direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Bovenste straat 75-75a te Echt
Status: ontwerp
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1711.OV202550166-OW01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

Het voornemen is om ter plekke van Bovenste straat 75-75a (6101 EJ) te Echt zes huur appartementen te realiseren middels sloop en herbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.OV202550166-OW01_0001.jpg"

Uitsnede topografische kaart met aanduiding projectgebied

Het realiseren van zes wooneenheden ter plekke van onderhavige locatie is niet rechtstreeks toegestaan op grond van het geldende bestemmingsplan 'Centrum Echt'. In dit bestemmingsplan worden geen binnenplanse afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden geboden voor de gemeente om het beoogde gebruik alsnog mogelijk te maken. De gemeente heeft kenbaar gemaakt principemedewerking te willen verlenen aan het voornemen. Betreffend schrijven d.d. 14 april 2022 (kenmerk: Z21/092718-D-112095) is bijgevoegd als Bijlage 1.

Er dient buitenplans te worden afgeweken van het bestemmingsplan middels een projectafwijkingsprocedure. Ten behoeve van de afwijkingsprocedure dient een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld waarin wordt aangetoond dat, ondanks de strijdigheden met het geldende planologisch-juridische kader, sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Voorliggend document voorziet in de vereist ruimtelijke onderbouwing.

Hoofdstuk 2 Projectontwikkeling en projectgebied

In dit hoofdstuk worden het projectgebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.

2.1 Ligging projectgebied

Onderhavig projectgebied is gelegen aan de Bovenste straat 75 in het centrum van het dorp Echt. Ter plekke is op de begane grond sprake van een leegstaande commerciële voorziening.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.OV202550166-OW01_0002.jpg"

Luchtfoto met aanduiding projectgebied

Het projectgebied staat kadastraal bekend als gemeente Echt - sectie M - nummer 959.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.OV202550166-OW01_0003.jpg"

Uitsnede kadastrale kaart met aanduiding projectgebied

2.2 Bestaande situatie

Zoals omschreven in paragraaf 2.1 is onderhavige locatie gelegen in het hart van het dorp Echt. De Bovenste straat bevindt zich in het centrum en wordt gekenmerkt door veel bebouwing waar sprake is van leegstand en verloedering. Onderhavig projectgebied is gelegen aan de (winkel) straat met aan weerszijde bebouwing. De bebouwing ter plekke van onderhavig projectgebied dateert uit 1880. De bestaande situatie wordt weergeven aan de hand van navolgende obliek foto's met aanduiding projectgebied (bron: Slagboom & Peeters, april 2021).

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.OV202550166-OW01_0004.jpg"

Obliek 1 - oost aanzicht

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.OV202550166-OW01_0005.jpg"

Obliek 2 west aanzicht

Het bestaande aanzicht vanaf de straat wordt gegeven aan de hand van navolgende foto's (bron: Google Streetview, 2016)

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.OV202550166-OW01_0006.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1711.OV202550166-OW01_0007.png"

2.3 Beoogd project

Het voornemen bestaat om ter plekke van onderhavige locatie zes huur appartementen te realiseren middels sloop en herbouw. De nieuwe bebouwing heeft dezelfde verschijningsvorm als het nu aanwezig pand. Voor het plan is een schetsontwerp vervaardigd. Dit bouwplan wordt inzichtelijk gemaakt in onderstaande afbeeldingen van het schetsontwerp. Het volledige schetsontwerp is opgenomen als Bijlage 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.OV202550166-OW01_0008.jpg"

Schetsontwerp - voorgevel

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.OV202550166-OW01_0009.jpg"

Schetsontwerp - begane grond

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.OV202550166-OW01_0010.jpg"

Schetsontwerp - 1e verdieping

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.OV202550166-OW01_0011.jpg"

Schetsontwerp - 2e verdieping

Omschrijving
De nieuwe bebouwing zal ten opzichte van de bestaande situatie ongeveer dezelfde verschijningsvorm krijgen echter zonder de 'etalage' behorende bij de voormalige winkelfunctie en op het dak twee 'extra' dakkapellen aan de voorzijde van de gevel. De achterzijde zal worden voorzien van buitenruimte voor de woningen, parkeerplaatsen en bergingen. Per verdiepingsvloer zijn twee huur appartementen met alle essentiële functies zoals woonkamer, keuken, berging, slaapkamer en badkamer. De woningen worden toegankelijk gemaakt door middel van een lift en een trappenhuis waardoor de woningen levensloopbestendig zijn en geschikt voor de doelgroep senioren en starters.

2.4 Ruimtelijk-visuele effecten

Ieder nieuwbouwplan gaat gepaard met het optreden van ruimtelijk-visuele effecten. Beoordeeld dient te worden of de effecten die optreden vanuit ruimtelijk-visueel oogpunt aanvaardbaar mogen worden bevonden.

Gelet op de bestaande situatie is sprake van een dicht bebouwd (centrum) gebied. Onderhavige ontwikkeling past in de omgeving omdat bestaande bebouwing wordt herbouwd. Daarnaast zal aan de achterzijde bebouwing worden gesloopt ten behoeve van berging en parkeerplaatsen. Het straatbeeld aan de achterzijde zal vanuit dat opzicht lichtelijk wijzigen.

Het straatbeeld aan de voorzijde zal nauwelijks wijzigen omdat de bebouwing dezelfde verschijningsvorm krijgt als de bestaande situatie. Daarnaast gaat het herbouwen en de daarmee gepaarde nieuwe invulling verloedering van de omgeving tegen. Onderhavige projectontwikkeling is een plan die ruimtelijk-visueel aanvaardbaar mag worden geacht.

Hoofdstuk 3 Planologisch-juridische situatie

3.1 Bestemmingsplan 'Centrum Echt'

Ter plekke van onderhavig projectgebied is het bestemmingsplan 'Centrum Echt', vastgesteld door de gemeenteraad van Echt-Susteren op 8 november 2020, van kracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.OV202550166-OW01_0012.jpg"

Uitsnede bestemmingsplan 'Centrum Echt' met aanduiding projectgebied

Op grond van dit bestemmingsplan heeft de locatie de bestemming 'Gemengd - Aanloopgebied' met ter plekke van de bestaande bebouwing een bouwaanduiding 'karakteristiek'. De als deze aangewezen gronden zijn naast de onderliggende bestemming tevens bestemd als beeldbepalend pand. Voorts zijn ter plekke van onderhavig projectgebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Cultuurhistorie', de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - cultuurhistorische ensemble echt', de maatvoeringen 'maximum bebouwingspercentrage: 100%', 'maximum bouwhoogte 12 m' en 'maximum goothoogte 9 m' en de gebiedsaanduiding 'milieuzone - roerdalslenk' van toepassing.

Volgens de bestemmingsregels binnen de bestemming 'Gemengd - Aanloopgebied' zijn de volgende functies toegestaan: kleinschalige bedrijvigheid, dienstverlening, kantoren, maatschappelijk voorzieningen, cultuur en ontspanning met één woning op de verdieping. Ook kan het pand worden ingevuld met twee woningen: één op de begane grond en één op de verdieping(en).

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, naast de voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, naast de voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor de instandhouding en versterking van ter plekke aanwezige cultuurhistorische en oudheidkundig waardevolle elementen (monumenten en karakteristieke bebouwing), patronen (verkavelingen, het stedenbouwkundig beeld) en gebieden, een en andere conform Bijlage 7 Cultuurhistorische waardenkaart.

3.2 Strijdigheid bestemmingsplan

Op grond van de regels van het bestemmingsplan is het realiseren van zes wooneenheden ter plekke van onderhavig projectgebied niet toegestaan. Er zijn geen binnenplanse afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden om het voornemen alsnog te faciliteren. Er dient zodoende buitenplans te worden afgeweken van het bestemmingsplan middels een projectafwijkingsprocedure. Ten behoeve van de afwijkingsprocedure dient een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld. Voorliggend document voorziet in de gevraagde ruimtelijke onderbouwing.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van het Provinciaal Omgevingsvisie (POVl) en de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014/OvL2021). Voor wat betreft het regionaal beleid wordt ingegaan op de Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving. Het gemeentelijke beleid is ontleend aan het bestemmingsplan 'Centrum Echt', vastgesteld op 8 november 2020, en de structuurvisie 'Ontwikkelen met kwaliteit' vastgesteld door de raad op 31 mei 2018.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: 'NOVI') vastgesteld. In de NOVI staat de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal, waarmee wordt bedoeld dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden.

In de NOVI wordt gebruik gemaakt van afwegingsprincipes bij het maken van keuzes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

In de NOVI zijn de volgende belangrijkste keuzes opgenomen:

  • een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Dat betekent dat Nederland zodanig wordt ingericht dat het land de klimaatverandering aan kan. Daarvoor is nodig dat functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) worden ingepast;
  • de verandering van de energievoorziening. Bij de inpassing van duurzame energie dient oog te zijn voor omgevingskwaliteit;
  • de overgang naar een circulaire economie, waarbij Nederland tegelijk goed kan blijven concurreren en een aantrekkelijk vestigingsklimaat kan bieden;
  • de ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland, waarmee wordt gestuurd op een goed bereikbaar netwerk van steden;
  • het bij elkaar plaatsen van zogenaamde logistieke functies (bijvoorbeeld distributiecentra, datacenters) om hiermee de openheid en de kwaliteit van het landschap te behouden;
  • het toekomstbestendig maken van het landelijk gebied in goed evenwicht met de natuur en landschap.

De structuurvisie streeft een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen na. Hiertoe is in de structuurvisie een ladder voor duurzame verstedelijking ontwikkeld. De invulling van deze ladder wordt overgelaten aan de gemeenten en provincies. Zolang de ontwikkeling de rijksbeleidsdoeleinden niet frustreert, is er een grote mate van vrijheid voor de decentrale overheden.

Daarbij wordt bijvoorbeeld gewerkt aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water- en bodemsystemen. Ter uitvoering van de in de NOVI gemaakte keuzes is een Uitvoeringsagenda opgesteld. Daarin staat hoe samen met mede overheden en de samenleving uitvoering zal moeten worden gegeven aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. De NOVI wordt uitgewerkt in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma's, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling. Daarnaast wordt gebiedsgericht gewerkt met Omgevingsagenda's en NOVI-gebieden.

In de NOVI wordt ten aanzien van Midden-Limburg aangegeven dat de regio grote opgaven heeft op het gebied van milieu en leefomgevingskwaliteit door de stikstofproblematiek en is er aandacht nodig voor de transitie naar meer duurzaamheid, versterking van de natuur, de leefbaarheid, een goede bereikbaarheid, het dierenwelzijn en de gezondheid voor alle inwoners. Het gaat om een grote transitie van het landelijk gebied waarin de rijksrol noodzakelijk is.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):

  • project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
  • grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
  • toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
  • verstedelijking in het IJsselmeer;
  • defensie;
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • elektriciteitsvoorziening;
  • ecologische hoofdstructuur.
4.1.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

4.1.4 Conclusie

De beoogde projectontwikkeling levert geen strijd op met de NOVI, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de NOVI en Barro op het projectgebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Limburg (POVI)

Op het moment dat de nieuwe Omgevingswet in werking treedt, dient de provincie te beschikken over een Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De POVI richt zich op de langere termijn (2030-2050) en beschrijft onderwerpen zoals wonen, bodem, infrastructuur, milieu, ruimtelijke economie, water, natuur, luchtkwaliteit, landschap en cultureel erfgoed. Maar ook het aspect gezondheid en een gezonde leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie meegenomen.

De zoneringen op grond van de POVI zijn opgenomen op de kaart 'Limburgse principes'. In de POVI is onderhavig projectgebied gelegen in het 'landelijke kern'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.OV202550166-OW01_0013.jpg"

Uitsnede kaart 'Limburgse principes' POVI met aanduiding projectgebied

Landelijke kern
De voor 'Landelijke kern' aangewezen zones betreffen de bestaande bebouwing in niet stedelijke gebieden. De provinciale beleidsaccenten binnen deze zone zijn gericht op eerst de kwaliteit van bebouwd gebied op orde maken voordat nieuwe bebouwing wordt toegevoegd. In dit kader betekent dat eerst leegstaand vastgoed hergebruikt en herbestemd wordt.

4.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.OV202550166-OW01_0014.jpg"

Uitsnede kaart 'milieubeschermingsgebieden' Omgevingsverordening Limburg 2014 met ligging projectgebied

Boringsvrije zone
Het projectgebied is gelegen in het beschermingsgebied 'Boringsvrije zone Roerdalslenk II'. Binnen dit beschermingsgebied is het verboden:

  • a. een boorput, een bodemenergiesysteem of een aardwarmtesysteem te maken of hebben of de grond te roeren, dieper dan de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei;
  • b. werken op of in de bodem uit te voeren of te doen uitvoeren waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de Bovenste Brunssumklei kunnen aantasten.

Bij onderhavig project is geen sprake van bodemingrepen van dergelijke diepte, waardoor het milieubeschermingsgebied 'Roerdalslenk II' geen belemmering vormt voor onderhavig voornemen.

4.2.3 Omgevingsverordening Limburg 2021 (OvL 2021)

Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe (provinciale) omgevingsverordening nodig die past binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet. Daartoe hebben Provinciale Staten van Limburg in december 2021 de Omgevingsverordening Limburg 2021 (OvL2021) vastgesteld. In hoofdzaak is de nieuwe OvL2021 een beleidsneutrale omzetting van de OvL2014. Weliswaar is sprake van een aantal gewijzigde onderwerpen. Dit betreft instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, na-ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers.

De inwerkingtreding van de OvL2021 zal gelijktijdig met inwerkingtreding van de Omgevingswet gaan plaatsvinden. Weliswaar worden nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen door de provincie in de geest van de nieuwe OvL2021 beoordeeld. Hoewel het onderwerp wonen ter sprake komt heeft deze instructieregel geen invloed op onderhavig projectontwikkeling.

4.2.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:

'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'

De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie daarin bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen moet worden onderzocht.

Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling. Conform artikel 2.2.1 van de OvL2014 is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Onderhavig project betreft het kunnen realiseren van in totaal zes appartementen/woningen. Op basis van jurisprudentie is bepaald dat vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. Voorliggend project wordt derhalve niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.

4.2.5 Conclusie provinciaal beleid

Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggend project. De ter plekke van onderhavig projectgebied van toepassing zijnde provinciale zonering 'Landelijke kern' en beschermingsgebied 'Roerdalslenk II' geen belemmeringen voor het beoogd project. Tevens is de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving

De structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Regionaal had een planperiode van 2014 t/m 2017 maar was tevens een basis voor afspraken op de middellange termijn 2018 tot en met 2023. Uit deze structuurvisie blijk dat regionaal sprake is van het kwetsbaar worden van verschillende segmenten binnen het vastgoed. De gemeenten binnen de regio staan namelijk allemaal voor een lastige opgave waarin leegstand en demografische ontwikkelingen zoals ontgroening en vergrijzing een belangrijke rol spelen. De uitdaging is oplossing te vinden voor de transformatie van bestaand vastgoed die passen binnen de demografische ontwikkelingen.

In de structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving wordt de regio verdeeld in verschillende zones. Onderhavig project valt in een gebied gekenmerkt als 'woon-werkvallei' waarin de regio terughoudend is in de verkoop van eengezinshuurwoningen en juist kwetsbare segmenten aan te pakken door herstructureren en verdunnen.

Onderhavig project past binnen het beleid van de gemeente doordat bestaand vastgoed nieuw leven wordt ingeblazen (herstructurering) en tegelijkertijd met de inzet op de doelgroep starters/ouderen inspeelt op de huidige en toekomstige demografische ontwikkelingen.

4.3.2 Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022-2025

In de structuurvisie Wonen wordt de koers van de regio Midden-Limburg voor de periode tot en met 2025 uiteengezet. Om in te spelen op de ontwikkelingen zoals ook vermeld onder 4.3.1, zet de regio in algemene zin op:

  • meer nadruk op de realisatie van huurwoningen en betaalbare koopwoningen voor kleinere huishoudens en/of specifieke doelgroepen;
  • meer aandacht voor transformatie van bestaand vastgoed naar wonen, voor behoud van de leefbaarheid;
  • meer sturing op toekomst bestendigheid van de woningvoorraad (zowel energetisch als levensloopbestendig).

Onderhavig project past binnen de structuurvisie door huurappartementen te realiseren voor starters en ouderen, sprake is van hergebruik van bestaand vastgoed en levensloopbestendige appartementen gerealiseerd worden.

4.3.3 Conclusie regionaal beleid

Onderhavig project sluit aan bij het beleid van de regio omdat er een nieuwe invulling wordt gegeven aan leegstaand en verouderd bestaand vastgoed. Door de sloop/herbouw en het realiseren van levensloopbestendige appartementen wordt bestaand vastgoed opgewaardeerd en speelt onderhavig project in op de demografische ontwikkeling in de regio.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Bestemmingsplan Centrum Echt

Ter plekke van onderhavig projectgebied is het bestemmingsplan 'Centrum Echt', vastgesteld door de raad op 8 november 2020, van kracht. Dit bestemmingsplan ter verbetering van het centrumgebied, komt voort uit 'Programma centrum Echt' waar één doelstelling centraal staat:

'Programma centrum Echt heeft als centrale doelstelling haar regionale functie te behouden en te verstreken. Dit vraagt om zorgvuldig ruimtegebruik waarbij compactisering en clustering van stedelijke functies een belangrijk onderdeel vormt, zodat anno 2025 een vitaal en toekomstbestendig Centrum Echt is gerealiseerd.'

Dit bestemmingsplan voorziet in passende planologisch-juridische regelingen die toekomstige ontwikkelingen mogelijk maakt. Hierin wordt ook de Bovenste straat-zuid benoemd waarin onderhavig projectgebied gelegen is. Voor dit transformatiegebied worden 65 woningen beoogd van de typologieën 'sociale huur, middenhuur en koop middensegemen' en 'Appartementen met halfverdiepte parkeergarages' voor de doelgroepen 'senioren, starters en alleenstaanden'.

De beoogde projectontwikkeling sluit aan bij de het centrumplan van de gemeente door het realiseren van zes appartementen voor senioren starters.

4.4.2 Structuurvisie Echt-Susteren 2012 - 2025 'Ontwikkelen met kwaliteit'

Op 12 december 2012 heeft de gemeenteraad van Echt-Susteren de 'Structuurvisie Echt-Susteren 2012-2025' vastgesteld. Deze visie geeft koers en richting aan de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Echt-Susteren. De structuurvisie gaat ook in op de wijze waarop de gemeente van plan is die voorgenomen ontwikkeling te verwezenlijken.

Voor het centrum streeft de gemeente naar een krachtig, duurzaam functionerend centrum. Op ruimtelijke gebied stelt ze haar pijlers op het tegen gaan van leegstand, het blijvend verbeteren van de openbare ruimte (waar mogelijk inspelen op cultuurhistorie) en het creëren van hoogwaardige verbindingen tussen de diverse onderdelen van het centrumgebied.

Onderhavige project sluit uit aan bij de structuurvisie van Echt-Susteren omdat leegstand tegengaat, bestaand cultuurhistorisch vastgoed wordt opgewaardeerd en daarmee een bijdrage levert aan het realiseren van een hoogwaardige verbinding van het centrumgebied.

4.4.3 Gemeentelijke Kwaliteitsmenu (GKM)

Op grond van de gemeentelijke structuurvisie dient voor het toevoegen van extra woningen een GKM-bijdrage te worden betaald door de initiatiefnemer. Aangezien onderhavige projectontwikkeling plaatsvindt in het transformatiegebied in het centrum van Echt, heeft het college afgezien van het innen van deze GKM-bijdrage. Betreffend advies is opgenomen in de adviesbrief van de gemeente, bijgevoegd als Bijlage 1 bij voorliggende ruimtelijke onderbouwing.

4.4.4 Conclusie gemeentelijk beleid

Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige project niet in strijd is met het beleid.

Hoofdstuk 5 Milieutechnische aspecten

Bij de realisering van een project moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het projectgebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.

5.1 Bodem

5.1.1 Algemeen

Indien sprake is van een planologische functiewijziging danwel indien nieuwe verblijfsruimten worden gerealiseerd, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plekke geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

Bij de voorbereiding en ontwikkeling van een bestemmingsplan heeft een gemeente een onderzoeksplicht naar verschillende aspecten die bij de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan een rol (kunnen) spelen, waaronder een bodemonderzoek. Ingevolge artikel 3.1.6 Bro moet de toelichting bij een (ontwerp-) bestemmingsplan ook de inzichten van de uitvoerbaarheid van een plan bevatten.

Analoog hieraan kan de noodzaak van bodemonderzoek zich voordoen bij procedures voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan (artikel 2.1 lid 1 onder c Wabo). Op basis van de onderzoeksresultaten toetst de gemeente voor bestemmingsplannen, dan wel in het kader van de omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan of de bodem milieuhygiënisch geschikt is voor de geplande vorm van bodemgebruik.

Met uitzondering van de voorwaarden genoemd in paragraaf 7.2.2 van de Nota Bodembeheer Maas & Roer dient voor een bestemmingswijziging altijd een vooronderzoek conform NEN-5725 uitgevoerd te worden. Indien uit dit vooronderzoek blijkt dat de locatie onverdacht is voor bodemverontreiniging kan de bodemkwaliteitskaart in combinatie met het vooronderzoek als bewijsmiddel dienen.

De bodemkwaliteitskaart in combinatie met een vooronderzoek is géén geldig bewijsmiddel in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen of bestemmingsplanprocedure wanneer uit het vooronderzoek conform NEN-5725 blijkt dat de locatie of een gedeelte van de locatie verdacht is. Dan dient altijd minimaal een verkennend bodemonderzoek conform NEN-5740 uitgevoerd te worden.

5.1.2 Verkennend bodem - en asbestonderzoek

Ten behoeve van onderhavig project is een bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 3. Op grond van dit onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan.

  • analytisch is de bovengrond licht verontreinigd met diverse concentraties zware metalen die de achtergrondwaarden overschrijden doch niet de bodemindex en/of interventiewaarden.

Op grond van bovenstaande kan de bovengrond deels als klasse wonen (MM 2) en deels als klasse Aw2000 (MM 1) grond bestempeld worden.

  • analytisch vertoont de ondergrond diverse licht verhoogde concentratie metalen (kobalt, lood en nikkel) en van dien aard dat deze geen directe belemmeringen opleveren voor de beoogde bouwplannen als het gebruik ten behoeve van woondoeleinden.

Op grond van bovenstaande kan de ondergrond deels als klasse industrie (MM 3) en deels als klasse Aw2000 (MM 4) grond bestempeld worden.

  • zintuigelijk zijn tijdens het verrichten van het bodemonderzoek geen asbestverdachte materialen aangetoond;

Op grond van het verrichte bodemonderzoek blijkt dat zowel de grond, grondwater en asbest geen directe belemmering vormt voor de beoogde nieuw bouw.

5.1.3 Conclusie bodem

Gelet op de uitkomsten van het uitgevoerde bodemonderzoek vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor voorliggende planontwikkeling. Vanwege eventuele sloopwerkzaamheden dient men echter wel te voorkomen dat de grond wordt vermengd met puinlagen, welke tijdens de sloop-/graafwerkzaamheden vrijkomen.

5.2 Geluid

5.2.1 Algemeen

Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai.

Onderhavig projectgebied is gelegen aan de Bovenste straat, alwaar deze is aangewezen als voetgangerszone. Voor de nabij gelegen Peijerstraat geldt een maximum snelheid van 50 km/u. Als gevolg hiervan geldt een wettelijk vastgestelde geluidzone van 200 meter aan weerszijden van de weg (gemeten vanuit de weg-as). Wanneer ontwikkelingen worden gerealiseerd binnen geluidzones van wegen, zal middels een akoestisch onderzoek moeten worden aangetoond dat de gevelbelasting vanwege het wegverkeerslawaai niet zodanig is dat de, in de Wet geluidhinder opgenomen voorkeursgrenswaarde van 48dB voor burgerwoningen wordt overschreden.

5.2.2 Wegverkeerlawaai

Omdat het projectgebied zich bevindt binnen de wettelijke geluidzone van de Peijerstraat en Zuiderpoort kan sprake zijn van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. In het kader van het bestemmingsplan 'Centrum Echt' is vanwege het aspect geluid een akoestisch onderzoek wegverkeerlawaai verricht naar de geluidsbelasting op de gevel van het gebouw 81 - 111. Zulks om te kunnen beoordelen ter plekke sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De rapportage van dit onderzoek is toegevoegd als Bijlage 4.

In onderstaande figuur zijn de rekenpunten van het akoestisch onderzoek weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.OV202550166-OW01_0015.jpg"

Uitsnede invoerggegevens akoestisch wegverkeer bijlage B3

Onderhavige projectlocatie is niet in het onderzoek meegenomen. Maar uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting in waarneempunt NWB_ZPBS01 niet boven de voorkeursgrenswaarde uitkomt. Gelet hierop mag worden aangenomen dat ook voor onderhavige projectlocatie geldt en akoestisch onderzoek naar wegverkeer niet nodig wordt geacht.

5.2.3 Conclusie geluid

Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmering voor het beoogde project.

5.3 Milieuzonering

5.3.1 Algemeen

Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.


Gelet op de invulling van het projectgebied en de omgeving, is de omgeving als 'gemengd gebied' te karakteriseren. De VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) gaat in op de toepassing van functiemenging. Daarbij wordt niet gewerkt met richtafstanden maar met een indeling in categorieën van (bedrijfs)activiteiten:

  • Categorie A : Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun woonomgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.
  • Categorie B : Activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.
  • Categorie C : De activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking en ontsluiting op de hoofd infrastructuur is aangewezen.

Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de navolgende randvoorwaarden:

  • 1. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  • 2. Productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
  • 3. De activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;
  • 4. Activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.

Naast bovenstaande randvoorwaarden zijn bij de selectie van activiteiten de volgende criteria gehanteerd:

  • Voor categorie A gaat het om activiteiten in milieucategorie 1
  • Voor categorie B gaat het om de activiteiten:
    • 1. in categorie 1 voor het aspect gevaar (geen richtafstand);
    • 2. in maximaal categorie 2 voor de aspecten stof en geur (grootste richtafstand 10 meter);
    • 3. in maximaal categorie 3.1 voor het aspect geluid (grootste richtafstand 50 meter);
    • 4. met een index voor verkeer van maximaal 1G (goederen) en 2P (personen);
  • Voor categorie C gaat het om activiteiten zoals bij categorie B, echter met een index; voor verkeer van maximaal 2G (goederen) en 3P (personen).
5.3.2 'Gemengd - Aanloopgebied'

Op grond van de vigerende bestemming 'Gemengd - Aanloopgebied' zijn de voor deze aangewezen gronden bedrijven, in de milieucategorie 1 en 2 toegestaan. Dat wil zeggen dat in de directe omgeving, op basis van beoordeling middels 'functiemenging' een maximale toelaatbare bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan uit categorie B.

Bedrijven uit de milieucategorie B (onder punt 1) zijn ten alle tijden geschikt voor gemengd gebied omdat deze bedrijvigheid aansluitend kan worden gebouwd aan wooneenheden. In onderhavige situatie zijn derhalve de bedrijfsactiviteiten uit categorie B (onder punt 2) de maatgevende factor. In dit geval zijn dat bedrijfsactiviteiten met een grootste richtafstand van 10 meter. Gelet op deze afstand en de afstand van omliggende woningen in de directe omgeving is onderhavig project niet maatgevend is geen sprake van hinder/gevaar, of beperkingen voor derden ten opzichte van de bestaande planologische situatie ter plekke.

5.3.3 Conclusie milieuzonering

Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor het beoogde project.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Algemeen

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.

Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16

Wm:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project leidt al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen.
5.4.2 Het besluit NIBM

Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.

In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan 1.500 tot woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht. Voorliggend voornemen voorziet in realisatie van zes woningen is daarmee dermate kleinschalig, dat het niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

NIBM-tool
Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 2.138 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer.

5.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Het besluit is niet van toepassing op onderhavig planvoornemen.

5.4.4 Conclusie luchtkwaliteit

Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavig project.

5.5 Externe veiligheid

5.5.1 Algemeen

Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het projectgebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.

Onderhavig projectgebied is gelegen in de nabijheid van diverse risicovolle bronnen. Zo vindt in de directe omgeving transport plaats van gevaarlijke stoffen.

5.5.2 Verricht onderzoek externe veiligheid

Ten behoeve van onderhavig project is een onderzoek verricht naar de externe veiligheid. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 5. Op grond van dit onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:

Vooraleerst ligt het plangebied op voldoende afstand van het Julianakanaal waarover structureel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Voorts ligt het plangebied niet binnen een invloedsgebied van een risicovolle inrichting in de omgeving, niet binnen de 1% letaliteitsafstand van buisleidingen of binnen een plasbrandaandachtsgebied.

Wel is sprake van de ligging binnen het invloedsgebied van vervoer van toxische stoffen over de A2 en transport van brandbare vloeistoffen en brandbare gassen over de weg en transport van gevaarlijke stoffen over het spoor. De risico's als het gevolg van transport van gevaarlijke stoffen dienen wel te worden meegenomen in een beperkte verantwoording van de hoogte van het groepsrisico.

In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is vastgelegd wanneer en op welke wijze de hoogte van het groepsrisico moet worden verantwoord. De verantwoording van het groepsrisico is onderbouwd in Bijlage 6. In dit rapport wordt advies gegeven hoe de zelfredzaamheid, risicocommunicatie en de bestrijdbaarheid bij eventuele calamiteiten kunnen worden vergroot. Dit advies dient te worden voorgelegd aan de regionale brandweer van wel de Veiligheidsregio. De aanvullende adviezen van de brandweer of veiligheidsregio dient de gemeente Echt-Susteren mee te wegen in haar besluitvorming.

5.5.3 Conclusie externe veiligheid

Als gevolg van onderhavige planontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico's in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed. Hierdoor is de planontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen.

Gelet op vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Overige ruimtelijke aspecten

Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in Hoofdstuk 5, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.

6.1 Archeologie & cultuurhistorie

6.1.1 Algemeen

De Nederlandse wetgeving ten aanzien van archeologische waarden is momenteel aan veranderingen onderhevig. De Monumentenwet 1988 is vanaf 1 juli 2016 deels overgegaan in de Erfgoedwet. De onderdelen over omgevingsrecht uit de Monumentenwet gaan (naar verwachting) in 2022 over naar de Omgevingswet. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen.

De Erfgoedwet en de Omgevingswet regelen de omgang met het archeologisch erfgoed. Uitgangspunt van de wetgeving is om het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en beheersmaatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. Op grond van deze wetten worden gemeenten verantwoordelijk geacht voor de bescherming van archeologische waarden.

Artikel 9.1 (overgangsrecht omgevingswet) van de Erfgoedwet zegt:

Voormalig artikel 38a: De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (lees: archeologische resten)

Voormalig artikel 41: De aanvrager van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (o.a. gebruiken van gronden in strijd met een bestemmingsplan) kan in het belang van de archeologische monumentenzorg worden verplicht een rapport over te leggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1.1 van die wet in voldoende mate is vastgesteld.

6.1.2 Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'

Ter plekke van onderhavig projectgebied is op grond van vigerend bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' van toepassing. De voor 'Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

In beginsel zou dit betekenen dat een onderzoek naar mogelijk archeologische waarde behoeft. Gelet echter op bestaand gebruik van de gronden c.q. bebouwing is de bodem reeds verstoord en kan archeologisch onderzoek achterwege blijven.

6.1.3 Dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'

Ter plekke van onderhavig projectgebied is op grond van vigerend bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' van toepassing. De voor Dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de instandhouding en versterking van ter plekke aanwezige cultuurhistorische en oudheidkundig waardevolle elementen (monumenten en karakteristieke bebouwing), patronen (verkavelingen, het stedenbouwkundig beeld) en gebieden, een en ander conform Bijlage 7 Cultuurhistorische waardenkaart.

Op grond van de regels van deze bestemming valt de projectlocatie binnen een gebied met functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - cultuurhistorisch ensemble Echt' en 'bouwaanduiding - karakteristiek'. Dat wil zeggen dat bij nieuwe ontwikkelingen de karakteristieken en waarden gerespecteerd dienen te worden.

Onderhavig projectontwikkeling voorziet in sloop en herbouw van verloederd bestaand vastgoed waarin de verschijningsvorm vrijwel gelijk blijft. In onderstaande afbeelding is het verschil tussen nieuw en oud weergeven. Met onderhavige projectontwikkeling wordt rekening gehouden met de instandhouding en versterking van de in het projectgebied aanwezige cultuurhistorische en oudheidkundige waardevolle elementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.OV202550166-OW01_0016.jpg"

Schetsontwerp voorgevel bestaand en voorgevel nieuw

6.1.4 Conclusie archeologie & cultuurhistorie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor onderhavig projectontwikkeling.

6.2 Kabels en leidingen

6.2.1 Boven-/ ondergrondse leidingen

Door het projectgebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.

6.2.2 Nutsvoorzieningen

De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. De nieuw te realiseren woningen zullen hierop moeten worden aangesloten. Bij het nader uitwerken van de aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.

6.2.3 Conclusie kabels en leidingen

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmeringen voor het bouwplan.

6.3 Verkeer en parkeren

Met betrekking tot onderhavige project dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.

6.3.1 Verkeersstructuur

Er dient te worden beoordeeld of onderhavig project gevolgen heeft voor de verkeersstructuur, doorstroming, afwikkeling en veiligheid. Vooraleerst worden geen nieuwe in-/uitritten op de openbare weg gerealiseerd. Gebruik kan worden gemaakt van de bestaande ontsluiting van het projectgebied.

Ter plekke van onderhavig projectgebied worden planologisch-juridisch gezien vier woningen toegevoegd omdat in bestaande situatie twee woningen zijn toegestaan: één op de begane grond en één op de verdieping(en). Gelet op de centrumfunctie van de directe omgeving zijn de wegen ingericht voor een optimale afwikkeling van het verkeer.

In voormalige situatie werd ter plekke van onverhavig projectlocatie planologisch-juridisch gezien twee woningen en één winkel op de begane grond toegestaan. In de nieuwe situatie is sprake van in totaal zes appartementen. Voor een 'huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur)' wordt een norm van 3,7 tot 4,5 verplaatsingen per woning als standaard aangehouden voor een niet stedelijk gebied. Met betrekking tot de nieuwe situatie impliceert dit een verkeersgeneratie van afgerond 22 tot 27 verkeersbewegingen per werkdagetmaal.

Gelet op op de lage hoeveelheid verkeersbewegingen en de 'centrumfunctie' van het gebied wordt aangeomen dat de omgeving deze verkeersgeneratie gemakkelijk aan kan. Daarnaast is onderhavige projectontwikkeling gericht op de doelgroep ouderen en starters die in veel gevallen gebruik maken van het openbaar vervoer.

6.3.2 Parkeren

Ten behoeve van de beoogde projectontwikkeling dient te worden voorzien in afdoende parkeergelegenheid. Aan de achterzijde van het gebouw aan de Graaf is onvoldoende ruimte om zes parkeerplaatsen aan te leggen. Derhalve worden drie parkeerplaatsen op eigen terrein aangelegd en drie garageboxen aan de Bonker steeg ter beschikking gesteld. Dit is separaat contractueel tussen initiatiefnemer en de gemeente vastgelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.OV202550166-OW01_0017.jpg"

Uitsnede ontwerp tekening begane grond met aanduiding parkeerplaatsen

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.OV202550166-OW01_0018.png"

Locatie garageboxen ten opzicht van projectgebied

6.3.3 Conclusie verkeer en parkeren

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor onderhavig project

6.4 Waterhuishouding

6.4.1 Provinciaal beleid

De provincie Limburg kent als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.

Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.

6.4.2 Watertoets Waterschap Limburg

Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp.

Sinds de nieuwe keur van april 2019 dienen alle plannen te worden voorgelegd aan het waterschap Limburg. Het waterschap geeft haar advies over de plannen. De hele oppervlakte van dient te worden gezien als nieuw verhard oppervlakte en daarom dient het hemelwater te worden verwerkt in het projectgebied. Infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan dienen gedimensioneerd te worden 100 mm per etmaal met een beschikbaarheid van de gehele berging binnen 24 uur.

6.4.3 Afvalwater en hemelwater

Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen onderhavig projectgebied wordt hierna uiteengezet.

Afvalwater
Het afvalwater als gevolg van onderhavige projectontwikkeling zal worden geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente Echt-Susteren. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie. Hemelwater van onverhard en semi-verhard terrein. Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terrein delen binnen de locatie zal, zo nodig na beperkte oppervlakkige afstroming, rechtstreeks infiltreren in de bodem.

Hemelwater (dak)verhardingen
Het hemelwater dat valt op de nieuwe (dak)verharding zal worden opgevangen en oppervlakkig worden afgevoerd, hetzij via aanwezige paden hetzij via goten naar eigen terrein, alwaar het hemelwaterkan infilteren in de bodem.

Op 1 april 2019 zijn de nieuwe Beleidsregels Keur Waterschap Limburg 2019 in werking getreden. In deze beleidsregels is vastgelegd dat bergings-/infiltratievoorziening minimaal gedimensioneerd dienen te worden op een neerslaggebeurtenis met een herhalingstijd eens in de 100 jaar gebaseerd op het gemiddelde klimaatscenario 2050. Voor Noord Limburg geldt bij maatwerk een uitgangspunt van 100 mm per etmaal.

Momenteel is het grootste gedeelte van het projectgebied bebouwd. Als gevolg van voorliggend project neemt in de nieuwe situatie de hoeveelheid bebouwing af. De dakverharding heeft in de toekomstige situatie een gezamenlijk oppervlakte van circa 240 m². De hemelwatervoorziening dient derhalve een capaciteit te hebben van circa 240 x 100 mm = 24 m³ en zal geïnfiltreerd worden op eigen terrein.

In de hemelwatervoorziening mag enkel schoon hemelwater opgevangen worden waaraan geen verontreinigde stoffen zijn toegevoegd. Uitloging bij infiltratie kan worden voorkomen door alleen schoon hemelwater te infiltreren in de bodem. Door het gebruik van niet-uitlogende materialen in de bouw wordt verontreiniging van het hemelwater voorkomen.

Verder kan door bij het bepalen van het bouwpeil en afschot hiermee rekening te houden, worden voorkomen dat geen water in de te realiseren gebouwen kan vloeien. Daarnaast kan ten aanzien van wateroverlast voor derden – gelet op het overwegend vlakke terrein – worden gesteld dat hiervan geen sprake zal zijn.

6.4.4 Conclusie waterhuishouding

Het aspect waterhuishouding vormt geen belemmering voor onderhavig projectontwikkeling.

6.5 Natuurbescherming

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.

6.5.1 Natuurnetwerk

Blijkens de kaart 'Natuur' van het OvL2021 is onderhavig projectgebied niet gelegen binnen een onderdeel van het 'Natuurnetwerk' (NNN). Derhalve is geen sprake van aantasting van het Limburgs buitengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.OV202550166-OW01_0019.jpg"

Uitsnede kaart 'Natuur' OVL2021 met aanduiding projectgebied

6.5.2 Natura2000

Natura2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura2000 gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd door de biodiversiteit te behouden. Natura2000 gebieden worden beschermd door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onderhavig projectgebied is op een afstand van ruim 2,3 kilometer gelegen van het meest nabijgelegen Natura2000 gebied 'Grensmaas'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.OV202550166-OW01_0020.jpg"

Uitsnede kaart 'Natura2000' OVL2021 met aanduiding projectgebied

In mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beslist dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet gebruikt mag worden als basis om toestemming te verlenen voor activiteiten die leiden tot een stikstof toename ter plekke van stikstofgevoelige habitattypen en soorten in Natura 2000-gebieden. Deze beslissing heeft consequenties voor ruimtelijke ontwikkelingen welke een toename van de stikstofdepositie tot gevolg hebben. Het PAS mag immers niet meer gebruikt worden als basis voor toestemmingverlening voor activiteiten en plannen die kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie.

Effecten kunnen in beginsel alleen optreden door zogenaamde externe werking, waarbij veranderingen en activiteiten binnen het projectgebied kunnen leiden tot veranderingen van de milieusituatie in de natuurgebieden; in onderhavig plan betreft dit de uitstoot van stikstof als gevolg van het plan. Voor projecten, zoals onderhavig plan, betekent dit dat moet worden beoordeeld of een natuurvergunning is vereist als gevolg van de uitstoot van stikstof tijdens de bouw- en gebruiksfase. Blijkt uit bovenstaande beoordeling dat geen natuurvergunning is vereist, dan kan volstaan worden met de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Het aspect natuur vormt dan geen belemmering voor de uitvoering van het project.

Uit de berekeningen met AERIUS (zie Bijlage 8) blijkt dat er geen sprake is van stikstofdepositie op, voor stikstof gevoelige, natuurgebieden. De depositie bedraagt 0,00 mol potentieel zuur/ha/jaar. De uitkomsten van de AERIUS berekening geven geen aanleiding een Wnb-vergunning aan te vragen of een verklaring van geen bedenkingen te vragen vanwege mogelijke effecten op N2000-gebieden.

6.5.3 Flora en fauna

In de Wet natuurbescherming zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en onder meer de Vogelrichtlijn, die de bescherming van soorten betreft, geïmplementeerd. De wet biedt ook het kader voor de bescherming van inheemse dier- en plantensoorten die geen bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn. Er geldt een aantal verboden ter bescherming van beschermde dier- en plantensoorten.

Artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

Ter plaatse van onderhavige locatie worden zes appartementen gebouwd middels volledige sloop en herbouw. De kans op de aanwezigheid van beschermde plant- en/of diersoorten is niet uit te sluiten. In dat kader is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 11. Op grond van de quickscan zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:

  • De bebouwing op de onderzoekslocatie bieden mogelijke verblijfsplaatsen voor gebouwbewonende vleermuissoorten. Daarbij kunnen er mogelijk verblijfplaatsen in het aangrenzende pand zitten, deze worden ongeschikt door de realisatie van het nieuwe pand.
  • In de onderzoekslocatie kunnen mogelijk huismussen nestelen met name de dakdelen die zijn uitgevoerd met een dakbeschot zijn geschikt voor de huismus. Daarbij zijn er in de omgeving meerdere territoriale mannetjes waargenomen.
  • De straatgevel heeft gaten en kieren bij de dakranden. Deze zijn potentieel geschikt voor gierzwaluwen om in te nestelen.
  • De onderzoekslocatie is onderdeel van een territorium van een steenmarter. De steenmarter kan een nestlocatie in het pand hebben of deze gebruiken om te foerageren.

Op basis van de quickscan die is uitgevoerd ter plaatse van het terrein aan de Bovenste straat 75 -75a te Echt kan niet worden uitgesloten dat de voorgenomen sloop- en bouwwerkzaamheden een negatieve invloed hebben op beschermde soorten vanuit de Wet natuurbescherming. Geadviseerd wordt om voorafgaand aan de (ver)bouw werkzaamheden nader onderzoek te doen naar vleermuizen, huismus en gierzwaluw.

Ten behoeve van voorliggend project, waarbij primair sprake is van een planologische functiewijziging, behoeft geen nader onderzoek te worden verricht. Wel dient voorafgaand aan verlening van eventuele omgevingsvergunning(en) voor verbouwing de geadviseerde onderzoeken te zijn verricht alsmede rekening te worden gehouden met het ecologische werkprotocol.

6.5.4 Conclusie natuurbescherming

Het aspect natuur en landschap vormt geen belemmering voor onderhavig projectontwikkeling.

6.6 Duurzaamheid

Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.

Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen (levensloopbestendig).

Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing. Tijdens de bouw kan door zuinig om te gaan met bouwmaterialen worden voorkomen dat er onnodig afval ontstaat.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

7.1 Grondexploitatie

7.1.1 Algemeen

Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.

7.1.2 Exploitatieplan

Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).

Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.

Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:

  • het verhaal van kosten over de in het plan of besluit begrepen kosten is anderszins verzekerd;
  • het is niet nodig een tijdvak te bepalen waarbinnen de grondexploitatie zal plaatsvinden;
  • het is niet nodig een fasering op te nemen waarbinnen werken, werkzaamheden en bouwplannen uitgevoerd moeten worden;
  • het is niet nodig eisen en/of regels omtrent de uitvoering te stellen aan het bouwrijp maken en/of de inrichting van de openbare ruimte en/of de aanleg van nutsvoorzieningen;
  • het is niet nodig regels te stellen omtrent de uitvoering van de in het bestemmingsplan opgenomen bepalingen omtrent sociale huur en/of koopwoningen, kavels voor particulier opdrachtgeverschap of
  • branches in de detailhandel.

De gemeente Echt-Susteren sluit een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer. Het verhaal van kosten is dan ook anderszins verzekerd.

7.2 Planschade

Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.

Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.

Tussen de gemeente Echt-Susteren en de initiatiefnemer van voorliggende planontwikkeling is een overeenkomst gesloten waardoor eventuele voor vergoeding in aanmerking komende planschadeclaims voor rekening komen van initiatiefnemer.

Hoofdstuk 8 Afweging van belangen en conclusies

Het voornemen is om aan de Bovenste Straat 75 - 75a te (6101 EJ) te Echt zes appartementen te realiseren middels sloop en herbouw. De appartementen wordt gesitueerd tussen de bestaande bebouwing de Bovenste straat 73 en Bovenste straat 81 te Echt.

Het realiseren van de zes appartementen is op grond van het ter plekke geldende bestemmingsplan 'Centrum Echt' niet mogelijk. Er zijn geen binnenplanse afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden om het voornemen alsnog te faciliteren. Er dient zodoende buitenplans te worden afgeweken van het bestemmingsplan middels een projectafwijkingsprocedure. Ten behoeve van de afwijkingsprocedure dient een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld waarin wordt aangetoond dat de herontwikkeling op onderhavige locatie niet bezwaarlijk is.

Tegen het project bestaat vanuit ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaar aangezien aan de volgende uitgangspunten c.q. randvoorwaarden wordt voldaan:

  • het project is niet strijdig met het Rijks-, provinciale en regionale beleid;
  • het project past binnen het gemeentelijke beleid en voldoet aan de door de gemeente gestelde randvoorwaarden;
  • door de realisering van het project treden er geen conflicterende belangen op ten aanzien van bedrijven en woningen in de omgeving;
  • de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid vormen geen beletsel voor de realisatie van het project;
  • het project heeft geen negatieve invloed op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, en natuur en landschap;
  • de financiële consequenties van het project worden volledig gedragen door de initiatiefnemer.

Op grond van vorenstaande overwegingen kan worden geconcludeerd dat bij onderhavig project, ondanks strijdigheid met het geldende bestemmingsplan, sprake is van een goede ruimtelijke ordening.