direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Broekhoek 52 Heesch
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1721.BPBroekhoek52HSC-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is voornemens om op het perceel aan de Broekhoek 52 te Heesch een complex met maximaal 12 rollatorgeschikte woningen te realiseren. Daarnaast wil initiatiefnemer graag het naastgelegen gezondheidscentrum een positieve bestemming geven en het gebruik als kantoor in de toekomst mogelijk houden. Het gebruik van het gezondheidscentrum is middels een omgevingsvergunning reeds vergund.

Op grond van het geldende bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Bernheze' is de gewenste ontwikkeling niet mogelijk. De gemeente Bernheze heeft aangegeven deze ontwikkeling mogelijk te willen maken door op deze locatie een nieuw bestemmingsplan vast te stellen. Dit bestemmingsplan voorziet in het nieuwe bestemmingsplan voor deze locatie.

1.2 Plangebied

Initiatiefnemer is eigenaar van de percelen kadastraal bekend als gemeente Heesch, sectie A en perceelsnummers: 5997 (365 m²), 6550 (135 m²) en 6579 (5.027 m²). De realisatie van de woningen is voorzien op deze percelen. Het gezondheidscentrum is volledig gelegen binnen het perceel 6579.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPBroekhoek52HSC-OW01_0001.jpg"

Figuur 1.1: Luchtfoto plangebied met kadastrale grenzen en perceelseigendom in rood en oranje

1.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Bernheze' dat op d.d. 27 juni 2013 door de gemeenteraad van Bernheze is vastgesteld. De te ontwikkelen percelen zijn in dat bestemmingsplan bestemd als 'Kantoor' en 'Bedrijf'. Daarnaast geldt voor het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3'.

Ten behoeve van de bedrijfsbestemming gelden aanvullend een bouwvlak, de functieaanduiding 'specifieke vorm van detailhandel – vloerbedekking en gordijnen', de maatvoering 'bouw- en goothoogte: 10 m' en de maatvoering 'maximum bebouwingspercentage terrein: 70%'. Het plangebied van de ontwikkellocatie is in figuur 1.2 rood omlijnd.

Het gezondheidscentrum is bestemd als 'Kantoor' met een bouwvlak, de maatvoering 'bouw- en goothoogte: 10 m', de maatvoering 'bouw- en goothoogte: 12 m' en de maatvoering 'maximum bebouwingspercentage terrein: 70%'. Het plangebied van het gezondheidscentrum is in figuur 1.2 oranje omlijnd. Voor het gebruik van het gebouw als gezondheidscentrum is, in afwijking van het bestemmingsplan, op 24 juli 2019 een vergunning verleend, zie bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPBroekhoek52HSC-OW01_0002.jpg"Figuur 1.2: Fragment geldend bestemmingsplan (plangebied rood en oranje omlijnd)

Strijdigheid met bestemmingsplan

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van 12 rollatorgeschikte woningen binnen een nieuw op te richten (en toe te voegen) bouwvlak. Aangezien het gebruik van wonen hier niet is toegestaan en ter plaatse een bouwvlak ontbreekt, is sprake van strijdigheid met het bestemmingsplan.

Dit bestemmingsplan voorziet in een passende regeling voor de gewenste situatie van de beoogde woningen. Daarnaast wordt een passende regeling voor het reeds vergunde en in gebruik zijnde gezondheidscentrum opgenomen. Vanwege het feit dat een kantoor ter plaatse reeds is toegestaan en het gezondheidscentrum reeds vergund is, ziet de toetsing aan beleid (zie hoofdstuk 3) en milieu (zie hoofdstuk 4) uitsluitend op de ontwikkeling van de woningen.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van deze toelichting wordt de huidige en toekomstige situatie beschreven. In hoofdstuk 3 wordt de ontwikkeling getoetst aan de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieuhygiënische- en planologische aspecten binnen het plangebied. In hoofdstuk 5 komt de juridische vormgeving van het plan aan de orde. Ten slotte komt in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het project aan de orde.

Hoofdstuk 2 Omschrijving planvoornemen

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied is gelegen nabij de westelijke entree van Heesch op de grens van het bedrijventerrein en de woonwijk Broekhoek. Aan de Broekhoek zijn aan de overzijde en ten noorden van het plangebied woningen gelegen. Aan de Broekhoek 52 is het pand van het voormalige tapijtcentrum gelegen. Dit tapijtcentrum is reeds gesloten. Het bedrijfspand bestaat uit één laag met een kap. Het pand heeft een goothoogte van circa 3 meter en een bouwhoogte van circa 7 meter.

Het gezondheidscentrum is gelegen aan de Cereslaan 2, parallel aan de Bosschebaan. Het gezondheidscentrum bestaat uit twee en drie bouwlagen met een bouwhoogte van 10 meter en deels 12 meter. Aan de oostzijde van het gezondheidscentrum is een hellingbaan van circa 24 meter lang gelegen, die vanwege een 'sluis' niet als dusdanig in gebruik is voor minder validen. Tussen de bedrijfspand en het gezondheidscentrum zijn parkeervoorzieningen gesitueerd. Onder het gezondheidscentrum is tevens een parkeergarage aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPBroekhoek52HSC-OW01_0003.jpg"

Figuur 2.1: Luchtfoto met ligging plangebied (Bron: Esri Nederland i.s.m. kadaster en Nationaal Georegister)

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPBroekhoek52HSC-OW01_0004.jpg"

Figuur 2.2: Zicht op plangebied (bron: streetview.google.com, opnamedatum november 2020)

2.2 Planhistorie

Vergunning gezondheidscentrum

Voor het gebruik van het pand aan de Cereslaan 2 als gezondheidscentrum is op 24 juli 2019 een vergunning verleend, zie bijlage 1. Middels de zogenaamde kruimelgevallenregeling is het gebruik van het pand als gezondheidscentrum aanvullend op de huidige bestemming 'Kantoor' toegestaan.

Principeakkoord woningen

Op 5 januari 2021 heeft initiatiefnemer een principeverzoek ingediend voor het oprichten van woningen op het perceel Bosschebaan / Broekhoek te Heesch. De gemeente geeft in haar reactie op het principeverzoek d.d. 8 oktober 2021 aan positief tegenover de ontwikkeling te staan en is bereid planologische medewerking te verlenen door voor deze locatie een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.

2.3 Planvoornemen

2.3.1 Beoogde situatie

Het planvoornemen bestaat uit de realisatie van een appartementengebouw met maximaal 12 woningen. Hiervoor wordt het pand aan de Broekhoek 52 geamoveerd. De 12 woningen betreffen rollatorgeschikte woningen. De in de basis levensloopbestendige woningen zijn rollatorgeschikt. De woningen zijn onder andere drempelloos, kennen brede doorgangen en extra ruimte in de bad- en slaapkamer. Hiermee zijn de woningen geschikt voor een brede doelgroep. Dit is nader uitgewerkt in de toetsing aan de Woonvisie, zie paragraaf 3.4.2.

De nieuwbouw wordt gepositioneerd aan de zijde van de Bosschebaan op de hoek met de Broekhoek. Het nieuwe gebouw vormt zo een afronding van de entree van Heesch aan de Bosschebaan en het begin van het bewoonde deel van Heesch.

Het pand wordt geplaatst in de naar de weg gekeerde rooilijn van het gezondheidscentrum. De contour van het pand ligt aan de achterzijde gelijk aan de lijn van de achtergevel van het gezondheidscentrum. Enkel het trappenhuis met lift ligt buiten deze contour. De footprint van het bouw bedraagt circa 400 m2. Het volume bestaat uit drie bouwlagen met een maximale bouwhoogte van 10 meter, gelijk aan de maximaal toegestane bouwhoogte van het gezondheidscentrum. Op elke etage worden vier woningen in de vorm van (huur)appartementen gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPBroekhoek52HSC-OW01_0005.jpg"

Figuur 2.3: Voorstel situering nieuwbouw en omgeving

2.3.2 Inrichting buitenruimte

De noordzijde van het plangebied wordt ingericht met parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen sluiten aan op het bestaande parkeerterrein van het gezondheidscentrum. De bergingen voor de woningen worden los van het bouwvolume van de woningen op het terrein gerealiseerd. De bestaande, niet als dusdanig in gebruik zijnde, hellingbaan van het gezondheidscentrum wordt ter plaatse gesloopt. De twee overige hellingbanen van het gezondheidscentrum blijven behouden, daarmee blijft het gezondheidscentrum goed bereikbaar voor minder validen.

Het gezondheidscentrum is bereikbaar via de parallelweg die aan de Cereslaan ligt. Via deze weg zijn de woningen eveneens bereikbaar. De woningen zelf zijn eveneens bereikbaar via één inrit aan de Broekhoek, die de oude inrit vervangt. De bestaande inritten aan de Broekhoek, van het gezondheidscentrum en van het bedrijfspand, komen te vervallen ten behoeve van één nieuwe inrit ter hoogte van de huidige inrit van het bedrijfspand. Zie verder paragraaf 4.7. De huidige groenstrook met bomen aan de Broekhoek blijft als zodanig behouden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op Rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten:

  • a. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • b. Duurzaam economisch groeipotentieel
  • c. Sterke en gezonde steden en regio's
  • d. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • a. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • b. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • c. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Toetsing

De NOVI wordt gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Eén van de nationale belangen die relevant is voor het voorliggende bestemmingsplan is een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming. Hier wordt aan voldaan. Voor het overige is geen concreet beleid op nationaal niveau geformuleerd dat van belang is voor het voorliggend bestemmingsplan. De in de NOVI genoemde nationale belangen worden door de voorgenomen ontwikkelingen niet geschaad.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Barro is de juridische vertaling van het beleid dat geschetst is in het SVIR (voorloper NOVI). Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekend dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de SVIR wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de mainportontwikkeling van Rotterdam, het kustfundament en defensie.

Toetsing

Op het plangebied zijn geen voorwaarden van toepassing op basis van het Barro.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening en ladder voor duurzame verstedelijking

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Wel of geen stedelijke ontwikkeling

In het plangebied worden maximaal 12 )woningen gerealiseerd in één bouwblok van 3 woonlagen. De grens van een stedelijke ontwikkeling ligt bij woningen op basis van jurisprudentie op circa 11 woningen. Wonen is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Bernheze' (vastgesteld op 27 juli 2013).

Uitgangspunt is dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen zoveel mogelijk gerealiseerd moeten worden binnen het 'bestaand stedelijk gebied'. Voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven.

Beschrijving behoefte

De relevante regio voor wonen is de subregio 's-Hertogenbosch e.o. binnen de regio Noordoost Brabant.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPBroekhoek52HSC-OW01_0006.png"

Figuur 3.1: Woonregio's (Bron: Brabantse Agenda Wonen, september 2017)

In de Brabantse Agenda Wonen Voortgangsrapportage staat dat er in de regio Noordoost Brabant in de periode 2020-2030 nog 33.100 woningen nodig zijn en er slechts harde plancapaciteit is voor 13.000 woningen. Ook is de regionale plancapaciteit in beeld gebracht. De gemeente Bernheze heeft een feitelijke woningvoorraad van 12.715 woningen (juni 2020) en een woningbouwopgave van ruim 1.615 woningen in de periode 2020-2030. Op basis van informatie van de BAG (Basisregistratie Adressen en Gebouwen) telt de gemeente Bernheze op 10 oktober 2021 12.861 woningen. In de woningbouwopgave komen nog ruim 1.450 woningen tekort tot 2030. Er is daarom behoefte aan nieuwe harde plancapaciteit.

De behoefte aan extra woningen is herbevestigd in de bevolkings- en woningbehoefteramingen die de provincie Noord-Brabant in 2020 naar buiten heeft gebracht. Brabant heeft 120.000 extra woningen nodig tot 2030 en 160.000 tot 2035.

Uit de Brabantse Agenda Wonen blijkt dat de provincie in lijn met de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking ruim baan wil geven bij herontwikkeling. Plannen voor herbestemming van leegstaande gebouwen of plannen voor inbreiding krijgen voorrang op uitbreidingslocaties volgens paragraaf 6.4 uit de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

Toetsing

De toevoeging van 12 woningen in bestaand stedelijk gebied past binnen het beleid van de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

3.1.4 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening

Het kabinet heeft in de SVIR (voorloper NOVI) vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen, bijvoorbeeld voor defensie en waterveiligheid, de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. Het gaat daarbij om het beschermen van de nationale belangen. Naar aanleiding van een advies van de Raad van State voorziet het Barro ook in een bij dit besluit behorende ministeriële regeling (Rarro).

Toetsing

Het plangebied ligt vanuit de Rarro in het radarverstoringsgebied van de vliegbasis Volkel. Dit houdt in dat, teneinde het ongestoord functioneren van radarcommunicatieapparatuur op de vliegbasis te waarborgen, er rond de vliegbasis een cirkel met een straal van 15 nautische mijl (=27,8 km) geldt, gemeten vanaf de positie van de radar. Binnen dit radarverstoringsgebied dient voor ieder obstakel, hoger dan 65 meter +NAP, te worden berekend of er verstoring van de radar optreedt. Volgens de Algemene Hoogtekaart Nederland ligt het plangebied op een hoogte van ongeveer 7,3 meter +NAP. De beoogde bebouwing is maximaal 10 meter hoog. De hoogte van de beoogde woningen sluit aan op de hoogte van de huidige bebouwing van het medisch centrum. De uiteindelijke hoogte bedraagt dus 17,3 meter +NAP. Binnen het plangebied worden geen objecten gerealiseerd met een hoogte van 65 meter +NAP. Het radarverstoringsgebied van de vliegbasis Volkel wordt door het plan derhalve niet belemmerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPBroekhoek52HSC-OW01_0007.png"

Figuur 3.2: Radarverstoringsgebied vliegbasis Volkel (Bijlage 8.4. bij de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening – Staatscourant 2012 nr. 18324 7 september 2012)

Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het Rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

In de Omgevingsvisie Noord-Brabant is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2050. Naast een beeld van het Noord-Brabant van nu is een beeld geschetst van het welvarend, verbonden, klimaatproof en vernieuwend Noord-Brabant van 2050. Hieruit zijn vier hoofdopgaven onderscheiden die nauw met elkaar samenhangen:

  • Werken aan de Brabantse energietransitie
  • Werken aan een klimaatproof Brabant
  • Werken aan de slimme netwerkstad
  • Werken aan een concurrerende, duurzame economie

Samen met andere partijen zoals gemeenten en bedrijven wil de provincie uitvoering geven aan projecten die passen binnen deze opgaven. Van belang is dat het in de provincie Noord-Brabant ook in de toekomst goed wonen, werken en verblijven is. Werken aan een goede omgevingskwaliteit zowel in de bebouwde als in de onbebouwde omgeving is het uitgangspunt.

Toetsing

Stedelijke ontwikkelingen dienen in principe plaats te vinden binnen 'bestaand stedelijk gebied'. Herbestemmen wordt gezien als het nieuwe bouwen: als gevolg van economische, technologische en maatschappelijke ontwikkelingen staan de steden en dorpen van Brabant steeds vaker voor (omvangrijke) herbestemmings- en transformatieopgaven in hun bebouwde gebied. Hier liggen namelijk de kansen om de forse woningbouwopgave van circa 120.000 woningen in de komende tien jaar te realiseren. De beoogde ontwikkeling draagt hieraan bij.

3.2.2 Interim Omgevingsverordening

Vanwege de Omgevingswet moet ook de provincie haar regelsysteem aanpassen. Straks heeft de provincie nog maar één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. De Interim Omgevingsverordening (Iov N-B) is een eerste stap op weg naar de definitieve Omgevingsverordening. Hierin worden de bestaande verordeningen over de fysieke leefomgeving samengevoegd tot één Interim Omgevingsverordening.

De Iov N-B is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie. In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd.

In hoofdstuk 3 van Iov N-B zijn de instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen in hun bestemmingsplannen. Hierin staan de regels die voorheen opgenomen waren in de Verordening ruimte. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Tevens zijn een aantal algemene basisprincipes opgenomen.

Net als bij de Verordening ruimte (voorloper Interim Omgevingsverordening) zijn ook hier regels voor ontwikkelingen gekoppeld aan werkgebieden (structuren) en aanduidingen. Het plangebied ligt binnen het stedelijk concentratiegebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPBroekhoek52HSC-OW01_0008.png"

Figuur 3.3: Uitsnede kaart 3: Stedelijke ontwikkeling en erfgoed. Globale ligging plangebied in het stedelijk concentratiegebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Hoofdregel van het beleid is dat stedelijke ontwikkelingen plaatsvinden binnen het bestaand stedelijk gebied, wat bestaat uit het stedelijk concentratiegebied en de kernen in het landelijk gebied. In en rondom de kernen in het landelijk gebied staat het voorkomen van verdere aantasting van het buitengebied centraal.

Concentratie van verstedelijking

Het provinciale beleid is er al decennia lang op gericht om stedelijke ontwikkeling in stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent dit dat het merendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in of aansluitend op de stedelijke concentratiegebieden. Binnen het bestaand stedelijke gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling.

Zorgvuldig ruimtegebruik

De provincie wil dat de kansen voor functiemenging, inbreiding, herstructurering en zo nodig transformatie in het stedelijk gebied goed worden benut, inclusief de mogelijkheden voor intensivering en meervoudig ruimtegebruik. Hierdoor is minder ruimte nodig voor stedelijke uitbreidingen.

Meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit

De provincie wil dat nieuwe ontwikkelingen meer inspelen op het karakter en de kwaliteit van de plek. Door bij stedelijke ontwikkelingen uit te gaan van het verschil in omvang en karakter van de verschillende kernen, wordt het contrast tussen stad en dorp behouden. Dit versterkt de identiteit en aantrekkelijkheid van kernen en hun relatie met het omliggende landschap.

Toetsing

Op basis van artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling dient een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen binnen het stedelijk gebied te liggen. Het bestemmingsplan dient daarbij te zijn voorzien van een onderbouwing dat:

  • de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
  • het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.

Voor wat betreft de regionale afspraken wordt verwezen naar paragraaf 3.1.3 (ladder voor duurzame ontwikkeling).

De beoogde ontwikkeling voorziet in ruimte voor wonen voor inwoners van de gemeente Bernheze zelf. De beoogde ontwikkeling voorziet tot slot in het herbenutten van gronden gelegen in bestaand stedelijk gebied ten behoeve van een ontwikkeling die voor wat betreft functie, stedenbouw en architectuur aansluit bij het karakter en kwaliteit van de plek.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het provinciaal beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Brabantse Agenda Wonen

De provincie Noord-Brabant telt verscheidene regionale woningmarkten, elk met hun eigen regiospecifieke en gemeentelijke karakteristieken, kwaliteiten, ontwikkelingen en opgaven. Dit hangt onder meer samen met de economische dynamiek in de regio en de positie van de regio in het grotere geheel van nationale en internationale netwerken. Ook regionale en gemeentelijke verschillen in groei of krimp van de bevolking en veranderingen in de leeftijds- en huishoudenssamenstelling spelen een belangrijke rol.

De provincie kent een flinke woningbouwopgave heeft, met een sterk accent op de eerstkomende 10 tot 15 jaar. Tot 2031 zullen er jaarlijks 12.000 woningen aan de voorraad moeten worden toegevoegd blijkt uit de Voortgangsrapportage 2021/2022 van de Brabantse Agenda Wonen. Hierbij gaat het niet alleen om het wonen 'sec'; het voorzien in de behoefte van huishoudens aan voldoende en geschikte woonruimte. Meer en meer gaat het ook om de meerwaarde van het wonen als een van de drijvende krachten achter tal van sociaal-maatschappelijke en ruimtelijk-kwalitatieve (transitie) opgaven zoals leegstand, economische structuurversterking, mobiliteit en bereikbaarheid, duurzaamheid en energie, klimaatadaptatie, sociale veerkracht en erfgoed.

Met de Brabantse Agenda Wonen, vastgesteld in september 2017, wil de provincie gemeenten en andere betrokken partijen uitnodigen om samen versneld de benodigde woningbouwopgave aan te pakken. Zorgvuldig ruimtegebruik en duurzame verstedelijking staan daarbij nog steeds centraal net als vraaggericht bouwen waarbij rekening gehouden wordt met de groeiende behoefte voor woningen in het middensegment en levensloopbestendige en nieuwe woonvormen.

Binnen de vier RRO-gebieden in de provincie worden al jaren kwantitatieve en kwalitatieve afspraken gemaakt over de woningbouw. Voor de komende jaren gaat het hierbij niet primair meer om 'de aantallen'. Doel is een goed functionerende regionale woningmarkt, waarbij het wonen optimaal bijdraagt aan het versterken van de (ruimtelijke) kwaliteiten van de regio en daarmee aan de aantrekkelijkheid van het regionale woon-, leef- en vestigingsklimaat. Om het 'accent op de aantallen' verder te verminderen en de focus meer te leggen op ruimtelijk-kwalitatieve afspraken en de urgentie rond tal van opgaven op de regionale woningmarkt, wil de provincie de komende tijd ervaring opdoen met een werkwijze die niet zozeer gericht is op het jaarlijks maken van regionale kwantitatieve woningbouwafspraken, maar waarbij wordt aangesloten op 'het ritme' van actualiseren van de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose per drie jaar. Regionale en gemeentelijke woningbouwontwikkelingen zullen wel worden gemonitord.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPBroekhoek52HSC-OW01_0009.png"

Figuur 3.4: Regionale Agenda Wonen

Toetsing
Uit de tabel in figuur 3.4 is te zien dat de toe te voegen woningvoorraad van Noordoost-Brabant in de periode 2020-2030 ruim 33.000 woningen bedraagt. Voor de gemeente Bernheze bedraagt de toename 1.615 woningen. Met de toevoeging van 12 woningen wordt een bijdrage geleverd aan de woningbehoefte in Noordoost-Brabant en Bernheze specifiek.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het regionale beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Bernheze

De gemeenteraad van de gemeente Bernheze heeft op 1 februari 2010 de Structuurvisie Bernheze vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een samenhangend beeld van de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen van de hele gemeente.

De gemeente Bernheze kan gezien worden als een landelijke enclave tussen de stedelijke regio's. De toekomstige ontwikkeling van de gemeente Bernheze vindt haar basis in twee kwaliteiten: enerzijds haar groene kwaliteiten, zowel in het grote middengebied, als in en rondom de kernen; anderzijds haar woonkwaliteiten, met een gevarieerd aanbod vanuit de vijf kernen. Deze visie is vooral gericht op het behoud van het bestaande, het karakteristieke landschap, de cultuurhistorische waardevolle elementen en het relatief grote voorzieningenaanbod dat zo kenmerkend is voor de gemeente. De bestaande kwaliteiten vormen het uitgangspunt voor veranderingen.

Onderdeel van de Structuurvisie Bernheze 2010 is het Ruimtelijk Casco. Het Ruimtelijk Casco betreft het ontwikkelingskader voor de gemeente Bernheze en vormt een casco voor concrete projecten en plannen. Het Ruimtelijk Casco bestaat uit een kaartbeeld en toelichting. Deze zijn nadrukkelijk aan elkaar gekoppeld. De gemeente Bernheze heeft de kwaliteiten binnen de gemeente geformuleerd. De gemeente Bernheze wil een gemeente met een dorpse uitstraling blijven. Kleinschalige verstedelijking wil de gemeente niet uitsluiten, maar deze verstedelijking dient groen ingepast te zijn. Het landelijk wonen nabij een verstedelijkte omgeving is een kwaliteit van de gemeente.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPBroekhoek52HSC-OW01_0010.png"

Figuur 3.5: Uitsnede kaart Ruimtelijk Casco – Structuurvisie Bernheze (Gemeente Bernheze)

Toetsing

Het plangebied ligt op grond bestemd voor bedrijven op de grens van het woongebied. Ten zuiden van het gebied ligt overigens een 'zoekgebied wonen'. Dit geeft aan dat er in het westen van Heesch vraag is naar woningbouw.

3.4.2 Woonvisie

De woningmarkt is de afgelopen jaren sterk veranderd. De spelende trends en ontwikkelingen hebben consequenties voor de woningvraag, de woningvoorraad en de woonomgeving. Het is zaak voor de gemeente Bernheze om met beleid hierop in te spelen. Daarom heeft de gemeente een nieuwe Woonvisie opgesteld: 'Perspectief op goed wonen in onze kernen'. In de Woonvisie 2022-2026, die is vastgesteld door de gemeenteraad op 16 december 2021, komt naar voren dat het aantal huishoudens de komende jaren naar verwachting toeneemt.

De woonvisie is uitgewerkt aan de hand van een vijftal thema's:

  • 1. Voldoende woningen bouwen, snel en voortvarend;
  • 2. De juiste woningen op de juiste plek;
  • 3. Toekomstbestendig en duurzaam;
  • 4. Maatwerk voor onze kernen;
  • 5. Samenwerken aan uitvoering.

In de gemeentelijke woonvisie is aangegeven dat in de komende 10 jaar 1.800 woningen worden toegevoegd, waarvan in de periode tot en met 2026 circa 1.160 woningen gebouwd dienen te worden. Daarbij wordt in elke kern voldoende en de juiste woningen gebouwd. De woningen worden gebouwd voor diverse doelgroepen, maar met name meer woningen voor jongeren en senioren.

Ten behoeve van het thema 'toekomstbestendig en duurzaam' dienen woningen 'energieneutraal' te zijn. Daarnaast wordt gezorgd voor voldoende woonaanbod om mensen met en zonder zorgvraag zo lang mogelijk zelfstandig thuis te kunnen laten wonen.

Toetsing

Onderhavig plan past in het beleid van de Woonvisie 2022-2026. Door de voorgenomen ontwikkeling worden 12 rollatorgeschikte woningen toegevoegd aan de bestaande voorraad die in de periode tot 2026 met ten minste 1.160 woningen moet worden uitgebreid. Het beoogde woningtype is gestapeld huur met als doelgroep een mix van jong en oud. Ten behoeve van enige flexibiliteit blijft de mogelijkheid tot koop behouden indien de markt hier om vraagt. Hier is zowel in de gemeente Bernheze als het dorp Heesch voldoende vraag naar.

Alle 12 woningen worden uitgevoerd als appartement. De woningen zijn daarmee in de basis levensloopbestendig en zowel geschikt voor regulier wonen (zoals jongeren), maar ook voor ouderen (met een geringe mobiliteitsbeperking). De appartementen betreffen nultredenwoningen. De entree is via de begane grond of lift en galerij te bereiken zonder gebruik van traptreden. De verschillende vertrekken zoals slaapkamer, woonkamer, toilet, keuken en badkamer zijn eveneens zonder trap te bereiken. Hiermee worden de woningen uitgevoerd als 'rollatorgeschikte woningen': zelfstandige woningen die meer geschikt zijn voor ouderen dan gebruikelijke woningen. Aan deze woningen worden toevoegingen gedaan zodat niet alleen invulling wordt geven aan de 'nultreden', maar zodat de woningen nog verder worden voorbereid voor bewoning door de oudere doelgroep (met een grotere mobiliteitsbeperking) en daarmee rollatorgeschikt. Dit betreft:

  • De woningen zijn drempelloos en daarmee zijn de vertrekken eenvoudig bereikbaar voor mensen met rollator.
  • Een ruime entree en doorgangen zodat ook ruimte is voor gebruik van een rollator.
  • Een grotere slaapkamer zodat naast een ruim tweepersoonsbed er ook een tillift geïnstalleerd kan worden.
  • Een ruime badkamer met inloopdouche zodat eenvoudig ook beugels of zitstoelen geïnstalleerd kunnen worden.
  • Appartementen voorbereiden voor domotica toepassingen.

Extramurale zorg aan huis (zoals thuiszorg) zal net als bij andere woningen in de gemeente mogelijk zijn. De ligging direct naast gezondheidscentrum Ceres, met een ruim aanbod van circa 25 zorgaanbieders, is gunstig. Zo is onder andere de huisarts om de hoek en kan deze, indien gewenst, op bezoek komen of snel zelf geconsulteerd worden. Het wonen naast het gezondheidscentrum kan dus voor de bewoners van extra meerwaarde zijn.

De woningen kunnen echter ook als reguliere woningen ingezet worden. Het 'voorbereiden' van de woningen op een oudere doelgroep (met mobiliteitsbeperkingen) doet daar geen afbreuk aan. In de woonvisie is aangegeven dat juist in Heesch een mix tussen jongeren en ouderen gewenst is. De combinatie van deze doelgroepen zorgt voor sociale interactie (pakketjes aannemen, boodschappen tillen, etc.). Deze sociale interactie zal uit zichzelf ontstaan, net als in andere buurten en straten.

Met dit planvoornemen wordt de grote vraag in de markt naar woningen voor jongeren en (nog) vitale ouderen bedient. De ontwikkeling sluit dus aan bij het beleid van de Woonvisie.

3.4.3 Welstandsnota Bernheze

De Welstandsnota Bernheze is opgesteld naar aanleiding van de wens om de regeldruk voor inwoners en bedrijven in de gemeente Bernheze te verminderen. Hier is invulling gegeven door de welstandstoets voor grote delen van de gemeente af te schaffen. De nota regelt uitsluitend hetgeen wat noodzakelijk wordt geacht. In de gemeente Bernheze zijn veel gebieden om deze reden welstandsvrij. Voor enkele locaties blijft welstandstoezicht wel van toepassing. Dit geldt voor cultuurhistorische waardevolle gebieden die het bijzondere karakter van Bernheze bepalen. Op figuur 3.8 is te zien dat het plangebied (rode punt) valt binnen een welstandsvrij gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPBroekhoek52HSC-OW01_0011.png"

Figuur 3.8: Uitsnede Welstandsnota (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Toetsing
Het plangebied valt niet binnen een welstandsgebied. Voor de ontwikkeling geldt vanuit welstand geen specifieke regelgeving.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Vormvrije m.e.r.- beoordeling

4.1.1 Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Sinds 7 juli 2019 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen milieueffectrapportage nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.

4.1.2 Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de toevoeging van maximaal 12 woningen binnen het stedelijk gebied. De beoogde ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde. Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu.

Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling die is opgesteld voor dit plan (bijlage 11).

Voor deze ontwikkeling is dan ook geen uitgebreide plan- of project m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r. Wel dient door het bevoegd gezag voorafgaand op het besluit op de aanvraag om omgevingsvergunning een besluit genomen moeten worden op de m.e.r.-beoordeling.

4.1.3 Conclusie

PM (besluit op mer-beoordeling volgt)

4.2 Bodem

4.2.1 Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).

4.2.2 Onderzoek en conclusie

Ten behoeve van het planvoornemen wijzigen de huidige bestemmingen 'Bedrijf' en (deels) 'Kantoor' in de bestemming 'Wonen'. Een verkennend bodemonderzoek om aan te tonen dat de gronden ter plaatse geschikt zijn voor de beoogde functie is dan ook noodzakelijk. Het verkennend bodemonderzoek is als bijlage 2 aan deze toelichting toegevoegd.

Uit het onderzoek blijkt dat de bovengrond van een aantal boringen volledig uit betonzand bestaat. Tevens is zijn enkele boringen zwak baksteenhoudend. In het overige opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. De bovengrond is licht verontreinigd met PCB en PAK. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. In het grondwater zijn eveneens geen verontreinigingen geconstateerd.

Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en nieuwbouw op de onderzoekslocatie. In het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen is nog aanvullend bodemonderzoek nodig. Dit kan uitgevoerd worden na sloop van de aanwezige bebouwing op de locatie. Hierbij kan worden volstaan met het onderzoeken van de kwaliteit van de bovengrond ter plaatse van de gesloopte bebouwing.

4.3 Water

4.3.1 Toetsingskader

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Aa en Maas, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.

Beleid provincie Noord-Brabant

Het provinciaal beleid is onder andere verwoord in het Regionaal Water en Bodem Programma 2022-2027. Het plan staat voor samenwerken aan Brabant waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving. Het document vormt de strategische basis voor het Brabantse water- en bodembeleid, voor de korte en lange termijn. Het plan houdt rekening met duurzaamheid en klimaatveranderingen. Het is een breed gedragen beleidsplan, omdat het tot stand is gekomen in nauwe samenwerking met veel belanghebbend (water)partijen in Brabant.

Beleid waterschap Aa en Maas

Het waterschap Aa en Maas is verantwoordelijk voor het waterbeleid in en om onderhavig plangebied in de gemeente Bernheze. Het waterschap zorgt ervoor dat er voldoende water is en dat dit water een goede kwaliteit heeft. Om deze taak goed uit te voeren, zijn wettelijke regels nodig, ook op en langs het water. Deze regels staan in de Keur van het waterschap en gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van waterschap Aa en Maas. Het waterschap stelt ter concretisering van het waterhuishoudkundig beleid kaartmateriaal vast. Voor wat betreft de aanwijzing van de gebieden waarvoor een vergunning voor het lozen in en afvoeren naar oppervlaktewateren is vereist is, is dit ook een taak van het waterschap.

In het Waterbeheerplan 2022-2027 staan de doelen die het waterschap wil bereiken, hoe ze dat willen doen en met welke partners. Dit zijn gemeenten, industriële en agrarische ondernemers, natuurverenigingen, de provincie en het Rijk. De hoogste prioriteit van het waterschap is om vanuit hun verantwoordelijkheid bij te dragen aan de veiligheid, gezondheid en het welzijn van de inwoners in de regio. Daarnaast staan zij voor innovatief en duurzaam waterbeheer. Bij dit waterbeheer laat het waterschap zich continu leiden door zijn missie: "Het ontwikkelen, beheren en in stand houden van gezonde, robuuste en veerkrachtige watersystemen, die ruimte bieden aan een duurzaam gebruik voor mens, dier en plant in het gebied, waarbij de veiligheid is gewaarborgd en met oog voor economische aspecten". Naast de bijdrage aan een duurzame leefomgeving met de aanwezigheid van een goed functionerend watersysteem, draagt het waterschap ook bij aan actuele ontwikkelingen in en om het waterbeheer:

  • Klimaatverandering;
  • Natuurnetwerk Brabant;
  • Stikstofproblematiek;
  • Landbouwtransitie;
  • Gezondheid;
  • Energietransitie;
  • Circulaire economie;
  • Digitalisering en robotisering.

Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's c.q. speerpunten uit het waterbeheerplan en heeft het waterschap een verordening; de Keur en de Legger. De Brabantse waterschappen hebben een gezamenlijke Keur opgesteld, genaamd de Brabantkeur. Deze bevat zoals reeds vermeld gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De Legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. In de Brabantkeur staat weergegeven dat het verboden is om zonder vergunning van het waterschap hemelwater, afkomstig van verhard oppervlak met een totaal oppervlakte van 500 m² of meer, op het oppervlaktewater te lozen. Het waterschap toetst een waterparagraaf op onder andere op onderstaande punten:

  • 1. voorkomen van vervuiling;
  • 2. wateroverlastvrij bestemmen;
  • 3. hydrologisch neutraal Ontwikkelen (HNO);
  • 4. vuil water en hemelwater scheiden;
  • 5. afvoer schoon hemelwater volgens de stappen: hergebruik > infiltratie > buffering > afvoer.

Keur waterschap Aa en Maas 2015

De 'Keur Waterschap Aa en Maas 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater, die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van waterschap Aa en Maas. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunningverlening. De Keur van het waterschap is onder andere van toepassing wanneer direct of indirect wordt geloosd naar een oppervlaktelichaam.

De drie Brabantse waterschappen (Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta) hanteren sinds 1 maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze (beleids)uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'. Bij een toename en afkoppeling van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn, veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Inmiddels is dat beleid door middel van de "Derde aprtiële herziening Algemene regels waterschap Aa en Maas" aangepast. Vanwege een dalende grondwaterstand de afgelopen jaren in Noord-Brabant, is het noodzakelijk dat het peil hiervan zo snel mogelijk gaat stijgen. Een van de oplossingen hiervoor is ervoor zorgen dat er meer hemelwater infiltreert in de bodem. Daarom is de ondergrens voor het moeten nemen van compensatiemaatregelen bij toename verhard oppervlak verlaagd van 2.000 m² naar 500 m². Hierdoor zal het grondwater meer worden aangevuld met hemelwater.

Gemeentelijk beleid

Het doel van het integrale waterplan Bernheze luidt als volgt: “het ontwikkelen van een integrale visie in de omgang met water in de breedste zin van het woord”. Het integrale aspect betekent dat het gehele systeem van grond- en oppervlaktewater centraal staat, inclusief aan- en afvoer van water. De keten van drinkwater, riolering en afvalwaterzuivering wordt in de visie betrokken daar waar deze het watersysteem beïnvloedt. Als algemeen streefbeeld voor de gemeente voor 2030 is gesteld: “Het hebben en houden van een veilige, kwalitatief hoogwaardig leefbare gemeente, waarin een gezond en veerkrachtig watersysteem aanwezig is en duurzaam met water wordt omgegaan. Daarnaast versterken de Aa, Leijgraaf en Groote Wetering, als herkenbare beeksystemen met een natuurlijk karakter, enerzijds de leefbaarheid en identiteit en anderzijds de (water)recreatieve en toeristische positie van Bernheze”. De volgende thema's zijn in het waterplan gehanteerd:

  • schoon water. Hierbij geldt de voorkeurstrits: voorkomen - scheiden - zuiveren;
  • zuinig met water;
  • water in de bebouwde omgeving. Hier geldt de voorkeurstrits: vasthouden - bergen - afvoeren;
  • boeiend water;
  • samenwerking.

De gemeenteraad van Bernheze heeft op 7 oktober 2021 de Verordening Fysieke leefomgeving vastgesteld. Hierin zijn nadere eisen met betrekking tot het aspect water opgenomen, met als doel het tegengaan van de verdroging en het ontlasten van riolering en rioolwaterzuiveringsinstallaties.

Planologisch relevant stelt het gemeentelijk beleid dat bij de berekening van de watercompensatie de bebouwing die gesloopt wordt ten gevolge van de ontwikkeling als onverhard gebied beschouwd dient te worden. Het waterschap hanteert een ondergrens van 500 m² toename van het verhard oppervlak. De gemeente Bernheze hanteert volgens de Verordening Fysieke leefomgeving een bergingseis van 20 mm per m2 verhard oppervlak.

4.3.2 Onderzoek

Oppervlaktewater en waterkeringen

Ten westen van het plangebied is een watergang aanwezig. Deze watergang is opgenomen als een primaire waterloop (A-watergang) op de legger van het waterschap Aa en Maas en heeft in dat kader ook een beschermingszone. Het plangebied ligt niet in de beschermingszone van deze primaire watergang.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPBroekhoek52HSC-OW01_0012.jpg"

Figuur 4.1: Uitsnede legger oppervlaktewater (Waterschap Aa en Maas)

Ten zuiden en ten westen van het plangebied is een sloot en waterberging aanwezig. Deze sloot is niet opgenomen op de legger en valt niet onder het beheer van het Waterschap, maar van de gemeente Bernheze.

Keur

Het plangebied is niet gelegen binnen een keurbeschermingsgebied zoals een attentiegebied of een invloedsgebied.

Verhard oppervlak

De nieuwe bebouwing ten behoeve van de woningen komt in de plaats van de bestaande bebouwing van het bedrijfspand. In de bestaande situatie is het plangebied bijna volledig verhard, enkel de zuidzijde van het plangebied is onverhard. Het bestaande pand heeft volgens de BAG een oppervlakte van 232 m2. De bestaande verhardingen binnen het plangebied hebben een oppervlakte van circa 1.100 m2.

In de nieuwe situatie is sprake van circa 700 m2 aan verhardingen. De nieuwe bebouwing heeft een maximale footprint van 400 m2. Daarnaast wordt maximaal 120 m2 aan bergingen gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPBroekhoek52HSC-OW01_0013.png"

Figuur 4.2: Wijzigingen bebouwd oppervlak

De nieuwe toe te voegen verharding ten behoeve van de parkeerplaatsen zal waarschijnlijk worden uitgevoerd in half-verhardingen. De inritten en toegangspaden bestaan uit klinkerverhardingen. In onderstaand worst-case scenario wordt uitgegaan van 700 m² verharding in de nieuwe situatie. Dit betekent een afname van circa 110 m2.

Wat   Huidige situatie   Nieuwe situatie  
Bebouwing   232 m2   520 m2  
Inritten en parkeerplaatsen   1.100 m²   700 m2  
Totaal   1.332 m2    1.220 m2  

Tabel 4.1: Overzicht verhardingen

In totaal neemt het verhard oppervlak iets af ten opzichte van de huidige situatie. Volgens de Verordening Fysieke leefomgeving geldt een bergingseis van 20 mm per m2 verhard oppervlak. Parkeerplaatsen en dergelijke worden veelal als halfverharding uitgevoerd. Voor de bergingsberekening telt dit oppervlakte voor slecht 75% mee. De berging heeft zodoende betrekking op (700 * 75%) + 520 = 1.045 m2. Dit betekent een waterbergingseis van 1.045 m2 x 0,02 = 21 m3 voor de nieuwe verhardingen.

In de huidige situatie zijn bij het gezondheidscentrum twee stroken met infiltratiekratten gelegen. Binnen de beoogde gronden van het woongebouw en te wijzigen parkeerplaats ligt één strook met 42 infiltratiekratten gelegen onder een deel van de parkeerplaatsen, zie figuur 4.3. Met de herinrichting van het parkeerterrein dienen deze infiltratiekratten verplaatst te worden. Extra infiltratiekratten ten behoeve van de nieuwe inrichting zijn een mogelijke oplossing voor het voorzien in de noodzakelijke waterberging. De exacte uitwerking van de oplossing voor de waterberging wordt opgenomen bij de omgevingsvergunning voor bouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPBroekhoek52HSC-OW01_0014.png"

Figuur 4.3: Huidige strook infiltratiekratten

De waterberging van het verhard oppervlak dient op eigen terrein te worden gerealiseerd. Dit is als voorwaardelijke verplichting in dit bestemmingsplan vastgelegd. Ter plaatse van het eigen terrein is voldoende ruimte om te voorzien in de berging van 21 m³ water en 42 infiltratiekratten ter compensatie.

Kwaliteit van te lozen en infiltreren regenwater

Om de kwaliteit van het hemelwater te garanderen dienen onderdelen welke met regenwater in aanraking kunnen komen, te worden vervaardigd of te bestaan uit niet-uitloogbare bouwmaterialen zoals kunststoffen of gecoat staal of aluminium (in plaats van zink, lood of asfalt et cetera). Door het gebruik van niet-uitlogende materialen komen geen verhoogde concentraties verontreinigende stoffen (DuBomaatregelen) voor in het te infiltreren water. In de nieuwe situaties wordt alleen het huishoudelijk afvalwater geloosd op de riolering. Het schoon hemelwater wordt afgekoppeld en wordt overwegend geïnfiltreerd in de bodem. Het huishoudelijk afvalwater zal op de riolering worden geloosd. Enkel schoon regenwater mag worden geïnfiltreerd. Infiltratie van afgekoppelde verhardingen zoals opritten, parkeerplaatsen en terrassen mag niet verontreinigd zijn met chemische bestrijdingsmiddelen, olie, agressieve reinigingsmiddelen of andere verontreinigende stoffen.

4.3.3 Conclusie

Ten gevolge van de relevante toename van verharding zijn watercompenserende maatregelen noodzakelijk. In dit bestemmingsplan wordt als voorwaardelijke verplichting opgenomen dat op eigen terrein wordt voorzien in de benodigde waterbergingscapaciteit. In de aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen worden de bergingsvoorzieningen nader geduid.

4.4 Kabels en leidingen

4.4.1 Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.
4.4.2 Onderzoek en conclusie

In het plangebied of de directe omgeving ervan zijn geen planologisch relevante hoogspanningsverbindingen, straalpaden, kabels of leidingen aanwezig.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Tabel 4.2: Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer (Wm) kunnen bestuursorganen bevoegdheden uitoefenen die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit zoals de vaststelling van een wijzigingsplan. Bij de uitoefening van deze bevoegdheden moet worden aangetoond dat wordt voldaan aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uit de Wm.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m² bvo bij één ontsluitingsweg.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens ook rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.

4.5.2 Onderzoek

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van 12 woningen. Daarmee blijft de ontwikkeling ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen. Een dergelijke ontwikkeling kan worden gezien als een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2021 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Bosschebaan zelf. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPBroekhoek52HSC-OW01_0015.jpg"

Figuur 4.3: Uitsnede NSL-monitoringstool met plangebied in paars (Rijksoverheid)

4.5.3 Conclusie

Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een goede luchtkwaliteit en een aanvaardbaar leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.6 Wegverkeerslawaai

4.6.1 Toetsingskader

Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder aan bepaalde wettelijke normen dient te voldoen.

Onderzoek en conclusie

Woningen betreffen geluidgevoelige functies. De locatie ligt binnen de wettelijke zones van de Rijksweg A59, Bosschebaan, Cereslaan en Kruishoekstraat. Een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is dan ook noodzakelijk. Dit onderzoek is als bijlage 3 opgenomen bij deze toelichting.

Ten gevolge van de Rijksweg A59 bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 49 dB inclusief de aftrek op basis van artikel 110g Wgh. Er kan niet voldaan worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maximale grenswaarde van 53 dB wordt niet overschreden. Hiervoor zal een hogere waarde moeten worden aangevraagd.

Ten gevolge van de Bosschebaan bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 55 dB inclusief de aftrek op basis van artikel 110g Wgh. Er kan niet voldaan worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maximale grenswaarde van 63 dB wordt niet overschreden. Hiervoor zal een hogere waarde moeten worden aangevraagd.

Met toepassing van gebouwgebonden maatregelen kan een reductie worden gerealiseerd waarmee de geluidbelasting wordt verlaagd. Hiermee kan een geluidluwe gevel worden gerealiseerd. In het akoestisch onderzoek is echter geen rekening gehouden met de uitwerking van een geluidluwe gevel. Dit zal in het kader van de omgevingsvergunning uitgewerkt worden.

Op basis van deze resultaten is af te leiden dat er zonder het toepassen van maatregelen sprake is van een matig tot slechte geluidkwaliteit. Om een aanvaardbaar binnenklimaat te bereiken binnen de woningen, zullen geluidwerende maatregelen genomen moeten worden. Omdat relevant beleid voor het vastleggen van te nemen maatregelen ontbreekt is in het kader van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in overleg met de ODBN besloten welke maatregelen uitgevoerd moeten worden. Dit betreffen de realisatie van een geluidluwe buitenruimte en het toetsen aan de gecumuleerde geluidbelasting. De toepassing van een geluidluwe buitenruimte en toepassing van de gecumuleerde geluidbelasting bij de toetsing aan het bouwbesluit zijn als voorwaardelijke verplichting in de regels geborgd.

4.7 Verkeer en parkeren

4.7.1 Toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer is er geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit volgt uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op basis van vaste jurisprudentie dient in dat kader onder meer te worden aangetoond dat een goede verkeersafwikkeling is gewaarborgd en er voldoende parkeergelegenheid beschikbaar is. In dit kader wordt uitgegaan van onderstaande kencijfers, uitgangspunten en andere informatie.

4.7.2 Onderzoek

De verkeersafwikkeling en de parkeerbehoefte van de planontwikkeling is middel een verkeersonderzoek in beeld gebracht, zie bijlage 4.

Ontsluiting

Het plangebied is gelegen aan de Broekhoek. De Broekhoek is een erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 30 km/uur. De Broekhoek sluit aan op de Bosschebaan. Ten westen van het plangebied ligt de Cereslaan. De Cereslaan kent een hoofdrijbaan en een parallelweg. Zowel de Bosschebaan als de hoofdrijbaan van de Cereslaan zijn gecategoriseerd als gebiedsontsluitingswegen en hebben een maximumsnelheid van 50 km/uur. De parallelweg van de Cereslaan is een erftoegangsweg en heeft een maximum snelheid van 30 km/u. Verder geldt dat het zuidelijke deel van de parallelweg een doodlopende weg is.

Parkeren

De parkeerbehoefte is bepaald aan de hand van de parkeernormen van de gemeente Bernheze uit de 'Parkeernormennota gemeente Bernheze'. De parkeernormen van de gemeente Bernheze zijn gebaseerd op de gemiddelde parkeerkencijfers uit de CROW-publicatie 317. Hierbij worden de kengetallen voor het gebied 'binnen bebouwde kom' aangehouden.

Om in de parkeerbehoefte van de ontwikkeling van de 12 woningen te voorzien wordt gebruik gemaakt van de bovengrondse parkeervoorzieningen die worden gebruikt voor het gezondheidscentrum. Daarom zal bij het bepalen van de parkeerbehoefte niet alleen naar de parkeerbehoefte van het beoogde plan worden gekeken, maar ook naar die van het gezondheidscentrum.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPBroekhoek52HSC-OW01_0016.png"

Tabel 4.3: Parkeerbehoefte

De parkeerbehoefte van de beoogde ontwikkeling samen met die van het gezondheidscentrum bedraagt 88 parkeerplaatsen. In deze berekening is geen rekening gehouden met dubbelgebruik van parkeerplaatsen. Indien daar wel rekening mee wordt gehouden komt de parkeerbehoefte op het maatgevende moment uit op 76 parkeerplaatsen (zie tabel 3 in bijlage 4). Uit het verkeersonderzoek blijkt dat sprake is van voldoende parkeeraanbod en dat aan de parkeerbehoefte wordt voldaan.

Verkeersgeneratie

Voor het bepalen van de verkeersgeneratie zijn berekeningen uitgevoerd op basis van de gemiddelde kengetallen uit CROW-publicatie 381. In tabel 4.4 is de verandering van het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied berekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPBroekhoek52HSC-OW01_0017.png"

Tabel 4.4: Verkeersgeneratie

Na aftrek van de oude functies zal de beoogde ontwikkeling per saldo leiden tot een verkeerstoename van 49 mvt/etmaal gedurende een gemiddelde weekdag. Omgerekend naar werkdag intensiteiten (factor 1,11) leidt dit tot een verkeerstoename van 55 mvt/etmaal ten opzichte van de huidige situatie.

Verkeersafwikkeling

De beoogde ontwikkeling zal worden ontsloten via de Broekhoek op de Bosschebaan en via de parallelweg van de Cereslaan. De parallelweg van de Cereslaan waar het plan op ontsluit is een doodlopende weg en wordt alleen gebruikt door verkeer dat een bestemming heeft aan dit deel van de parallelweg. Daarom kan gesteld worden dat de intensiteit op dit deel van de parallelweg zeer laag is. Naar verwachting zal 30% (15 mvt/etmaal) van het gegenereerde verkeer worden ontsloten over de parallelweg Cereslaan en 70% (34 mvt/etmaal) over de Broekhoek. Aangezien de parallelweg in de huidige situatie doodloopt op het gezondheidscentrum zal de verwachte verkeerstoename geringe invloed hebben op de verkeersafwikkeling van de weg. Daarnaast is de wegcapaciteit op de Cereslaan en de Bosschebaan dermate hoog dat de verwachte verkeerstoename geen invloed zal hebben op de verkeersafwikkeling van de wegen. De verwachte toename van het plan zal dan ook niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling op de omliggende wegen.

4.7.3 Conclusie

De verkeerstoename ten gevolge van de ontwikkeling van het plangebied zal niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling van de omliggende wegen. Ook zijn er voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein aanwezig om in de totale parkeerbehoefte van het plan en dat van het gezondheidscentrum te voorzien. De aspecten verkeer en parkeren staan de planontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

4.8.1 Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

4.8.2 Onderzoek

In de beoogde situatie worden woningen gerealiseerd. Hiermee worden milieugevoelige en (potentieel) milieuhinderlijke functies opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. In de omgeving van het plangebied bevinden zich naast woningen, een gezondheidscentrum en enkele bedrijven, waardoor de omgeving getypeerd kan worden als een 'gemengd gebied'.

Ten zuiden van het plangebied zijn agrarische gronden gelegen, waar inmiddels woningen zijn beoogd, zie figuur 4.4 In 'gemengd gebied' mag met een afstandsstap worden afgeweken van de maximale richtafstanden. Het planvoornemen voorziet in de realisatie van een milieugevoelige bestemming/functie, namelijk woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPBroekhoek52HSC-OW01_0018.jpg"

Figuur 4.4: Omliggende functies, plangebied rood omrand

Bedrijventerrein noordzijde

Ten noorden van het plangebied liggen bedrijven aan de Cereslaan. Hier zijn volgens het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Bernheze' uitsluitend bedrijven tot en met milieucategorie 2 toegestaan. De maximale richtafstand bedraagt 30 meter. In gemengd gebied bedraagt de maximale richtafstand 10 meter. Het meest nabij gelegen bedrijf ligt op 38 meter van het plangebied en op circa 50 meter van het bouwvlak van de te bouwen woningen. Aan deze richtafstanden wordt voldaan.

Bedrijventerrein westzijde

Ten westen van het plangebied ligt bedrijventerrein Bernheze. Hier zijn volgens het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Bernheze' bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 toegestaan. De maximale richtafstand bedraagt 100 meter. Daarnaast is op de hoek Cereslaan/Bosschebaan een bouwmarkt toegestaan. De maximale richtafstand van een bouwmarkt bedraagt 30 meter. Binnen gemengd gebied bedragen deze richtafstanden respectievelijk 50 meter en 10 meter. Het meest nabij gelegen bedrijf, de bouwmarkt, ligt op ruim 130 meter van het plangebied. Aan de richtafstanden van zowel milieucategorie 3.2 als van de bouwmarkt wordt voldaan.

Ten noordwesten van het plangebied zijn bedrijven toegestaan tot en met milieucategorie 4.1. Voor deze milieucategorie vormt geluid het maatgevende aspect en geldt in gemengd gebied een richtafstand van 100 meter. De afstand van de beoogde woningen tot deze bedrijfsbestemming is ruim 150 meter. In de huidige situatie (eind 2021) is ter plaatse een aannemersbedrijf gevestigd. Dit bedrijf behoort tot milieucategorie 3.2. Hiervoor geldt een richtafstand geldt van 50 meter waaraan wordt voldaan. Ter plaatse van de beoogde woningen wordt voldaan aan de richtafstanden en is geen onaanvaardbare geluidshinder te verwachten.

Woningbouw de Erven

Ten zuiden van de Bosschebaan op circa 28 meter van het plangebied zijn gronden momenteel agrarisch in gebruik. Dit agrarisch gebied is echter aangewezen als woningbouwontwikkellocatie De Erven en heeft de bestemming 'Woongebied' gekregen. De agrarisch functie komt daar mee te vervallen. Van een onderlinge richtafstand tussen woningen is geen sprake.

Gezondheidscentrum

Direct ten westen van de geplande woningen ligt een gezondheidscentrum. Middels dit bestemmingsplan krijgt het gezondheidscentrum de bestemming 'Gemengd'. Binnen deze bestemming zijn een gezondheidscentrum en kantoren toegestaan. Het gezondheidscentrum en kantoren behoren volgens de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) tot milieucategorie 1. Voor deze milieucategorie vormt geluid het maatgevende aspect en geldt een richtafstand van 10 meter in een rustige woonwijk. Voor gemengd gebied geldt een richtafstand van 0 meter. De beoogde woningen worden op circa 3 meter afstand van het gezondheidscentrum gerealiseerd, waarmee voldaan wordt aan de richtafstand.

Hoewel aan de richtafstand wordt voldaan worden in het kader van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat de activiteiten van het gezondheidscentrum nader onderbouwd. Geluid afkomstig van het gezondheidscentrum betreft geluid van dakinstallaties en het parkeerterrein

Dakinstallaties: De dakinstallaties zijn gelegen op het hoogste dakdeel van het gezondheidscentrum, op circa 35 meter van het beoogde appartementengebouw. Het dakdeel van het gezondheidscentrum het meest gelegen nabij het appartementengebouw is voorzien van zonnepanelen. Het ligt dan ook niet in de lijn der verwachting dat de dakinstallaties worden of kunnen worden verplaatst richting het appartementengebouw. Geluid afkomstig van de dakinstallaties heeft dan ook geen nadelig effect op het goede woon- en leefklimaat van de beoogde woningen.

Parkeerterrein: Het parkeerterrein van het gezondheidscentrum wordt tevens gebruikt voor het parkeren bij de woningen zelf. Uit het verkeersonderzoek, zie paragraaf 4.7, blijkt dat het dubbelgebruik van de parkeerplaats niet tot problemen leidt en dat sprake is van ruim voldoende parkeerruimte. Daarbij is de verwachting dat de bewoners met name gebruik maken van de parkeerplaatsen nabij het appartementengebouw en de gebruikers van het gezondheidscentrum zo veel mogelijk parkeren nabij de entree van het gezondheidscentrum. De gebruikers van het gezondheidscentrum maken gebruik van het zowel de entree aan de Cereslaan, als van de entree aan de Broekhoek, waardoor slechts een deel van de bezoekers langs het appartementengebouw rijden en daar parkeren. Het gezondheidscentrum is geopend tijdens kantoortijden, tussen 8.00 en 18.00. Het gebruik van het parkeerterrein voor gebruikers van het gezondheidscentrum buiten deze tijden is dan ook zeer beperkt.

Vanwege het dubbelgebruik van het parkeerterrein is het gebruik niet enkel aan het gezondheidscentrum te koppelen, maar tevens aan de woonfunctie zelf. Toetsing aan het 'eigen parkeergebruik' is niet noodzakelijk. Mede gezien het gebruik van het gezondheidscentrum tijdens kantoortijden is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat als gevolg van het gebruik van het parkeerterrein.

Bij het appartementengebouw nabij het gezondheidscentrum is dan ook sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Andersom is het appartementengebouw niet nadelig van invloed op de bedrijfsvoering van het appartementengebouw.

Broekhoek 50

Aan de noordzijde van het plangebied grenzen woonbestemmingen. De dichtstbijzijnde woning is gelegen aan de Broekhoek 50. Met de ontwikkeling komen er parkeerplaatsen op circa 10 meter van deze woning. Voor de meeste parkeerplaatsen geldt dat tussen de parkeerplaatsen en de woning Broekhoek 50 bergingen worden gerealiseerd, die het mogelijke geluid vanwege die parkeerplaatsen afschermen. Voor de twee parkeerplaatsen die niet worden afgeschermd (de parkeerplaatsen in het noordoosten, zie figuur 2.3) geldt dat dit niet anders is dan het momenteel aanwezige en toegestane bedrijfsmatig parkeren (zie figuur 4.5), waarbij tevens laden/lossen mogelijk is vanwege bedrijfsmatige activiteiten.

In de huidige situatie wordt het geluid van parkeren (met name maximale geluidniveaus) begrensd door de algemene grenswaarden uit het Activiteitenbesluit, zijnde 70/65/60 dB(A) in de dag-/avond-/nachtperiode. Omdat er sprake was van een bestaande bedrijfsmatige activiteit met een vergelijkbare (of zelfs hogere) geluidemissie dan in de nieuwe (parkeer)situatie, kan worden gesteld dat er in de nieuwe situatie sprake is van een verbeterde situatie voor wat betreft geluid (met name vanwege de maximale planologische mogelijkheden in de bestaande situatie) en daarmee van een blijvend aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de woning Broekhoek 50.

Parkeren in een woonomgeving leidt zelden tot een niet aanvaarbaard woon- en leefklimaat. Het merendeel van de auto's worden 's avonds buiten geparkeerd ter plaatse van de eigen woning, vaak grenzend aan een belendende woning. Niet gebleken is dat maximale geluidniveaus vanwege parkeren (dichtslaan portieren) in een woonomgeving milieutechnisch een probleem zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPBroekhoek52HSC-OW01_0019.png"

Figuur 4.5: Bestaand bedrijfsmatig parkeren (bron: Cyclomedia)

4.8.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat voldaan aan de richtafstanden. Het woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen is dan ook aanvaardbaar. Er zijn daarnaast geen bedrijven in de omgeving die door de voorgenomen ontwikkeling in hun bedrijfsvoering worden beperkt.

4.9 Milieuhinder agrarische bedrijven

4.9.1 Toetsingskader

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:

  • voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)) geldt een maximale geurbelasting op een geurgevoelig object;
  • voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, deze zijn weergegeven in tabel 4.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPBroekhoek52HSC-OW01_0020.jpg"

Tabel 4.5: Overzicht geurnormen Wgv

Voor alle stallen gelden minimumafstanden tussen de buitenzijde van het dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object (artikel 5 Wgv). Voor buiten de bebouwde kom gelegen geurgevoelige objecten geldt een minimumafstand van 25 meter en voor binnen de bebouwde kom gelegen geurgevoelige objecten geldt een minimumafstand van 50 meter.

Activiteitenbesluit milieubeheer

Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).

Verordening Fysieke Leefomgeving (VFL) Bernheze 2021

De Verordening Fysieke Leefomgeving is een integratie van de regels over de fysieke leefomgeving uit diverse verordeningen van de gemeente Bernheze. Er geldt een geurnorm van 3 ouE/m³ voor bestaande woongebieden. De gemeenteraad heeft een geurnorm van 8 ouE/m³ vastgesteld voor bestaande bedrijventerreinen in de bebouwde kom, extensiveringsgebieden rondom kernen, extensiveringsgebieden natuur en woonwerkontwikkelingsgebieden. Voor overige gebieden geldt een geurnorm van 10 ouE/m³. In artikel 3.1.3 van de Verordening Fysieke Leefomgeving is opgenomen dat een vaste afstand in acht moet worden genomen van 50 meter binnen de bebouwde kom en 25 meter buiten de bebouwde kom. De normen voor de aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat zijn opgenomen in de “Beleidsregel ruimtelijke ontwikkelingen en geurhinder gemeente Bernheze 2013”. In de bebouwde kom wordt 0 - 13 ouE als voldoende gezien, 13 ouE of meer is onvoldoende voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de bedrijventerreinen en buitengebieden wordt 0 - 20 ouE gezien als voldoende, vanaf 20 ouE of meer is dit onvoldoende.

4.9.2 Toetsing

Vaste afstanden

Op grond van de Verordening Fysieke Leefomgeving van de gemeente Bernheze gelden vaste afstanden van 25 meter in het buitengebied en 50 meter binnen de bebouwde kom. Het gaat om de afstand van het emissiepunt van een dierenverblijf tot de buitenzijde (gevel) van een geurgevoelig object. De intensieve veehouderij aan de Bosschebaan 27 is de dichtstbijzijnde veehouderij en de afstand van het plangebied tot de perceelgrens van deze veehouderij bedraagt circa 470 meter. Dit is groter dan 50 meter. Er wordt voldaan aan deze afstandseis. Door de grote afstand is er ter plaatse sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Dit is ook te zien in figuur 4.5 waarin een uitsnede is gemaakt van de kaart van de ODZOB van de achtergrondbelasting geur. Hieruit blijkt dat de achtergrondbelasting 0 - 3 ouE bedraagt en hierdoor sprake is van een zeer goed achtergrondbelasting geur. Tevens is tussen de veehouderij en het plangebied sprake van andere geurgevoelige objecten die veel dichterbij gelegen zijn. Hierdoor zijn deze geurgevoelige objecten maatgevend en zal door de ontwikkeling het bedrijf niet in zijn bedrijfsvoering worden beperkt. Hieruit kan geconcludeerd worden dat geurhinder de beoogde ontwikkeling niet in de weg staat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPBroekhoek52HSC-OW01_0021.png"

Figuur 4.6: Achtergrondbelasting geur maart 2022 (bron: ODZOB)

Volksgezondheid

De handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 (versie mei 2018) bevat een praktisch stappenplan om te beoordelen of nadere advisering vanuit GGD wenselijk is. De stappen worden in deze paragraaf doorlopen om te kijken of er knelpunten zijn.

  • Endotoxine: Blootstelling aan endotoxine heeft een directe relatie met de in het VGO-onderzoek aangetoonde negatieve effecten op de luchtwegen en de verlaagde longfunctie rond veehouderijbedrijven. Hiervoor geldt een afstand van 500 meter van een pluimveehouderij tot een milieugevoelige functie. Voor een varkenshouderij geldt een afstand van 200 meter tot een milieugevoelige functie. De Gezondheidsraad hanteert in het rapport ‘Gezondheidsrisico’s rond veehouderijen’ (2012) een advieswaarde van 30 EU/m3 voor de maximale blootstelling aan endotoxinen in de buitenlucht. De Gezondheidsraad gaat ervan uit dat met deze advieswaarde de gezondheid van omwonenden van veehouderijen tegen te veel aan endotoxinen kan worden beschermd. Op een afstand van circa 470 meter van het plangebied bevindt zich een pluimveehouderij waar leghennen worden gehouden. De veehouderij aan de Bosschebaan 27 heeft een fijnstofemissie van 3.026,96 kg/jaar. Uit de notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid: endotoxine toetsingskader 1.0 blijkt dat bij deze emissie van 5.000 kg/jaar op een afstand van 200 meter geen sprake is van een overschrijding van de advieswaarde voor endotoxine. Op een afstand kleiner dan 200 meter bevinden zich geen varkenshouderijen.
  • Emissies: Er worden woningen gerealiseerd. De beoogde ontwikkeling leidt niet tot een toename in de emissie voor geur en/of fijnstof en/of ammoniak.
  • Aanvaardbaar woon-/leefklimaat: De afstand van het plangebied tot de perceelgrens van een intensieve veehouderij bedraagt 470 meter. Daarnaast wordt volgens de achtergrondbelasting geurkaart 2022 de achtergrondbelasting van ODZOB ter plaatse van het plangebied als zeer goed (0-3 OU/m3 ) beoordeeld, zie ook figuur 4.5. Er is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.
  • Er bevindt zich geen geitenhouderij op 2 kilometer afstand van het plangebied.
  • Binnen een afstand van 1 kilometer van het plangebied bevindt zich een pluimveehouderij. Zie het eerste punt voor een nadere onderbouwing.
  • Overige veehouderijen bevinden zich niet binnen een afstand van 250 meter.
  • Er is geen sprake van mestbe- of verwerking als nevenactiviteit of als zelfstandige activiteit.
  • Het plangebied ligt buiten de risicoafstanden die aangehouden moeten worden rondom intensieve veehouderijen in de omgeving. Er is geen sprake van een verhoogd volksgezondheidsrisico.
4.9.3 Conclusie

Met betrekking tot milieuhinder van agrarische bedrijven is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de beoogde woning. Omliggende agrarische bedrijven worden daarnaast niet beperkt in hun bedrijfsvoering door de bouw van de woningen.

4.10 Externe veiligheid

4.10.1 Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient voor externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom de risicobron. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een ruimtelijke onderbouwing moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 meter binnen de transportroute.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

 

Beleidsvisie externe veiligheid

De gemeente Bernheze beschikt over een beleidsvisie externe veiligheid (2008). Hierin wordt invulling gegeven aan de gemeentelijke omgang met externe veiligheid. De beleidsvisie bevat geen gebiedstypering of uitgangspunten die gehanteerd kunnen worden voor de verantwoording van het groepsrisico.

Overige wet- en regelgeving

Tot slot wordt in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' (art. 3.1 Wro) getoetst aan eventueel van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit het Activiteitenbesluit en effectafstanden uit de 'Circulaire effectafstanden LPG-tankstations'.

4.10.2 Onderzoek

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPBroekhoek52HSC-OW01_0022.png"

Figuur 4.7 Uitsnede openbare risicokaart met het plangebied (zwart)

Uit de informatie op de openbare risicokaart (www.risicokaart.nl) kwam het volgende naar voren:

Transport gevaarlijke stoffen over de weg

Over de A59, die ten noorden van het plangebied ligt, vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Maatgevend hierin is het vervoer van de stofcategorie LT2 met een invloedsgebied van 880 meter. De afstand van het plangebied tot deze weg is 490 meter. Omdat dit groter is dan 200 meter, kan volgens het Bevt worden volstaan met een beknopte verantwoording.

Het plangebied bevindt zich op een afstand van circa 30 meter van de Bosschebaan. Over deze weg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.

In de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) zijn vuistregels opgenomen waarmee inzicht kan worden gegeven in de risicosituatie langs transportroutes zoals de Bosschebaan. Omdat er over de Bosschebaan geen vervoer van stofcategorieën LT3, GT4 of GT5 plaatsvindt, kunnen de vuistregels toegepast worden. De beoogde ontwikkeling betreft het realiseren van 12 rollatorgeschikte woningen. In de Handleiding populatieservice wordt voor een woonfunctie groter dan 60 m2 het kental van 2,4 personen gehanteerd. Hiermee worden 29 personen extra toegevoegd met de ontwikkeling. In de huidige situatie is er echter sprake van een winkel van 232 m2. Volgens de Handleiding Populatieservice geldt voor een kleine winkelfunctie 1 persoon per 10 m2, waardoor de huidige populatie op 23 mensen uitkomt die alleen overdag aanwezig zijn. Er is hierdoor sprake van een toename van 6 personen overdag.

Uit de HART blijkt dat een weg binnen de bebouwde kom geen 10-5-contour of 10-6-contour heeft. De 10-6-contour vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. In de HART worden de vuistregel gehanteerd wanneer er GF3 minder dan 10 maal de drempelwaarde is in tabel 4.1 de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. Voor de toetsing van 10% van de oriëntatiewaarde geldt dat deze niet wordt overschreden als GF3 minder is dan de drempelwaarde uit tabel 4.1.

Tabel 4.6 Drempelwaarden GF3-vervoer voor overschrijding 10% van de oriëntatiewaarde, autosnelweg, tweezijdige bebouwing

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPBroekhoek52HSC-OW01_0023.png"

De afstand tot de Bosschebaan bedraagt 30 meter. In de Handleiding Risicoberekeningen Bevt - Bijlage, versie 1.2, 11 januari 2017 wordt geconcludeerd dat voor de uitkomst van de groepsrisicoberekening het voldoende is om de bevolkingsdichtheid te inventariseren tot 300 meter van de as van de weg. Op een afstand van 300 meter bevinden zich voornamelijk drukke woonwijken en industriegebieden. Volgens de Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 1 (december 2003) is de bevolkingsdichtheid voor rustige woonwijken 25 personen per hectare, voor industriegebieden met een personeelsdichtheid midden is dit 40 personen per hectare. Uit de tabel blijkt dat bij deze afstand en dichtheid er geen grenswaarde bestaat voor het vervoer van GF3. Er kan geconcludeerd worden dat de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden en tevens niet met meer dan 10% van de oriëntatiewaarde zal toenemen. De afstand is voldoende en het aantal personen laag. Wel dient het groepsrisico in een beknopte verantwoording inzichtelijk te worden gemaakt.

Transport van gevaarlijke stoffen over het spoor

Ten noorden van het plangebied bevindt zich het spoortraject Den Bosch Diezebrug – Ressen Noord. Hierover worden gevaarlijke stoffen vervoerd van o.a. de stofcategorie D4. De afstand van het plangebied tot dit spoortraject is circa 2,7 kilometer. Omdat dit groter is dan 200 meter, kan volgens het Bevt ook worden volstaan met een beknopte verantwoording.

Risicovolle inrichtingen

Ten zuidoosten van het plangebied, aan de John F. Kennedystraat, bevindt zich een opslagtank chloorbleekloog. De afstand van het plangebied tot deze tank is circa 775 meter waardoor deze geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.

Circulaire LPG-tankstations en veiligheidsafstanden uit het Activiteitenbesluit

In de omgeving van het plangebied is geen LPG-tankstation gelegen. Derhalve is de circulaire LPG-tankstations niet van toepassing op dit plan. Daarnaast zijn er geen veiligheidsafstanden uit het Activiteitenbesluit van toepassing op het onderhavige plan.

Buisleidingen

In de nabijheid van het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen die van invloed zijn op het plangebied.

Beleidsvisie externe veiligheid

Toetsing van het plan aan de voorwaarden uit de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente geeft geen belemmeringen voor het voorgenomen plan.

Beknopte verantwoording

In de beknopte verantwoording is het advies van de Veiligheidsregio Brabant Noord verwerkt. Dit advies is tevens opgenomen in bijlage 10.

Maatgevende scenario's

De relevante scenario's in relatie tot het plangebied zijn een plasbrand; een BLEVE; en een toxische wolk.

Plasbrand

Een plasbrand wordt veroorzaakt door een mechanische impact op de tank bijvoorbeeld na een aanrijding. Hierdoor ontstaat een gat in de tank. Een groot deel van de benzine stroomt in korte tijd uit. Er wordt een plas gevormd die zich in de omgeving verspreidt. Ontsteking leidt tot een korte brand. De effecten van een plasbrand zijn warmtestraling en rook. Hierdoor kunnen slachtoffers, schade en brand in de omgeving ontstaan. De warmtestraling is in combinatie met de blootstellingsduur bepalend voor het slachtoffer- en schadebeeld.

BLEVE

Een BLEVE wordt veroorzaakt doordat een aanwezige brand de druk in de tank doet oplopen. Hierdoor verzwakt en bezwijkt de tank. LPG komt vrij en ontsteekt. Er ontstaat een vuurbal en een drukgolf. De effecten van een BLEVE zijn warmtestraling, overdruk en scherfwerking. Deze effecten kunnen slachtoffers, schade en brand in de omgeving veroorzaken.

Toxische wolk

Een toxische wolk wordt veroorzaakt door een door een mechanische impact op de tank bijv. na een aanrijding. Hierdoor ontstaat een gat in de tank waardoor in korte tijd een groot deel van de toxische stof vrijkomt en met de wind mee wordt verspreidt. De gevolgen voor personen zijn afhankelijk van de concentratie en blootstellingstijd aan de stof. Indien personen binnen schuilen is in het plangebied geen letaal- of ernstig letsel te verwachten.

De kans op het plaats vinden van dit type incidenten is bijzonder klein als gevolg van veiligheidsmaatregelen rondom het vervoer van gevaarlijke stoffen en de beperkte vervoersfrequentie.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen.

Bij het scenario toxische wolk zal de brandweer proberen de toxische wolk neer te slaan. Bij een snelle verspreiding van de toxische wolk zal dit echter beperkt effect hebben. De bestrijdbaarheid wordt om deze reden als matig beoordeeld.

LPG-tanks en de tankwagens die LPG aanleveren zijn echter voorzien van een isolerende bekleding. Dit betekent dat afhankelijk van de vulgraad van de tank een explosie na 75 minuten kan plaats vinden. De brandweer zal om deze reden een redelijke tijd hebben om de tank te kunnen koelen en het gebied te ontruimen. De bestrijdbaarheid wordt om deze reden als goed beoordeeld.

De bestrijdbaarheid van het scenario plasbrand is slecht. De plas is waarschijnlijk al opgebrand voor dat de brandweer ter plaatse is. De hulpdiensten zullen zich dan richten op het redden van slachtoffers en het blussen van secundaire branden. Mocht de plas nog niet ontstoken zijn dan zal de brandweer proberen om de vloeistofplas af te dekken met een schuimlaag.

Het plangebied wordt ontsloten via de Broekhoek op de Bosschebaan en kan via de parallelweg van de Cereslaan de Cereslaan bereiken. Beide wegen sluiten aan op het verdere wegennetwerk van Heesch. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. De vluchtwegen uit de woningen bevinden zich aan de risicoluwe zijde. Dit komt de bestrijdbaarheid ten goede.

Zelfredzaamheid

In de toekomstige situatie zal een appartementengebouw met 12 rollatorgeschikte woningen gerealiseerd worden. De aanwezigen kunnen zowel zelfredzaam zijn als verminderd zelfredzaam. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Als gevolg van een incident met toxische stoffen geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Hiermee worden de aanwezigen beschermd tegen de blootstelling aan toxische gassen.

Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de woningen door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media. In het kader van zelfredzaamheid op deze locatie worden toekomstige bewoners gewezen op de verschillende handelingsperspectieven bij een dreigende BLEVE of een plasbrand (vluchten) en bij een toxische wolk (binnen blijven).

Verminderd zelfredzame personen kunnen vluchten door hulp van zelfredzame personen in de woningen dan wel personeel van het naastgelegen gezondheidscentrum.

4.10.3 Conclusie

Het plangebied bevindt zich in het invloedsgebied van het spoortraject Den Bosch Diezebrug - Ressen Noord, de A59 en de Bosschebaan. In de beknopte verantwoording is op de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied ingegaan. De veiligheidssituatie zal met de beoogde ontwikkeling niet significant verslechten en wordt als aanvaardbaar gezien. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.

4.11 Cultuurhistorie

4.11.1 Toetsingskader

Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van de MoMo wijzigt het Bro (artikel 3.6.1, lid 2). Wat eerst alleen voor archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed. In een bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan en het daarbij behorende besluit is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan enkel naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

4.11.2 Onderzoek en conclusie

Omtrent het cultuurhistorisch beleid heeft de gemeente Bernheze een 'cultuurhistorische waardenkaart' (figuur 4.5) gerealiseerd. Hierop is te zien dat de wegen in de directe omgeving van het plangebied aangemerkt worden als oude wegtracés (oude hoofdverbinding en redelijk hoge waarde). De gronden van het plangebied zijn gelegen op het oude esdek. In de omgeving van het plangebied zijn verder geen gemeentelijke monumenten, monumentale bomen en/of monumenten in een andere categorie aanwezig.

In de huidige situatie is het oude esdek reeds bebouwd. De ontwikkeling heeft dan ook geen nadelige gevolgen voor dit oude esdek. De oude wegtracés zijn gelegen buiten het plangebied. Wel zal de toekomstige ontsluiting van het plangebied plaatsvinden op het oude wegtracé van de Broekhoek. In de huidige situatie wordt het plangebied reeds ontsloten op de Broekhoek. Het aantal ontsluitingen op de Broekhoek wordt met het planvoornemen van twee ontsluitingen teruggebracht naar één ontsluiting. De beoogde ontwikkeling heeft dan ook geen nadelige invloed op de aanwezige cultuurhistorische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPBroekhoek52HSC-OW01_0024.jpg"

Figuur 4.8: Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Bernheze met plangebied in rood (gemeente Bernheze)

4.12 Archeologie

4.12.1 Toetsingskader

Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

De gemeente Bernheze heeft ervoor gekozen om in het kader van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg en de Wet ruimtelijke ordening een eigen gemeentelijk archeologiebeleid te formuleren. Dit archeologiebeleid is op 3 februari 2011 door de gemeenteraad vastgesteld en bestaat uit de 'Nota Archeologiebeleid Gemeente Bernheze' en de 'Archeologische Verwachtings- en Beleidsadvieskaart Gemeente Bernheze'. Op basis van deze documenten, is de gemeente Bernheze in staat om op verantwoorde wijze een archeologiebeleid te implementeren. Met dit beleid wordt een juiste balans gevonden tussen een goede omgang met het archeologisch erfgoed en andere maatschappelijke belangen die bij planontwikkelingen moeten worden afgewogen.

4.12.2 Onderzoek en conclusie

Zie figuur 4.9 voor een uitsnede van de archeologische beleidskaart van de gemeente Bernheze. Het plangebied is met rode belijning aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPBroekhoek52HSC-OW01_0025.jpg"

Figuur 4.9: Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Bernheze met plangebied rood omcirkeld (Gemeente Bernheze)

Zoals op de archeologische beleidskaart in beeld gebracht is, ligt het plangebied in een gebied met een middelhoge archeologische verwachtingszone. Voor een gebied met een middelhoge archeologische verwachtingszone geldt een onderzoeksplicht voor een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm diep en een verstoringsoppervlakte van meer dan 2.500 m2. Bij de voorliggende ontwikkeling is sprake van woningbouwontwikkeling waarbij grondroerende werkzaamheden plaatsvinden. Het plandeel waar de woningbouwontwikkeling plaatsvindt heeft een oppervlakte van circa 1.500 m2. De maximale verstoringsoppervlakte van 2.500 m2 wordt niet overschreden. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

Wel dient bij eventuele toevalsvondsten hiervan melding worden gedaan conform art. 5.10 van de Erfgoedwet, die vanaf 1 juli 2016 van kracht is. Dit kan telefonisch bij het Meldpunt Provinciaal Depot Bodemvondsten Noord-Brabant (tel. 06-18303225).

4.13 Ecologie

4.13.1 Toetsingskader

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden 

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een ruimtelijk plan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • 1. alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • 2. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • 3. de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bijzondere nationale natuurgebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) kan buitenom de gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden Natura 2000, ook gebieden aanwijzen als Bijzonder nationaal natuurgebied wanneer het gebied is opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn of het gebied onderwerp is van een procedure als bedoeld in artikel 5 van de Habitatrichtlijn. De beschermende werking die geldt voor gebieden die behoren tot Natura 2000, geldt in dat geval ook voor het bijzondere nationaal natuurgebied.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden. De gemeente Noord-Brabant heeft deze natuurgebied aangeduid als Natuurnetwerk Brabant (NNB).

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn; en
  • de bescherming van overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Brabant

In de provincie Noord-Brabant wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee, voor het op of in de bodem brengen van meststoffen en voor agrarische beregening uit grondwater. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wild zwijn en woelrat.

4.13.2 Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is 'Rijntakken' op circa 13 kilometer en 'Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek en bevindt zich op circa 14 kilometer ten westen van het plangebied. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Brabant (NNB) of een ecologische verbindingszone.

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de geringe ontwikkeling en afstand tot natuurgebieden kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten.

Voor de berekening van stikstofdepositie op stikstofgevoelige gebieden wordt onderscheidt gemaakt in de gebruiksfase en in de realisatiefase.

In de toekomstige situatie zal geen gas worden verbruikt. Met het rekenprogramma Aerius Calculator is ter verduidelijking een berekening uitgevoerd om de gevolgen voor de stikstofdepositie, ten gevolge van de toename van de verkeersgeneratie tijdens de gebruiksfase, binnen Natura 2000-gebieden in beeld te brengen. Tevens is een berekening tijdens de aanlegfase uitgevoerd. Uit de berekeningen blijkt dat er geen sprake is van rekenresultaten die hoger zijn dan 0,00 mol N/ha/jr, zie bijlage 5 voor de memo en bijlage 6 en bijlage 7 voor de Aerius-berekeningen.

Geconcludeerd wordt dat de mogelijke depositie van stikstof in het kader van dit bestemmingsplan geen belemmering vormt.

Soortenbescherming

Op voorhand kan niet worden uitgesloten dat bij de sloop van de bebouwing of herinrichting van het terrein beschermde soorten worden bedreigd. De bebouwing staat momenteel leeg en is mogelijk geschikt zijn voor de huisvesting van beschermde soorten. Door middel van een quickscan flora en fauna is beoordeeld of de bestaande bebouwing beschikt over openingen waardoor dergelijke soorten binnen kunnen komen. De onderzoeksrapportage is opgenomen in 8 bij deze toelichting.

Er is in het kader van de Wnb nagegaan of vaste rust- en verblijfplaatsen door de beoogde ingreep opzettelijk worden aangetast (verwijderd, ongeschikt gemaakt) of dat dieren opzettelijk worden verontrust, verjaagd of gedood. Verder is er gekeken of er invloeden zijn die leiden tot een verminderde geschiktheid als foerageergebied waarbij het een zodanig belang betreft dat bij het wegvallen van deze functie ook vaste rust- en verblijfplaatsen niet langer kunnen functioneren.

Op basis van de quickscan dient voorafgaand aan de werkzaamheden middels aanvullend ecologisch onderzoek duidelijkheid te worden verkregen omtrent de functie van het bedrijfsgebouw voor huismus en vleermuis. Hoewel de gevel van het gezondheidscentrum grenzend aan het onderzoeksgebied en het trafohuisje ten noorden van het onderzoeksgebied mogelijk geschikt zijn als verblijfsplaats voor vleermuizen, maken deze geen onderdeel uit van het plangebied. De vrije uitvliegroutes van vleermuizen worden met de ontwikkeling echter mogelijk belemmerd. Hierdoor bestaat de kans dat de functionaliteit als verblijfplaats verdwijnt en daarmee overtreding van de Wet natuurbescherming plaatsvindt. De aanvullende onderzoeken zijn in oktober 2022 afgerond, zie bijlage 9.

Tijdens het gehele onderzoek zijn er geen huismussen waargenomen in het schoolgebouw, of in de directe omgeving. Op basis van de huidige onderzoeksinspanning kan worden uitgesloten dat de te slopen bebouwing op de onderzoekslocatie een vaste rust- of voortplantingsplaats vormt voor de huismus.

Uit het verrichte veldonderzoek naar vleermuizen blijkt dat er geen beschermde functies op de onderzoekslocatie aanwezig zijn. De voorgenomen werkzaamheden zullen daarom niet leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming ten aanzien van vleermuizen. Aan de zuidzijde van de woning ten noorden van de onderzoekslocatie is een zomerverblijfplaats van een gewone dwergvleermuis waargenomen. Deze verblijfplaats zal behouden blijven in de toekomstige situatie, waardoor geen negatieve effecten zullen optreden ten aanzien van deze verblijfplaats als gevolg van de voorgenomen ingreep.

Niet verwacht wordt dat een overtreding van de verbodsartikelen uit de Wet natuurbescherming aan de orde is en dat een ontheffing noodzakelijk is. Door de voorgenomen werkzaamheden zullen geen nestlocaties of andere beschermde functies van de huismus worden verstoord. Ten aanzien van vleermuizen zijn overtredingen van de Wet natuurbescherming te voorkomen als verblijfplaatsen in de omgeving functioneel en duurzaam behouden blijven. Additionele (bouw)verlichting richting de aangetroffen verblijfplaats aan de zuidzijde van de woning aan de Broekhoek 50 dient te worden voorkomen, zowel in de bouw- als gebruiksfase. Indien een verlichtingstoename niet te voorkomen is dienen maatregelen genomen te worden om de toename tot een minimum te beperken.

Overtredingen ten aanzien van algemene broedvogels kunnen worden voorkomen door te werken buiten het broedseizoen. Indien binnen het broedseizoen gewerkt gaat worden, is een broedvogelinspectie voorafgaand aan de start van de werkzaamheden benodigd en dient de onderzoekslocatie broedvrij gehouden te worden vanaf de start van het broedseizoen tot aan de start van de werkzaamheden. Geadviseerd wordt om ook het snoeiafval buiten het broedseizoen te verwijderen.

Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat/verblijfsmogelijkheden, op basis van de verspreidingsgegevens, de aanwezigheid van voldoende alternatieve en/of gezien de aard van de ingreep niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht.

Ten aanzien van Natura 2000-gebieden, het Natuurnetwerk Nederland en beschermde houtopstanden worden geen bezwaren voorzien in de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden op de onderzoekslocatie.

4.13.3 Conclusie

De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. Tijdens de werkzaamheden wordt rekening gehouden met de aanbevelingen uit het ecologisch onderzoek. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en gaat vergezeld van onderhavige bestemmingsplantoelichting met bijlagen.

5.2 Toelichting op de verbeelding

De verbeelding bestaat uit een planverbeelding, getekend op een bijgewerkte en digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1.000. De bestemmingen 'Gemengd' en 'Wonen' zijn aangegeven, evenals de plangrens en 'bouwvlakken'. Daarnaast zijn in het bestemmingsplan diverse maatvoeringen opgenomen. Ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' is van toepassing.

5.3 Toelichting op de regels

De planregels zijn verdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 geeft de inleidende regels met daarin de begrippen en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingsplanregels weergegeven. In dit hoofdstuk worden de op de verbeelding opgenomen bestemmingen geregeld. In hoofdstuk 3 zijn algemene regels opgenomen waaronder de antidubbeltelbepaling en algemene bouwregels. In hoofdstuk 4 zijn de overgangsregels en is de slotregel opgenomen. Hierna volgt een toelichting per hoofdstuk.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel zijn de bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemene spraakgebruik onvoldoende vast gedefinieerd zijn en waarbij derhalve verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels voor kan komen.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken en percelen gemeten moet worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

De regels in een bestemming zijn conform de SVBP2012 (indien van toepassing) als volgt opgebouwd en benoemd:

  • 1. Bestemmingsomschrijving;
  • 2. Bouwregels;
  • 3. Nadere eisen;
  • 4. Afwijken van de bouwregels;
  • 5. Specifieke gebruiksregels;
  • 6. Afwijken van de gebruiksregels;
  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • 8. Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • 9. Wijzigingsbevoegdheid.

Een bestemmingsregel hoeft niet alle elementen te bevatten. Dit verschilt per bestemming. In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. Als eerste wordt de hoofdfunctie aangegeven. Indien er sprake is van andere aan de grond toegekende functies, worden deze daarna omschreven. In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen. Voor zover nodig wordt een onderscheid gemaakt in woningen (hoofdgebouwen), bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waardoor een toetsing van de aanvraag om omgevingsvergunning overzichtelijk is. In de planregels betreft hoofdstuk 2 de regels inzake de bestemming 'Gemengd' (artikel 3), ‘Wonen’ (artikel 4) en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' (artikel 5).

Artikel 3 Gemengd

De gronden waarop het gezondheidscentrum is gelegen krijgt de bestemming 'Gemengd'. Binnen deze bestemming blijft het gebruik als kantoor mogelijk. Daarnaast wordt binnen deze bestemming een gezondheidscentrum toegestaan, ten behoeve van onder ander behandelkamers en een apotheek. De huidige contouren van het bouwvlak en de opgenomen maatvoeringen zijn conform het vigerende bestemmingsplan overgenomen. Hiermee is verzekerd dat het hoofdgebouw niet kan worden uitgebreid.

Artikel 4 Wonen

De als wonen te ontwikkeling gronden zijn bestemd als 'Wonen'. Het hoofdgebouw is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, de opgenomen (hoogte)maatvoering en het type gestapeld. Daarnaast is het aantal woningen gemaximeerd op 12.

Bijgebouwen, carport, erkers en overkappingen

Bij het hoofdgebouw mogen bijgebouwen worden gebouwd. De bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt niet meer dan 5,5 m. De goothoogte voor bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3,25 m. Deze bijgebouwen kunnen overal binnen het bestemmingsvlak worden gerealiseerd.

Verder zijn balkons toegestaan die de bouwgrenzen overschrijden, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Daarnaast is een specifieke aanduiding opgenomen voor de realisatie van onder andere een trappenhuis en lift.

Aan-huis-gebonden beroep/bedrijfsmatige activiteit

Het is toegestaan om in de woning een beroep uit te oefenen, zolang aan de uitstraling van de woning geen afbreuk wordt gedaan. Om die reden is deze functie beperkt tot een oppervlak van ten hoogste 40 m².


Artikel 5 Waarde – Archeologie 3

De voor ‘Waarde – Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van gronden van archeologische waarde en gronden met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 40 centimeter beneden maaiveld, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van de vergunningverlener in voldoende mate zijn vastgesteld, waarbij advies wordt ingewonnen van een senior-archeoloog over de aard van het uit te voeren onderzoek. Indien uit het rapport blijkt dat ter plaatse archeologische waarden zullen of kunnen worden verstoord, kunnen door de vergunningverlener voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Antidubbeltelbepaling

In dit artikel zijn regels opgenomen om te voorkomen dat bij het beoordelen van het ene plan gronden worden meegeteld die al bij een vorig plan waren meegeteld. Gronden kunnen maar één keer worden meegeteld bij het beoordelen van een bouwplan. Gronden kunnen maar één keer worden meegeteld bij het beoordelen van een bouwplan.

Artikel 7 Algemene bouwregels

In dit artikel is opgenomen voor welke onderwerpen de aanvullende werking van de bouwverordening uitgesloten is.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een verbod voor het gebruik van de gronden in strijd met de bestemming opgenomen.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

In artikel 8 zijn regels gegeven voor het toepassen van algemene afwijkingsregels voor geringe afwijkingen zoals beschreven in de regels.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

In artikel 10 zijn regels gegeven omtrent wijziging van het bestemmingsplan.

Artikel 11 Overige regels

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan worden verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van inwerkingtreding van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

In artikel 12 wordt omschreven hoe wordt omgegaan met het bestaand gebruik en met de bestaande bebouwing ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

Artikel 13 Slotregel

In dit artikel wordt de naam van de regels vastgesteld.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1.1 Omgevingsdialoog

Initiatiefnemer voert de omgevingsdialoog met de direct omwonenden. Deze omgevingsdialoog heeft inmiddels plaatsgevonden in de vorm van een keukentafelgesprek met de bewoner(s) van het naastgelegen perceel Broekhoek 50. Tijdens het gesprek zijn de plannen voor de realisatie van woningen door de initiatiefnemer toegelicht. De ontwikkeling wordt positief ontvangen.

Gesprekken met omwonenden aan de overzijde van de Broekhoek worden gevoerd nadat een concept anterieure overeenkomst met de gemeente is opgesteld.

6.1.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 wordt het concept-ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de overlegpartners van de gemeente Bernheze. De resultaten van het vooroverleg worden verwerkt in het bestemmingsplan.

6.1.3 Zienswijzen

Overeenkomstig de wettelijke vereisten wordt het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn wordt eenieder de mogelijkheid geboden zienswijzen over dit ontwerpbestemmingsplan in te dienen bij de gemeenteraad.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de overheid verplicht om de kosten te verhalen in de gevallen die zijn aangewezen in het Besluit ruimtelijke ordening. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening is kostenverhaal verplicht in geval van:

  • de bouw van een of meer woningen en andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m² bruto-vloeroppervlakte of met één of meer woningen;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² bruto-vloeroppervlakte bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2 bruto-vloeroppervlakte.

Als sprake is van een bouwplan en kostenverhaal dus verplicht is, moet gelijktijdig met het besluit een exploitatieplan vastgesteld worden. De ontwikkeling die door middel van dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt valt onder een van de hierboven genoemde gevallen. Er is dus sprake van een bouwplan.

De gemeente zal met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst sluiten zoals is bepaald in artikel 6.24 Wro. De planschadeverhaalsovereenkomst maakt onderdeel uit van deze anterieure overeenkomst.

De economische uitvoerbaarheid is dan ook gegarandeerd. Door de gemeenteraad kan derhalve worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan in de zin van artikel 6.12, tweede lid Wro.