Plan: | Sluizeweg 15 en Moerseweg 3a |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1719.bpSluizewMoersew-vg01 |
Het voornemen bestaat om bedrijfsbebouwing van de agrarische bedrijven aan de Sluizeweg 15 te Made en de Moerseweg 3a te Hooge Zwaluwe te slopen. In het kader van de ruimte-voor-ruimte regeling kunnen ter compensatie van de gemaakte sloopmeters vier nieuwe woningen worden gerealiseerd nabij de locatie Sluizeweg 15.
De voorgaande ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied bestaat uit twee deelgebieden: Sluizeweg 15 te Made en Moerseweg 3a te Hooge Zwaluwe. Beide locaties zijn gelegen in het buitengebied van de gemeente Drimmelen. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van de deelgebieden in de omgeving. De locatie aan de Sluizeweg 15 is rood omcirkeld en de locatie aan de Moerseweg 3a is blauw omcirkeld.
Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Beide deelgebieden zijn gelegen in het buitengebied van de gemeente Drimmelen. De Sluizeweg ten noordoosten van de kern Made en De Moerseweg ten noordwesten van Made. De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door een grootschalig open veenweidelandschap. Duidelijk herkenbare ruimtelijke structuren in Made zijn historische linten en daaraan gekoppelde lintbebouwing. De linten verbinden de kern van Made met het buitengebied en geven, als de afstand tot de kern groter wordt, doorzichten richting het achterliggende landschap. Het landschap wordt gekenmerkt door een afwisseling van oude ruimtes en besloten erven en linten. De afwisseling van de diverse vormen van grondgebruik en de aanwezigheid van de erven en laan- en erf beplanting zorgt voor een relatief fijnmazig structuur.
Het buitengebied
Sluizeweg 15
De onderstaande afbeelding toon een luchtfoto van de huidige situatie aan de Sluizeweg 15. In de zuidoostelijke hoek van dit deelgebied is de (voormalige) bedrijfswoning gelegen met daarachter de voormalige kassen. Aan de westzijde wordt de locatie omsloten door de Drimmelenseweg. Het overige deel van de locatie bestaat uit grasland/weiland.
Luchtfoto deelgebied Sluizeweg 15 (bron: PDOK Viewer)
Moerseweg 3a
De navolgende afbeelding toont een luchtfoto van de huidige situatie ter plaatse van Moerseweg 3a. In dit deelgebied is een akkerbouwbedrijf en voormalige intensieve veehouderij met bijbehorende opstallen gevestigd. De omliggend gronden betreffen grasland/weiland.
Luchtfoto deelgebied Moerseweg 3a (bron: PDOK Viewer)
Moerseweg 3a
In de toekomstige situatie wordt aan de Moerseweg 3a de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing van de intensieve veehouderij in de vorm van twee stallen gesloopt. Op deze locatie wordt de mogelijkheid om een intensieve veehouderij te hebben verwijderd. Een akkerbouwbedrijf blijft mogelijk, evenals een minicamping die al planologisch is toegestaan.
Sluizeweg 15
In de toekomstige situatie wordt de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aan de Sluizeweg 15 gesloopt. Bij de Sluizeweg 15 worden vier ruimte-voor-ruimte woningen gerealiseerd. De ruimte voor ruimte titels komen van de locaties Rijakkers 2a (2 titels), Moerseweg 3a (1 titel) en Plukmadestraat 58a in Made (0,4 titel), Wagenstraat 74a in Wagenberg (0,375 titel) en Koekoekweg in Made (0,375 titel). Op deze locaties zijn de veehouderijen beëindigd. Op de locatie Moerseweg 3a wordt de bedrijfsbebouwing van de veehouderij in het kader van voorliggend bestemmingsplan gesloopt (dit is geborgd in de regels). Op de overige locaties is de bedrijfsbebouwing van de veehouderij al gesloopt of hiervoor is een plan in procedure.
De bestaande bedrijfswoning aan de Sluizeweg 15 wordt omgezet naar een reguliere woning. Twee woningen worden ontsloten via de Sluizeweg en twee woningen worden ontsloten via de westelijk gelegen Drimmelenseweg. De woningen zorgen voor een logische invulling van de bestaande bebouwingslinten. Bij de woningen is voldoende ruimte om op eigen terrein te parkeren.
De woonpercelen worden landschappelijk ingepast met een mix van erfbeplanting, houtwallen, hagen en laanbomen. Tevens worden open doorzichten naar het buitengebied behouden. Het volledige landschappelijke inpassingsplan is toegevoegd als bijlage 2 bij de regels. De onderstaande afbeelding geeft een impressie van de toekomstige situatie aan de Sluizeweg 15.
Voor de locatie Sluizeweg 15 is een stedenbouwkundige studie uitgevoerd (samen met een locatie aan de Drimmelenseweg, waarvoor een aparte procedure wordt doorlopen) om een samenhangende visie en ontwikkelingsrichting voor de bebouwingsconcentratie in beeld te brengen. De studie is toegevoegd als bijlage 1.
Uitsnede landschappelijk inpassingsplan Sluizeweg 15
In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.
Bouwbesluit
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 wordt deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.
Kansen
Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.
Planspecifiek
Met voorliggend plan is sprake van zuinig ruimtegebruik, omdat agrarische bedrijfsbebouwing van twee voormalige agrarische bedrijven wordt gesloopt en hiervoor in de plaats vier nieuwe woningen worden gebouwd. De woningen zullen voldoen aan de nieuwe eisen van energie en conform het bouwbesluit gasloos worden gebouwd. Bij de woningen wordt bestaand groen zoveel mogelijk behouden en tevens nieuw groen aangeplant. Dit draagt bij aan het voorkomen van hittestress en een te hoog oplopende binnentemperatuur. Tevens biedt het terrein zo meer mogelijkheden voor opvang van regenwater.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de NOVI/SVIR en het Barro.
Ladder duurzame verstedelijking
Voorliggend initiatief betreft het omzetten van een bedrijfswoning naar burgerwoning en het realiseren van vier ruimte-voor-ruimte woningen in ruil voor de sloop van agrarische opstallen van twee voormalige agrarische bedrijven. Er vindt hiermee een afname van bebouwd oppervlak plaats. Tevens blijkt uit jurisprudentie dat er pas vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6. Bro. De ontwikkeling kan dus niet als stedelijke ontwikkeling aangemerkt worden. Verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet nodig.
Het initiatief is passend binnen het rijksbeleid.
Omgevingsvisie Noord-Brabant
Met de Brabantse omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant' hebben provinciale staten in december 2018 de visie op de fysieke leefomgeving vastgesteld. De visie bevat de opgaven die er liggen voor de nabije toekomst, welke ambities en concrete doelen de provincie zichzelf heeft gesteld en hoe zij hieraan wil werken.
De provincie gelooft dat men met elkaar moet zorgen voor een gezonde, veilige en mooie leefomgeving en dat zij dat kunnen bereiken met een nieuwe manier van (samen)werken. Dat door het juiste samenspel – waarbij zij streven naar synergie en meerwaarde - de kwaliteit van leven hier en nu goed samengaat met de kwaliteit van leven elders en later.
Rode draad in de visie is om de kwaliteit van de Brabantse leefomgeving te behouden, te versterken en door te geven aan volgende generaties. De visie benoemt ambities over hoe Brabant er in 2050 uit moet zien en stelt mobiliserende tussendoelen voor 2030. Deze doelen zijn zelfbindend voor de provincie.
De provincie heeft vier hoofdopgaven opgesteld. Aan de basis van deze hoofdopgaven liggen veiligheid, gezondheid en een goede omgevingskwaliteit.
Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
De Interim omgevingsverordening is tot stand gekomen door de verschillende regelingen op provinciaal niveau over de fysieke leefomgeving samen te voegen. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. Dit is daarbij een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies. De Interim omgevingsverordening vervangt zes provinciale verordeningen (milieu, wegen, ontgronden, natuurbescherming, ruimte en water).
De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er alleen inhoudelijke wijzigingen zijn doorgevoerd als die rechtstreeks voortvloeien uit vastgesteld beleid.
Planspecifiek
Met voorliggend plan wordt op de locaties Sluizeweg 15 en Moerseweg 3a voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt. Bij de Sluizeweg 15 worden vier ruimte-voor-ruimte woningen gerealiseerd. De ruimte voor ruimte titels komen van de locaties Rijakkers 2a (2 titels), Moerseweg 3a (1 titel) en Plukmadestraat 58a in Made (0,4 titel), Wagenstraat 74a in Wagenberg (0,375 titel) en Koekoekweg in Made (0,375 titel). Op deze locaties zijn de veehouderijen beëindigd. Op de locatie Moerseweg 3a wordt de bedrijfsbebouwing van de veehouderij in het kader van voorliggend bestemmingsplan gesloopt (dit is geborgd in de regels). Op de overige locaties is de bedrijfsbebouwing van de veehouderij al gesloopt of hiervoor is een plan in procedure. Op de locatie Sluizeweg 15 wordt tevens de bedrijfswoning omgezet naar een reguliere woning.
Het plangebied ligt op basis van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant in gemengd landelijk gebied. Aangezien het gaat om de ontwikkeling van ruimte voor ruimte kavels is artikel 3.79 van belang.
Artikel 3.79 Ruimte-voor-ruimte kavel
Een bestemmingsplan kan voorzien in een of meerdere ruimte-voor-ruimtekavels in Stedelijk gebied of Landelijk gebied als deze ontwikkeling:
Navolgend wordt ingegaan op de voorwaarden.
Sub a
Er wordt in dit geval geen ruimte voor ruimte titel aangekocht bij de Ontwikkelingsmaatschappij ruimte voor ruimte, maar er wordt ter plaatse een aanzienlijke winst van omgevingskwaliteit behaald. Dit kan tot 1 januari 2023 nog ingevolge artikel 4 lid e van de Beleidsregel maatwerk omgevingskwaliteit Noord-Brabant. Daarom wordt getoetst aan artikel 3.80 lid 2 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant zoals deze gold tot de actualisatie van april 2022. Navolgend de voorwaarden waaraan per ruimte voor ruimte kavel moet worden voldaan:
ad.
Sub b
In artikel 3.78 is aangegeven dat sprake is van een aanvaardbare locatie voor de ontwikkeling van een woning als de locatie in een bebouwingsconcentratie ligt of de ontwikkeling een logische afronding geeft van Stedelijk gebied of een bebouwingsconcentratie. Een bebouwingsconcentratie is gedefinieerd als: kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster. Het deelgebied Sluizeweg is in de Structuurvisie 2033 van de gemeente Drimmelen aangeduid als agrarisch gebied met gemengde functies en ligt nabij het bestaande bebouwde gebied van de kern Made. De ruimte-voor-ruimte-woningen worden op een logische plek in de bebouwingslinten van de Sluizeweg en Drimmelenseweg en daarmee in een bebouwingsconcentratie gerealiseerd. Aan de achterzijde van de (toekomstige) bebouwing en tussen de bebouwing door blijft de openheid naar het achtergelegen buitengebied met voorliggend plan behouden. De gemeente en de provincie hebben de locatie Sluizeweg/Drimmelenseweg reeds als aanvaardbare locatie aangemerkt.
Sub c
De ontwikkeling van 4 woningen in ruil voor sloop van voormalig agrarische bedrijfsbebouwing past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied. De Sluizeweg en omliggende wegen kenmerken zich door lintbebouwing met wonen als functie. Hierop sluit de ontwikkeling aan. Op de locatie Moerseweg 3a wordt enkel gesloopt. De nieuwe woningen aan de Sluizeweg 15 worden landschappelijk ingepast met een mix van erfbeplanting, houtwallen, hagen en laanbomen, die de weidsheid van het buitengebied onderbreken en fijnmazigheid brengen in het landschap. Zie hiervoor het landschappelijk inpassingsplan in bijlage 2. Voor de sloop is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, evenals voor het realiseren en in stand houden van het landschappelijk inpassingsplan.
Voor de locatie Sluizeweg 15 is een stedenbouwkundige studie uitgevoerd (samen met een locatie aan de Drimmelenseweg, waarvoor een aparte procedure wordt doorlopen) om een samenhangende visie en ontwikkelingsrichting voor de bebouwingsconcentratie in beeld te brengen. De studie is toegevoegd als bijlage 1. Hierin wordt geconcludeerd dat de planlocatie is gelegen in het zandgebied, op de overgang van de kern naar het buitengebied. De Drimmelenseweg en de Sluizeweg zijn historische bebouwingslinten. Deze linten worden gekenmerkt door een afwisseling van open doorzichten en besloten erven met opgaand groen.
Een mix aan erfbeplanting, houtwallen, hagen en laanbomen onderbreken de weidsheid van het buitengebied en brengen fijnmazigheid aan in het landschap.
Zowel langs de Sluizeweg als aan de Drimmelenseweg is lintbebouwing aanwezig. Na de kruising tussen de Drimmelenseweg en de Sluizeweg vermindert het contact met het landschap door de toename aan lintbebouwing (westwaarts). In algemene zin kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling van de Ruimte-voor-Ruimte kavels op deze locaties onder voorwaarden ruimtelijk aanvaardbaar is.
De belangrijkste uitgangspunten daarbij zijn:
• De nieuwe bebouwing dient zich te concentreren langs de Drimmelenseweg en langs de Sluizeweg
• Er dienen, ook in de nieuwe situatie, open doorzichten te worden geboden op het buitengebied
• Door sloop van de bestaande kas wordt meer betekenis gegeven aan de doorzichten naar het buitengebied
Verder is het van belang dat de bouwplannen passen in de omgeving, en aansluiten op het bestaande straat- en bebouwingsbeeld. Om de ruimtelijke kwaliteit van de nieuw te bouwen woningen, mede in relatie tot de omgeving, vast te leggen zijn er enkele belangrijke ruimtelijke aspecten omschreven waarmee rekening dient te worden gehouden. De aspecten zijn: stedenbouwkundige en landschappelijke opzet, architectuur, erfafscheidingen en groen, verkeer en parkeren. Deze aspecten worden verder uitgewerkt in de stedenbouwkundige studie en in voorliggend bestemmingsplan.
Het initiatief past binnen het provinciaal beleid.
In de Omgevingsvisie Drimmelen laat de gemeente zien waar de gemeente voor staat en waar ze naar toe wil in de toekomst. De combinatie van ‘thema’s’, ‘waarden’ en ‘ambities’ bepaalt wat er wel en niet kan in de verschillende gebieden.
De Omgevingsvisie behandelt de volgende thema's: agrarische sector, bereikbaarheid, energie, groene omgeving, recreatie en toerisme, voorzieningen, wonen, klimaat en water, werk en ondernemen, samenleving, milieu, gezondheid.
In de Omgevingsvisie worden de volgende waarden beschreven: cultureel erfgoed, landschap, dorpsgericht, werken/gemeenschapszin en DNA van Drimmelen.
De benoemde ambities in de Omgevingsvisie zijn:
Planspecifiek
Met voorliggend plan wordt agrarische bedrijfsbebouwing van voormalige agrarische bedrijven aan de Moerseweg 3a en Sluizeweg 15 gesloopt. In ruil hiervoor worden op de locatie aan de Sluizeweg vier nieuwe woningen gerealiseerd nabij de kern Made op een logische plek in de bestaande bebouwingslinten. Dit past binnen de ambities zoals benoemd in de Omgevingsvisie Drimmelen.
In februari 2014 is de ‘Structuurvisie 2033’ vastgesteld door de gemeenteraad van Drimmelen. Aanleiding voor het opstellen van de visie is dat er sinds het vaststellen van de vorige structuurvisie in 2001 sprake is van een dermate grote ruimtelijke dynamiek in de gemeente, dat een nieuw beleidskader noodzakelijk is om initiatieven te kunnen beoordelen.
Demografische en economische trends hebben een belangrijke rol gespeeld bij het gedeeltelijk herijken van het ruimtelijke beleid. Ten aanzien van het realiseren van de woningbouwopgave wordt het beleid uit de StructuurvisiePlus consequent voortgezet. Zo wordt nog steeds ingezet op het zoveel mogelijk realiseren van woningen op inbreidingslocaties, waarbij wordt gewaakt voor een te grote verdichting.
Daarnaast is er meer aandacht voor het verbeteren van de kwaliteit van de openbare ruimte en woningvoorraad. Het is zaak om de voorraad zoveel mogelijk af te stemmen op de huidige woonwensen.
Daarbij is het omwille van de levendigheid en leefbaarheid in alle kernen belangrijk om starters en jonge
gezinnen te behouden. Betaalbare woningen zijn voor deze groep een randvoorwaarde. Voor een optimale sociale samenhang wordt ten aanzien van de ruimtelijke structuur gestreefd naar gemengde wijken waar jong en oud door elkaar wonen.
Planspecifiek
De onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de structuurvisiekaart van de gemeente Drimmelen met de locatie aan de Moerseweg blauw omcirkeld en de locatie aan de Sluizeweg rood omcirkeld. Het deelgebied aan de Moerseweg is aangeduid als agrarisch gebied. Het deelgebied Sluizeweg is aangeduid als agrarisch gebied met gemengde functies en ligt nabij het bestaande bebouwde gebied van de kern Made, aan de bebouwingslinten Sluizeweg en Drimmelenseweg. Het realiseren van vier woningen is daarmee passend op deze locatie. Het initiatief sluit hiermee aan bij de structuurvisie 2033.
Uitsnede structuurvisiekaart gemeente Drimmelen
Op 14 juni 2001 heeft de gemeenteraad de gemeentelijk notitie “ruimte voor ruimte” vastgesteld. Betreffende notitie vormde een aanvulling op de provinciale beleidsregels omtrent de toepassing van de regeling ruimte voor ruimte. In 2019 heeft de gemeenteraad de “Notitie Ruimte voor ruimte 2019, gemeente Drimmelen” vastgesteld.
De regeling ruimte voor ruimte wordt verwoord in de provinciale Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Naast de regels die in het provinciale beleid zijn vastgelegd, is de gemeente bevoegd zelf nadere eisen te stellen aan het toepassen van betreffend beleid. Ten aanzien van onder meer locatiekeuze, woningbouwprogrammering en saneringslocatie is een verdere invulling vereist, dan wel worden nadere eisen gesteld.
Ten aanzien van de locatiekeuze wordt in het provinciale beleid gesteld dat de bouw van de ruimte voor ruimte woning uitsluitend binnen een bebouwingsconcentratie kan plaatsvinden, een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woning wordt geregeld en er geen sprake is van (een aanzet voor) een stedelijke ontwikkeling. Een bebouwingsconcentratie is een kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster.
Daarnaast zijn er eisen gesteld aan de op te richten woning. De kavel waarop de ruimte voor ruimte woning wordt gerealiseerd dient een oppervlakte te hebben van minimaal 1.000 m² en de breedte van het perceel dient minimaal 25 meter te bedragen. Daarnaast gelden voor de woning de volgende bouwregels:
maximale goothoogte | 7 meter |
maximale bouwhoogte | 11 meter |
maximale inhoud | 750 m³ |
minimale afstand tot perceelsgrens | 5 meter |
Voor de bijgebouwen gelden de volgende regels:
maximale goothoogte | 3,3 meter |
maximale bouwhoogte | 6 meter |
bebouwde oppervlakte | 80 m² |
minimale afstand tot perceelsgrens | 3 meter |
Planspecifiek
Zoals in paragraaf 2.2 toegelicht worden de agrarische opstallen aan de Moerseweg 3a en Sluizeweg 15 gesloopt. In ruil hiervoor mogen in het deelgebied aan de Sluizeweg vier nieuwe woningen gerealiseerd worden. En de bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere woning. De nieuwe woningen worden in de bestaande bebouwingslinten van de Sluizeweg en de Drimmelenseweg gerealiseerd en vindt daarmee plaats binnen een bebouwingsconcentratie. Het geheel wordt landschappelijk ingepast. Zie hiervoor het landschappelijke inpassingsplan in bijlage 2 bij de regels. De bouwregels voortkomend uit bovenstaand beleid zijn opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan, met dien verstande dat de maximale goot- en bouwhoogte van de nieuwe woningen 4 respectievelijk 8,60 meter bedraagt. Hiermee sluit het plan aan bij de Notitie ruimte voor ruimte.
In de omgevingsvisie van de gemeente is de ambitie geformuleerd om tot 2030 1500 woningen toe te voegen. Via het programma Wonen wordt uitwerking aan deze ambitie en invulling aan waar de gemeente deze woningen willen realiseren en welk type woningen.
Naast de doelstelling van 1.500 nieuwe woningen bevat het Programma ook het doel om betaalbare en levensloopbestendige woningen te realiseren. Voor het realiseren van woningen worden voor projecten van verschillende omvang criteria en locatie eisen gesteld. Voor plannen tot en met 5 woningen worden daarbij geen specifiek eisen gesteld. Hiermee blijft het voor particulieren mogelijk om een eigen woning naar wens te realiseren.
Ten aanzien van een groene woonomgeving/biodiversiteit is aangegeven dat het een belangrijke waarde in de gemeente is een blauwgroene gemeente te zijn. Uitgangspunt is dat groen een belangrijk onderdeel is van een prettige leefomgeving en bijdraagt aan ontmoeten, spelen en sporten. Door in groen te investeren wordt bijgedragen aan de biodiversiteit in de gemeente.
Planspecifiek
Aangezien het plan voorziet in de bouw van 4 ruimte voor ruimte woningen worden geen specifieke eisen aan de ontwikkeling gesteld vanuit het Programma. Het plangebied wordt bovendien landschappelijk ingepast, waarmee het plan bijdraagt aan de biodiversiteit en een groene woonomgeving.
Het plan past binnen het Programma Wonen 2030.
Op 30 juni 2016 heeft de gemeenteraad de nota Woningbouwprogramma 2016-2024 vastgesteld. Met de Nota Woningbouwprogramma 2016-2024 is aan de hand van een omschrijving van het landelijk, provinciaal en gemeentelijk beleid de planning van de woningbouwontwikkelingen binnen onze gemeente bepaald voor de periode tot en met 2024. Hierbij is rekening gehouden met gewijzigd landelijk en provinciaal beleid en trends als vergrijzing en ontgroening en het afvlakken van de bevolkings- en huishoudensgroei.
Het grootste deel van de toekomstige voorraad is al aanwezig. Een kwaliteitsslag in de bestaande woningvoorraad wordt gevraagd. Voor de toekomst verschuift de aandacht naar kwaliteit: de bestaande
woningvoorraad versterken en de wijken en kernen op een juiste wijze afronden.
In de woningbouwplanning tot en met 2024 werd ingezet op de bouw van woningen binnen het bestaand
stedelijk gebied en herstructurering en transformatie van vrijkomende percelen. Het benutten van uitbreidingslocaties zou na 2024 plaatsvinden. Om te kunnen voldoen aan de woonbehoefte binnen met
name de kernen Terheijden en Made zal de planvorming voor meerdere uitbreidingslocaties al vóór 2024 moeten worden opgepakt.
Versnelling in de woningbouw is gewenst. Landelijk wordt ingezet op het realiseren van één miljoen woningen tot 2030. Ook de vraag op de Drimmelense woningmarkt is groot. De verwachting is dat de bevolking in gemeente Drimmelen in ieder geval tot, maar waarschijnlijk ook na 2030, nog groeit. Reden om de lopende en nieuwe projecten nu opnieuw in beeld te brengen en te onderzoeken of andere beschikbare locaties binnen het stedelijk gebied, maar mogelijk ook net buiten het stedelijk gebied, kunnen worden benut en versneld kunnen worden ingezet.
Planspecifiek
Met onderhavig initiatief worden in ruil voor de sloop van agrarische bedrijfsbebouwing vier nieuwe woningen gerealiseerd op het perceel Sluizeweg 15 te Made. De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere woning. Hiermee levert het plan een bijdrage aan kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte in de gemeente Drimmelen. Het plan past binnen het woningbouwprogramma 2019-2024.
Ter plaatse van beide deelgebieden geldt het bestemmingsplan "Buitengebied" zoals vastgesteld op 23 december 2015 door de gemeente Drimmelen.
Moerseweg 3a
Het deelgebied aan de Moerseweg 3a heeft de enkelbestemming 'Agrarisch 2' met over het grootste gedeelte een bouwvlak met de aanduiding 'intensieve veehouderij'. Over een deel van de locatie ligt tevens de functieaanduiding 'kampeerterrein'. Het gehele deelgebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. De onderstaande afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan voor dit deelgebied.
Uitsnede geldend bestemmingsplan Moerseweg 3a (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Sluizeweg 15
Het deelgebied aan de Sluizeweg 15 heeft de enkelbestemming 'Agrarisch - 2' met over het oostelijk deel een bouwvlak. De gehele locatie heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' en de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied gemengde plattelandseconomie'. De onderstaande afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan voor dit deelgebied.
Uitsnede geldend bestemmingsplan Sluizeweg 15 (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het realiseren van vier woningen binnen de bestemming 'Agrarisch - 2' in het deelgebied Sluizeweg 15 is niet toegestaan. Daarmee is het plan strijdig met het geldende bestemmingsplan. Om de woningen mogelijk te maken is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld. Met het plan wordt tevens de bedrijfswoning aan de Sluizeweg 15 omgezet naar een reguliere woning en wordt in het deelgebied Moerseweg 3a de aanduiding 'intensieve veehouderij' verwijderd.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Moerseweg 3a
Bij de locatie Moerseweg 3a blijft de bestemming van het perceel blijft ongewijzigd. Op het perceel wordt na de sloopwerkzaamheden niets gebouwd. In dit deelgebied wordt geen bodemgevoelige functie toegevoegd. Voor dit deelgebied is daarom geen bodemonderzoek vereist.
Sluizeweg 15
In het kader van de voorgenomen ontwikkelingen is voor de nieuw te bouwen woningen aan de Sluizeweg 15 een bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 2. Hierin is geconcludeerd dat er in de bovengrond, ondergrond en ter plaatse van de dempingen geen verontreinigingen zijn aangetoond. In het grondwater is sprake van licht verhoogde concentraties van enkele zware metalen, maar dit zijn naar verwachting natuurlijk verhoogde achtergrondconcentraties, welke vaker voorkomen in het gebied. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het terrein geschikt geacht voor de toekomstige woonfunctie.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 221367 aan de Tuinbouwweg ten oosten van het deelgebied Sluizeweg) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) |
PM10
(fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3) | 15.8 µg/m3 | 16.7 µg/m3 | 9.0 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (toevoegen 4 woningen aan de Sluizeweg) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, toevoegen 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven. Met het beëindigen van de activiteiten met betrekking tot de intensieve veehouderij aan de Moerseweg 3a nemen de luchtvervuilende activiteiten ter plaatse van dit deelgebied bovendien af, waardoor de luchtkwaliteit hier verbetert.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Moerseweg 3a
In het deelgebied aan de Moerseweg 3a worden enkel agrarische opstallen gesloopt. Op deze locatie worden geen geluidgevoelige objecten toegevoegd. Daarmee is het aspect geluid niet van toepassing voor dit deelgebied.
Sluizeweg 15
In het deelgebied Sluizeweg 15 voorziet het plan met het realiseren van nieuwe woningen in het realiseren van geluidgevoelige objecten. Daarom is voor deze locatie een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 3. Hierin is geconcludeerd dat de geluidbelasting door wegverkeer op de Sluizeweg ten hoogste 52 dB bedraagt na aftrek van 5 dB ex artikel 110g Wgh. De geluidbelasting door de overige omliggende wegen ligt ruim beneden de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Maatregelen om de geluidbelasting door wegverkeer op de Sluizeweg terug te dringen, stuiten op financiële en stedenbouwkundige bezwaren. De ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 63 dB in binnenstedelijke omgeving wordt niet overschreden. Alle woningen hebben tenminste drie geluidsluwe gevels. Er zal daarmee sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening als voldaan wordt aan de eisen uit het Bouwbesluit voor de geluidwering van de woning.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
geurgevoelig object gelegen in: | maximaal toegestane geurbelasting (odour units per m3 lucht) |
concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m3 |
concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m³ |
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m3 |
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
Moerseweg 3a
In het deelgebied Moerseweg 3a worden geen geurgevoelige objecten toegevoegd. Bovendien zal de geurbelasting op de omgeving theoretisch afnemen door het wegnemen van de mogelijkheid voor een intensieve veehouderij. Daarmee verbetert de geursituatie ter plaatse.
Sluizeweg 15
In het deelgebied Sluizeweg 15 worden geurgevoelige objecten toegevoegd, namelijk woningen. Het plangebied ligt nabij de bebouwde kom van Made. Ten noordwesten van het deelgebied is een grondgebonden veehouderij gelegen aan de Drimmelenseweg 38. Daarnaast is een intensieve veehouderij aanwezig aan de Drimmelenseweg 42a. Voor de ligging ten opzichte van deze veehouderijen is een geuronderzoek uitgevoerd. Het rapport hiervan is opgenomen in bijlage 4. Hierin is geconcludeerd dat de woningen buiten de afstands- en geurcontouren van veehouderijbedrijven opgericht worden. Op basis van afstanden kan worden gesteld dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Uit de toetsing aan de vaste afstanden blijkt, dat er wordt voldaan aan de afstandsnormen. De veehouderij aan Drimmelenseweg 38 wordt gerespecteerd.
Uit het onderzoek is gebleken dat de voorgrondbelasting bepalend is voor het bepalen van het woon- en leefklimaat. De voorgrondbelasting bedraagt 3,36 tot 5,43 en past daarmee binnen de geldende geurnorm voor geurgevoelige objecten van 8 OUE/m3. Het woon- en leefklimaat is met 15 tot 21% geurgehinderden ruim onder de 29% geurgehinderden dat overeenkomt met de toegestane geurnorm van 8 OUE/m3. Hiermee is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De achtergrondbelasting is met 14 tot 17% geurgehinderden lager dan de grenswaarde van de Provincie Noord-Brabant van 20 % geurgehinderden. Hiermee is de achtergrondbelasting eveneens aanvaardbaar.
Er zal daarmee sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de woningen en er worden geen veehouderijbedrijven in hun bedrijfsvoering belemmerd.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Moeseweg 3a
In dit deelgebied worden enkel agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt. Hiermee worden er geen milieugevoelige of milieubelastende objecten gerealiseerd in dit deelgebied. Daarmee is de ontwikkeling op deze locatie uitvoerbaar wat betreft milieuzonering.
Sluizeweg 15
Rondom dit deelgebied bevinden zich voornamelijk woningen en agrarische gronden. Ten noordwesten van de locatie is een melkveehouderij gevestigd. Het aspect geur is hiervoor reeds in paragraaf 4.1.4 getoetst. Voor de aspecten stof en geluid geldt op grond van de Staat van bedrijfsactiviteiten uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' een maximale richtafstand van 30 meter. Aan deze richtafstand wordt voldaan. Verder liggen er in de directe omgeving geen bedrijven die van invloed zijn op het plan.
Met voorliggend plan is sprake van een goed woon- en leefklimaat voor de nieuw te realiseren woningen. Daarnaast worden met de ontwikkeling geen bedrijven belemmerd in hun bedrijfsvoering.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
In het deelgebied Moerseweg 3a worden met het slopen van de agrarische bedrijfsbebouwing geen kwetsbare objecten toegevoegd. In het deelgebied Sluizeweg 15 worden met het realiseren van nieuwe woningen wel kwetsbare objecten toegevoegd. Daarom wordt voor deze locatie nader ingegaan op het aspect externe veiligheid. Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart
Uit de risicokaart is op te maken dat zich geen risicovolle objecten in de directe omgeving van dit deelgebied bevinden. Het deelgebied ligt ook niet binnen het invloedsgebied van buisleidingen of basisnetroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, de weg en het water.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor externe veiligheid is hiermee aangetoond.
Veehouderij en Gezondheid Omwonenden
Gezondheidsrisico's zijn een optelsom van blootstelling, gevaar en impact. Blootstelling heeft betrekking op de hoeveelheid ziekteverwekker, die een persoon binnen moet krijgen om geïnfecteerd te raken of ziek te worden. Gevaren zijn er in diverse vormen, zoals biologisch (bijv. ziekteverwekkende bacteriën), chemisch
(bijv. diergeneesmiddelen of bestrijdingsmiddelen) of fysisch (zoals elektriciteit of ter plaatse gewond raken). Impact staat voor de grootte van het effect dat veroorzaakt wordt.
In onderhavig plangebied en de omgeving hangen gezondheidsrisico's met name samen met de aanwezigheid van veehouderijen. Voordat een omgevingsvergunning, activiteit milieu, verleend wordt, zijn veehouderijen getoetst aan diverse milieuaspecten, zoals ammoniakuitstoot, geur, fijnstof, aanwezigheid en gebruik van gevaarlijke stoffen, aan- en afvoer van meststoffen, geluid, brandveiligheid, etc. Door diverse wetten is voorgeschreven wat de maximale grenswaarden zijn waaraan een veehouderij moet voldoen. Indien een veehouderij niet voldoet, zal een vergunning dus niet verleend worden. Vooralsnog mag ervanuit worden gegaan dat de grenswaarden die in de wet zijn opgenomen de volksgezondheid in voldoende mate beschermen.
In 2016 zijn de resultaten van het onderzoek Veehouderij en Gezondheid Omwonenden gepubliceerd. In dit onderzoek is gekeken naar de gezondheidseffecten bij omwonenden van ziekteverwekkers en luchtverontreiniging afkomstig van veehouderijen. In 2017 is een aanvullende studie naar Veehouderij en Gezondheid Omwonenden gepubliceerd. Daarin zijn nieuwe analyses gedaan die de eerdere resultaten
bevestigen.
Door het Rijk wordt momenteel een landelijk toetsingskader voor endotoxine ontwikkeld op advies van de Gezondheidsraad. Deze hanteert een advieswaarde van 30 EU/m3 voor de maximale blootstelling aan endotoxinen in de buitenlucht. De Gezondheidsraad gaat ervanuit dat met deze advieswaarde de gezondheid van omwonenden van veehouderijen tegen teveel aan endotoxinen kan worden beschermd. Omdat dit toetsingskader nog niet is afgerond, heeft het Ondersteuningsteam Veehouderij en Volksgezondheid vooruitlopend daarop de “Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid: Endotoxinen toetsingskader 1.0” en de “Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0” opgesteld. Onderdeel daarvan is een stappenplan, dat moet worden doorlopen om te beoordelen of in het kader van het planvoornemen advisering door de GGD wenselijk is.
Planspecifiek
Op de locatie Moerseweg vervalt enkel de functie van een veehouderij. Het aantal mensen dat op deze locatie kan verblijven neemt niet toe.
Aan de Sluizeweg worden wel nieuwe verblijfsfuncties toegevoegd. Daarom wordt voor deze locatie het stappenplan doorlopen. Onderstaand is onderbouwd of er sprake is van risico op gezondheidseffecten op basis van het Stappenplan 2.0. Per stap is een onderbouwing gegeven.
Aan de voorwaarden voor stap 5 wordt niet voldaan, vanwege de nabijheid van een geitenhouderij (900 m) en twee pluimveehouderijen (900-1.000 m). Een onderbouwing is noodzakelijk waarom de woningen op deze locatie, ondanks de gezondheidsrisico's, toegestaan kunnen worden. Voor beide diersoorten is er nog geen causaliteit aangetoond tussen de afstand tot woningen en gezondheidsrisico's. Het gaat in dit geval om een kleinschalige ontwikkeling van 4 nieuwe woningen. De afstand tot de pluimveehouderijen tot de woningen is net onder de voorzorgbeginsel afstand van 1 km. Voor een van de pluimveehouderijen is de afstand tot 2 van de nieuwe woningen zelfs meer dan 1 km. Voor de geitenhouderij is de afstand ook aanzienlijk, maar wel duidelijk binnen 2 km. Als gevolg van het moratorium op de geitenhouderij zal de geitenhouderij niet verder kunnen groeien.
Door het toevoegen van woningbouw neemt de kans op gezondheidsproblemen niet toe. Wel worden er meer mensen blootgesteld aan stoffen die mogelijk gezondheidsproblemen kunnen veroorzaken. In de voorliggende situatie is sprake van het mogelijk maken van 2-4 ruimte-voor-ruimte woningen binnen de voorzorbeginsel afstanden. Binnen de straal van 2 km rond de geitenhouderij en 1 km rond de pluimveehouderijen wonen al veel mensen. Als gevolg van het toevoegen van 2-4 woningen (circa 8-16 bewoners) zal het aantal mensen dat blootgesteld wordt aan de stoffen niet significant toenemen.
Verder is het in het algemeen niet acceptabel als er nieuwe woningen dichterbij de geitenhouderij worden gebouwd dan al bestaande woningen. Ter plaatse van bestaande woningen worden de gezondheidsrisico's namelijk vooralsnog aanvaard. In de voorliggende situatie bevinden zich tussen de veehouderijen en het plangebied enkele woningen van derden. De nieuwe woningen komen niet dichterbij bij de veehouderijen dan de bestaande woningen.
Op basis van bovenstaande argumenten kan beoordeeld worden dat er geen sprake zal zijn van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat ten opzichte van de veehouderijen. Het opvragen van een GGD-advies is daarom niet nodig. Voorliggend plan heeft in het kader van volksgezondheid bovendien geen negatieve invloed op de omgeving van het plangebied. De gemeente heeft beoordeeld dat er in het plangebied sprake zal zijn van een gezonde leefomgeving.
Het initiatief is uitvoerbaar op het gebied van volksgezondheid.
Bij het telen van bollen-, boom- en fruit in de open lucht kan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen van belang zijn. Dit vanwege mogelijk vrijkomende drift (verwaaiing van spuitvloeistof) bij het bespuiten. Er gelden, behoudens het niet mogen belasten van oppervlaktewater (Afdeling 3.5 van het Activiteitenbesluit), in Nederland geen wettelijke bepalingen over een minimaal aan te houden afstanden tussen de teeltgronden en voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige objecten, zoals woningen en bedrijven. In de bestemmingsplanpraktijk word daarom een vuistregel gehanteerd om een afstand van 50 meter aan te houden tussen een genoemde teelten en een gevoelige bestemming. Dit is een in de praktijk gegroeide indicatieve vuistregel. Kleinere afstanden zijn mogelijk mits dit gemotiveerd kan worden. Deze praktijk wordt onderschreven door uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De volgende aandachtspunten zijn van belang:
Met name bij boomgaarden en boomkwekerijen hebben gewasbeschermingsmiddelen invloed op het woon- en leefklimaat. Bij overige gewassen is het risico op aantasting van het woon- en leefklimaat beperkt.
Planspecifiek
Rondom het plangebied zijn geen (fruit)boomgaarden of (fruit)boomkwekerijen aanwezig. Er is ook geen concreet voornemen bekend van de eigenaren van de agrarische gronden rondom het plangebied (waarvan een deel eigendom van de initiatiefnemers is) om de gronden als (fruit)boomgaard of (fruit)boomkwekerij in gebruik te gaan nemen. Daarmee zal er redelijkerwijs sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat op de nieuwe woonpercelen.
Op het gebied van gewasbeschermingsmiddelen is het plan uitvoerbaar.
Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:
M.e.r.-beoordeling
Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:
Planspecifiek
Het onderhavige plan behelst het realiseren van 4 woningen in ruil voor de sloop van agrarische bebouwing. De ontwikkeling is gezien de beperkte omvang geen stedelijk ontwikkelingsproject (zie ook de onderbouwing in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking in paragraaf 3.1) en valt daarmee niet in de categorie D 11.2 of andere categorieën uit bijlage C of D van het besluit m.e.r. Een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is daarom niet nodig voor dit plan.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid Waterschap Brabantse Delta
Voor dit plan is het beleid van Waterschap Brabantse Delta mede van belang. De volgende drie principes zijn richtinggevend bij de advisering over ruimtelijke plannen:
Het Waterschap hanteert geen verplichting tot hemelwaterberging bij een toename van het verhard oppervlakte van minder dan 500 m². Voor een toename van het verhard oppervlak tussen de 500 m2 en 10.000 m2 kan de volgende rekenregel worden toegepast voor het berekenen van de benodigde compensatie:
Benodigde compensatie (in m³) = Toename verhard oppervlak (in m²) * Gevoeligheidsfactor * 0,06
De gevoeligheidsfactor zegt iets over de kenmerken van een gebied (droogte, kans op overstroming, ligging ten opzichte van natuurgebieden en bebouwde kom). De gevoeligheidsfactor is bepaald op de 'Kaart Algemene Regel afvoer regenwater door verhard oppervlak' van de waterschappen. Er zijn drie mogelijke waarden: laag (¼), gemiddeld (½) en hoog (1). De factor 0,06 m vertegenwoordigt een maatgevende bui van 60 mm per uur (600 m³/ha).
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Moerseweg 3a
In dit deelgebied wordt enkel de agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt. Hiermee neemt de verharding in het plangebied met een behoorlijke hoeveelheid af. Voor dit deelgebied zijn er geen belemmeringen ten aanzien van het aspect water.
Sluizeweg 15
In dit deelgebied wordt agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt en worden vier nieuwe woningen gerealiseerd. De te slopen bebouwing heeft een oppervlakte van circa 1.900 m². Hiermee neemt het verhard oppervlak in het plangebied ondanks het realiseren van de nieuwe woningen af. Langs de randen van het plangebied liggen enkele watergangen. Deze blijven met voorliggend plan behouden. Er zijn in dit deelgebied geen waterschapsbelangen in het geding. Realisatie van het initiatief past binnen de uitgangspunten van het Brabantse Delta. Het hemelwater zal op eigen terrein worden geïnfiltreerd. Hiervoor is in het plangebied voldoende ruimte.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek Moerseweg 3a
Voor dit deelgebied is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het volledige rapport is opgenomen als bijlage 5. In deze quickscan wordt uitgegaan van meerdere ontwikkelingen in dit deelgebied dan alleen het slopen van de stallen. Deze ontwikkeling gaan mogelijk later nog plaatsvinden, maar zijn geen onderdeel van voorliggend plan. Hieronder worden de conclusies uit het rapport beschreven.
Gebiedsbescherming
In de omgeving van het plangebied is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied de 'Biesbosch'. Dit gebied ligt op een afstand van circa 4 kilometer ten noorden van het plangebied. Door de aard en de geringe omvang van de ontwikkeling (slopen agrarische opstallen) en de afstand tot het te beschermen gebied, kan het optreden van significante negatieve effecten (zoals licht, geluid en trillingen) worden uitgesloten. In de toekomstige situatie is geen intensieve veehouderij meer toegestaan en worden geen mogelijke functies toegevoegd, waarmee er ook geen significant negatieve effecten wat betreft stikstofdepositie zullen zijn.
Soortenbescherming
Uit de quickscan flora en fauna blijkt dat er enkele algemene maatregelen dienen te worden getroffen ten aanzien van de algemene zorgplicht, foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels. Tevens dient voorafgaand aan de werkzaamheden met aanvullend onderzoek te worden vastgesteld of de te slopen bebouwing een relevante functie heeft voor huismus. Gezien het voorgaande onderzoek is er geen reden om aan te nemen dat eventueel benodigde ontheffingen niet verkregen zouden kunnen worden.
Planspecifiek Sluizeweg 15
Voor dit deelgebied is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het volledige rapport is opgenomen als bijlage 6. Hieronder worden de conclusies beschreven.
Gebiedsbescherming
In de omgeving van het plangebied is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied de 'Biesbosch'. Dit gebied ligt op een afstand van circa 2,5 kilometer ten noorden van het plangebied. Door de aard en de geringe omvang van de ontwikkeling (sloop agrarische opstallen en realiseren 4 woningen) en de afstand tot het te beschermen gebied, kan het optreden van significante negatieve effecten (zoals licht, geluid en trillingen) worden uitgesloten. Om het effect van stikstofuitstoot door het plan te bepalen is een voortoets stikstofdepositie uitgevoerd. De rapportage is toegevoegd als bijlage 7. Hierin wordt geconcludeerd dat als gevolg van de ontwikkeling de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden in de gebruiksfase niet toeneemt. Er is dus geen sprake van mogelijke negatieve effecten op beschermde Natura 2000-gebieden. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is daarom niet nodig voor dit project.
Soortenbescherming
Uit de quickscan flora en fauna blijkt dat tijdens de uitvoering van de werkzaamheden rekening dient te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van zoogdieren en algemene broedvogels in het kader van de algemene zorgplicht. Het plan leidt niet tot aantasting van beschermde natuurwaarden. Het uitvoeren van aanvullend onderzoek is niet nodig.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
Hieronder worden per deelgebied de aspecten verkeer en parkeren behandeld.
Moerseweg 3a
In het deelgebied Moerseweg 3a wordt de agrarische bedrijfsbebouwing grotendeels gesloopt en komt de aanduiding 'intensieve veehouderij' te vervallen. Hiermee neemt de verkeersintensiteit van en naar dit deelgebied af. Het deelgebied blijft op dezelfde wijze ontsloten via de Moerseweg. Ook de parkeerbehoefte zal afnemen. In het deelgebied is voldoende ruimte om op eigen terrein te parkeren.
Sluizeweg 15
In het deelgebied Sluizeweg 15 wordt agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt en worden vier nieuwe woningen gerealiseerd. Twee woningen worden ontsloten via de Sluizeweg en twee woningen via de Drimmelenseweg. Door het verdwijnen van de agrarische bedrijfsactiviteiten van en naar het plangebied zal het aantal verkeersbewegingen niet noemenswaardig toenemen. De bedrijfswoning aan de Sluizeweg 15 wordt omgezet naar een reguliere woning en zal op dezelfde wijze ontsloten blijven via de Sluizeweg
Door de gemeente Drimmelen wordt in het ‘Beleidsplan Verkeer en Vervoer Gemeente Drimmelen 2018 - 2028’ aangesloten bij de parkeernormen van het CROW. Voor een vrijstaande woning geldt in het buitengebied (weinig stedelijk) een parkeernorm van 2,4 parkeerplaatsen per woning (inclusief bezoekersparkeren). Met voorliggend plan is bij de nieuwe woningen voldoende ruimte om 3 auto's op eigen terrein te parkeren. Hiermee wordt aan de parkeernorm voldaan. In de regels is opgenomen dat moet worden voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Zowel in het deelgebied Moerseweg 3a als in het deelgebied Sluizeweg 15 zijn in de huidige situatie agrarische opstallen aanwezig welke met dit plan worden gesloopt. Er zijn in en direct rondom de deelgebieden geen cultuurhistorisch waardevolle objecten aanwezig waar onderhavig plan een negatief effect op kan hebben.
Archeologie
Beide deelgebieden hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Hierbij geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 0,5 m. Voor beide deelgebied is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Hieronder worden de conclusies per deelgebied beschreven.
Moerseweg 3a
Het onderzoeksrapport voor dit deelgebied is toegevoegd als bijlage 8. Hierin wordt geconcludeerd dat op de locatie sprake is van diepreikende verstoringen en daarmee een lage verwachting op de aanwezigheid van archeologische resten vast is te stellen. Geadviseerd wordt om de locatie archeologisch vrij te geven. In voorliggend plan is voor deze locatie de archeologisch dubbelbestemming daarom niet overgenomen.
Sluizeweg 15
Het onderzoeksrapport voor dit deelgebied is toegevoegd als bijlage 9. Hierin wordt geconcludeerd dat de bestaande middelhoge verwachting op de aanwezigheid van archeologische resten te handhaven is. Met het realiseren van het plan kunnen eventuele archeologische resten verstoord raken. Om vast te stellen of daadwerkelijk sprake is van archeologische waarden wordt een aanvullend onderzoek geadviseerd in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. Dit onderzoek zal worden uitgevoerd in het kader van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen. In voorliggend plan is voor dit deelgebied de archeologische dubbelbestemming overgenomen.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit de aspecten cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het slopen van de agrarische opstallen in beide deelgebieden en voor het realiseren van een landschappelijke inpassing voor het deelgebied Sluizeweg 15. Dat voldaan moet worden aan de geldende parkeernorm is opgenomen in de overige regels.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Het bestemmingsplan wordt voor vooroverleg toegezonden aan de belanghebbende instanties.
Voor dit plan wordt geen formele inspraakprocedure doorlopen. Het plan wordt direct als ontwerp ter inzage gelegd. Met de omwonenden zijn gesprekken gevoerd over het plan. Een verslag hiervan is opgenomen in bijlage 10. Rekening houdend met de wensen van de omwonenden is de situering van de bouwvlakken van de nieuwe woningen aan de Drimmelenseweg gewijzigd. Verder is gewijzigd dat de maximale goothoogte van de woningen aan de Sluizeweg op 4 meter is gesteld.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 9 december 2022 tot en met 19 januari 2023 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er acht zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn samengevat en van een reactie voorzien in de zienswijzennota die is bijgevoegd bij het vaststellingsbesluit. Hierin is ook te lezen tot welke aanpassingen in het bestemmingsplan de zienswijzen hebben geleid.