Plan: | Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1709.indterrmoerdijk-BP40 |
De gemeente Moerdijk wil het bestemmingsplan 'Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk' voorzien van een moderne planologisch-juridische regeling. Het bestemmingsplan Industrieterrein Moerdijk dateert van 1993 en sindsdien is het meermalen op onderdelen herzien. Het actualiseren van het bestemmingsplan is noodzakelijk vanwege:
Het incident bij het bedrijf Chemie-Pack op het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk op 5 januari 2011 vormt geen aanleiding voor deze integrale herziening. Wel zijn de lessen uit het onderzoek naar het incident meegenomen bij het opstellen van dit plan.
Voorgeschiedenis
Dit bestemmingsplan heeft een relatief lange voorgeschiedenis. Deze voorgeschiedenis uit zich ook in het procedurele aspect: in het verleden zijn procedures gestart die het realiseren mogelijk zouden moeten maken.
Vanwege de complexiteit van de bestemmingsplanherziening is het planproces in twee fases verdeeld: in de eerste fase zijn de belangrijkste keuzes gemaakt en vastgelegd in een visiedocument. Het visiedocument Integrale herziening industrieterrein Moerdijk is op 6 maart 2008 door de gemeenteraad vastgesteld. In de tweede fase worden de richtinggevende keuzes uit het visiedocument uitgewerkt in een bestemmingsplan. Het visiedocument is het resultaat van een integrale afweging op de diverse ruimtelijke keuzes op het industrieterrein. Het visiedocument is tot stand gekomen in drie werkstappen, eerst zijn de keuzemogelijkheden in beeld gebracht in een nota van uitgangspunten. Vervolgens zijn de consequenties van de diverse keuzes in beeld gebracht middels een modellenstudie. Hierna zijn de keuzes afgewogen in het visiedocument. De keuzes gemaakt in het visiedocument worden vertaald in onderhavig plan. Vanuit het visiedocument dient dit te gebeuren aan de hand van de volgende uitgangspunten:
In aanvulling op de visie zijn ook de lessen die voortvloeien uit het incident bij Chemie-Pack meegenomen als uitgangspunt voor de vertaling naar de bestemmingslegging. In paragraaf 4.5 wordt hier nader op in gegaan.
Vigerende bestemmingsplannen
In de volgende tabel zijn de bestemmingsplannen aangegeven, die worden herzien met onderhavig bestemmingsplan.
Ligging en begrenzing plangebied
Aan de noordkant grenst het terrein aan het Hollands Diep. De plangrens wordt hier gevormd door de grens met de gemeente Strijen. Dit betekent dat de Sassenplaat voor het grootste deel binnen het plangebied valt. Aan de overige zijden wordt het terrein door een groenstrook in de vorm van agrarisch akkerland/grasland en bos van de omgeving gescheiden. De westelijke, zuidelijke en oostelijke plangrens loopt langs de buitenzijde van de groene begeleidingszone rondom het industrieterrein, dus inclusief de Roode Vaart en omgeving en de westelijke kant van de haven van de kern Moerdijk. De locatie waar de golfbaan Zevenbergen is geprojecteerd valt buiten het plangebied. In figuur 1.1 is de plangrens aangegeven. Weliswaar heeft de plangrens een grillige vorm, de betrokken gronden hebben allen raakvlakken met het terrein en de eerder doorlopen herzieningen.
Figuur 1.1: begrenzing van het plangebied
Lopende projecten
Uitgangspunt is, dat het plangebied van het bestemmingsplan industrieterrein Moerdijk integraal wordt herzien. Een uitzondering wordt gemaakt voor lopende projecten, die een actuele bestemming vragen. Het betreft de projecten Waterfront kern Moerdijk en de golfbaanontwikkeling Zevenbergen. In het visiedocument uit 2008 is vastgelegd, dat beide deelgebieden geen onderdeel uitmaken van de herziening, omdat voor deze projecten separate bestemmingsplannen zullen worden opgesteld. Deze locaties vallen derhalve buiten het plangebied, dit bestemmingsplan levert geen (verdere) beperkingen op voor beide projecten. Daarnaast is het mogelijk maken van het windturbinepark reeds in een aparte bestemmingsplan voorzien. Dit plan is 12 januari 2017 door de gemeenteraad van de gemeente Moerdijk vastgesteld. De procedure is nog niet afgerond en het bestemmingsplan niet onherroepelijk.
Lange termijnoptie: uitbreiding Roode Vaart
In de Structuurvise Moerdijk 2030 en de bestuursovereenkomst Moerdijk MeerMogelijk is aangegeven, dat het gebied Roode Vaart kan worden gerealiseerd als zeehaven- en industrieterrein op het moment dat is aangetoond dat na de inbreiding op het huidige Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk voor kadegebonden activiteiten nog voldoende belangstelling is van bedrijven met kadegebonden activiteiten. Tot op heden is hier geen sprake van. Het gebied Roode Vaart is dan ook conform het huidige gebruik bestemd.
Mogelijke ontwikkelingen in de toekomst
Andere ontwikkelingen die mogelijk in de toekomst in of direct nabij het plangebied worden
gerealiseerd, maar vanwege het conserverende karakter van dit plan niet zijn opgenomen, zijn:
Rail service center
Havenbedrijf Moerdijk is reeds enige tijd bezig met het onderzoeken van de haalbaarheid van een Rail Service Centre op het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk. Een dergelijk centre kan bijdragen aan het verduurzamen van het vervoer van en naar het terrein via spoor in plaats van met de vrachtauto. Echter zijn de (milieu)gevolgen en de financiële haalbaarheid van een dergelijke ontwikkeling momenteel niet hard te maken en is de ontwikkeling op dit moment onvoldoende concreet om mee te kunnen nemen in dit bestemmingsplan. Daarnaast is er door diverse partijen nog geen besluit genomen over de komst ervan. Eventuele planvorming en besluitvorming, alsmede planologische verandering volgt te zijner tijd een separaat traject. Binnen de mogelijkheden van de bestemming Verkeer - Railverkeer wordt zoveel mogelijk ruimte geboden aan het railvervoer.
Dedicated goederenspoorlijn
De gemeente Moerdijk is al jaren bezig met een lobby voor veilig spoorvervoer buiten de kernen om. Een mogelijke maatregel is de aanleg van een separate goederenspoorlijn van Rotterdam naar België parallel aan de A17. Hierdoor kan het huidige goederenvervoer over het spoor via de kern Zevenbergen vervallen wat een veiligere situatie oplevert in de Moerdijkse kernen. Tevens kunnen de bedrijven op het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk aanhaken op de doorgaande lijn. Het idee wordt ook bij de provincie en het Rijk ondersteund, maar tot concrete besluitvorming heeft dit nog niet geleid.
Logistiek Park Moerdijk
In de nabijheid van het terrein staat het Logistiek Park Moerdijk (LPM) gepland, hiervoor is de planologische procedure doorlopen door de provincie Noord-Brabant. Op 15 juli 2016 is het Provinciale Inpassingsplan 'Logistiek Park Moerdijk' vastgesteld. Een onderdeel van dat plan is een rechtstreeks verbinding tussen beide terreinen, de interne baan genaamd. Beide terreinen zijn hiermee zowel fysiek als functioneel met elkaar verbonden.
Stationsgebied Lage Zwaluwe
Station Lage Zwaluwe vervult een transferiumfunctie voor het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk en het toekomstige LPM. Deze moet nog wel verder worden uitgebouwd en versterkt door het realiseren van collectieve transportvoorzieningen. Stationslocatie Lage Zwaluwe kan ook binnen de logistieke keten van de logistieke hotspot West-Brabant een belangrijke functie in gaan nemen door ruimte te bieden aan logistieke supportdiensten. Doordat in de logistieke hotspot een belangrijke rol is weggelegd voor het huidige Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk en het toekomstige LPM ontstaat zo ook een ruimtelijke en functionele relatie tussen Zeehaven- en Industrieterrein en LPM enerzijds en het stationsgebied Lage Zwaluwe anderzijds. De haalbaarheid van deze ontwikkeling wordt momenteel onderzocht door de gemeente Moerdijk.
Voor voorliggend bestemmingsplan is gekozen voor betrekkelijk globale bestemmingen, die bij het gebruik van het plan waar nodig een zekere mate van flexibiliteit bieden. Dit alles wel binnen duidelijke kaders, waardoor de aan het plan te verbinden rechtszekerheid niet in het gedrang komt. Deze kaders worden bepaald door de juridisch bindende onderdelen waaruit een bestemmingsplan tenminste dient te bestaan: verbeelding, regels en onderbouwd in de bijbehorende toelichting. Hieronder is een korte beschrijving opgenomen over deze plandelen.
Verbeelding
Op de verbeelding zijn verschillende bestemmingen en aanduidingen in het plangebied aangegeven. Deze bestemmingen en aanduidingen zijn gerelateerd aan de in de regels opgenomen juridische regeling.
Regels
Hierin zijn het gebruik- en de bebouwingsmogelijkheden van de binnen het plangebied aangegeven gronden, en bouwwerken juridisch geregeld. Per bestemming zijn doelen of doeleinden (bestemmingsomschrijving) aangegeven en is beschreven op welke wijze deze doelen of doeleinden worden nagestreefd. Per bestemming zijn bouwregels gesteld, die eisen stellen ten aanzien van de bouwmogelijkheden.
Toelichting
In de toelichting zijn de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en de uitkomsten van de, in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, verrichte onderzoeken opgenomen. Bovendien wordt ingegaan op de bestaande toestand en mogelijke en wenselijke ontwikkelingen. Daarnaast dient een rapportering van de inspraak en de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 van het Bro bedoelde overleg deel uit te maken van de toelichting.
IMRO en SVBP
De regels en verbeelding worden opgesteld volgens de meest actuele IMRO en SVBP, versie 2012. IMRO staat voor Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en heeft betrekking op de inrichting van de ruimtelijke instrumenten van de Wro. Het is het informatiemodel voor het opstellen en het uitwisselen van visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene regels op alle bestuurlijke niveaus. Het model is geschikt voor uitwisseling van informatie tussen de organisatie op het gebied van de ruimtelijk ordening en aanverwante werkterreinen. SVBP staat voor Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen. Doel van deze standaard is het op vergelijkbare wijze inrichten, vormgeven en verbeelden van bestemmingsplannen en de daarbij behorende uitwerkings- en wijzigingsbesluiten.
In de toelichting wordt een en ander op de volgende wijze omschreven. Hoofdstuk 2 beschrijft, voor zover relevant, in hoofdlijnen de beleidsdocumenten die door de te onderscheiden overheden ten aanzien van plangebied zijn gepubliceerd. Vervolgens wordt het plangebied geanalyseerd. Hierbij gaat het zowel om de ruimtelijke structuur als de aanwezige functies en de onderlinge samenhang daartussen (hoofdstuk 3). In hoofdstuk 4 is het visiedocument opgenomen. In hoofdstuk 5 komen de randvoorwaarden als gevolg van milieuaspecten in het plangebied aan de orde.
Deze verbeelding vormt samen met de juridische regeling uiteindelijk het juridisch bindende plan. De juridische regeling wordt uiteengezet in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 en 8 wordt aangegeven of het plan economisch en maatschappelijk uitvoerbaar wordt geacht.
In dit hoofdstuk is het relevante beleidskader opgenomen voor het plangebied alsmede relevante wet- en regelgeving. Voor zover het beleid dan wel wet- of regelgeving specifieke aandacht vraagt, is dit verwoord bij de betreffende kaders.
De minister heeft 13 maart 2012 de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig (SVIR) vastgesteld. Daarmee wordt het voornemen van het rijk bestendigd om meer ruimtelijke taken af te staan aan provincies en gemeenten. Het rijk bemoeit zich in principe alleen nog met projecten van bovenregionaal, nationaal en internationaal belang. Daarnaast gaat de nationale overheid gericht investeren in ‘projecten die bijdragen aan een betere bereikbaarheid van de gebieden met de grootste economische verdiencapaciteit voor Nederland’. De SVIR vormt het nieuwe kader voor ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040. In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie rijksdoelen geformuleerd:
In het SVIR worden dertien nationale belangen genoemd waarvoor het rijk verantwoordelijk is. In een realisatieparagraaf worden per nationaal belang aangegeven welke instrumenten daarvoor worden ingezet. Voor het plangebied geldt het volgende.
Het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk is in het SVIR aangeduid als een multimodaal knooppunt en is op de kaart Zuidvleugel/Zuid Holland aangeduid als “vernieuwen en versterken van de mainport Rotterdam en de logistieke delta”. De opgave in dit gebied is het vernieuwen en versterken van de mainport Rotterdam door het ontwikkelen van een efficiënt modaal logistiek netwerk in samenhang met andere Nederlandse zeehavens, de haven van Antwerpen en achterlandknopen in lijn met de MIRTverkenning Antwerpen-Rotterdam. Ook is het terrein aangeduid als mogelijke vestigingsplaats voor elektriciteitsproductie vanaf 500 MW. Nadere begrenzing van dit gebied vindt plaats via het Barro.
De SVIR vervangt verschillende bestaande nota’s zoals de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving, de agenda Landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
Het bestemmingsplan sluit aan bij de doelstellingen van de SVIR.
Met uitzondering van enkele onderdelen is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) eind december 2011 in werking getreden. Het Barro is ook wel bekend als de AMvB Ruimte. Het Barro werd 15 juli 2011 bekend gemaakt. Het besluit geeft nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen.
Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, het NatuurNetwerk Nederland, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. In het Barro is het Hollands Diep en het industrieterrein aangewezen als Rivierbed.
In dat kader wordt ten eerste opgemerkt dat dit bestemmingsplan een conserverend plan betreft. Dit bestemmingsplan omvat geen wijzigingen ten opzichte van de vigerende bestemmingen die kan leiden tot grootschalige of kapitaalintensieve ontwikkelingen die het treffen van rivierverruimende maatregelen kunnen belemmeren. Aangezien het onderhavig bestemmingsplan conserverend is omvat het ook geen ontwikkelingen in het stroomvoerend deel van de rivier en/of ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op veilig en doelmatig gebruik van het Hollands Diep, de afvoercapaciteit van de rivier, het bergend vermogen en de ecologische toestand van de rivier. Op grond daarvan gelden vanuit het Barro geen beperkingen voor dit bestemmingsplan.
Op 1 juli 2016 is er een wijziging van het Barro in werking getreden met betrekking tot onder andere elektriciteitsvoorzieningen, met deze wijziging worden ook de locaties aangegeven die geschikt moeten blijven voor vestiging van elekriciteitsproductiebedrijven met een elektrisch vermogen van 500 MW en hoger. Het gaat daarbij om alle soorten centrales behalve windenergie en kernenergie. Conform het Barro dient de gemeente in het bestemmingsplan voor zover nodig de bedoelde vestigingsplaats geschikt te maken voor en vervolgens geschikt te blijven houden voor vestiging van 500 MW en hoger. In het Barro moeten de bedoelde vestigingsplaatsen geografisch begrensd worden. De gemeente heeft het ministerie voorgesteld bij de geografische begrenzing uit te gaan van de inwaartse milieuzonering die in dit bestemmingsplan is aangehouden. Dit houdt in dat er vestiging van elekriciteitsproductiebedrijven (500 MW elektrisch vermogen en hoger) mogelijk is op het terrein globaal gelegen tussen de randwegen. Installatie van 500 MW en hoger wil niet zeggen dat alle afzonderlijke productie-eenheden ook 500 MW of groter moeten zijn. 500 MW en hoger kan bijvoorbeeld ook betekenen dat er ruimte is voor plaatsing van minstens twee centrales van 250 MW.
Ingevolge artikel 2.2 van de Crisis- en herstelwet wordt bij AMvB voor de duur van ten hoogste tien jaar een gebied aangewezen als ontwikkelingsgebied. Bij wijze van experiment kan dit gebied, zijnde bestaand stedelijk gebied, bestaand bedrijventerrein of gebied ter uitbreiding van een haven, met het oog op het versterken van de duurzame ruimtelijke en economische ontwikkeling van dat gebied, worden aangewezen. Voormelde AMvB betreft het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet, in artikel 1, onder r. Bij besluit van 14 augustus 2015 is de haven van Moerdijk aangewezen als gebied wat onder de Crisis en Herstelwet komt te vallen.
De gemeente Moerdijk en het Havenbedrijf Moerdijk willen hiermee komen tot integraal en gebiedsgericht beheer en exploitatie van de milieugebruiksruimte van het haven- en industrieterrein Moerdijk. Dit vindt niet plaats in het bestemmingsplan, dat als meer klassiek ruimtelijk instrument niet geschikt is als beheerinstrument voor de emissies van de haven- en bedrijfsactiviteiten. De vergunningverlening middels het bestemmingsplan wordt gestuurd door de aanvraag voor afzonderlijke activiteiten. Dit leidt tot een reactieve en versnipperde behandeling. Het instrumentarium op grond van de Crisis- en herstelwet maakt het wel mogelijk om de milieugebruiksruimte op het juiste schaalniveau en proactief te beheren. De gemeente en het havenbedrijf kunnen daarmee beter planmatig sturen en de milieugebruiksruimte optimaliseren. De aanwijzing tot ontwikkelingsgebied sluit wel aan op de herziening van het bestemmingsplan haven- en industrieterrein Moerdijk die hier voorligt. De informatie uit het milieueffectrapport voor dit bestemmingsplan kan benut worden om invulling te geven aan het instrumentarium uit de Crisis- en herstelwet.
Het nationaal ruimtelijk beleid is gericht op verbetering van de basiskwaliteit van de gehele hoofdinfrastructuur. Daarbij is het van belang, dat het bestaande buisleidingennet goed wordt onderhouden en dat voldoende ruimte open blijft voor uitbreiding van het buisleidingentransport in de toekomst. In de Structuurvisie buisleidingen van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) wordt een hoofdstructuur vastgelegd van ruimtelijke reserveringen (buisleidingstroken) voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen in Nederland voor de komende 25 á 30 jaar. Uitgangspunt daarbij is een zo beperkt mogelijke aanspraak op de ruimte. In veel leidingstroken liggen nu al één of meerdere buisleidingen. Hierin is bovendien ruimte beschikbaar voor het leggen van nieuwe buisleidingen voor aardgas, olieproducten of chemicaliën. Gemeenten zullen te zijner tijd de plicht krijgen in hun bestemmingsplannen rekening te houden met deze leidingstroken. De Structuurvisie heeft betrekking op dit bestemmingsplan, in die zin, dat het tracé van de buisleidingstrook in het westelijk deel in noord-zuid richting door het plangebied loopt (zie figuur 2.1).
Figuur 2.1: uitsnede Structuurvisie buisleidingen
Dit bestemmingsplan houdt rekening met deze buisleidingenstrook, waarmee het bestemmingsplan aansluit bij het rijksbeleid.
In het zuiden van het plangebied ligt de rijksweg A17. Het rooilijnenbeleid van Rijkswaterstaat ("Rooilijnen langs rijkswegen" 1988) houdt in, dat Rijkswaterstaat langs haar autosnelwegen twee rooilijnen hanteert. In de zone van 50 meter uit de as van de buitenste rijbaan geldt volgens het beleid een bouwverbod voor alle bouwwerken anders dan voor verkeersdoeleinden. Dit houdt in dat hier slechts na toestemming van het college van burgemeester en wethouders mag worden gebouwd. Deze toestemming mag slechts worden verleend met inachtneming van de belangen van het wegverkeer en de betreffende wegbeheerder, in casu Rijkswaterstaat. Tot de rijbanen worden ook gerekend de toe- en afritten van en naar andere (snel)wegen.
Zone van 50 meter
Het belang van de 50 meter bebouwingsvrije zone is om te voorkomen, dat in de toekomst een eventuele uitbreiding van de rijksweg onmogelijk of onnodig duur wordt. Daarom is deze zone op de verbeelding met een aanduiding weergegeven, waarbij in de regels is bepaald, dat binnen deze zone alleen via een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid bouwwerken mogen worden gerealiseerd, waarbij eerst de wegbeheerder wordt gehoord alvorens het college van B&W een omgevingsvergunning verleend. Op de verbeelding van het bestemmingsplan is deze zone aangegeven met de (gebieds)aanduiding ‘vrijwaringszone - weg’. Er liggen geen bedrijfsgronden binnen deze zone.
Zone van 50-100 meter uit de as van de snelweg
Het belang van Rijkswaterstaat van het alleen via een afwijkingsbevoegdheid laten bebouwen van deze strook van Rijkswaterstaat is gelegen in:
Aan de zuidkant van de rijksweg ligt deze 50-100 meterzone op gronden met de bestemming Verkeer, Water of Groen. Op deze gronden is geen bebouwing toegestaan in onderhavig plan die de belangen van Rijkswaterstaat belemmeren. Aan de noordkant van de rijksweg ligt de 50-100 meterzone over de gehele lengte van de A17 binnen de bestemming Verkeer. Hier ondervindt Rijkswaterstaat derhalve geen belemmering. Alleen bij het terrein De Plaza geldt dat bedrijfsgronden voor een beperkt deel binnen de zone van 50-100 meter zijn gelegen (zie gearceerde deel in figuur 2.2).
De afstand tussen bestaande en de geprojecteerde bebouwing op dit terrein langs de A17 vanaf de afrit naar de Entree bedraagt circa 80 meter in plaats van 100. Er is binnen de strook van 50-100 meter bedrijfsbebouwing gerealiseerd en geprojecteerd.
Figuur 2.2 Rooilijn 50-100 meter bebouwingsvrije zone Rijkswaterstaat
De bestaande bebouwing op De Plaza sluit qua rooilijn aan op de bebouwing aan de oostkant van het terrein. De geprojecteerde bebouwing ligt in dezelfde rooilijn als de bestaande bedrijfsbebouwing. Hierdoor is er geen sprake van voor de weggebruiker afleidende effecten. Ook heeft de bebouwing geen invloed op mogelijke maatregelen ter beperking van vermindering van milieuhinder voor omwonenden vanwege de rijksweg.
De belangen van Rijkswaterstaat worden derhalve niet aangetast. Het opnemen van een afwijkingsregeling voor bebouwing in deze zone is niet zinvol en zou alleen tot langere omgevingsvergunningprocedures leiden.
De gronden in de 50-100 meterzone aan de zuidkant van de snelweg hebben enkel heel summiere bebouwingsmogelijkheden ten behoeve van de bestemmingen 'Verkeer - 1', 'Verkeer - 2', 'Groen - Begeleidingszone 2', 'Water - 1' en 'Water - 3'. Daarnaast is de zone aan de noordkant grotendeels binnen de bestemmingen 'Natuur - 2', 'Verkeer - 1', 'Verkeer - 2', 'Verkeer - Railverkeer', 'Groen - Begeleidingszone 2', 'Water - 1' en 'Water - 3' gelegen en het deel van het terrein 'De Plaza' is reeds bebouwd. De beperkte mogelijkheden voor nieuwe bebouwing hebben geen effecten op de verkeersveiligheid en ten behoeve van de mogelijke maatregelen voor vermindering van milieuhinder voor omwonenden is er voor gekozen in het bestemmingsplan geen aanduiding ter bescherming van deze zone op te nemen.
Conform de Beleidslijn Grote Rivieren (herziening 2006) valt het buitendijks terrein op Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk grotendeels onder gebieden Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr) artikel 2a (zie figuur 2.3). Dit zijn gebieden die weliswaar deel uitmaken van het rivierbed, maar waar geen vergunningplicht inzake de Wbr op rust. Deze gebieden zijn uitgesloten van de toetsing aan de Beleidslijn Grote Rivieren. De beleidslijn is wel van toepassing op ontwikkelingen die op of over het water van het Hollands Diep plaatsvinden. In dat kader dienen nieuwe ontwikkelingen voor advies te worden voorgelegd aan het bevoegd gezag: Rijkswaterstaat. Rijkswaterstaat toetst deze voorgenomen ontwikkelingen aan de Waterwet en de daarbij behorende regels en beleidsstukken, waaronder de Beleidsregel Grote Rivieren.
Figuur 2.3: kaart Beleidslijn Grote Rivieren
Het Hollands Diep en de bospercelen in het noordoosten van het plangebied zijn aangeduid als bergend regime. In bergende winterbedden kunnen, op basis van de Beleidslijn Grote Rivieren, in principe alle activiteiten worden toegestaan, mits deze voldoen aan de gestelde rivierkundige waarden ('ja, mits'):
In de gebieden aangeduid als bergend regime zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Daarom is in dit plan geen regeling opgenomen dat nieuwe ontwikkelingen voor advies moeten worden voorgelegd aan RWS. Voor nieuwe ontwikkelingen zal een aparte planologische procedure worden gevolgd. De bovengenoemde belangen worden met dit bestemmingsplan niet belemmerd.
Het Nationaal Waterplan (NWP) is de opvolger van de vierde Nota Waterhuishouding. In het NWP wordt uitgegaan van de strategie die bestaat uit: meebewegen met natuurlijke processen waar het kan, weerstand bieden waar het moet en kansen voor welvaart en welzijn benutten en met een adaptieve aanpak anticiperen op de toekomstige ontwikkelingen. Dit met betrokkenheid van alle relevante partijen, zowel publiek als privaat, bij zowel het definiëren van de opgaven als het vinden van oplossingen.
Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de stroomgebiedbeheerplannen op grond van de KRW. In de waterparagraaf (paragraaf 5.6) wordt nader ingegaan op de gevolgen van het Nationaal Waterplan voor dit bestemmingsplan.
In het regeerakkoord van kabinet Rutte II (Bruggen slaan, 29 oktober 2012) is aangegeven, dat ondernemers meer vrijheid moeten krijgen om te ondernemen (minder regeldruk, etc). In deze beleidsbrief is dit nader uitgewerkt. Hierbij wordt er vanuit gegaan, dat ontwikkeling van globalisering kansen biedt voor de Nederlandse economie, evenals voor een aantal maatschappelijke ontwikkelingen, mits bepaalde kaders worden verschoven en een nieuw bedrijfslevenbeleid wordt opgezet.
Relevant voor Moerdijk is de sectorale aanpak: focus op ontwikkeling van topsectoren. Per sector wordt een agenda opgesteld, om zo alle thema’s die spelen binnen een sector integraal op te kunnen pakken (thema’s in deze agenda’s kunnen zijn: kennis en onderzoek, buitenland beleid, sectorale randvoorwaarden, onderwijs en scholing, duurzaamheid). Relevante topsectoren voor dit terrein: Logistiek, chemie, energie. Deze sectoren zijn in ruime mate vertegenwoordigt op dit terrein en dat biedt kansen.
De Wet natuurbescherming beschermt Nederlandse natuurgebieden en planten- en diersoorten. De wet geldt sinds 1 januari 2017 en vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (die de natuurbescherming van gebieden regelde), de Flora- en faunawet (beschermde in het wild voorkomende plant- en diersoorten) en de Boswet (beschermde de Nederlandse bossen).
Tevens is in Europees verband de bescherming van het netwerk van natuurgebieden op het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie geregeld. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het beleid van de EU voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet enkel ter bescherming van gebieden (habitats), maar draagt ook bij aan soortenbescherming. Natura 2000-gebieden zijn gebieden die zijn aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn.
Aan de noordzijde van het Zeehaven- en Industrieterrein (deels in het plangebied) ligt het Natura 2000-gebied Hollands Diep. Circa 5 km ten noordoosten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Biesbosch. Voor deze gebieden zijn instandhoudingsdoelen voor habitats en soorten bepaald.
Het Hollands Diep is een voormalig estuarium dat deel uitmaakt van de delta van Rijn en Maas, die respectievelijk via de Boven-Merwede en de Amer hun water afvoeren naar het Hollands Diep. Het hele gebied is als Vogelrichtlijngebied aangewezen. Het gedeelte van het gebied dat onder de Habitatrichtlijn is aangewezen, betreft een aantal platen en gorzen op de noordoever van het Hollands Diep.
Op grotere afstand van het Zeehaven- en Industrieterrein ligt het Natura 2000-gebied Biesbosch op circa 5 km ten noordoosten van het plangebied. De Biesbosch is zowel Habitat- als Vogelrichtlijngebied en kenmerkt zich door rivieren, kreken, slikken, rietgorzen, bekade grienden en polders.
Op circa 6 km afstand, ten noorden van het Zeehaven- en Industrieterrein, ligt het Natura 2000-gebied Oudeland van Strijen. Dit gebied ligt echter buiten het invloedsgebied van de industriële activiteiten en de belangrijke aan- en afvoerroutes van het Zeehaven- en Industrieterrein.
In paragraaf 5.7 is ingegaan op de Natura 2000-gebieden in relatie tot onderhavig bestemmingsplan.
De Rijksoverheid streeft naar 14% duurzame energie in 2020. In 2020 moeten alle windmolens op land gezamenlijk een vermogen hebben van ten minste 6000 MW. Het Rijk maakte in januari 2013 afspraken met de provincies, verenigd in IPO-verband (InterProvinciaal Overleg), om deze 6.000 MW ruimtelijk mogelijk te maken. De Rijksoverheid zet haar instrumentarium in voor het mogelijk maken van de omvangrijke windparkinitiatieven van meer dan 100 MW. De provincies en gemeenten zijn verantwoordelijk voor de ruimtelijke inpassing van kleinere initiatieven onder de 100 MW.
Het Rijk heeft deze afspraken verder uitgewerkt in de Structuurvisie Windenergie op Land (SVWOL, Min. I&M en EZ, 31 maart 2014). In de Structuurvisie Windenergie op Land zijn 11 concentratiegebieden aangewezen die zich lenen voor het faciliteren van grootschalige windparken en ruimte bieden voor minimaal 100 MW. Eén van de concentratiegebieden betreft Zuidwest-Nederland. Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk is vanwege de te beperkte omvang en aanwezige bebouwing op het terrein niet geschikt voor een grootschalig 100 MW+ windpark. Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk maakt dan ook geen onderdeel uit van het concentratiegebied Zuidwest-Nederland. Wel is ruimte voor een windpark van middelgrote omvang.
In de Structuurvisie wordt ook vermeld dat een aantal gebieden, die in het planMER voor de Structuurvisie beoordeeld zijn, in de gebiedskeuze zijn afgevallen wegens te geringe afmeting of vanwege gebiedskenmerken die zich meer lenen voor een combinatie van kleinere en middelgrote initiatieven onder regie van de provincie en in provinciale structuurvisies reeds zijn aangewezen als windenergiegebied. Dit betreft onder andere gebieden in Noord-Brabant, waaronder het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk. De bijdrage van deze locaties voor de doorgroei van windenergieopwekking in Nederland wordt wel gezien als van groot belang. Deze gebieden worden in deze rijksstructuurvisie echter niet geschikt geacht voor het accommoderen van één grootschalig windturbineproject van 100 MW of groter.
Provincie Noord-Brabant kiest als richting één van haar sterke kanten: door middel van verbindingen leggen en wilskracht een top kennis en innovatie regio in Europa worden, waarbij traditie (een goede leefomgeving) en technologie samen komen. De provincie benoemt in haar agenda de volgende vier kerntaken, waarop de provincie zich vooral zal richten om bovenstaande te bereiken:
Moerdijk bevindt zich als het gaat om kennis en innovatie in de hoek van Brabant waar logistiek, biobased en maintenance (onderhoud aan en verbeteringen van kapitaalintensieve systemen, zoals luchtvaart en energiesystemen) de boventoon voeren. Daarnaast wordt in de Agenda van Brabant duidelijk aangegeven dat ook leefomgeving heel belangrijk is om de inwoners van Brabant te binden aan de provincie.
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 (SVRO) in werking getreden. De SVRO schetst de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De structuurvisie geeft de samenhang weer tussen het beleid op het gebied van milieu, verkeer en vervoer en water. Een uitsnede van de structurenkaart van de structuurvisie voor het onderhavige plangebied is weergegeven in figuur 2.4.
Figuur 2.4: Beleidslijn structuurvisie
De ruimtelijke belangen en keuzes van de provincie zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Binnen deze structuren worden de belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen opgevangen. Samen vormen deze structuren de provinciale ruimtelijke structuur. De structuren geven een hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies, maar ook waar functies worden uitgesloten of welke randvoorwaarden de provincie aan functies stelt. Binnen de structuren is ruimte voor maatwerk. De vier structuren zijn:
De groenblauwe structuur:
De groenblauwe structuur omvat de samenhangende gebieden in Noord-Brabant waar natuur- en waterfuncties behouden en ontwikkeld worden. Daarnaast liggen ook gebieden met andere functies (zoals agrarische) binnen de groenblauwe structuur, als die van belang zijn voor de natuur- en waterfuncties. Het kerngebied groenblauw bestaat uit natuurgebieden in NatuurNetwerk Brabant inclusief de (robuuste) ecologische verbindingszones. Ook belangrijke waterstructuren in Noord-Brabant horen tot het kerngebied. De hoofdfunctie is hier behoud en ontwikkeling van het natuur- en watersysteem.
De groenstrook tussen het Zeehaven- en Industrieterrein en Klundert en de gronden aan de oostkant (o.a. de Appelzak) worden overwegend als Groen bestemd. Gronden die onderdeel uitmaken van de NatuurNetwerk Brabant krijgen de bestemming Natuur of Bos. Natuurwaarden binnen deze bestemming worden beschermd en gestimuleerd. Het Hollands Diep is aangewezen voor waterberging.
Landelijk gebied:
De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste het behouden van agrarische productieruimte in die delen van het buitengebied waar de landbouw leidend is voor nieuwe ontwikkelingen. En ten tweede voor gebieden met een breed georiënteerde, gemengde plattelandseconomie. De gronden ten zuiden van het plangebied zijn aanwezen als gemengd landelijk gebied en accentgebied agrarische ontwikkeling.
De stedelijke structuur:
De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijk concentratiegebied, waar de groei van de verstedelijking opgevangen wordt. De provincie wil deverstedelijking op goed ontsloten plekken
concentreren en de groene ruimte tussen steden open houden. Ten tweede het 'overig stedelijk gebied', dat zo veel als mogelijk wordt ontzien van verdere verstedelijking, doordat daar alleen de opvang van de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt opgevangen. Op de structurenkaart zijn de gronden van het Zeehaven- en Industrieterrein aangewezen als 'stedelijke structuur, stedelijk concentratiegebied'. Tevens is het gebied aangeduid als stedelijk knooppunt. De industriële gronden ten noordoosten van de Roode Vaart zijn aangewezen als kern in het landelijk gebied.
De infrastructuur:
de provincie kiest hier voor een goede bereikbaarheid van BrabantStad en de economische kennisclusters van Noord-Brabant. Voor het personenvervoer zijn het hoofdwegennet en het OV-netwerk BrabantStad de dragers. Het goederenvervoer wordt zoveel mogelijk via de goederenruit (spoor en waterwegen) geleid om zo ruimte te maken voor het versterken van de (inter)nationale ontsluiting (spoor, lucht en weg) van de Brabantse steden. Het Hollands Diep is aangewezen als vaarweg.
Ten aanzien van de stedelijke structuur geldt dat dit bestemmingsplan voorziet in de actualisering van een bestemmingsplan voor een bestaand industrieterrein, dat goed wordt ontsloten vanaf de rijksweg en het Hollands Diep. Het plan biedt ruimte voor de ontwikkeling van nog braakliggende gronden en intensivering van bestaande gronden. Het onderhavige bestemmingsplan past daarmee binnen het provinciale beleid zoals vastgelegd in de structuurvisie.
Op grond van bovenstaande wordt geconcludeerd, dat het bestemmingsplan past binnen het provinciale beleid.
De Verordening ruimte (geconsolideerd per 1 januari 2017) stelt eisen aan bestemmingsplannen en andere planologische besluiten in Noord-Brabant.
In de Verordening vertaalt de provincie de kaderstellende elementen uit het provinciaal beleid (SVRO) in regels die van toepassing zijn op bestemmingsplannen. De verordening is daarbij een uitvoeringsinstrument om die provinciale belangen veilig te stellen.
In de Verordening ruimte is het Zeehaven- en Industrieterrein bijna volledig aangeduid als gelegen binnen "bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied”. Binnen het bestaand stedelijk gebied gelden de bundelingsregels en de daarvan afgeleide regels. Bundeling houdt in, dat het leeuwendeel van de woningbouw, industrieterreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur binnen de stedelijke regio's moet plaatsvinden. Het Zeehaven- en Industrieterrein valt binnen de stedelijke regio. Binnen de grenzen van het bestaand stedelijk gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling.
In figuur 2.5 is een uitsnede opgenomen van de bij de Verordening ruimte behorende kaart, voor wat betreft het stedelijk gebied.
Figuur 2.5: uitsnede Verordening Ruimte
Artikel 4.5 van de verordening bepaalt, dat de toelichting bij de herziening van een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied, waarbij een bestemming voor een industrieterrein is aangewezen, een verantwoording bevat over:
In deze toelichting wordt in diverse paragrafen op het aspect onder ‘a’ ingegaan (zie onder meer paragraaf 4.4.) Hieruit volgt dat voldaan wordt aan de verordening. Voor wat betreft de relatie met betrekking tot de afspraken over het regionaal ruimtelijk overleg geldt het volgende:
In West-Brabant vindt regionale afstemming over industrieterreinen, conform de provinciale Verordening Ruimte, plaats in het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO). In dit overleg participeren portefeuillehouders RO van de 18 gemeenten, alsmede de gedeputeerde RO van de provincie. Afstemming over de integrale herziening van het bestemmingsplan Zeehaven- en Industrieterrein vindt hier plaats. In een overzicht met industrieterreinen in West-Brabant, dat is vastgesteld in het Regionaal Ruimtelijk Overleg van december 2012, staat Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk opgenomen als 'bijzonder plan'. Het industrieterrein biedt ruimte aan een specifiek segment. Dit wordt in onderhavig plan gerespecteerd.
Ontwikkeling intensieve veehouderij
Op de kaart Ontwikkeling intensieve veehouderij is de groenstrook tussen de kern Klundert en het Zeehaven- en Industrieterrein grotendeels aangeduid als extensiveringsgebied (gearceerde gronden in figuur 2.6). Deze aanduiding geldt ook voor gronden ten zuiden en oosten van insteekhaven de Roode Vaart, gronden ten zuiden van de A17 en het Hollands Diep. De verordening bepaalt, dat in een bestemmingsplan, dat is gelegen in een extensiveringsgebied, nieuwvestiging, uitbreiding, hervestiging van en omschakeling naar intensieve veehouderij niet zijn toegestaan. Het bestemmingsplan staat dit niet toe. Ook zijn er geen bestaande intensieve veehouderijen in het plangebied aanwezig. Daarnaast zijn verschillende gronden aangeduid als gemengd landelijk gebied (de geel gearceerde gronden). In de deze gebieden wordt ingezet op een menging van functies; nieuwvestiging van intensieve veehouderij is hier niet mogelijk, hervestiging en uitbreiding zijn wel mogelijk mits op een duurzame locatie (die aan strenge voorwaarden moet voldoen). Een duurzame locatie is een bestaand bouwblok met een zodanige ligging dat het zowel vanuit milieuoogpunt als vanuit ruimtelijk oogpunt verantwoord is om dit ter plaatse door te laten groeien.
In het bestemmingsplan hebben slechts enkele percelen een agrarische bestemming. Deze liggen in het verwevingsgebied. Deze percelen zijn op basis van het vigerende plan en de uitspraken van Raad van State (LJN: BH1148, 200707588/1 en 200707589/1) bestemd als Agrarisch, waarbij bebouwing binnen het bouwvlak is toegestaan en geen bedrijfswoning. Nieuwvestiging van een intensieve veehouderij is hier niet is toegestaan.
Figuur 2.6: kaart ontwikkeling intensieve veehouderij en windturbines
Overige agrarische ontwikkeling en windturbines
In de Verordening ruimte is het gehele plangebied aangeduid als zoekgebied voor windturbines. Het provinciale beleid staat windturbines op dit bedrijven terrein toe, mits deze een bouwhoogte hebben van ten minste 25 meter, gemeten van de bovenkant van de fundering tot aan de wiekenas, zijn gesitueerd in een cluster of een lijnopstelling van ten minste drie windturbines en verzekerd is dat de windturbines na afloop van het daadwerkelijke gebruik worden gesloopt. Het bestemmingsplan staat realisatie van nieuwe windturbines in openbaar gebied slechts op een deel van het terrein toe via een wijzigingsbevoegdheid, waarbij rekening wordt gehouden met de provinciale eisen. Bestaande, aanwezige windturbines worden positief bestemd. Overige initiatieven voor windturbines die buiten het wijzigingsgebied zijn gelegen worden per initiatief in een separate procedure beoordeeld.
Natuur en landschap
Naast het Natuurnetwerk Nederland zijn er ecologische verbindingszones (EVZ). Dit zijn langgerekte landschapselementen die als groene schakels de Brabantse natuurgebieden met elkaar verbinden (Bron: toelichting Verordening Ruimte Noord-Brabant 2014). Voor de EVZ geldt een beperkt beschermingsregime, gericht op het bieden van basisbescherming. Een ecologische verbindingszone wordt aangeduid met een concreet aangeduid (zoek-)gebied.
Figuur 2.7: kaart Natuur en landschap
Gronden rondom het Zeehaven- en Industrieterrein zijn zoals in afbeelding 2.7 weergegeven in de Verordening ruimte aangeduid als EHS (tegenwoordig NatuurNetwerk Brabant, NNB) (lichtgroen) en de groenblauwe mantel (donkergroen). Het bestemmingsplan voorziet in een beschermende regeling voor deze waarden.
Op kaart is tevens het zoekgebied voor ecologische verbindingszones aangegeven (paarse lijn). De province Noord-Brabant maakt, naar aanleiding van evaluties ten aanzien van realisatie, nut en noodzaak, het NNB en verbindingszones die dicht bij elkaar liggen, keuzes in de ecologische verbindingszones. Het zoekgebied langs de Zuidelijke Randweg komt te vervallen nadat er langs de tradeboulevard een alternatief is gerealiseerd.
Relevantie plangebied
De ontwikkeling van het plangebied vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied en past binnen de voorwaarden zoals gesteld in de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant.
Het Waterbeheerplan 'Grenzeloos verbindend' beschrijft de hoofdlijnen van het beheer van water- en zuiveringssysteem voor de periode 2016-2021. Het is een inhoudelijk vernieuwend plan, wat in dialoog met partners is opgesteld. In de uitvoering van werken wordt rekening gehouden met de toekomst: klimaatadaptatie, innovaties, ruimtelijke ontwikkelingen, toekomstig medegebruik en het tegengaan van verdroging. Deze ontwikkelingen geven aanleiding tot nieuwe accenten:
Tot slot vormt de ‘Keur Waterschap Brabantse Delta’ uit 2015 de basis voor de wettelijke voorschriften die gelden voor de rivieren, beken, sloten en waterkeringen die in beheer zijn bij het waterschap.
Met het beleid van het waterschap is in onderhavig bestemmingsplan rekening gehouden door onder meer beschermende regels voor waterkeringen op te nemen en bebouwingsafstanden ten opzichte waterlopen ten behoeve van het onderhoud.
De structuurvisie “Moerdijk 2030”, vastgesteld door de gemeenteraad op 9 juni 2011, is een integrale visie die inspeelt op de ontwikkeling van de beide werelden van Moerdijk: het grootschalige (inter-)nationale Moerdijk enerzijds en het ruime, rustige, agrarische Moerdijk met een veel kleinschaliger karakter anderzijds. De visie beoogt ook deze twee werelden samen te brengen zodat ze elkaar kunnen aanvullen en versterken In onderstaande figuur is een uitsnede weergegeven van de structuurvisiekaart.
Figuur 2.8: uitsnede structuurvisie Moerdijk 2030
De structuurvisie is een handleiding, geen blauwdruk, voor de toekomstige ruimtelijke koers van de gemeente met heldere uitgangspunten (spelregels) voor de verschillende partijen. De visie heeft een planhorizon tot 2030 en omvat een integrale ruimtelijke ontwikkelingsvisie met een richtinggevend en programmatisch karakter. De belangrijkste aspecten voor het plangebied worden hieronder beschreven.
Hoogwaardige industrie en bedrijvigheid
Keuze:
Het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk wordt efficiënt, duurzaam en op een voor de omgeving verantwoorde wijze gebruikt. De combinatie met logistiek maakt de gemeente Moerdijk het logistieke knooppunt van Zuid West Nederland.
Toelichting:
Het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk is één van de belangrijkste stedelijke kenmerken die de gemeente in de regio haar economische positie geeft. Natuurlijk zijn er negatieve invloeden op andere kwaliteiten van de gemeente, in de vorm van milieubelasting en veiligheidsrisico’s. De gemeente heeft echter in 2030 een goede weg gevonden in dit spanningsveld: een duurzame relatie tussen het Zeehaven- en Industrieterrein en omgeving, waarbij de ruimtelijke mogelijkheden voor economische ontwikkeling in harmonie zijn met de leefkwaliteit van de omgeving. Dat wil zeggen: het behouden en creëren van werkgelegenheid in combinatie met vermindering van de milieubelasting bijvoorbeeld door het uitplaatsen en clusteren van bedrijven en toepassing van milieuvriendelijke vervoersvormen. Er wordt maximaal gebruik gemaakt van de vervoersmodaliteiten trein, water en leidingenstraat en mogelijk nieuw te ontwikkelen modaliteiten.
Het feit dat Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk een goede strategische geografische ligging heeft op de as Rotterdam-Antwerpen biedt voor de gemeente Moerdijk gelegenheid tot uitbreiding van de werkgelegenheid, versterking van landelijke kwaliteiten, zoals voldoende groene buffers en extra woningbouw voor de huisvesting van de werknemers met als neveneffect een groter economische draagvlak voor het behoud van voorzieningen, ook op lokaal niveau in passende op de kern gericht industrieterreinen. De economische ontwikkeling is in harmonie met de leefkwaliteit van de omgeving en duurzaamheid blijft daarbij een belangrijk item; ook in de verre toekomst. De gemeente Moerdijk kiest er voor de kansen die haar industrie en bedrijvigheid biedt sterker dan voorheen op een duurzame wijze te benutten.
Duurzaamheid
Moerdijk wil duurzaamheid breed inzetten, over alle aspecten van het gemeentelijk beleid. Met onderhavig bestemmingsplan wordt ruimte gegeven aan nieuwe initiatieven op het gebied van duurzame energie, zoals zonneparken. Bij de uitwerking van de missie uit de Strategische Visie Moerdijk 2030 wordt aangesloten op de genoemde Triple P-gedachte People, Planet en Profit. Het optimaliseren en in balans brengen van deze pijlers moet op termijn leiden tot een duurzame gemeente.
Bij duurzaamheid gaat het niet alleen om duurzaam bouwen en een duurzame economie, maar ook om ecologische duurzaamheid. Moerdijk profileert zich als een duurzame gemeente. De gemeente Moerdijk heeft als doelstelling de uitstoot van fijnstof en broeikasgassen, zoals CO2, binnen de eigen gemeentegrenzen in 2030 met 40% te reduceren ten opzichte van de EU Normen in 2009. Voor het Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk is in de Paraplunota Leefomgeving een ambitie vastgelegd van 10% reductie CO2-uitstoot ten opzichte van 2009. Daarnaast zijn ook de overlast als gevolg van bijvoorbeeld stank, lawaai en licht geminimaliseerd. Deze projecten worden gecombineerd met het verder ontwikkelen van de landelijke kwaliteiten, de natuurgebieden en ecologische verbindingszones.
Mobiliteit
De centrale mobiliteitsdoelstelling is ervoor te zorgen, dat inwoners en bezoekers van de gemeente Moerdijk kunnen verplaatsen en deelnemen aan het verkeer in een veilige en leefbare omgeving. Voor het gebiedsprofiel 'bedrijfseconomische en industriegebieden' zijn de volgende ambities geformuleerd:
De hoogste prioriteit ligt bij de eerste ambitie: verbeteren van de bereikbaarheid en doorstroming, waarbij de volgende actiepunten zijn genoemd:
Moerdijk heeft een personenspoorlijn met een station in Zevenbergen en Moerdijk (het huidige station Lage Zwaluwe) van waaruit routes voor langzaam verkeer en de openbaarvervoersverbindingen zorgen voor duurzamere verbindingen voor inwoners en bezoekers tussen de kernen, van en naar het buitengebied en het Zeehaven- en Industrieterrein.
Toerisme en recreatie
Toerisme is een speerpunt van de gemeente Moerdijk. De gemeente heeft als opgave “het versterken van de toeristische band met het water“ geformuleerd. De gemeente wil de kansen benutten om meer toeristen en recreanten aan te trekken en hen langer in het gebied te houden. Hoofddoelstelling is economische spin-off creëren en het leefklimaat verbeteren en de uitstraling en levendigheid van de kernen te vergroten. De gemeente Moerdijk heeft een aantal (potentieel) belangrijke toeristisch recreatieve kwaliteiten. Een aantal van deze (water) attracties is nog wat onzichtbaar. Er liggen kansen deze meer tot hun recht te laten komen en uit te bouwen, zodat zeker ook de eigen inwoners en ondernemers hier hun voordeel mee kunnen doen. Onder meer in de zone langs het Hollands Diep liggen grote kansen voor het versterken van toerisme en recreatie. Daarbij is het vooral van belang het water beter beleefbaar en bereikbaar te maken. Een van de recreatieprojecten is het waterfront van de kern Moerdijk, welke een kwaliteitsimpuls krijgt door herstructurering van de haven. Daarbij is voorzien de Roode Vaart in oostelijke richting te verleggen, zodat deze ter hoogte van de kern Moerdijk in het Hollands Diep uitmondt.
De kern Moerdijk krijgt hierdoor kansen om de recreatieve potentie van de unieke ligging van de plaats te benutten, nabij de watertoegang tot de Biesbosch en de zuidvleugel van de Randstad. Dit project ligt direct ten oosten van het onderhavig bestemmingsplan. De zonering van het industrieterrein, met name gebaseerd op het aspect externe veiligheid en het project Waterfront worden op elkaar afgestemd.
De gemeente Moerdijk wordt met een aantal ingrijpende ontwikkelingen geconfronteerd, zoals vergrijzing, ontgroening, de globalisering van de toeristisch-recreatieve en agrarische sector, schaalvergroting in de omgeving waarin de gemeente opereert en niet in de laatste plaats de voortgaande decentralisatie van rijksoverheidstaken. Deze en andere ontwikkelingen stellen de gemeente op korte en (middel)lange termijn voor grote opgaven.
De uitvoering van de visie en het beleid rondom die opgaven wordt voor de periode van 2009- 2030 op robuuste wijze ingezet. Dit doet de gemeente door in een visie op de (middel) lange termijn - op strategisch niveau- richting te geven aan de ontwikkelingen in de samenleving en aan de eigen positie in de regio.
De strategische visie voor de gemeente Moerdijk heeft tot doel te komen tot een:
De strategische visie maakt het mogelijk om op langere termijn een consistent beleid te voeren, en nieuwe ontwikkelingen snel te combineren met al ingeslagen richtingen, waarmee de gemeente Moerdijk een integraal beleid kan voeren en beter kan anticiperen op veranderingen in de maatschappij, wet of wensen.
Missie:
“Moerdijk is in 2030 een gemeente die, gelegen op de as Rotterdam-Antwerpen én als hoogwaardig
logistiek centrum van West-Brabant, voor al haar inwoners een leefbare woonomgeving biedt met
werkgelegenheid in de nabijheid. Een gemeente met rust, ruimte, recreatie en toeristische
mogelijkheden in het westelijke deel en dynamiek, bedrijvigheid en bovenlokale voorzieningen,
geconcentreerd in de kern Zevenbergen en het haven- en industrieterrein Moerdijk in het oostelijke deel
van de gemeente.
Een gemeente waarin de kernen hun eigenheid bewaard hebben, maar ook duidelijk één gemeente vormen. Een gemeente met een sociaal gezicht, waar zorg en basisvoorzieningen dichtbij zijn en de menselijke maat geldt. Een gemeente die op een bewonersgerichte, innovatieve, efficiënte en effectieve wijze wordt bestuurd.”
De missie geeft de strategische visie drie dimensies als uitgangspunt voor de discussie rond de verschillende thema's: samenleving, leefmilieu en economie. Dit wordt ook wel het 'Triple P' mechanisme genoemd (people, planet, profit) of de Telos-Driehoek. Het idee achter de 'TripleP' gedachte is dat het optimaliseren van de economische kracht, de (lokale) leefomgeving en de sociaalmaatschappelijke kant op termijn leidt tot een duurzame gemeente.
Schematisch kan de strategische visie als volgt beknopt worden weergegeven:
Figuur 2.9: de Triple P-driehoek
Concreet beschrijft de strategische visie dat in 2030 70% van de totale reguliere energiebehoefte van de gemeente Moerdijk gedekt wordt door lokaal geproduceerde duurzame energie.
Vanuit deze gedachte is het gemeentelijke beleid gebundeld en zijn er drie paraplunota's opgesteld.
De paraplunota's zijn bedoeld als kapstok voor alle gemeentelijke beleidsnotities. Ze zorgen ervoor dat er meer samenhang tussen beleid is en er minder beleidsplannen in algemene zin gemaakt worden. De gemeentelijke ambities en doelen staan centraal in de paraplunota's. Hieraan kan alle beleid en uitvoering verbonden worden. De uitvoeringsstrategie benoemt de hoofdrichting die wordt ingezet om de doelstellingen te realiseren.
Met de paraplunota's zet Moerdijk nadrukkelijk in op een toekomst in het teken van duurzaamheid. De gemeente wil de mens centraal plaatsen als onderdeel van de samenleving. De samenleving is een samenspel van aspecten die de mens zelf betreffen, de leefomgeving en bedrijvigheid. Moerdijk kiest daarom voor de 'definitie' die betrekking heeft op de 'duurzame samenleving' die uiteen valt in drie pijlers Maatschappij (people), Leefomgeving (planet) en Economisch-Klimaat (profit).
- Paraplunota 'Maatschappij' richt zich op mensen en de omgeving waarin zij met elkaar samenleven. De manier waarop mensen met elkaar samenleven wordt beïnvloedt door de omgeving en andersom.
- Paraplunota 'Leefomgeving' richt zich op de fysieke leefomgeving en onderscheidt daarin de elementen bodem, water, lucht, grondstoffen, natuur en de samenhang daartussen.
- Paraplunota 'Economisch Klimaat' richt zich op economie en bedrijvigheid. Economisch Klimaat is het 'klimaat' waarbinnen economische ontwikkeling plaatsvindt.
Figuur 2.10: Thema's en samenhang van de gemeentelijke paraplunota's (bron: gemeente Moerdijk)
Paraplunota Maatschappij
Ruimte om te ondernemen, een gezonde arbeidsmarkt, levendige kernen, Moerdijk als toeristische bestemming en Moerdijk als knooppunt van industrie en transport. In de Paraplunota Economisch Klimaat zijn de ambities voor economie en bedrijvigheid uitgewerkt, met een doorkijk naar 2030. Ook in 2030 is het goed ondernemen in Moerdijk.
Een gezonde economie maakt het aantrekkelijk voor ondernemers om in Moerdijk te blijven of zich te vestigen. Een goed ondernemingsklimaat én prettig wonen dragen daar aan bij. Ondernemingsklimaat door de vestigingsmogelijkheden voor de bedrijven en prettig wonen voor de werknemers. Prettig wonen is wonen in een omgeving met voorzieningen zoals winkels en recreatiemogelijkheden. Het bedrijfsleven staat aan de lat om te zorgen voor economische groei (denk aan werkgelegenheid) en de overheid zorgt voor de randvoorwaarden.
In het voorliggende bestemmingsplan kunnen de bestaande bedrijven worden voortgezet.
De Paraplunota Maatschappij richt zich op mensen en de omgeving waarin zij met elkaar samenleven. De manier waarop mensen met elkaar samenleven wordt beïnvloedt door de omgeving en andersom. De Paraplunota Maatschappij is verdeeld in de volgende vijf thema's:
De gemeente heeft een woningbouwcapaciteit van 2.250 woningen voor de periode tot 2030. Hiervan zijn er 1075 die voortvloeien uit de compensatieregeling voor huisvesting van werknemers van het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk (tot 01-01-2017) en de bestuursovereenkomst Moerdijk MeerMogelijk (zie paragraaf 2.3.8). De Paraplunota Maatschappij doet voor de overige thema's geen concrete uitspraken betreffende Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk.
Paraplunota Leefomgeving
De Paraplunota Leefomgeving richt zich op de fysieke leefomgeving en onderscheidt daarin de elementen bodem (B), water (W), lucht (L), grondstoffen (G), natuur (Bio) en de samenhang tussen die elementen.
Hoofddoelstelling van de Paraplunota Leefomgeving (vastgesteld op 25 oktober 2012) is het creëren van een toekomstbestendige leefomgeving. Deze hoofddoelstelling wordt in de Paraplunota Leefomgeving onderbouwd met doelstellingen per element. In tabel 2.1 worden de voor Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk relevante doelstellingen uiteengezet.
Tabel 2.1: Doelstellingen uit de Paraplunota Leefomgeving van de gemeente Moerdijk
B01 | Effectief ruimtegebruik door afstemming bodemeigenschappen en functie |
B02 | Instandhouden en verbetering van de bodemkwaliteit |
B03 | Aanpak van de openbare ruimte op basis van de elementen gebruik, inrichting en beheer |
B04 | Door bewustwording en betrokkenheid van de burgers en bedrijven op preventieve wijze komen tot een verbetering van de beeldkwaliteit |
W1 | Aandacht voor water vergroten |
W2 | In 2015 voldoet het watersysteem aan de normen conform de kwaliteitsopgave waterbeleid in de 21e eeuw (WB21) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) |
W3 | Kwalitatief goed water in 2015 conform de Europese Kaderrichtlijn Water |
W4 | Bij alle (her)inrichtings- en reconstructieplannen is water mede ordenend |
W5 | Geen overlast van grondwater |
W6 | Waterbeheer en -onderhoud afgestemd op de verschillende functies |
L1 | De luchtkwaliteit voldoet minimaal aan de Europese normen (met name minder fijnstof en stikstof) |
L3 | 10% minder CO2-uitstoot op het Industrieterrein Moerdijk |
L4 | Substantiële vermindering van het aantal geur- en geluidgehinderden in 2030 |
G1 | Actief stimuleren energiebesparing: 2% per jaar |
G2 |
Lokaal opwekken van duurzame energie (70% in 2030) - 30% windenergie in 2030 - 10% bio-energie in 2030 - 30% zonne-energie binnen de gebouwde omgeving |
G3 | Actief stimuleren hergebruik reststromen bij bedrijven |
G4 | Afval is grondstof |
Bio1 | Instandhouding en vergroting van oppervlakte (verbonden) natuurgebied |
Bio2 | Vergroting soortenrijkdom van planten en dieren |
In de paraplunota's worden de doelstellingen vertaald naar een uitvoeringsstrategie. Deze uitvoeringsstrategie levert conrete actiepunten en maatregelen op die bijdragen aan een toekomstbestendige leefomgeving. Deze specifieke actiepunten en maatregelen zijn uiteengezet in de nota.
Bij bovenstaande doelen is een belangrijke rol weggelegd voor het bevorderen van de opwekking van duurzame energie, in het bijzonder door gebruik te maken van wind. Om de beleidsdoelstelling om in 2030 30% van de in de gemeente Moerdijk gebruikte energie op te wekken door middel van windturbines te bereiken, is de Notitie windenergie gemeente Moerdijk 2013-2030 opgesteld (zie paragraaf 2.3.8).
Op het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk vindt grootschalige bedrijvigheid plaats. Economisch gezien is dit terrein van grote waarde. Deze activiteiten mogen echter niet ten koste gaan van de leefomgeving. Naast de eerder genoemde keuze voor duurzaamheid, zoals genoemd in paragraaf 2.3.1 heeft de gemeente daarom specifiek voor dit terrein de Triple P-gedachte verder uitgewerkt en in samenwerking met de provincie, het Havenbedrijf Moerdijk, de Bedrijvenkring Industrieterrein Moerdijk (BIM), het waterschap en Rijkswaterstaat.
Deze structurele samenwerking is verankerd in de “Intentieovereenkomst samen werken aan Duurzame Verbindingen Moerdijk 2016-2030” en fungeert onder de werknaam DVM. In deze overeenkomst zijn de volgende missie met betrekking tot duurzaamheid benoemd:
Missie 1. People
DVM bevordert een harmonische relatie met zijn omgeving die is gericht op een actieve, open communicatie en uitwisseling van transparante informatie (registratiemonitoring- calamiteitenklachten). DVM streeft naar een veilige en goede kwaliteit van de leefomgeving, zowel ten aanzien van bedrijven en werknemers als ten aanzien van mensen die in de omgeving van het Zeehaven- en Industrieterrein wonen en recreëren.
Missie 2. Planet
DVM bevordert een goede kwaliteit van milieu en veiligheid van het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk alsmede een verantwoord gebruik en beheer van natuurlijke grondstoffen en hulpbronnen. Hierbij streeft DVM ernaar dat de natuurlijke systemen kwantitatief en kwalitatief zo min mogelijk worden aangetast en daar waar mogelijk worden verbeterd. De belangrijkste potenties op Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk zijn: grondstoffenbeheer en -hergebruik, energieefficiency en waterefficiency.
Missie 3. Profit
DVM bevordert een Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk, waar optimaal gebruik wordt gemaakt van de verschillende modaliteiten (water, buisleiding, spoor en weg) voor (industriële) bedrijven, waaronder bedrijven met de zwaarste milieucategorie. Daarnaast streeft DVM naar een verdere optimalisatie van het ondernemen voor bestaande en nieuwe bedrijven. Hiermee wordt Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk als aantrekkelijke vestigingsplaats voor bedrijven versterkt en haar concurrentiepositie verbeterd.
Deze missies zijn vertaald in vier hoofddoelstellingen:
Deze doelstellingen dragen bij aan de verduurzaming van het terrein, maar kunnen niet vanuit het bestemmingsplan opgelegd of geregeld worden. Het bestemmingsplan kan wel verduurzaming in de vorm van bouwmogelijkheden voor windturbines regelen.
Waterplan gemeente Moerdijk
De gemeente Moerdijk en Waterschap Brabantse Delta hebben ieder vanuit hun eigen verantwoordelijkheid voor het beheersen van de waterkwantiteit en –kwaliteit gezamenlijk een waterplan opgesteld. Het waterplan geeft (beleidsmatige) invulling aan wettelijke verplichtingen waaronder de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW).
De kwetsbaarheid van het watersysteem in Moerdijk is in het verleden al merkbaar geweest en zal enkel toenemen als er geen maatregelen getroffen worden. In het waterplan zijn kansen en knelpunten in samenhang beschouwd en worden passende maatregelen geformuleerd. Hierbij is het van belang om de verschillende beleidsterreinen (water, milieu en ruimtelijke ordening) op de verschillende niveaus (nationaal, provinciaal, regionaal/waterschap en lokaal/gemeente) goed op elkaar af te stemmen.
Het waterplan heeft betrekking op:
De inrichting en beheer van het water systeem is een gezamenlijke taak van gemeente en waterschap. Beide partijen hebben daarin hun eigen verantwoordelijkheid. Het waterplan verwoordt de gezamenlijke visie voor de rol van water binnen de gemeentelijke ontwikkelingen.
Visie:
Een robuust watersysteem van voldoende kwaliteit en veiligheid dat aansluit bij de natuurlijke omstandigheden op en om het Moerdijkse grondgebied en dat nu en in de toekomst voldoet aan de wettelijke verplichtingen en beleidsregels.
Het waterplan heeft geen wettelijke status; het is een afsprakenkader tussen de gemeente en waterschap. Beide partijen stellen het plan bestuurlijk vast, waardoor het waterplan wel degelijk status krijgt. In het waterplan is een concreet maatregelenprogramma opgenomen voor de komende vijf jaar met een doorkijk tot 2027, de peildatum van de Kaderrichtlijn Water (KRW).
In het waterplan is het vigerend beleid van zowel Rijk, Provincie, waterschap als gemeente beschreven. Verdeeld over een aantal thema’s is in dit waterplan de visie op het toekomstig watersysteem in Moerdijk uitgewerkt. Belangrijke uitgangspunten daarbij zijn dat:
Het waterplan is bestuurlijk bekrachtigd door zowel het waterschap als de gemeente Moerdijk. Gekoppeld aan het waterplan is een convenant opgesteld wat naast door het waterschap en de gemeente ook de provincie Noord Brabant en het Havenbedrijf Moerdijk is ondertekenend. Hiermee onderschrijven alle partijen het belang van water voor de gemeente Moerdijk en zeggen ook zij toe zich maximaal in te zetten de gemeente en het waterschap te ondersteunen bij de uitvoering van het waterplan, de realisatie van een robuust watersysteem van voldoende kwaliteit en veiligheid voor nu en in de toekomst.
De riolering van het industrieterrein valt onder de verantwoordelijkheid van het Havenbedrijf Moerdijk. Op hoofdlijnen is het Zeehaven- en Industrieterrein opgedeeld in negen rioleringsgebieden (A tot met I). Het rioolstelsel van het Havenbedrijf is uitgevoerd in deels gescheiden (gebieden A, B, C, en E) en deels verbeterd gescheiden stelsel (gebieden D, F, G, H en I). Het door de riolering verzamelde afvalwater zit aangesloten op het eindgemaal van het waterschap en wordt via de afvalwaterpersleiding (AWP) getransporteerd naar de RWZI Bath. Het Havenbedrijf transporteert naast het eigen afvalwater ook het afvalwater van de kern Moerdijk en van enkele industriële injecties zoals Basell en de vuilstort Zevenbergen. De vuilstort en het terrein van Basell zijn beide middels gemalen en persleidingen direct aangesloten op de ontvangstkelder van het Havenbedrijf Moerdijk. Shell Nederland Chemie loost het afvalwater rechtstreeks op de afvalwaterpersleiding van het Waterschap Brabantse Delta.
Paraplunota Economisch Klimaat
De Paraplunota Economisch Klimaat richt zich op economie en bedrijvigheid. Economisch Klimaat is het 'klimaat' waarin een specifieke economische ontwikkeling plaatsvindt. Maar er wordt niet alleen aandacht besteed aan economie en bedrijvigheid, ook Moerdijk als toeristische bestemming en Moerdijk als gemeente waar het fijn wonen, werken en recreëren zijn belangrijke elementen in deze paraplunota. Fijn wonen wordt gezien als wonen in een omgeving met voldoende voorzieningen zoals winkels en recreatiemogelijkheden.
De gemeente benut haar strategische ligging optimaal. Het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk speelt hierbij een belangrijke rol. Het terrein is strategisch gelegen in de Vlaams Nederlandse Delta tussen de mainports Rotterdam en Antwerpen, op een knooppunt van vier beschikbare modaliteiten waardoor zij een belangrijke schakel vormt tussen deze wereldhavens.
Moerdijk is een logistieke draaischijf waar tal van goederenstromen samenkomen en de import en export van vele bedrijven wordt gefaciliteerd. Met dit alles is Moerdijk de 4e zeehaven van Nederland en een belangrijke motor voor de werkgelegenheid.
Centrale thema's in deze paraplunota zijn:
De Paraplunota Economisch Klimaat omschrijft het bevorderen van het gebruik van duurzame en groene energie door ondernemers en ondernemingen in de gemeente Moerdijk als een speerpunt.
Het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk meer is dan een verzameling van milieuhinderlijke bedrijven. Het terrein is de vierde zeehaven van Nederland, de tweede logistieke hotspot van Brabant, en hierdoor een belangrijke economische motor voor de regio en Brabant, die een directe werkgelegenheid biedt aan ruim 10.000 mensen.
Het Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk brengt tal van kansen met zich mee. Kansen om:
Moerdijk wil in 2030 hét belangrijkste knooppunt van duurzame logistiek en duurzame chemie en procesindustrie zijn in de Vlaams-Nederlandse Delta. In het realiseren van deze ambitie staan centraal:
Om bovengenoemde ambities te verwezenlijken zet Moerdijk in op drie onderling samenhangende hoofdstrategieën.
1. De ontwikkeling en uitbouw van de rol van de ‘extended gate’ positie voor de mainports Rotterdam en Antwerpen. Dit garandeert voor Moerdijk goederenstromen met voldoende omvang, die de vereiste schaalgrootte geeft voor ontwikkeling van de Value Added Logistics.
2. De verdere uitbouw van de ‘short sea shipping’. Moerdijk is een zeehaven en is een stop in vele Short Sea Shipping Lines binnen Europa. Aan- en afvoer van goederen uit andere Europese havens, vindt langs deze weg plaats.
3. Het uitbouwen en verduurzamen van het industrieel complex.
Eén van de belangrijke uitgangspunten in de Havenstrategie is het hanteren van het principe van de ‘Triple P’ (principe van People, Planet en Profit). Een duurzame economische ontwikkeling kan alleen dan plaatsvinden, als dat tegelijkertijd gepaard gaat met het bevorderen van de veerkracht en kwaliteit van de natuur en het bevorderen van de lichamelijke en het geestelijke welzijn van de inwoners. Verbetering van het ene mag niet ten koste gaan van het andere. Dit vormt de basis van de Havenstrategie.
Denken vanuit de kansen betekent niet dat de negatieve impact van dit gebied uit het oog verloren wordt. De vierde haven van Nederland gaat gepaard met de vierde plaats op de ranglijst van risicoconcentratiegebieden in Nederland. Aan de weg die ingeslagen is met Moerdijk MeerMogelijk, waarbij (duurzame) investeringen in economie gepaard gaan met investeringen in leefbaarheid, wordt vervolg gegeven.
Het is zaak dat gemeente Moerdijk een eenduidig standpunt inneemt over de toekomst van de gemeente in het Rijn Schelde Delta-gebied. De positionering van het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk en de potenties van dit gebied zijn in dit kader essentieel. Juist voor een eenduidig standpunt is samen met het Havenbedrijf en de provincie de havenstrategie 2030 opgesteld, zijnde een visie inclusief uitvoeringsprogramma. Daarin zijn thema’s benoemd voor verdere uitwerking. Het gaat hier niet enkel om economische onderwerpen, maar ook om thema’s als de manier waarop samengewerkt gaat worden met bewoners, de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt, de versterking van de veiligheid en milieu. Ook wordt gekeken naar de wijze waarop het Havenbedrijf is georganiseerd. Samen met ondernemers, omwonenden, overheden en andere betrokken organisaties vindt uitwerking plaats in concrete doelen en activiteiten. Door samen op te trekken moeten de doelen en acties realistisch en praktisch uitvoerbaar worden gemaakt.
De komende jaren zal een verder intensivering van het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk plaatsvinden. De voorziene ontwikkelingen zijn verwoord in de Havenstrategie Moerdijk 2030. Deze komt kortweg neer op de uitgifte van circa 120 ha bedrijfsterrein voor chemie en chemie-gerelateerde activiteiten, en de verwachte doorgroei van de overslag van 20 miljoen ton/jaar naar 26 miljoen ton/jaar. In samenhang hiermee zijn aanpassingen noodzakelijk van de ontsluiting en bereikbaarheid via weg, water en spoor alsmede de buisleidingenstraat.
Actieprogramma Integrale Veiligheid 2016-2019 is de opvolger van de Veiligheidsnota 2010-2013 (verlengd in 2014). Het Actieprogramma Integrale Veiligheid 2016-2019 geeft een vervolg aan het veiligheidsbeleid dat de afgelopen jaren is ontwikkeld in de gemeente Moerdijk.
Daarnaast wordt met dit actieprogramma bijgedragen aan bij het beleid dat de raad eerder op andere terreinen in de drie paraplunota’s heeft vastgelegd: Maatschappij, Leefomgeving en Economisch Klimaat. Veiligheid en het veiligheidsbeleid staan immers niet op zichzelf. Dus wordt in dit actieprogramma de verbinding gelegd tussen de genoemde paraplunota’s, het veiligheidsdomein en de veiligheids- en andere ketenpartners. De externe veiligheid wordt integraal opgepakt, in paragraaf 5.2 wordt dit uiteengezet.
Nu er een Havenstrategie Moerdijk 2030 is vastgesteld, is duidelijk welke ontwikkelingen men verwacht. Met de uitbreiding van het tonnage aan op- en overslag zullen ook bedrijven uitbreiden en/of nieuwe bedrijven zich vestigen. Deze ontwikkelingen zullen niet zonder geluidsemissie kunnen plaatsvinden. Hiertoe is een visie ontwikkeld op de wijze waarop het aspect geluid past in de Havenstrategie Moerdijk 2030.
De onderhavige visie geluid heeft uitsluitend betrekking op het geluidgezoneerde Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk.
De visie kan kortweg worden weergegeven als:
“Het optimaal faciliteren van de ontwikkeling van de bedrijvigheid conform de Havenstrategie Moerdijk 2030 zonder dat er geluidsoverlast voor de omgeving ontstaat.”
Hierbij kan geluidsoverlast op verschillende manieren worden beschreven:
Het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk heeft bij de opzet en implementatie de doelstelling meegekregen om het uitvoeren van zware, veelal geluid producerende activiteiten mogelijk te maken. Hierin is, vanwege de ligging van het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk tussen de woonkernen Klundert en Moerdijk, een concentratie van de “grote” lawaaimakers op het centrale deel van het industrieterrein gehanteerd. De “kleinere” lawaaimakers zijn meer aan de randen van het industrieterrein nabij de woonkernen gepland. Rondom het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk is, conform het hierover in de Wet geluidhinder gestelde, een geluidszone van 50 dB(A) vastgesteld. Het geluid van alle op het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk verrichte activiteiten tezamen mag deze geluidszone niet overschrijden. Regulering van geluidsbijdrage van individuele geluidsbronnen is noodzakelijk om binnen de gestelde geluidsgrenzen te kunnen blijven.
Het is natuurlijk niet duidelijk of de geprognosticeerde geluidsuitstraling in de toekomst werkelijkheid zal worden. Ervan uitgaande dat het materieel in de toekomst stiller zal worden, zal het wellicht meevallen maar ook het tegendeel is mogelijk. Het is dus zaak de ontwikkelingen goed te blijven volgen, toetsing aan de normstelling (zonebewaking) op een adequate manier uit te blijven voeren en te blijven zoeken naar mogelijke maatregelen om de te verwachten overschrijding bij voorbaat op te heffen. Sterker nog: op grond van de huidige wetgeving en jurisprudentie kunnen er geen nieuwe activiteiten worden toegestaan als daardoor de zonegrenswaarde wordt overschreden. Het is dus noodzakelijk vooraf te zorgen dat er voldoende geluidsruimte is om toekomstige activiteiten te kunnen faciliteren. Om de braakliggende terreinen in gebruik te kunnen nemen is het tevens noodzakelijk goed te kunnen sturen op geluidsruimte waardoor geluidsruimte beschikbaar blijft voor (gewenste) toekomstige ontwikkelingen zoals invulling van de braakliggende terreinen.
Met de aanwijzing in het kader van de Chw wil de gemeente Moerdijk en het havenbedrijf komen tot een effectiever beheer van de beschikbare geluidsruimte. De Geluidsvisie 2015 heeft duidelijk gemaakt dat indien geen aanvullende (geluid)maatregelen worden genomen de geluidsituatie in 2030 (bij groei van de overslagcapaciteit naar 26 miljoen ton/j) zonder verdere maatregelen en/of sturing resulteert in een overschrijding van ten hoogste 4,5 dB(A). Eén van de maatregelen is het op basis van de Chw opstellen van een inpassinsgplan geluid (bestemmingsplan Plus) waarin de geluidsruimteverdeling wordt opgenomen. Aan dit bestemmingsplan wordt nu gewerkt. Dat betekent dat in voorliggend bestemmingsplan hier verder geen regeling voor wordt opgenomen.
Moerdijk MeerMogelijk bestaat uit negen plannen die samen kansen bieden voor de economie en de leefomgeving. Denk hierbij aan veiligheid, recreatie, natuur en woningbouw. In juli 2009 tekenden gemeente Moerdijk, provincie Noord-Brabant en Rijk een bestuursovereenkomst om deze plannen te kunnen realiseren. Onder andere de ontwikkeling van het Logistiek Park Moerdijk, de ontwikkeling van de Noordrand Zevenbergen alsmede de inrichting van het Stationsgebied Lage Zwaluwe zijn plannen die onder de paraplu van Moerdijk MeerMogelijk vallen.
Onderdeel van Moerdijk MeerMogelijk is de intensivering van het ruimtegebruik op het huidige Zeehaven- en Industrieterrein. Al jaren zijn de braakliggende hectares op het huidige Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk onderwerp van gesprek. Vanaf het moment dat de komst van een bovenregionaal industrieterrein de agenda beheerst, wijzen inwoners, politiek en milieugroepen op het invullen van die hectares. Dit gebeurt binnen Moerdijk Meer Mogelijk vanuit het principe: het juiste bedrijf op de juiste plaats. De beschikbare hectares zijn bestemd voor chemische en chemiegerelateerde bedrijvigheid. Ook de (chemische) bedrijven die hinder veroorzaken in de woonkernen krijgen hier mogelijk een plaats. Het opnieuw invullen van deze hectares zorgt ervoor dat de omvang van het nieuwe industrieterrein - Logistiek Park Moerdijk - beperkt blijft tot 150 hectare. Hierdoor gaat leefbaarheid hand in hand met economie.
De Notitie windenergie gemeente Moerdijk 2013-2030 (vastgesteld op 16 januari 2014) bevat een evaluatie van de realisatie van windenergie op basis van de Nota Visie windenergie van 2004 en legt een nieuwe visie vast. In de notitie zijn tevens randvoorwaarden geformuleerd voor de diverse locaties. De gemeentelijke ambitie is om in 2030 30% van de totale energiebehoefte te halen uit wind. Dit komt neer op circa 85 MW geplaatst vermogen in 2030. In de notitie zijn ook de zoeklocaties voor windenergie opgenomen.
Tabel 2.2: Locaties nieuwe windturbineparken in de gemeente Moerdijk uit de Notitie windenergie van de gemeente Moerdijk
De gemeenteraad heeft bij het vaststellen van de Notitie twee voorwaarden gesteld:
In de Notitie windenergie zijn uitgangspunten en randvoorwaarden opgenomen voor windparken. In tabel 2.3 zijn de ruimtelijk relevante uitgangspunten en randvoorwaarden weergegeven.
Tabel 2.3: Ruimtelijk relevante uitgangspunten en randvoorwaarden windenergie uit de Notitie windenergie van de gemeente Moerdijk
Het windpark op Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk in bestemmingsplan 'Windpark Industrieterrein Moerdijk' is geregeld. In relatie tot de procedure bij de Raad van State is er echter wel rekening mee gehouden door middel van het opnemen van veiligheidszones.
De overheid en het bedrijfsleven werken op Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk samen binnen de Commissie Vestiging. Aan deze commissie nemen de volgende partijen deel:
De Commissie Vestiging vindt zijn oorsprong in de samenwerking 'Duurzame Verbindingen Moerdijk'. In dat kader werken genoemde partijen op het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk samen aan de verduurzaming van het terrein. Deze samenwerking is vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst, die in 1999 door alle deelnemers is ondertekend. In eerste instantie was de Commissie Vestiging onderdeel van de samenwerking 'Duurzame Verbindingen Moerdijk', maar inmiddels valt de commissie direct onder het Havenbedrijf Moerdijk. De Commissie Vestiging heeft de volgende doelstellingen:
Om invulling te kunnen geven aan deze doelstellingen beoordeelt de commissie alle nieuw op het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk te vestigen bedrijven of majeure uitbreidingen van een bestaand bedrijf op een aantal concrete aspecten. Deze aspecten zijn:
Daarnaast wordt duurzaamheid in de beoordeling meegenomen door de te beoordelen op de aspecten clustervorming en uitwisseling van reststroom. Zodra zich een bedrijf aanmeldt voor vestiging op het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk of een bestaand bedrijf zich meldt voor een grootschalige uitbreiding, zal eerst de commissie de betreffende aanvraag op bovenstaande aspecten beoordelen. De commissie brengt vervolgens een pre-advies uit aan de directeur van het Havenbedrijf Moerdijk. Op basis van dit advies wordt beslist over de verkoop en/of huur van grond dan wel uitgifte in erfpacht. Deze beslissing betreft een privaatrechtelijke rechtshandeling, waartegen geen publiekrechtelijke rechtsbescherming openstaat. Bij een negatief vestigingsadvies worden de bedrijven doorverwezen, zodat gezocht kan worden naar een andere vestigingsplaats.
Na een positief advies ten aanzien van de vestiging dan wel uitbreiding van het betreffende bedrijf, start de publiekrechtelijke fase voor de aanvraag van de benodigde vergunningen. De verantwoordelijkheid voor het afgeven van de vergunning ligt bij het daarvoor bevoegde gezag.
De ontwikkeling van het plangebied past binnen het vigerende beleid van de verschillende schaalniveaus. De ruimtelijke eisen en inpassing van specifiek beleid, waar vermeld in dit hoofdstuk, worden in hoofdstuk 5 toegelicht. Vanwege het belang van het visiedocument als onderlegger van dit bestemmingsplan, wordt in hoofdstuk 4 dit beleidsdocument apart beschreven en is het niet in het beleidskader als lokaal beleid opgenomen.
Zoals blijkt uit dit hoofdstuk staat de beleidsvorming niet stil, maar is er sprake van een duidelijke dynamiek. Het beleid in relatie tot Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk is volop in beweging.
Het plangebied bestaat uit Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk inclusief de omliggende groenzones. Het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk is in de jaren '70 van de 20e eeuw aangelegd met als doel een overloopfunctie te vervullen voor het Rotterdamse havengebied. Het Zeehaven- en Industrieterrein heeft een bruto-oppervlakte van circa 2.350 hectare, telt vier insteekhavens en huisvest circa 400 bedrijven.
Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk is een grootschalig bedrijvengebied in een landelijke omgeving, de luchtfoto op figuur 3.1 laat dit goed zien. De omgeving van het plangebied kenmerkt zich door een open polderlandschap met omvangrijke landbouwkavels en graslanden waarin de nabijgelegen kernen Klundert, Moerdijk en Zevenbergen zijn gelegen.
Figuur 3.1: Luchtfoto van het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk vanaf westzijde (bron: Havenbedrijf Moerdijk)
Het Zeehaven- en Industrieterrein kent een ruime en overzichtelijke opzet, waarbij diverse terreindelen vanuit het zuiden van de hoofdentree aan de A17 via de Zuidelijke Randweg in een 'kamstructuur' in noordelijke richting worden ontsloten. De Zuidelijke Randweg vormt samen met de Oostelijke Randweg, de Westelijke Randweg en de Middenweg de hoofdontsluiting van het industrieterrein. Het industrieterrein is ook toegankelijk via de westelijke zijde (via Langeweg vanuit Klundert en via de provinciale weg vanaf de A17) en oostelijke zijde (via de Johan Willem Frisostraat).
De bedrijven aan de hoofdontsluitingswegen zijn hoofdzakelijk gericht op de vier insteekhavens vanaf het Hollands Diep en liggen rondom de havens. In een later stadium zijn bedrijfskavels uitgegeven buiten de randwegen aan de westelijke en zuidelijke rand van het industrieterrein. De bedrijven aan de oostzijde van de insteekhaven Roode Vaart liggen enigszins geïsoleerd en kennen een afzonderlijke toegang via de Johan Willem Frisostraat. De ruimtelijke structuur is weergegeven in figuur 3.2.
Figuur 3.2: Ruimtelijke structuur Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk
De uitstraling van het terrein is functioneel. De wegen zijn breed en overzichtelijk en voorzien van begeleidend groen en veelal een fietspad. Gelijktijdig met de ontwikkeling van Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk is rondom het terrein een groene begeleidingszone aangelegd. De zone bestaat uit beplante en niet-beplante stroken (bos en (brede) watergangen met riet en ruigte) welke dienen als landschappelijke afscherming naar het open West-Brabantse landschap, als ecologische verbindingszone en als milieuhygiënische bufferzone naar de omliggende woonkernen. De groene begeleidingzone omringt het industrieterrein in westelijke, zuidelijke en oostelijke richting, met uitzondering van het gedeelte tussen de A17 en de Johan Willem Frisostraat naar Moerdijk. De groenzones ontnemen grotendeels het directe zicht op het industrieterrein vanuit de omgeving. Vanaf verderweg zijn vooral de hoge installaties zoals koeltorens en schoorstenen zichtbaar. Vanaf de A17 is wel direct zicht op de zuidzijde van het industrieterrein via zichtlocaties voor bedrijven.
Binnen het industrieterrein is groen aanwezig langs de interne ontsluitingswegen in vorm van lijnbeplanting. Verder vormen de waterkeringen groene lijnen door het industrieterrein waar zich op basis van het ecologische beheer bijzondere flora (o.a. groenknolorchis) heeft kunnen ontwikkelen.
Het Hollands Diep aan de noordzijde van het plangebied heeft natuurwaarden en tevens een functie
voor de scheepvaart. Vanaf het Hollands Diep ontsluiten vier insteekhavens het industrieterrein voor
de scheepvaart. De Roode Vaart stroomt door het oostelijk deel van het plangebied en heeft een functie zowel voor de binnenscheepvaart als voor de waterhuishouding van het aangrenzende gebied. Binnen het plangebied ligt een aantal waterlopen die een opvang- en afvoerfunctie vervullen voor aangrenzende gronden.
In het plangebied buiten het feitelijke industrieterrein liggen verspreid agrarische en niet-agrarische bedrijvigheid. Buiten het plangebied, maar wel direct grenzend hieraan liggen de woonkernen Klundert (ten westen van het terrein), Zevenbergen (ten zuiden van het terrein) en Moerdijk (ten oosten van het terrein). De kernen zijn als uitgangspunt genomen in de zonering rond het industrieterrein, de geluidszone van het terrein ligt bijvoorbeeld niet over de kernen heen. De milieugevolgen van het terrein worden bepaald door de ligging ten opzichte van beide kernen en mogen deze kernen niet overschrijden. Hier wordt in het hoofdstuk Milieuonderzoek (Hoofdstuk 5) nader op in gegaan.
Deelparken
Het Zeehaven- en Industrieterrein is ruimtelijk en functioneel ingedeeld in een aantal deelparken (zie figuur 3.3). Ieder deelpark kent een thema gerelateerd aan een bedrijfssector (bijv. industrie, chemie, energie/recycling, logistiek, voorzieningen, etc.). Het doel van het dichtbij elkaar situeren van gelijksoortige bedrijven is de bevordering van de clustering, samenwerking en synergie tussen bedrijven.
Het betreft de volgende deelparken:
Figuur 3.3: Deelparken Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk
Seaport
Het deelpark Seaport beslaat het oostelijk deel van het Zeehaven- en Industrieterrein rondom de centrale insteekhaven en de insteekhaven Roode Vaart, waar zeeschepen met een diepgang tot 8,40 meter kunnen binnenvaren. Dit gebied wordt grotendeels ontsloten via de Oostelijke randweg en de (grotendeels parallel lopende) goederenspoorlijn, die beide doorlopen tot aan de meest noordelijk gelegen kavels. De bedrijven in het oostelijke deel van Seaport liggen aan de Appelweg en kennen een eigen toegang via de Johan Willem Frisostraat.
Seaport is bestemd voor kadegebonden bedrijven, zoals op- en overslag, bewerking en distributie van stukgoed en containers. Seaport is zodanig opgezet, dat zoveel mogelijk kavels grenzen aan de havens. Aan de haven ligt een aantal op- en overslagterminals maar langs de kades bevinden zich voornamelijk bedrijven die op eigen terrein stukgoed bewerken en distribueren. Deze bedrijven beslaan grote oppervlaktes op het industrieterrein. Aan de noordwestzijde van Seaport bevinden zich momenteel twee windturbines, deze zijn positief bestemd. In de oostelijke groene begeleidingszone bevinden zich rondom de Roode Vaart diverse functies die in de huidige situatie nauwelijks een relatie hebben met het industrieterrein.
Ecopark
Ten westen van de Seaport en aan de westelijke insteekhaven ligt het EcoPark, bestemd voor recyclingbedrijven en (watergerelateerde) bedrijvigheid op het gebied van milieu- en energietechnologie. Het gebied wordt in noordelijke richting ontsloten via de Orionweg en de Middenweg alsmede een aftakking van het goederenspoor. Er hebben in het verleden onder andere vier windturbines aan de kop van de Middenweg gestaan, deze zijn echter gesloopt en de vergunning is hierdoor verlopen. Deze turbines zijn derhalve niet bestemd.
Aan de westzijde van de Middenweg bevinden zich enkele grootschalige bedrijfskavels met energiecentrales. Ook is er een slibverwerkingsbedrijf gevestigd. De kavels zijn ruim opgezet, waarbij de bedrijvigheid is georiënteerd op de Middenweg. In het zuidelijke deel van EcoPark liggen naast grote bedrijfskavels ook relatief kleinere bedrijfskavels die benut worden door diverse type bedrijfssectoren.
Industrial Park
Aan de westzijde van de Westelijke Insteekhaven ligt het Industrial Park, bestemd voor chemische en (zware) industriële bedrijvigheid. Het gebied wordt ontsloten vanaf de Zuidelijke en Westelijke Randweg en wordt ruimtelijk gedomineerd door het omvangrijke bedrijfskavel van Shell. Met name het braakliggende zuidelijke deel is sterk beeldbepalend. Behalve Shell zijn ook andere grootschalige chemisch industriële bedrijven aanwezig. In de zuidwesthoek vestigen nieuw bedrijven zicht, die deels gebruik maken van elkanders reststromen.
Trade Park en Distriboulevard
Tussen de Zuidelijke Randweg en de A17 liggen het Trade Park en de Distriboulevard. Beide deelparken zijn ruim opgezet en ontsloten vanaf de Zuidelijke Randweg. De Keeneweg, die van de zuidelijke Randweg onder de A17 richting Zevenbergen loopt, scheidt de beide deelparken. Het westelijke TradePark is bestemd voor handelsondernemingen en logistieke bedrijven, die waarde toevoegende diensten verrichten.
De Distriboulevard, lopend vanaf de Keeneweg tot de Entree, is bestemd voor weggebonden Europese distributie- en productiebedrijven die een representatieve locatie wensen en goed bereikbaar willen zijn. Op de Distriboulevard is het bedrijvenaanbod divers: distributeurs van autobanden en -velgen en logistieke dienstverleners maar bijvoorbeeld ook een horecagroothandel. De bedrijven op Distriboulevard maken gebruik van de zichtlocaties aan de A17. Ten westen van het Tradepark bevindt zich een windturbine, deze is net als de turbines in deelpark Seaport positief bestemd.
Overige bijzondere zones
Aan de westelijke rand van het Zeehaven- en Industrieterrein - ten westen van de Westelijke Randweg - ligt de compartimentenstrook. Dit relatief kleinschalige gemengde industrieterrein wordt ontsloten via de Langeweg (die doorloopt naar Klundert) en kent een kamstructuur met doodlopende toegangswegen vanaf de Vogelweg. Op dit terrein zijn met name groothandelsbedrijven en dienstverleners aanwezig. Opvallende terreindelen zijn de clustering van kleinschalige metaalbedrijven in het noordelijke deel en de gemeentelijke milieustraat van Moerdijk. In het zuidelijke deel kampt een aantal bedrijven met ruimtetekort, met als gevolg stalling van (vracht)auto's en bedrijfsmaterialen op de openbare weg. Op de zuidoostelijke punt bevindt zich een persstation van Waterschap Brabantse Delta.
Bij de entree van het industrieterrein bevindt zich aan de oostzijde het Servicepoint Moerdijk, waarin een groot aantal dienstverlenende bedrijven en ondersteunende diensten voor de rest van het Zeehaven- en Industrieterrein gevestigd zijn. Hier bevinden zich onder meer de brandweer, douane, de marechaussee, het kantoor van het Havenbedrijf Moerdijk en de beveiligingsdienst, maar ook bijvoorbeeld kopieerfaciliteiten, schoonmaakdiensten en een restaurant.
Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk is specifiek bestemd en ingericht voor grote en zware bedrijvigheid. Het gunstige vestigingsklimaat in dit gebied in combinatie met grote kavels en de ligging aan diep vaarwater maakt het industrieterrein aantrekkelijk voor onder meer logistieke dienstverleners, distributiebedrijven en internationaal georiënteerde bedrijven in de chemische industrie. Tal van toeleverende bedrijven hebben zich in nabij gelegen kernen gevestigd. Ook een belangrijk deel van de kleinschalige lokale bedrijvigheid is voor een deel van hun continuïteit aangewezen op de op Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk gevestigde bedrijven. Derhalve levert het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk een omvangrijke directe en indirecte werkgelegenheid.
Op Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk bevinden zich circa 400 bedrijven die gezamenlijk werk bieden aan 17.983 personen aan directe (9.308 personen) en indirecte werkgelegenheid (8.675).
Het industrieterrein huisvest een mix van industriële bedrijven, handelsondernemingen, zakelijke dienstverleners, havenbedrijven, afvalverwerkende bedrijven, logistieke dienstverleners, transporteurs, etc. De middelgrote en grote bedrijven zijn hoofdzakelijk gevestigd langs de havens en de kleinere en middelgrote bedrijven met name langs de west- en zuidkant van het industrieterrein. De compartimentenstrook aan de westzijde van het industrieterrein is specifiek voor deze doelgroep ingericht.
Leegstand en braakliggende percelen (Aanbod)
Uit een inventarisatie van de restcapaciteit op industrieterrein Moerdijk (Havenbedrijf Moerdijk, peildatum 1 november 2015) is gebleken dat in totaal ruim 239 hectare bruto aan bedrijfskavels beschikbaar kan komen voor (industriële) bedrijfsactiviteiten. In figuur 3.4 en in tabel 3.1 is per deelpark een overzicht weergegeven van de beschikbare restgronden. Daarbij is aangegeven binnen welke milieucategorie conform het bestemmingsplan de restgronden zijn gelegen. Uit de figuur en de tabel blijkt dat met name in het westelijke gedeelte van het industrieterrein ontwikkelingsruimte aanwezig is, met name in deelpark Industrial Park. In de overige deelparken liggen verspreid losse braakliggende locaties.
Figuur 3.4: overzicht beschikbare percelen op Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk (2015)
Tabel 3.1: Overzicht restgronden per deelpark
In totaal bedraagt het aanbod aan bedrijfskavels op Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk ruim 239 hectare bruto (peildatum 1 november 2015). In de deelparken Industrial Park, Seapark en Ecopark is een aanbod van in totaal 229 hectare bruto aan kadegebonden terrein. Op een groot deel van deze kavels is de ontwikkeling van zware industrie mogelijk (zie tabel 3.1). In de overige deelparken is er een aanbod van bijna 11 hectare bruto aan havengerelateerd terrein.
Uitgaande van berekende behoefteprognoses van 188 hectare netto aan kadegebonden terrein (bron: Bureau Buiten 2014) is er sprake van een overaanbod van kadegebonden bedrijfskavels. Ook is er voldoende aanbod aan kavels voor zware industrie in de regio West-Brabant.
De gronden op Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk moeten te allen tijde beschikbaar zijn voor als er vraag naar zware industrie zich voordoet.
Eén van de kernkwaliteiten van Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk is de multimodale ontsluiting via weg-, water- en spoorverbindingen. Met de komst van de interne verbinding naar het LPM wordt deze kwaliteit verder verstevigd. Op figuur 3.5 zijn in zwart de spoorverbindingen weergegeven, in rood de autoverbindingen en in blauw de ontsluiting via water. Bovendien is het Zeehaven- en Industrieterrein gelegen aan een internationale buisleidingenstraat. Tussen de verschillende transportmiddelen zijn bovendien overslagmogelijkheden: wegtransportterminals en een trimodale terminal waar lading tussen zeeschepen, binnenschepen en spoorwagons overgeslagen kan worden. De ontsluiting via het LPM staat nog niet op deze kaart aangegeven omdat dit onderdeel is van PIP LPM.
Figuur 3.5: overzicht infrastructuur Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk
Autoverkeer
Het Zeehaven- en Industrieterrein ligt aan de A17 en is bereikbaar vanaf de zuidkant via afslag Moerdijk (nr. 26). De uitstekende bereikbaarheid vanaf het hoofdwegennet wordt in toenemende mate belemmerd door congestievorming op de A16 en de aansluiting van de A16 op de A17. De congestie op het hoofdwegennet leidt ook tot problemen op het onderliggend wegennet (N285) en de kernen Moerdijk, Klundert, Zevenbergsche Hoek en Zevenbergen.
Naast de zuidelijke hoofdentree is het Zeehaven- en Industrieterrein ook toegankelijk vanaf de westzijde via de Zuidelijke Randweg (vanaf afslag 25, Zevenbergen) en het oosten via de Oostelijke Randweg.
Het interne wegennet is onder beheer van het Havenbedrijf. Het interne wegennet kent een logische structuur, waarbij de bedrijven via havennummers zijn bewegwijzerd. Het interne wegennet is formeel gezien niet openbaar. Vanwege veiligheidsredenen is het terrein 's nachts en in het weekend beperkt toegankelijk. Op deze momenten is het risico op criminele activiteiten het hoogst en de bedrijvigheid op het terrein het laagst. Derhalve zijn de toegangs- en uitvalswegen aan de randen van het terrein voorzien van afsluitingssystemen.
Het profiel van de randwegen (Zuidelijke, Oostelijke en Westelijke Randweg) is een enkelbaanse weg in tweerichtingen met vrijliggende fietspaden. Vanwege de ruime opzet van de infrastructuur zijn de verkeerswegen overzichtelijk, vrachtwagens hebben voldoende ruimte zich te manoeuvreren op het industrieterrein.
Openbaar vervoer
Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk wordt niet bediend door openbaar vervoer (busvervoer), uitgezonderd buslijn 218 die rijdt tussen Zevenbergen en Moerdijk en het oostelijk deel van het industrieterrein via de Roode vaart passeert.
Fiets- en voetgangersvoorzieningen
Langs alle ontsluitingswegen op het Zeehaven- en Industrieterrein zijn vrijliggende fietspaden gelegen, gescheiden van de rijbaan (o.a. langs de Zuidelijke Randweg, Oostelijke Randweg, Westelijke Randweg, Chemieweg, Middenweg en Orionweg). Specifieke voetpaden zijn nauwelijks aanwezig, maar liggen ook niet voor de hand gezien de schaalgrootte van het industrieterrein.
Industrieterrein Moerdijk ligt aan het Hollands Diep. De haven van Moerdijk is toegankelijk voor zowel zeevaart als binnenvaart. Vanaf de Noordzee is de haven van Moerdijk bereikbaar voor zeeschepen via de Nieuwe Waterweg, Oude Maas, Dordtse Kil en Hollands Diep. De vaarweg vanaf Rotterdam is vrij van sluizen. De doorgaande vaarroute over het Hollands Diep is gelegen ten noorden van het speciedepot.
Binnenvaartschepen kunnen via een wijd vertakt vaarwegennet Moerdijk bereiken, via o.a. de Rijn, de Maas, de Schelde, het Volkerak, het Haringvliet, Markiezaatsmeer en diverse kanalen. De haven van Moerdijk is bereikbaar voor zeeschepen met een diepgang van 8,40 meter onder NAP in zoet water, in de Centrale Insteekhaven is dit 8,90 meter (afhankelijk van omstandigheden als onder andere getijde). De maximale hoogte van zeeschepen die naar Moerdijk varen, bedraagt 45 meter bij een waterpeil van NAP. De maximale lengte van zeeschepen bedraagt LOA 201,00 meter en een maximale breedte van 32 meter.
Havenvoorzieningen zijn gelegen langs het Hollands Diep en de vier insteekhavens: de Westelijke insteekhaven, de Centrale insteekhaven, de Oostelijke insteekhaven en de Insteekhaven Roode Vaart. Veel bedrijven maken gebruik van de ligging aan het water, niet alleen de bedrijven die direct aan de haven zijn gelegen, maar ook de bedrijven zuidelijke gelegen op het industrieterrein middels de aanwezige overslagfaciliteiten. Er bevinden zich anderzijds ook bedrijven op kadegebonden kavels, die geen gebruik maken van vervoer over water.
Het Zeehaven- en Industrieterrein is op het landelijke spoorwegennet aangesloten. De hoofdstamspoorlijn van het goederenspoor loopt vanaf het emplacement Lage Zwaluwe naar het industrieterrein en loopt op het industrieterrein langs de Zuidelijke Randweg tot aan het eind van de Westelijke Randweg. Vanaf de hoofdstamlijn is een aantal zijsporen parallel aan verkeerswegen gelegen die richting de bedrijven aan de havens lopen. Er bestaan plannen om het spoorlijnennet op het industrieterrein te optimaliseren (w.o. railservicecentrum). Daarnaast bestaan plannen om het spoorlijnennet mogelijk uit te breiden naar het nieuwe Logistieke Park Moerdijk (LPM) ten zuidoosten van Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk.
Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk is aangesloten op de Buisleidingenstraat Nederland van Rotterdam naar Antwerpen, die door de westrand van het plangebied loopt. Daarnaast zijn ten zuiden en ten oosten van het industrieterrein leidingenstroken geprojecteerd die onderdeel vormen van het geplande provinciale leidingenstrokennet. In het plangebied zelf liggen onder meer de volgende buisleidingen en leidingenstroken:
De buisleidingen en leidingenstroken zijn voornamelijk onder infrastructuur en langs bedrijfskavels gelegen. Het beheer van de gehele leidingenstraat is in handen van de Stichting Buisleidingenstraat Nederland.
Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk is omgeven door groene begeleidingszones. De zone bestaat uit beplante en niet-beplante stroken en dient als landschappelijke afscherming naar het open West-Brabantse landschap en als milieuhygiënische bufferzone naar de omliggende woonkerken.
Aan de oostzijde omvat deze groene 'lijst' het bosgebied van Moerdijk (De Appelzak), het moerasgebied ten oosten van de Roode Vaart en het bos bij Lochtenburg.
Aan de westzijde bevinden zich in de groenstrook een manege, een groepsgebouw van de scouting en een hondenschool.
Ten noorden van het industrieterrein ligt binnen het plangebied het natuurgebied de Sassenplaat in het Hollands Diep. Het beheer is gericht op het behoud van de natuurwetenschappelijke betekenis van het gebied, in het bijzonder als rust- en foerageergebied voor watervogels en ganzen en als leefgebied voor de Noordse woelmuis en kraamkamer voor diverse vissoorten.
Ten westen van de Sassenplaat heeft Rijkswaterstaat ten behoeve van overtollig slib in de afgelopen jaren een baggerspeciedepot aansluitend op de Sassenplaat aangelegd. Rijkswaterstaat is van plan het natuurgebied uit te breiden met 15 hectare om nog meer ruimte voor flora en fauna op de Sassenplaat te creëren.
Vanwege de complexiteit van de bestemmingsplanherziening is voorafgaand aan het opstellen van het bestemmingsplan een visiedocument opgesteld. In het visiedocument worden de belangrijkste keuzes gemaakt en vastgelegd. Vervolgens zijn de richtinggevende keuzes uit het visiedocument uitgewerkt in onderhavig plan. Het visiedocument is het resultaat van een integrale afweging op de diverse ruimtelijke keuzes op het industrieterrein. Het visiedocument is tot stand gekomen in drie werkstappen, gerelateerd aan drie deelvragen:
Het visiedocument is langs deze drie deelvragen opgebouwd. De keuzes in het visiedocument zijn vertaald in onderhavig bestemmingsplan. In dit hoofdstuk worden de verschillende uitgangspunten van het visiedocument en de betekenis voor onderhavig bestemmingsplan beschreven.
Gedurende de uitwerking van de visie naar een planologische regeling zijn er naar aanleiding van het incident bij Chemie-Pack lessen getrokken over (externe) veiligheid. Deze lessen zijn in dit bestemmingsplan toegevoegd aan de visie op het terrein en meegenomen in de vertaling naar een concrete juridisch-planologische regeling. De lessen en de regeling worden in paragraaf 4.5 nader toegelicht.
Vertrekpunt bij de herziening is dat het bestemmingsplan een duurzaam beheer en ontwikkeling (intensivering) van het industrieterrein mogelijk moet maken. Duurzaam betekent hierbij dat de ruimtelijke mogelijkheden voor de economische activiteiten in balans zijn met de omgeving. Met de woorden van de stuurgroep Duurzame Verbindingen Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk (DVM) de 'versterking van een economisch verantwoord vestigingsklimaat, verbetering van milieuprestaties en behoud en versterking van leefbaarheid en welzijn in de directe omgeving' (Meerjarenprogramma DVM 2011-2015).
Afwegingen voor de toekomst van het industrieterrein vinden dan ook plaats door een goede afstemming tussen ruimte, milieu en economie (of People, Planet en Profit). Hierbij wordt onder milieu behalve de milieuplanologische aspecten ook elementen van de 'onderste laag', zoals natuur, water en landschap verstaan.
Op hoofdlijnen zijn de onderzoeksthema's uit het visiedocument samen te vatten in de volgende 7 vragen.
De zeven sturende vragen vormen samen het speelveld waarop ruimtelijke toekomstkeuzes voor het industrieterrein worden gemaakt. Door aan elke vraag een invulling te geven, ontstaat een totaalvisie voor het gehele terrein. Hierbij is gebruik gemaakt van twee modellen die de bandbreedte van keuzevrijheid op de thema's inzichtelijk maken:
Model 1: Ruimte bieden (flexibiliteit)
De hoofdgedachte achter model 1 is dat het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk maximaal ingezet moet worden voor de opvang van (zoveel mogelijk) bedrijven, zodat uitbreidingen elders in de omgeving niet nodig zijn. Intensivering staat in dit model voor meer bebouwingsmogelijkheden en meer arbeidsplaatsen. Vanuit deze gedachte is het van belang om in het bestemmingsplan ruimte te bieden aan ondernemers en Havenbedrijf om in te spelen op marktontwikkelingen. Het model gaat inzake het bestemmingsplan uit van een globale, flexibele regeling die ruimte biedt aan de ontwikkelingen. Uit model 1 volgde dat de keuze voor flexibiliteit in het toestaan van economische activiteiten in combinatie met het inzetten van een fysieke intensiveringsopgave zou leiden tot een beperking van de milieuruimte voor zware bedrijven, de doelgroep waarvoor dit terrein juist bedoeld is. De voordelen van het model waren het intensiever benutten van het terrein (ook in termen van werkgelegenheid) en het economisch benutten van de groene zone. Deze voordelen wogen echter niet op tegen het verlies aan milieuruimte en het niet beschermen van aanwezige natuurwaarden.
Model 2: Potenties benutten (sturing)
De hoofdgedachte achter het model 'Potenties benutten' is dat Zeehaven- en Industrieterrein een uniek vestigingsklimaat biedt, waar bedrijven zich kunnen vestigen die op steeds minder plekken in Brabant terecht kunnen. Doelstelling van het model is het industrieterrein juist voor deze bedrijven geschikt te maken/ te laten blijven (en dus ook dat deze ruimte niet ingenomen wordt door bedrijven die elders wel terecht kunnen). Voor het bestemmingsplan betekent dit, dat gestuurd wordt op vestiging van grootschalige bedrijven met behoefte aan milieuruimte en diep vaarwater. De thematisering van het Havenbedrijf en de zonering in het kader van externe veiligheid vormen het vertrekpunt voor een stringente thematisering (zie figuur 4.1).
In dit model stuurt het bestemmingsplan actief op vestiging van de meest passende economische activiteiten en optimaal gebruik van de aanwezige faciliteiten. Het grootste voordeel van model 2 is dat de kernkwaliteiten van het industrieterrein ten volle worden benut en dat natuurwaarden in de groene begeleidingszone een goede bescherming krijgen. Nadelen van dit model zijn ten eerste het stringente vestigingsklimaat, die het inspelen op veranderende marktontwikkelingen bemoeilijkt met het risico op leegstand of de noodzaak tot een spoedige herziening van het bestemmingsplan. Ten tweede kan het specifiek bestemmen van deelgebieden volgens een functioneel profiel een grootschalige verplaatsingsoperatie tot gevolg hebben van bestaande bedrijven die niet in het profiel passen. Dit kan (ook voor de gemeente) omvangrijke financiële consequenties hebben.
Figuur 4.1: potenties benutten (het Tradepark en het baggerspeciedepot nog niet opgenomen)
Van modellen naar visie
Op basis van de twee modellen constateerde de projectgroep en de klankbordgroep, dat het model 'Potenties benutten' een ideaalbeeld schetst op basis van huidige denkbeelden over duurzame ontwikkeling. Een duidelijke thematisering gerelateerd aan het benutten van de kwaliteiten van het industrieterrein (multimodaliteit, milieuruimte en grote kavels), is een wens van alle partijen, zeker wanneer dit op een zorgvuldige wijze in relatie met de omgeving wordt uitgewerkt. De discussie was niet zozeer wat het toekomstbeeld moest zijn, maar welke instrumenten hiervoor het meest bruikbaar zijn en voor welke onderwerpen stringente regelgeving wenselijk is. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan ongewenste ontwikkelingen tegen houdt en gewenste ontwikkelingen mogelijk maakt, maar niet oplegt.
Concreet leidde dit tot de volgende richtinggevende keuzes voor de visie:
De hoofdlijn van de visie voor het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk is tweeledig:
Dit betekent dat het bestemmingsplan ontwikkelingen moet tegengaan, die de ontwikkelingsmogelijkheden van deze bedrijven belemmeren, waarbij de thematische deelparken en de zonering voor externe veiligheid de bouwstenen vormen. Tegelijkertijd moet het bestemmingsplan niet resulteren in een strak keurslijf, waardoor Havenbedrijf en bedrijfsleven niet meer kunnen inspelen op veranderende marktomstandigheden en macro-economische ontwikkelingen. De leidraad voor het bestemmingsplan is de volgende benadering in 3 stappen:
Thematisering van het industrieterrein
De thematisering in deelparken wordt niet in functionele zin vastgelegd in het bestemmingsplan, vanuit het oogpunt van flexibiliteit. Daarnaast beschikt het Havenbedrijf over andere (meer flexibele) instrumenten (erfpacht, uitgifte) om een goede segmentering op het industrieterrein mogelijk te maken.
Stimuleren industriële ecologie
Het stimuleren van industriële ecologie en duurzaamheid vindt niet plaats via actieve clustering van sectoren. Wel zal het bestemmingsplan mogelijkheden bieden voor voorzieningen in het kader van industriële ecologie, zoals buisleiding, decentrale elektriciteitscentrales, etc.
Uitwerking intensief ruimtegebruik
In het bestemmingsplan zijn mogelijkheden opgenomen voor intensief en meervoudig ruimtegebruik (zoals ondergronds bouwen of parkeren op gebouwen). Hierbij wordt aansluiting gezocht bij het hoofdthema van de provinciale structuurvisie: 'zorgvuldig ruimtegebruik'. Wel kent het gebied een beperking vanuit de externe veiligheid. Met een gebiedsaanduiding is het gebied qua externe veiligheid verdeeld in zes zones waar vanuit externe veiligheid beperkingen worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Vastleggen nieuwe ontsluitingsstructuren
Bestaande buisleidingen en spoorwegen worden bestemd, inclusief de benodigde contouren. Omdat momenteel de plannen voor optimalisatie van het spoorlijnnet nog onbekend zijn, zal binnen de bedrijfsbestemming de mogelijkheid worden opgenomen voor nieuwe spoorlijnen ten behoeve van de bedrijfsbestemming.
Stedelijke functies in de groene begeleidingszone
Nieuwe stedelijke functies in de groene begeleidingszone zijn in principe niet toegestaan, maar kunnen via een afwijking worden toegestaan mits deze geen afbreuk doen aan de functie van groene buffer en de aanwezige natuurwaarden. Dit is een ruimtelijke vertaling vanuit de beoogde balans tussen people, planet en profit, waardoor conflicterende locaties worden voorkomen, zorgvuldig ruimtegebruik en juiste functies op de juiste plek.
Binnen het plangebied worden uitsluitend de bestaande functies bestemd.
Vastleggen natuurwaarden
Voor het Natuurnetwerk Nederland gebied ten westen (richting Klundert) en ten oosten (De Appelzak) worden beschermingsregimes opgenomen in het bestemmingsplan. Vanwege de nog onduidelijke toekomst van het gebied rond de Roode Vaart wordt in dit bestemmingsplan volstaan met het conserverend bestemmen van de huidige invulling (landbouw en bedrijven).
Milieuplanologische vraagstukken
De zonering voor externe veiligheid en de bestaande inwaartse zonering vormen de milieuplanologische onderleggers voor het bestemmingsplan. Uitgangspunt hierbij is dat de intensiveringsopgave de leefomgeving zo min mogelijk aantast.
Vertaling naar het bestemmingsplan
De keuzes in het visiedocument worden, zoals reeds vermeld, waar ruimtelijk relevant en voldoende concreet vertaald in onderhavig bestemmingsplan. Vanuit het visiedocument dient dit te gebeuren binnen de genoemde uitgangspunten.
Het industrieterrein is op dezelfde wijze 'inwaarts gezoneerd' zoals is bepaald na de 6e herziening Industrieterrein Moerdijk 1993. In de bestemmingen industrieterrein 1, 2 en 3 is onderscheid aangebracht in toegelaten milieucategorieën. Hierbij is de bestaande thematisering overgenomen, maar deze blijft flexibel van aard. Door deze zonering worden de ‘zwaarste’ functies geconcentreerd in het midden van het terrein en neemt de milieudruk naar buiten toe af. Ook het clusteren van de gelijksoortige bedrijven levert voordeel op voor het zoneren van de milieuaspecten (de People) kant, maar zeker ook voordelen voor de profit kant. Bedrijven kunnen immers profiteren van elkaars nabijheid en reststromen.
Inwaartse zonering betekent in deze zin ook een stolp zetten over het terrein om hiermee de grenzen van de huidige mileukaders niet verder uit te breiden richting bijvoorbeeld de omliggende woonkernen. Een voorbeeld is de geluidszone, deze wordt niet uitgebreid ten opzichte van de bestaande zone. Wel wordt de zone intensiever benut zonder dat dit de zonegrens overschrijd.
Nieuw op dat vlak is het aangebrachte onderscheid op grond van externe veiligheid. Het industrieterrein is onderverdeeld in zes zones, waarbij onderscheid is aangebracht op het toelaten van risicovolle inrichtingen en gebouwen waar veel mensen verblijven. Op een groot deel van het middenterrein zijn risicovolle inrichtingen toegelaten (zone 1 en 2), maar zijn ook gebouwen waar veel mensen verblijven uitgesloten. In zone 3, een randzone, zijn uitsluitend nieuwe risicovolle activiteiten toegestaan als het ondergeschikte activiteiten van de bedrijfsvoering betreft zoals ammoniakkoelinstallaties. In zone 4 (o.a. het Voorzieningencentrum en ook een randzone) zijn geen nieuwe risicovolle inrichtingen toegestaan. In paragraaf 5.2 is de hele externe veiligheidsfilosofie uiteengezet.
Er wordt nog steeds veel mogelijkheid gegeven voor de intensivering van het terrein door de flexibele bestemmingslegging, echter wel, zoals gezegd, binnen de bestaande milieukaders. Het is evenwel mogelijk de huidige bebouwingsmogelijkheden op te rekken met een bebouwingspercentage van 5 %.
Er worden voldoende mogelijkheden opgenomen om buisleidingen en spoorrails aan te leggen, dit om duurzaam vervoer van goederen te stimuleren. Ook het bieden van voldoende aanlegplaatsen, niet beperkt binnen de bestemmingen, draagt hier aan bij. De komst van het LPM maakt deze vormen van vervoer extra aantrekkelijk voor bedrijven op één van beide terreinen.
In het bestemmingsplan zijn de groene begeleidingszone, de natuur- en bosgebieden robuust verankert door een directe bestemming. Tevens is met een aanduiding een zone aangegeven waarbinnen invulling gegeven kan worden aan de ecologische verbindingszone. Dit conform de Verordening ruimte 2014. Binnen de groene zone worden ook fiets- en wandelpaden planologisch mogelijk gemaakt. Hiermee wordt de bufferfunctie verder versterkt. Alhoewel de golfbaanontwikkeling buiten het bestemmingsplangebied valt is ook deze ontwikkeling een versterking van de groene buffer rond het Zeehaven- en Industrieterrein.
De richting van keuzes een juiste verankering van externe veiligheid binnen het bestemmingsplan Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk was begin 2011 voor het belangrijkste deel gekozen. Op 5 januari 2011 voltrok zich op het Zeehaven- en Industrieterrein het incident bij het bedrijf Chemie-Pack. Hierdoor kwam veiligheid nog prominenter in beeld, zeker in relatie tot deze bestemmingsplanherziening waar de gemeente Moerdijk en haar (veiligheids)partners volop mee bezig waren. Gedurende de eerste maanden van 2011 rees dan ook de vraag, welke lessen er uit het incident bij Chemie-Pack konden trekken, en welke daarvan van ruimtelijke aard waren zodat deze vastgelegd kunnen worden in het bestemmingsplan. In 2011 en begin 2012 heeft de werkgroep externe veiligheid voor dit bestemmingsplan (‘Bevi-werkgroep’) de leerpunten uit het incident nadrukkelijk naast de al gekozen richting gelegd. Hiervoor zijn ook de diverse externe onderzoeksrapporten, zoals bijvoorbeeld van de Onderzoeksraad voor Veiligheid, als uitgangspunt gehanteerd.
Dit heeft voor dit bestemmingsplan niet tot koerswijziging in de ruimtelijke keuzes ten aanzien van externe veiligheid geleid. De getrokken lessen zijn eerder een bevestiging van de juistheid van de gekozen koers ten aanzien van:
Naast de bevestiging van de gemaakte keuzes, heeft het incident ook geleid tot een versnelling van maatregelen die getroffen dienen te worden voor de verbetering van de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid in het gebied.
Binnen de generieke en flexibele opzet van het bestemmingsplan heeft het incident bij Chemie-Pack wel voor meer aandacht gezorgd voor de veiligheid op perceelsniveau en voor de mogelijkheden tot het ontvluchten van deelgebieden. Ten aanzien hiervan is een aantal concrete maatregelen in de bestemmingen doorgevoerd voor het nog te realiseren gebied, de voormalige Shell-reserves. Deze maatregelen zijn zoal:
In dit plan zijn enkel alleen die lessen meegenomen die een ruimtelijke weerslag hebben, tenslotte regelt een bestemmingsplan alleen het ruimtegebruik. Ook de verdeling van ruimtelijke maatregelen is niet hard, een bestemmingsplan regelt namelijk niet rechtstreeks de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid. Deze onderwerpen vormen echter wel wel een belangrijk onderdeel van de groepsrisicoverantwoording die gekoppeld is aan de vaststelling van een bestemmingsplan. De andere getrokken lessen, die geen ruimtelijke weerslag hebben, worden meegenomen in de Nota Fysieke Veiligheid van de gemeente Moerdijk. Daarnaast zijn reeds een aantal lessen toegepast, bij voorbeeld wat handhaving betreft.
In paragraaf 5.2 en bijlage 1 wordt nader ingegaan op de gemaakte keuzes op het gebied van externe veiligheid.
In 2011 hebben de gemeenten in West-Brabant een bod gedaan aan de provincie en het Rijk voor het realiseren van 200 MW extra aan windenergie in 2020. In de door de gemeenteraad vastgestelde structuurvisie Moerdijk 2030 staat het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk aangemerkt als zoekgebied windenergie (zie figuur 2.7) en het college van Moerdijk heeft het terrein, naast andere locaties, opgenomen in haar bijdrage aan het regionale bod. Op 16 januari 2014 is de Notitie windenergie gemeente Moerdijk 2013 - 2030 vastgesteld, zie paragraaf 2.3.8. Deze notitie is de basis voor het windenergiebeleid.
Het terrein vormt, gelet op de functie en bouwmogelijkheden, een logische plaats voor een dergelijke vorm van duurzame energie. Hiermee is deze keuze voor deze nieuwe functie ruimtelijk te verantwoorden, inpasbaar en bestuurlijk gedragen. Bij de vaststelling van de structuurvisie is gesteld dat de zoeklocaties windenergie definitief bekrachtigd wordt via het spoor van de paraplunota leefomgeving.
In de balans tussen de drie P’s levert het scheppen van (planologische) mogelijkheden voor windturbines een positieve balans op voor de Planet-kant. Door het oprichten van windturbines kunnen emissies vermeden worden en verduurzaamd de energieproductie. Echter aan de Profit-kant van de balans zijn er nadelen aan het oprichten van turbines, namelijk de turbines kunnen het gebruik van eigen of buurpercelen hinderen. Om de balans te vinden tussen beide aspecten is er in dit verband gekozen om de mogelijkheden voor turbines in het openbaar gebied op het Zeehaven- en Industrieterrein te onderzoeken. Nuon heeft hiervoor in 2011 reeds een verkennend onderzoek voor uitgevoerd en op basis daarvan is een afzonderlijke ruimtelijke procedure doorlopen voor het realiseren van zeven windturbines aan de Westelijke Randweg en de Zuidelijke Randweg. Dit heeft geresulteerd in bestemmingsplan 'Windpark Industrieterrein Moerdijk', vastgesteld op 12 januari 2017.
Tot begin 2014 is de windturbineontwikkeling samen opgelopen met het onderhavige bestemmingsplan Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk en de daarbij behorende milieueffectrapportage. De ontwikkeling van het windpark was opgenomen in de destijds opgestelde stukken. Ook is in het advies van de Commissie voor de milieueffectrapportage d.d. 19 juli 2012 over het op te stellen MER voor het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk al rekening gehouden met het windpark. Op 14 januari 2014 heeft de gemeente ingestemd met een principeverzoek van Nuon waarin de gemeente gevraagd werd mee te werken aan het in procedure brengen van een separaat bestemmingsplan voor Windpark Moerdijk. Op het moment van schrijven van onderhavig bestemmingsplan is bestemmingsplan Windpark Industrieterrein Moerdijk nog niet onherroepelijk en daarmee niet opgenomen in onderhavig bestemmingsplan. Bij plantoetsing op gronden van bestemmingsplan Windpark Industrieterrein Moerdijk dient dus specifiek gekeken te worden naar het bestemmingsplan Windpark Industrieterrein Moerdijk.
Als gevolg van ruimtelijke beperkingen, zoals de ligging van bestaande en geprojecteerde bebouwing, wegen, radar, kabels en leidingen en daarbij behorende beschermingszones is tijdens de onderzoeksfase de conclusie getrokken dat alleen de oostzijde van het industrieterrein onvoldoende mogelijkheden biedt om een windpark te ontwikkelen. Er zijn, rekening houdend met de beperkingen, maximaal zeven windturbines inpasbaar. De locaties van de turbines zijn weergegeven in figuur 4.2.
Figuur 4.2 Locaties windturbines Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk
In het plangebied bevinden zich momenteel reeds drie windturbines, in figuur 4.2 weergeven als paarse stippen, deze zijn positief bestemd. Het is bij de gemeente bekend dat diverse bedrijven en perceelseigenaren plannen hebben om turbines op eigen terrein te plaatsen. Gelet op de concreetheid van de initiatieven en de bijbehorende onderzoeksverplichtingen is het niet mogelijk gebleken hier een uniforme en adequate regeling voor op te nemen in dit plan. Daarom worden losse initiatieven op hun eigen merites beoordeeld en per geval bekeken. Hierbij geldt ook weer dat zittende of toekomstige bedrijven niet beperkt mogen worden door windturbines van derden.
Radarbeelden
Het zeehaven- en industrieterrein Moerdijk is deels gelegen in de radarzone van vliegbasis Woensdrecht. Voor windturbines, die in het radarverstoringsgebied zijn gelegen en hoger zijn dan 113 meter dient een radardefensietoets te worden uitgevoerd. In overleg met Defensie is, ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan Windpark industrieterrein Moerdijk geconstateerd dat het nog niet mogelijk is om de radardefensietoets uit te voeren, omdat de turbinetypen van het voornemen nog niet bekend zijn. Dat geldt ook voor eventuele nieuwe initiatieven. Daarom is in de planregels van het bestemmingsplan opgenomen dat windturbines hoger dan 113 meter alleen gebouwd mogen worden indien eerst voldaan is aan de defensieradartoets. De verwachting is overigens dat er geen verstoring zal plaatsvinden van radars van Defensie.
Ruimtelijke ordening en milieu zijn twee beleidsvelden die met elkaar te maken hebben, rekening met elkaar moeten houden en elkaar kunnen versterken. Het gemeenschappelijke doel dat aan beide beleidsvelden ten grondslag ligt, is het creëren van een goede kwaliteit van het leefmilieu (de omgevingskwaliteit). Om dit te bereiken geldt voor het bestemmingsplan dat toetsing plaats dient te vinden aan diverse omgevingsaspecten, zoals geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, natuur en water. Dit sluit aan op de beoogde balans tussen people, planet en profit. Aangezien voorliggend bestemmingsplan overwegend conserverend van aard is, zijn de milieuaspecten reeds in eerdere trajecten onderzocht en kan volstaan worden met een beperkte milieuparagraaf.
Echter, is vanwege enkele ontwikkelingen sprake van een noodzaak om wel uitgebreide milieuonderzoeken uit te voeren, te weten:
Er is reeds een aantal onderzoeken uitgevoerd, zoals geluid, en luchtkwaliteit, maar deze worden in het kader van de m.e.r.-procedure verder aangescherpt c.q. aangevuld. Hieronder zijn de conclusies van de uitgevoerde onderzoeken weergegeven.
In deze paragraaf wordt het uitgebreide onderzoek naar verbetering van de externe veiligheid op het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk verkort weergegeven, in bijlage 1 treft u de hele rapportage met de bijbehorende bijlagen in bijlage 2. Dit onderzoek gaat over de relatie tussen ruimtelijke ordening en externe veiligheid op het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk.
In en om Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk vindt veel opslag, verwerking en vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Conform desbetreffende wet- en regelgeving is door gemeente Moerdijk uitvoerig aandacht besteed aan het aspect externe veiligheid. Voor de normering van de externe veiligheid worden onder meer de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico gebruikt.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die 24 uur per dag op die plaats aanwezig is. In het plangebied bevinden zich geen knelpunten ten aanzien van het plaatsgebonden risico.
Groepsrisico
Waar het plaatsgebonden risico zich richt op de kans dat een individueel persoon slachtoffer wordt, richt het groepsrisico (GR) zich op de kans dat groepen personen slachtoffer kunnen worden van een incident met gevaarlijke stoffen.
Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk met al haar risicobronnen is in het verleden, na uitgebreide planologische afweging, bewust op deze locatie ontwikkeld. Het is een bewuste keuze risicovolle activiteiten op deze locatie te ontwikkelen, mede vanuit externe veiligheidsoogpunt omdat andere industrieterreinen op dichter bevolkte locaties worden ontlast.
Hoogte van het groepsrisico
In en rond het plangebied bevinden zich tientallen risicobronnen. Omdat personendichtheden op het industrieterrein laag zijn, zijn de groepsrisico's van alle afzonderlijke risicobronnen eveneens laag. Het groepsrisico van één risicobron overschrijdt de oriëntatiewaarde. Omdat het onderhavige bestemmingsplan geen hogere personendichtheden toestaat dan het vorige, ontstaat hierdoor ook geen toename van het groepsrisico. Groepsrisicoberekeningen van afzonderlijke risicobronnen leveren echter slechts een beperkt beeld van het risico. Het is de (niet te kwantificeren) cumulatie van de vele risicobronnen samen die het risicoprofiel van het Zeehaven- en industrieterrein bepaalt.
Veiligheidsmaatregelen
Om bovenstaande reden zijn op het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk maatregelen genomen om de veiligheid te verbeteren/borgen. Met het nieuwe bestemmingsplan worden latente saneringssituaties voorkomen en wordt de omvang van het groepsrisico beheerst door hoge personendichtheden te voorkomen. Onder risicovolle inrichtingen worden, naast Bevi-bedrijven ook andere bedrijven verstaan die een relevant risico kunnen veroorzaken.
De veiligheidsmaatregelen die geborgd worden in onderhavig bestemmingsplan zijn:
Externe zonering
Rond het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk wordt een buffer in acht genomen tussen de industrie en de omgeving. Deze wordt als afdoende beschouwd om op effectieve afstand van het industrieterrein Moerdijk in gebouwen te kunnen schuilen in geval van een calamiteit.
Artikel 14-Bevi-zone
Rondom het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk wordt een artikel 14 Bevi-zone vastgesteld. Het Bevi biedt via artikel 14 de mogelijkheid om rondom industriegebieden, waarop in het Bevi aangewezen risicobedrijven aanwezig zijn, een zone vast te stellen die tenminste de cumulatieve 10-6-contour van deze bedrijven omvat. De toetsing van het plaatsgebonden risico vindt dan plaats op de zonegrens en niet op individuele objecten of bestemmingen binnen de zone.
In bijlage 1 van de toelichting is beschreven dat de bedrijven op het industrieterrein een functionele relatie met het terrein hebben. Hierdoor blijft binnen het industrieterrein een diversiteit aan bedrijven mogelijk.
Interne zonering en beperken personendichtheid
Er is voor het industrieterrein een interne zonering vastgesteld. Hierdoor wordt gestuurd op de locatie waar risicovolle bedrijven zich kunnen ontwikkelen. Het accent voor de ontwikkeling van risicovolle bedrijven ligt bij zone 1. (rood).
Figuur 5.1: Interne zonering risicovolle inrichtingen en kwetsbare objecten
Daarnaast wordt, ter beheersing van het groepsrisico, binnen de zones ook gestuurd op de ontwikkeling van de personendichtheid. De systematiek hiervoor is beschreven in bijlage 5 van het externe veiligheidsrapport (en opgenomen in bijlage 2 bij dit bestemmingsplan).
Zone 5a is een deel van de groenstrook waar zich accommodaties voor een scoutingvereniging, een manege en een hondenschool bevinden. Indien hier vergelijkbare nieuwe ontwikkelingen gewenst zijn kan hier eventueel buitenplanse de afweging gemaakt worden deze functies alsnog toe te staan, mits een motivatie wordt aangeleverd ten aanzien van zelfredzaamheid, het aantal personen waarvoor de voorziening bedoeld is en de aansluiting van de voorziening op het alarmeringssysteem van het industrieterrein.
De maatregelen zijn per zone weergegeven in tabel 5.1, de tabel bevat de volgende onderdelen:
De tabellen a en b dienen in relatie met de toelichting (c) te worden gelezen.
Tabel 5.1 a: Restrictiebeleid risicovolle inrichtingen
Tabel 5.1 b: Restrictiebeleid te beschermen objecten
Tabel 5.1 c: Toelichting bij tabel 5.1 a en b.
Buisleidingen
Op het industrieterrein is een groot aantal ondergrondse buisleidingen aanwezig die vallen onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Langs het industrieterrein is de buisleidingstraat gelegen. Deze leidingen voldoen aan de normstelling voor het plaatsgebondevn risico en langs deze leidingen is een belemmeringenstrook opgenomen waarbinnen ongewenste bouwactiviteiten worden voorkomen.
Overige veiligheidsmaatregelen
In bijlage 1 zijn meerdere veiligheidsmaatregelen beschreven. Deze maatregelen hebben veelal hun eigen juridische of beleidsmatige basis, hoeven niet in het bestemmingsplan verankerd te worden, maar leveren wel een relevante bijdrage aan de veiligheid. Een relevant voorbeeld is het zelfredzaamheidsplan.
Conclusie
Er wordt voldaan aan de wettelijke eisen voor het plaatsgebonden risico. Ten behoeve van de verantwoording van het groepsrisico zijn in een brede projectgroep (gemeente, provincie, milieudienst, havenbedrijf Moerdijk, veiligheidsregio en bedrijvenkring) veiligheidsmaatregelen samengesteld.
Wet- en regelgeving en beleid
Voor het aspect geluidhinder is de Wet geluidhinder (Wgh) het wettelijke kader. In deze wet is onder ander vastgelegd welke geluidsniveaus op de gevel van woningen maximaal toelaatbaar zijn. Verder is in de Wgh vastgelegd op welke wijze ontheffing kan worden verkregen bij overschrijding van bepaalde waarden.
In onderhavige situatie zijn het industrielawaai (geluidgezoneerd terrein), het wegverkeerslawaai (A17 en overige wegen), het spoorwegverkeer (de spoorwegen op het terrein) en het scheepvaartlawaai (het Hollandsch Diep en de insteekhavens) relevant.
Referentiesituatie / Geluidzonering / Geluidbeheerplan / Inpassingsplan Geluid
De referentiesituatie voor geluid bestaat uit de bestaande situatie en ontwikkelingen op het ZIT Moerdijk zelf (binnen de kaders van het vigerende bestemmingsplan en de geluidzone, zie hieronder) en de ontwikkelingen daarbuiten (onder andere ontwikkeling van het LPM en ontwikkeling van de windturbines).
In het MER is de geluidbelasting in de referentiesituatie in beeld gebracht, voor de geluidbronnen afzonderlijk en cumulatief. Het niet eenvoudig en eenduidig de referentiesituatie van het industrieterrein te voorspellen. Deze ontwikkeling is namelijk afhankelijk van wat individuele (reeds aanwezige) bedrijven gaan doen en welke bedrijven zich nog zullen vestigen.
Wel duidelijk is dat de maximale geluidbelasting op basis van de vigerende ruimtelijke plannen zal inhouden dat de geluidbelasting overal kan worden 'opgevuld' tot de vigerende grenswaarden en de vigerende geluidzone (zie hieronder). De geluidsituatie van het ZIT Moerdijk (de maximale geluidbelasting als gevolg van het industrielawaai van de bedrijvigheid op het terrein) wordt gereguleerd en begrensd door de geluidzone en de grenswaarden voor de geluidbelasting bij woningen. Het nu vast te stellen bestemmingsplan brengt daarin geen verandering.
Rondom het industrieterrein is een geluidzone vastgesteld (zie figuur 5.2). Deze zone begrenst het gebied waarbuiten het cumulatieve geluidsniveau ten gevolge van bedrijvigheid op het industrieterrein lager dan 50 dB(A) moet zijn. De geluidzone zelf is in het verleden vastgesteld en verandert niet ten gevolge van dit bestemmingsplan. De geluidzone ligt, behoudens een zeer klein deel in het zuiden en oosten van het plangebied, buiten de begrenzingen van het bestemmingsplan.
Figuur 5.2 Overzicht gezoneerd terrein en ligging zone ( 50 dB(A)
Voor het ZIT Moerdijk zelf wordt de maximale geluidsituatie (invulling van de restgronden conform het vigerende bestemmingsplan) ingeperkt door de geluidzone. In theorie kan de maximale geluidbelasting door industrielawaai (IL) oplopen tot een situatie waarbij op de zonepunten de geluidruimte is opgevuld en ook bij de woningen de grenswaarde is bereikt. Dat 'opvullen' kan het gevolg zijn van meer geluid vanaf de reeds ingevulde kavels en geluid afkomstig van het invullen van momenteel nog braakliggende kavels.
Dat buiten de geluidzone, bijvoorbeeld ten gevolge van de komst van nieuwe bedrijven, geen overschrijding van de geluidnormen plaatsvindt wordt bewaakt via een geluidbeheerplan. In het geluidbeheerplan is de geluidemissie van bestaande bedrijven opgenomen alsmede geluidcapaciteit van nog uit te geven percelen. Met deze geluidcapaciteit kunnen de bestemmingen zoals in dit plan zijn toegedeeld, worden ingevuld.
Voor het zorgvuldig omgaan met de beschikbare geluidruimte en het zo veel mogelijk beperken van de geluidbelasting in de omgeving wordt gewerkt aan een inpassingsplan geluid voor het ZIT Moerdijk. Dit als experiment in het kader van de Crisis- en Herstelwet.
Voor de woningen binnen de invloedsfeer van zowel het ZIT Moerdijk als het LPM is in die situatie (gezien de grenswaarden voor de betreffende woningen) de invloed van het ZIT Moerdijk maatgevend voor de gecumuleerde belasting door IL. Dit komt doordat de grenswaarden voor de betreffende woningen (in relatie tot het ZIT Moerdijk) duidelijk hoger zijn dan de geluidbelasting door IL op die woningen door het LPM.
Akoestisch onderzoek
In het kader van het MER, de aanvulling op het MER en de reactie op het toetsingsadvies van de Commissie m.e.r. (bijlagen bij de toelichting) is akoestisch onderzoek verricht (DPA Cauberg Huygen, december 2017, bijlage 13 bij de toelichting) naar de geluideffecten van verdere invulling van het industrieterrein. Hierbij zijn diverse scenario's doorgerekend.
Industrielawaai
Als gevolg van de invulling van de restgronden neemt het industrielawaai enigszins toe. De geluidzone van het industrieterrein en daarmee de beperking van toename van geluid blijft echter ongewijzigd. Er is sprake van een toename in industrielawaai van gemiddeld 2,5 tot maximaal 6,5 dB(A) op de beschouwde gevoelige bestemmingen in de omgeving aanwezige woningen/ woonkernen. De geluidbelasting door IL varieert tussen 50 en 59 dB (A). De geluidbelasting door IL ligt voor bijna alle woningen onder de toetswaarde van 50 of 55 dB(A). Voor drie locaties is sprake van een hogere geluidbelasting, maar dit betreft woningenbestemmingen die vervallen. Uit de akoestische berekening blijkt dat het vullen van het bedrijventerrein mogelijk is en tevens te voldoen aan de grenswaarden voor geluid. De geluidruimte is derhalve geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.
Figuur 5.3 Geluidbelasting door Industrielawaai (IL) op de beschouwde gevoelige bestemmingen rond
het plangebied. De getoonde scenario's zijn beschreven in de aanvulling bij het MER. De gele lijn
representeert de situatie waarin het gehele plangebied is gevuld met bedrijvigheid. Deze lijn lig overal
onder de grenswaarde (rode stippellijn). De drie meest rechtse punten hebben betrekken op
woonbestemmingen die vervallen
Wegverkeerslawaai
Er is sprake van enige toename in wegverkeerslawaai (0,5 en 2 dB) op de in de omgeving aanwezige woningen/ woonkernen. De geluidbelasting door wegverkeer varieert tussen de 21 en 44 dB. Alle geluidbelastingen liggen beneden de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai van 48 dB.
Railverkeerslawaai
Er is sprake van enige toename in railverkeerslawaai op de in de omgeving aanwezige woningen/ woonkernen De geluidbelasting door railverkeer varieert tussen de 23 en 54 dB, beneden de voorkeurs-grenswaarde voor railverkeerslawaai van 55 dB.
Scheepvaartlawaai
De toename in scheepvaartlawaai op de in de omgeving aanwezige woningen/ woonkernen bedraagt tussen 0,5 en 4 dB. De geluidbelasting varieert tussen de 30 en 41 dB. Alle geluidbelastingen liggen beneden de richtwaarde voor scheepvaartlawaai van 45 dB.
Cumulatie geluid
De berekende toename van de gecumuleerde geluidbelasting Lcum van het voornemen op maat-gevende woningen bedraagt tussen 0 en 6 dB. De berekende gecumuleerde geluid-belasting Lcum in dB als gevolg van het voornemen op maatgevende woningen ligt tussen 48 dB en 58 dB. De hoogst berekende gecumuleerde geluidbelasting van 58 dB is berekend op de Koekoekendijk 10.
Industrielawaai en wegverkeerslawaai zijn maatgevend voor de gecumuleerde geluidbelasting. Alleen voor bestemmingen direct nabij het spoor levert spoorlawaai een relevante bijdrage aan de cumulatieve geluidbelasting.
Figuur 5.4 Cumulatieve geluidbelasting (Lcum) en de bijdragen van de afzonderlijke geluidsoorten
Uit de constateringen uit de milieuonderzoeken bij het PIP LPM kan worden afgeleid dat het niet nodig is om voor industrielawaai de effecten van het ZIM en het LPM gecumuleerd te beschouwen. De geluidemissie (IL) van de bedrijvigheid op het LPM is beperkt en vooral van belang voor gevoelige bestemmingen in de directe omgeving van het LPM. Voor de punten die relevant zijn voor de beoordeling van de effecten van het ZIM is de bijdrage van het LPM op de geluidbelasting klein.
Op basis van het bodembeheersplan is de bodemkwaliteit van het plangebied vastgesteld. In het bodembeheerplan is onder andere de visie van de gemeente met betrekking tot het beheer en de bescherming van de bodem uitgewerkt. In relatie daarmee is bovendien de wisselwerking tussen bodembeheer en ruimtelijke ordening beschreven.
In het bodembeheersplan is aangegeven waar als gevolg van natuurlijke afzettingen dan wel door menselijk ingrijpen verontreinigingen op regionale schaal voorkomen. De diffuse bodemkwaliteit van het industrieterrein is klasse industrie en is geschikt voor het toegestane gebruik. De diffuse bodemkwaliteit is de kwaliteit die van nature aanwezig is of veroorzaakt is door decennia lang menselijk handelen. Wel zijn er enkele gevallen van ernstige dan wel zeer ernstige en urgente lokale bodemverontreiniging in het gebied aanwezig. Lokale bodemverontreinigingen zijn bron- of punt verontreinigingen die van verschillende oorsprong kunnen zijn. De verontreinigingen kunnen bijvoorbeeld veroorzaakt zijn door bedrijfsmatige activiteiten of door calamiteiten.
Aangegeven is dat deze locaties niet nader onderzocht hoeven te worden omdat het bestemmingsplan overwegend een conserverend karakter heeft. De bestaande bestemmingen, bebouwing en functies in het gebied worden grotendeels gehandhaafd en overeenkomstig de huidige situatie geregeld in het bestemmingsplan. Er is geen sprake van nieuwbouw en er bestaat geen noodzaak om bodemonderzoek uit te voeren, naast de onderzoeken die reeds zijn uitgevoerd voor Chemie-Pack.
Als gevolg van de brand bij Chemie-Pack zijn hoeveelheden chemicaliën en bluswater, verontreinigd met chemicaliën, verspreid in de omgeving van Chemie-Pack. Als gevolg van dit ongewone voorval is de bodem van Chemie-Pack en omgeving aangetast met verontreinigende stoffen. Het betreft een cocktail van chemicaliën. Doelstelling van de grond- en grondwatersanering (hierna: ”bodemsanering”) is het zoveel redelijkerwijs mogelijk ongedaan maken van de gevolgen van de brand (ongewoon voorval). De beoogde eindsituatie voor de bodem is het bereiken van een stabiele eindsituatie in de bodem, waarbij geen onaanvaardbare risico’s meer aanwezig zijn voor mens, milieu en verspreiding van de door de brand ontstane verontreinigingen. Hierdoor kan het terrein in gebruik blijven voor industrie.
Wet- en regelgeving en beleid
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm), ook wel de Wet luchtkwaliteit genoemd, vormt de kapstok voor de Nederlandse wet- en regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. Hierin is geregeld dat bij een besluit het bestuursorgaan rekening houdt met de luchtkwaliteit. Daarbij is toetsing aan de grenswaarden van belang.
Het project is niet opgenomen in het (onlangs verlengde) Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
De beoordeling van de luchtkwaliteit vindt plaats op basis van de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 en het zogeheten Toepasbaarheidsbeginsel en blootstellingscriterium. Dit laatste houdt in dat de luchtkwaliteit alleen hoeft te worden beoordeeld op plaatsen waar significante blootstelling van mensen plaatsvindt.
Grenswaarden
De (Europese) grenswaarden voor de concentraties van luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht zijn vastgelegd in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Deze grenswaarden zijn gericht op de bescherming van de gezondheid van mensen en dienen op voorgeschreven data te zijn bereikt. De grenswaarden voor de NO2- en PM10- en PM2,5-concentraties zijn in tabel 5.2 weergegeven.
Tabel 5.2: Overzicht grenswaarden luchtverontreinigende stoffen
De grenswaarden vertegenwoordigen het niveau waaronder geen onacceptabele gezondheidseffecten of onaanvaardbare nadelige milieueffecten optreden als gevolg van de heersende concentraties aan luchtverontreiniging. Uit (landelijke) meetgegevens blijkt dat een overschrijding van de 24-uursgemiddelde van NO2, behalve in uitzonderlijk drukke stadssituatie, in Nederland al lang niet meer aan de orde is. Omdat ook in de situatie van het industriegebied Moerdijk de uurgrenswaarde geen rol speelt, is dit in het luchtonderzoek buiten beschouwing gelaten. De analyse en beoordeling vindt plaats op basis van jaargemiddelde concentraties.
Luchtkwaliteitsonderzoek
In het kader van het MER is onderzoek verricht naar de effecten op luchtkwaliteit (DNV GL – Energy, 25 januari 2017). Voor de complete rapportage van het luchtonderzoek wordt verwezen naar bijlage 8.
De grootste toenames van concentraties treden op ter plaatse van het plangebied en in de directe omgeving. Lokaal op het industrieterrein is de toenames stikstofdioxide maximaal 6 µg/m3. Bij de woonkernen is de toename kleiner (minder dan 1,2 µg/m3, niet in betekende mate). In alle gevallen blijven de concentraties ver beneden de norm voor stikstofdioxide.
Voor fijn stof geldt hetzelfde als voor stikstofdioxide. Er is enige toename van concentraties, maar met name op het industrieterrein zelf. Bij de woonkernen is de toename kleiner en niet in betekende mate. In alle gevallen blijven de concentraties ver beneden de norm voor fijn stof.
Luchtkwaliteit is daarmee geen belemmering voor vaststelling van het bestemmingsplan.
In opdracht van de gemeente Moerdijk heeft Antea Group het proces van de watertoets doorlopen ten behoeve van de herziening van het bestemmingsplan voor het industrieterrein Moerdijk. De knelpunten en aandachtspunten ten aanzien van de waterhuishouding zijn geïnventariseerd. In de rapportage 'Toelichting op de Watertoets Industrieterrein Moerdijk' (Antea Group, september 2016) zijn de huidige en toekomstige situatie, het beleid en de randvoorwaarden beschreven. Hieronder zijn beknopt de belangrijkste aspecten beschreven.
Algemeen
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is afgesproken dat water een medesturend aspect is binnen de ruimtelijke ordening en dat het watersysteem ‘op orde’ moet worden gebracht. Dit betekent dat het watersysteem robuust en veerkrachtig moet zijn en moet voldoen aan de normen voor wateroverlast, nu en in de toekomst. In het Nationaal Bestuursakkoord Water-actueel (2008) is wederom afgesproken om het Watertoetsproces te doorlopen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten van rijk, provincies en gemeenten.
De watertoets dient te worden toegepast op nieuwe ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten en buitentoepassingsverklaringen. Als een gemeente een ruimtelijk plan wil opstellen, stelt zij de waterbeheerder vroegtijdig op de hoogte van dit voornemen.
Door middel van de 'watertoets' wordt in een vroeg stadium van het ontwerpproces overleg gevoerd met de waterbeheerders om wat betreft het water tot optimale afstemming te komen. Hiervoor is een onderzoek naar de waterhuishouding uitgevoerd (Toelichting op de watertoets Industrieterrein Moerdijk, Antea Group projectnr. 176207, september 2016), waarbij de waterbeheerders ook zijn betrokken. Voor een volledige analyse en beschrijving van waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied en omgeving wordt verwezen naar dit onderzoek. In deze paragraaf is een samenvattende tekst opgenomen.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit het industrie- en havengebied Moerdijk dat langs het Hollands Diep ligt. Het watersysteem bestaat voornamelijk uit het Hollands Diep aan de noordzijde van het terrein en vier insteekhavens, die hieraan liggen. Het industrieterrein heeft een oppervlak van ongeveer 2.350 hectare. Een deel van het plangebied is buitendijks gelegen en een deel van het gebied is binnendijks gelegen. Het maaiveld ligt tussen NAP -1 en NAP +5 m. Een primaire waterkering scheidt het industrieterrein van de bufferzone die aan de oost-, zuid- en westzijde om het industrieterrein ligt. De oostelijke insteekhaven, genaamd Roode Vaart, passeert de primaire waterkering door middel van een schutsluis.
Binnen het industrieterrein zijn diverse waterlopen aanwezig, zowel categorie A-waterlopen, als B- en C-waterlopen. De waterlopen welke buitendijks zijn gelegen wateren uiteindelijk af op het Hollands Diep. De waterlopen welke binnendijks zijn gelegen zijn aangesloten op het regionale watersysteem.
In het plangebied ligt een afvalwatertransportleiding (rioolpersleiding) van waterschap Brabantse Delta en Havenbedrijf Moerdijk. De persleiding loopt vanaf de kern Moerdijk richting het westen naar persstation Moerdijk en voert uiteindelijk af naar de zuivering in Bath (RWZI). De rioolpersleiding heeft een zakelijk rechtstrook van 2 m aan beide zijde van de leiding.
Toekomstig watersysteem
Het industrieterrein wordt bij herinrichting uitgevoerd met een verbeterd gescheiden rioolstelsel of gelijkwaardig. Het afvalwater wordt behandeld conform de voorkeursvolgorde uit de Wet Milieubeheer. Bij lozingen op oppervlaktewater is mogelijk een vergunning van de waterbeheerder of melding bij de waterbeheerder benodigd. Aangezien het industrieterrein reeds is voorzien van een gescheiden rioolstelsel en verbeterd gescheiden rioolstelsel is er geen sprake van afkoppelen van verhard oppervlak.
Rioolpersleiding
Voor werkzaamheden binnen de beperkende strook (zakelijk rechtstrook) mogen geen werken worden uitgevoerd die de veiligheid, continuïteit of de ongestoorde werking van het eigendom kunnen schaden of in gevaar kunnen brengen zonder schriftelijke overeenkomst met het waterschap/Havenbedrijf.
Waterkeringen
Voor toekomstige herinrichting van het plangebied, zoals het aanpassen van de riolering, is het nodig om werkzaamheden te verrichten binnen de beschermingszones van primaire waterkeringen. Als deze ontwikkelingen plaatsvinden in, op, onder of naast één van de waterkeringen of binnen de beschermingszones dan wordt hiervoor een vergunning aangevraagd of melding gedaan in het kader van de Waterwet bij waterschap Brabantse Delta.
Voor de realisatie van Windpark Industrieterrein Moerdijk, bestaande uit zeven turbines (vijf turbines langs de Westelijke Randweg en twee turbines langs de Zuidelijke Randweg), wordt een aparte bestemmingsplanprocedure doorlopen. Deze planologische ontwikkelingsmogelijkheden worden overgenomen in het bestemmingsplan Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk. Drie voorgenomen windturbines zijn (deels) gelegen in de beschermingszone van een waterkering. De beheerder van de waterkering, het Waterschap Brabantse Delta heeft een positief advies gegeven op het ontwerpbestemmingsplan. Voor de windturbineontwikkeling wordt een watervergunning aangevraagd in het kader van de Waterwet bij waterschap Brabantse Delta.
Waterkwaliteit
Indien er op het industrieterrein nieuwe watergangen aangelegd worden, dan moet er rekening mee gehouden worden dat deze een goede doorspoelbaarheid hebben (geen doodlopende watergangen). Het waterschap Brabantse Delta heeft bij de aanleg van nieuwe watergangen in de bufferzone er de voorkeur voor dat deze van natuurvriendelijke oevers voorzien worden.
De aanleg van een verbeterd gescheiden stelsel en het afkoppelen van verhard oppervlak zorgen ervoor dat er minder vaak riooloverstorten plaats vinden. Hierdoor wordt de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater verbeterd. Bovendien zorgt het ervoor dat er meer doorstroming in de watergangen plaats vindt, wat eveneens de waterkwaliteit ten goede komt.
Voor de waterkwaliteit is het van belang dat de bestaande en toekomstige bebouwing geen uitlogende materialen bevatten. Er moet ook voor zorg voor gedragen worden dat er geen milieuvervuilende materialen en stoffen in het oppervlaktewater terecht komen.
Waterkwantiteit
In het buitendijks gelegen deel van het plangebied wordt bij toename van verhard oppervlak geen retentie geëist door het waterschap indien wordt aangetoond dat de ontvangende waterlopen voldoende bergings- en afvoercapaciteit hebben. Indien er in het binnendijkse gebied sprake is van meer dan 2.000 m2 nieuw verhard oppervlak dient 60 mm berging per m2 toename verhard oppervlak worden gerealiseerd.
Conform de Beleidslijn Grote Rivieren valt het buitendijks gelegen gebied van het industrieterrein Moerdijk grotendeels onder gebieden waar paragraaf 6 van hoofdstuk 6 van het Waterbesluit niet van toepassing is (artikel 6.16 van het Waterbesluit). Dit zijn gebieden die weliswaar deel uitmaken van het rivierbed, maar waar geen vergunningplicht op rust. Deze gebieden zijn uitgesloten van de toetsing aan de Beleidslijn Grote Rivieren. Niettemin wordt geadviseerd nieuwe ontwikkelingen in deze gebieden wel voor te leggen aan het bevoegd gezag: Rijkswaterstaat.
Aan- en afvoer
Voor de oppervlaktewateren geldt dat het huidige oppervlaktewatersysteem in stand gehouden moet worden (geen dempingen of nieuwe verbindingen), inclusief de bescherming van aanwezige infrastructuur. Voor verschillende werkzaamheden in- op of nabij waterlopen en waterkeringen is een watervergunning of melding benodigd bij de waterbeheerder in het kader van de Waterwet.
Voor lozingen, onttrekkingen aan- of afvoer van of naar het oppervlaktewater van 100 m3/uur of meer moet een Watervergunning (Waterwet) aangevraagd worden. Voor lozingen, onttrekkingen aan- of afvoer van of naar het oppervlaktewater tussen 50 en 100 m3/uur moet vooraf een melding gedaan worden. Voor de beschermde gebieden conform de Keur van waterschap Brabantse Delta geldt dat voor deze handelingen altijd een vergunning nodig is.
Beheer en Onderhoud
De leggerwatergangen, moeten onderhouden worden zoals in de legger is opgenomen. Dit betekent dat er rekening gehouden moet worden met een aantal eisen voor de categorie A-waterlopen:
Het Hollands Diep is een rijkswater en wordt onderhouden door Rijkswaterstaat. De insteekhavens worden echter door het Havenbedrijf Moerdijk gebaggerd en onderhouden.
Als binnen de plangrenzen nieuw oppervlaktewater wordt aangelegd moet bepaald worden wie dit gaat onderhouden. Wanneer overdracht van het onderhoud plaatsvindt aan het waterschap dient het oppervlaktewater te voldoen aan de "beleidsregel waterlopen op orde" van waterschap Brabantse Delta.
Grondwater
Het industrieterrein is gezien de bodemopbouw en het gebruik van het terrein niet geschikt voor infiltratie van hemelwater. De verharding van het industrieterrein neemt in de toekomstige situatie niet of nauwelijks toe ten opzichte van de huidige situatie. Conform het beleid van de waterbeheerders houdt dit in dat er geen maatregelen nodig zijn in het watersysteem. Voor eventuele onttrekkingen van grondwater is een melding of vergunning in het kader van de Waterwet benodigd.
Het terrein ligt verder buitendijks. Wanneer water in de bodem wordt geïnfiltreerd, stroomt dit ondergronds af naar de rivier en draagt daardoor niet bij aan een vermindering van verdroging.
Bovendien geeft een industrieterrein toch grotere risico's op verontreinigingen, bijvoorbeeld bij calamiteiten. Bij een oppervlakkige afstroming is het mogelijk om te voorkomen dat verontreinigingen in het milieu komen. Wanneer hemelwater in de bodem wordt geïnfiltreerd, zijn de risico's van verspreiding van verontreinigingen in het grondwater groter.
Vergunningen
Wanneer nieuwe bedrijvigheid overslag op het Hollands Diep of de insteekhavens vereist, zijn hiervoor mogelijk aanvullende voorwaarden en vergunningen benodigd.
Wanneer werkzaamheden in- op of nabij waterlopen en waterkeringen plaatsvinden is een watervergunning of melding benodigd in het kader van de Waterwet. De aanvraag van de vergunning of melding dient bij de betreffende waterbeheerder (waterschap Brabantse Delta of Rijkswaterstaat) gedaan te worden. Daarnaast is voor verschillende onttrekkingen en lozingen op het oppervlaktewater en grondwater tevens een melding of vergunning benodigd in het kader van de Waterwet.
Vanuit de huidige natuurwetgeving is de initiatiefnemer bij ruimtelijk ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van de mogelijk voorkomende beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. De Wet natuurbescherming (hierna Wnb) heeft per 1 januari 2017 de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden. De bescherming van houtopstanden onder de Wnb blijft hier verder buiten beschouwing, omdat in het zeer open plangebied geen sprake is van een aantasting van bos of andere houtopstanden. Naast bescherming vanuit de Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn. Het betreft het 'Natuurnetwerk Nederland' (hierna NNN en in de provincie Noord-Brabant ook Natuurnetwerk Brabant (NNB) genoemd). De bescherming van het NNN verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht (Barro, bestemmingsplannen) en niet via de natuurwetgeving.
Deze paragraaf beschrijft de in en rond het plangebied aanwezige natuurwaarden met bijzondere aandacht voor de dier(- en plant)soorten die een beschermde status genieten ingevolge de Wnb. De beschrijving is gebaseerd op de natuurtoets van 30 januari 2017. Het onderzoeksgebied bestaat uit het plangebied en de directe omgeving, tot zover de ontwikkeling mogelijk effect heeft op de te beschermen waarden.
Gebiedsbescherming
NatuurNetwerk Nederland/ Brabant
Het NatuurNetwerk Brabant (NNB, onderdeel van de NNN) is een stelsel van ecologisch hoogwaardige natuurgebieden; de Natura 2000-gebieden maken daar deel van uit. Naast de Natura 2000-gebieden bevat het NNN/NNB ook overige leefgebieden van soorten en – om isolatie te voorkomen - gebieden die een verbinding vormen tussen natuurgebieden. Het NNN/ NNB is onderdeel van het actieve beleid om bedreigde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding te brengen. De natuurgebieden die behoren tot het NNN/NNB en hun functies worden planologisch beschermd, hier geldt het 'nee, tenzij'- principe. De planologische bescherming binnen het NNB-gebied betekent in het kort dat geen nieuwe bestemmingen worden toegestaan die per saldo leiden tot een significante aantasting van de oppervlakte, de kwaliteit en de samenhang van het NNN/NNB. De planologische bescherming buiten het NNB-gebied (externe werking) betekent in het kort dat de aantasting van NNB-gebied zo veel mogelijk gemitigeerd dient te worden en het resteffect gecompenseerd. Hieraan wordt getoetst bij de verlening van een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk is omgeven door groene begeleidingszones met landschappelijke waarden. Aan de oostzijde omvat deze groene 'lijst' het bosgebied van Moerdijk (De Appelzak), het moerasgebied ten oosten van de Roode Vaart en het bos bij Lochtenburg, die allen beleidsmatige bescherming genieten als onderdeel van het NNN/NNB. De groene begeleidingszone tussen het industrieterrein en Klundert maakt onderdeel uit van de groenblauwe mantel.
Aan de noordzijde van het plangebied en in het plangebied ligt het Hollands Diep. Het Hollands Diep maakt deel uit van het NNN/NNB. Verder is langs de Roode Vaart en de westelijk gelegen groene begeleidingszone een zoekgebied voor een ecologische verbindingszone gelegen.
Het bestemmingsplan is conserverend van karakter en er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk
gemaakt, wel is nog niet alle ontwikkelingsruimte gerealiseerd. De ecologische verbindingszone is als aanduiding opgenomen in het bestemmingsplan. Door de ontwikkelingen op het Zeehaven- en industrieterrein is sprake van geluidverstoring op het omliggende NNB-gebied. Bij het verstoren van het NNB door geluid moet er gecompenseerd worden, namelijk als er sprak is van het verschuiven van de 45 dB(A) contour over de NNB. Het NNB-gebied rond het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk ligt echter momenteel al in de 45 dB contour, zodat niet gecompenseerd dient te worden en er verder vanuit het NNB-beleid geen beperking uitgaat.
Natura 2000
Natura 2000-gebieden zijn natuurgebieden van groot internationaal belang. Deze gebieden zijn aangewezen onder de Europese Habitat- en / of Vogelrichtlijn. Voor de gebieden en de daarbij aangewezen soorten en habitattypen zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld. Een activiteit mag niet leiden tot significant negatieve effecten op deze doelen of tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken. Indien op voorhand significante effecten niet uitgesloten kunnen worden dient een Passende beoordeling opgesteld te worden.
Het zeehaven- en industrieterrein Moerdijk grenst aan het Natura 2000-gebied Hollands Diep. Het betreft een Vogel- en Habitatrichtlijngebied. Niet het gehele Natura 2000-gebied is Habitatrichtlijngebied; de Sassenplaat en de zuidelijke delen van het Hollands Diep zijn geen Habitatrichtlijngebied.
Het Natura 2000-gebied Hollands Diep is een onderdeel van het voormalig estuarium van de delta van Rijn en Maas. Het Hollands Diep ligt tussen de (Natura 2000-gebieden) Biesbosch en het Haringvliet. Het Haringvliet is het laatste traject naar de zee, dat in november 1970 zijn open verbinding met de zee verloor door sluiting van de Haringvlietdam. Het peil op het Hollands Diep wordt beïnvloed door de Haringvlietsluizen en de bovenstroomse stuwen. Na afsluiting van het Haringvliet is de geringe invloed van brak water in het Hollands Diep verdwenen en is het Hollands Diep snel zoet geworden. In het Hollands Diep is nog een klein beetje indirect getij aanwezig. Dat komt via de Nieuwe Waterweg binnen. Het gedeelte van het gebied dat onder de Habitatrichtlijn is aangewezen, betreft een aantal platen en gorzen op de noordoever van het Hollands Diep. De Esscheplaat, Zeehondenplaat en Sasseplaat bestaan voor het grootste deel uit getijdengrienden en vloedbossen (doorgeschoten grienden), die in het verleden onder invloed stonden van het getij. De Oosterse slobbengorzen zijn voormalige slikken en platen, riet- en grasgorzen en grienden. De Hoogezandsche Gorzen zijn buitendijkse grasgorzen. In deze natte biotopen leven bever en noordse woelmuis.
Diverse trekvogels zijn afhankelijk van de Deltawateren als overwinteringsgebied, als ruigebied of als tussenstop. De vogels gebruiken de Deltawateren om op krachten te komen voor het vervolg van hun reis. De Deltawateren herbergen een relatief groot en gevarieerd voedselaanbod en hiervan profiteren vis-, bodemfauna- en plantenetende (trek)vogels. Het open water van het Hollands Diep en de buitendijkse natuurgebieden langs de oevers zijn belangrijk voor eenden, ganzen en zwanen en voor lepelaars als rust- en foerageergebied. Op de Sassenplaat zit bovendien een groeiende kolonie broedende lepelaars. Ook broeden kluten in het gebied.
De Deltawateren zijn bij elkaar één van de belangrijkste poorten voor trekvissen (zoals elft, fint, rivierprik, zeeprik en zalm) om paai- en opgroeigebieden in en langs de Rijn, de Maas en de Schelde te bereiken. Het open water van het Hollands Diep is weliswaar niet aangewezen als Habitatrichtlijngebied. Hier wordt dus strikt genomen alleen via externe werking bescherming geboden aan trekvissen. Toch is het Hollands Diep een potentieel paaigebied voor soorten die dichter bij het estuarium paaien, zoals de fint. En potentieel opgroeigebied voor zeeprik, rivierprik, en elft, die (evenals zalm) verder stroomopwaarts paaien en zich daarna stroomafwaarts laten zakken.
De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt (ontwikkelingen ten opzichte van de huidig, feitelijke situatie) zijn getoetst. Na een analyse van mogelijke storingsfactoren in relatie tot de instandhoudingsdoelstellingen zijn significant negatieve effecten op de Natura 2000-gebieden door de uitvoering van het bestemmingsplan, ook cumulatief, uit te sluiten.
Soortenbescherming
In de Wnb is soortbescherming opgedeeld in drie categorieën. Voor elke categorie gelden verschillende verbodsbepalingen die zijn vermeld in artikel 3.1, 3.5 en 3.10 van de Wnb. Het gaat om de volgende drie categorieën:
De verbodsbepalingen en ontheffingsgronden voor de eerste twee categorieën komen rechtstreeks uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. De derde categorie vindt zijn oorsprong in de nationale wetgeving.
Soorten van de Vogelrichtlijn
Voor Vogelrichtlijnsoorten is het verboden om in het wild levende vogels te doden of te vangen, opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren van vogels te vernielen, te beschadigen, te rapen of nesten van vogels weg te nemen. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen. Dit laatste verbod geldt niet, indien de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding (zie artikel 3.1 in tekstkader in de Bijlage).
Soorten van de Habitatrichtlijn
Voor soorten van artikel 3.5 (Habitatrichtlijn, Bern en Bonn) is het eveneens verboden om in het wild levende dieren en planten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk eieren van dieren te vernielen of te rapen. Voortplantings- of rustplaatsen mogen niet beschadigd of vernield worden. Daarnaast geldt er een verbod op om planten behorend bij artikel 3.5 te plukken, verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In tegenstelling tot de Vogelrichtlijnsoorten in artikel 3.1, mogen dieren behorend bij artikel 3.5 niet opzettelijk verstoord worden, ook niet als er geen wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding. Daarbij dient opgemerkt te worden dat een aantal vogelsoorten ook vallen onder artikel 3.5 en daarom niet verstoord mogen worden.
Andere soorten
Naast de Europees aangewezen beschermde flora en fauna, is er in Nederland ook een Nationale soortenlijst gemaakt die niet gedekt wordt door de Vogel- en Habitatrichtlijn, Verdrag van Bern of Verdrag van Bonn. Deze soorten zijn opgenomen in bijlage A en B van de Wnb, zie ook Bijlage tabel C en D van de Natuurtoets. Voor soorten in bijlage A geldt een verbod op opzettelijk doden of vangen van dieren, opzettelijk beschadigen of vernielen van vaste voortplantings- of rustplaatsen van dieren. Voor soorten in bijlage B geldt een verbod op opzettelijk plukken, verzamen, afsnijden, vernielen en ontwortelen van planten. In tegenstelling tot artikel 3.1 en 3.5, is verstoring van deze soorten toegestaan.
Met betrekking tot de 'andere soorten' zijn per provincie beleidsregels opgesteld waarin voor een deel van deze soorten vrijstelling is verleend. De grond waarop deze vrijstelling geldt, verschilt per provincie en hoeft dus niet in alle situaties van toepassing te zijn. Vrijstelling op basis van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling is een geldige reden in alle provincies. Indien bij het voornemen gestelde verboden in artikel 3.1, 3.5 of 3.10 worden overtreden, dient gewerkt te worden conform een gedragscode. Biedt een gedragscode geen oplossing, dan is het mogelijk om een ontheffing aan te vragen bij de provincie waarin het voornemen plaatsvindt. De grond waarop een ontheffing mogelijk is, verschilt per categorie.
Onderzoek
Hieronder is een samenvatting gegeven van conclusies van de Natuurtoets. Voor een volledige beschrijving en toetsing van de aanwezige waarden wordt verwezen naar de bijlagen (zie bijlage 9). Het resultaat van de natuurtoets is dat in het plangebied verschillende bijzondere en beschermde dier- of plantensoorten aanwezig zijn. De aanwezige natuurwaarden zijn waarden die zijn aangepast aan de lokale omstandigheden op het industrieterrein. De broedende meeuwen, de vaste verblijfplaatsen van vogels en de functie van het gebied voor vleermuizen zijn ook in de toekomst binnen het bestemmingsplangebied gewaarborgd. Uit deze natuurtoets is gebleken dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied:
In onderstaande tabel worden de soorten weergeven die in het plangebied aanwezig zijn en mogelijk worden aangetast.
Tabel 5.3: aanwezige soorten in het plangebied die mogelijk worden aangetast
Conclusie
Soortenbescherming
Voor de ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt, is een ontheffing nodig in het kader van de Wet natuurbescherming. Groeiplaatsen van de groenknolorchis worden aangetast, een strikt beschermde Habitatrichtlijnsoort waarvoor een ontheffingsprocedure doorlopen moeten worden. Dit geldt eveneens voor de kleine marterachtigen, die vanaf 1-10-2017 bescherming genieten als 'andere soort' onder de Wet natuurbescherming in de provincie Noord-Brabant.
Gebiedsbescherming
Er is geen sprake van aantasting van het NNN-gebied. De planontwikkeling heeft geen negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland buiten het plangebied.
Er is geen sprake van een significant negatief effect op enig Natura 2000-gebied in de omgeving. De planontwikkeling heeft geen aantasting van de natuurlijke kenmerken van enig Natura 2000-gebied tot gevolg.
Conform artikel 38a, lid 1, van de Monumentenwet 1988, gewijzigd met de inwerkingtreding van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz in 2007), zijn gemeenten verplicht bij de opstelling van bestemmingsplannen rekening te houden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.
Bureauonderzoek (2014)
In opdracht van de Gemeente Moerdijk heeft IDDS Archeologie in november 2014 een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor de Zeehaven/Industrieterrein bij Moerdijk, gemeente Moerdijk. De aanleiding voor dit onderzoek is de actualisatie van het bestemmingsplan en de inpassing daarin van het archeologisch beleid. In eerder uitgevoerde onderzoeken door Oude Rengerink/Tolsma/Vissinga (2008) en Groot/Wilbers/Lorenz (2013) is reeds een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied opgesteld, echter daarbij is het onzeker wat:
Op basis van de analyses die gedaan zijn in dit bureauonderzoek blijkt dat aan de archeologische verwachtingen van de eerdere onderzoeken niet veel verandert. Het plangebied ligt in een gebied waar op twee niveaus archeologische resten kunnen voorkomen. Diep in de ondergrond gaat het om vindplaatsen van kampementen uit het Paleolithicum en het Mesolithicum en op het maaiveld van voor de ophoging om bewoningslocaties uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd (tot ongeveer 1970). De diepteligging van deze vindplaatsen is echter veel nauwkeuriger in beeld gebracht. Uit bijlage 12 blijkt dat het pleistocene oppervlak met daarop de mogelijke archeologische vindplaatsen uit het Paleolithicum en het Mesolithicum gevonden kan worden op een diepte van 6,0 tot 15,0 m –mv. Daarbij geldt de hoogste verwachting voor de hoogste en dus ondiepst gelegen delen.
De oude erven die weergegeven zijn op de verwachtingenkaart van de gemeente Moerdijk, komen overeen met de hoogste verwachtingen voor de resten uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd. Op basis van een vergelijking van de verschillende hoogtemodellen zouden deze archeologische vindplaatsen kunnen voorkomen op een diepte van 0,5 tot 3,0 m -mv indien ze oorspronkelijk lagen op kunstwerken en op een diepte van 4,0 tot 6,5 m indien ze lagen op het oude maaiveld. Door de ophoging heeft echter in het plangebied ook een flinke hoeveelheid compactie plaatsgevonden. Door deze compactie zijn de vindplaatsen dieper weggezakt en mogelijk ook verstoord geraakt. Het is niet mogelijk te bepalen hoe veel compactie heeft plaatsgevonden, maar aangenomen kan worden dat het gaat om enkele meters en dat daarmee de vindplaatsen uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd in het meest gunstige geval voor komen op een diepte van 2,0 tot 4,0 m, maar waarschijnlijk dus nog dieper.
Conclusie
Op basis van het onderzoek kan voor het plangebied worden gesteld dat ter plaatse van de oude erven pas archeologisch onderzoek gewenst is als de geplande bodemingrepen dieper zullen reiken dan 2,0 m –mv. Voor archeologische resten uit het Paleolithicum en het Mesolithicum geldt dat archeologisch onderzoek pas wenselijk is bij verstoringen dieper dan 6,0 m –mv.
De Archeologische beleidskaart van de gemeente Moerdijk is de door de gemeenteraad vastgestelde topografische kaart van het gemeentelijk grondgebied waarop de aanwezige archeologische waarden en verwachting op archeologische waarden in zones inzichtelijk zijn gemaakt en verbonden zijn aan beleidsregels. Op de beleidskaart worden delen van het plangebied ingedeeld in archeologisch beleidsgebied 4, waarbij archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij bodemingrepen dieper dan 30 cm over een oppervlakte groter dan 90 m², en archeologisch beleidsgebied 6, waarbij archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij bodemingrepen die dieper gaan dan 50 cm onder maaiveld en met een omvang groter dan 250 m².
Bij oveschrijding van deze waarden dient een archeologisch onderzoeksrapport conform de vigerende KNA overlegd te worden waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van de bevoegde overheid in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd en de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad of vastgelsteld wordt dat er in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Algemeen
In de Nota belvedère staat de instandhouding, versterking en verder ontwikkeling van de cultuurhistorische identiteit bij ruimtelijke aanpassingen centraal. Hiertoe wordt een ontwikkelingsgerichte benadering voorgestaan, die bestaande kwaliteiten als vertrekpunt hanteert en deze combineert met een beschrijving van de recente cultuurgeschiedenis, dynamiek en ontwikkelingspotenties van een gebied. Het plangebied is niet gelegen in een gebied aangewezen binnen de Nota belvedère.
Zoals in de structuurvisie is aangegeven wordt de belangrijkste cultuurhistorische waarde in de gemeente gevormd door het vestingstadje Willemstad, dat daarom een beschermd stads- en dorpsgezicht heeft. Ook de fortificatie van Klundert is fraai. In de gemeente liggen daarnaast enkele forten die deel uitmaken van de Zuiderwaterlinie: van west naar oost zijn dit Fort Sabina-Henrica, Fort De Hel en Fort Bovensluis. De eerste twee zijn nog duidelijk als fort herkenbaar, terwijl Fort Bovensluis momenteel in gebruik is als camping.
Het gebied rondom Willemstad, bestaande uit onder meer de Sint Antoniegorzen, Polder Ruighil en de Buitengorzen aan het Hollands Diep, vormt een cultuurhistorisch waardevol gebied, zie figuur 5.3 (bron: Verordening ruimte 2014), omdat het onderdeel is van de Zuiderwaterlinie. De provincie zet in op planologische bescherming van deze waarden/kenmerken. Op de Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant staat daartoe een gebied aangegeven als cultuurhistorisch waardevol gebied. Dit vlak ligt buiten het onderhavige bestemmingsplan.
Het gebied langs het westelijk deel van de Mark/Dintel is aardkundig waardevol. In de gemeente zijn tenslotte verschillende Rijksmonumenten aanwezig en enkele complexen die van cultuurhistorisch belang zijn. Geen van deze gebieden ligt in het plangebied van dit bestemmingsplan.
Figuur 5.5: cultuurhistorische waardenkaart Verordening ruimte 2014
Aanwezig waarden in en nabij het plangebied
De op figuur 5.3 aangegeven schootvelden liggen buiten het plangebied. Het gebied dat in de Ruimtelijke Verordening van de provincie is aangeduid als cultuurhistorisch vlak ligt buiten dit bestemmingsplan. Het aspect cultuurhistorie heeft geen concrete gevolgen voor de bestemmingsregeling.
Het opvullen van de braakliggende delen van het ZIM leidt in potentie tot een toename van het aantal potentiële geurbronnen. Dit kan er in principe toe leiden dat de kans op het optreden van geurhinder toeneemt. Anderzijds kan worden aangenomen dat nieuwe bedrijvigheid moet vol-doen aan de vigerende normen voor de inrichting en de emissies. De verwachting is dat nieuwe bedrijven een minder grote kans op calamiteiten en de emissie van geur hebben dan oudere, bestaande bedrijven. Per saldo kan dit er toe leiden dat, in vergelijking met de referentiesituatie in 2026, de kans op geurhinder enigszins groter zal zijn. Hierbij kan de kanttekening worden geplaatst dat – op basis van de gesignaleerde trends en de inspanningen die worden gedaan om geurhinder terug te dringen- de kans groot is dat de referentiesituatie in 2026 voor wat betreft de hinder door geur gunstiger is dan de huidige situatie.
Het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk kent een inwaartse zonering waarbij rekening is gehouden met afstanden tot de woonomgeving nabij het plangebied. Deze zonering is gebaseerd op de systematiek van de uitgave bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Deze systematiek gaat uit van het voorkomen van hinder door milieubelastende activiteiten door voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies. Wanneer aan de richtafstanden uit de VNG-uitgave wordt vol dan kan ervan worden uitgegaan dat de activiteiten planologisch inpasbaar zijn. De VNG-uitgave geeft afstanden op basis van verschillende milieuaspecten, waaronder geur. Op basis van de toegestane activiteiten in het plangebied en de gehanteerde milieuzonering wordt aan de afstanden van de VNG voldaan en kan ervan worden uitgegaan dat het industrieterrein vanuit het aspect geur geen hinder geeft op de woonomgeving.
Wel is bekend, dat er ondanks dat de minimale milieuafstanden uit de VNG-lijst worden gerespecteerd en de omgevingsvergunningen actueel en adequaat zijn, er geurhinder op kan treden in Moerdijk-dorp. De milieusituatie rond het ZIT Moerdijk wordt gemonitord door de Omgevingsdienst. Er wordt jaarlijks verslag aan de gemeente gedaan van de milieuklachten; het meeste recente overzicht dateert van april 2017 . In dit jaaroverzicht is een overzicht opgenomen van de klachten en de acties die bij klachten worden ondernomen. Een groot deel van de klachten heeft betrekking op de luchtkwaliteit, en daarbinnen klachten over 'chemische geur' als belangrijkste categorie. Oorzaken van de klachten zijn zowel incidenten als de reguliere bedrijfsvoering. Uit de rapportage van de OMWB blijkt dat het aantal klachten in de afgelopen jaren is gedaald. De rapportage geeft aan dat gerichte maatregelen effect hebben op de emissies naar de lucht en waarschijnlijk hebben geleid tot een afname van de klachten.
Bij klachten worden door de OMWB acties ondernomen, als dan niet in samenwerking met andere partijen (gemeente, provincie, bedrijven). Deze maatregelen kunnen divers zijn, zoals aanpassing van vergunningvoorschriften, aanpassing van bedrijfsvoering e.d. De rapportage van de OMWB maakt aannemelijk dat deze aanpak daadwerkelijk leidt tot het terugdringen van klachten en het beperken van emissies. Uit de rapportage kan ook worden afgeleid dat het terugdringen van hinder en overlast (bijvoorbeeld door geur) maatwerk is; per bedrijf kunnen specifieke maatregelen noodzakelijk zijn.
De werkgroep klachtafhandeling, waarin medewerkers van het RMD, het Havenbedrijf en de gemeente zitting hebben, houdt zich bezig met de behandeling van de klachten. Een van de genomen maatregelen is het plaatsen van zogeheten eNoses ('elektronische neuzen'), die bijdragen aan het opsporen van oorzaken van geurhinder en het terugdringen van het aantal klachten
In de toekomstige situatie (na de vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan) wordt de werkwijze van de OMWB ten aanzien klachten, handhaving en bijsturen voortgezet. De ervaring van de afgelopen jaren kan ook worden gebruikt bij de vergunningverlening voor nieuwe bedrijvigheid en aanpassingen van bestaande vergunningen.
In zoverre van toepassing worden de richtlijnen voor geurnormen meegenomen bij de bedrijven via de vergunningen in kader van Wet milieubeheer en/of een Algemene maatregel van Bestuur (AmvB).
Het bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden om incidenten te voorkomen.
In en rond het plangebied liggen meerdere buisleidingen waar gevaarlijke stoffen door vervoerd worden. Een gedeelte van deze leidingen ligt in een nationale buisleidingenstraat ten westen van het plangebied en een gedeelte ligt verspreid over het industrieterrein. De globale ligging van de leidingen en de buisleidingenstrook is weergegeven in figuur 5.4.
Figuur 5.6: ligging buisleidingenstraat en leidingen
Nationale buisleidingenstraat
In het westelijk deel van het plangebied is sprake van een nationale leidingenstraat. Onder een buisleidingenstrook wordt verstaan een doorgaande strook met een breedte van 50 tot 200 meter, die als zodanig is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan en daardoor planologisch is bestemd voor het leggen van buisleidingen. Bij een dergelijke buisleidingenstrook behoort een veiligheidsgebied (breedte 55 meter aan weerszijden van de strook).
In deze strook ligt een buisleidingenstraat. Dit betreft een gereserveerde buisleidingenstraat, waarin reeds hogedruk aardgastransportleidingen, brandstofleidingen en leidingen met toxische stoffen zijn gelegen. Deze buisleidingenstraat is nog niet helemaal gevuld, waardoor er nog ruimte is voor toekomstige leidingen. De buisleidingenstraat is een verbijzondering van een buisleidingenstrook. Voor de buisleidingenstraat is een eigen regel vastgesteld en er is een eigen regime van toepassing.
Gevaarlijke stoffen
Ter hoogte van het Tradepark ligt de Pijpleiding Rotterdam Beek (PRB). Doel van de PRB is het vervoer van vloeibare koolwaterstoffen zoals Nafta en gascondensaat (medium brandbare vloeistoffen K1). De diameter van de leiding is 8 inch en heeft een ontwerpdruk van 80 bar. Het beginpunt van de leiding ligt in de Rotterdamse Haven en het eindpunt op het complex van de chemische industrie Chemelot in de gemeente Sittard-Geleen.
In het zuidelijk deel van het plangebied, ten zuiden van de A17, ligt een hogedruk aardgastransportleiding van de Gasunie.
Deze bovengenoemde leiding voor gevaarlijke stoffen en bijbehorende zakelijk rechtstrook (10 meter) zijn opgenomen op de verbeelding.
Waterleiding
In het plangebied liggen in de meest zuidwestelijke hoek een tweetal waterleidingen van Evides. Deze waterleidingen liggen parallel aan elkaar en bijbehorende zakelijk rechtstroken (5 meter aan weerszijden) zijn opgenomen op de verbeelding.
Rioolleiding
Vanaf Moerdijk, richting Roode Vaart en de Zuidelijke Randweg ligt een rioolleiding van het Havenbedrijf en het Waterschap. Deze rioolleiding en bijbehorende zakelijk rechtstrook (5 meter) is opgenomen op de verbeelding. Aan de westzijde van het plangebied ligt persstation Moerdijk waarop meerdere rioolpersleidingen zijn aangesloten. Aan de oostzijde ligt tevens een rioolpersleiding, vanaf het dorp Moerdijk richting het terrein van het havenbedrijf.
Hoogspanningsverbinding
In het plangebied lopen drie bovengrondse hoogspanningsverbindingen, namelijk de 150 kV-verbinding
Geertruidenberg-Moerdijk, de 150 kV-verbinding Roosendaal-Moerdijk en de 380 kV-verbinding Geertruidenberg-Kreekrak. Er loopt tevens een ondergrondse 150 kV-verbinding, ten behoeve van afvalverwerkingsbedrijf Attero. Voor de bovengrondse 150 kV-leidingen geldt een zakelijk rechtstrook van 25 m aan weerszijden van het hart van de leiding. Voor de 380 kV-leiding geldt een zakelijk rechtstrook van 30 m aan weerszijden van het hart van de leiding. Voor de ondergrondse 150 kV-leiding geldt een zakelijk rechtstrook van 5 m aan weerszijden van het hart van de leiding. De ondergrondse en bovengrondse leidingen en bijbehorende zakelijk rechtstroken worden afzonderlijk opgenomen op de verbeelding.
De belemmeringstrook is daarbij planologisch van belang en als zodanig opgenomen als dubbelbestemming in onderhavig bestemmingsplan. Het Rijk adviseert geen gevoelige bestemmingen (woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen) te realiseren in de indicatieve zone. Dat is in onderhavig plan ook niet aan de orde. Daarnaast geldt volgens artikel 5.5 van de veiligheidsvoorschriften “Voor werken in de nabijheid van bovengrondse hoogspanningverbingen beheerd door TenneT TSO B.V., dat de opstallen, werken en/of het terrein in de belaste strook (= een in aktes van zakelijk recht, overeenkomsten, gevestigde zakelijke of persoonlijke rechten en/of toestemmingen genoemde of omschreven strook grond of water en de zich boven deze strook bevindende ruimte) niet mogen worden gebruikt voor de opslag van brandgevaarlijke, brandbare of explosieve materialen.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de aanwezige kabels en leidingen geen belemmeringen opleveren voor onderhavig plan. Wel dienen de tracés met bijbehorende zakelijke rechtzones juridisch verankerd te worden door middel van de belemmeringenstrook (zie 5.2 Externe
veiligheid).
Inleiding
De actualisatie van het bestemmingsplan voor Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk vereist het doorlopen van een m.e.r.-procedure om drie redenen:
Een milieueffectrapport (MER) geeft inzicht in de (mogelijke) milieueffecten van een voorgenomen activiteit (voornemen). Door deze milieueffecten in een vroeg stadium in beeld te brengen is het mogelijk om verschillende alternatieven en/of varianten af te wegen en keuzes te maken. Hierdoor krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de bestemmingsplanprocedure.
Voornemen en alternatieven
Voornemen
Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk is een industrieterrein met een uniek vestigingsklimaat, waar bedrijven zich kunnen vestigen die op steeds minder plekken in Brabant terecht kunnen. Daarnaast is het belangrijk dat de ruimtelijke mogelijkheden voor de economische activiteiten in balans zijn met de omgeving. De doelstelling voor het terrein is daarom als volgt:
Alternatieven
De basis van de milieueffectenbeoordeling is het vigerend ruimtelijk beleid en de milieuregelgeving. Onbekend is in hoeverre in de planperiode van het bestemmingsplan gebruik wordt gemaakt van de ontwikkelingsmogelijkheden voor (industriële) bedrijfsactiviteiten op de nog beschikbare bedrijfskavels en de ontwikkeling van de energie-activiteiten. Om de mogelijke bandbreedtes in de milieueffecten in beeld te brengen is de uitwerking en beoordeling van alternatieven in drie stappen uitgevoerd:
Als eerste stap voor de uitwerking en beoordeling van de alternatieven is de beleids- en milieuruimte in kaart gebracht (milieugebruiksruimte). Deze milieugebruiksruimte is bepaald aan de hand van de aspecten externe veiligheidszonering, inwaartse zonering en geluidszonering.
Op basis van de milieugebruiksruimte is het voornemen nader uitgewerkt, aangeduid als het alternatief industrie. Het alternatief industrie gaat uit van de maximale invulling van de ontwikkelings- en uitbreidingsruimte voor industriële activiteiten die het bestemmingsplan biedt op basis van de milieugebruiksruimte (externe veiligheidszonering, inwaartse zonering en geluidszonering). Het alternatief industrie gaat uit van een complete vulling van het terrein in 2026 (10 jaar na vaststelling van het bestemmingsplan). Uit een inventarisatie (Havenschap Moerdijk, peildatum 1 november 2015) is gebleken dat in totaal ruim 239 hectare aan bedrijfskavels beschikbaar kan komen voor (industriële) bedrijfsactiviteiten. In tabel 5.4 is reeds een overzicht weergegeven.
Tabel 5.4: Uitgangspunten invulling restgronden met industriële bedrijfsactiviteiten
Het alternatief industrie biedt een kapstok om een integrale milieuafweging te kunnen uitvoeren van de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestemmingsplan. Op basis van de integrale milieuafweging en effectenbeoordeling is een optimalisatievariant ontwikkeld dat maatregelen bevat die eventuele milieuknelpunten oplossen of beperken. Per milieuthema / aspect is nagegaan of er maatregelen mogelijk zijn die negatieve effecten voorkomen dan wel verkleinen (mitigerende maatregelen en optimaliserende maatregelen).
Referentiesituatie
In het MER is het alternatief industrie beoordeeld ten opzichte van de referentiesituatie. De referentiesituatie beschrijft wat er in het plangebied zal gebeuren als het voornemen niet wordt uitgevoerd. In het MER is per milieuthema de referentiesituatie omschreven. In de referentiesituatie worden ook autonome ontwikkelingen meegenomen. Dit zijn ontwikkelingen die los van de voorgenomen activiteit, zullen optreden in het gebied. Een autonome ontwikkeling is het Windpark Industrieterrein Moerdijk en Logistiek Park Moerdijk (LPM).
In de aanvulling op het MER is naar aanleiding van vragen van de Commissie m.e.r. nader gespecificeerd wat onder de referentiesituatie verstaan wordt.
Integrale effectenbeoordeling
In tabel 5.5 is een samenvattende effectbeoordeling weergegeven van de realisatie van het alternatief industrie. In de milieueffectenstudie is een zevenpuntsschaal gebruikt, waarbij wordt beoordeeld ten opzichte van de referentiesituatie.
Tabel 5.5: Effectenbeoordeling voornemen Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk
Bovenstaande tabel toont aan dat de effecten van het alternatief industrie gedeeltelijk neutraal, gedeeltelijk (licht) negatief en gedeeltelijk (licht) positief zijn.
Leefomgeving
Er is sprake van een aantal licht negatieve effecten op de leefomgeving als gevolg van de invulling van de restgronden. De verkeersintensiteiten nemen toe op een aantal gebiedsontsluitingswegen van het ZIM, de mogelijkheden voor openbaar vervoer blijven beperkt.
De wijzigingen in relatie tot externe veiligheid leiden tot positieve effecten. De aanpassing van de regels van het bestemmingsplan en het instellen van de zone ex artikel 14 waarborgen dat ten aanzien van het plaatsgebonden risico overal wordt voldaan aan de wettelijke eisen en het plaatsgebonden risico verbetert. Met het plan wordt enerzijds ingezet op de vermindering van het potentieel aan te vestigen risicovolle inrichtingen en bedrijven en anderzijds bedrijven met hoge personendichtheden. Als gevolg van het gegeven dat het nieuwe bestemmingsplan restricties bevat ten aanzien van personendichtheden in het plangebied is de toekomstige situatie gunstiger dan het vigerende bestemmingsplan.
De maximale bijdrage van het plan is bij de beschouwde punten kleiner dan 1 µg/m3 voor alle componenten en alle woonkernen. Op alle meetpunten wordt (ruimschoots) voldaan aan de normen voor de luchtkwaliteit. Lokaal zijn er kleine toenames van de concentratie van luchtverontreinigende stoffen.
De effecten op het thema gezondheid zijn zowel voor geluid als voor negatief beoordeeld omdat het aantal blootgestelden in hogere belastingsklassen (zowel voor geluid als voor luchtkwaliteit) enigszins toeneemt ten koste van een lagere klasse. Omdat het gaat om relatief lage belastingen (GES-scores aan de 'gezonde' kant van het spectrum) is de beoordeling voor beide criteria licht negatief (0/-).
De overige hindereffecten, te weten trillingen, lichtuitstraling en effecten op kabels en leidingen zijn beperkt. Het voornemen heeft geen effecten op radarbeelden en laagvliegroutes.
Ruimte-aspecten
Gezien de algehele lage verwachtingswaarde op archeologische resten in het plangebied zijn deze effecten neutraal beoordeeld. Het voornemen is niet voorzien in een gebied met cultuurhistorische waarden. Er worden fysiek dan ook geen cultuurhistorische waarden aangetast.
De invulling van de restgronden met industriële bedrijvigheid passen geheel in het industriële karakter van het terrein. De invulling van de open kavels leiden tot verdichting en een duidelijker contrast tussen de open lijninfrastructuur van de wegen en de havens en de dichte industriële bebouwing op de kavels. Als gevolg van de invulling van de restgronden is er sprake van enige afname van zichtlijnen en doorkijken in het plangebied zelf. De aanwezigheid van de grootschalige rationele verkaveling en de industriële bebouwing met installaties, schoorstenen alsook hoogspanningsmasten beperken de negatieve effecten op de openheid in het plangebied zelf. Het voornemen kan leiden tot extra hoge bedrijfsbebouwing en schoorstenen, met name aan de westkant van het industrieterrein, omdat hier de meeste restkavels zijn gelegen. Uitgaande van de maximale bouwhoogtes zullen deze vanuit een aantal locaties in de kernen Klundert en Noordschans zichtbaar zijn. Ook vanuit de overige kernen kan de hoge industriële bebouwing zichtbaar zijn.
Uit de berekeningen voor Natura2000 blijkt dat de ontwikkelingen als gevolg van de emissies vanuit de industrie en in geringe mate ook door de scheepvaart een effect heeft. De berekende bijdragen zijn echter kleiner dan de reservering die voor het ZIM in de PAS is opgenomen. Alternatief industrie tast niet de wezenlijke waarden en kenmerken van de gebieden aan die behoren tot het NNN. Wel is sprake van negatieve effecten op een aantal beschermde soorten door verstoring van hun leefgebieden. Door de uitvoering van mitigerende maatregelen kunnen deze effecten worden voorkomen.
De effecten op de bodem en water zijn neutraal beoordeeld.
Duurzaamheid
Door het invullen van de braakliggende delen van het industrieterrein wordt –mits het gaat om bedrijven die passen in het profiel van het gebied – op een efficiënte manier omgegaan met de ruimte. Het opvullen van de braakliggende dele met bedrijvigheid zal per saldo leiden tot een toename van het gebruik van energie. Tegelijkertijd biedt de verdere invulling van het gebied met nieuwe bedrijvigheid kans voor het op een efficiënte manier omgaan met energie, bijvoorbeeld door het aansluiten op het Energyweb. Het gevolg hiervan kan zijn dat het gebruik van (fossiele) energie in relatief opzicht kan afnemen. De ontwikkeling van de braakliggende delen biedt kansen voor duurzame energie, bijvoorbeeld door overhoeken en andere vlakken (zoals daken van bedrijfspanden, het overkappen van parkeerterreinen) te gebruiken voor zonnepanelen.
Een afgeleid effect van de transitie naar meer duurzame bronnen van energie is dat de emissie van CO2 zal afnemen. Het opvullen van de braakliggende delen van het industrieterrein bieden, zoals hiervoor ook al aangegeven, kansen.
Naar aanleiding van vragen van de Commissie is de effectenanalyse op onderdelen aangepast en/of verder uitgewerkt. Dit heeft niet geleid tot een wezenlijk andere beoordeling van de effecten.
Optimalisatievariant
Het belangrijkst effect van de ontwikkeling is de toename van de geluidbelasting. Dit werkt ook door in de gezondheidsbeoordeling.
Op basis van de effectbepalingen ligt het daarom voor de hand de optimalisatievariant vooral te baseren op het terugdringen van de emissie (en immissie) van de geluid (gecumuleerde geluidniveau). In de Lcum is industrielawaai dominant, maar voldoet aan de gestelde maximale geluidbelastingen. Op een aantal plaatsen is sprake van effecten door zowel industrielawaai als geluid van spoor en wegverkeer. Deze combinatie van geluid van verschillende bronnen – die elk afzonderlijk voldoen aan de normen – leidt tot een toename van de cumulatieve geluidbelasting in de omgeving van wegen en spoorwegen. De beperking van het industrielawaai door de geluidzone en de monitoring van de toename van geluid in het geluidbeheerplan en het inpassingsplan geluid borgen echter dat er de toename in cumulatieve geluidhinder beperkt blijft.
De uit de beleidsbeschrijving (hoofdstuk 2), gebiedsanalyse (hoofdstuk 3), het visiedocument (hoofdstuk 4) en de milieu en overige aspecten (hoofdstuk 5) voortvloeiende gegevens vormen belangrijke randvoorwaarden van het gemeentelijke ruimtelijke ordeningsbeleid met betrekking tot Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk. Daarbij staat versterking en revitalisering van de bestaande situatie en externe veiligheid centraal, zoals ook uit de juridische regeling van het bestemmingsplan blijkt. Op de juridische regeling wordt in het vervolg van dit hoofdstuk dieper ingegaan.
In deze paragraaf wordt een beschrijving gegeven van de juridische regeling van het bestemmingsplan 'Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk'. De juridische regeling bestaat uit een verbeelding en de regels. De regels zijn een juridische vertaling van het restrictiebeleid risicovolle inrichtingen en kwetsbare objecten, zoals opgenomen in tabel 5.1 in paragraaf 5.2.
De onderdelen verbeelding en regels zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en dienen dan ook altijd gezamenlijk geraadpleegd en gelezen te worden.
Op de verbeelding van bestemmingsplan 'Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk' zijn de verschillende percelen binnen het plangebied "ingekleurd" met een bepaalde bestemming, waarvoor in de regels allerlei bepalingen zijn vastgelegd.
De regels bestaan uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk 1 zijn de inleidende regels opgenomen (artikel 1 en 2), hoofdstuk 2 omvat de bestemmingsregels (artikel 3 t/m 29), Verder zijn in hoofdstuk 3 de algemene regels opgenomen en tot slot staan in hoofdstuk 4 de slot- en overgangsregels. Hieronder is een korte toelichting gegeven op de opgenomen inleidende regels, bestemmingen en gebiedsaanduidingen.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In artikel 1 zijn de in het plan gebruikte specifieke begrippen verklaard. Daar waar de begrippen niet in dit artikel worden verklaard, geldt de betekenis uit de Dikke van Dale.
Artikel 2 Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
Artikel 3 Agrarisch
Deze bestemming is opgenomen voor de aanwezige agrarische gronden in het plangebied. Op deze gronden zijn uitsluitend agrarische doeleinden toegestaan, zonder bedrijfswoning.
Artikel 4 Bedrijf
Voor enkele bedrijfslocaties rondom de Roode Vaart is de bestemming ‘Bedrijf’ opgenomen. Dit op basis van de 6e herziening van het geldende bestemmingsplan. Op deze gronden zijn bedrijven toegestaan uit milieucategorie 2 en 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Deze Staat is opgenomen als bijlage 1 bij de regels. Daarnaast is voor een tweetal bedrijven een zogenaamde maatbestemming opgenomen. Naast bedrijven uit milieucategorie 2 en 3 is ter plaatse van de specifieke aanduidingen tevens een staalconstructiebedrijf en een scheepsreparatiebedrijf toegestaan. Voorts is ter plaatse van de aanduiding 'recreatie' het scoutingterrein mogelijk gemaakt binnen deze bestemming.
Artikel 5 Bedrijf - Baggerspeciedepot
Voor het baggerspeciedepot in het Hollands Diep, dat planologisch is mogelijk gemaakt met de 4e herziening, is deze bestemming opgenomen. Het depot, dat gedeeltelijk in de gemeente Strijen ligt, is onderverdeeld in een baggerspeciedepot, een voorzieningenterrein en een werkhaven.
De diepte van het depot en de inrichting daarvan is geregeld middels op de verbeelding opgenomen dwarsprofielen. Dit is geregeld in de specifieke gebruiksregels.
Artikel 6 Bedrijf - Gasontvangstation
Op het Zeehaven- en industrieterrein is een aantal gasontvangstations aanwezig met afsluiters en bijbehorende leidingen en techniek. Deze zijn in de bestemming Bedrijf - Gasontvangstation ondergebracht.
Artikel 7 Bedrijf - Nutsvoorziening
De overige openbare nutsvoorzieningen in het plangebied zijn in de bestemming Bedrijf - Nutsvoorziening opgenomen. Afsluiterlocaties zonder gasontvangstation vallen ook in deze bestemming.
Artikel 8 Bedrijf - Voorzieningencentrum
Deze bestemming is opgenomen voor het voorzieningencentrum aan de Zuidelijke Randweg en het
voorzieningencentrum bij het Tradepark (3e herziening).
Tevens is via specifieke aanduidingen geregeld dat op de gronden met deze bestemming een windturbine en horeca is toegestaan, alsmede verkooppunten voor brandstoffen met en zonder LPG, een LPG-vulpunt en een ondergrondse tank voor LPG.
Artikel 9 Bedrijventerrein - 1
De bestemming ‘Bedrijventerrein - 1’ is toegekend aan de gronden aan de rand van het industrieterrein. Op deze gronden zijn bedrijven toegestaan uit milieucategorie 3 en 4 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Deze Staat is opgenomen als bijlage 1 bij de regels. Op een aangewezen deel van de gronden binnen deze bestemming zijn geen gevoelige bedrijven toegestaan. Op de gronden buiten de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - gevoelige bedrijven uitgesloten' is de vestiging van gevoelige bedrijven wel toegestaan. Er is een afwijking opgenomen voor de vestiging van een bedrijf die niet voorkomt in de milieucategorieën 3 en 4 in de Staat van Bedrijfsactiviteiten. In dat geval moet aangetoond worden dat het effect van het bedrijf gelijk zijn aan de effecten van een bedrijf uit de toegelaten categorieën. Het is ook mogelijk met een afwijkingsprocedure een bedrijf te vestigen in de categorie 2 mits het een bedrijf betreft met een locale binding dan wel past bij het samenstel van de gevestigde bedrijven op het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk én dat de vestiging niet mag leiden tot een beperking voor de toegelaten bedrijven.
In de afwijkingsregeling is een bepaling opgenomen om ondergeschikte activiteiten mogelijk te maken uit een milieucategorie hoger dan 3 en 4 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit bepaalt dat activiteiten in een milieucategorie zijn toegestaan op basis van lid 1 mits de activiteit ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit van het gehele bedrijf. Dat betreft activiteiten die qua omvang maar ook qua aard ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie. Een voorbeeld hiervan is de LPG-opslag bij Tetra pak. Deze opslag is noodzakelijk voor het drukproces dat onderdeel uitmaakt van de hoofdactiviteit van Tetra pak.
Voorts is een minimale afstand bepaald van bebouwing en opslag tot de perceelsgrenzen. Het betreft 5 meter voor de zij- en achtergrenzen en 10 meter voor de voorste perceelsgrens. De loswal is uitgezonderd van deze beperking en reeds bestaande bebouwing en opslag mag eveneens gehandhaafd blijven. Voorts is het mogelijk af te wijken van deze bepalingen. Daarvoor is een aantal voorwaarden gesteld. Eén van die voorwaarden betreft een positief advies van de brandweer.
Het bevoegd gezag is daarnaast bevoegd nadere eisen te stellen om bij de aanleg van nieuwe wegen doodlopende wegvakken te voorkomen. Dit vanuit een goede verkeerscirculatie en goede rampenbestrijding.
Bij iedere afweging voor de vestiging van een activiteit of bouwwerk dienen de bepalingen behorende bij de gebiedsaanduiding veiligheidszone - EV in acht te worden genomen.
Artikel 10 Bedrijventerrein - 2
De bestemming ‘Bedrijventerrein - 2' is toegekend aan de gronden tussen de bestemming Bedrijventerrein - 1 en Bedrijventerrein - 3. Op deze gronden zijn bedrijven toegestaan uit milieucategorie 4 en 5 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Deze Staat is opgenomen als bijlage 1 bij de regels. Verder is een tweetal locaties aangewezen waar afwijkende bedrijvigheid is toegestaan (zonder afwijking). Het betreft een locatie voor kleinschalige bedrijven en een locatie voor activiteiten uit de milieucategorie 3 mits het logistieke bedrijven betreffen die gerelateerd zijn aan de havenactiviteiten op het terrein.
Binnen deze bestemming is het niet toegestaan gevoelige bedrijven te realiseren. Op dit verbod is een afwijking opgenomen mits aangetoond is dat de vestiging niet leidt tot een wezenlijke beperking voor de gevestigde dan wel toelaatbare activiteiten op het terrein.
Er is een afwijking opgenomen voor de vestiging van een bedrijf die niet voorkomt in de milieucategorieën 4 en 5 in de Staat van Bedrijfsactiviteiten. In dat geval moet aangetoond worden dat het effect van het bedrijf gelijk zijn aan de effecten van een bedrijf uit de toegelaten categorieën. Het is ook mogelijk een kleinschalig bedrijf te vestigen in de categorie 3 mits het een bedrijf past bij het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk én gebonden is aan haven- en spoorwegvoorzieningen dan wel gebonden is aan de logistieke activiteiten op het terrein. Voor deze afwijking zijn specifieke gebieden aangewezen waarbinnen van de afwijking gebruik mag worden gemaakt.
In de regeling is een bepaling opgenomen om ondergeschikte activiteiten mogelijk te maken uit een milieucategorie hoger dan 4 en 5 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit bepaalt dat activiteiten in een milieucategorie zijn toegestaan op basis van lid 1 mits de activiteit ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit van het gehele bedrijf. Dat betreft activiteiten die qua omvang maar ook qua aard ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie.
Voorts is een minimale afstand bepaald van bebouwing en opslag tot de perceelsgrenzen. Het betreft 5 meter voor de zij- en achtergrenzen en 10 meter voor de voorste perceelsgrens. De loswal is uitgezonderd van deze beperking en reeds bestaande bebouwing en opslag mag eveneens gehandhaafd blijven. Voorts is het mogelijk af te wijken van deze bepalingen. Daarvoor is een aantal voorwaarden gesteld. Eén van die voorwaarden betreft een positief advies van de brandweer.
Het bevoegd gezag is daarnaast bevoegd nadere eisen te stellen. Enerzijds om vergelijkbare bedrijfsactiviteiten te bundelen (chemische industrie en logistieke bedrijven) en anderzijds om bij de aanleg van nieuwe wegen doodlopende wegvakken te voorkomen. Dit laatste vanuit een goede verkeerscirculatie en goede rampenbestrijding.
Voor de nog uit te geven gronden (deze zijn aangewezen op de verbeelding met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - uit te geven gronden") is tevens een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de wegenstructuur. Er worden eisen gesteld aan een tweezijdige bereikbaarheid voor hulpdiensten op zowel perceelsniveau als op gebiedsniveau, ruime bochten voor voertuigen van de hulpdiensten (r=9.050 mm) en de breedte van wegen. Hoofdwegen dienen minimaal 8 meter breed te zijn, overige wegen minimaal 5 meter én er dient een vrije doorgang van 4,2 meter te zijn.
Bij iedere afweging voor de vestiging van een activiteit of bouwwerk dienen de bepalingen behorende bij de gebiedsaanduiding veiligheidszone - EV in acht te worden genomen.
Artikel 11 Bedrijventerrein - 3
De bestemming ‘Bedrijventerrein - 3’ is toegekend aan de gronden in het hart van het industrieterrein. Op deze gronden zijn bedrijven toegestaan uit milieucategorie 4, 5 en 6 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Deze Staat is opgenomen als bijlage 1 bij de regels. Tevens zijn op de daarvoor aangewezen gronden grootschalige, havengerelateerde bedrijven uit de milieucategorie 3 toelaatbaar mits het bedrijven betreffen met logistieke activiteiten en gerelateerd zijn aan de havenactiviteiten op het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk.
Binnen deze bestemming is het niet toegestaan gevoelige bedrijven te realiseren. Op dit verbod is een afwijking opgenomen mits aangetoond is dat de vestiging niet leidt tot een wezenlijke beperking voor de gevestigde dan wel toelaatbare activiteiten op het terrein.
Er is een afwijking opgenomen voor de vestiging van een bedrijf die niet voorkomt in de milieucategorieën 4, 5 en 6 in de Staat van Bedrijfsactiviteiten. In dat geval moet aangetoond worden dat het effect van het bedrijf gelijk zijn aan de effecten van een bedrijf uit de toegelaten categorieën.
In de regeling is een bepaling opgenomen om ondergeschikte activiteiten mogelijk te maken uit de milieucategorie 6 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit bepaalt dat activiteiten in een milieucategorie zijn toegestaan op basis van lid 1 mits de activiteit ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit van het gehele bedrijf. Dat betreft activiteiten die qua omvang maar ook qua aard ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie. Een voorbeeld hiervan is de LPG-opslag bij Tetra pak. Deze opslag is noodzakelijk voor het drukproces dat onderdeel uitmaakt van de hoofdactiviteit van Tetra pak.
Voorts is een minimale afstand bepaald van bebouwing en opslag tot de perceelsgrenzen. Het betreft 5 meter voor de zij- en achtergrenzen en 10 meter voor de voorste perceelsgrens. De loswal is uitgezonderd van deze beperking en reeds bestaande bebouwing en opslag mag eveneens gehandhaafd blijven. Voorts is het mogelijk af te wijken van deze bepalingen. Daarvoor is een aantal voorwaarden gesteld. Eén van die voorwaarden betreft een positief advies van de brandweer.
Het bevoegd gezag is daarnaast bevoegd nadere eisen te stellen. Enerzijds om vergelijkbare bedrijfsactiviteiten te bundelen (chemische industrie en logistieke bedrijven) en anderzijds om bij de aanleg van nieuwe wegen doodlopende wegvakken te voorkomen. Dit laatste vanuit een goede verkeerscirculatie en goede rampenbestrijding.
Voor de nog uit te geven gronden (deze zijn aangewezen op de verbeelding met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - uit te geven gronden") is tevens een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de wegenstructuur. Er worden eisen gesteld aan een tweezijdige bereikbaarheid voor hulpdiensten op zowel perceelsniveau als op gebiedsniveau, ruime bochten voor voertuigen van de hulpdiensten (r=9.050 mm) en de breedte van wegen. Hoofdwegen dienen minimaal 8 meter breed te zijn, overige wegen minimaal 5 meter én er dient een vrije doorgang van 4,2 meter te zijn.
Bij iedere afweging voor de vestiging van een activiteit of bouwwerk dienen de bepalingen behorende bij de gebiedsaanduiding veiligheidszone - EV in acht te worden genomen.
Artikel 12 Bos
Deze bestemming is opgenomen voor de gronden ten oosten en noorden van het voorzieningencentrum bij het Tradepark. Deze bestemming is overgenomen uit de 3e herziening van het vorige bestemmingsplan. Op deze gronden mag niet worden gebouwd zonder omgevingsvergunning voor het afwijken, waarbij geen onevenredige schade aan de natuurlijke en landschappelijke waarden wordt toegebracht en daarover een advies is verkregen van een deskundige. Om de natuurlijke en landschappelijke waarden te beschermen is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
Verder zijn regels gesteld aan het toegestane gebruik en is een aantal vormen van gebruik specifiek uitgesloten om de ecologische waarden en de landschappelijke waarden te beschermen.
Artikel 13 Buisleidingenstraat
Voor de nationale buisleidingenstraat, die aan de westzijde van het plangebied loopt, is de bestemming ‘Buisleidingenstraat’ opgenomen. De gronden van het Hollands Diep hebben daarnaast de aanduiding ‘water’ gekregen. Op deze gronden zijn tevens de ecologische en landschappelijke waarden bestemd. Ander gebruik is in principe uitgesloten. Met een afwijking is het mogelijk toch ander gebruik toegestaan mits aangetoond dat het gebruik verenigbaar is met de belangen van de leidingenstraat en de beheerder om advies is gevraagd.
Om de belangen van de buisleidingenstraat te beschermen is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
De bestemming 'Groen' is overgenomen uit het bestemmingsplan 'Windpark Industrieterrein Moerdijk'. Op de gronden is een windmeetmast voorzien voor de beoogde windturbines. De bouwregels en gebruiksregels zijn allemaal gericht op deze windmeetmast.
Artikel 15 Groen - Begeleidingszone 1 en Artikel 16 Groen - Begeleidingszone 2
De bestemmingen 'Groen - Begeleidingszone 1' en 'Groen - Begeleidingszone 2' zijn opgenomen voor de groene geledingszone rondom het industrieterrein. Binnen deze bestemmingen zijn de gronden naast de landschappelijke en ecologische functie tevens bestemd voor de bestaande agrarische functies, bosbouw en recreatieve functies. Het verschil tussen de twee bestemmingen heeft betrekking op de mogelijkheid voorzieningen voor energieopwekking te realiseren in 'Groen - Begeleidingszone 2' waar dat in 'Groen - Begeleidingszone 1' niet is toegestaan. Daarnaast is in de bestemming 'Groen -
Begeleidingszone 2' een agrarisch bouwvlak gelegen. De agrarische activiteiten worden als primaire functie gezien op de gronden ten zuiden van de rijksweg A17.
Artikel 17 Natuur - 1
Deze bestemming is opgenomen voor de Sasseplaat en de gronden rondom het baggerspeciedepot in het Hollands Diep. Op deze gronden mag niet worden gebouwd zonder omgevingsvergunning voor het afwijken, waarbij geen onevenredige schade aan de natuurlijke en landschappelijke waarden wordt toegebracht en daarover een advies is verkregen van een deskundige. Om de natuurlijke en landschappelijke waarden te beschermen is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
Verder is een aantal vormen van gebruik specifiek uitgesloten om de ecologische waarden en de landschappelijke waarden te beschermen.
Artikel 18 Natuur - 2
Deze bestemming is opgenomen voor de gronden ten zuiden van het Tradepark en dienen als compensatiegronden van de gronden van het Tradepark. Deze bestemming is overgenomen uit de 3e herziening van het vorige bestemmingsplan. Op deze gronden mag niet worden gebouwd zonder omgevingsvergunning voor het afwijken, waarbij geen onevenredige schade aan de natuurlijke en landschappelijke waarden wordt toegebracht en daarover een advies is verkregen van een deskundige. Om de natuurlijke en landschappelijke waarden te beschermen is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
Verder is een aantal vormen van gebruik specifiek uitgesloten om de ecologische waarden en de landschappelijke waarden te beschermen.
Artikel 19 Sport
Deze bestemming is opgenomen voor de gronden van de manege, scouting en de hondenschool in de westelijke geledingszone.
Verder is een aantal vormen van gebruik specifiek uitgesloten om de ecologische waarden en de landschappelijke waarden van deze gronden en de directe omgeving te beschermen.
Artikel 20 Verkeer - 1
Uitsluitend de rijksweg A17 en bijbehorende op- en afritten zijn opgenomen binnen de bestemming ‘Verkeer - 1’. Hiertoe behoren ook eventuele geluidswerende voorzieningen en waterstaatkundige doeleinden.
Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken met oog op de verkeersveiligheid en brandveiligheid.
Artikel 21 Verkeer - 2
De ontsluitingsstructuur van het industrieterrein alsmede de overige wegen zijn voorzien van de
bestemming ‘Verkeer - 2’. Binnen deze bestemming zijn daarnaast alle bijbehorende voorzieningen
toegestaan, tevens zijn spoorwegen en bijbehorende voorzieningen mogelijk.
Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen. Enerzijds ten aanzien van de situering van bouwwerken met oog op de leidingstroken, spoorlijnen, de verkeersveiligheid en brandveiligheid. Anderzijds om er zorg voor te dragen dat bij de aanleg van nieuwe wegen geen doodlopende wegvakken ontstaan.
Artikel 22 Verkeer - Railverkeer
Voor de hoofdspoorlijn en het spoorwegemplacement langs de Zuidelijke Randweg is de bestemming
‘Verkeer - Railverkeer’ opgenomen. Het emplacement is apart aangeduid.
Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken met oog op de leidingstroken, spoorlijnen, de verkeersveiligheid en brandveiligheid.
Artikel 23 Water - 1
Deze bestemming is opgenomen voor het gedeelte van het Hollands Diep dat deel uitmaakt van het
Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk. Deze gronden (wateren) zijn onder meer bestemd voor de waterhuishouding, het verkeer te water alsmede de industriehavens. Verder is deze bestemming gegeven aan de gronden van de sluis in de Roode Vaart. Omdat het Hollands Diep deel uitmaakt van te NNN/NNB zijn de ecologische en landschappelijke waarden van dit water bestemd. Om deze waarden te beschermen is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
Op deze gronden mogen voorzieningen voor het aanleggen, laden en lossen van schepen worden gebouwd.
Artikel 24 Water - 2
Deze bestemming is opgenomen voor het gedeelte van het Hollands Diep dat geen onderdeel uitmaakt van het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk. Deze gronden zijn hoofdzakelijk bedoeld voor het verkeer te water, maar ook voor het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden in het Hollands Diep. Om deze waarden te beschermen is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
Artikel 25 Water - 3
Deze bestemming is opgenomen voor de in het plangebied gelegen hoofdwatergangen en het
aanwezige oppervlaktewater.
Artikel 26 Leiding - Gevaarlijke stoffen
Deze dubbelbestemming, is opgenomen voor de brandstof- en gasleidingen in het
plangebied. Deze dubbelbestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden
toegekende enkel- en dubbelbestemmingen.
Op deze gronden mag uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd of voor de andere voorkomende bestemming mits het vervanging, verandering of vernieuwing van een bestaand bouwwerk betreft. Hiervan mag worden afgeweken indien de belangen en de veiligheid van de leiding niet wordt geschaad en de leidingbeheerder om advies is gevraagd.
Vanwege de gevaarlijke stoffen is het niet toegestaan op de gronden van de dubbelbestemming brandgevaarlijke, brandbare of explosieve materialen op te slaan dan wel kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten te realiseren.
Om de belangen van de leiding verder te beschermen is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
Artikel 27 Leiding - Hoogspanning
Deze dubbelbestemming is opgenomen voor de ondergrondse 150 kV-leiding die door het plangebied lopen. Deze dubbelbestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende enkelbestemmingen. Op deze gronden mag uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd of voor de andere voorkomende bestemming mits het vervanging, verandering of vernieuwing van een bestaand bouwwerk betreft. Hiervan mag worden afgeweken indien de belangen en de veiligheid van de leiding niet wordt geschaad en de leidingbeheerder om advies is gevraagd.
Als specifieke gebruiksregel is opgenomen dat op deze gronden de opslag van brandgevaarlijke, brandbare of explosieve materialen verboden is.
Om de belangen van de leiding verder te beschermen is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
Artikel 28 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Deze dubbelbestemming is opgenomen voor de 150 kV en de 380 kV-leidingen die bovengronds door het plangebied lopen. Deze dubbelbestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende enkelbestemmingen. Op deze gronden mag uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd of voor de andere voorkomende bestemming mits het vervanging, verandering of vernieuwing van een bestaand bouwwerk betreft. Hiervan mag worden afgeweken indien de belangen en de veiligheid van de leiding niet wordt geschaad en de leidingbeheerder om advies is gevraagd.
Als specifieke gebruiksregel is opgenomen dat op deze gronden, onder de hoogspanningsleidingen, de opslag van brandgevaarlijke, brandbare of explosieve materialen verboden is.
Om de belangen van de leiding verder te beschermen is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
Artikel 29 Leiding - Leidingstrook
Deze dubbelbestemming is opgenomen als reserveringsstrook van aanwezige en toekomstige leidingen op onder meer de voormalige Shell-gronden. Deze dubbelbestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende enkelbestemmingen. Op deze gronden mag uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd of voor de andere voorkomende bestemming mits het vervanging, verandering of vernieuwing van een bestaand bouwwerk betreft. Hiervan mag worden afgeweken indien de belangen en de veiligheid van de leiding niet wordt geschaad en de leidingbeheerder om advies is gevraagd
Als specifieke gebruiksregel is opgenomen dat op deze gronden de opslag van brandgevaarlijke, brandbare of explosieve materialen verboden is en ook kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten niet zijn toegestaan.
Om de belangen van de leidingstrook verder te beschermen is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
Artikel 30 Leiding - Riool
Deze dubbelbestemming is opgenomen voor de rioolpersleiding van het Havenbedrijf/waterschap. Deze dubbelbestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende enkelbestemmingen. Op deze gronden mag uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd of voor de andere voorkomende bestemming mits het vervanging, verandering of vernieuwing van een bestaand bouwwerk betreft. Hiervan mag worden afgeweken indien de belangen en de veiligheid van de leiding niet wordt geschaad en de leidingbeheerder om advies is gevraagd.
Om de belangen van de leiding verder te beschermen is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
Artikel 31 Leiding - Water
Deze dubbelbestemming is opgenomen voor de waterleidingen van Evides. Deze dubbelbestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende enkelbestemmingen. Op deze gronden mag uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd of voor de andere voorkomende bestemming mits het vervanging, verandering of vernieuwing van een bestaand bouwwerk betreft. Hiervan mag worden afgeweken indien de belangen en de veiligheid van de leiding niet wordt geschaad en de leidingbeheerder om advies is gevraagd.
Om de belangen van de leiding verder te beschermen is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
Artikel 32 Waarde - Archeologie 4
De dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 4’ is opgenomen ter bescherming van mogelijk in de bodem aanwezige archeologische waarden (zie ook paragraaf 5.8). Deze dubbelbestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende enkelbestemmingen.
Bouwen is binnen deze dubbelbestemming niet zondermeer nodig. Alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen te kunnen verlenen moet de aanvrager een archeologisch onderzoeksrapport overleggen, dat goed gekeurd is en dat aantoont dat de archeologische waarden in voldoende mate zijn zekergesteld (en hoe dan) of dat vastgesteld is dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn. Deze vereisten gelden niet voor het vervangen, vernieuwen of veranderen van bestaande bebouwing waarbij de grondwerkzaamheden niet dieper reiken van 30 cm en het geen groter oppervlak betreft dan 90 m2, dan wel dat het een bouwwerk betreft dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst. Voorts kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorwaarden stellen als uit het archeologisch onderzoek blijkt dat archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden zullen worden verstoord.
Voor een aantal werkzaamheden op of in deze gronden is een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) vereist in het kader waarvan een afweging kan worden gemaakt tussen de activiteit en de te beschermen waarden. De voorwaarden voor wanneer een omgevingsvergunning is vereist is afhankelijk van de archeologische verwachtingswaarde gedifferentieerd in deze dubbelbestemming.
Voorts is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de dubbelbestemming te kunnen verwijderen als uit archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn in het onderzoeksgebied of als de bescherming anderszins is verzekerd.
Artikel 33 Waarde - Archeologie 6
De dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 6’ is opgenomen ter bescherming van mogelijk in de bodem aanwezige archeologische waarden (zie ook paragraaf 5.8). Deze dubbelbestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende enkelbestemmingen.
Bouwen is binnen deze dubbelbestemming niet zondermeer nodig. Alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen te kunnen verlenen moet de aanvrager een archeologisch onderzoeksrapport overleggen, dat goed gekeurd is en dat aantoont dat de archeologische waarden in voldoende mate zijn zekergesteld (en hoe dan) of dat vastgesteld is dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn. Deze vereisten gelden niet voor het vervangen, vernieuwen of veranderen van bestaande bebouwing waarbij de grondwerkzaamheden niet dieper reiken van 50 cm en het geen groter oppervlak betreft dan 250 m2, dan wel dat het een bouwwerk betreft dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst. Voorts kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorwaarden stellen als uit het archeologisch onderzoek blijkt dat archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden zullen worden verstoord.
Voor een aantal werkzaamheden op of in deze gronden is een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) vereist in het kader waarvan een afweging kan worden gemaakt tussen de activiteit en de te beschermen waarden. De voorwaarden voor wanneer een omgevingsvergunning is vereist is afhankelijk van de archeologische verwachtingswaarde gedifferentieerd in deze dubbelbestemming.
Voorts is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de dubbelbestemming te kunnen verwijderen als uit archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn in het onderzoeksgebied of als de bescherming anderszins is verzekerd.
Artikel 34 Waterstaat - Waterkering
Deze dubbelbestemming is opgenomen voor de in het plangebied aanwezige waterkeringen, inclusief de beschermingszones. Op deze gronden is de Keur van het waterschap van toepassing. Op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken toegestaan voor de waterkering. Tevens is een vergunningstelsel opgenomen voor werken en werkzaamheden die de waterkering kunnen schaden. Deze dubbelbestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende enkelbestemmingen.
Artikel 35 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat bepalingen om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot. De redactie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening en overeenkomstig opgenomen.
Artikel 36 Algemene bouwregels
In dit artikel is een regeling opgenomen voor toegelaten bouwwerken met afwijkende maten. Het lid 'Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten' betreft uitsluitend een bouwbepaling en geen gebruiksbepaling. Met deze bepaling wordt voorkomen, dat bestaande bouwwerken, die wat betreft afstandsmaten of andere maten afwijken van de maatvoering zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, onder het overgangsrecht komen te vallen.
Verder is in dit artikel een regeling die bepaald dat er voor het ondergronds bouwen geen specifieke beperkingen gelden.
Tot slot is een lid 'Parkeren' in dit artikel opgenomen waarin is bepaald dat voldoende parkeervoorzieningen moeten worden opgericht wanneer er gebouwd wordt en dat deze in stand gehouden moet worden.
Artikel 37 Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is opsomming opgenomen van het gebruik dat als strijdig wordt beschouwd voor dit plan. Daarnaast is een lid 'Parkeren' opgenomen waarin is bepaald dat voldoende parkeervoorzieningen moeten worden opgericht bij een wijziging van het gebruik en dat deze ook in stand moeten worden gehouden.
Tot slot bevat dit artikel een wijzigingsbevoegdheid die het mogelijk maakt nieuwe inrichtingen toe te staan voor activiteiten met ontplofbare stoffen mist voldaan wordt aan de voorwaarden ten aanzien van externe veiligheid én dat de B-zone van de inrichting volledig binnen de perceelsgrenzen valt.
Artikel 38 Algemene aanduidingsregels
Op de verbeelding staan gebiedsaanduidingen, die dienen voor het nader specificeren van de regels voor de betreffende gronden. Gebiedsaanduidingen hebben betrekking op het gehele plangebied of een gedeelte van het plangebied maar overstijgen de bestemmingen. In het onderhavige plan zijn gebiedsaanduidingen opgenomen ten aanzien van het industrielawaai, ecologische verbindingszone, externe veiligheid, gasontvangstation, lpg, munitie, windturbines, beschermingszone van de buisleidingenstraat en de vrijwaringszone langs de rijksweg. Hieronder is een toelichting opgenomen voor de gebiedsaanduidingen, waarbij de bepalingen ten aanzien van externe veiligheid nadrukkelijk toegelicht worden. De overige aanduidingen komen voort uit de vigerende bestemmingsplannen voor het Industrieterrein en het bestemmingsplan voor Windpark industrieterrein Moerdijk dat in januari 2017 is vastgesteld.
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' mogen geen geluidgevoelige objecten worden opgericht dan wel aangelegd ook al geeft de onderliggende enkelbestemming daarvoor wel de mogelijkheid.
38.2 ecologische verbindingszone
Ter hoogte van de zuidelijke Randweg ligt een ecologische verbindingszone conform de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant. Deze is in het bestemmingsplan ook als zodanig aangewezen . Binnen deze gebiedsaanduiding mogen werken en werkzaamheden (met een oppervlak groter dan 100 m2 dan wel voor het ophogen van de gronden) pas worden uitgevoerd na het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden.
Met deze bepaling zijn de gronden binnen de aanduiding 'windturbine' mede bestemd voor het overdraaien van de rotorbladen en de bij de windturbine behorende voorzieningen zoals opstelplaatsen ten behoeve van de bouw en het onderhoud van windturbines, schakelkasten, transformatoren, kabels en leidingen op- en afritten en onderhoudswegen.
38.4 veiligheidszone - buisleidingenstraat
Alle leidingen zijn meegenomen in een dubbelbestemming die 5 meter aan weerszijde van het hart van de leiding is gelegen. Deze 10 meter brede zone is opgenomen ter bescherming van de leiding. De buisleidingenstraat is een enkelbestemming en bevat een dergelijke beschermingsstrook niet. Omdat een leiding in theorie tot op de grens van de bestemming 'Buisleidingenstraat' kan worden aangelegd is aansluitend aan de bestemmingsgrens een veiligheidszone opgenomen die eenzelfde bescherming kent als de dubbelbestemmingen voor de andere leidingen in dit plan.
38.5 veiligheidszone - EV
De 'veiligheidszone - EV' is onderverdeeld in 3 deelzones. Met de gebiedsaanduidingen worden extra eisen gesteld aan de toelaatbaarheid van bedrijven binnen deze zone voor wat betreft de toelaatbaarheid van activiteiten en de effecten van de activiteiten op de externe veiligheidscontouren. De 3 onderscheiden zones komen niet overeen met de drie-deling in de bedrijfsbestemmingen (Bedrijventerrein - 1, Bedrijventerrein - 2 en Bedrijventerrein - 3). De gebiedsaanduidingen moeten altijd in samenhang met de onderliggende bestemmingen worden gelezen om de toelaatbaarheid van bedrijven en activiteiten te bepalen. De onderscheiden gebiedsaanduidingen zijn een juridische vertaling van de tabel 5.1 uit paragraaf 5.2. Deze tabel komt voort uit de rapportage externe veiligheid die als bijlage 1 (en de bijbehorende bijlagen in bijlage 2) bij deze toelichting is gevoegd. In deze rapportage is een uitgebreide motivering van de zonering beschreven.
veiligheidszone - EV1
Op de gronden met gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - EV1' zijn de PR 10-5 contouren toegestaan van bestaande inrichtingen en de PR 10-6 contour van bestaande en nieuwe inrichtingen. Hiertoe behoort ook de uitbreiding van bestaande inrichtingen. De PR 10-5 van nieuwe inrichtingen is alleen toegestaan binnen de eigen inrichtingsgrenzen (dan wel binnen de bestemmingen 'Verkeer - 2', 'Water - 1', Water -
2', 'Water - 3' of op openbare gronden binnen de bestemming 'Bedrijf', 'Bedrijventerrein - 1', 'Bedrijventerrein - 2' of 'Bedrijventerrein - 3' in gebruik voor verkeer, groen of water. Het is mogelijk hiervan af te wijken en toestaan dat een PR 10-5 contour buiten de inrichtingsgrens of de openbare gronden zoals bovenstaand benoemd als aangetoond is dat het voor de bedrijfsvoering in relatie tot de omgeving noodzakelijk is en het niet mogelijk is gebleken de contour binnen de inrichtingsgrens of de openbare gronden te houden.
Binnen deze aanduiding zijn nieuwe hogepopulatieobjecten alleen toegestaan voorzover deze deel uitmaken van een Bevi-bedrijf. Hogepopulatieobjecten dan wel kwetsbare objecten zijn niet toegestaan in een PR 10-5 contour van een ander bedrijf. In de regels is een afwijking opgenomen om toch beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10-5 contour van een ander bedrijf te situeren als het geen werknemersverblijf betreft (een ruimte waar veel personen kunnen verblijven) en aangetoond is dat het, gezien de situering van het perceel, niet mogelijk is het kwetsbare object buiten de PR 10-5 contour te situeren.
Voor beide afwijkingsbevoegdheden dient de veiligheidsregio te worden geconsulteerd over de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid én kan het college advies vragen bij het RIVM.
veiligheidszone - EV2
Op de gronden met de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - EV2' zijn nieuwe risicovolle inrichtingen, inclusief de uitbreiding van bestaande inrichtingen, in principe niet toegestaan. Er is een afwijking opgenomen om toch nieuwe risicovolle inrichtingen mogelijk te maken. In dat geval zijn voorwaarden gesteld aan de ligging van de PR 10-5 contour en de PR 10-6 contour van die inrichting. Zo mag de PR 10-6 contour niet zijn gelegen over een hogepopulatieobject van een ander bedrijf dat geen Bevi-bedrijf is. De PR 10-5 dient bij voorkeur binnen de eigen inrichtingsgrenzen te vallen of de inrichtingsgrenzen van een Bevi-bedrijf dan wel op ten hoogste 5 meter buiten de eigen inrichtingsgrens. De PR 10-5 mag ook vallen over de gronden die bestemd zijn als 'Verkeer - 2', 'Water - 1', Water - 2', 'Water - 3' of op openbare gronden binnen de bestemming 'Bedrijf', 'Bedrijventerrein - 1', 'Bedrijventerrein - 2' of 'Bedrijventerrein - 3' in gebruik voor verkeer, groen of water.
Verder zijn de PR 10-5 contouren en PR 10-6 contour toegestaan van bestaande inrichtingen. De PR 10-6 van nieuwe inrichtingen is alleen na het toepassen van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk mits aangetoond is dat het voor de bedrijfsvoering in relatie tot de omgeving noodzakelijk is en aangetoond is dat de PR 10-6 contour binnen de inrichtingsgrens van de betreffende inrichting blijft.
Binnen deze aanduiding zijn nieuwe hogepopulatieobjecten alleen toegestaan voorzover deze deel uitmaken van een Bevi-bedrijf. Hogepopulatieobjecten dan wel kwetsbare objecten zijn niet toegestaan in een PR 10-5 contour van een ander bedrijf. In de regels is een afwijking opgenomen om toch beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10-5 contour van een ander bedrijf te situeren als het geen werknemersverblijf betreft (een ruimte waar veel personen kunnen verblijven) en aangetoond is dat het, gezien de situering van het perceel, niet mogelijk is het kwetsbare object buiten de PR 10-5 contour te situeren.
Voor alle drie de afwijkingsbevoegdheden dient de veiligheidsregio te worden geconsulteerd over de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid én kan het college advies vragen bij het RIVM.
Op de gronden met gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - EV3' zijn eveneens nieuwe risicovolle inrichtingen, waaronder de uitbreiding van een bestaande inrichting wordt verstaan, uitgesloten. Er is een afwijking opgenomen om toch nieuwe risicovolle inrichtingen mogelijk te maken mits het risicoveroorzakende onderdeel van de inrichting ondergeschikt is aan het hoofdactiviteit. In dat geval zijn voorwaarden gesteld aan de ligging van de PR 10-5 contour en de PR 10-6 contour van die inrichting. Zo mag de PR 10-5 contour uitsluitend zijn gelegen binnen de eigen inrichtingsgrens dan wel binnen de inrichtingsgrens van een Bevi-bedrijf. De PR 10-6 dient bij voorkeur binnen de eigen inrichtingsgrenzen te vallen dan wel op ten hoogste 5 meter buiten de eigen inrichtingsgrens. De PR 10-6 mag ook vallen over de gronden die bestemd zijn als 'Verkeer - 2', 'Water - 1', Water - 2', 'Water - 3' of op openbare gronden binnen de bestemming 'Bedrijf', 'Bedrijventerrein - 1', 'Bedrijventerrein - 2' of 'Bedrijventerrein - 3' in gebruik voor verkeer, groen of water. De PR 10-6 mag echter in geen geval zijn gelegen over een bestaand hogepopulatieobject dat geen deel uitmaakt van een Bevi-inrichting.
Verder zijn de PR 10-5 contouren en PR 10-6 contour toegestaan van bestaande inrichtingen. De PR 10-6 van nieuwe inrichtingen is alleen na het toepassen van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk mits aangetoond is dat het voor de bedrijfsvoering in relatie tot de omgeving noodzakelijk is en aangetoond is dat de PR 10-6 contour binnen de inrichtingsgrens van de betreffende inrichting blijft.
Binnen deze aanduiding zijn nieuwe hogepopulatieobjecten alleen toegestaan voorzover deze deel uitmaken van een Bevi-bedrijf. Hogepopulatieobjecten dan wel kwetsbare objecten zijn niet toegestaan in een PR 10-5 contour van een ander bedrijf.
Voor beide afwijkingsbevoegdheden dient de veiligheidsregio te worden geconsulteerd over de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid én kan het college advies vragen bij het RIVM.
veiligheidszone - Bevi artikel 14 veiligheidszone
Met deze aanduiding wordt weergegeven waar de restricties in het kader van artikel 14 uit het Bevi van kracht zijn. Binnen deze zone zijn geen hogepopulatieobjecten toegestaan, behoudens als onderdeel van Bevi-inrichtingen (zie 5.2 Externe veiligheid).
38.6 veiligheidszone - gasontvangstation
Ten behoeve van het gasontvangstation (GOS) zijn de wettelijke veiligheidsafstanden voor beperkt kwetsbare objecten (veiligheidszone - gasontvangstation - 1) en de veiligheidszone voor kwetsbare objecten (veiligheidszone - gasontvangstation - 2) opgenomen in dit plan met de bijbehorende beperkingen voor het gebruik van de gronden.
Ter plaatse van de aanduiding ‘veiligheidszone - lpg' mogen geen kwetsbare objecten of hogepopulatieobjecten aanwezig zijn of worden opgericht. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de aanduiding te verwijderen dan wel te verkleinen indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen. Van deze wijzigingsbevoegdheid kan gebruik worden gemaakt als de lpg tank niet meer gebruikt wordt, dan wel niet meer aanwezig is, dan wel wanneer uit onderzoek of gewijzigde wet- en regelgeving is gebleken dat de veiligheidscontour kleiner is geworden.
38.8 veiligheidszone - munitie
Rondom de munitie opslag zijn wettelijke veiligheidszones gelegen. A, B en C. De zones B en C zijn in het bestemmingsplan overgenomen. Ter plaatse van de 'veiligheidszone - munitie - B' zijn kwetsbare objecten uitgesloten en zijn geen nieuwe beperkt kwetsbare objecten mogelijk. Een uitzondering hierop vormt een beperkt kwetsbaar object op het eigen perceel.
Ter plaatse van de 'veiligheidszone - munitie - C' is het niet toegestaan gebouwen te bouwen met een vlies- of gordijngevelconstructie. Ook gebouwen met grote glasoppervlakten zijn niet toegestaan als in de achterliggende ruimte in de regel een groot aantal personen bevindt.
38.9 veiligheidszone - windturbine
Rondom de beoogde windturbines wordt in het bestemmingsplan een tweetal vrijwaringszones juridisch-planologisch geborgd. De vrijwaringszone voor de 10-5 contour, die samenvalt met de overdraai van de windturbines, wordt aangeduid met 'veiligheidszone - windturbine - 1' (artikel 38.9.1) waarmee binnen de zone van de windturbine beperkt kwetsbare én kwetsbare objecten zijn uitgesloten. De vrijwaringszone van de bij de windturbine horende plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) wordt aangeduid als 'veiligheidszone - windturbine - 2' (artikel 38.9.2). Binnen deze gronden zijn kwetsbare objecten uitgesloten.
Gelet op de ligging van het plangebied in de nabijheid van de rijksweg is een vrijwaringszone opgenomen van 50 meter. Deze zone is bedoeld om ruimte te behouden voor toekomstige knelpunten, mogelijkheden te scheppen voor een goede inpassing van de infrastructuur, verminderen en/ of voorkomen van conflicterende functies vanuit milieuoptiek (geluid, externe veiligheid en lokale luchtkwaliteit) en bij te dragen aan de veiligheid. Het is daarom niet toegestaan binnen deze zone te bouwen met uitzondering van ontwikkelingen ren behoeve van infrastructurele voorzieningen.
Artikel 39 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken. Bijvoorbeeld een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte.
Artikel 40 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarmee door middel van een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro het mogelijk is enige flexibiliteit in het plan aan te brengen. Het gaat hierbij om een bevoegdheid en houdt geen verplichting in. Deze bevoegdheid mag nadrukkelijk niet worden gebruikt om zodanig aanzienlijke wijzigingen van bestemmingen te bewerkstelligen, dat daarmee de essentie van het plan wezenlijk wordt veranderd.
De wijzigingsbevoegdheden hebben betrekking op een geringe overschrijding van de bouwgrenzen, het mogelijk maken van nieuwe leidingen in het gebied, het aanpassen van de veiligheidszones van de windturbines wanneer blijkt dat de PR 10-5 dan wel de PR 10-6 onjuist gesitueerd zijn en daardoor onnodige beperkingen oplegt aan de omgeving. Verder is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de veiligheidszones munitie aan te passen wanneer uit onderzoek gebleken is dat dat nodig dan wel mogelijk is.
In de regels van een bestemmingsplan wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het plan. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In de overgangsregel is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerkingtreden van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of het strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. De redactie is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen.
In de 'Slotregel' is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan aangehaald worden.
De regels en verbeelding worden opgesteld volgens IMRO en SVBP 2012. IMRO staat voor Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en heeft betrekking op de inrichting van de ruimtelijke instrumenten van de Wro. Het is het informatiemodel voor het opstellen en het uitwisselen van visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene regels op alle bestuurlijke niveaus. Het model is geschikt voor uitwisseling van informatie tussen de organisatie op het gebied van de ruimtelijke ordening en aanverwante werkterreinen. SVBP staat voor Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen. Doel van deze standaard is het op vergelijkbare wijze inrichten, vormgeven en verbeelden van bestemmingsplannen en de daarbij behorende uitwerkings- en wijzigingsbesluiten.
Aangezien het voorliggende bestemmingsplan conserverend van karakter is en er geen andere bestemmingsregeling wordt voorgesteld dan het vigerende vormt dit geen aanleiding voor het verhalen van kosten zoals bedoeld in artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze overleg heeft plaatsgevonden met betrokken overheidsinstanties, waterschap etc. en op welke wijze inspraak is gehouden.
Het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk heeft het voorontwerp bestemmingsplan “Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk” in 2012 vrijgegeven voor inspraak en overleg ex artikel 3.1.1 Bro.
Het voorontwerp bestemmingsplan en de daarbij behorende stukken hebben vanaf 31 mei 2012 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gelijktijdig heeft ook de notitie 'Reikwijdte en Detailniveau' ter inzage gelegen.
Het voorontwerp bestemmingsplan met bijbehorende bijlagen en de notitie waren in te zien op het gemeentehuis. Daarnaast waren ze digitaal te raadplegen op de gemeentelijke website en op www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende deze termijn kon een ieder een reactie indienen bij het college. Tegen het voorontwerp bestemmingsplan zijn 24 inspraakreacties ingediend.
Daarnaast is het verplichte vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro met onder andere de betrokken diensten van rijk, provincie, buurgemeenten en waterschapsbestuur gevoerd. Tijdens de overlegperiode zijn 6 vooroverlegreacties ontvangen.
De tijd heeft inmiddels de beantwoording van de inspraak- en overlegreacties ingehaald. Vanwege de omvangrijke aanpassingen die in het ontwerpbestemmingsplan zijn meegenomen is het niet meer doelmatig alle inspraak- en overlegreacties van een beantwoording te voorzien. Met het afronden van het ontwerpbestemmingsplan is wel zoveel mogelijk rekening gehouden met de reacties die zijn ingediend.
Belangrijke aanleiding voor de omvangrijke aanpassingen is het aspect externe veiligheid. Onderstaand is een toelichting opgenomen ten aanzien van de aanpassingen die doorgevoerd zijn.
Aanleiding
Bij het voorontwerp in 2012 is een afzonderlijke rapportage opgenomen, waarin de externe veiligheidsaspecten zijn uitgewerkt. Met deze rapportage is in 2007 aanvang gemaakt. De rapportage beschrijft hoe de diverse externe veiligheidsaspecten vertaald zijn, de bijlagen bevatten onder andere externe veiligheidsberekeningen.
Naar aanleiding van het voorontwerp is een aantal inspraakreacties ingebracht, deze betreffen de algemene aanpak van de veiligheid, bedrijfs specifieke elementen en technisch inhoudelijke opmerkingen.
De visie op de externe veiligheid is sterk beïnvloed door de landelijke ontwikkelingen van het externe veiligheidsbeleid en de wetgeving. Daarnaast zijn er enerzijds provinciale en gemeentelijke beleidsontwikkelingen geweest én heeft anderzijds het industrieterrein zich verder ontwikkeld. Dit betekent dat er sinds het voorontwerp van 2012 vele veranderingen zijn doorgevoerd in het ontwerpbestemmingsplan van 2017 inzake de omgang met externe veiligheid op het industrieterrein. Deze veranderingen zijn onderstaand samengevat.
Veranderingen op hoofdlijn
Het vigerende bestemmingsplan heeft op EV-gebied kenmerken die ongewenst zijn:
In het voorontwerp is een aanpak opgenomen om deze ongewenste situaties te beëindigen. Het voorontwerpbestemmingsplan bevatte hiertoe een aantal keuzes:
De informatie uit de inspraak- en overlegreacties en gesprekken met afzonderlijke bedrijven vanwege bijvoorbeeld voorgenomen bedrijfsveranderingen zijn bijzonder nuttig geweest bij het fine-tunen van het EV-beleid in het ontwerpbestemmingsplan van 2017.
In het ontwerpbestemmingsplan is het doel gebleven om de beperkingen van het huidige bestemmingsplan weg te nemen. De wijze van realisatie is echter veranderd:
Ten behoeve van het ontwerpbestemmingsplan heeft eind 2016 in samenwerking met de Omgevingsdienst Midden- en West Brabant een beschouwing op de actualiteit van de QRA's van bedrijven en leidingen plaatsgevonden.
Misverstanden ten aanzien van het voorontwerpbestemmingsplan
Naast de vele nuttige informatie, bevatten de inspraak- en overlegreacties deels ook misverstanden ten aanzien van het voorontwerpbestemmingsplan. Deze zijn:
In het vigerende bestemmingsplan is groei van de risicocontour (10-6) van bedrijven juist onmogelijk doordat het bestemmingsplan overal kwetsbare objecten toestaat. In versie 2012 en helemaal in versie 2012 zijn de groeimogelijkheden juist sterk verruimd.
Het voorontwerpbestemmingsplan (2012) sluit beperkt kwetsbare objecten niet uit. Als beperkt kwetsbare objecten zouden zijn uitgesloten mogen er geen objecten zijn waar mensen kunnen verblijven, en kan er geen sprake zijn van een industrieterrein. Het bestemmingsplan sluit wel objecten uit waarin grotere aantallen personen kunnen verblijven.
Met het afronden van het ontwerpbestemmingsplan zijn de bovengenoemde aspecten verholpen. De regeling ten aanzien van externe veiligheid is eenduidiger geworden.
Als voorbereiding op de milieueffectrapportage (m.e.r.) is een notitie reikwijdte en detailniveau (NRD) opgesteld. De NRD heeft als doel informatie te verschaffen over de opzet en inhoud van het milieueffectrapport (MER) behorende bij het bestemmingsplan Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk. De notitie reikwijdte en detailniveau en de voortoets zijn gelijktijdig gepubliceerd met het voorontwerp-bestemmingsplan. Een ieder heeft schriftelijk kunnen reageren op de rapportages en zijn/haar mening kunnen geven over wat onderzocht moet worden in het MER en op welke manier. Deze NRD is ook meegenomen in de burgerparticipatie en op de informatiebijeenkomsten. Tevens is de Commissie voor de milieueffectrapportage vrijwillig gevraagd om advies uit te brengen over de NRD. Dit advies is betrokken bij het opstellen van het MER.
De m.e.r.-procedure is gestart met de openbare kennisgeving in de lokale pers. Hierin is bekendgemaakt dat voor de integrale herziening van het bestemmingsplan een m.e.r.-procedure wordt gevolgd en is deze procedure uiteengezet. Voor de start van de m.e.r.-procedure is een notitie reikwijdte en detailniveau en een voortoets opgesteld. De notitie reikwijdte en detailniveau beschrijft het voornemen, de alternatieven die worden onderzocht en de onderzoeksaanpak van het MER. Uit de voortoets is gebleken dat op voorhand significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet kunnen worden uitgesloten en dat de effecten op Natura 2000-gebieden nader moeten worden onderzocht in een passende beoordeling. De ontwikkeling van het windpark was opgenomen in de destijds opgestelde stukken.
Na de bekendmaking hebben de notitie reikwijdte en detailniveau en de voortoets samen met het voorontwerp bestemmingsplan van 31 mei tot en met 11 juli 2012 (6 weken) ter inzage gelegen. Een ieder is in de gelegenheid gesteld om gedurende de inspraakperiode een reactie in te dienen op het voornemen. Op 4 juni 2012 is een informatieavond gehouden. De bestuursorganen, die ook bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken, zijn in diezelfde inspraakperiode geraadpleegd over de reikwijdte en het detailniveau van het op te stellen MER.
Geraadpleegde bestuursorganen
Er zijn 29 inspraakreacties/adviezen gegeven op het voorontwerp bestemmingsplan. Daarvan zijn er acht reacties op de reikwijdte en het detailniveau van het op te stellen MER. De belangrijkste reacties zijn:
De reacties/adviezen gemaakt op het voornemen van en onderzoek naar de windturbines zijn meegenomen in het MER en het bestemmingsplan Windpark Industrieterrein Moerdijk (vastgesteld door de raad op 13 oktober 2016) en niet meer relevant voor dit MER.
De Commissie voor de milieueffectrapportage heeft op 19 juli 2012 een advies over reikwijdte en detailniveau over het op te stellen MER voor het ZIM uitgebracht.
De Commissie m.e.r. beschouwt de volgende punten als essentiële informatie in het milieueffectrapport (MER):
De ingekomen reacties op de NRD zijn in de Kadernotitie 'Bestemmingsplan Industrieterrein Moerdijk' samengevat en voorzien van een beantwoording. Daarnaast zijn ambtshalve aanvullingen toegevoegd die niet uit het advies van de Commissie of uit de inspraak op het nieuwe bestemmingsplan gebleken zijn. De kadernotitie is op 6 september 2012 vastgesteld door de gemeenteraad. De kadernotitie is gehanteerd bij het opstellen van het MER en het ontwerpbestemmingsplan.
Het voorontwerp bestemmingsplan schiep ook het ruimtelijk kader voor de ontwikkeling van windturbines op het Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk. Tot begin 2014 liep de windturbineontwikkeling samen op met het in voorbereiding zijnde nieuwe bestemmingsplan Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk van de gemeente Moerdijk en de daarbij behorende milieueffectrapportage. Voor de windturbineontwikkeling (zeven turbines langs de Westelijke Randweg en Zuidelijke Randweg) is een aparte bestemmingsplan- en m.e.r.-procedure doorlopen. Het bestemmingsplan Windpark Industrieterrein Moerdijk met het MER is op 12 januari 2017 vastgesteld door de raad. Ook de omgevingsvergunning bouwen voor de windpark is inmiddels verleend door de gemeente. De bouw en ingebruikname van de turbines is voorzien in 2018/2019. Het bestemmingsplan is nog niet onherroepelijk. Gedurende de bestemmingsplanprocedure voor het ZIM komen de plannen samen. In het MER wordt de ontwikkeling van het windpark als autonome ontwikkeling gehanteerd.
Vervolgens is op basis van de NRD en de daarop ontvangen adviezen het MER (d.d. 26 juni 2017) opgesteld (als bijlagen bij deze toelichting gevoegd). In het MER zijn de milieueffecten van het voornemen onderzocht en beoordeeld. Op basis van de conclusies is een optimalisatievariant opgesteld, die als basis heeft gediend voor het bestemmingsplan. De optimalisatievariant is gepresenteerd aan belanghebbenden en de gemeenteraad. Het MER is tegelijk met het ontwerp bestemmingsplan voorgelegd aan de bestuursorganen en ter inzage gelegd.
Er zijn geen zienswijzen op het MER ontvangen. Voor de volledigheid is ook nagegaan of reacties op het ontwerpbestemmingsplan betrekking hadden op het MER. Voorzover hiervan sprake is, is dit beschreven in de beantwoording van de zienswijzen in de Nota van Zienswijzen, die als bijlage 15 bij de toelichting is gevoegd.
Tevens is het MER ter toetsing voorgelegd aan de Commissie m.e.r. De Commissie m.e.r. heeft op 5 oktober 2017 een voorlopig toetsingsadvies gegeven. Naar aanleiding hiervan is een aanvulling op het MER geschreven (d.d. 16 november 2017). In de aanvulling zijn de resultaten van aanvullend akoestisch onderzoek verwerkt. De aanvulling MER is aan de Commissie m.e.r. ter toetsing voorgelegd. Op 21 december 2017 heeft de Commissie m.e.r. een definitief toetsingsadvies gegeven. In de memo “Doorwerking advies van de Commissie m.e.r. in de besluitvorming over het bestemmingsplan ZIT Moerdijk” d.d. 9 januari 2018 is een reactie gegeven op het (definitieve) toetsingsadvies van de Commissie m.e.r. en hoe hiermee is omgegaan in het bestemmingsplan.
Onderstaand wordt (samengevat) ingegaan op de hoofdpunten van de adviezen en de aanvullingen. Voor een uitgebreidere beschrijving wordt verwezen naar de bovengenoemde bijlagen.
Referentiesituatie
De Commissie m.e.r. adviseert ten behoeve van de besluitvorming over het bestemmingsplan nader inzicht te geven in de autonome ontwikkeling, rekening houdend met de bijdrage van de geluidbelasting door het LPM, de mogelijke toename van de geluidbelasting door bestaande bedrijven, en de activiteiten en plannen als uitvloeisel van het bestuursakkoord Moerdijk Meer Mogelijk en in te gaan op de eventuele consequenties voor de milieuruimte voor het ZIM om de restgronden uit te geven.
In de aanvulling bij het MER is beschreven dat de referentiesituatie voor geluid (de autonome ontwikkeling) bestaat uit ontwikkelingen op het ZIT Moerdijk zelf (binnen de kaders van het vigerende bestemmingsplan en de geluidzone) en de ontwikkelingen daarbuiten. Onderdeel daarvan is de ontwikkeling van het LPM.
Voor het ZIT Moerdijk zelf wordt de maximale geluidsituatie (invulling van de restgronden conform het vigerende bestemmingsplan) ingeperkt door de geluidzone. In theorie kan de maximale geluidbelasting door industrielawaai (IL) oplopen tot een situatie waarbij op de zonepunten de geluidruimte is opgevuld en ook bij de woningen de grenswaarde is bereikt. Dat 'opvullen' kan het gevolg zijn van meer geluid vanaf de reeds ingevulde kavels en geluid afkomstig van het invullen van momenteel nog braakliggende kavels.
Voor de woningen binnen de invloedsfeer van zowel het ZIT Moerdijk als het LPM is in die situatie (gezien de grenswaarden voor de betreffende woningen) de invloed van het ZIT Moerdijk maatgevend voor de gecumuleerde belasting door IL. Dit komt doordat de grenswaarden voor de betreffende woningen (in relatie tot het ZIT Moerdijk) duidelijk hoger zijn dan de geluidbelasting door IL op die woningen door het LPM.
Voor het zorgvuldig omgaan met de beschikbare geluidruimte en het zo veel mogelijk beperken van de geluidbelasting in de omgeving wordt gewerkt aan een inpassingsplan geluid voor het ZIT Moerdijk.
Knelpuntenanalyse/optimalisatiemogelijkheden
De Commissie m.e.r adviseert ten behoeve van de besluitvorming over het bestemmingsplan inzicht te geven in de maatregelen die mogelijk/nodig zijn om overal aan de geluidgrenswaarden te voldoen en aan te geven welke maatregelen mogelijk zijn om een zo veilig en gezond mogelijke leefomgeving voor omwonenden en aanwezigen in het plangebied te realiseren.
In het kader van de veiligheid is parallel aan het voorbereiden van het nieuwe bestemmingsplan gewerkt aan een betere en meer duidelijke situatie voor de externe veiligheid. Daarbij is gekeken naar de veiligheid voor de omgeving en de veiligheid op het ZIT zelf en de verenigbaarheid van functies en activiteiten op het ZIT Moerdijk. Daarbij gaat het niet zozeer om maatregelen als zodanig, maar om de kaders en randvoorwaarden waarbinnen bedrijven – indien relevant – maatregelen moeten treffen. Met deze opzet is de veiligheid van de woon- en werkomgeving gewaarborgd.
Het bestemmingsplan voor ZIT Moerdijk is er op gericht deze functie voor bedrijvigheid zo goed als mogelijk in balans te houden met een goede leefomgevingskwaliteit en de condities te scheppen deze balans ook daadwerkelijk in stand te houden. Door het Havenbedrijf wordt daaraan veel aandacht besteed, zie hiervoor de jaarlijkse milieumonitor van het Havenbedrijf en de rapportage van de Omgevingsdienst (OMWB).
Geluidhinder
De Commissie m.e.r. adviseert inzicht te geven in de gebruikte modelinputgegevens en (nader) te onderbouwen dat het niet aannemelijk is dat de geluidhinder van een groot deel van de bestaande kavels substantieel zal toenemen en hoe bij alle gevoelige bestemmingen voldaan kan worden aan de geluidgrenswaarde
In aanvullend akoestisch onderzoek is informatie gegeven over de uitgangspunten voor de geluidberekeningen.
De geluidsituatie van het ZIT Moerdijk (de maximale geluidbelasting als gevolg van het industrielawaai van de bedrijvigheid op het terrein) wordt gereguleerd door de vastgestelde geluidzone en de grenswaarden voor de geluidbelasting bij woningen. Het nu vast te stellen bestemmingsplan brengt daarin geen verandering. Het is niet eenvoudig de feitelijke autonome ontwikkeling van het ZIT Moerdijk te voorspellen. Deze ontwikkeling is namelijk afhankelijk van wat individuele (reeds aanwezige) bedrijven gaan doen en welke bedrijven zich nog zullen vestigen. Wel duidelijk is dat de maximale geluidbelasting op basis van de vigerende ruimtelijke plannen zal inhouden dat de geluidbelasting overal is 'opgevuld' tot de vigerende grenswaarden. Deze kaders (grenswaarden en zone) worden met het nieuwe bestemmingsplan niet aangepast.
Ten behoeve van het MER en de aanvulling zijn geluidberekeningen uitgevoerd. Deze berekeningen zijn gemaakt met het geluidmodel dat ook wordt gebruikt voor de bewaking van de geluidzone en dat – eventueel na daarvoor benodigde aanpassingen en verfijningen – de verdere uitwerking van het Inpassingsplan geluid dat voor het ZIT Moerdijk in voorbereiding is.
Uit de modelberekeningen blijkt dat bij alle woningen waarvoor grenswaarden aan de geluidbelasting door industrielawaai (IL) zijn gesteld (van 50 dB(A) of 55 dB(A)) kan worden voldaan aan de grenswaarden, ook in het geval de restgronden van het ZIT Moerdijk worden ingevulde met bedrijven. Uit de figuur blijkt dat in veel gevallen de geluidbelasting door IL nog ruim onder de grenswaarde ligt.
Uit de beschikbare modelgegevens en bovenstaande figuur blijkt dat het vullen van het bedrijventerrein mogelijk is en tevens te voldoen aan de grenswaarden voor geluid. De geluidruimte is derhalve geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.
De geluidruimte (IL) die voor bedrijven op het ZIT Moerdijk beschikbaar is wordt ingeperkt door de geluidzone en de grenswaarden die voor woningen zijn vastgelegd. Het is duidelijk dat het efficiënt omgaan met die geluid-ruimte van groot belang is voor het gebruik van het ZIT Moerdijk. Om deze reden wordt gewerkt aan het Inpassingsplan geluid, dat het mogelijk gaat maken om optimaal gebruik te maken van de geluidruimte om zo blijvend te voldoen aan grenzen die zijn gesteld aan de geluidbelasting in de omgeving. Dit inpassingsplan geluid gaat ook werken voor de bedrijvigheid op de reeds bestaande kavels.
Luchtkwaliteit en geurhinder
De Commissie adviseert de informatie over luchtkwaliteit en geurhinder (alsnog) aan te leveren.
De milieusituatie rond het ZIT Moerdijk wordt gemonitord door de OMWB. Er wordt jaarlijks verslag aan de gemeente gedaan van de milieuklachten; het meeste recente overzicht dateert van april 2017. In dit jaaroverzicht is een uitgebreid overzicht opgenomen van de klachten en de acties die bij klachten worden ondernomen. Een groot deel van de klachten heeft betrekking op de luchtkwaliteit, en daarbinnen klachten over 'chemische geur' als belangrijkste categorie. Oorzaken van de klachten zijn zowel incidenten als de reguliere bedrijfsvoering.
Uit de rapportage van de OMWB blijkt dat het aantal klachten in de afgelopen jaren is gedaald. De rapportage geeft aan dat gerichte maatregelen effect hebben op de emissies naar de lucht en waarschijnlijk hebben geleid tot een afname van de klachten.
In de toekomstige situatie (na de vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan) wordt de werkwijze van de OMWB ten aanzien klachten, handhaving en bijsturen voortgezet. De ervaring van de afgelopen jaren kan ook worden gebruikt bij de vergunningverlening voor nieuwe bedrijvigheid en aanpassingen van bestaande vergunningen.
Als bijlage 8 is bijgevoegd de rapportage over luchtkwaliteit die is gebruikt bij het opstellen van het MER.
Volksgezondheid
De Commissie adviseert aan te geven welke mogelijkheden aanwezig zijn om de volksgezondheid te verbeteren.
In het MER is informatie opgenomen over de effecten van het voornemen voor de fysieke condities voor de gezondheid (GES). Daarbij is beschreven dat het voorgenomen besluit leidt tot een kleine verschuiving in de blootstelling aan geluid en luchtverontreinigingen. Bij maatregelen kan bijvoorbeeld worden gedacht aan maatregelen om een gezonde manier van leven te bevorderen (meer groen, stimuleren om meer te bewegen e.d.). Het bestemmingsplan voor het ZIT Moerdijk biedt echter niet de mogelijkheid om dergelijke maatregelen te nemen. Zoals hierboven al beschreven leidt de milieumonitoring er toe dat maatregelen worden genomen om de milieueffecten van het ZIT Moerdijk op de leefomgeving terug te dringen. Dit werkt ook door in het verminderen van de gezondheidsklachten.
Energievoorziening/duurzaamheid
De Commissie vraagt om aan te geven welke invloed het onderhavige bestemmingsplan heeft op het realiseren van de ambitie van energieneutraliteit in 2030 en daarbij in te gaan op de maatregelen die nodig zijn om deze ambitie daadwerkelijk te realiseren.
Door het Havenbedrijf en bedrijven op het ZIT Moerdijk is het Energieprogramma Moerdijk 2021 opgesteld (verder aangeduid als EpM). Uit het EpM blijkt dat momenteel al grote energiegebruikers zijn gevestigd die participeren in het EpM. Het invullen van de restgronden heeft tot gevolg dat de energiebalans van het ZIT Moerdijk zal veranderen: nieuwe bedrijven gebruiken energie, maar kunnen anderzijds ook een bijdrage leveren aan het terugdringen van de vraag naar fossiele energiedragers. Met het nu vast te stellen bestemmingsplan verandert dat in principe niet.
Er is in het kader van het nieuwe bestemmingsplan niet overwogen om de restgronden (uitsluitend) te bestemmen voor energiedoeleinden (zonneveld). Dergelijke zonnevelden zouden maar een zeer beperkte bijdrage leveren aan de energieproductie en ten koste gaan van (schaarse) ruimte voor (zware) bedrijvigheid.
In het nieuwe bestemmingsplan zijn wel meer mogelijkheden opgenomen om voorzieningen te treffen die de uitwisseling van energie (bijvoorbeeld buisleidingen voor uitwisselen warmte) mogelijk te maken. Ook wordt expliciet de realisatie van zonnepanelen, zoals op gebouwen of op delen van het perceel, toegestaan. Het nieuwe bestemmingsplan biedt daardoor meer ruimte voor het realiseren van de energieambities dan het vigerende bestemmingsplan. Kanttekening is dat de maatregelen die nodig zijn om energieneutraliteit te bereiken grotendeels buiten de invloedsfeer van het bestemmingsplan liggen.
Het EpM laat zien dat forse inspanningen nodig zijn om energieneutraliteit te kunnen bereiken. Het gaat om meer dan alleen gebruik maken van wind, zon en bio-energie. Het EpM geeft aan dat energieneutraliteit op termijn mogelijk wordt door de verdere ontwikkeling van de biobased economy in combinatie met de circulaire economie en elektrificatie van de industrie. Het nu vast te stellen bestemmingsplan maakt dat in principe mogelijk.
Het EpM bevat een analyse van het huidige energiegebruik van (bedrijven op) het ZIT Moerdijk en een overzicht van maatregelen die kunnen worden genomen om de doelen van de energieneutraliteit te realiseren.
Milieubelang geborgd in besluitvorming
Alle bovengenoemde stukken zijn betrokken bij vaststelling van het bestemmingsplan. Het MER en daarmee het milieubelang is hiermee conform de daaraan gestelde eisen afdoende betrokken in de besluitvorming. Bovengenoemde stukken (voorlopig toetsingsadvies commissie m.e.r. d.d. 16 november 2017, aanvulling MER d.d. 16 november 2017, definitief toetsingsadvies d.d. 21 december 2017 en de reactiememo hierop d.d. 9 januari 2018) zijn als bijlagen bij de toelichting gevoegd.
Het bestemmingsplan 'Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk' is op 18 januari 2018 gewijzigd vastgesteld. In onderstaande subparagrafen is op hoofdlijnen aangegeven welke wijzigingen zijn doorgevoerd.
Het college van burgemeester en wethouders heeft d.d. 27 juni 2017 ingestemd met de vrijgave van het ontwerpbestemmingsplan 'Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk' voor ter inzagelegging. Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 29 juni 2017 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn van tervisielegging is aan een ieder de gelegenheid geboden om een zienswijze bij de gemeenteraad van Moerdijk in te dienen. Binnen eerdergenoemde termijn zijn 39 schriftelijke zienswijzen ontvangen.
De ontvangen zienswijzen zijn in een aparte nota, de zogenoemde 'Nota van zienswijzen' in samengevatte vorm weergegeven. Dit betekent niet dat die onderdelen van de zienswijzen, die niet expliciet zijn genoemd in de samenvatting, niet bij de beoordeling zijn betrokken. De zienswijzen zijn in hun geheel beoordeeld. Per zienswijze is aangegeven of en in welke mate deze aanleiding geven tot aanpassing van het bestemmingsplan. De 'Nota van zienswijzen' maakt deel uit van het raadsbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. De nota is eveneens als bijlage 15 bij deze toelichting gevoegd.
Als gevolg van de ingekomen zienswijzen is het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld. Op hoofdlijnen zijn de belangrijkste aanpassingen:
Een volledig overzicht van de wijzigingen naar aanleiding van de zienswijzen is weergegeven in de 'Nota van wijzigingen'. Deze nota is als bijlage 16 opgenomen bij deze toelichting.
Naast de zienswijzen hebben ook ambtshalve wijzigingen gezorgd voor aanpassing van het bestemmingsplan bij de vaststelling. Op hoofdlijnen betreffen de aanpassingen de volgende aspecten:
Een volledig overzicht van de ambtshalve wijzigingen is weergegeven in de 'Nota van wijzigingen'. Deze nota is als bijlage 16 opgenomen bij deze toelichting.