Plan: | Kamersche Hoef |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1721.BPKamerschHoef-vg01 |
Om de (toekomstige) woonbehoefte binnen de kern Heeswijk-Dinther op te vangen, wordt in het gebied direct ten westen van de bestaande kern, gedeeltelijk op de gronden van een voormalig paardenpension aan de Lariestraat 23(a), het nieuwe woongebied 'Kamersche Hoef' gerealiseerd met circa 143 woningen in een mix van woningtypen.
Voor de ontwikkeling van de woongebieden is gekozen voor een globale eindbestemming, die de nodige flexibiliteit bevat. Deze opzet maakt het mogelijk om de definitieve stedenbouwkundige verkaveling van de woonbuurt in een later stadium op ondergeschikte onderdelen te wijzigen en – waar nodig - te verfijnen.
Het plangebied is gelegen direct ten westen van de kern Heeswijk-Dinther, enigszins verscholen achter (en ingeklemd tussen) de bebouwingslinten Herpersteeg, Lariestraat en Veldstraat. Aan de oostzijde grenst het plangebied aan de achterste en zijdelingse perceelsgrenzen van de woningen aan het Hopveld.
Het deel van het plangebied waar de nieuwe woningen zijn voorzien, staat kadastraal bekend als gemeente Heeswijk-Dinther, nr's 244, 1.088, 1.197 (deels), 1.478 (deels), 2.477, 2.493, 2.494, 2.495, 2.619, 2.620, 2.621, 2.622 en 3.017 (deels) en heeft een oppervlakte van circa 53.000 m².
Het voormalig agrarisch bedrijf aan de Lariestraat 23(a) is om planologische redenen meegenomen in de begrenzing van het plangebied. Dit deel van het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Heeswijk-Dinther, nr's 2.408, 2.771 en 2.772 (deels) en heeft een oppervlakte van circa 3.700 m².
Navolgende afbeeldingen tonen globaal de ligging en begrenzing van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
Globale ligging plangebied in relatie tot kern Heeswijk-Dinther (rode omcirkeling)
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering)
Voor de in dit bestemmingsplan begrepen gronden gelden momenteel de bestemmingsplannen:
Uitsnede verbeelding geldende bestemmingsplannen (rode omkadering)
Ter plaatse van het plangebied geldt – tot het voorliggende bestemmingsplan in werking is getreden - grotendeels de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden'. Aan de noordzijde is een deel van het plangebied voorzien van een agrarisch bouwvlak en de functieaanduiding 'agrarisch bedrijf'. Binnen het agrarisch bouwvlak is maximaal één bedrijfswoning toegestaan.
Aan de oostzijde heeft een klein deel van het plangebied de bestemming 'Agrarisch', 'Wonen' of 'Water'.
Het hele plangebied is tevens voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3'.
Op grond van de agrarische bestemmingen is het bouwen van burgerwoningen niet toegestaan. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken, is het noodzakelijk een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.
Inleiding en beschrijving plangebied
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.
Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.
Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.
Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Heeswijk en Dinther zijn ontstaan op de oeverwal die tussen de beekdalen van de Aa en Leijgraaf is gelegen. Op de brede dekzandrug zijn twee kernen ontstaan te midden van een complex van akkers en weilanden, waar een kleinschalig kampenlandschap is ontstaan.
Topografische situatie (kaartbeeld 1950) (bron: Kadaster)
In de loop van de geschiedenis zijn de kernen Heeswijk en Dinther aan elkaar gegroeid. Dit gebeurde initieel door intensivering van de lintbebouwing langs de doorgaande verbindingen in oost-west richting. Vanaf de jaren '60 en '70 van de 20e eeuw nam de aanwas van woningen toe en kreeg Heeswijk Dinther, via opeenvolgende planmatige uitbreidingen tussen de doorgaande linten, geleidelijk haar huidige stedenbouwkundige structuur. Deze wordt gekenmerkt door de aaneengesloten lintbebouwing van de voormalige kernen, parallel aan het dal van de Aa.
Na de samenvoeging is tussen Heeswijk en Dinther, rondom Plein 1969, een nieuw dorpscentrum met winkels en voorzieningen gerealiseerd. De centrale ruimtes van de vroegere dorpen (met karakteristieke open ruimtes en monumentale bomen) zijn, net als de historische lintstructuur, nog herkenbaar. Uitbreidingen van de kern liggen met name aan de noordzijde van de oorspronkelijke lintbebouwing. Aan de oostzijde van de kern ligt een klein bedrijventerrein, dat qua maat en schaal bij de kern past.
Topografische situatie (kaartbeeld 2019) (bron: Kadaster)
Heeswijk-Dinther heeft aan de noordzijde van de kern, richting de Leijgraaf, een kleinschalige, rafelige dorpsrand met waterlopen, bomenrijen en bosjes. Aan de zuidzijde, richting de Aa, is sprake van een meer transparante overgang tussen het dorp en het beekdal. De laanbeplanting langs de Hoofdstraat is op enkele plaatsen onderbroken. Enkele oude wegen verbinden, met veelal restanten van laanbeplanting, de historische centra met het buitengebied. In Heeswijk vormt de Abdij van Berne met bijbehorende lanen een karakteristiek element in de groenstructuur. De monumentale beplanting rond de abdij staat niet in relatie met de groenstructuur van Dinther en langs de Hoofdstraat. De dorpsranden zijn over het algemeen zacht te noemen, met uitzondering van de harde rand langs de uitbreiding aan de noordzijde van de kern.
Op grond van de bestaande ruimtelijk-functionele structuur zoals hiervoor geschetst, is een set uitgangspunten geformuleerd voor de wenselijke ruimtelijk-functionele ontwikkeling van de kern:
De westelijke kernrandzone ligt globaal ingeklemd tussen de beekdalen van de Aa in het zuiden en de Leijgraaf in het noorden. Het gebied kan worden gekenschetst als een waardevol en kleinschalig cultuurhistorisch landschap, met nog zichtbare authentieke elementen zoals akkers, reliëf en verkavelingsstructuren. De westflank van de dorpskern wordt gedragen door de Gouverneursweg, het historische lint richting Middelrode dat de dekzandrug langs de Aa volgt. Ook de agrarische linten Veldstraat en Kameren - Fokkershoek volgen de glooiingen parallel aan de dekzandrug. Het gebied tussen de linten Veldstraat en Kameren - Fokkershoek betreft een oude langgerekte es die nog intact is.
De linten Gouverneursweg en Kameren – Fokkershoek - Herpersteeg worden deels begeleid door dubbele bomenrijen, maar deze stoppen in de kernrandzone. Langs het lint Veldstraat ontbreekt een structurerende laanbeplanting. Het gebied wordt gekenmerkt door een veelheid aan functies, variërend van gerenoveerde woonboerderijen tot kleinschalige bedrijvigheid. Tevens zijn er enkele grondgebonden agrarische bedrijven. Het gebied heeft een afwisselend en groen karakter met een goede balans tussen ruimte en massa. Er is een aantal bepalende doorzichten aanwezig, die het gebied visueel verknopen met de omgeving, zoals de historische es.
In de bestaande situatie heeft het voorliggende plangebied een landelijk karakter en is gelegen direct grenzend aan het bestaande woongebied van Heeswijk-Dinther, meer precies de bebouwing rondom het Hopveld.
De betreffende gronden zijn grotendeels in gebruik als (paarde)weiland c.q. grasland, waardoor het plangebied een overwegend groen en open karakter heeft. In het plangebied zijn enkele sloten aanwezig.
De bestaande bebouwing in het plangebied bestaat uit een paardenstal met werkplaats en enkele kleinere schuren en een afdak ter hoogte van Lariestraat 21 en 23a (= noordzijde). Ook ter hoogte van Veldstraat 36a (=zuidoostzijde) staat een schuur die voor het grootste deel in het plangebied staat.
Impressie hoek Veldstraat - Herpersteeg (zuidwestelijke hoek plangebied) in noordoostelijke richting
Van noord naar zuid, door het midden van het plangebied, loopt een ondiepe watergang die het grootste deel van het jaar droog staat. Direct ten noorden van het plangebied zijn (woon)boerderijen gelegen en ten oosten van het plangebied burgerwoningen. Aan de westzijde van het plangebied, langs de Herpersteeg, is een bomenrij aanwezig.
Impressie vanaf de Veldstraat (zuidoostelijke hoek plangebied) in noordelijke richting
Bij een stedelijke invulling van het plangebied wordt bij de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting rekening gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren, zowel die in het plangebied zelf als in de omgeving. In navolgende paragrafen worden deze beschreven, waarbij wordt toegelicht hoe het planvoornemen hierbij aansluit.
Vertrekpunt bij de planbeschrijving is een beschrijving van de ruimtelijke structuur van Heeswijk-Dinther, in de context van de westelijke kernrandzone rond deze kern. Dit is beschreven in subparagraaf 2.2.2. Vanuit deze context wordt in subparagraaf 2.2.3 de vertaalslag gemaakt naar de ontwikkelde stedenbouwkundige opzet, het stedenbouwkundig concept, zoals dat voor het plan is ontwikkeld. Aanvullend wordt daarbij nader ingegaan op de aspecten bebouwingsstructuur en woningbouwprogramma (2.2.4), groen en water (2.2.5 ) en de nagestreefde beeldkwaliteit (2.2.7). Tenslotte wordt in subparagraaf 2.2.8 kort ingegaan op de kwaliteitsverbetering van het landschap.
Kernranden, zo ook rond Heeswijk-Dinther, vormen het snijvlak tussen woonkern en buitengebied en herbergen dikwijls een mix aan functies, zoals woningen, (agrarische) bedrijven, sportvelden, begraafplaatsen en volkstuinen. De provincie Noord-Brabant beschrijft de 'kernrandzone' als het overgangsgebied gelegen langs het bestaand stedelijk gebied en binnen het agrarisch gebied met daarin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar en met een ondergeschikte of afnemende agrarische functie (bron: toelichting Verordening ruimte Noord-Brabant).
(Historische) context - ontwikkeling Heeswijk-Dinther
Heeswijk en Dinther zijn ontstaan op de oeverwal die tussen de beekdalen van de Aa en Leijgraaf is gelegen. Op de brede dekzandrug zijn twee kernen ontstaan te midden van een complex van akkers en weilanden, waar een kleinschalig kampenlandschap is ontstaan. Door uitbreiding van de bebouwing op aangrenzende akkers zijn de kernen Heeswijk en Dinther aan elkaar gegroeid. De ruimtelijke structuur wordt bepaald door de aaneengesloten lintbebouwing van de voormalige kernen, parallel aan het dal van de Aa.
Na de samenvoeging is tussen Heeswijk en Dinther, rondom Plein 1969, een nieuw dorpscentrum met winkels en voorzieningen gerealiseerd. De centrale ruimtes van de vroegere dorpen (met karakteristieke open ruimtes en monumentale bomen) zijn, net als de historische lintstructuur, nog herkenbaar aanwezig. Uitbreidingen van de kern liggen met name aan de noordzijde van de oorspronkelijke lintbebouwing. Aan de oostzijde van de kern ligt een klein bedrijventerrein, dat qua maat en schaal goed bij de kern past.
Heeswijk-Dinther heeft aan de noordzijde van de kern, richting de Leijgraaf, een kleinschalige, rafelige dorpsrand met waterlopen, bomenrijen en bosjes. Aan de zuidzijde, richting de Aa, is sprake van een meer transparante overgang tussen het dorp en het beekdal. De laanbeplanting langs de Hoofdstraat is op enkele plaatsen onderbroken. Enkele oude wegen verbinden, met veelal restanten van laanbeplanting, de historische centra met het buitengebied. In Heeswijk vormt de Abdij van Berne met bijbehorende lanen een karakteristiek element in de groenstructuur. De monumentale beplanting rond de abdij staat niet in relatie met de groenstructuur van Dinther en langs de Hoofdstraat. De dorpsranden zijn over het algemeen zacht te noemen, met uitzondering van de harde rand langs de uitbreiding aan de noordzijde van de kern.
Uitgangspunten voor toekomstige ontwikkeling
In de Gebiedsvisie bebouwingsconcentraties Bernheze (zie subparagraaf 3.3.2 voor een uitgebreidere beschrijving) zijn de volgende uitgangspunten benoemd voor de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van Heeswijk-Dinther die relevant zijn voor het plangebied:
Analyse westelijke kernrandzone
De westelijke kernrandzone van Heeswijk-Dinther heeft een afwisselend en groen karakter met een goede balans tussen ruimte en massa. Er is een aantal bepalende doorzichten aanwezig die het gebied visueel verknopen met de omgeving, zoals de historische es.
Het historische lint van Heeswijk (Gouverneursweg) volgt westwaarts richting Middelrode de dekzandrug langs de Aa. Ook de agrarische linten Veldstraat en Kameren-Fokkershoek-Herpersteeg volgen de glooiingen parallel aan de dekzandrug. Deze landschappelijke eenheid ligt ingeklemd tussen de beekdalen van de Leijgraaf in het noorden en de Aa in het zuiden. Dit gebied is een waardevol en kleinschalig cultuurhistorisch landschap met nog zichtbare authentieke (agrarische) elementen zoals akkers, reliëf en verkavelingsstructuren. Het gebied tussen de linten Veldstraat en Kameren-Fokkershoek-Herpersteeg betreft een oude langgerekte es die nog intact is (groene lob I). Dit is een waardevol element.
De linten Gouverneursweg en Kameren - Fokkershoek - Herpersteeg worden deels begeleid door een dubbele bomenrij, maar deze stoppen in de kernrandzone. Het gebied tussen de linten wordt gekenmerkt door een veelheid aan functies variërend van gerenoveerde woonboerderijen tot kleinschalige bedrijvigheid. Tevens zijn er enkele grondgebonden agrarische bedrijven, waarbij de zone ten noorden van de Veldstraat juist opvalt door het open landschapsbeeld. Dit komt door de afwezigheid van opgaande groenstructuren en bebouwing langs deze zijde van de straat.
Het gebied heeft een afwisselend en groen karakter met een goede balans tussen ruimte en massa. Er is een aantal bepalende doorzichten aanwezig die het gebied visueel verknopen met de omgeving, zoals de historische es. Het verder verdichten van de linten Gouverneursweg en Kameren - Fokkershoek - Herpersteeg is niet wenselijk. Waar de landschappelijke inpassing rondom de voormalige hoeves sterk is, met grote, groene tuinen, is deze rondom agrarische bedrijven matig en kaal.
Een grootschaligere uitbreiding van de dorpsrand van Heeswijk kan in deze zone gevonden worden met de Herpersteeg als absolute grens. Dit heeft geleid tot de aanduiding van de woningbouwgebieden Kamersche Hoef (opgenomen in onderhavig bestemmingsplan) en Heeswijkse Akkers (bestemmingsplan vastgesteld in oktober 2022), aangeduid op navolgend kaartbeeld en ook als zodanig opgenomen in de gebiedsvisie bebouwingsconcentraties (zie subparagraaf 3.3.2):
Ligging woningbouwgebieden Kamersche Hoef en Heeswijkse Akkers
De basis voor het stedenbouwkundig concept voor Kamersche Hoef wordt gevormd door een centrale, min of meer, haakvormige ontsluitingsweg (in het uiteindelijke stedenbouwkundig plan is dit voor (vracht)autoverkeer gewijzigd naar een p-vormige ontsluitingsstructuur) die begeleidt wordt door een langgerekte structuur waarin waterberging kan plaatsvinden. Hierlangs is een meer dorps woonmilieu gesitueerd. Dit komt niet alleen tot uiting in de stedenbouwkundige opzet, maar ook in de architectuur en de inrichting van de openbare ruimte.
Aan de groene wiggen vormt zich een meer landelijk woonmilieu. De landschappelijk ingerichte zone langs de Herpersteeg draagt hier aan bij. Het centrale hofje en de brede profielen verbinden beide zones. In het hofje is geen autoverkeer aanwezig, waardoor een prettig verblijfsmilieu ontstaat.
Het plangebied ligt niet direct aan de bestaande linten, maar vormt een min of meer autonoom nieuw woongebied. Alleen aan de zijde van de Veldstraat (= zuidzijde) presenteert het plangebied zich naar de omgeving toe. Het woongebied ontsluit zich via de Veldstraat, daarnaast is er een calamiteitenroute en langzaamverkeersverbinding aanwezig in het zuidoosten van het plangebied. Er komt geen directe autoverbinding met de Herpersteeg en de Lariestraat aan de noordzijde. Wel worden er aan de (noord-)oost- en westzijde van het plangebied langzaamverkeersverbindingen gerealiseerd om het plan Kamersche Hoef te vervlechten met zijn omgeving.
In het woongebied is ruimte voor een mix aan (hoofdzakelijk) grondgebonden woningtypen, zowel vrijstaande, twee-aaneengebouwde en aaneengebouwde woningen alsmede patiowoningen en beneden-/bovenwoningen krijgen een plek in het plan. De bebouwing heeft een gevarieerd karakter, wat tot uitdrukking komt in de maat, schaal en architectuur van de woningen. Doordat alle woningen worden uitgevoerd in één of twee lagen met een kap, komt een dorps beeld tot stand.
Op navolgende stedenbouwkundige (proef)verkaveling is voorzien in 143 woningen in totaal, waarvan circa 60 % binnen het betaalbare segment valt (onder de NHG-gens):
Stedenbouwkundige proefverkaveling (Bron: Buro Waalbrug, d.d. 14 juni 2023)
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 143 nieuwe woningen mogelijk. Om de nodige flexibiliteit te behouden, is het woningbouwprogramma niet in een keurslijf gegoten. Dat betekent dat binnen de bestemming 'Woongebied' niet alleen vrijstaande woningen gebouwd kunnen worden, maar ook twee-aaneengebouwde woningen, patiowoningen, aaneengebouwde woningen en (daar waar specifiek aangeduid) gestapelde woningen.
Deze proefverkaveling voorziet in de bouw van de volgende woning: 8 vrijstaande koopwoningen, 20 twee-aaneengebouwde koopwoningen, 10 patio(koop)woningen, 65 aaneengebouwde koopwoningen, 28 aaneengebouwde sociale huurwoningen en 12 beneden-/bovenwoningen (sociale huurappartementen). Een deel van de koopwoningen zal ook door middel van (collectief) particulier opdrachtgeverschap gerealiseerd worden. In totaal 143 woningen.
Het voornoemde programma is gebaseerd op de meest recente stedenbouwkundige uitwerking van het woongebied, maar vormt nadrukkelijk geen blauwdruk. De definitieve verkaveling en differentiatie in het woningbouwprogramma kan op (ondergeschikte) onderdelen nog wijzigen. Het bestemmingsplan biedt hiervoor de nodige ruimte.
Om planologische redenen is ook het gedeelte van het agrarisch bouwvlak van Lariestraat 23, dat buiten het nieuwe woongebied is gelegen, binnen de plangrens meegenomen. Het bouwvlak wordt verkleind door de zuidelijke grens in noordelijke richting te verplaatsen. De bestaande bedrijfsbebouwing, die nu buiten het bouwvlak is komen te liggen, krijgt de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2'. Op deze wijze wordt er voor gezorgd dat ook ter plaatse van de meest noordelijke nieuwbouwwoningen in het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
De verkaveling voorziet in een doorgaande openbaar groenstructuur, die de wegenstructuur in het plangebied begeleidt. Aan de westzijde zijn haaks hierop drie groene wiggen voorzien. Aan deze groene wiggen vormt zich een meer landelijk woonmilieu. De landschappelijk ingerichte zone langs de Herpersteeg draagt hier aan bij. Centraal in het plangebied is één concentratie voorzien in de vorm van een groen hofje. Een groot deel van de woningen in het plangebied is op één van deze wiggen of het hofje georiënteerd, waarmee deze een belangrijke rol spelen in de beleving van het gebied.
Bij inrichting en plantsoenkeuze verdient het aanbeveling om maximale ecologische meerwaarde te creëren en duurzaam beheer mogelijk te maken. In het deel ten westen van de westelijk brink (=westelijke poot ontsluitingsstructuur) met inbegrip van deze weg en de bijbehorende bermstrook, wordt een meer 'Landelijk - organisch' beeld nagestreefd. In de zone ten oosten daarvan een meer 'Dorps - gecultiveerd' beeld, zie verder navolgend beeld uit het beeldkwaliteitplan:
De openbare ruimte speelt een sleutelrol bij het bereiken van een klimaatadaptieve inrichting van het plangebied. Dit betekent niet alleen dat met het reduceren van het verhard oppervlak en de plaatsing van bomen het ontstaan van hittestress zoveel als mogelijk wordt voorkomen, maar ook dat het openbaar groen bijdraagt aan het bereiken van een toekomstbestendige waterhuishouding in het plangebied. Daarbij kan worden gedacht aan het vasthouden en zo nodig bergen van hemelwater, door het in onderling verband vormgeven van 'het grijs en het groen'.
Bij inrichting en plantsoenkeuze verdient het aanbeveling om maximale ecologische meerwaarde te creëren en duurzaam beheer mogelijk te maken.
De ontwikkeling van de nieuwe woonbuurten Heeswijkse Akkers en Kamersche Hoef heeft effecten op de hoeveelheid verkeer die over het wegennet wordt afgewikkeld. Om inzicht te krijgen in de verkeerskundige impact en mogelijk noodzakelijke maatregelen om een goede verkeersafwikkeling te garanderen, is een onderzoek verricht naar de verwachte verkeersgeneratie. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen als bijlage 1 bij deze toelichting. Ten behoeve van het onderzoek is gebruik gemaakt van het verkeersmodel BBMA.
Om te bepalen of de verwachte verkeersintensiteiten (motorvoertuigen per etmaal) toelaatbaar geacht mogen worden, is gebruik gemaakt van een toetsingskader. Dit toetsingskader biedt voor de afzonderlijk beoordeelde wegen de etmaalintensiteiten die bij de functie en inrichting van de betreffende weg passen. Dit is weergegeven in onderstaande tabel en kaartbeeld:
In navolgende tabel is voor de onderzochte wegen weergegeven wat de etmaalintensiteit in de huidige situatie is (Referentiesituatie) en wat de verwachte intensiteit zal zijn na realisatie van beide woonbuurten:
De grootste intensiteitstoenamen concentreren zich op de Veldstraat, de Abdijstraat en de Baron van Bogaerdelaan. In het toetsingskader is opgenomen dat er als gevolg van de woningbouw geen verkeerstoename mag plaatsvinden op de Veldstraat, de Dr. Boutkanstraat en de Abdijstraat. Op basis van de verwachte intensiteiten in de basissituatie, kan gesteld worden dat het niet wenselijk is de woonwijken te realiseren zonder dat aanvullende maatregelen genomen worden op het wegennet.
Ten aanzien van mogelijke maatregelen zijn vier varianten onderzocht:
Voor de afzonderlijke vier varianten is onderzocht welke effecten ze naar verwachting hebben op de verkeersafwikkeling, waarbij het toetsingskader is gehanteerd om tot een onderling vergelijkbare afweging te komen. De samenvattende resultaten van deze toetsing zijn schematisch als volgt weergegeven:
Geadviseerd wordt om variant 4 te realiseren: een knip op de Veldstraat tussen de wijk Kamersche Hoef en de Dr. Boutkanstraat inclusief de aanleg van een verbindingsweg door de wijk Heeswijkse Akkers, die zowel aansluit op de Veldstraat als de Hoofdstraat.
Hiermee wordt het verkeer verdeeld over de Lariestraat en Hoofdstraat, beide beschikken over voldoende capaciteit om deze toename op te vangen. Verder heeft het realiseren van de verbindingsweg door Heeswijkse Akkers een positief effect op de bereikbaarheid van de wijk, zowel voor bewoners als voor hulpdiensten. Daarnaast is er geen toename, maar zelfs een afname van intensiteiten waarneembaar op de Veldstraat en blijven de intensiteiten op de Abdijstraat na realisatie van de woningbouw bij variant 4 nagenoeg gelijk.
Met de stedenbouwkundige opzet zoals deze voor het plan Kamersche Hoef is ontwikkeld, wordt invulling gegeven aan de verkeerskundige structuur zoals deze in variant 4 is geschetst. Het plangebied wordt voor snelverkeer ontsloten middels een interne p-vormige ontsluiting die op één punt aansluit op de Veldstraat.
Ten oosten van de ontsluiting van het plangebied komt een knip komt voor snelverkeer in de Veldstraat, ten westen van de aansluiting met de Dr. Boutkanstraat. Met deze flankerende maatregel wordt voorkomen dat de Veldstraat wordt benut door doorgaand (sluip)verkeer. Dit betekent in de praktijk dat het verkeer dat van het plangebied naar het dorp wil rijden, via de nieuwe doorsteek in de nog te realiseren wijk Heeswijkse Akkers richting de Hoofdstraat en zo verder naar het centrum kan rijden. De gemeenteraad heeft het bestemmingsplan voor de wijk 'Heeswijkse Akkers' met daarin de ontsluitingsweg op 6 oktober 2022 vastgesteld, waarmee de realisatie van de verbindingsweg planologisch verzekerd is.
Ten behoeve van de nadere sturing op de ruimtelijke verschijningsvorm van woningen binnen het plangebied, is een beeldkwaliteitplan opgesteld, wat als bijlage 2 bij de toelichting is opgenomen. Dit beeldkwaliteitplan onderscheidt drie deelgebieden 'Dorp', 'Landschap' en 'Lint', waarvoor onderling onderscheidende welstandscriteria zijn geformuleerd.
Het onderscheidt tussen de deelgebieden wordt gemaakt door de stedenbouwkundige opzet en de variatie in architectuur en inrichting van de openbare ruimte. De woningen langs de zuidelijk gelegen Veldstraat onttrekken zich enigszins aan het geheel. Deze voegen zich in de landelijke bebouwing van het lint en markeren de entree van het achterliggend woongebied.
Het Dorpse woonmilieu kenmerkt zich door een meer rigide en orthogonale opzet. De oostelijke laan en de centrale hofjes dragen bij aan deze beleving. In de architectuur en de inrichting van de openbare ruimte wordt een uniform beeld nagestreefd, wat de samenhang van het dorpse woonmilieu benadrukt.
Het landelijk woonmilieu kent een minder strenge opzet. Hier is meer ruimte voor variatie. Woningen zijn meer geïndividualiseerd, al vertonen ze een sterke samenhang in architectuur. De openbare ruimte is meer organisch vormgegeven met diversiteit in groen. De westrand fungeert als groene overgangszone naar het buitengebied aan de overzijde van de Herpersteeg.
Op grond van artikel 3.9 van de Interim Omgevingsverordening van de Provincie Noord-Brabant is het volgende van toepassing:
"Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.'
Voor meer informatie over de kwaliteitsverbetering van het landschap wordt verwezen naar subparagraaf 3.2.2 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant van de toelichting.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), waarin het Rijk een lange termijn visie geeft op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt keuzes te maken. Bij de afweging van keuzes wordt bij voorkeur gekozen voor slimme combinaties van functies, wordt uitgegaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden en worden beslissingen niet uitgesteld of doorgeschoven.
De nationale belangen en opgaven waarop het Rijk wil sturen en richting wil geven, komen samen in de volgende vier prioriteiten:
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de prioriteiten uit de NOVI. De NOVI vormt geen belemmering voor dit plan.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het beleid, zoals beschreven in de voorganger van de NOVI, oftewel de SVIR. Op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt, vervalt het Barro. De regels van het Barro worden dan vervangen door het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Het Bkl wordt de uitwerking, in regelgeving, van het beleid dat in de NOVI staat. Zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is, is het Barro nog van toepassing.
In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Planspecifiek
In het Barro worden geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied.
De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven: "De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied."
Planspecifiek
Het woonbeleid van de gemeente Bernheze is verankerd in de 'Woonvisie 2022 - 2026'. Uit deze visie blijkt dat er gemeentebreed een behoefte bestaat aan 1.160 nieuwe woningen in de planperiode, waarvan 232 woningen zijn toebedeeld aan de kern Heeswijk-Dinther. De voorliggende ontwikkeling voorziet concreet in 143 nieuwe woningen en is opgenomen in het woningbouwprogramma van de gemeente Bernheze. Daarnaast is het plan op 23 november 2022 ingebracht in het regionale afstemmingsoverleg en akkoord bevonden.
Kwalitatief gezien ligt de nadruk in de kern Heeswijk-Dinther op jongeren/starters en senioren.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een mix van een fors aantal (goedkopere) rijwoningen, beneden-/bovenwoningen, twee-aaneengebouwde woningen, patiowoningen en enkele vrijstaande koopwoningen, aansluitend bij de kwalitatieve behoefte binnen de gemeente Bernheze. Daarmee is de kwalitatieve behoefte aan woningen voldoende aangetoond.
Tot slot dient aangetoond te worden dat de ontwikkeling is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Onder bestaand stedelijk gebied wordt verstaan een “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur” (artikel 1.1.1 onder h Bro).
Binnen de gemeente Bernheze, en meer specifiek de kern Heeswijk-Dinther, is gezocht naar inbreidingsmogelijkheden voor nieuwbouw. Op dit moment is er nog een planvoorraad van circa 30 woningen in ontwikkeling en de uitbreidingslocatie Heeswijkse Akkers (70 woningen) aan de overzijde (=zuidzijde) van de Veldstraat. Er is geconstateerd dat de beschikbare inbreidingslocaties niet geschikt zijn voor een grootschalige toevoeging van grondgebonden woningen, maar hooguit geschikt voor maximaal vijf grondgebonden woningen. Omdat elders geen geschikte locaties beschikbaar waren om de kwantitatieve en kwalitatieve bouwopgave in te vullen, is gekeken naar uitbreidingsmogelijkheden in de kernrandzone. Het plangebied is geschikt bevonden als uitbreidingslocatie voor woningbouw, omdat het gebied aan de meeste zijden wordt omgeven door (woon)bebouwing. Dit wordt ondersteund door het feit dat de provincie Noord-Brabant het plangebied heeft aangewezen als zoekgebied voor verstedelijking. De nieuwe woningen worden geconcentreerd aan de rand van de bebouwde kom.
Het plangebied ligt daarnaast niet ver van de centrumvoorzieningen in Heeswijk-Dinther, waarmee wandelen en fietsen voor lokale verplaatsingen een volwaardig alternatief vormen. Daarnaast is het plangebied met het openbaar vervoer (buslijn 158 Den Bosch-Veghel v.v.) goed te bereiken. De dichtstbijzijnde bushalte ligt gemiddeld op circa 600 à 700 m loopafstand, aan de Hoofdstraat.
Ook is het plangebied in de gebiedsvisie bebouwingsconcentraties als 'reeds geplande afronding dorpsrand' (zie subparagraaf 3.3.2). Op strategische plekken kan de dorpsrand afgerond c.q. verdicht worden, mits voorkomen wordt dat er vanuit het buitengebied zicht is op onzorgvuldig vormgegeven achterkanten en hierdoor een rommelig beeld ontstaat. Doordat het voorliggende plangebied verscholen ligt achter de bestaande bebouwingslinten en slechts beperkt zichtbaar is vanuit het aangrenzende buitengebied, leidt de voorgenomen ontwikkeling niet tot een aantasting van het bestaande landschap. De overgang van het woongebied naar het buitengebied wordt bovendien zorgvuldig, groen en duurzaam vormgegeven, waarmee de bouw van de woningen passend is binnen de kaders van de gemeentelijke omgevingsvisie.
Gelet hierop wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
In het SVIR en Barro worden dan ook geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied. Er wordt voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De provincie Noord-Brabant heeft in december 2018 de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld. Deze Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren, met een doorkijk naar 2050. Dat gaat om ambities op gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Deze vier hoofdopgaven zijn belangrijk voor heel Brabant en spelen ook in de hele provincie. Dat betekent niet dat deze Brabantbreed op dezelfde manier worden opgepakt. Bij het uitwerken van een aanpak is het belangrijk om vanuit een gebiedspecifieke benadering de kansen en bedreigingen van de opgaven te benoemen en rekening te houden met de kansen vanuit andere hoofdopgaven. De basisopgave is echter de totstandkoming van een veilige en gezonde leefomgeving met een goed omgevingskwaliteit. Elke ontwikkeling in Brabant, klein of groot en waar dan ook, draagt bij aan de omgevingskwaliteit.
De omgevingsvisie geeft daarnaast aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
In de komende decennia is de kernopgave het toekomstbestendig maken van onze dorpen en steden. Transformatie van het stedelijk gebied wordt een belangrijke opgave. Het 'up to date' houden van het bestaand stedelijk gebied is essentieel voor een duurzame, sociale en economische ontwikkeling van de steden en dorpen van Brabant. De provincie zet ook in de nieuwe Omgevingsvisie in op duurzame verstedelijking. Dat betekent dat uitbreiding van het bestaande stedelijk gebied in steden en dorpen alleen wenselijk is vanuit kwalitatieve overwegingen en bij een concrete marktvraag. Herbestemmen is het nieuwe bouwen. Het beleid van de provincie richt zich dan ook op het opvangen van de lokale behoefte voor verstedelijking (wonen, werken en voorzieningen) in de bestaande kernen. Door de verstedelijking te concentreren zijn er meer mogelijkheden om een hoog voorzieningenniveau in stand te houden en verder te ontwikkelen.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de bouw van een nieuw woongebied met 143 woningen, direct achter de bestaande bebouwingslinten Herpersteeg, Lariestraat en Veldstraat, grenzend aan het bestaande stedelijke gebied van Heeswijk-Dinther. Door zorgvuldige inpassing van het woongebied wordt recht gedaan aan de historische gegroeide identiteit van de kern en het omliggende landschap. Bovendien wordt ingezet op een mix van vrijstaande, twee-aaneengebouwde, aaneengebouwde en patiowoningen, aansluitend bij de kwalitatieve vraag vanuit de woningmarkt (zie ook subparagraaf 3.1.3).
Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 25 oktober 2019 de ‘Interim omgevingsverordening Noord-Brabant’ vastgesteld. Net zoals de Omgevingswet een groot aantal wetten vervangt, zo vervangt de Brabantse omgevingsverordening een aantal provinciale verordeningen. Naast een omgevingsvisie moet de provincie vanuit de Omgevingswet ook een omgevingsverordening vaststellen voor haar grondgebied. In de omgevingsvisie staat wat de provincie wil bereiken en wat ze wil doen om dat te bereiken. Soms vraagt dat om een nadere uitwerking van beleid en maatregelen in een (beleids)programma, soms zijn er regels nodig om de ambities te realiseren.
In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.
De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de huidige regels zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd.
De volgende regels zijn relevant voor het plangebied:
Afdeling 3.5: stedelijke ontwikkeling en mobiliteit
Voor stedelijke ontwikkeling zijn er twee werkingsgebieden opgenomen:
Artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling en 3.43 verstedelijking afweegbaar
Er is een basisregeling geformuleerd voor een duurzame stedelijke ontwikkeling. Uitgangspunt daarbij is dat eerst de mogelijkheden in bestaand stedelijk gebied worden benut of de mogelijkheden in leegkomend of leegstaand erfgoed elders in de gemeente. Als daarbinnen vanuit kwalitatieve- of kwantitatieve overwegingen geen ruimte beschikbaar is, kan een afweging worden gemaakt voor nieuw ruimtebeslag in gebieden waar 'Verstedelijking afweegbaar' is.
Bij stedelijke ontwikkelingen is de relatie gelegd met de afspraken die in het regionaal overleg zijn gemaakt.
Zorgvuldig ruimtegebruik
Zorgvuldig ruimtegebruik is dat als basisprincipe is opgenomen vanuit de zorg voor een goede omgevingskwaliteit, is hierbij uitgangspunt. Dat betekent dat een stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen in beginsel plaatsvindt binnen Stedelijk gebied en dat de ruimte binnen Stedelijk gebied zo goed als mogelijk wordt benut. Hierbij past ook dat er wordt gekeken naar eventuele hergebruiksmogelijkheden van leegstaand of leegkomend erfgoed. Vanuit de ladder voor verstedelijking die in het Besluit ruimtelijke ordening is opgenomen, gelden dienaangaande ook voorwaarden (zie subparagraaf 3.1.3).
Regionaal overleg
Omdat de stedelijke ontwikkeling van wonen, werken en voorzieningen ook bovengemeentelijke gevolgen kan hebben, worden hierover binnen het regionale overleg afspraken gemaakt. Het is belangrijk dat stedelijke ontwikkelingen op een juist niveau zijn afgestemd met andere initiatieven zowel vanuit kwantiteit als vanuit kwaliteit. In dit artikel wordt de koppeling met die afspraken gelegd, waardoor deze doorwerking krijgen bij de ontwikkeling van plannen.
Planspecifiek
Om duidelijk te kunnen bepalen waar de bundelingsregels voor stedelijke ontwikkeling en de daarvan afgeleide regels van het beleid gelden is in de omgevingsverordening het bestaand stedelijke gebied van alle Brabantse kernen vastgesteld. Het plangebied is, voortvloeiend uit het beleid van de omgevingsvisie, gelegen direct aansluitend aan het bestaand stedelijk gebied. Meer specifiek is het plangebied gelegen nabij een 'landelijke kern' binnen een gebied waar 'verstedelijking afweegbaar' is.
De aanduiding 'verstedelijking afweegbaar' geeft aan dat het transformeren van buitengebied naar stedelijk gebied afweegbaar is als dat nodig is om in de stedelijke ruimtebehoefte te voorzien. De kern Heeswijk-Dinther heeft behoefte aan 240 nieuwe woningen in de periode tot 2021. Het is niet mogelijk deze behoefte volledig op te vangen binnen bestaand stedelijk gebied. Voorliggende plangebied grenst echter direct aan de bestaande kern en houdt daarnaast rekening met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied. De ontwikkeling geeft een logisch vervolg aan de eerder ingezette ontwikkeling van burgerwoningen tussen de bebouwingslinten Hoofdstraat, Veldstraat en Lariestraat - Abdijstraat en sluit aan bij de ontwikkeling van de wijk Heeswijkse Akkers aan de zuidzijde van de Veldstraat.
Het plangebied is thans in gebruik als omheind weiland en is - behalve aan de zijde van de Veldstraat - goeddeels verscholen vanuit het omliggende buitengebied. De ontwikkeling naar woningbouw ligt daarmee voor de hand. Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen, wordt een groene overgang van het woongebied naar het westelijke bebouwingslint van de Herpersteeg in dit plan gewaarborgd en is er op verschillende plekken in het plangebied ruimte voor groen en duurzaam waterbeheer opgenomen (zie subparagraaf 2.2.5 Groen en water). De nieuwe woningen in het plangebied zijn gasloos en voldoen aan de meest recente isolatie-eisen voor Bijna-EnergieNeutrale Gebouwen (BENG). Dit betekent ondermeer dat de woningen ook voorzien zullen zijn van zonnepanelen.
Ten aanzien van de classificatie 'Verstedelijking afweegbaar' wordt verder gelet op de planbeschrijving (paragraaf 2.2 in deze toelichting) en de toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking (subparagraaf 3.1.3) verondersteld voldoende invulling te zijn gegeven aan de onder lid a t/m d beschreven afwegingscriteria.
Afdeling 3.2: basis op orde
Artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap
Vanuit het bereiken van een goede omgevingskwaliteit geldt in Brabant sinds 2014 de regeling Kwaliteitsverbetering landschap. Een bestemmingsplan dat een ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk gebied voorziet daartoe in een regeling.
Om gemeenten te ondersteunen bij de uitvoering van deze regeling is in 2011 een handreiking Kwaliteitsverbetering van het landschap opgesteld. Vrijwel alle gemeenten in Brabant hebben de regeling verder uitgewerkt in beleid en regionaal afspraken gemaakt over de toepassing.
Op diverse plaatsen in de verordening zijn verbijzonderingen van de kwaliteitsverbetering landschap opgenomen. De verplichtingen die daaruit voortvloeien, maken deel uit van de kwaliteitsverbetering landschap als bedoeld in dit artikel, zoals bijvoorbeeld verplichtingen tot sloop van bebouwing, het saneren van windturbines of de vastgelegde minimale verplichting voor een landschappelijke inpassing bij veehouderijen en mestbewerking.
In de toelichting geeft de gemeente aan dat de inzet van de kwaliteitsverbetering past binnen het beleid voor een gebied of de omgeving. Dit kan bijvoorbeeld door aan te geven dat de maatregelen passen bij het aanwezige landschapstype of door te verwijzen naar een landschapsplan of gemeentelijke omgevingsvisie waarin landschapsdoelen zijn opgenomen. De verordening biedt dus de mogelijkheid dat de kwaliteitsverbetering niet op dezelfde plek plaatsvindt als de ontwikkeling. Het is aan de gemeente om hiervoor beleid te ontwikkelen. In geval de kwaliteitsverbetering elders wordt uitgevoerd, geldt ter plaatse van de ontwikkeling uiteraard wel een goede landschappelijke inpassing.
Om alle onduidelijkheid over het begrip landschap weg te nemen is duidelijk aangegeven dat het begrip landschap niet alleen betrekking heeft op groenontwikkeling maar ook betrekking heeft op de sloop of uiterlijke verschijningsvorm van bebouwing.
Veel gemeenten hebben in het kader van het regionaal overleg afspraken gemaakt met de provincie over de toepassing van de kwaliteitsverbetering landschap. Voor die gemeenten geldt dat zij in de toelichting van het bestemmingsplan naar deze afspraken kunnen verwijzen. Overigens is het daarbij nog steeds nodig dat conform de gemaakte afspraken de kwaliteitsverbetering bij concrete ontwikkelingen in het bestemmingsplan geborgd wordt. In geval daarbij een landschapsfonds is ingesteld, geldt dat er over de besteding van dat fonds periodiek verslag wordt gedaan in het regionaal overleg.
Ter compensatie van het ruimtebeslag dat plaatsvindt in het landelijk gebied, is er een behoorlijke oppervlakte groen en water opgenomen in het stedenbouwkundig plan ter voldoening aan het bepaalde in artikel 3.9 'Kwaliteitsverbetering landschap' van de Interim Omgevingsverordening. Binnen het stedenbouwkundig plan wordt 29.089 m² uitgeefbaar gebied gerealiseerd en 24.171 m² aan openbaar gebied in vorm van wegen, groen en water. Uitgangspunt voor de kwaliteitsverbetering van het landschap is een waarde gelijk aan 1 % van de gronduitgifte (= 29.089 m²) voor zover deze grond(en) buiten bestaand stedelijk gebied ligt (liggen): 1 % van (€ 350,- x 29.089 m²) = € 101.811,50.
In de anterieure overeenkomst met de gemeente is opgenomen, dat als de ontwikkelaar er voor kiest om de kwaliteitsbijdrage te voldoen in de vorm van een fysieke bijdrage, hij verplicht is om binnen of buiten het plangebied een kwaliteitsverbetering te realiseren uiterlijk vijf jaar nadat de eerste in het plangebied gelegen gronden zijn uitgegeven. De beoogde fysieke kwaliteitsverbetering moet eerst door de gemeente worden getoetst en geaccordeerd, waarbij het de verantwoordelijkheid is van de ontwikkelaar om een plan voor extra kwaliteitsverbetering te (laten) vervaardigen waaruit blijkt dat sprake is van boven regulier stedenbouwkundig groen. Indien de gemeente vaststelt dat de tegenprestatie van de fysieke bijdrage niet het bedrag van de verplichte kwaliteitsbijdrage vertegenwoordigd, is de ontwikkelaar verplicht het resterende gedeelte van dit bedrag als financiële bijdrage te voldoen. Dat bedrag komt dan ten gunste komt van het 'Fonds maatschappelijke kwaliteitsverbetering'.
Artikel 5.3 wijziging grenzen van werkingsgebieden
Gedeputeerde Staten kunnen de grenzen van een aantal gebiedsaanduidingen in de Interim omgevingsverordening aanpassen voor een concreet bestemmingsplan. De gemeente kan hiervoor een verzoek indienen. Het gaat onder andere om de grenzen van het bestaand stedelijk gebied in dit geval ter plaatse van de aanduiding 'verstedelijking afweegbaar'. Omdat het woningbouwplan past binnen de regionale woningbouwafspraken, de uitbreidingsrichting naar het westen (tot aan de Herpersteeg) ruimtelijke gezien aanvaardbaar is en de ruimte in het plangebied nodig is om te kunnen voldoen aan de behoefte aan grondgebonden woningen in Heeswijk-Dinther, wordt voldaan aan de voorwaarden uit de Interim Omgevingsverordening wat betreft de herbegrenzing.
Een verzoek tot herbegrenzing kan pas worden ingediend nadat een voornemen daartoe voor inspraak ter inzage heeft gelegen tegelijk met het ontwerpbestemmingsplan waar de wijziging betrekking op heeft. Vanwege de herbegrenzing zijn op de verbeelding enkele gebiedsaanduidingen opgenomen in de algemene aanduidingsregels (zie Artikel 12 Algemene aanduidingsregels):
Gelet hierop wordt de voorliggende ontwikkeling passend geacht binnen de kaders van de Interim Omgevingsverordening. Na realisatie van het plan dient de nieuwe verstedelijkingsgrens in het provinciaal omgevingsbeleid te worden bestendigd.
De beoogde ontwikkeling is passend binnen de kaders van de Omgevingsvisie en de Interim Omgevingsverordening.
De gemeenteraad heeft op 7 maart 2024 de Omgevingsvisie Bernheze 2040 vastgesteld. De omgevingsvisie is een richtinggevende visie voor de fysieke leefomgeving. Nieuwe initiatieven worden getoetst op basis van deze omgevingsvisie. Het schetst de ambities voor de komende 20 jaar. Ambities en doelen die samen met de partners zijn bepaald. Met de omgevingsvisie wil de gemeente de kwaliteit van de leefomgeving behouden en versterken. De gemeente hanteert daarvoor de volgende aanknopingspunten om slim met de ruimte om te gaan:
De omgevingsvisie vervangt de gemeentelijke structuurvisie en een groot deel van andere lange termijn visies op de fysieke leefomgeving van de gemeente. De omgevingsvisie is een dynamisch document en zal ook meebewegen met nieuwe en veranderende maatschappelijk opgaven.
De kern van de omgevingsvisie bestaat uit de uitwerking in vijf strategische thema's. In deze uitwerking vertaalt de gemeente de opgaven naar ambities en doelen. De vijf thema's zijn:
Planspecifiek
Met de beoogde herontwikkeling wordt ingespeeld om het thema 'leefbare kernen'. De gemeente wil leefbare kernen creëren, waar het fijn wonen is voor een goede leeftijd mix aan mensen. Dit wil de gemeente doen door innovatief, groen en compact te bouwen en te ondernemen. De kernen staan voor een forse opgave. Om in het grote woningtekort te voorzien, heeft de gemeente in de woondeal een enorme bouwopgave afgesproken. Betaalbare en duurzame woningen zijn de uitdaging, zeker met het oog op dat meer huishoudens uit minder personen bestaan. Tegelijkertijd moet worden geanticipeerd op demografische veranderingen, zoals de sterke vergrijzing in de plattelandsgebieden. De gemeente wil daarnaast ook de identiteit en het groene karakter van de kernen versterken.
Veranderingen moeten hieraan bijdragen. De gemeente wil voor woningbouwopgaven inbreiden, maar niet ten koste van de identiteit en het groen. Daar waar niet voldoende tempo gemaakt kan worden in het bouwen, wordt uitgeweken naar de kernranden. Gezondheid, groen, klimaat, landschap, bodem en water zij sturend voor het bepalen van de locatie en de inrichting.
In de kern Heeswijk-Dinther zijn onvoldoende inbreidingslocaties beschikbaar. Daarom wordt aan de westelijke rand van de kern voorzien in een nieuwe woonbuurt. Doordat het voorliggende plangebied half ligt verscholen achter de bestaande bebouwingslinten van de Herpersteeg en de Lariestraat en slechts beperkt zichtbaar is vanuit het aangrenzende buitengebied, leidt de voorgenomen ontwikkeling niet tot een aantasting van het bestaande landschap. De westelijke overgang van het woongebied naar het buitengebied wordt bovendien zorgvuldig vormgegeven met een brede groenzone. Met het woningbouwprogramma in het plangebied wordt ingespeeld op de kwalitatieve en kwantitatieve woningbehoefte. Daarmee wordt bijgedragen aan de ambities en doelen zoals gesteld in de gemeentelijke omgevingsvisie.
Op 19 oktober 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders de Gebiedsvisie bebouwingsconcentraties vastgesteld. Met deze gebiedsvisie wordt beoogd een actueel en toepasbaar ruimtelijk afwegingskader te bieden voor initiatieven in en rond de afzonderlijke bebouwingsconcentraties in de gemeente Bernheze. Daarbij worden - in overeenstemming met de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant - de volgende drie typologieën bebouwingsconcentraties onderscheiden:
Het werkingsgebied van de Gebiedsvisie bebouwingsconcentraties is weergegeven op onderstaand kaartbeeld:
Heeswijk en Dinther zijn ontstaan op de oeverwal die tussen de beekdalen van de Aa en Leijgraaf is gelegen. Op de brede dekzandrug zijn twee kernen ontstaan te midden van een complex van akkers en weilanden, waar een kleinschalig kampenlandschap is ontstaan. Door uitbreiding van de bebouwing op aangrenzende akkers zijn de kernen Heeswijk en Dinther aan elkaar gegroeid. De ruimtelijke structuur wordt bepaald door de aaneengesloten lintbebouwing van de voormalige kernen, parallel aan het dal van de Aa.
Na de samenvoeging is tussen Heeswijk en Dinther, rondom Plein 1969, een nieuw dorpscentrum met winkels en voorzieningen gerealiseerd. De centrale ruimtes van de vroegere dorpen (met karakteristieke open ruimtes en monumentale bomen) zijn, net als de historische lintstructuur, nog herkenbaar aanwezig. Uitbreidingen van de kern liggen met name aan de noordzijde van de oorspronkelijke lintbebouwing. Aan de oostzijde van de kern ligt een klein bedrijventerrein, dat qua maat en schaal goed bij de kern past.
Heeswijk-Dinther heeft aan de noordzijde van de kern, richting de Leijgraaf, een kleinschalige, rafelige dorpsrand met waterlopen, bomenrijen en bosjes. Aan de zuidzijde, richting de Aa, is sprake van een meer transparante overgang tussen het dorp en het beekdal. De laanbeplanting langs de Hoofdstraat is op enkele plaatsen onderbroken. Enkele oude wegen verbinden, met veelal restanten van laanbeplanting, de historische centra met het buitengebied. In Heeswijk vormt de Abdij van Berne met bijbehorende lanen een karakteristiek element in de groenstructuur. De monumentale beplanting rond de abdij staat niet in relatie met de groenstructuur van Dinther en langs de Hoofdstraat. De dorpsranden zijn over het algemeen zacht te noemen, met uitzondering van de harde rand langs de uitbreiding aan de noordzijde van de kern.
In de Gebiedsvisie bebouwingsconcentraties Bernheze zijn de volgende uitgangspunten benoemd voor de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van Heeswijk-Dinther:
Gebiedsvisie bebouwingsconcentraties Bernheze - visiekaart Heeswijk Dinther
Voor het plangebied is relevant dat het plangebied is aangeduid als 'reeds geplande afronding dorpsrand', passend binnen de visie dat uitbreiding in westelijke richting mogelijk is, in de zone gelegen tussen de oude linten van de Veldstraat en de Lariestraat. De Herpersteeg is de westelijke grens van het plangebied en vormt daarmee de nieuwe landschappelijke rand van het westelijk gelegen buitengebied. In de planvorming is uitdrukkelijk rekening gehouden met een brede landschappelijke zone aan deze westelijke rand van het plangebied.
Op 16 december 2021 heeft de gemeenteraad de woonvisie vastgesteld. De woningmarkt is de afgelopen jaren weer sterk veranderd. In de vorige Woonvisie stond nog dat Nederland nog niet zo lang geleden een economische crisis kende die zijn weerslag had op de woningmarkt. Maar er werd ook geconstateerd dat er al wel sprake was van duidelijke tekenen van herstel. Nu kan geconstateerd worden, dat het herstel sterk is doorgezet. Zo sterk zelfs dat er sprake is van een andersoortige problematiek als gevolg hiervan: de koopsector is voor lagere inkomens zo goed als onbetaalbaar geworden. De doorstroming op de woningmarkt stagneert, hetgeen onder andere een negatief effect heeft op de wachttijden voor sociale huurwoningen.
In de Woonvisie heeft de gemeente Bernheze per kern beleid opgesteld met betrekking tot de woningvraag, woningvoorraad en woonomgeving. In deze woonvisie staat het volgende omschreven voor de kern Heeswijk-Dinther:
Het initiatief voorziet in de ontwikkeling van 143 woningen, waarmee wordt bijgedragen aan het vergroten van de woningvoorraad in de kern Heeswijk-Dinther. Uit de woonvisie komt naar voren dat vooral voor jongeren/ starters en senioren gebouwd zou moeten worden.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een mix van vooral betaalbare, maar ook middeldure rijwoningen: 93 stuks, waarvan 65 (= 45,5 %) in de vorm van koopwoningen en 28 (=19,6%) in de vorm van grondgebonden sociale huurwoningen. Daarnaast worden er 12 beneden-bovenwoningen (=sociale huurappartementen, 8,4 %) gerealiseerd. Dit betekent dat van de 143 woningen 73,4 % als betaalbare c.q. middeldure woning wordt gerealiseerd. Ook worden 40 van de 70 (= 57,1%) benodigde sociale huurwoningen in de kern Heeswijk-Dinther gerealiseerd met voorliggend plan. Daarmee sluit het stedenbouwkundig plan goed aan op de woonvisie.
Aanvullend hierop komen er patiowoningen (koop, 10 stuks, 7,0 %), twee-aaneengebouwde woningen (koop, 20 stuks, 14,0 %) en enkele vrijstaande woningen (koop, 8 stuks, 5,6 %), aansluitend bij de kwalitatieve behoefte binnen de gemeente Bernheze. Tenslotte wordt er ruimte geboden voor woningen die gerealiseerd worden via (collectief) particulier opdrachtgeverschap. Daarmee is de voorliggende ontwikkeling passend binnen de kaders van de woonvisie.
De beoogde ontwikkeling is passend binnen het gemeentelijke beleid.
Dit bestemmingsplan is passend binnen het beleid van de verschillende overheden.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat, indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning kan worden verleend.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/herzien van een bestemmingsplan alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen). Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden of de bodemkwaliteit een belemmering op kan leveren voor de realisering hiervan. Bijna altijd is het mogelijk om bodem geschikt te maken voor het gewenste gebruik. Het is echter mogelijk dat een plan financieel onuitvoerbaar wordt, bijvoorbeeld omdat de kosten van de sanering te hoog zijn. Bij een wijziging van de bestemming of van de functie wordt een bodemonderzoek alleen noodzakelijk geacht, indien deze wijziging tevens een meer gevoelige vorm van bodemgebruik inhoudt.
Er is een verkennend (water)bodem en asbestonderzoek uitgevoerd voor het plangebied. Dit onderzoek is als bijlage 3 bij de toelichting gevoegd.
Verkennend bodemonderzoek NEN 5740
Landbouwgrond, voormalige manege en werkplaats
Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese “niet verdachte locatie met verdachte deellocaties”, niet juist is. Er zijn immers op de onverdachte locatie, licht verhoogde gehalten aangetroffen. Daarnaast zijn ter plaatse van de werkplaats geen verhoogde gehalten aangetoond.
Met uitzondering van het vermoedelijk van nature aanwezige matig verhoogde gehalte aan barium ter plaatse van peilbuis 101 in het grondwater liggen de overige aangetroffen gehalten allen onder de indexwaarde van 0,5 en/of interventiewaarde en vormen deze géén aanleiding tot het instellen van een nader bodemonderzoek. Aangezien het matig verhoogde gehalte aan barium in het grondwater vermoedelijk kan worden toegeschreven aan een natuurlijk verhoogd achtergrondgehalte, wordt een nader onderzoek vooralsnog niet noodzakelijk geacht.
Daarnaast is een K-waarde onderzoek uitgevoerd op de bodemlaag ter plaatse van de peilbuizen 1 t/m 8. De K-waarde bepaling is uitgevoerd op de bodemlaag 0,0 tot 2,0 m -mv. De resultaten zijn opgenomen in de bijlage 8 van het onderzoek.
Op basis van de onderzoeksresultaten van het verkennend bodemonderzoek bestaan er, vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien, geen belemmeringen ten aanzien van het gebruik van het terrein, ontwikkeling van het gebied en de afgifte van een omgevingsvergunning ten behoeve van de geplande bouwactiviteiten op het terrein. De grond is in milieuhygiënisch oogpunt geschikt voor woningbouw.
Verkennend asbestonderzoek NEN 5707
Druppelzone stal
Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese “locatie met verdachte toplaag”, niet juist is. Er is immers in de bodem ter plaatse van RE1 op het perceel, op basis van analytische waarnemingen, geen verhoogde gehalten aan asbest aangetroffen.
De geconstateerde concentratie ligt ruim onder de grens van 0,5 maal de interventiewaarde (=50 mg/kg ds.) en vormt geen aanleiding tot het instellen van een nader asbestonderzoek ter plaatse van de paardenstal.
Druppelzone kapschuur, afdak en golfplaten
Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese “locatie met verdachte toplaag”, juist is. Er is immers in de bodem ter plaatse van RE2 op het perceel, op basis van analytische waarnemingen, een sterk verhoogde concentratie aan asbest aangetroffen.
De geconstateerde verhoogde concentratie ter plaatse van RE2 (370 mg/kg ds) ligt ruim boven de grens van 0,5 maal de interventiewaarde (=50 mg/kg ds.) en vormt aanleiding tot het instellen van een nader asbestonderzoek ter plaatse van de directe omgeving van het afdak en de ijzeren schuur, op het achter terrein aan de Lariestraat 21.
Geadviseerd wordt een nader asbest onderzoek uit te voeren in de omgeving van het afdak en de golfplaten tegen de ijzeren schuur. Doel van het uit te voeren nader asbest onderzoek is de aard en omvang van de aanwezige asbest verontreiniging in de bodem vast te stellen. Voorafgaand aan het nader onderzoek wordt aanbevolen de aanwezige asbesthoudende materialen en bebouwing tot maaiveld niveau op verantwoorde wijze te laten verwijderen.
Op basis van het de onderzoeksresultaten van het asbest onderzoek bestaan er, vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien, belemmeringen ten aanzien van het gebruik van het terrein ter plaatse van de directe omgeving van het achter terrein aan de Lariestraat 21. Tevens kan op basis van onderhavige resultaten geen omgevingsvergunning worden verkregen voor de geplande bouwactiviteiten op het deel perceel.
Verkennend waterbodemonderzoek NEN 5720
Sloot
Gezien de resultaten van het waterbodemonderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese “niet verdachte locatie”, onjuist is. Er zijn immers in het slib en de ondergrond uit de watergang verhoogde gehalten met de onderzochte componenten aangetroffen.
Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan er, vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien, belemmeringen ten aanzien de geplande baggerwerkzaamheden. Op basis van de onderzoeksresultaten kan het slib uit de watergang (WB1) niet worden toegepast op de aangrenzende landbodem. Het slib zal moeten worden ontgraven en afgevoerd naar een erkend verwerker.
In de watergang ter plaatse van WB2 bevindt zich geen slib. Ter plaatse is zand aangetroffen.
Bij ontgravingswerkzaamheden kan deze bodemlaag op het perceel wordt toegepast gelden gezien de geringe overschrijding(en) ten opzichte van de achtergrondwaarden, geen gebruiksbeperkingen.
Gelet op het voorgaande vormt het aspect 'bodem', mits er een nader onderzoek uitgevoerd wordt naar asbest en de verontreiniging wordt gesaneerd, geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in artikel 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in artikel 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:
De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in artikel 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat, indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/u geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.
Uit een akoestisch onderzoek moet blijken of, indien sprake is van een van de bovengenoemde ontwikkelingen binnen een zone als bedoeld in artikel 74 lid 1 Wgh, deze binnen de waarden valt zoals deze voor diverse typen ontwikkelingen is vastgelegd in de Wgh. De grenswaarde voor de toelaatbare etmaalwaarde van de equivalente geluidbelasting van wegen binnen zones langs wegen is voor woningen 48 dB. In bijzondere gevallen is een hogere waarde mogelijk. Burgemeester en Wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente en onder voorwaarden bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting.
Er is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd voor de beoogde woningbouwontwikkeling in het plangebied. Dit onderzoek is als bijlage 4 bij de toelichting gevoegd.
De geluidgevoelige bestemmingen zijn gelegen in de geluidszone van de Veldstraat, de Fokkershoek, de Lariestraat, de Herpersteeg, de Muggenhoek en de Hoofdstraat. In het kader van een goede ruimtelijke ordening worden tevens de nabijgelegen niet-gezoneerde wegen (Binnenplanse weg Heeswijkse Akkers, Binnenplanse weg Kamersche Hoef en Hopveld) in het onderzoek betrokken. In het onderzoek wordt de geluidbelasting op de geluidgevoelige bestemming inzichtelijk gemaakt en beoordeeld op basis van het toetsingskader.
Voor het plangebied is reeds een indeling voor de woningen opgesteld. Voor de relevante zijdes van de woningen zijn toetspunten ten behoeve van 3 bouwlagen gemodelleerd. De berekeningen zijn verricht aan de hand van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 en met behulp van het programma Geomilieu, versie 2021.1.
De geluidsbelasting op de nieuw te bouwen woningen bedraagt maximaal 46 dB. Er vindt geen overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB plaats. Er gelden vanuit akoestisch oogpunt geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.
De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).
Projecten dienen te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2.
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Er is een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd in het plangebied. Dit onderzoek is als bijlage 5 bij de toelichting gevoegd.
De categorie woningbouw is opgenomen in bijlage 3A van de Regeling NIBM. De NIBM-grens voor woningbouwlocaties (voorschrift 3A.2) is = 1.500 (netto) woningen met één ontsluitingsweg. Met onderhavig plan wordt de realisatie van 143 woningen voorzien. Het plan zal de NIBM-grens uit de regeling niet overschrijden en derhalve niet in betekenende mate bijdragen aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Verdere toetsing voor het plan is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is tevens onderzocht wat de luchtkwaliteit is ter plekke van de voorgenomen ontwikkeling. In de Wet milieubeheer zijn grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. Voor de andere luchtverontreinigende stoffen wordt, met uitzonderingen daargelaten, nergens een overschrijding berekend.
Met behulp van de NSL-monitoringstool is beoordeeld of er ter hoogte van het plan sprake is van een (dreigende) overschrijding van luchtverontreinigende stoffen. Hiervoor is de hoogste waarde van de twee nabijgelegen rekenpunten aan de Lariestraat gehanteerd. In navolgende tabel zijn voor de jaren 2020 en 2030 voor de relevante stoffen de concentraties en de grenswaarden weergegeven:
Uit de resultaten blijkt dat er geen sprake is van een (dreigende) normoverschrijding. Voor de concentraties verontreinigende stoffen ter plekke van de te realiseren woningen wordt ruim voldaan aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer.
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom dient aandacht te worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken.
Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Daarbij wordt o.a. gekeken naar de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar en zo nodig naar het risico op bodem- of luchtverontreiniging. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Tabel 4.1: Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien er sprake is van een kortere afstand dan de richtafstand, is aanvullend onderzoek noodzakelijk.
Er is een quickscan uitgevoerd naar het aspect milieuzonering (exclusief agrarische bedrijvigheid) voor het plangebied. Dit onderzoek is als bijlage 6 bij de toelichting gevoegd.
Het agrarisch bedrijf aan de Lariestraat 23 en 23a zal binnen het plangebied komen te vallen. Het betreft op dit moment de paardenstal Dice, waarvan de paardenstallen en rijbak komen te vervallen. In het nieuwe bestemmingsplan zal de functieaanduiding ‘agrarisch bedrijf’ blijven bestaan. Binnen de functieaanduiding ‘agrarisch bedrijf’ is het op basis van het geldende bestemmingsplan planologisch toegestaan om een bedrijf te hebben dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, met inbegrip van andere activiteiten van ondergeschikte betekenis. Het vestigen van een (intensieve) veehouderij of een gebruiksgerichte paardenhouderij wordt niet als agrarisch bedrijf aangemerkt.
In het nieuwe bestemmingsplan zal het bouwvlak van de gronden bestemd als ‘agrarisch bedrijf’ worden ingeperkt. Het nieuwe bouwvlak komt op meer dan 50 m afstand van de meest nabijgelegen nieuwbouwwoningen te liggen. Voor een agrarisch bedrijf geldt milieucategorie 3.2 met een richtafstand van 50 m in een gemengd gebied. Met het nieuwe bestemmingsplan wordt voldaan aan deze afstand. Resterende bedrijfsbebouwing buiten het bouwvlak wordt aangeduid als ‘bedrijf tot en met categorie 2', waarbij in een gemengd gebied een richtafstand van 10 m van toepassing is. Ook aan deze richtafstand wordt met de voorgenomen nieuwbouw voldaan.
Er zijn in de omgeving geen bestemmingen aanwezig die het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied nadelig kunnen beïnvloeden. Uitzondering zijn mogelijk enkele intensieve veehouderijen aan de noordzijde van het plangebied. Hiervoor is een separaat onderzoek naar geurhinder uitgevoerd. Voor het aspect 'agrarische geur' wordt verwezen naar paragraaf 4.6. Het aspect 'gezondheid in relatie tot veehouderijen' wordt besproken in subparagraaf 4.11.2.
Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico's langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van Gasunie zijn het meest relevant.
Op 1 april 2015 is de regeling 'Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' in werking getreden. Het Basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Op basis van de risicokaart is een inschatting gemaakt van de aanwezige risicobronnen in de omgeving van het plangebied. Daaruit blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn:
Uitsnede risicokaart met globale aanduiding plangebied (blauwe omkadering)
Plaatsgebonden risico
Het voorliggende plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen en hogedruk aardgastransportleidingen. Het plaatsgebonden risico vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Groepsrisico
Het plangebied bevindt zich buiten het invloedgebied van risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen en hogedruk aardgastransportleidingen. Het groepsrisico hoeft niet (beperkt) verantwoord te worden.
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningsplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie navolgende tabel:
Concentratiegebied | Niet-concentratiegebied | ||
Binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | maximaal 3 ouE/m³ | maximaal 2 ouE/m³ |
andere diercategorieën | minimaal 100 m t.o.v. geurgevoelig object | minimaal 100 m t.o.v. geurgevoelig object | |
Buiten bebouwde kom | diercategorieën Rgv | maximaal 14 ouE/m³ | maximaal 8 ouE/m³ |
andere diercategorieën | minimaal 50 m t.o.v. geurgevoelig object | minimaal 50 m t.o.v. geurgevoelig object |
Geurnormen Wgv
De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.
Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:
Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Er is een geuronderzoek uitgevoerd voor de nieuwe woningen in het plangebied. Dit onderzoek is als bijlage 7 bij de toelichting gevoegd.
Op basis van het geuronderzoek wordt geconcludeerd dat voor de realisatie van het plan geen beperkingen gelden. De veehouderijen in de omgeving worden met de realisatie van de nieuwe geurgevoelige objecten niet verder beperkt in de huidige en toekomstige bedrijfsvoering. Het woon- en leefklimaat ter plekke van de nieuwe woningen wordt tevens acceptabel geacht.
Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Rijksbeleid
Het Nationaal Waterplan 2022 - 2027 beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid tot 2027, met een vooruitblik richting 2050. Het Rijk speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.
Beleid waterschap
Waterbeheerplan
In het waterbeheerplan staat hoe waterschap Aa en Maas het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Het waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan. Het waterbeheerplan biedt de basis voor de uitwerking van maatregelen die voor het behalen van de doelen noodzakelijk zijn
Keur
Eén van de instrumenten van het waterschap om zijn taken uit te oefenen is de Keur Waterschap Aa en Maas 2015. De Keur kent gebods- en verbodsbepalingen die erop gericht zijn watergangen te beschermen. Zo is het in bepaalde gevallen verboden om zonder vergunning water te lozen of te onttrekken aan oppervlaktewater. Ook legt de Keur in sommige gevallen aan burgers een onderhoudsverplichting op. Daarnaast mag men zonder Keurontheffing geen activiteiten ontplooien of bouwwerken plaatsen die het onderhoud aan watergangen kunnen belemmeren. Dit betekent dat voor bepaalde activiteiten nabij watergangen of met mogelijke invloed op watergangen een ontheffing bij het waterschap moet worden gevraagd.
Hydrologisch neutraal bouwen
De beleidsterm 'Hydrologisch neutraal bouwen' toegelicht in de 'Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen' geeft invulling aan het 'niet afwentelen' principe, zoals commissie waterbeheer 21e eeuw (WB21) is gegeven. Beter is te spreken van hydrologisch neutraal ontwikkelen, omdat ook andere ontwikkelingen dan bouwprojecten dienen te worden getoetst. In principe heeft elke ruimtelijke ontwikkeling invloed op de hydrologie. De beleidsterm 'hydrologisch neutraal' heeft dan ook vooral betrekking op het zo veel mogelijk (binnen de ontwikkeling) neutraliseren van de negatieve hydrologische gevolgen van (toekomstige) ruimtelijke ontwikkelingen in ruimte en tijd. De ontwikkeling mag geen hydrologische achteruitgang aan de randen van het plangebied ten opzichte van de referentiesituatie tot gevolg hebben:
De voorkeursvolgorde bij het nemen van maatregelen tegen wateroverlast gaan uit van het principe water vasthouden dan wel hergebruiken, water bergen en als laatste pas water afvoeren.
Er is een watertoets uitgevoerd voor het plangebied. Deze is als bijlage 8 bij de toelichting gevoegd.
Maaiveldhoogten
De huidige maaiveldhoogten binnen en rondom het plangebied zijn door BOOT, d.d. 22 januari 2022, L21-0342-001, ingemeten. Centraal door het plangebied loopt een ondiepe greppel. Het maaiveld loopt op vanaf het zuidwesten naar het noordoosten. In het zuidoosten heeft het maaiveld een hoogte van circa NAP +7,2 m en in het noordwesten heeft het maaiveld een hoogte van circa NAP + 7,5 m.
Grondwaterstanden
Er zijn geen meerjarige meetreeksen beschikbaar van de grondwaterstanden binnen het plangebied. Wel zijn er tijdens meerdere veldwerkzaamheden grondwaterpeilingen uitgevoerd en zijn er grondwatermodellen beschikbaar voor de planlocatie. Op basis van deze informatie is een inschatting gedaan van de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG).
Op basis van de beschikbare informatie uit de grondwatermodellen en de grondwaterpeilingen tijdens de veldwerkzaamheden wordt de GHG binnen het plangebied globaal ingeschat op 0,7 m -mv, ofwel circa NAP +6,8 m.
Dit komt ongeveer overeen met de meest ondiepe grondwaterstand ten opzichte van het huidige maaiveld, welke is aangetroffen binnen het plangebied. Er is gekozen om deze grondwaterstand aan te houden om de reden dat er onvoldoende locatie specifieke meerjarige grondwatergegevens beschikbaar zijn om een diepere grondwaterstand te onderbouwen.
Doorlatendheid
Op 5 boorlocaties zijn in-situ doorlatendheidsmetingen uitgevoerd om de onverzadigde doorlatendheid (boven de grondwaterstand) van de bodem te bepalen:
De gemeten k-waarden worden geclassificeerd als goed doorlatend (k-waarde 1 – 10 m/dag) en zeer goed doorlatend (k-waarde > 10 m/dag). De meting in boorgat GH04 wijkt af van de andere metingen. Mogelijke oorzaak hiervan is de aanwezigheid van de zwak humeuze bijmenging.
De matig fijne zandlaag wordt geschikt geacht voor infiltratie. De representatieve k-waarde voor deze laag wordt conservatief ingeschat op 8 m/dag. Geadviseerd wordt bij de dimensionering van infiltratievoorzieningen rekening te houden met een veiligheidsmarge van 2. Dus om te rekenen met een doorlatendheid van 4 m/dag.
De humeuze bijmenging tot maximaal 1 m-mv en de leemlaag vanaf circa 1,5 m -mv tot 2,0 m -mv vormen een belemmering bij infiltratie. De humeuze toplaag kan eenvoudig worden doorbroken. Daarnaast wordt geadviseerd om rondom infiltratievoorziening aanwezige humeuze lagen te verwijderen. De diepere leemlaag vormt echter een grotere uitdaging.
Deze laag kan in theorie doorbroken worden zodat diepere infiltratie kan plaatsvinden. Hierbij ontstaat echter het risico dat het diepere grondwater onder druk omhoogkomt en zo bij een hoge stijghoogte grondwateroverlast ontstaat. De stijghoogte binnen het plangebied is niet bekend, daarom kan dit risico niet worden beoordeeld.
Geadviseerd wordt de zandlaag globaal tussen 1,0 m -mv en 2,0 m -mv te gebruiken voor infiltratie. Gezien het beperkte bergend vermogen van dit zandpakket (door de onderliggende leemlaag) is het noodzakelijk voldoende overstortvoorzieningen aan te brengen.
Verhard oppervlak
Het huidig verhard oppervlak is bepaald aan de hand van de Open topokaart van PDOK, de topografische kaart en luchtfoto’s.
Om een indicatie te geven van het toekomstig verhard oppervlak is uitgegaan van het stedenbouwkundig plan (juni 2023), zoals opgenomen in bijlage B van de watertoets. In het kader van de watertoets wordt een onderscheid gemaakt tussen de kavelgrootte en een aanname voor het toekomstig verhard oppervlak. Voor de rijwoningen wordt 75 % van het netto perceeloppervlak (perceeloppervlak - bebouwing) beschouwd als aanname voor het toekomstig verhard oppervlak van bijbouwen en tuin/erfverharding. Voor de grotere kavels zoals de twee-onder-een-kapwoningen (2kap) wordt 50 % van het netto perceeloppervlak beschouwd als aanname voor het toekomstig verhard oppervlak.
Ten opzichte van de huidige situatie zal ten aanzien van de ontwikkeling het verhard oppervlak toenemen met 24.516 m². Het verhard oppervlak in de toekomstige situatie bedraagt circa 32.016 m².
Waterbergingsopgave
Voor dit plan dient in samenwerking met het waterschap een maatwerkoplossing uitgewerkt te worden voor de berging van 60 mm neerslag. Uitgaande van een gevoeligheidsfactor van 1 (stedelijk gebied) bedraagt de initiële compensatiewaarde 1.471 m 3 (24.516 m² x 1 x 0,06 m). Hiervan kan afgeweken worden als dit met aanvullend geohydrologisch onderzoek onderbouwd kan worden. Voor het definitieve waterplan moet bij het waterschap een vergunning worden aangevraagd.
Randvoorwaarden en uitgangspunten
Ten aanzien van het plan en de omgang met hemelwater zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Hemelwatervoorzieningen
In de toekomstige situatie zal het schone hemelwater (zogenaamde hemelwaterafvoer; HWA) niet op het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) worden aangesloten maar separaat worden verwerkt. Het streven is dat hemelwater oppervlakkig afstroomt en enkel indien niet mogelijk, ondergrond wordt gebracht.
Dit betekent dat bij de verdere planuitwerking water expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing wordt genomen en dat hemelwater op een duurzame wijze wordt verwerkt. De ontwikkeling zal daarmee hydrologisch neutraal zijn.
Navolgende afbeelding geeft een schetsmatig overzicht weer van het hemelwatersysteem. Het plan is om een primaire wadi te realiseren aan de westkant van het plangebied. Daarnaast worden er watertuinen ingericht welke een secondaire bergingsfunctie hebben. Centraal in het plangebied wordt een greppelstructuur aangebracht welke een verzamel-, bergings- en afwateringsfunctie heeft. Alle waterbergende en water-afvoerende voorzieningen worden aangesloten op de bestaande sloot/greppel ten zuiden van de planlocatie. Deze staat in verbinding met de sloot/greppel ten zuiden van de Veldstraat. Bij de ontwikkeling van het projectgebied Heeswijkse Akkers, ten zuiden van het plangebied Kamersche Hoef, wordt deze watergang tevens aangepakt. Bij de verdere planuitwerking wordt aangesloten bij deze aanpassing aan de watergang en wordt gewaarborgd dat het uiteindelijk als één watersysteem functioneert zonder dat voor overlast of overbelasting van het totale systeem zorgt. Dit zou kunnen door water bijvoorbeeld langer binnen het plangebied vast te houden of door te werken met verschillende peilniveaus.
Een wadi is een bovengrondse afkoppelvoorziening waarbij het hemelwater bij voorkeur oppervlakkig wordt getransporteerd naar een laagte in de openbare ruimte waar het vervolgens kan infiltreren in de bodem. Een dergelijke voorziening is controleerbaar en beheersbaar en kan tevens een zuiverende werking hebben. In sommige situatie kan een gemeente specifieke eisen stellen aan het ontwerp, aanleg, beheer en onderhoud. Een watertuin heeft dezelfde principewerking als een wadi maar wordt volledig uitgevoerd met beplanting. Het voordeel is dat er meer hemelwater geborgen kan worden omdat er gewerkt kan worden met een steiler talud. Daarnaast heeft het door de rijke beplantingsdiversiteit, in tegenstelling tot een wadi met enkel gras, een positieve invloed op de biodiversiteit. Ook heeft een watertuin een hogere esthetische waarden.
Primaire wadi en greppelstructuur
Ter bepaling van het ruimtegebruik van de primaire wadi’s is onderscheid gemaakt in de oostelijk en westelijk gelegen wadi’s. Naast de lengte is ook de breedte op 10 punten opgemeten. Op basis van deze 10 punten is de gemiddelde breedte van de wadi berekend. De diepte van de wadi’s is gebaseerd op de dwarsdoorsnedes uit het stedenbouwkundig plan. Voor de inhoudsberekening, bij volledige vulling, is uitgegaan van een talud van 1 op 3.
In totaal bieden de primaire wadi en de greppelstructuur ruimte om 1.195 m³ water te bergen. Dan blijft er een restopgave van 276 m² waterberging over. Deze wordt gevonden in de watertuinen.
Watertuinen
De watertuinen fungeren als groenzones met een waterbergende functie. Door verlagingen in de bestrating wordt water oppervlakkig hiernaartoe afgevoerd. Daarnaast fungeren ze als noodoverloop voor de primaire wadi. In de watertuinen heeft het water de tijd om te infiltreren en te verdampen. Voor de inhoudsberekening, bij volledige vulling, is uitgegaan van een talud van 1 op 2.
In totaal kan er in de watertuinen 680 m³ water geborgen worden. De minimaal benodigde capaciteit is 249 m³. Hierbij is er dus voldoende bergingsruimte aanwezig.
Lediging en calamiteit
Op basis van de bodemopbouw en textuur worden geen problemen verwacht met de lediging van het toekomstige systeem.
Het beschreven systeem is dusdanig robuust dat een situatie waarbij in een korte tijd 60 mm neerslag valt geborgen kan worden. In een situatie waarbij in een korte tijd meer regen valt dan 60 mm kan tijdelijk een water-op-straat situatie ontstaan. Afstroming van hemelwater richting gebouwen en/of aangrenzende percelen dient te worden voorkomen.
Overtollig water kan eventueel overstorten naar de bestaande watergang aan de zuidzijde van het plangebied.
Kwaliteit
Uitgangspunt bij elke ruimtelijke ontwikkeling is, dat de kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater niet mag verslechteren ten opzichte van de huidige situatie. Waar mogelijk wordt een verbetering nagestreefd. De waterkwaliteit wordt beïnvloed door het (veranderende) ruimtegebruik en het gebruik van bouwmaterialen.
Bouwmaterialen
De gemeente streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen (koper, zink, lood) om de water- en bodemkwaliteit niet negatief te beïnvloeden. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het Nationale Pakketten Duurzaam Bouwen: Woningbouw nieuwbouw, Woningbouw beheer en Utiliteitsbouw is een tweetal maatregelen (S/U237 en S/U444) en is ook van toepassing op onderhavige planlocatie. De emissies vanuit bouwmaterialen richting het oppervlaktewater dienen in verband met de waterkwaliteit zoveel mogelijk te worden beperkt door bij voorkeur gebruik te maken van producten die voorzien zijn van een keurmerk.
Onkruidwerende middelen
Voor het gebruik van onkruidwerende middelen in groen en op verharding dient het landelijke beleid gevolgd te worden. Onkruidwerende middelen worden niet meer gebruikt in het openbaar groen. Voor bestrijding op verhardingen vindt gebruik, voor zover toegestaan, plaats via de Duurzaam OnkruidBeheer(DOB)-systematiek en dient gezocht te worden naar alternatieven zoals branden, heet water en/of borstelen.
Keur
Voor alle handelingen aan of in de nabijheid van een watergang zoals: dempen, graven, bouwen, onttrekken, lozen etc. is in het kader van de keur een vergunning van het waterschap benodigd en zal in overleg aangevraagd moeten worden.
Ten aanzien van het beoogde planvoornemen is het verplicht een watervergunning aan te vragen. Ten behoeve van de Beleidsregel afvoer door toename en afkoppelen van verhard oppervlak dienen verschillende onderwerpen in het waterhuishoudkundig plan uitgewerkt te worden.
Riolering
Ten aanzien van de toekomstige situatie zal de ontwikkeling zorgen voor een toename/verandering in het aanbod van vuilwater op het riool.
Voor de berekening van het toekomstige aanbod en eventuele toename hierin, is voor de berekening uitgegaan van een gemiddeld verbruik van 120 l per dag geproduceerd per IE. Per woning wordt uitgegaan van een gemiddelde woningbezetting van 2,5 bewoners. Dit betekent dat er dus 2,5 x 120 = 300 l per dag per woning wordt geloosd.
Conform het planontwerp zullen er in totaal 143 woningen worden gerealiseerd. Dit komt overeen met een aanbod c.q. toename van circa 43 m³/dag. De berekening is gebaseerd op basis van aannames en betreft derhalve een indicatie van hoeveelheden.
Het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) zal in de toekomstige situatie worden aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel dat is gelegen in het Hopveld in het noordoosten van het plangebied. De mogelijkheden en wijze van aansluiting zal in overleg met de gemeente besproken moeten worden. Tevens zal voor de aansluiting een vergunning aangevraagd moeten worden.
Op basis van de randvoorwaarden en uitgangspunten is de ontwikkeling in zowel ruimte als tijd waterneutraal uit te voeren. Er zijn vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).
Soortenbescherming
Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.
Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.
Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.
De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In de gemeente Bernheze is de provincie Noord-Brabant het bevoegd gezag voor de Wnb.
Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).
Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.
Gebiedsbescherming
De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.
Soortenbescherming
Er is een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd in het plangebied. Dit onderzoek is als bijlage 9 bij de toelichting gevoegd.
Quickscan Wet natuurbescherming
Op basis van de quickscan moet voorafgaand aan de werkzaamheden duidelijkheid worden verkregen omtrent een functie van de onderzoekslocatie voor de steenuil en huismus.
Overtredingen ten aanzien van algemene broedvogels kunnen worden voorkomen door de werkzaamheden op de onderzoekslocatie buiten het broedseizoen uit te voeren. Indien binnen het broedseizoen gewerkt gaat worden, is een broedvogelinspectie voorafgaand aan de start van de werkzaamheden benodigd. Geadviseerd wordt om ook het snoeiafval buiten het broedseizoen te verwijderen.
De bomenrij ten westen van de onderzoekslocatie, aan de Herpersteeg, kan dienen als potentiële vliegroute voor vleermuizen. Overtreding van de Wet natuurbescherming is te vermijden indien potentiële vliegroutes functioneel en duurzaam behouden blijven. Hierdoor wordt geadviseerd om geen additionele (bouw)verlichting toe te passen richting deze bosschage tijdens de bouwfase en de eindfase. Indien verstoring door een toename van verlichting dreigt, zal een verlichtingsplan in samenwerking met een ter zake deskundige worden opgesteld om verstoring door verlichting te voorkomen.
Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht.
Aanvullend onderzoek steenuil en huismus
Naar aanleiding van de resultaten van de quickscan is een aanvullend ecologisch onderzoek uitgevoerd naar de steenuil en de huismus. Dit onderzoek is als bijlage 10 bij de toelichting gevoegd.
Functie onderzoekslocatie voor huismus
Op basis van de verrichtte onderzoeksinspanning is uitgesloten dat de bebouwing op de onderzoekslocatie dient als broedplaats voor huismussen. Evenmin heeft de onderzoekslocatie een essentiële functie voor huismussen. Een ontheffing van de Wet natuurbescherming is niet aan de orde en er zijn geen mitigerende maatregelen noodzakelijk.
Functie onderzoekslocatie voor steenuil
Op de onderzoekslocatie zijn geen nestlocaties van steenuil aanwezig. Tevens is gebleken dat de onderzoekslocatie buiten het essentiële foerageergebied valt van in de buurt verblijvende steenuilen. Als gevolg van de werkzaamheden wordt geen vaste rust- en voortplantingsplaats aangetast. Overtreding van de Wet natuurbescherming ten aanzien van de steenuil is niet aan de orde.
Ten aanzien van zowel de huismus als steenuil is een overtreding van de Wet natuurbescherming niet aan de orde en zijn er geen vervolgstappen benodigd voor de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden.
Gebiedsbescherming
Ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland en beschermde houtopstanden worden geen bezwaren voorzien in de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden op de onderzoekslocatie. Het plangebied heeft geen status in het kader van de Wet natuurbescherming (Natura 2000-gebied, Vogel- en/of Habitatrichtlijngebieden). Ook in de directe omgeving van het plangebied zijn geen Natura 2000-gebied gelegen. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek' is op ruim 10,5 km afstand gelegen. Gelet op de grote afstand kan met zekerheid gesteld worden dat de beoogde ontwikkeling geen effect heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van dit gebied. Dit wordt bevestigd door het uitgevoerde stikstofdepositieonderzoek, dat als bijlage 11 bij de toelichting is gevoegd. De berekening van het projecteffect van zowel de aanleg- als de gebruiksfase is verricht met behulp van het programma AERIUS Calculator (versie 2021.0.5). Fase 1 van de aanlegfase heeft als peiljaar 2022, fase 2 van de aanlegfase heeft als peiljaar 2023 en de gebruiksfase heeft als peiljaar 2023. In bijlage 2, 3 en 4 zijn de AERIUS berekeningen van respectievelijk de aanlegfase (fase 1), aanlegfase (fase 2) en de gebruiksfase opgenomen.
Het projecteffect op de Natura 2000-gebieden ten gevolge van zowel de aanleg- als de gebruiksfase is gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijk projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen vergunning Wet natuurbescherming (gebiedsbescherming) benodigd is voor het aspect stikstof.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Erfgoedwet
De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt de bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals deze in de oude wetten en regelingen golden, blijft gehandhaafd. Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was geregeld in zes verschillende wetten en een regeling. Waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden.
In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die in 2022 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen. Het gaat daarbij om de volgende zaken:
Archeologie
Archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek
Er is een archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd in het plangebied. Dit onderzoek is als bijlage 12 bij de toelichting gevoegd.
De middelhoge tot hoge gespecificeerde verwachtingswaarde voor het centrale en zuidelijke deel van het plangebied en de zone rond boring 18 en 15 kan op basis van de ligging op een hogere dekzandrug met plaatselijk een oude akkerlaag en een deels intact podzolprofiel gehandhaafd blijven.
De gespecificeerde archeologische verwachting van de laaggelegen gebieden in het noorden van het plangebied is op basis van het booronderzoek bijgesteld naar laag voor alle perioden. Ook voor het nattere gebied rond boring 6 zou de gespecificeerde archeologische verwachting naar laag kunnen worden bijgesteld. Omdat er maar één boring binnen deze zone valt is de begrenzing hiervan nog niet geheel duidelijk. Omdat dit mogelijk maar een klein deel van het zuidelijke deel van het plangebied vormt wordt dit deel van het plangebied vooralsnog bij de zone met een middelhoge tot hoge gespecificeerde verwachtingswaarde getrokken. In het oosten van het plangebied zijn bij de boringen 10 en 11 diepe bodemverstoringen aangetroffen. Omdat dit deel van het plangebied direct achter het oude erf van de huidige Veldstraat 36/36A ligt, is het niet uit te sluiten dat de bodemverstoring samenhangt met historische bebouwing (bijvoorbeeld van het voormalige bakhuis).
Op basis van het behoud van een middelhoge/hoge trefkans blijft de kans reëel dat in een deel van het plangebied archeologische resten aanwezig zijn:
Selectieadvies
In de delen van het plangebied waar nog archeologische waarden worden verwacht (de gele vlakken op voorgaande afbeelding, adviseert Econsultancy een archeologische dubbelbestemming waarbij de mogelijke archeologische waarden in situ worden bewaard. Hiertoe dienen beschermende regels in het bestemmingsplan te worden opgenomen. Behoud van eventueel aanwezige archeologische waarden is mogelijk indien er niet dieper ontgraven wordt dan 30 cm onder het huidige maaiveld. Als het niet mogelijk is om archeologie vriendelijk te bouwen is, gezien de geringe diepteligging en de kwetsbaarheid van de archeologische resten, vervolgonderzoek noodzakelijk. Het vervolgonderzoek kan het beste worden uitgevoerd in de vorm van een karterend en waarderend proefsleuvenonderzoek.
Voor de delen van het plangebied met een lage gespecificeerde verwachtingswaarde (de groene vlakken op voorgaande afbeelding) wordt geadviseerd geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren.
Proefsleuvenonderzoek
Er is daarom vervolgens een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 13). Tijdens het proefsleuvenonderzoek in het plangebied zijn in totaal vier vindplaatsen aangetroffen. Vindplaats 1 bevindt zich in het zuidwesten van het plangebied en bestaat uit kuilen en paalkuilen die op basis van het aanwezige aardewerk gedateerd kunnen worden in IJzertijd (800-250 v. Chr.) en de Late Middeleeuwen (1100-1400 na Chr.). Vindplaats 3 ligt in het zuidoosten van het plangebied en bestaat uit een concentratie kuilen, paalkuilen en kleine greppels waarin aardewerk uit de Middeleeuwen is aangetroffen. Deze vindplaats wordt gedateerd tussen 1100 en 1350 na Chr. Tussen vindplaatsen 1 en 3, in het zuiden van het plangebied, bevindt zich vindplaats 2. Deze vindplaats bestaat uit kleine concentraties (paal)kuilen. De vindplaats is op basis van de huidige resultaten niet nader te dateren. Vermoedelijk gaat het hier om nederzettingssporen uit de IJzertijd en/of de Middeleeuwen, die in verband staan met de nederzettingsresten van vindplaatsen 1 en 3. De laatste vindplaats, vindplaats 4, bestaat uit meerdere greppels die verspreid over de proefsleuven in het zuidelijke deel van het plangebied zijn aangetroffen. Deze sporen zijn op basis van de ligging en de gegevens uit de historische kaarten ouder dan 1900, maar vermoedelijk jonger dan de aangetroffen nederzettingssporen uit de 12e tot 14e eeuw.
Selectieadvies
Uit de waardering op de door de KNA voorgeschreven wijze blijkt dat vindplaatsen 1, 2 en 3 behoudenswaardig zijn. Vindplaats 4 is als niet behoudenswaardig gewaardeerd. Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn in het zuiden van het plangebied behoudenswaardige sporen uit de IJzertijd en Late Middeleeuwen aangetroffen. Econsultancy adviseert daarom om binnen het plangebied een opgraving uit te voeren. Dit beperkt zich tot het zuidelijke deel van het plangebied, ter hoogte van vindplaatsen 1, 2 en 3. De begrenzing van de vindplaatsen zal worden vastgesteld tijdens het vervolgonderzoek op basis van strategisch geprojecteerde werkputten. In figuur 7.2 zijn de resultaten van het proefsleuvenonderzoek, en het advies voor het vervolgonderzoek, ten opzichte van het huidige planontwerp weergegeven.
In het noordelijke deel van het plangebied (werkputten 6 en 7) en ter hoogte van werkput 1 in het oosten van het zuidelijke deel bleek het vlak recent verstoord en zijn dan ook geen archeologisch relevante sporen aangetroffen. Econsultancy adviseert om dit deel van het plangebied vrij te geven voor de toekomstige werkzaamheden. De gemeente heeft een selectiebesluit genomen conform het selectieadvies.
Archeologische opgraving
Aangezien de behoudenswaardige vindplaatsen niet in situ behouden kunnen blijven, moeten ze worden veiliggesteld door een opgraving (behoud ex situ). Het doel van de uitgevoerde archeologische opgraving (zie bijlage 14) is dan ook om de behoudenswaardige vindplaatsen op te graven en uit te werken, zodat de dubbelbestemming archeologie van het terrein verwijderd kan worden en de planontwikkeling door kan gaan.
De opgraving is uitgevoerd in februari en maart 2024. Tijdens het veldwerk zijn een tiental gebouwstructuren uit de Middeleeuwen (ca. 900 – 1200 n. Chr.) aangetroffen. Daarnaast zijn er 19 waterputten aangetroffen, die allen gelieerd kunnen worden aan de huisplattegronden uit de Middeleeuwen. Uit de IJzertijd zijn twee, mogelijk drie, huisplattegronden aanwezig.
Selectieadvies
Tijdens de archeologische opgraving zijn alle vindplaatsen binnen het plangebied volledig opgegraven en behouden ex situ. Econsultancy adviseert om het gehele plangebied vrij te geven wat betreft archeologie en de dubbelbestemming te laten vervallen.
De gemeente heeft ingestemd met het door Econsultancy gegeven selectieadvies, om het omschreven plangebied vrij te geven wat betreft archeologie en de dubbelbestemming te laten vervallen. De (bouw)vergunning kan worden verleend door de Gemeente Bernheze onder voorwaarde, dat bij eventuele toevalsvondsten hiervan melding wordt gedaan conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet, die vanaf 1 juli 2016 van kracht is.
Cultuurhistorie
Heeswijk en Dinther zijn ontstaan op de oeverwal die tussen de beekdalen van de Aa en Leijgraaf is gelegen. Op de brede dekzandrug zijn twee kernen ontstaan te midden van een complex van akkers en weilanden, waar een kleinschalig kampenlandschap is ontstaan. Door uitbreiding van de bebouwing op aangrenzende akkers zijn de kernen Heeswijk en Dinther aan elkaar gegroeid.
De ruimtelijke structuur wordt bepaald door de aaneengesloten lintbebouwing van de voormalige kernen, parallel aan het dal van de Aa. Na de samenvoeging is tussen Heeswijk en Dinther, rondom Plein 1969, een nieuw dorpscentrum met winkels en voorzieningen gerealiseerd. De centrale ruimtes van de vroegere dorpen (met karakteristieke open ruimtes en monumentale bomen) zijn, net als de historische lintstructuur, nog herkenbaar aanwezig. Uitbreidingen van de kern liggen met name aan de noordzijde van de oorspronkelijke lintbebouwing. Heeswijk-Dinther heeft aan de noordzijde van de kern, richting de Leijgraaf, een kleinschalige dorpsrand met waterlopen, bomenrijen en bosjes. Aan de zuidzijde, richting de Aa, is sprake van een meer transparante overgang tussen het dorp en het beekdal.
De laanbeplanting langs de Hoofdstraat is op enkele plaatsen onderbroken. Enkele oude wegen verbinden, met veelal restanten van laanbeplanting, de historische centra met het buitengebied. In Heeswijk vormt de abdij met bijbehorende lanen een karakteristiek element in de groenstructuur. De monumentale beplanting rond de abdij staat niet in relatie met de groenstructuur van Dinther en langs de Hoofdstraat. De dorpsranden zijn over het algemeen zacht te noemen, met uitzondering van de harde rand langs de uitbreiding aan de noordzijde van de kern. In Heeswijk-Dinther hebben de oude linten een cultuurhistorische waarde.
Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Bernheze zijn in het plangebied zelf geen bijzondere cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Wel is in het zuidelijk deel van het plangebied sprake van een oude akker met een oud esdek.
Voorliggend bestemmingsplan faciliteert de ontwikkeling van een nieuw woongebied direct achter de bebouwingslinten Herpersteeg en Lariestraat. De karakteristiek van deze linten zal met de voorliggende ontwikkeling niet aangetast worden. Vanuit cultuurhistorische oogpunt gelden er daarom geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Archeologie
Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Cultuurhistorie
Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Om inzicht te bieden in de mate van verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling, die met dit bestemmingsplan wordt gefaciliteerd, is de verkeersaantrekkende werking bepaald. Daarvoor is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 381 ‘Toekomstbestendig parkeren'. De gemeente Bernheze is conform de demografisch kencijfers van het CBS, aan te merken als een weinig stedelijke gemeente. Het plangebied is gelegen in de stedelijke zone ‘rest bebouwde kom’. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie wordt uitgegaan van een gemiddelde weekdag:
De patiowoningen zijn hierbij worst-case meegeteld bij de twee-onder-één-kapwoningen.
Over de Veldstraat zullen als gevolg van de planontwikkeling gemiddeld per weekdag 987 extra verkeersbewegingen plaatsvinden. Dit extra verkeer wordt ontsloten op de Veldstraat. Wel is het zo dat ten oosten van de p-vormige ontsluiting van het plangebied een knip komt voor snelverkeer. Met deze flankerende maatregel wordt voorkomen dat de Veldstraat wordt benut door doorgaand (sluip)verkeer. Dit betekent in de praktijk dat het verkeer dat van het plangebied naar het dorp wil rijden, via de nieuwe doorsteek in de nog te realiseren wijk 'Heeswijkse Akkers' richting de Hoofdstraat en zo verder naar het centrum kan rijden.
Ter waarborging van voldoende parkeervoorzieningen hanteert de gemeente Bernheze de 'Nota parkeerbeleid gemeente Bernheze', zoals de gemeenteraad deze op 18 april 2024 heeft vastgesteld.
In artikel 10.3 is een regeling ten aanzien van parkeren opgenomen. Daarin is bepaald dat bij het bouwen en het wijzigen van het bestaande gebruik dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij de parkeernormen van de gemeente Bernheze als uitgangspunt dienen. Deze parkeernormen zijn als volgt voor het plangebied dat is gelegen binnen de zone 'rest bebouwde kom':
* Inclusief aandeel bezoekersparkeren. Het aandeel bezoekersparkeren bedraagt 0,3 parkeerplaats per woning, met uitzondering van het woningtype 'huur, huis, sociale huur' waarvoor een bezoekersaandeel van 0,2 parkeerplaats per woning geldt.
De toekomstige parkeerbehoefte is dan ook afhankelijk van het definitieve programma en de stedenbouwkundige uitwerking. Uitgaande van de meest recente stedenbouwkundige verkaveling (zonder rekening te houden met aanwezigheidspercentages) bedraagt de totale parkeerbehoefte ten behoeve van de 143 woningen in het plangebied: 228,8, afgerond 229 parkeerplaatsen.
Parkeren binnen het plangebied zal slechts gedeeltelijk op eigen terrein worden opgelost. In totaal worden er 76 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. De overige parkeerbehoefte wordt in de openbare ruimte opgelost door de realisatie van 174 openbare parkeerplaatsen:
Door het realiseren van 250 parkeerplaatsen wordt ruimschoots voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de parkeerbehoefte te kunnen faciliteren.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
In het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels, leidingen en/of andere belemmeringen aanwezig.
Notitie volksgezondheid
Er is een notitie volksgezondheid opgesteld vanwege de beoogde woningbouwontwikkeling in het plangebied. Dit onderzoek is als bijlage 15 bij de toelichting opgenomen.
In het kader van de volksgezondheid is beoordeeld of aanvullend advies van de GGD noodzakelijk is voor de realisatie van het plan. De Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 dient hierbij als onderlegger. In de Handreiking is een stappenplan opgenomen om te beoordelen of er knelpunten worden voorzien. Dit stappenplan is voor het te realiseren plan doorlopen.
Naar aanleiding van de beoordeling kan worden geconcludeerd dat er met betrekking tot de veehouderijen aan de Lariestraat 32, de Meerstraat 29, de Fokkershoek 4, de Lariestraat 36 en de Muggenhoek 1a aanvullend advies van de GGD noodzakelijk is.
Voor de pluimveehouderij aan de Lariestraat 32 geldt tevens dat de advieswaarden met betrekking tot endotoxines voor een deel van het nieuwbouwplan wordt overschreden. Er zijn echter reeds een groot aantal bestaande woningen welke binnen deze richtafstand zijn gesitueerd. Door de toename van het aantal bewoners binnen de risicocontour is aanvullend advies van de GGD noodzakelijk om de risico’s waar mogelijk te verkleinen.
Daarnaast is aanvullend advies vanuit de GGD wenselijk voor de geurbelasting ter plaatse van de nieuwe woningen. Ook ten gevolge van de veehouderijen aan de Meerstraat 29 (geiten), Fokkershoek 4 (vleesvee), Lariestraat 36 (melkrundvee) en Muggenhoek 1a (paarden) is, vanwege de ligging binnen de toetsingsafstand van 250 m, aanvullend advies van de GGD wenselijk.
Gezondheidskundige beoordeling GGD
De GGD heeft op verzoek van de gemeente een gezondheidskundig advies (=beoordeling) opgesteld. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 16 bij de toelichting opgenomen. De conclusie van het advies is als volgt:
Afstand
Reactie gemeente
De gemeente volgt het advies van de GGD. De initiatiefnemer is bekend met het in VGO-3 genoemd
gezondheidsrisico, i.c. het verhoogd risico op longontsteking. Initiatiefnemer accepteert dit risico en
neemt hier volledige verantwoordelijkheid voor. Tevens wijst initiatiefnemer evt. opvolgend koper(s) op
dit risico door een kettingbeding in de koopovereenkomst.
Luchtkwaliteit/ endotoxine
Reactie gemeente
De gemeente neemt het advies over de endotoxine-richtafstand in relatie tot het plangebied voor
kennisgeving aan.
Geluid
Reactie gemeente
Er is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (zie paragraaf 4.2 en de onderzoeksrapportage in
bijlage 4) uitgevoerd waarbij de berekende waarden met een gevelbelasting van maximaal 46 dB zelfs
nog onder de voorkeurswaarde van 48 dB liggen. Dit is een dusdanig lage gevelbelasting, dat
cumulatief onderzoek geen meerwaarde heeft.
Binnen een afstand van 50 m van het plangebied zijn geen boom- en/of fruitkwekerijen aanwezig. Bovendien is het op basis artikel 5 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke, cultuurhistorische en/ of abiotische waarden' sublid 5.7.1 uit het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Bernheze' verboden om zonder omgevingsvergunning grasland om te zetten in een boomkwekerij of sierteeltgrond.
Het aspect 'spuitzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft ‘de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’ (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of een aangesloten gebied van 2.000 woningen of meer omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
De voorgenomen activiteiten in dit bestemmingsplan liggen ruim onder de plandrempel waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Met dit bestemmingsplan wordt de realisatie van 143 woningen mogelijk gemaakt. Gelet hierop kan geconcludeerd worden dat er geen m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Bovendien zijn in dit hoofdstuk diverse milieuaspecten zorgvuldig afgewogen. Per aspect is bepaald of de ontwikkeling gevolgen heeft voor onder andere de (milieu)aspecten bedrijven- en milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodemgeschiktheid, flora en fauna, water, archeologie en cultuurhistorie. Uit de afweging is gebleken dat er geen negatieve milieueffecten zijn te verwachten.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere (recente) bestemmingsplannen van de gemeente Bernheze. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.
Het toekomstige woongebied is voorzien van een globale eindbestemming. Doordat marktomstandigheden en/of inzichten kunnen veranderen en de architectonische ontwerpen en het inrichtingsplan nog nader uitgewerkt moeten worden, is een bepaalde mate van flexibiliteit gedurende het ontwikkelingstraject gewenst. Bovendien kan zo beter ingespeeld worden op specifieke wensen vanuit de toekomstige bewoners of eventuele doelgroepen.
De globale eindbestemming biedt een rechtstreekse bouwtitel en is inhoudelijk gestoeld op het stedenbouwkundig plan, maar biedt de nodige flexibiliteit. Omdat het een nog te realiseren woongebied betreft en de exacte situering en vorm van de woningen nog niet bekend is, zijn ruimere bouwmogelijkheden opgenomen dan voor bestaande woningen het geval zal zijn. Door deze opzet wordt de gewenste flexibiliteit gedurende het ontwikkelingstraject gecreëerd.
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Afwijken van de bouwregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.
Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.
In deze paragraaf zijn de feitelijk in het plan voorkomende (dubbel)bestemmingen beschreven. Per bestemming is kort toegelicht welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden.
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschappelijke, cultuurhistorische en/ of abiotische
waarden
Het bestaande bouwvlak van het agrarische bedrijf aan de Lariestraat ligt deels ook buiten het nieuwe woongebied. Om voor nieuwe woningen aan de noordelijke rand van het plangebied een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen, moet het agrarisch bouwvlak verkleind worden. Het agrarisch bedrijf kan dan alleen nog aan de zijde van de Lariestraat gehandhaafd blijven. De bestaande bedrijfsbebouwing die hierdoor buiten het bouwvlak komt te liggen, is voorzien van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2'. Op deze wijze blijft bedrijfsmatig gebruik van deze opstallen mogelijk, maar wordt wel voldaan aan de benodigde richtafstanden en kan een voldoende goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.
Artikel 4 Groen
De structurele groenvoorzieningen in het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Groen'. Ter plaatse zijn de gronden onder meer bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting, parken en plantsoenen, voet- en fietspaden, speelvoorzieningen, een hondenuitlaatveld of -strook en nutsvoorzieningen. De bouwmogelijkheden binnen deze bestemming zijn beperkt. Binnen deze bestemming zijn in principe alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Uitzondering hierop vormen gebouwen voor nutsvoorzieningen.
Artikel 5 Verkeer
De beoogde ontsluitingsstructuur en parkeervoorzieningen zijn voorzien van de bestemming 'Verkeer'. De gronden met deze bestemming zijn onder meer bestemd voor wegen en straten, wandel- en fietspaden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen. Binnen deze bestemming zijn in principe alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.
Artikel 6 Woongebied
De beoogde woningen zijn voorzien van de bestemming 'Woongebied'. De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor wonen en de uitoefening van een beroep aan huis. Voor de bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemming wordt een onderscheid gemaakt in het hoofdgebouw van de woning, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde.
Onder de bestemming valt op grond van jurisprudentie ook het aan huis verbonden beroep. De maat van het beroepsgedeelte is ten hoogste 50 m². Aan huis verbonden beroepen zijn vrij, voor zover de woonfunctie volledig gehandhaafd blijft en de woning als zodanig herkenbaar blijft. Er mogen geen nadelige effecten optreden voor het woonmilieu en de parkeerbalans in de omgeving. Bedrijfsactiviteiten aan huis zijn, uitgezonderd waar aangeduid, niet rechtstreeks toegestaan, maar via een afwijking (omgevingsvergunning) en met vergelijkbare maatvoering.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 2 & Artikel 8 Waarde - Archeologie 3
De te beschermen, te herstellen en/of te ontwikkelen archeologische waarden in het plangebied zijn, waar nodig, in een dubbelbestemming vastgelegd. De mogelijk aanwezige archeologische waarden worden middels een in de regels opgenomen stelsel beschermd tegen ongewenste ingrepen als gevolg van werken en werkzaamheden.
Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen en bestaande afstanden en maten. Tevens is in de algemene bouwregels bepaald dat voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid, waarbij een verwijzing naar het geldende gemeentelijke parkeerbeleid is opgenomen. Op dit moment is dat de 'Parkeernormennota gemeente Bernheze', zoals in werking getreden op 9 juli 2015.
Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels zijn regels opgenomen voor aan huis verbonden bedrijven en de huisvesting van (tijdelijke) buitenlandse werknemers. Tevens zijn randvoorwaarden voor afwijking opgenomen.
Algemene aanduidingsregels
Vanwege de herbegrenzing van het stedelijk gebied zijn in dit artikel enkele gebiedsaanduidingen opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een signaleringsfunctie.
Algemene afwijkingsregels
Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen waarin nog een aantal algemene afwijkingen is opgenomen. Het betreft hier onder meer een standaardregeling die beperkte afwijkingen in de maatvoering bij de uitvoering van bouwplannen mogelijk maakt.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel zijn enkele algemene wijzigingsbevoegdheden opgenomen.
Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
Omdat de gemeente de nog te ontwikkelen gronden niet in eigendom heeft, is een anterieure overeenkomst met de ontwikkelaar gesloten. Daarmee zijn de kosten voor de planontwikkeling anderszins verzekerd en is het opstellen van een exploitatieplan niet aan de orde. Gezien het voorgaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.
Conform ex artikel 3.1.1. van het Bro moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de Rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Te zijner tijd zullen eventueel ingediende vooroverlegreacties, hier of in een separate nota, van een gemeentelijke reactie worden voorzien.
Deze fase vormt de start van de formele bestemmingsplanprocedure. Het ontwerp bestemmingsplan heeft van donderdag 24 augustus tot en met woensdag 4 oktober 2023 (gedurende 6 weken) ter inzage gelegen. Er zijn gedurende deze periode 4 zienswijzen ontvangen. Deze zienswijzen zijn in een 'Nota zienswijzen' (zie bijlage 17) van een gemeentelijke reactie voorzien.
Na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.
Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.