woning, is er sprake van een dermate kleinschalige ontwikkeling, dat het niet valt onder stedelijke ontwikkelingen. Het doorlopen van de Ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet noodzakelijk.
Omgevingsvisie Noord-Brabant
Met de Brabantse omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant' hebben provinciale staten in december 2018 de visie op de fysieke leefomgeving vastgesteld. De visie bevat de opgaven die er liggen voor de nabije toekomst, welke ambities en concrete doelen de provincie zichzelf heeft gesteld en hoe zij hieraan wil werken.
De provincie gelooft dat men met elkaar moet zorgen voor een gezonde, veilige en mooie leefomgeving en dat zij dat kunnen bereiken met een nieuwe manier van (samen)werken. Dat door het juiste samenspel – waarbij zij streven naar synergie en meerwaarde - de kwaliteit van leven hier en nu goed samengaat met de kwaliteit van leven elders en later.
Rode draad in de visie is om de kwaliteit van de Brabantse leefomgeving te behouden, te versterken en door te geven aan volgende generaties. De visie benoemt ambities over hoe Brabant er in 2050 uit moet zien en stelt mobiliserende tussendoelen voor 2030. Deze doelen zijn zelfbindend voor de provincie.
De provincie heeft vier hoofdopgaven opgesteld. Aan de basis van deze hoofdopgaven liggen veiligheid, gezondheid en een goede omgevingskwaliteit.
Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
De Interim omgevingsverordening is tot stand gekomen door de verschillende regelingen op provinciaal niveau over de fysieke leefomgeving samen te voegen. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. Dit is daarbij een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies. De Interim omgevingsverordening vervangt zes provinciale verordeningen (milieu, wegen, ontgronden, natuurbescherming, ruimte en water).
De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er alleen inhoudelijke wijzigingen zijn doorgevoerd als die rechtstreeks voortvloeien uit vastgesteld beleid.
Planspecifiek
In hoofdstuk 3 van de Interim Omgevingsverordening zijn instructieregels opgenomen voor het opstellen van o.a. bestemmingsplannen, die gelden voor de gemeenten in de provincie Noord-Brabant. Hierin worden de basisprincipes van een goede ruimtelijke ordening verder uitgewerkt, en aanvullende regels opgesteld voor ontwikkelingen in aangewezen gebieden. Het voorliggend bestemmingsplan voldoet aan de basisprincipes voor een bestemmingsplan in paragraaf 3.2.1. Verder zijn voor dit bestemmingsplan artikel 3.29 (cultuurhistorische waarden) en 2.42 (duurzame stedelijke ontwikkeling).
Artikel 3.29 stelt dat een bestemmingplan dat van toepassing is op cultuurhistorisch waardevol gebied mede gericht dient te zijn op het behoud,herstel of de ontwikkeling van deze waarden, en waar nodig regels opstelt ter bescherming van deze gebieden. In artikel 4.5 van de toelichting is uitgewerkt welke cultuurhistorische waarden ter plaatse aanwezig zijn, en hoe deze worden behouden. Het voorliggend bestemmingplan voldoet aan dit artikel.
Artikel 3.42 stelt dat elk bestemmingsplan dat voorziet in de realisatie van o.a. woningen in een stedelijk gebied ligt, past binnen de regionale afspraken over nieuwe stedelijke ontwikkelingen zoals woningbouw, en een onderbouwing geeft dat het hier een duurzame ontwikkeling betreft. Een duurzame ontwikkeling is een ontwikkeling die zorgvuldig ruimtegebruik en een goede omgevingskwaliteit bevorderd, optimaal invulling geeft aan mogelijkheden voor duurzame energie, rekening houdt met klimaatverandering en voldoende ruimte geeft voor de opvang e infiltratie van water, een optimale invulling geeft aan mogelijkheden voor duurzame mobiliteit, en bijdraagt aan een duurzame en concurrerende economie. Het voorliggend bestemmingsplan voldoet aan deze eisen.
De Omgevingsverordening en Interim Omgevingsverordening stellen verder geen eisen aan dit initiatief. Het realiseren van deze woning past binnen het provinciaal beleid.
De Structuurvisie Bernheze (vastgesteld d.d. 11 februari 2010) geeft een samenhangend beeld van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de hele gemeente. De gemeente Bernheze bevat vijf dorpskernen: Heesch, Heeswijk-Dinther, Nistelrode, Vorstenbosch en Loosbroek. Deze dorpen vervullen een belangrijke rol voor het accommoderen van de toekomstige ruimtevraag. Herstructurerings- en intensiveringsprocessen zijn in beginsel overal binnen het bestaand woongebied mogelijk. Uiteraard moet hierbij worden aangesloten op de kwaliteiten en mogelijkheden van dat woongebied. De duidelijke structuur en de variatie van de verschillende dorpen dient behouden en waar mogelijk versterkt te worden.
Waardevolle open plekken (bijvoorbeeld groengebieden in de bebouwde kom) dienen vrij te blijven van bebouwing. Indien sprake is van verweving van de bebouwing met het omliggende landschap (bijvoorbeeld aan de randen van de dorpen) dient dit karakter te worden behouden en zo mogelijk te worden versterkt. Belangrijk bij de ruimtelijke ontwikkelingen in de dorpen is dat er andere regels met betrekking tot woningbouw kunnen gelden voor woongebieden dan voor bebouwde linten.
Per kern wordt kritisch naar inbreidingsmogelijkheden gekeken. Onderhavige locatie is gelegen in de noordrand van Heesch. Deze noordrand, tussen de kern en de A59, is een overgangszone, waar naast wonen met name agrarische gronden liggen. De randen van Heesch zijn vanaf het buitengebied nauwelijks waar te nemen. Andersom geldt ook dat het buitengebied vanuit de kern nauwelijks te ervaren is. Waar er sprake is van inbreiding zal deze aansluiten op het karakter van de kern, en waar mogelijk dus niet al te intensief en ‘dicht’ (ook in de kernen moeten de groene kwaliteiten benut worden en moet daarin variëteit geboden worden).
Planspecifiek
Het plangebied ligt in het bestaand woongebied van Heesch, tussen bestaande woningen aan de west-, zuid- en oostzijde, en kan gezien worden als een inbreidingslocatie binnen de kern Heesch. Het toevoegen van een woning in het plangebied past binnen de ontwikkelingsvisie van de Structuurvisie.
Tussen de bestaande bebouwde kom van Heesch en de rijksweg A59 is een gebied gelegen dat zich laat beschrijven als een overgangsgebied tussen stad en landschap. Het gebied is van grote waarde voor de kern Heesch omdat het als overgangsgebied een natuurlijke buffer vormt tussen Heesch en de rijksweg. De aanwezigheid van het gebied voorkomt dat de kern tegen de rijksweg aan ligt. Heesch kan hierdoor ruimtelijk nog steeds gezien worden als een zelfstandig element, omsloten door het groen.
De druk op het gebied is groot en de aanleiding om het groene karakter van het gebied te waarborgen is op het eerste gezicht niet snel te vinden. De gemeente Bernheze heeft een studie verricht naar de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied en heeft deze in beeld gebracht en vertaald naar een ruimtelijke strategie om de bufferfunctie te bestendigen en de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied te behouden.
Uitsnede Ontwikkelingsvisie noordrand Heesch met plangebied rood omcirkeld
Planspecifiek
Het plangebied is in de ontwikkelingsvisie aangeduid als 'wonen in het landschap'. Dit geeft aan dat wonen op deze locatie passend is. Het naastgelegen weiland wordt in de visie aangeduid als 'groen, openheid', en deze locatie vormt een doorkijk die behouden wordt. Met het initiatief neemt de hoeveelheid bebouwing in het plangebied af en komt deze niet dichter bij het groene open gebied. Dit open gebied wordt hiermee behouden. Het initiatief sluit dus aan bij de ontwikkelingsvisie noordrand Heesch.
In de Woonvisie 2016-2021 van de gemeente Bernheze, welke is vastgesteld door de gemeenteraad op 14 juli 2016, komt naar voren dat het aantal huishoudens de komende jaren naar verwachting toeneemt. Dat betekent dat er ruimte is om woningen aan de voorraad toe te voegen (900 in de komende 5 jaar). Specifiek voor de doelgroep van 55-plussers geeft de gemeente aan om de voorraad levensloopgeschikte woningen te willen vergroten. De gemeente heeft in de woonvisie haar ambities in de volgende speerpunten samengevat:
Planspecifiek
Het initiatief betreft het realiseren van een vrijstaande woning. De zoon van de initiatiefnemer wil hier gaan wonen, om contact te houden en in de toekomst wanneer nodig mantelzorg te verlenen. Er is dus een duidelijke behoefte aan deze woning. Daarnaast past deze woning in de vraag van de gemeente naar meer grondgebonden woningen die passend en aantrekkelijk zijn voor gezinnen. Daarnaast wordt de nieuwe woning conform de eis van de gemeente energieneutraal gerealiseerd. Hiermee is het initiatief passend binnen de Woonvisie 2016-2021.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het vigerende bestemmingsplan "Kommen van Bernheze". Dit bestemmingsplan is op 1 juni 2011 door de gemeenteraad van Bernheze vastgesteld. Op basis van het vigerende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'detailhandel', waarbij geen woningen zijn toegestaan. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Het bestemmingsplan biedt middels een wijzigingsbevoegdheid ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied - 1' (artikel 28 lid 4) de mogelijkheid om de bestemming te wijzigen in 'Wonen', met dien verstande dat:
Onderstaand wordt onderbouwd dat en hoe aan deze voorwaarden wordt voldaan.
Uitsnede bestemmingsplan 'Kommen van Bernheze' met plangebied blauw omlijnd
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Om te achterhalen of de bodemkwaliteit in het plangebied geschikt is voor woningen, is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 1. Hierin is geconcludeerd dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling en dat er geen nader onderzoek nodig is.
Het plan is uitvoerbaar wat betreft het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 718202 (aan de A59 ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) |
PM10
(fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2018 (µg/m3) | 24,9 µg/m3 | 19,9 µg/m3 | 12,3 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijnstof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, gelijk aan 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai. Het plangebied ligt in de geluidszone van de A59. Daarom is voor het initiatief een akoestisch onderzoek uitgevoerd. het rapport van dit onderzoek is na te lezen in bijlage 2. Uit dit onderzoek blijkt dat de geluidbelasting van de A59 op de gevels van de nieuwe woning maximaal 47 dB zal bedragen. De voorkeursgrenswaarde voor woningen wordt daarmee niet overschreden. De geluidsbelasting van de omliggende 30-kilometer wegen bedraagt maximaal 32 dB, waarmee de voorkeursgrenswaarde ook niet wordt overschreden.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De mogelijk nadelige gevolgen van de veehouderij op de volksgezondheid staan de laatste jaren volop in
de belangstelling. Met name in veedichte gebieden zoals we die in de provincie Noord-Brabant kennen,
bestaat onder de bevolking steeds meer onrust. Hierbij komen zaken naar voren als angst voor ziekten
die overdraagbaar zijn van dier op mens (zoönosen), luchtwegaandoeningen, maar ook stress in
verband met verminderde leefkwaliteit door regelmatige geurhinder. De ongerustheid komt vooral naar
voren bij de ontwikkeling van grote veehouderijen in de directe omgeving van burgers.
De Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 (versie mei 2018) bevat een praktisch
stappenplan om te beoordelen of nadere advisering vanuit de GGD wenselijk is. De zeven stappen
dienen allen te worden doorlopen en beantwoord om na te gaan of er knelpunten worden
gevonden. Toetsing aan het stappenplan moet plaatsvinden, zodat kan worden bepaald of een advies
van de GGD nodig is voor de beoogde ontwikkeling.
Planspecifiek
Uit toetsing op afstanden door de ODBN blijkt dat wordt voldaan aan de endotoxine richtafstanden
voor varkens- en/of pluimveehouderijen (stap 1). De ontwikkeling van een nieuwe woning zal niet leiden tot een toename van emissies voor geur, fijnstof en ammoniak (stap 2). De nieuwe woning is geen bron van geurhinder, en zoals bepaald in paragraaf 4.1.5 zal het woon- en leefklimaat van de nieuwe woning niet worden beïnvloed door agrarische bedrijven in de omgeving (stap 3). Stap 4 is niet van toepassing voor niet- agrarische bestemmingen. De planlocatie is niet gelegen binnen de straal van 2 km van geitenhouderijen (stap 5a). De locatie is evenmin gelegen binnen een afstand van 1 km van een pluimveebedrijf (stap 5b) en ook niet binnen 250 meter van overige veehouderijen (stap 5c). stap 6 is niet relevant voor een niet-agrarische bestemming. Ten slotte zijn er geen klachten van de bewoners van het plangebied of de omwonenden over de volksgezondheid (stap 7).
Uit de toetsing aan de hand van het stappenplan blijkt dat deze stappen niet leiden tot de conclusie dat
advies dient te worden opgevraagd bij de GGD. Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect volksgezondheid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
Binnen een straal van 1 kilometer zijn geen boerderijen aanwezig. Voor het initiatief kan gezien de afstand worden aangenomen dat de geurhinder van veehouderijen het woon- en leefklimaat in het plangebied niet negatief zal beïnvloeden.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Met het plan wordt een milieugevoelige functie mogelijk gemaakt, en wordt een bestaande milieubelastende functie verwijderd. De meest dichtbijzijnde milieubelastende functie is de slagerij aan de Broekhoek 17. Deze functie is in de VNG-publicatie opgenomen als 'detailhandel vlees', met een milieuzonering van 10 meter. Het plangebied ligt op ca. 63 meter van deze functie. Deze functie zal geen negatief effect hebben op het woon- en leefklimaat in het plangebied. Er liggen meerdere bestaande woningen tussen het plangebied en de slagerij. De realisatie van deze woning zal de slagerij niet beperken in haar bedrijfsvoering of uitbreidingsmogelijkheden. Daarnaast liggen op een afstand van 64 meter een aantal sportvelden. De richtafstand voor een veldsportcomplex in de VNG-publicatie is 50 meter. Deze functie zal geen negatief effect hebben op het woon- en leefklimaat in het plangebied. Er liggen meerdere bestaande woningen op een kortere afstand van de sportvelden. De realisatie van deze woning zal de sportvelden niet beperken in de bedrijfsvoering. Verder zijn er geen functies in de omgeving aanwezig die het woon- en leefklimaat van het plangebied negatief kunnen beïnvloeden. Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
De gemeenten Lith, Maasdonk, Bernheze en Landerd hebben gezamenlijk de 'Beleidsvisie externe veiligheid' opgesteld met als doel het verduidelijken en nader invullen van het beleidsthema externe veiligheid. De centrale ambitie is dat de gemeenten streven naar het optimaliseren van externe veiligheid in de gemeenten. Deze ambitie is uitgewerkt in 6 deelambities:
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Screenshot risicokaart.nl, plangebied blauw omcirkeld
Hieruit is op te maken dat het plangebied niet in de 10-6-contour van het PR voor enige risicovolle inrichtingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen ligt. Het plangebied ligt wel in het invloedsgebied van de A59. Het plangebied ligt niet binnen de meest relevante zone voor het groepsrisico (de 200 meter zone) van deze weg.
Het initiatief ligt op ca. 260 meter van de A59, waarover verschillende gevaarlijke stoffen worden vervoerd. de relevante scenario's voor het bepalen van het groepsrisico in dit gebied zijn een BLEVE en een toxische wolk.
Een BLEVE wordt veroorzaakt doordat een aanwezige brand de druk in de tank doet oplopen. Hierdoor verzwakt en bezwijkt de tank. LPG komt vrij en ontsteekt. Er ontstaat een vuurbal en een drukgolf. Indien personen te tijde van een explosie binnen blijven is op de beschreven afstand geen ernstig letsel te verwachten. Indien men buiten verblijft zijn lichte verwondingen te verwachten.
Een toxische wolk wordt veroorzaakt door een incident met mechanische impact op de tank. Hierdoor
ontstaat een gat in de tank waardoor in korte tijd een groot deel van de toxische stof vrijkomt en met de wind
mee wordt verspreidt. De gevolgen voor personen zijn afhankelijk van de concentratie en blootstellingstijd
aan de stof. Indien bewoners binnen blijven en schuilen is geen ernstig letsel te verwachten. Indien men
buiten blijft is dit wel het geval.
Op grond van artikel 7 van het Bevt moet voor de A59 worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
De onderstaande tekst is gebaseerd op de beoordeling door de Veiligheidsregio Brabant Noord. Deze beoordeling is opgenomen in bijlage 3. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.
Bestrijdbaarheid
Bij het scenario toxische wolk zal de brandweer proberen de toxische wolk neer te slaan. Bij een snelle
verspreiding van de toxische wolk zal dit echter beperkt effect hebben. De bestrijdbaarheid wordt om deze
reden als matig beoordeeld.
Voor het scenario BLEVE geldt dat snel gestart moet worden met het effectief koelen van de tank. Op snelwegen ontbreekt hiervoor voldoende bluswater. Om deze reden zullen de hulpdiensten defensief optreden en zich richten op het ontruimen van een invloedsgebied. De bestrijdbaarheid wordt om deze reden als matig-slecht beoordeeld.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Voor het scenario BLEVE geldt dat ondanks de kleine kans op letsel binnen door te vluchten het risico nog op letsel nog kleiner wordt. Via de Broekhok kan men in zuidelijke richting van de A59 af vluchten.
Voor het scenario toxisch geldt schuilen als beste handelingsperspectief. Nieuwbouwwoningen bieden als gevolg van energieprestatie-eisen een goede bescherming bieden tegen het binnen dringen van schadelijke stoffen.
Via NLAlert en social media kunnen bewoners geïnformeerd en geïnstrueerd worden hoe te handelen op
een dreigend incident. Gezien de aard en de activiteiten van de bestemming mag aangenomen worden dat de mate van zelfredzaamheid van de personen in het plangebied voldoende is. De veiligheidsregio adviseert om de toekomstige bewoners van het plangebied te informeren over de risico's van de nabijgelegen weg, en hoe te handelen wanneer er sprake is van een noodsituatie. Dit zal een positief effect hebben op de mate van zelfredzaamheid.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.
Bij het telen van bollen-, boom- en fruit in de open lucht kan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen van belang zijn. Dit vanwege mogelijk vrijkomende drift (verwaaiing van spuitvloeistof) bij het bespuiten. Er gelden, behoudens het niet mogen belasten van oppervlaktewater (Afdeling 3.5 van het Activiteitenbesluit), in Nederland geen wettelijke bepalingen over een minimaal aan te houden afstanden tussen de teeltgronden en voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige objecten, zoals woningen en bedrijven. In de bestemmingsplanpraktijk word daarom een vuistregel gehanteerd om een afstand van 50 meter aan te houden tussen een genoemde teelten en een gevoelige bestemming. Dit is een in de praktijk gegroeide indicatieve vuistregel.
Sinds 1 januari 2017 is het grond van het artikel 3.78a Activiteitenbesluit milieubeheer verplicht om bij open teelten te spuiten met een driftreductie van 75%. Uitgaande van deze verplichte spuitmethode is middels de onderzoeksresultaten van de WUR te onderbouwen dat met een minimale afstand van 35 meter van de bebouwing tot de eerste bomenrij er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Planspecifiek
De woonbestemming in het plangebied ligt niet binnen 100 meter van een fruit- of laanboomgaard. Gezien de afstand en het verplichte gebruik van driftreducerende technieken kan worden geconcludeerd dat de het gebruik van gewasbestrijdingsmiddelen op nabijgelegen percelen het goede woon- en leefklimaat in het plangebied niet zal schaden. Het aspect 'spuitzonering' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
In 2005 heeft de Staatssecretaris van VROM een beleidsadvies voor bovengrondse hoogspanninglijnen geformuleerd. Bij de vaststelling van streek- en bestemmingsplannen en van de tracés van bovengrondse hoogspanningslijnen, dan wel bij wijzigingen in bestaande plannen of van bestaande hoogspanningslijnen, wordt geadviseerd om zo veel als redelijkerwijs mogelijk is te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla (de magneetveldzone).
Bovenstaande betekent dat er geen gevoelige bestemmingen (voor hoogspanninglijnen zijn dit woningen en scholen, crèches en kinderopvang) waar langdurig verbleven wordt (tenminste 14-18 uur per dag gedurende minimaal één jaar) opgericht mogen worden binnen de magneetveldzone van 0,4 microtesla.
De magneetveldzone is de strook grond die zich aan beide zijden langs de hoogspanningslijn uitstrekt en waarbinnen het magneetveld gemiddeld over een jaar hoger dan 0,4 microtesla is of in de toekomst kan worden. Het magneetveld rond een hoogspanningslijn is afhankelijk van een aantal eigenschappen van de lijn. Een belangrijke bepalende eigenschap is de capaciteit van de lijn. Deze wordt op zijn beurt weer bepaald door het spanningsniveau van de lijn en de stroomsterkte die door de lijn kan lopen. Omdat de stroomsterkte die door een hoogspanningslijn loopt varieert met de tijd (bijvoorbeeld afhankelijk is het moment van de dag en de dag in het jaar) kan het over het jaargemiddelde magneetveld het beste berekend worden.
Planspecifiek
Op een afstand van ongeveer 3,4 kilometer van het plangebied ligt een hoogspanningslijn. Gelet op de afstand tussen het plangebied en deze lijn zal de hoogspanningslijn het won- en leefklimaat in het plangebied niet beïnvloeden.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect hoogspanningsleidingen.
Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:
M.e.r.-beoordeling
Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:
Planspecifiek
Het onderhavige plan behelst de realisatie van één woning en blijft daarmee (ver) onder de drempel uit artikel D.11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Daarom is een vormvrije m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet mer-plichtig.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid Waterschap Aa en Maas
Voor dit plan is het beleid van Waterschap Aa en Maas mede van belang. De volgende drie principes zijn richtinggevend bij de advisering over ruimtelijke plannen:
Het Waterschap hanteert geen verplichting tot hemelwaterberging bij een toename van het verhard oppervlakte van minder dan 2.000 m². Voor een toename van het verhard oppervlak tussen de 2.000 m2 en 10.000 m2 kan de volgende rekenregel worden toegepast voor het berekenen van de benodigde compensatie:
Benodigde compensatie (in m³) = Toename verhard oppervlak (in m²) * Gevoeligheidsfactor * 0,06
De gevoeligheidsfactor zegt iets over de kenmerken van een gebied (droogte, kans op overstroming, ligging ten opzichte van natuurgebieden en bebouwde kom). De gevoeligheidsfactor is bepaald op de 'Kaart Algemene Regel afvoer regenwater door verhard oppervlak' van de waterschappen. Er zijn drie mogelijke waarden: laag (¼), gemiddeld (½) en hoog (1).
De factor 0,06 m vertegenwoordigt een maatgevende bui van 60 mm per uur (600 m³/ha).
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Watertoets
Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld. Hieruit blijkt dat er geen (beschermingszones van) beschermde waterkeringen/watergangen in het plangebied liggen.
Grondwater
Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Heesch, op een hoogte van circa 7,7 m +NAP (Bron: AHN).
De bodem ter plaatse bestaat uit zand (bron: DINOloket). Op ongeveer 400 m ten zuidoosten van het plangebied bevindt zich een peilbuis (nr. B45E0128-001). Volgens deze peilbuis heeft de grondwaterstand in de periode januari 2000 t/m maart 2012 niet hoger gestaan dan 6,95 m +NAP en niet lager dan 5,50 m +NAP. De gemiddelde grondwaterstand in deze peilbuis was 6,30 m +NAP. Voor het plangebied betekent dat naar verwachting deze grondwaterstand ongeveer 0,10 m hoger staat, dus niet hoger dan 7,05 m+NAP en niet lager dan 5,60 m +NAP en het gemiddelde op 6,40 m +NAP.
Hemelwater
Vanuit het gemeentelijk waterbeleid dient hemelwater op eigen terrein geborgd te worden. Het plan voorziet hierin. Het terrein heeft een oppervlakte van ca. 950 m2 en is in de huidige situatie geheel verhard. Met dit initiatief neemt de oppervlakte aan verharding in het plangebied af. In de nieuwe situatie zal hier een nieuwe woning van ca. 100 m2 worden gerealiseerd, en zal een oprit worden aangelegd met ruimte voor twee parkeerplaatsen en overige verharding ten behoeve van de woonfunctie. In deze berekening wordt aangenomen dat deze verharding een totaal oppervlak van maximaal 100 m2 zal hebben, voor een totaal verhard oppervlak van ca. 200 m2 in het plangebied. De gevoeligheidsfactor van dit gebied is 1. De aan te leggen compensatie bedraagt hiermee (200*1*0,06=) 12 m3. De overige delen van het perceel bestaan uit onverhard gebied waar het regenwater kan infiltreren, en waar voldoende ruimte aanwezig is om deze waterberging aan te leggen. Bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woning zal het definitieve ontwerp van de woning worden ingediend, met daarbij ook een uitgewerkt initiatief voor de inrichting van de hemelwaterberging op basis van het definitieve ontwerp.
Riolering
Het afvalwater van de woning kan via de bestaande riolering afgevoerd worden. Hiervoor zal de woning op het rioleringsnet worden aangesloten. Deze aansluiting zal alleen voor het afvalwater van de woning gebruikt worden.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Voor het initiatief is een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd. Het rapport van dit onderzoek is na te lezen in bijlage 5. De resultaten van dit onderzoek zijn hieronder uitgewerkt.
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk
Brabant. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op 15,7 kilometer afstand, het Natuurnetwerk Brabant ligt op 340 meter afstand. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde
situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden, waaronder stikstofdepositie, geen sprake. Het onderzoek adviseert dan ook dat een voortoets stikstofdepositie niet nodig is voor dit initiatief. Dit is in lijn met de nieuwe voorlopige werkwijze Aanpak Stikstof van de gemeente Bernheze, zoals vastgesteld door het college op 17 maart 2020. Deze aanpak geeft aan dat voor woningbouw onder de 50 woningen, gasloos, op 7 km van een Natura2000 gebied en op zandgrond geen berekening hoeft worden aangeleverd. Zij baseert zich hierbij op de Handreiking woningbouw en AERIUS van de Rijksoverheid. Hieruit blijkt dat tot 50 woningen voor zowel de realisatie- als gebruiksfase geen stikstofdepositie verwacht wordt.
Soortenbescherming
De planlocatie heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels welke niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming. Nader onderzoek naar mogelijk aanwezige diersoorten is niet nodig.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot ecologie. Wel dient tijdens de uitvoering van de werkzaamheden rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels in het kader van Algemene zorgplicht.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het plangebied wordt ontsloten via de Broekhoek. Op basis van de van de publicatie 317: Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie van het CROW kan de huidige functie worden gezien als een "Groothandel specialist". deze functie heeft een verkeersgeneratie van minimaal 37,4 verkeersbewegingen per dag in de rest van de bebouwde kom in een weinig stedelijke gemeente. Een vrijstaande koopwoning, zoals in dit bestemmingsplan gerealiseerd wordt, heeft een verkeersgeneratie van maximaal 8,6 verkeersbewegingen per dag. Met het beëindigen van de bestaande detailhandel en de realisatie van een vrijstaande woning zal dus het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied afnemen. De Broekhoek kan alle verkeersbewegingen in de toekomstige situatie verwerken.
Voor grondgebonden woningen geldt op basis van de Parkeernormennota gemeente Bernheze een parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per woning. De benodigde parkeerplaatsen worden op eigen terrein gerealiseerd. Op het terrein is voldoende ruimte aanwezig voor het inrichten van deze parkeerplaatsen.. Met behulp van een voorwaardelijke verplichting in de regels van dit bestemmingsplan wordt gegarandeerd dat er voldoende parkeerplaatsen bij de woning worden gerealiseerd.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Op de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Bernheze liggen op het plangebied de aanduiding 'Historische bebouwingsconcentraties' en de aanduiding 'Oude akkers (esdek)', en is de Broekhoek aangewezen als een 'Oud wegtracé - redelijk hoge waarde'. Onderstaande een uitsnede van de cultuurhistorische waardenkaart.
Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart, plangebied blauw omcirkeld
In de omgeving van het plangebied zijn geen akkers meer aanwezig. Dit initiatief zal dan ook geen invloed hebben op de cultuurhistorische waarden van deze. Om de cultuurhistorische waarde van de historische bebouwingsconcentratie te bewaren, zal de nieuwe woning worden gerealiseerd met een vergelijkbare vorm, aangezicht en materiaalgebruik als de bebouwing in de omgeving. Langs de Broekhoek, buiten de grenzen van het plangebied, staan meerdere monumentale bomen. Deze worden niet verplaatst of beschadigd als gevolg van dit plan. Het bouwvlak van de woning ligt op een zodanige afstand van deze bomen en de inrit en parkeervakken zijn zodanig gepositioneerd, dat deze het duurzaam behoud van deze bomen (bovengronds / ondergronds) niet schaadt. In dit plan worden de randvoorwaarde en eisen omschreven op de bomenposter 'werken rondom bomen' (zie bijlage 6) van het norminstituut bomen gevolgd. Deze ontwikkeling zal geen invloed hebben op de cultuurhistorische waarde van de Broekhoek.
Archeologie
Het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Deze dubbelbestemming is gebaseerd op de archeologische waardenkaart van de gemeente. Binnen deze dubbelbestemming is voor het realiseren of slopen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2500 m2 en dieper dan 40 centimeter een archeologisch onderzoek vereist. Zowel de bestaande bebouwing als de nieuwe woning hebben een kleiner oppervlak. Voor dit initiatief is dan ook geen archeologisch onderzoek nodig. Om de archeologische waarden in de bodem ook in de toekomst te beschermen, wordt de dubbelbestemming uit het geldende bestemmingsplan in dit wijzigingsplan overgenomen.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het wijzigingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het wijzigingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend wijzigingsplan bevat de volgende bestemmingen:
In de algemene gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om te garanderen dat er voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp wijzigingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het plan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpwijzigingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het plan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Dit wijzigingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de provincie omdat geen sprake is van een bovenlokaal belang. Samen met het waterschap Aa en Maas zijn de aan de orde zijnde waterhuishoudkundige aspecten behandeld. Over de gewenste situatie bestaat overeenstemming.
Er is geen formele inspraakprocedure doorlopen. Het plan is direct als ontwerp ter inzage gelegd. De omwonenden zijn geïnformeerd over het plan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 22 april 2021 t/m 2 juni 2021 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is een zienswijze ingediend door de provincie. Als gevolg van deze zienswijze is een algemene wijzigingsbevoegdheid in de regels geschrapt.