direct naar inhoud van Regels
Plan: Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1709.indterrmoerdijk-BP40

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk met identificatienummer NL.IMRO.1709.indterrmoerdijk-BP40 van de gemeente Moerdijk.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aanduidingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak waarop een aanduiding betrekking heeft.

1.6 aansluitend afgewerkte maaiveld:

de gemiddelde hoogte van de gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, omringende grond: bij hellende terreinen: het hoogste punt van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, omringende grond.

1.7 achterste bouwperceelgrens:

de van de weg afgekeerde grens van een bouwperceel. Indien meerdere zijden van het bouwperceel van de weg afgekeerd zijn, wijzen burgemeester en wethouders een achterste bouwperceelgrens aan.

1.8 afgraven en ophogen van de bodem:

het verrichten van handelingen, waardoor de hoogteligging van een terrein of de bodem van een water (al dan niet tijdelijk) wordt verlaagd. Hieronder wordt niet begrepen:

  • a. de werkzaamheden, die in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering worden verricht zoals (diep)ploegen en frezen;
  • b. het maken van ondiepe (circa 1 meter) en weer te dichten sleuven en gaten voor het leggen van buizen, drainagebuizen en kabels;
  • c. het reguliere onderhoud aan watergangen (baggerwerkzaamheden).
1.9 agrarische doeleinden:

Het gebruik van gronden voor het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren en waarbij de bedrijfsvoering aanbodgericht is; nader te onderscheiden in:

  • a. grondgebonden veehouderij: veehouderij waarvan het voer en de mest voor het overgrote deel gewonnen respectievelijk aangewend worden op gronden die in gebruik zijn van de veehouderij en die in de directe omgeving liggen van de bedrijfslocatie, niet zijnde een paardenfokkerij;
  • b. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, met uitzondering van fruit-, sier- en bollenteelt boomkwekerij en bosbouw;
  • c. fruitteelt: de teelt van fruit in boomgaarden;
  • d. sierteelt: de teelt van siergewassen, alsmede van sierstruiken en sierbomen op open grond;
  • e. boomkwekerij: een bedrijf gericht op het telen van bomen al dan niet gecombineerd met de verhandeling daarvan.
1.10 ander werk:

een werk, geen bouwwerk zijnde.

1.11 antenne-installatie:

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.12 antennedrager:

een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.13 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.14 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.15 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.16 bebouwingspercentage:

een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel c.q. bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.17 bedrijf:

een onderneming waarbij de bedrijfsactiviteiten gericht zijn op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen, opslaan en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.18 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een of meer bedrijfsactiviteiten.

1.19 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en kantoorruimten en dergelijke.

1.20 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slecht bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.21 bedrijven voor agribusiness en logistiek:

bedrijven die direct agrarische producten bewerken of verwerken uit de sectoren akkerbouw, bollenteelt, tuinbouw, glastuinbouw en veeteelt en bedrijven die (mede) de logistiek daarvan verzorgen en bedrijven die een ondersteunende functie vervullen voor de bedrijven op het industrieterrein.

1.22 beperkt kwetsbaar object:

beperkt kwetsbaar object zoals bedoeld in artikel 1, lid 1 sub b van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

1.23 beperkt zelfredzame personen:

groepen personen die door jeugdige leeftijd of een permanente beperking in geval van een calamiteit niet in staat zijn zonder hulp van buitenaf persoonlijk letsel te voorkomen door zichzelf in veiligheid te brengen (vluchten) en bescherming te zoeken (schuilen).

1.24 beroeps- cq. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling c.q. een aan-huis-verbonden beroep, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.25 bestaand (in relatie tot bebouwing):

bebouwing legaal aanwezig ten tijde van de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, tenzij anders bepaald in de bestemmingsregels.

1.26 bestaand (in relatie tot gebruik):

gebruik dat legaal bestaat ten tijde van de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, tenzij anders bepaald in de bestemmingsregels.

1.27 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstand-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht/Woningwet.

1.28 bestaande risicovolle inrichting:

een inrichting die ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan legaal aanwezig was dan wel waarvoor ten tijde van het tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan een vergunning was verleend.

1.29 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.30 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.31 Bevi-inrichting/Bevi-bedrijf:

bedrijven zoals aangegeven bij of krachtens het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.32 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.33 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.34 bosbouw:

het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande, respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie.

1.35 Bouwbesluit:

het Bouwbesluit, zoals dat luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.36 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen en/of het vergroten van een bouwwerk.

1.37 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.38 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.

1.39 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.40 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.41 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.42 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.43 buisleiding:

ondergrondse of bovengrondse buis of stelsel van buizen gebruikt voor het transport van vloeistoffen, gassen, elektriciteit en andere producten ten algemeen nut of voor industriële doeleinden, met de daarbij behorende voorzieningen.

1.44 buisleidingenstraat:

een brede strook grond, die primair bestemd is voor het leggen van meerdere buisleidingen en zo nodig is uitgevoerd met collectieve voorzieningen zoals kunstwerken.

1.45 bulkgoederen:

onverpakte vaste en/of vloeibare goederen die in grote hoeveelheden tegelijk gestort, opgeslagen en vervoerd kunnen worden, waaronder zand, grond, grind, stenen, graan, afvalwater.

1.46 bvo:

het brutovloeroppervlakte zoals omschreven in NEN 2580.

1.47 dak:

iedere boven beëindiging van een gebouw.

1.48 detailhandel in volumineuze goederen:

detailhandel in de volgende categorieën:

  • a. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
  • b. detailhandel in volumineuze goederen, zoals auto's, keukens, badkamers, boten, motoren, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en materialen;
  • c. tuincentra;
  • d. grootschalige meubelbedrijven, al dan niet - in ondergeschikte mate - in combinatie met woninginrichting en stoffering;
  • e. bouwmarkten.
1.49 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.50 dienstverlenend bedrijf:

bedrijf waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.

1.51 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen zoals bijvoorbeeld een kantoor, uitzendbureau, reisbureau, kapper, schoonheidssalon, fysiotherapeut, belwinkel en internetcafé, etc..

1.52 doeleinden van openbaar nut:

kleinschalige nutsvoorzieningen, zoals transformatorhuisjes en schakelkastjes, ondergrondse lokale leidingen, tele- en datacommunicatieleidingen, riolering, telefooncellen en wachthuisjes, straatvoorzieningen (o.a. voor afvalstoffen).

1.53 duurzame installaties:

installaties voor het opwekken van duurzame energie uit zon en biomassa.

1.54 duurzame verbindingen:

(buis)leidingen ten behoeve van duurzame koppelingen voor de uitwisseling van energie, water en reststromen.

1.55 extensief recreatief medegebruik:

die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen en vissen.

1.56 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.57 geluidgevoelig object:

woningen en andere geluidgevoelige gebouwen of geluidgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder (hierna:"Wgh") en artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder.

1.58 geluidzoneringsplichtige inrichtingen:

inrichtingen als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken en waarvoor op grond van die wet de verplichting geldt tot vaststelling van een geluidszone rond het betrokken terrein.

1.59 gevoelige bedrijven:

onder gevoelige bedrijven wordt verstaan bedrijven die tot onevenredige beperkingen of overlast kunnen leiden voor de bedrijven waarvoor de zone binnen de bestemmingsgrenzen van Bedrijventerrein - 1, Bedrijventerrein - 2 en Bedrijventerrein - 3 van het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk primair bestemd is.

Gevoelige bedrijven beperken zich tot bedrijven behorende tot de volgende categorieën:

  • voedings- en genotmiddelen;
  • farmaceutische producten;
  • verpakkingsmiddelen;

waarbij de gevoeligheid voor potentiële hinder zich toespitst op stank, stof, toxische stoffen, verontreinigingen van bodem en/of water.

1.60 grens gezoneerd industrieterrein:

grens van het terrein waarvoor een zone industrielawaai geldt, zoals bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder.

1.61 grens zone industrielawaai:

grens van de zone, zoals bedoeld in artikel 40 en artikel 41, leden 1 en 2, van de Wet geluidhinder.

1.62 groepsrisico:

cumulatieve kans op overlijden per jaar van een groep personen zoals gedefinieerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, Besluit externe veiligheid transportroutes of Besluit externe veiligheid buisleidingen.

1.63 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder mede begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/ of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.64 grootschalig bedrijf:

een bedrijf met een perceeloppervlakte van minimaal 2 hectare.

1.65 hogepopulatieobject:
  • a. bedrijfsgebouwen bestemd voor meer dan 50 personen, (uitgaande van 1 persoon/30 m2 bvo kantoor (= X) en 1 persoon/500 m2 bvo overige bedrijfsruimte (= Y)) én een gemiddelde personendichtheid per bedrijfsperceel groter dan 80 personen/ha (1 persoon / 125 m2 bvo (= Z)). Een object is kwetsbaar als X+Y groter is als 50 en groter is dan Z. Kantoorruimten in werkruimten ten behoeve van medewerkers in werkruimten worden beschouwd als werkruimte.
  • b. indien een hogepopulatieobject deel uitmaakt van een Bevi-bedrijf, is per definitie sprake van een beperkt kwetsbaar object.
1.66 hoofdgebouw:

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.67 hoofdweg:

een doorgaande weg die de ontsluitingen van één of meerdere bedrijfspercelen met elkaar verbindt en die aansluit op een andere doorgaande weg van het industrieterrein Moerdijk.

1.68 huishouden:

een persoon of groep personen die een (duurzame) gemeenschappelijke huishouding voert. Indien het huishouden uit twee of meer personen bestaat, betreft het een leefvorm of samenlevingsvorm met een continuïteit in de samenstelling en een onderlinge verbondenheid.

1.69 industriehaven:

een haven rechtstreeks ten dienste staat van de aan deze havens gevestigde bedrijven. Hier zijn activiteiten toegestaan overeenkomstig de aangrenzende bijbehorende bedrijfsgronden.

1.70 inrichting:

een 'door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid, die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht' zoals beschreven in artikel 1.1, derde lid, Wet milieubeheer, en waarop een categorie uit bijlage I van het Besluit omgevingsrecht (Bor) van toepassing is.

1.71 inrichtingsgrens:

de grens van een inrichting zoals bedoeld onder 1.70.

1.72 inrichting voor activiteiten met ontplofbare stoffen:

inrichting voor activiteiten met ontplofbare stoffen zoals bedoeld in artikel 2.6.6, eerste lid van Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

1.73 installaties ten behoeve van energievoorziening:

alle installaties voor de productie van duurzame energie, CO2 (koolstofdioxide) en stroom, hoofdzakelijk ten behoeve van de klimatisering (verwarming, koeling en CO2-dosering) van bedrijfsruimten, inclusief de bijbehorende behuizing.

1.74 kabel:

een kabel is een geheel van geleiders welke voorzien is van één ommanteling en bestemd is voor transport van energie of data.

1.75 kampeermiddel:
  • a. een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan;
  • b. enig ander onderkomen en enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelten daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is.
1.76 kantoor:

een ruimte welke door haar indeling en inrichting is bestemd om uitsluitend te worden gebruikt voor administratieve en daarmee gelijk te stellen werkzaamheden, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.77 kantoorvloeroppervlak:

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.78 kleinschalig bedrijf:

een bedrijf met een perceeloppervlakte van maximaal 2 hectare.

1.79 kwetsbaar object:

kwetsbaar object zoals bedoeld in artikel 1, lid 1 sub l van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.80 legaal (bouwwerk/gebruik):
  • a. een bouwwerk dat toelaatbaar is krachtens een vergunning dan wel een vergunningvrij bouwwerk op basis van wet- en regelgeving;
  • b. gebruik dat toelaatbaar is krachtens een vergunning dan wel krachtens het juridisch planologisch kader ten tijde van de aanvang van het gebruik.
1.81 legioblok:

in elkaar grijpende betonblokken ten behoeve van industriële muren, keer- en scheidingswanden en opslagboxen.

1.82 loswal

verharde oeverstrook binnen een afstand van 47 meter van de kade die gebruikt kan worden voor het laden en lossen van schepen.

1.83 maaiveld:

de gemiddelde hoogte van het terrein ten tijde van de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

1.84 maatvoeringsvlak:

het geometrisch bepaald vlak, dat goothoogtes en bebouwingspercentages scheidt.

1.85 manege:

een bedrijf voor het stallen van paarden en pony's, het onderrichten van ruiters, het beoefenen van de hippische sport en het verzorgen van dagbesteding van mensen met een beperking.

1.86 NEN:

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.87 nieuwe risicovolle inrichting:

een inrichting die ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan niet legaal aanwezig was dan wel waarvoor ten tijde van het tervisie leggen van het ontwerpbestemmingsplan nog geen vergunning was verleend.

1.88 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van openbaar vervoer, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.89 ondergeschikte activiteit:

een activiteit van beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft.

1.90 onderkomen:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van recreatief buitenverblijf, voor zover deze al niet als bouwwerken zijn aan te merken.

1.91 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.92 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.93 peil:
  • a. voor gebouwen: binnen een afstand van 5 meter van een weg: de hoogte van de kruin van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.94 perceelgrens:

een kadastrale grens van een perceel.

1.95 plaatsgebonden risico:

risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon, die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting.

1.96 plaatsgebonden risicocontour:
  • a. PR 10-5: de berekende kans per jaar van 1 op 100.000, dat een onbeschermd persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.
  • a. PR 10-6: de berekende kans per jaar van 1 op 1.000.000, dat een onbeschermd persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.
1.97 portiersloge:

wachthuisje ten behoeve van het faciliteren van portiersdiensten.

1.98 productiegebonden detailhandel:

beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen vanuit een bedrijf dat die goederen vervaardigt/produceert, bewerkt en/of toepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.99 recreatief nachtverblijf:

een gebouw of object dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatief gebruik en waarvan de gebruikers elders hun woonverblijf hebben.

1.100 risicovolle inrichting:

Bevi-bedrijf en in Activiteitenbesluit aangewezen bedrijf met veiligheidscontour groter dan 10 meter vanaf de risicobron. Een veiligheidscontour is hierbij gelijkgesteld met een 10-6-contour.

1.101 ruimtelijk samenhangend terrein:

een van de omgeving afgescheiden terrein of perceel met daarop meerdere bedrijven en voorzien van een eigen toegang en interne wegenstructuur.

1.102 schakelkasten en transformatoren:

bouwwerken behorende bij een windturbine ten behoeve van het transporteren van opgewekte elektriciteit en het op spanning houden van de interne parkbekabeling van het windturbinepark als geheel.

1.103 Staat van Bedrijfsactiviteiten:

de Staat van Bedrijfsactiviteiten “industrieterrein” die van deze regels onderdeel uitmaakt en is opgenomen in Bijlage 1.

1.104 veiligheidszone Bevi:

een zone zoals bedoeld in artikel 14 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.105 verblijfsruimte:

een in een gebouw gelegen ruimte, bestemd voor het verblijven van mensen.

1.106 vloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen op de begane grond.

1.107 voldoende parkeergelegenheid:

het aanwezig zijn van voldoende parkeerplaatsen betekent dat wordt voldaan aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de "Nota parkeernormen" van de gemeente Moerdijk, en dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met deze wijziging.

1.108 voorgevel:

de naar de weg (eventueel voetpad) gekeerde gevel, vanwaar het gebouw hoofdzakelijk toegankelijk is; indien een gebouw met meerdere zijden aan de weg grenst, geldt de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel(-s).

1.109 voorste bouwperceelgrens:

de kadastrale grens aan de wegzijde of openbaar gebied zijde bij een bouwperceel die de zijkanten van een bouwperceel verbindt. Indien meerdere zijden van het bouwperceel naar de weg gekeerd zijn, wijzen burgemeester en wethouders een voorste bouwperceelgrens aan.

1.110 voorzieningenterrein:

terrein ten behoeve van voorzieningen noodzakelijk voor het exploiteren en beheren van het baggerspeciedepot, zoals kantoren, loodsen, wegen en opslag.

1.111 watergang:

een werk al of niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan.

1.112 waterkering:

een voorziening om water tegen te houden, zoals een dijk en een dam.

1.113 weg:

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.114 werknemersverblijven:

verblijven dan wel ruimten waar werknemers gedurende langere aaneengesloten tijd kunnen verblijven.

1.115 windmeetmast:

installatie om windsnelheden op ashoogte van een windturbine te meten.

1.116 windturbine:

een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.

1.117 wonen:

Het houden van verblijf, het huren of het gehuisvest zijn in een woning.

1.118 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

1.119 zijdelingse bouwperceelgrens:

de kadastrale grens tussen twee bouwpercelen, die voor- en achterzijde van een bouwperceel verbindt.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstanden

afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 ashoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.5 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de van de bovenkant goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 rotordiameter van een windturbine

de diameter van de cirkel die de rotorbaden (wieken) van de windturbine beslaan.

2.10 tiphoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het rotorblad in verticale positie.

2.11 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN 2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn uitsluitend bestemd voor agrarische doeleinden en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water en parkeervoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. detailhandel anders dan incidentele productiegebonden detailhandel;
  • b. recreatief nachtverblijf;
  • c. opslag dat niet in verband staat met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • d. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond of opstallen.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven uit categorie 2 en 3 zoals opgenomen in Bijlage 1, Staat van Bedrijfsactiviteiten, met de daarbij behorende voorzieningen, waaronder inrichtingen ten dienste van water- en energievoorziening, waterzuivering en waterbeheersing, havenbeheer en hulpdiensten;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - staalconstructiebedrijf' tevens een staalconstructiebedrijf uit ten hoogste categorie 4 van de in Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in Bijlage 1;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - scheepsreparatiebedrijf' tevens een scheepsreparatiebedrijf uit ten hoogste categorie 5 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in Bijlage 1;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'recreatie' tevens een scoutingterrein;

bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en ontsluitingswegen.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd in het bouwvlak;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  • c. de goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)';
  • d. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • e. het totale oppervlak van gebouwen en overkappingen per bouwperceel mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' met dien verstande dat als geen percentage is gegeven, een bebouwingspercentage van 100% geldt;
  • f. de afstand van bebouwing tot de zijdelingse en achterste bouwperceelgrens mag niet minder bedragen dan 5 m;
  • g. de afstand van bebouwing tot de voorste bouwperceelgrens mag niet minder bedragen dan 10 m.
4.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. zelfstandige kantoren;
  • b. grootschalige energieopwekking;
  • c. detailhandel anders dan incidentele productiegebonden detailhandel;
  • d. recreatief nachtverblijf;
  • e. geluidszoneringsplichtige inrichtingen ter plaatse van de aanduiding 'geluidzoneringsplichtig uitgesloten';
  • f. gevoelige bedrijven;
  • g. hogepopulatieobjecten, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'recreatie';
  • h. risicovolle inrichtingen;
  • i. opslag dat niet in verband staat met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
  • j. opslag binnen een afstand van 5 meter tot de bouwperceelgrens.
  • k. per bedrijf is maximaal 30% van het bedrijfsoppervlak toegestaan als kantoorvloeroppervlak;
  • l. opslag van hout en aannemersmaterialen, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond of opstallen;
  • m. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond of opstallen.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 4.1 sub a ten behoeve van de vestiging van een bedrijf met bedrijfsactiviteiten die niet voorkomen in de milieucategorieën 2 en 3 als genoemd in Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten, mits dit bedrijf naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten milieucategorieën 2 en 3;
  • b. lid 4.1 sub a ten behoeve van een ondergeschikte activiteit voor zover deze voorkomt in categorie 4.1 zoals opgenomen in Bijlage 1, Staat van Bedrijfsactiviteiten, mits deze activiteit naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten milieucategorieën 2 en 3;
  • c. lid 4.3 sub j ten behoeve van een kleinere afstand van opslag tot de bouwperceelgrens, mits vooraf een positief advies door de brandweer is gegeven.

Artikel 5 Bedrijf - Baggerspeciedepot

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Baggerspeciedepot' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de opslag, be- en/of verwerking van baggerspecie inclusief afgescheiden stoffen, en met name voor:
    • 1. een speciedepot ter plaatse van de aanduiding 'baggerspeciedepot';
    • 2. een voorzieningenterrein ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - voorzieningenterrein';
    • 3. werkhaven, kaden, steigers en andere afmeer-, laad- en losvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - werkhaven';
  • b. aanlegplaatsen voor de beroepsvaart;
  • c. verkeerstekens ten behoeve van de scheepvaart;

alsmede voor:

  • d. natuurontwikkeling in de vorm van het op een natuurlijke wijze inrichten van een gebied aan de oostzijde van het baggerspeciedepot, alsmede de aanleg van een natuuroever aan de noordelijke ringdijk van het baggerspeciedepot;

bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water en laad- en losvoorzieningen.

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - voorzieningenterrein' en 'specifieke vorm van bedrijf - werkhaven'
  • b. het totale oppervlak van gebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 500 m2;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 5 m;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - voorzieningenterrein' en 'specifieke vorm van bedrijf - werkhaven' mag de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 10 m;
  • e. voor het overige mag de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 5 m.
5.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen te stellen aan het bepaalde in artikel 5.1 ten aanzien van de opslag van zand e.d. en materialen, waarbij de hoogte van de opslag van zand e.d. en materialen niet meer mag bedragen dan 5,5 m.

5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. opslag van zand en dergelijke en materialen tot een hoogte van meer dan 5,5 m;
  • b. geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
  • c. het aanbrengen van reclame-uitingen;
  • d. opslag dat niet in verband staat met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
  • e. opslag binnen een afstand van 5 m tot de bouwperceelgrens;
  • f. opslag van hout en aannemersmaterialen, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond of opstallen;
  • g. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond of opstallen.
5.4.2 Dwarsprofielen

Onder strijdig gebruik wordt tevens gerekend het inrichten van de gronden in afwijking van de op de verbeelding aangegeven dwarsprofielen.

5.4.3 Voorwaarden

Aan het bepaalde in artikel 5.1 ten aanzien van de opslag van baggerspecie zijn de volgende voorwaarden verbonden:

  • a. de baggerspecie mag maximaal worden gestort tot een hoogte van 1 m onder het omringende waterniveau van het Hollands Diep;
  • b. te allen tijde dient een waterlaag van ten minste 1 m diepte boven de gestorte baggerspecie aanwezig te zijn;
  • c. de opslaghoogte van de door bewerking van baggerspecie verkregen fracties mag niet meer bedragen dan 5 m boven de hoogte van de omkading.
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5.1 Verbod

Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
5.5.2 Uitzonderingen

Het onder 5.5.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken of werkzaamheden die plaats vinden in het kader van de realisering van het depot;
  • b. werken of werkzaamheden die gedurende de exploitatie- en nazorgfase van het depot het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • c. werken of werkzaamheden welke ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • d. werken of werkzaamheden waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend.
5.5.3 Voorwaarden

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan slechts worden verleend wanneer:

  • a. dit geen onevenredig nadelige gevolgen heeft voor het milieu en/of voor de natuur- en landschappelijke waarden van de in deze bestemming begrepen gronden;
  • b. vooraf het advies is ingewonnen van een ter zake deskundige;
  • c. vooraf overleg heeft plaatsgevonden tussen de gemeenten Moerdijk en Strijen.

Artikel 6 Bedrijf - Gasontvangstation

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Gasontvangstation' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de aanleg en instandhouding van een gasontvangstation;
  • b. ondergrondse en bovengrondse leidingen en toebehoren;
  • c. afsluitervoorzieningen;

bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals wegen, paden, parkeervoorzieningen, lichtvoorzieningen, hekwerken, kabels, leidingen en groen.

6.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd in het bouwvlak;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3,5 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

Artikel 7 Bedrijf - Nutsvoorziening

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. nutsvoorzieningen;
  • b. een antenne-installatie;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - afsluiterlocatie' de aanleg en instandhouding van een afsluitervoorziening ten behoeve van een aardgasleiding;

bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals wegen, paden, parkeervoorzieningen, lichtvoorzieningen, hekwerken, kabels en leidingen en groen.

7.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd in het bouwvlak;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3,5 m;
  • d. de bouwhoogte van een antenne-installatie mag niet meer bedragen dan 60 m;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 40 m.

Artikel 8 Bedrijf - Voorzieningencentrum

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Voorzieningencentrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven en voorzieningen van verzorgende, ondersteunende en/of facilitaire aard ten dienste van in het plan gevestigde bedrijven;
  • b. andere bedrijven uit milieucategorieën 2 of 3 zoals opgenomen in Bijlage 1, Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'windturbine' tevens voor een windturbine;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'horeca' tevens voor een horecabedrijf in categorie 1 zoals opgenomen in Bijlage 2 Staat van Horeca-activiteiten;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' tevens voor een verkooppunt voor motorbrandstoffen, met LPG;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'vulpunt lpg' een vulpunt voor LPG;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'ondergrondse tank' tevens een ondergrondse tank voor LPG;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' tevens voor een verkooppunt voor motorbrandstoffen, zonder LPG;

bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en ontsluitingswegen;

een en ander met in achtneming van het bepaalde in artikel 38.5.

8.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd in het bouwvlak;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen en overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)';
  • c. in uitzondering op het bepaalde onder b mag de bouwhoogte van erfafscheidingen niet meer bedragen dan 3 m;
  • d. het totale oppervlak van gebouwen en overkappingen per bouwperceel mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)';
  • e. de afstand van bebouwing tot de zijdelingse en achterste bouwperceelgrens mag niet minder bedragen dan 5 m;
  • f. de afstand van de bebouwing tot de voorste bouwperceelgrens mag niet minder bedragen dan 10 m;
  • g. het bepaalde onder e en f is niet van toepassing voor zover het betreft de afstanden tot de erfontsluitingsweg van de kantorenlocatie ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1';
  • h. in uitzondering van het bepaalde onder b mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - reclamemast' niet meer dan één reclamemast worden gebouwd waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 25 m;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'windturbine' mag niet meer dan één windturbine worden gebouwd waarvan de ashoogte niet meer mag bedragen dan 65 m en de tiphoogte niet meer mag bedragen dan 90 m.
8.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. detailhandel anders dan incidentele productiegebonden detailhandel;
  • b. geluidszoneringsplichtige inrichtingen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - geluidszoneringsplichtige inrichtingen uitgesloten';
  • c. risicovolle inrichtingen, met uitzondering van de inrichting zoals bepaald in artikel 8.1 onder e, f en g;
  • d. opslag binnen een afstand van 5 meter tot de bouwperceelgrens;
  • e. opslag van hout en aannemersmaterialen, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond of opstallen;
  • f. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond of opstallen.
8.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 8.1 sub b: ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dat niet is genoemd in de milieucategorieën 2 en 3 als genoemd in Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten, mits dit bedrijf naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten milieucategorieën 2 en 3 en het bedrijf qua bebouwingskarakter en gelet op de functie van Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk op dit terrein passen;
  • b. artikel 8.1 sub b: ten behoeve van een ondergeschikte activiteit voor zover deze voorkomt in categorie 3.1 als genoemd in Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten, mits deze activiteit naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten milieucategorieën 2 en 3.

Artikel 9 Bedrijventerrein - 1

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven uit milieucategorieën 3 en 4 zoals opgenomen in Bijlage 1, Staat van Bedrijfsactiviteiten, met de daarbij behorende voorzieningen, waaronder inrichtingen ten dienste van water- en energievoorziening, waterzuivering en waterbeheersing, havenbeheer en hulpdiensten;

bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, inrichtingen ten dienste van water- en energievoorziening, waterzuivering en waterbeheersing, havenbeheer en hulpdiensten, alsmede spoorwegvoorzieningen en -aansluitingen, haveninstallaties, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, ontsluitingswegen, hoogspanningsleidingen, leidingstroken, leidingen, duurzame verbindingen en -installaties en opslag- en werkterreinen;

een en ander met in achtneming van het bepaalde in artikel 38.5.

9.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd in het bouwvlak;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen en overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' met inachtname van hetgeen is bepaald in artikel 38.9;
  • c. in uitzondering op het bepaalde onder b mag:
    • 1. de bouwhoogte van schoorstenen niet meer bedragen dan 250 m;
    • 2. de bouwhoogte van erfafscheidingen niet meer bedragen dan 3 m;
  • d. het totale oppervlak van gebouwen en overkappingen per bouwperceel mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)';
  • e. de breedte van een loswal mag niet minder bedragen dan 15 m;
  • f. de afstand van bebouwing tot de zijdelingse en achterste bouwperceelgrens, uitgezonderd de loswal, mag niet minder bedragen dan 5 m;
  • g. de afstand van bebouwing tot de voorste bouwperceelgrens, uitgezonderd de loswal, mag niet minder bedragen dan 10 m;
  • h. in uitzondering van het bepaalde onder b mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - reclamemast' niet meer dan één reclamemast worden gebouwd waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 25 m;
  • i. in afwijking van het bepaalde onder f en g zijn erfafscheidingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals reclame-uitingen en lichtmasten tot de bouwperceelgrens toegestaan.
9.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de aanleg van (nieuwe) ontsluitingswegen, waarbij doodlopende wegvakken daar waar mogelijk worden vermeden uit oogpunt van een goede verkeerscirculatie en een goede calamiteitenbestrijding.

9.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 9.2 sub d ten behoeve van het maximale bebouwingspercentage ten behoeve van overdekte laad- en losfaciliteiten tot ten hoogste 75%;
  • b. artikel 9.2 sub f en g ten behoeve van het bouwen van portiersloges en soortgelijke bouwwerken tot een totale oppervlakte van ten hoogste 50 m2 per bouwperceel, indien deze nodig zijn voor het beheer en de veiligheid van de bedrijfsvoering en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een verzorgde inrichting van het industrieterrein;
  • c. artikel 9.2 sub f ten behoeve van het bouwen van gebouwen in de achtergrens van het bouwperceel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bouwen in achterste perceelsgrens', mits dit uit oogpunt van ruimtelijke inpassing gewenst is, deze bouwperceelgrens is gelegen aan een groenzone c.q. brede berm en een positief advies is verkregen van de brandweer;
  • d. artikel 9.2 sub f en g ten behoeve van het bouwen van legioblokken en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot de bouwperceelgrens mits een positief advies is verkregen van de brandweer;
  • e. artikel 9.2 sub f en g voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein, met dien verstande dat:
    • 1. het bouwperceel onderdeel uitmaakt van een groter ruimtelijk samenhangend terrein;
    • 2. het bebouwen van gronden binnen een afstand van 5 meter van de zijdelingse en achterste bouwperceelgrens dan wel 10 meter van de voorste bouwperceelgrens voor zover deze bouwperceelgrens tot de buitenste perceelsgrens rondom het ruimtelijk samenhangende terrein behoort is niet toegestaan;
    • 3. een positief advies is verkregen van de brandweer.
9.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. zelfstandige kantoren;
  • b. grootschalige energieopwekking met uitzondering van zonnepanelen en/of -parken;
  • c. geluidszoneringsplichtige inrichtingen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - geluidszoneringsplichtige inrichtingen uitgesloten';
  • d. gevoelige bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - gevoelige bedrijven uitgesloten';
  • e. per bedrijf is maximaal 30% van het bedrijfsoppervlak toegestaan als kantoorvloeroppervlak;
  • f. detailhandel anders dan productiegebonden detailhandel;
  • g. opslag van hout en aannemersmaterialen, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond of opstallen;
  • h. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond of opstallen;
  • i. opslag binnen 5 m van de bouwperceelgrens, uitgezonderd bestaand gebruik van deze gronden voor opslag en installaties als ook verbindingen voor duurzame energie, mits de bereikbaarheid gehandhaafd blijft.
9.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 9.1 ten behoeve van de vestiging van een bedrijf met bedrijfsactiviteiten die niet voorkomen in de milieucategorieën 3 en 4 als genoemd in Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten, mits dit bedrijf naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten milieucategorieën 3 en 4;
  • b. artikel 9.1 voor de vestiging van een bedrijf dat is genoemd in milieucategorie 2 zoals opgenomen in Bijlage 1, Staat van Bedrijfsactiviteiten, indien het een bedrijf betreft dat of een lokale binding heeft met de kernen van de gemeente Moerdijk of past bij het samenstel van bedrijven op het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk. Eén en ander op voorwaarde dat de uitoefening van deze activiteiten, niet leidt tot wezenlijke beperkingen voor de krachtens de bestemming ter plaatse toegelaten bedrijven;
  • c. artikel 9.1 ten behoeve van een ondergeschikte activiteit voor zover deze voorkomt in categorie 5 zoals opgenomen in Bijlage 1, Staat van Bedrijfsactiviteiten, mits deze activiteit naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten milieucategorieën tot en met 4;
  • d. artikel 9.5 sub i ten behoeve van opslag binnen 5 m van de bouwperceelgrens, mits vooraf positief advies is verkregen van de brandweer.

Artikel 10 Bedrijventerrein - 2

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven uit milieucategorieën 4 en 5 zoals opgenomen in Bijlage 1, Staat van Bedrijfsactiviteiten, met de daarbij behorende voorzieningen, waaronder inrichtingen ten dienste van water- en energievoorziening, waterzuivering en waterbeheersing, havenbeheer en hulpdiensten;
  • b. bedrijven uit milieucategorie 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in Bijlage 1, voor zover het grootschalige bedrijven betreft, dan wel bestaande, niet grootschalige bedrijven uit milieucategorie 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - kleinschalige bedrijven' zijn kleinschalige bedrijven toegestaan met een bedrijfsvloeroppervlakte kleiner dan 2 ha, mits havengebonden activiteiten worden uitgeoefend;
  • d. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – havengerelateerd' zijn tevens bedrijven toegestaan uit categorie 3 van de in Bijlage 1 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten, mits het gaat om bedrijven met (logistieke) activiteiten die gerelateerd zijn aan de havenactiviteiten op het Industrieterrein Moerdijk;

bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, inrichtingen ten dienste van water- en energievoorziening, waterzuivering en waterbeheersing, havenbeheer en hulpdiensten, alsmede spoorwegvoorzieningen en -aansluitingen, haveninstallaties, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, ontsluitingswegen, hoogspanningsleidingen, leidingstroken, leidingen, duurzame verbindingen en -installaties en opslag- en werkterreinen;

een en ander met in achtneming van het bepaalde in artikel 38.5.

10.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd in het bouwvlak;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen en overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' met inachtname van hetgeen is bepaald in artikel 38.9;
  • c. de bouwhoogte van schoorstenen mag niet meer bedragen dan 250 m;
  • d. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van een loswal mag niet meer bedragen dan 20 m;
  • e. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • f. het totale oppervlak van gebouwen en overkappingen per bouwperceel mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)'.
  • g. de breedte van een loswal mag niet minder bedragen dan 15 m;
  • h. de afstand van bebouwing tot de zijdelingse en achterste bouwperceelgrens, uitgezonderd de loswal, mag niet minder bedragen dan 5 m;
  • i. de afstand van bebouwing tot de voorste bouwperceelgrens, uitgezonderd de loswal, mag niet minder bedragen dan 10 m;
  • j. in afwijking van het bepaalde onder h en i zijn erfafscheidingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals reclame-uitingen en lichtmasten tot de bouwperceelgrens toegestaan.
10.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen:

  • a. aan de situering van bedrijven in de chemische procesindustrie, waarbij wordt gestreefd naar situering van deze bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - chemische procesindustrie';
  • b. aan de situering van logistieke bedrijfsactiviteiten, waarbij wordt gestreefd naar situering van deze bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - logistiek';
  • c. indien naar oordeel van het bevoegd gezag voldoende vaststaat dat de gronden niet (volledig) nodig zijn voor de onder a of b aangegeven bedrijven, worden deze aangewend voor andere grootschalige bedrijven uit de in artikel 10.1 toegestane bedrijven;
  • d. aan de aanleg van (nieuwe) ontsluitingswegen, waarbij doodlopende wegvakken daar waar mogelijk worden vermeden uit oogpunt van een goede verkeerscirculatie en een goede calamiteitenbestrijding.
10.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 10.2 sub f ten behoeve van het maximale bebouwingspercentage ten behoeve van overdekte laad- en losfaciliteiten tot ten hoogste 75%;
  • b. artikel 10.2 sub h en i ten behoeve van het bouwen van portiersloges en soortgelijke bouwwerken tot een totale oppervlakte van ten hoogste 50 m2, indien deze nodig zijn voor het beheer en de veiligheid van de bedrijfsvoering, en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een verzorgde inrichting van het industrieterrein;
  • c. artikel 10.2 sub h en i ten behoeve van het bouwen van legioblokken en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot de bouwperceelgrens mits een positief advies is verkregen van de brandweer;
  • d. artikel 10.2 sub h en i voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein, met dien verstande dat:
    • 1. het bouwperceel onderdeel uitmaakt van een groter ruimtelijk samenhangend terrein;
    • 2. het bebouwen van gronden binnen een afstand van 5 meter van de zijdelingse en achterste bouwperceelgrens dan wel 10 meter van de voorste bouwperceelgrens voor zover deze bouwperceelgrens tot de buitenste perceelsgrens rondom het ruimtelijk samenhangende terrein behoort is niet toegestaan;
    • 3. een positief advies is verkregen van de brandweer.
10.5 Specifieke gebruiksregels
10.5.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. een kernenergiecentrale;
  • b. een kolencentrale;
  • c. grootschalige energieopwekking met uitzondering van zonnepanelen en/of -parken;
  • d. zelfstandige kantoren;
  • e. gevoelige bedrijven;
  • f. per bedrijf is maximaal 30% van het bedrijfsoppervlak toegestaan als kantoorvloeroppervlak;
  • g. detailhandel anders dan productiegebonden detailhandel;
  • h. opslag van hout en aannemersmaterialen, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond of opstallen;
  • i. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond of opstallen;
  • j. opslag binnen 5 m van de bouwperceelgrens, uitgezonderd bestaand gebruik van deze gronden voor opslag en installaties als ook verbindingen voor duurzame energie, mits de bereikbaarheid gehandhaafd blijft.
10.5.2 Voorwaardelijke verplichting

Gebouwen en de gronden ten behoeve van onder artikel 10.1 genoemde doeleinden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - uit te geven gronden' mogen niet in gebruik worden genomen indien niet aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. aanleg en instandhouding van een wegenstructuur waarmee het gebied minimaal in twee richtingen wordt ontsloten voor hulpdiensten;
  • b. het treffen van voorzieningen waarmee ieder perceel altijd minimaal 2-zijdig te bereiken is door hulpdiensten;
  • c. de aan te leggen wegen dienen:
    • 1. minimaal 8 m breed te zijn in geval van een hoofdweg;
    • 2. minimaal 5 m breed te zijn in geval van een andere weg;
    • 3. te beschikken over een minimale vrije doorgangshoogte van 4,2 m;
  • d. alle bochten moeten voldoen aan de draaicirkel van een voertuig van hulpdiensten (r=9.050 mm).
10.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 10.1 sub a ten behoeve van de vestiging van een bedrijf met bedrijfsactiviteiten die niet voorkomen in de milieucategorieën 4 en 5 als genoemd in Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten, mits dit bedrijf naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten milieucategorieën 4 en 5;
  • b. artikel 10.5.1 sub e ten behoeve van het bouwen en/of gebruiken van gronden en opstallen ten dienste van gevoelige bedrijven binnen de toegestane categorieën indien uitoefening van deze activiteiten niet leidt tot wezenlijke beperkingen voor de krachtens de bestemming ter plaatse toegelaten bedrijfsactiviteiten;
  • c. artikel 10.1 sub b ten behoeve van de vestiging van bedrijven in milieucategorie 3 zoals opgenomen in Bijlage 1, Staat van Bedrijfsactiviteiten, met een perceeloppervlakte kleiner dan 2 ha, mits het betreft:
    • 1. bedrijven die qua aard passen binnen de functie van het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk en gebonden zijn aan de haven- en spoorwegvoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - haven- en spoorvoorzieningen';
    • 2. bedrijven die qua activiteiten gebonden zijn aan de logistieke activiteiten, uitsluitend ter plaatse van de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - logistiek'.
  • d. artikel 10.1 sub a ten behoeve van een ondergeschikte activiteit voor zover deze voorkomt in categorie 6 zoals opgenomen in Bijlage 1, Staat van Bedrijfsactiviteiten, mits deze activiteit naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten milieucategorieën tot en met 5 zoals opgenomen in Bijlage 1, Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • e. artikel 10.5.1 sub j: ten behoeve van opslag binnen 5 m van de bouwperceelgrens, mits vooraf positief advies is verkregen van de brandweer.

Artikel 11 Bedrijventerrein - 3

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven uit milieucategorieën 4, 5 en 6 zoals opgenomen in Bijlage 1, Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • b. bedrijven uit milieucategorie 3 zoals opgenomen in Bijlage 1, Staat van Bedrijfsactiviteiten, voor zover het grootschalige bedrijven betreffen en zijn gerelateerd aan de haven- en logistieke activiteiten;
  • c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – havengerelateerd' zijn tevens bedrijven toegestaan uit categorie 3 van de in Bijlage 1 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten, mits het gaat om bedrijven met (logistieke) activiteiten die gerelateerd zijn aan de havenactiviteiten op het Industrieterrein Moerdijk;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'windturbine' tevens voor een windturbine;

bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, inrichtingen ten dienste van water- en energievoorziening, waterzuivering en waterbeheersing, havenbeheer en hulpdiensten, alsmede spoorwegvoorzieningen en -aansluitingen, haveninstallaties, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, ontsluitingswegen, hoogspanningsleidingen, leidingstroken, leidingen, duurzame verbindingen en -installaties en opslag- en werkterreinen;

een en ander met in achtneming van het bepaalde in artikel 38.5.

11.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd in het bouwvlak;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen en overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' met inachtname van hetgeen is bepaald in artikel 38.9;
  • c. de bouwhoogte van schoorstenen mag niet meer bedragen dan 250 m;
  • d. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van een loswal mag niet meer bedragen dan 20 m;
  • e. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • f. het totale oppervlak van gebouwen en overkappingen per bouwperceel mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)';
  • g. de breedte van een loswal mag niet minder bedragen dan 15 m;
  • h. de afstand van bebouwing tot de zijdelingse en achterste bouwperceelgrens, uitgezonderd de loswal, mag niet minder bedragen dan 5 m;
  • i. de afstand van bebouwing tot de voorste bouwperceelgrens, uitgezonderd de loswal, mag niet minder bedragen dan 10 m, met uitzondering van percelen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' waar de afstand tot de voorste bouwperceelgrens 5 m mag bedragen;
  • j. in afwijking van het bepaalde onder h en i zijn erfafscheidingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals reclame-uitingen en lichtmasten tot de bouwperceelgrens toegestaan.
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'windturbine' mag niet meer dan één windturbine worden gebouwd waarvan de ashoogte niet meer mag bedragen dan 70 m en de tiphoogte niet meer mag bedragen dan 90 m.
11.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen:

  • a. aan de situering van bedrijven in de chemische procesindustrie, waarbij wordt gestreefd naar situering van deze bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - chemische procesindustrie';
  • b. aan de situering van bedrijven voor de be- en verwerking van reststoffen, waarbij wordt gestreefd naar situering van deze bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - reststoffenindustrie';
  • c. indien naar oordeel van het bevoegd gezag voldoende vaststaat dat de gronden niet (volledig) nodig zijn voor de onder a of b aangegeven bedrijven, worden deze aangewend voor andere grootschalige bedrijven uit de in artikel 11.1 toegestane bedrijven;
  • d. aan de aanleg van (nieuwe) ontsluitingswegen, waarbij doodlopende wegvakken daar waar mogelijk worden vermeden uit oogpunt van een goede verkeerscirculatie en een goede calamiteitenbestrijding.
11.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 11.2 sub f ten behoeve van het maximale bebouwingspercentage ten behoeve van overdekte laad- en losfaciliteiten tot ten hoogste 75%;
  • b. artikel 11.2 sub h en i ten behoeve van het bouwen van portiersloges en soortgelijke bouwwerken tot een totale oppervlakte van ten hoogste 50 m2, indien deze nodig zijn voor het beheer en de veiligheid van de bedrijfsvoering, en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een verzorgde inrichting van het industrieterrein;
  • c. artikel 11.2 sub h en i ten behoeve van het bouwen van legioblokken en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot de bouwperceelgrens mits een positief advies is verkregen van de brandweer;
  • d. artikel 11.2 sub h en i voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein, met dien verstande dat:
    • 1. het bouwperceel onderdeel uitmaakt van een groter ruimtelijk samenhangend terrein;
    • 2. het bebouwen van gronden binnen een afstand van 5 meter van de zijdelingse en achterste bouwperceelgrens dan wel 10 meter van de voorste bouwperceelgrens voor zover deze bouwperceelgrens tot de buitenste perceelsgrens rondom het ruimtelijk samenhangende terrein behoort is niet toegestaan;
    • 3. een positief advies is verkregen van de brandweer.
11.5 Specifieke gebruiksregels
11.5.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. een kernenergiecentrale;
  • b. een kolencentrale;
  • c. zelfstandige kantoren;
  • d. gevoelige bedrijven;
  • e. per bedrijf is maximaal 30% van het bedrijfsoppervlak toegestaan als kantoorvloeroppervlak;
  • f. detailhandel anders dan productiegebonden detailhandel;
  • g. opslag van hout en aannemersmaterialen, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond of opstallen;
  • h. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond of opstallen;
  • i. opslag binnen 5 m van de bouwperceelgrens, uitgezonderd bestaand gebruik van deze gronden voor opslag en installaties als ook verbindingen voor duurzame energie, mits de bereikbaarheid gehandhaafd blijft.
11.5.2 Voorwaardelijke verplichting

Gebouwen en de gronden ten behoeve van onder artikel 11.1 genoemde doeleinden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - uit te geven gronden' mogen niet in gebruik worden genomen indien niet aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. aanleg en instandhouding van een wegenstructuur waarmee het gebied minimaal in twee richtingen wordt ontsloten voor hulpdiensten;
  • b. het treffen van voorzieningen waarmee ieder perceel altijd minimaal 2-zijdig te bereiken is door hulpdiensten;
  • c. de aan te leggen wegen dienen:
    • 1. minimaal 8 m breed te zijn in geval van een hoofdweg;
    • 2. minimaal 5 m breed te zijn in geval van een andere weg;
    • 3. te beschikken over een minimale vrije doorgangshoogte van 4,2 m;
  • d. alle bochten moeten voldoen aan de draaicirkel van een voertuig van hulpdiensten (r=9.050 mm).
11.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde:

  • a. lid 11.1 sub a ten behoeve van de vestiging van een bedrijf met bedrijfsactiviteiten die niet voorkomen in de milieucategorieën 4, 5 en 6 als genoemd in Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten, mits dit bedrijf naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten milieucategorieën 4, 5 en 6;
  • b. in 11.5.1 sub d ten behoeve van de vestiging van een gevoelig bedrijf binnen de toegestane milieucategorieën, indien de vestiging van het betreffende gevoelig bedrijf niet leidt tot wezenlijke beperkingen voor de krachtens de bestemming ter plaatse toegelaten bedrijven;
  • c. het bepaalde in 11.1 sub a ten behoeve van een ondergeschikte activiteit voor zover deze niet voorkomt in Bijlage 1, Staat van Bedrijfsactiviteiten, mits deze activiteit naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten milieucategorieën tot en met 6;
  • d. artikel 11.5.1 sub i ten behoeve van opslag binnen 5 m van de bouwperceelgrens, mits vooraf positief advies is verkregen van de brandweer.

Artikel 12 Bos

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de aanleg en instandhouding van bossen met de daarop afgestemde bosbouw;
  • b. het behoud en de ontwikkeling van de op deze gronden voorkomende ecologische en landschappelijke waarden en doeleinden;
  • c. extensief recreatief medegebruik;
  • d. agrarisch medegebruik;

bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water en fiets- en voetpaden.

12.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

12.3 Afwijken van de bouwregels
12.3.1 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 12.2 voor de bouw van een bosbeheergebouw op gronden die in bosbouwkundig gebruik zijn, voor zover dit gebouw noodzakelijk is in verband met een doelmatig gebruik van de gronden, waarbij de volgende voorwaarden in acht worden genomen:

  • a. de inhoud van het gebouw mag niet meer bedragen dan 50 m3;
  • b. de bouwhoogte van het gebouw mag niet meer bedragen dan 3,5 m;
  • c. de goothoogte van het gebouw mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
12.3.2 Advies

Het bevoegd gezag verleent de in artikel 12.3.1 bedoelde omgevingsvergunning uitsluitend indien:

  • a. het gebouw, naar het oordeel van bevoegd gezag ter plaatse noodzakelijk is;
  • b. door de aanwezigheid van het gebouw geen onevenredige schade wordt toegebracht aan de natuurlijke en landschappelijke waarden;
  • c. vooraf het advies van een ter zake deskundige is ingewonnen.
12.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. nieuwe risicovolle inrichtingen;
  • b. parkeerterrein;
  • c. het racen en crossen met motorvoertuigen en bromfietsen al dan niet in wedstrijdverband;
  • d. de uitoefening van enige tak van handel of bedrijf;
  • e. sport- en/of recreatieterrein behoudens extensieve recreatie;
  • f. recreatief nachtverblijf;
  • g. het aanbrengen van reclame-uitingen;
  • h. opslag van hout en aannemersmaterialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • i. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond en opstallen.
12.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.5.1 Verbod

Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • b. het aanleggen of verharden van wegen en paden en het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • c. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de gronden;
  • d. het beschadigen of verwijderen van houtopstanden en/of rietkragen.
12.5.2 Uitzonderingen

Het onder 12.5.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken of werkzaamheden die het normale, op de bestemming gerichte, onderhoud en beheer betreffen;
  • b. werken of werkzaamheden welke ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • c. werken of werkzaamheden waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend.
12.5.3 Voorwaarden

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan slechts worden verleend wanneer:

  • a. dit geen onevenredig nadelige gevolgen heeft voor het milieu en/of voor de natuur- en landschappelijke waarden van de in deze bestemming begrepen gronden;
  • b. vooraf het advies is ingewonnen van een ter zake deskundige.

Artikel 13 Buisleidingenstraat

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Buisleidingenstraat' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ondergrondse buisleidingen en kabels;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'water' voor de wateraanvoer en -afvoer, de waterberging en het verkeer te water alsmede het behoud en de ontwikkeling van de op deze gronden voorkomende ecologische en landschappelijke waarden en doeleinden;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - botenstalling' een botenstallingterrein;

bij deze bestemming behorende afsluitervoorzieningen, gasontvangstations, overige voorzieningen, gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, welke behoren bij de buisleiding voor het goed functioneren van de buisleiding, alsmede agrarisch medegebruik, extensief recreatief medegebruik, groen, fiets- en voetpaden en (ontsluitings-)wegen.

13.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 5 m;
  • b. de oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 50 m2;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
  • d. ter plaatse van de aanduidingen 'water' en 'specifieke vorm van recreatie - botenstalling' mogen geen gebouwen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
13.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 13.2 voor het toestaan van een hogere bouwhoogte dan wel een grotere oppervlakte, mits:

  • a. deze hogere bouwhoogte noodzakelijk is voor het beheer en/of onderhoud van de ondergrondse buisleidingen;
  • b. de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder van de buisleidingenstraat.
13.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 13.1 voor het toestaan van een ander gebruik, mits het ander gebruik verenigbaar is met de bestemming alsmede de veiligheid van personen en goederen niet in gevaar worden gebracht en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder van de buisleidingenstraat.

13.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.5.1 Verbod

Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • e. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • f. het permanent opslaan van goederen.
13.5.2 Uitzonderingen

Het onder 13.5.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. het aanbrengen, het in bedrijf nemen en onderhouden van buisleidingen en kabels en bijhorende voorzieningen voor een goed functioneren van de buisleidingenstraat;
  • b. werken of werkzaamheden die het normale, op de bestemming gerichte, onderhoud en beheer betreffen;
  • c. werken of werkzaamheden welke ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • d. werken of werkzaamheden waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
  • e. werken en/of werkzaamheden welke graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten vormen.
13.5.3 Voorwaarden

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan slechts worden verleend wanneer:

  • a. de betreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de veiligheid van de leiding en van de bijbehorende belemmeringenstrook;
  • b. vooraf het advies is ingewonnen bij de beheerder van de buisleidingenstraat.

Artikel 14 Groen

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. extensief recreatief medegebruik;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - windmeetmast' tevens voor een windmeetmast;

bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, water en fiets- en voetpaden en toegangswegen.

14.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van gebouwen voor nutsvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 20 m2 en een bouwhoogte van niet meer 3 m;
  • b. de hoogte van de windmeetmast mag niet meer bedragen dan 130 m;
  • c. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • d. het fundatieoppervlak van de windmeetmast mag niet meer dan 100 m2 bedragen en dient geheel binnen het aanduidingsvlak te worden gerealiseerd.
14.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. nieuwe risicovolle inrichtingen;
  • b. parkeerterrein;
  • c. het racen en crossen met motorvoertuigen en bromfietsen al dan niet in wedstrijdverband;
  • d. de uitoefening van enige tak van handel of bedrijf;
  • e. sport- en/of recreatieterrein behoudens extensieve recreatie;
  • f. recreatief nachtverblijf;
  • g. het aanbrengen van reclame-uitingen;
  • h. opslag van hout en aannemersmaterialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • i. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond en opstallen.

Artikel 15 Groen - Begeleidingszone 1

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen - Begeleidingszone 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. scheiding van industrieterrein en woongebieden;
  • b. bosbouwkundige doeleinden;
  • c. agrarische doeleinden;
  • d. het behoud en de ontwikkeling van de op deze gronden voorkomende ecologische en landschappelijke waarden en doeleinden;
  • e. extensief recreatief medegebruik;

bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, water, fiets- en voetpaden en toegangswegen.

15.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. voor zover de gronden worden gebruikt voor agrarische of bosbouwkundige doeleinden mogen daarop slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, die ter plaatse noodzakelijk zijn in het kader van het agrarische c.q. bosbouwkundige grondgebruik, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;
  • b. de oppervlakte van gebouwen voor nutsvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 20 m2 en een bouwhoogte van niet meer dan 3 m.
15.3 Afwijken van de bouwregels
15.3.1 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 15.2 sub a voor de bouw van een bosbeheergebouw op gronden die in bosbouwkundig gebruik zijn, voor zover dit gebouw noodzakelijk is in verband met een doelmatig gebruik van de gronden, waarbij de volgende voorwaarden in acht worden genomen:

  • a. de inhoud van het gebouw mag niet meer bedragen dan 50 m3;
  • b. de bouwhoogte van het gebouw mag niet meer bedragen dan 4 m.
15.3.2 Advies

Het bevoegd gezag verleent de in artikel 15.3.1 bedoelde omgevingsvergunning uitsluitend indien:

  • a. door de aanwezigheid van het bouwwerk geen onevenredige schade wordt toegebracht aan de natuurlijke en landschappelijke waarden;
  • b. vooraf het advies van een ter zake deskundige is ingewonnen.
15.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. nieuwe risicovolle inrichtingen;
  • b. parkeerterrein;
  • c. het racen en crossen met motorvoertuigen en bromfietsen al dan niet in wedstrijdverband;
  • d. de uitoefening van enige tak van handel of bedrijf;
  • e. sport- en/of recreatieterrein behoudens extensieve recreatie;
  • f. recreatief nachtverblijf;
  • g. het aanbrengen van reclame-uitingen;
  • h. opslag van hout en aannemersmaterialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • i. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond en opstallen.
15.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.5.1 Verbod

Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • b. het aanleggen of verharden van wegen en paden en het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • c. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de gronden.
15.5.2 Uitzonderingen

Het onder 15.5.1 vervatte verbod geldt niet:

  • a. voor werken of werkzaamheden die het normale, op de bestemming gerichte, onderhoud en beheer betreffen;
  • b. werken of werkzaamheden welke ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • c. werken of werkzaamheden waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
  • d. indien voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 15.2 of artikel 15.3.
15.5.3 Voorwaarden

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan slechts worden verleend, indien de belangen van de onder 15.1 genoemde doelen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 16 Groen - Begeleidingszone 2

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen - Begeleidingszone 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische doeleinden;
  • b. bosbouwkundige doeleinden;
  • c. het behoud en de ontwikkeling van de op deze gronden voorkomende ecologische en landschappelijke waarden en doeleinden;
  • d. extensief recreatief medegebruik;
  • e. energievoorzieningen;

bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, water, fiets- en voetpaden en toegangswegen en leidingen.

16.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd in het bouwvlak met een goothoogte van niet meer dan 3 m en een bouwhoogte van niet meer dan 5 m;
  • b. voor zover de gronden worden gebruikt voor agrarische of bosbouwkundige doeleinden mogen daarop slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, die ter plaatse noodzakelijk zijn in het kader van het agrarische c.q. bosbouwkundige grondgebruik, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;
  • c. de oppervlakte van gebouwen voor nutsvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 20 m2 en een bouwhoogte van niet meer 3 m;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder c mag ten dienste van de energievoorziening een daarbij behorend gebouw worden gebouwd met een oppervlakte van niet meer dan 25 m2 en een goothoogte van niet meer dan 4 m.
16.3 Afwijken van de bouwregels
16.3.1 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 16.2 sub a voor de bouw van een bosbeheergebouw op gronden die in bosbouwkundig gebruik zijn, voor zover dit gebouw noodzakelijk is in verband met een doelmatig gebruik van de gronden, waarbij de volgende voorwaarden in acht worden genomen:

  • a. de inhoud van het gebouw mag niet meer bedragen dan 50 m3;
  • b. de goothoogte van het gebouw mag niet meer bedragen dan 4 m.
16.3.2 Advies

Het bevoegd gezag verleent de in artikel 16.3.1 bedoelde omgevingsvergunning uitsluitend indien:

  • a. door de aanwezigheid van het bouwwerk geen onevenredige schade wordt toegebracht aan de natuurlijke en landschappelijke waarden;
  • b. vooraf het advies van een ter zake deskundige is ingewonnen.
16.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. nieuwe risicovolle inrichtingen;
  • b. parkeerterrein;
  • c. het racen en crossen met motorvoertuigen en bromfietsen al dan niet in wedstrijdverband;
  • d. de uitoefening van enige tak van handel of bedrijf;
  • e. sport- en/of recreatieterrein behoudens extensieve recreatie;
  • f. recreatief nachtverblijf;
  • g. het aanbrengen van reclame-uitingen;
  • h. opslag van hout en aannemersmaterialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • i. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond en opstallen;
  • j. buitenopslag buiten het bouwvlak, waaronder in elk geval wordt begrepen de opslag van mest;
  • k. het gebruiken en realiseren van permanente verharding ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, met uitzondering van toegangswegen, buiten het bouwvlak.
16.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.5.1 Verbod

Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • b. het aanleggen of verharden van wegen en paden en het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • c. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de gronden.
16.5.2 Uitzonderingen

Het onder 16.5.1 vervatte verbod geldt niet:

  • a. voor werken of werkzaamheden die het normale, op de bestemming gerichte, onderhoud en beheer betreffen;
  • b. werken of werkzaamheden welke ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • c. werken of werkzaamheden waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
  • d. indien voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 16.2 of artikel 16.3.
16.5.3 Voorwaarden

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan slechts worden verleend, indien de belangen van de onder 16.1 genoemde doelen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 17 Natuur - 1

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud en de ontwikkeling van de op deze gronden voorkomende ecologische en landschappelijke waarden en doeleinden, inclusief de openheid;
  • b. verkeerstekens ten behoeve van de scheepvaart;

bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen en water.

17.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

17.3 Afwijken van de bouwregels
17.3.1 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 17.2 voor de bouw van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover deze overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn in verband met een doelmatig gebruik van de gronden, waarbij de volgende voorwaarden in acht worden genomen:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m;
  • b. de inhoud van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 50 m3;
  • c. de goothoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2,5 m en de bouwhoogte niet meer dan 4 m;
  • d. deze bouwwerken mogen niet een aan het oorspronkelijke gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuig betreffen.
17.3.2 Advies

Het bevoegd gezag verleent de in artikel 17.3.1 bedoelde omgevingsvergunning uitsluitend indien:

  • a. het bouwwerk, geen gebouw zijnde, naar het oordeel van bevoegd gezag ter plaatse noodzakelijk is;
  • b. door de aanwezigheid van het bouwwerk, geen gebouw zijnde, geen onevenredige schade wordt toegebracht aan de natuurlijke en landschappelijke waarden;
  • c. vooraf het advies van een ter zake deskundige is ingewonnen.
17.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. parkeerterrein;
  • b. het racen en crossen met motorvoertuigen en bromfietsen al dan niet in wedstrijdverband;
  • c. de uitoefening van enige tak van handel of bedrijf;
  • d. sport- en/of recreatieterrein behoudens extensieve recreatie;
  • e. recreatief nachtverblijf;
  • f. het aanbrengen van reclame-uitingen;
  • g. aanlegplaats voor boten;
  • h. opslag van hout en aannemersmaterialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • i. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond en opstallen.
17.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.5.1 Verbod

Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • b. het aanbrengen of aanleggen van aanlegplaatsen of oeverbeschoeiingen;
  • c. het aanleggen of verharden van wegen en paden en het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • d. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de gronden;
  • e. het beschadigen of verwijderen van houtopstanden en/of rietkragen.
17.5.2 Uitzonderingen

Het onder 17.5.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken of werkzaamheden ter versterking van de natuurfunctie;
  • b. werken of werkzaamheden die het normale, op de bestemming gerichte, onderhoud en beheer betreffen;
  • c. werken of werkzaamheden welke ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • d. werken of werkzaamheden waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
  • e. werken of werkzaamheden die zullen worden uitgevoerd in een beschermd natuurmonument in de zin van de Natuurbeschermingswet en handelingen ten gevolge hebben, waarvoor ingevolge die wet een vergunning is vereist, dan wel handelingen welke zijn voorzien in een beheersplan, als bedoeld in die wet.
17.5.3 Voorwaarden

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan slechts worden verleend wanneer:

  • a. dit geen onevenredig nadelige gevolgen heeft voor het milieu en/of voor de natuur- en landschappelijke waarden van de in deze bestemming begrepen gronden;
  • b. vooraf het advies is ingewonnen van een ter zake deskundige;
  • c. vooraf overleg heeft plaatsgevonden tussen de gemeenten Moerdijk en Strijen.

Artikel 18 Natuur - 2

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud en de ontwikkeling van de op deze gronden voorkomende ecologische en landschappelijke waarden en doeleinden, inclusief de openheid;
  • b. water en waterhuishoudingsvoorzieningen;
  • c. extensief recreatief medegebruik;
  • d. agrarisch medegebruik;

bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen en water.

18.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

18.3 Afwijken van de bouwregels
18.3.1 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 18.2 voor de bouw van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover deze overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn in verband met een doelmatig gebruik van de gronden, waarbij de volgende voorwaarden in acht worden genomen:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3,5 m;
  • b. de inhoud van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 50 m3;
  • c. de goothoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2,5 m en de bouwhoogte niet meer dan 4 m;
  • d. deze bouwwerken mogen niet een aan het oorspronkelijke gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuig betreffen.
18.3.2 Advies

Het bevoegd gezag verleent de in artikel 18.3.1 bedoelde omgevingsvergunning uitsluitend indien:

  • a. het bouwwerk, geen gebouw zijnde, naar het oordeel van bevoegd gezag ter plaatse noodzakelijk is;
  • b. door de aanwezigheid van het bouwwerk, geen gebouw zijnde, geen onevenredige schade wordt toegebracht aan de natuurlijke en landschappelijke waarden;
  • c. vooraf het advies van een ter zake deskundige is ingewonnen.
18.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. parkeerterrein;
  • b. het racen en crossen met motorvoertuigen en bromfietsen al dan niet in wedstrijdverband;
  • c. de uitoefening van enige tak van handel of bedrijf;
  • d. sport- en/of recreatieterrein behoudens extensieve recreatie;
  • e. recreatief nachtverblijf;
  • f. het aanbrengen van reclame-uitingen;
  • g. aanlegplaats voor boten;
  • h. opslag van hout en aannemersmaterialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • i. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond en opstallen.
18.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
18.5.1 Verbod

Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • b. het aanbrengen of aanleggen van aanlegplaatsen of oeverbeschoeiingen;
  • c. het aanleggen of verharden van wegen en paden en het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • d. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de gronden;
  • e. het beschadigen of verwijderen van houtopstanden en/of rietkragen.
18.5.2 Uitzonderingen

Het onder 18.5.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken of werkzaamheden die het normale, op de bestemming gerichte, onderhoud en beheer betreffen;
  • b. werken of werkzaamheden welke ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • c. werken of werkzaamheden waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend.
18.5.3 Voorwaarden

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan slechts worden verleend wanneer:

  • a. dit geen onevenredig nadelige gevolgen heeft voor het milieu en/of voor de natuur- en landschappelijke waarden van de in deze bestemming begrepen gronden;
  • b. vooraf het advies is ingewonnen van een ter zake deskundige.

Artikel 19 Sport

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'manege' een manege;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'scouting' een scoutingterrein;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - hondenschool' een hondenschoolterrein;
  • d. extensief recreatief medegebruik.

bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, groen, water en fiets- en voetpaden.

19.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend in het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan 10 m;
  • c. de oppervlakte van gebouwen niet meer bedragen dan 2.500 m2;
  • d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • e. voor zover de gronden in gebruik zijn voor scoutingdoeleinden mogen verenigingsgebouwen worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;
    • 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4,5 m;
    • 3. de totale oppervlakte van alle gebouwen tezamen niet meer mag bedragen dan 600 m2.
19.3 Specifieke gebruiksregels
19.3.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het racen en crossen met motorvoertuigen en bromfietsen al dan niet in wedstrijdverband;
  • b. de uitoefening van enige tak van handel of bedrijf;
  • c. recreatief nachtverblijf, uitgezonderd de gronden met de aanduiding 'scouting';
  • d. opslag van hout en aannemersmaterialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • e. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond en opstallen.

Artikel 20 Verkeer - 1

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verkeersdoeleinden in de vorm van hoofdverbindingen (rijks- en provinciale wegen)
  • b. geluidwerende doeleinden;
  • c. waterstaatkundige doeleinden.

bij deze bestemming behorende voorzieningen voor het langzaam verkeer en de ten behoeve van de verkeersdoeleinden benodigde bouwwerken en andere voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, groen, water en leidingen.

20.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. binnen deze bestemming mogen uitsluitend worden gebouwd:
    • 1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de constructie en verkeerstechnische uitrusting van wegen, alsmede straatmeubilair;
    • 2. gebouwen van openbaar nut, zoals transformatorgebouwen, kabelverdeelkasten en gebouwtjes voor het onderbrengen van regel- en meetapparatuur met daarbij behorende voorzieningen zoals erfafscheidingen;
    • 3. bouwwerken ten behoeve van waterstaatkundige doeleinden;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 12 m;
  • c. de bouwhoogte van de sub a onder 2 van dit artikel genoemde gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • d. de oppervlakte van de sub a onder 2 van dit artikel genoemde gebouwen mag niet meer bedragen dan 25 m2;
  • e. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3 m.
20.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen te stellen aan de situering van bouwwerken voor zover dit nodig is met het oog op de verkeers- en brandveiligheid.

20.4 Specifieke gebruiksregels
20.4.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. portiersloges;
  • b. de uitoefening van enige tak van handel of bedrijf;
  • c. opslag van hout en aannemersmaterialen, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • d. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 21 Verkeer - 2

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verkeersdoeleinden in de vorm van wegen, fiets- en voetpaden;
  • b. geluidwerende voorzieningen;
  • c. waterstaatkundige doeleinden;
  • d. spoorwegdoeleinden;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'zend- en ontvangstinstallatie' een antenne-installatie;

bij deze bestemming behorende voorzieningen voor het langzaam verkeer en de ten behoeve van de verkeersdoeleinden benodigde bouwwerken, spoorwegvoorzieningen en -aansluitingen en andere voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, duurzame verbindingen en -installaties, energievoorzieningen, groen, water en leidingen.

21.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. binnen deze bestemming mogen uitsluitend worden gebouwd:
    • 1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de constructie en verkeerstechnische uitrusting van wegen, alsmede straatmeubilair en reclame-uitingen;
    • 2. gebouwen van openbaar nut, zoals transformatorgebouwen, kabelverdeelkasten en gebouwen voor het onderbrengen van regel- en meetapparatuur;
    • 3. sanitaire gebouwen ten dienste van parkeervoorzieningen;
    • 4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van spoorwegdoeleinden;
    • 5. bouwwerken ten behoeve van waterstaatkundige doeleinden;
  • b. de bouwhoogte van een antenne-installatie mag niet meer bedragen dan 40 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 12 m;
  • d. de bouwhoogte van de sub a onder 2 en 3 van dit artikel genoemde gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • e. de oppervlakte van de sub a onder 2 en 3 van dit artikel genoemde gebouwen mag niet meer bedragen dan 50 m2;
  • f. de sub a onder 3 van dit artikel genoemde gebouwen mogen niet gebouwd worden op gronden met de aanduiding veiligheidszone - munitie - B.
21.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan:

  • a. de situering van bouwwerken voor zover dit nodig is met het oog op de binnen de bestemming gelegen leidingstroken en/of spoorlijnen, de verkeersveiligheid en de brandveiligheid;
  • b. de aanleg van (nieuwe) ontsluitingswegen, waarbij doodlopende wegvakken daar waar mogelijk worden vermeden uit oogpunt van een goede verkeerscirculatie en een goede calamiteitenbestrijding.
21.4 Specifieke gebruiksregels
21.4.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. portiersloges;
  • b. de uitoefening van enige tak van handel of bedrijf;
  • c. opslag van hout en aannemersmaterialen, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • d. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 22 Verkeer - Railverkeer

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. railverkeersdoeleinden;
  • b. een spoorwegemplacement ter plaatse van de aanduiding 'specifiek vorm van bedrijf - emplacement';
  • c. aansluitmogelijkheden voor stamlijnen van het railverkeersnet;
  • d. leidingen ten behoeve van bedrijven;

bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, spoorwegvoorzieningen en -aansluitingen, laad- en losvoorzieningen, een verblijfsgebouw, parkeerruimte en rijwielstalling alsmede kruisingen met wegverkeer, leidingen en waterlopen.

22.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. binnen deze bestemming mogen uitsluitend worden gebouwd:
    • 1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de constructie en verkeerstechnische uitrusting van spoorwegen, alsmede reclame-uitingen;
    • 2. gebouwen van openbaar nut, zoals gebouwen ten dienste van spoorwegdoeleinden, transformatorgebouwen, kabelverdeelkasten en gebouwtjes voor het onderbrengen van regel- en meetapparatuur;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 12 m;
  • c. de bouwhoogte van de onder a sub 2 van dit artikel genoemde gebouwen mag niet meer bedragen dan 12 m;
  • d. de oppervlakte van de onder a sub 2 van dit artikel genoemde gebouwen mag niet meer bedragen dan 400 m2.
22.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering van bouwwerken voor zover dit nodig is met het oog op:

  • a. de binnen de bestemming gelegen leidingstroken en/of spoorlijnen;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de brandveiligheid.
22.4 Specifieke gebruiksregels
22.4.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. portiersloges;
  • b. de uitoefening van enige tak van handel of bedrijf;
  • c. opslag van hout en aannemersmaterialen, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • d. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 23 Water - 1

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verkeer te water;
  • b. water voor de waterhuishouding;
  • c. industriehavens;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'sluis', een sluis;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - spoorbrug', een spoorbrug;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - botenloods', een botenloods;
  • g. aanlegplaatsen voor de beroepsvaart;
  • h. verkeerstekens ten behoeve van de scheepvaart;
  • i. het behoud en de ontwikkeling van de op deze gronden voorkomende ecologische en landschappelijke waarden en doeleinden;

bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals voorzieningen voor het verkeer te water, kaden en oevers, aanlegsteigers en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kranen en laad- en losplaatsen.

23.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd met uitzondering van de gronden met de aanduiding 'botenloods' dan wel de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van water - botenloods' voor zover op deze gronden een bouwvlak is gelegen;
  • b. de bouwhoogte van kranen mag niet meer bedragen dan 45 m;
  • c. de bouwhoogte van masten ten behoeve van obstakelverlichting mag niet meer bedragen dan 12 m;
  • d. de bouwhoogte van de botenloods mag niet meer bedragen dan 4 m;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 m.
23.3 Specifieke gebruiksregels
23.3.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. de uitoefening van enige tak van zelfstandige handel of bedrijf;
  • b. het gebruik van de gronden als permanente ligplaats voor woonschepen;
  • c. het aanbrengen van reclame-uitingen;
  • d. het gebruik van de gronden voor opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
23.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
23.4.1 Verbod

Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen of aanleggen van aanlegplaatsen of oeverbeschoeiingen;
  • b. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de gronden;
  • c. het beschadigen of verwijderen van houtopstanden en/of rietkragen.
23.4.2 Uitzonderingen

Het onder 23.4.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken of werkzaamheden die het normale, op de bestemming gerichte, onderhoud en beheer betreffen;
  • b. werken of werkzaamheden welke ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • c. werken of werkzaamheden waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend.
23.4.3 Voorwaarden

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan slechts worden verleend wanneer:

  • a. dit geen onevenredig nadelige gevolgen heeft voor het milieu en/of voor de natuur- en landschappelijke waarden van de in deze bestemming begrepen gronden;
  • b. vooraf het advies is ingewonnen van een ter zake deskundige.

Artikel 24 Water - 2

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verkeer te water;
  • b. water voor de waterhuishouding;
  • c. het behoud en de ontwikkeling van de op deze gronden voorkomende ecologische en landschappelijke waarden en doeleinden;
  • d. extensief recreatief medegebruik;

bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals voorzieningen voor het verkeer te water en groen.

24.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

24.3 Afwijken van de bouwregels
24.3.1 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 24.2 voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover dit bouwwerk noodzakelijk is in verband met een doelmatig gebruik van de gronden, waarbij de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 3,5 m.

24.3.2 Advies

Het bevoegd gezag verleent de in artikel 24.3.1 bedoelde omgevingsvergunning uitsluitend indien:

  • a. het bouwwerk, geen gebouw zijnde, naar het oordeel van bevoegd gezag ter plaatse niet kan worden gemist;
  • b. door de aanwezigheid van het bouwwerk, geen gebouw zijnde, geen onevenredige schade aan natuur en/of landschap wordt toegebracht;
  • c. vooraf het advies van een ter zake deskundige is ingewonnen;
24.4 Specifieke gebruiksregels
24.4.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden als permanente ligplaats voor woonschepen;
  • b. de uitoefening van enige tak van handel of bedrijf;
  • c. het gebruik van de gronden als aanlegplaats voor boten;
  • d. recreatief nachtverblijf;
  • e. het gebruik van de gronden als sport- en/of recreatieterrein behoudens extensieve recreatie, zoals vissen e.d.;
  • f. het aanbrengen van reclame-uitingen;
  • g. het gebruik van de gronden voor opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
24.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
24.5.1 Verbod

Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • b. het aanbrengen of aanleggen van aanlegplaatsen of oeverbeschoeiingen;
  • c. het aanleggen of verharden van wegen en paden en het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • d. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de gronden;
  • e. het beschadigen of verwijderen van houtopstanden en/of rietkragen.
24.5.2 Uitzonderingen

Het onder 24.5.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken of werkzaamheden die het normale, op de bestemming gerichte, onderhoud en beheer betreffen;
  • b. werken of werkzaamheden welke ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • c. werken of werkzaamheden waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend.
24.5.3 Voorwaarden

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan slechts worden verleend wanneer:

  • a. dit geen onevenredig nadelige gevolgen heeft voor het milieu en/of voor de natuur- en landschappelijke waarden van de in deze bestemming begrepen gronden;
  • b. vooraf het advies is ingewonnen van een ter zake deskundige.

Artikel 25 Water - 3

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor water voor de waterhuishouding;

bij deze bestemming behorende voorzieningen, waaronder bruggen, beschoeiingen, kades en steigers.

25.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 3 m.

Artikel 26 Leiding - Gevaarlijke stoffen

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gevaarlijke stoffen' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor buisleidingen voor brandbare vloeistoffen (K1) en een hogedruk aardgastransportleiding, alsmede voor bij deze bestemming behorende belemmeringenstroken, afsluitervoorzieningen, overige voorzieningen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, welke behoren bij de buisleiding voor het goed functioneren van de buisleiding.

26.2 Samenhang andere bestemmingen

Voor zover nog andere dubbelbestemmingen voor deze gronden zijn gelegen, zijn de bepalingen van dit artikel primair van toepassing.

26.3 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 26.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd waarvan de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag- met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels– uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
26.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 26.3, indien:

  • a. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen;
  • b. het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet wordt geschaad;
  • c. de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad;
  • d. alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint van de leidingbeheerder.
26.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van gronden voor de opslag van brandgevaarlijke, brandbare of explosieve materialen;
  • b. het oprichten van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
26.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
26.6.1 Verbod

Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen.
26.6.2 Uitzonderingen

Het onder 26.6.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken of werkzaamheden die het normale, op de bestemming gerichte, onderhoud en beheer betreffen;
  • b. werken of werkzaamheden welke ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • c. werken of werkzaamheden waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
  • d. graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
26.6.3 Voorwaarden

De werken en werkzaamheden, zoals in artikel 26.6.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad.

26.6.4 Advies

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de leidingbeheerder.

Artikel 27 Leiding - Hoogspanning

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een ondergrondse hoogspanningsverbinding van ten hoogste 150 kV, alsmede voor de hierbij behorende belemmeringenstroken, voorzieningen, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke behoren bij de hoogspanningsleiding voor het goed functioneren van de leiding.

27.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 27.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd waarvan de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag- met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels– uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
27.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 27.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, met dien verstande dat het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de hoogspanningsverbinding dient te zijn gewaarborgd én alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint van de leidingbeheerder.

27.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen het gebruik van gronden voor de opslag van brandgevaarlijke, brandbare of explosieve materialen.

27.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
27.5.1 Verbod

Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van hoogopgaande beplanting en/of bomen;
  • b. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • c. het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen.
27.5.2 Uitzonderingen

Het onder 27.5.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken of werkzaamheden die het normale, op de bestemming gerichte, onderhoud en beheer betreffen;
  • b. werken of werkzaamheden welke ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • c. werken of werkzaamheden waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend.
27.5.3 Voorwaarden

De werken en werkzaamheden, zoals in artikel 27.5.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad.

27.5.4 Advies

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de leidingbeheerder.

Artikel 28 Leiding - Hoogspanningsverbinding

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor:

  • a. een bovengrondse hoogspanningsverbinding van ten hoogste 150 kV;
  • b. een bovengrondse hoogspanningsverbinding van ten hoogste 380 kV;

alsmede bij deze bestemming behorende belemmeringenstroken, voorzieningen, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke behoren bij de hoogspanningsverbinding voor het goed functioneren van de hoogspanningsverbinding.

28.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 28.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd waarvan de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a bedraagt de bouwhoogte van hoogspanningsmasten niet meer dan 70 m;
  • c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag- met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels– uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
28.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 28.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, met dien verstande dat het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de hoogspanningsverbinding dient te zijn gewaarborgd én alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint van de leidingbeheerder.

28.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen het gebruik van gronden voor de opslag van brandgevaarlijke, brandbare of explosieve materialen.

28.5 Omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
28.5.1 Aanlegverbod

Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van hoogopgaande beplanting en/of bomen;
  • b. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
28.5.2 Uitzonderingen op verbod

Het onder 28.5.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken of werkzaamheden die het normale, op de bestemming gerichte, onderhoud en beheer betreffen;
  • b. werken of werkzaamheden welke ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • c. werken of werkzaamheden waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend.
28.5.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in artikel 28.5.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad.

28.5.4 Advies

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de leidingbeheerder.

Artikel 29 Leiding - Leidingstrook

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Leidingstrook' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor ondergrondse buisleidingen en kabels, alsmede bij deze bestemming behorende belemmeringenstroken, voorzieningen, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke behoren bij de buisleiding voor het goed functioneren van de buisleiding.

29.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

Op de in artikel 29.1 bedoelde gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 6 m;
  • b. de oppervlakte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 50 m2.
  • c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag- met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels– uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
29.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde:

  • a. in 29.2 sub a en sub b voor het toestaan van een hogere bouwhoogte dan wel een grotere oppervlakte, mits deze hogere bouwhoogte respectievelijk grotere oppervlakte noodzakelijk is voor het beheer en/of onderhoud van de ondergrondse buisleidingen;
  • b. in 29.2 indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder van de leidingenstrook.
29.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van gronden voor de opslag van brandgevaarlijke, brandbare of explosieve materialen;
  • b. het oprichten van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
29.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde:

  • a. in 29.1 voor het toestaan van een ander gebruik, mits het ander gebruik verenigbaar is met de bestemming alsmede de veiligheid van personen en goederen niet in gevaar worden gebracht;
  • b. in 29.1 voor het toestaan van andere leidingen dan genoemd, mits:
    • 1. de contour voor het plaatsgebonden risico binnen de leidingenstrook ligt;
    • 2. de veiligheid van andere leidingen niet wordt geschaad;
    • 3. de veiligheid van personen en goederen niet onevenredig wordt geschaad.
29.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
29.6.1 Verbod

Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • e. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • f. het permanent opslaan van goederen;
  • g. het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen.
29.6.2 Uitzonderingen

Het onder 29.6.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. het aanbrengen, het in bedrijf nemen en onderhouden van buisleidingen en kabels en bijhorende voorzieningen voor een goed functioneren van de buisleidingenstraat;
  • b. werken of werkzaamheden welke ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • c. werken of werkzaamheden waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
  • d. werken en/of werkzaamheden die het normale onderhoud ten aanzien van de buisleidingenstraat, de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  • e. werken en/of werkzaamheden welke graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten vormen.
29.6.3 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend, indien de betreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de veiligheid van de leiding en van de bijbehorende belemmeringenstrook.

29.6.4 Advies

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de leidingbeheerder.

Artikel 30 Leiding - Riool

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een rioolpersleiding, alsmede bij deze bestemming behorende belemmeringenstroken, voorzieningen, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke behoren bij de leiding voor het goed functioneren van de leiding.

30.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 30.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag- met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels– uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
30.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 30.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad én alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint van de leidingbeheerder.

30.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
30.4.1 Verbod

Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen.
30.4.2 Uitzonderingen

Het onder 30.4.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken of werkzaamheden die het normale, op de bestemming gerichte, onderhoud en beheer betreffen;
  • b. werken of werkzaamheden welke ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • c. werken of werkzaamheden waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend.
30.4.3 Voorwaarden

De werken en werkzaamheden, zoals in artikel 30.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad.

30.4.4 Advies

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de leidingbeheerder.

Artikel 31 Leiding - Water

31.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een waterleiding, alsmede bij deze bestemming behorende belemmeringenstroken, voorzieningen, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke behoren bij de leiding voor het goed functioneren van de leiding.

31.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 31.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag- met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels– uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
31.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 31.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad én alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint van de leidingbeheerder.

31.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
31.4.1 Verbod

Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen.
31.4.2 Uitzonderingen

Het onder 31.4.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken of werkzaamheden die het normale, op de bestemming gerichte, onderhoud en beheer betreffen;
  • b. werken of werkzaamheden welke ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • c. werken of werkzaamheden waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend.
31.4.3 Voorwaarden

De werken en werkzaamheden, zoals in artikel 31.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad.

31.4.4 Advies

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de leidingbeheerder.

Artikel 32 Waarde - Archeologie 4

32.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings)waarden.

32.2 Bouwregels
32.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, moet door de aanvrager een archeologisch onderzoeksrapport, goedgekeurd door het bevoegd gezag, worden overgelegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, of is vastgesteld dat deze niet aanwezig zijn;
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
32.2.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 32.2.1 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 30 cm over een oppervlakte groter dan 90 m²;
  • b. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
32.2.3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in lid 32.2.1 genoemde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een vergunninghoudende partij, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 van de Monumentenwet 1988 (incl. de RCE).
32.2.4 Archeologisch rapport

Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om omgevingsvergunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

32.2.5 Advies

Bij de beoordeling van het archeologisch onderzoek laat het bevoegd gezag zich adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk.

32.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
32.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen, en waterpartijen en het verwijderen van bestaande funderingen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur (woelen, diepploegen) en het aanbrengen van heipalen met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 90 m² en dieper dan 30 cm; het wijzigen van de waterhuishouding, zoals draineren en het uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen over een oppervlakte groter dan 90 m² en dieper dan 30 cm;
  • b. het uitvoeren van overige grondbewerkingen 90 m² en dieper dan 30 cm;
  • c. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  • d. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur over een oppervlakte groter dan 90 m² en dieper dan 30 cm;
  • e. het verlagen van het waterpeil over een oppervlakte groter dan 90 m² en dieper dan 30 cm.
32.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 32.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingsvergunning;
  • d. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • e. b op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
32.4 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor ‘Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden die, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen, indien het op grond van nader archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in verdere bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
  • b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor ‘Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden die, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:
    • 1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
    • 2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 33 Waarde - Archeologie 6

33.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings)waarden.

33.2 Bouwregels
33.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, moet door de aanvrager een archeologisch onderzoeksrapport, goedgekeurd door het bevoegd gezag, worden overgelegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, of is vastgesteld dat deze niet aanwezig zijn;
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
33.2.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 33.2.1 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 50 cm over een oppervlakte groter dan 250 m²;
  • b. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
33.2.3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in lid 33.2.1 genoemde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een vergunninghoudende partij, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 van de Monumentenwet 1988 (incl. de RCE).
33.2.4 Archeologisch rapport

Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om bouwvergunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

33.2.5 Advies

Bij de beoordeling van het archeologisch onderzoek laat het bevoegd gezag zich adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk.

33.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
33.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen, en waterpartijen en het verwijderen van bestaande funderingen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur (woelen, diepploegen) en het aanbrengen van heipalen met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 250 m² en dieper dan 50 cm; het wijzigen van de waterhuishouding, zoals draineren en het uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen over een oppervlakte groter dan 250 m² en dieper dan 50 cm;
  • b. het uitvoeren van overige grondbewerkingen 250 m² en dieper dan 50 cm;
  • c. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  • d. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur over een oppervlakte groter dan 250 m² en dieper dan 50 cm;
  • e. het verlagen van het waterpeil over een oppervlakte groter dan 250 m² en dieper dan 50 cm.
33.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 33.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingsvergunning;
  • d. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • e. op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
33.4 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de als ‘Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden die bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen, indien het op grond van nader archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in verdere bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet;
  • b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de op de plankaart als ‘Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden die bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:
    • 1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
    • 2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 34 Waterstaat - Waterkering

34.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor waterkering.

34.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden mogen ten behoeve van de in artikel 34.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  • c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
34.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 34.2 onder c, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

34.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
34.4.1 Verbod

Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen;
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze ingraven dan wel indrijven van voorwerpen;
  • c. het uitvoeren van grondwerkzaamheden;
  • d. het aanbrengen van oppervlakteverharding.
34.4.2 Uitzondering op verbod

Het onder 34.4.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken of werkzaamheden die het normale, op de bestemming gerichte, onderhoud en beheer betreffen;
  • b. werken of werkzaamheden welke ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • c. werken of werkzaamheden waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend.
34.4.3 Voorwaarden omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt slechts verleend, indien door de werken en werkzaamheden geen schade kan ontstaan aan de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 35 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 36 Algemene bouwregels

36.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
  • a. Voor een bouwwerk, dat krachtens een bouwvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten en dat kennelijk is bedoeld voor de in het plan ingevolge de bestemmingsomschrijving bedoelde gebruik, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    • 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    • 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  • b. In geval van herbouw is sub a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  • c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan in Artikel 42 niet van toepassing.
36.2 Ondergronds bouwen

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

36.3 Parkeren

Bij het bouwen op grond van de in hoofdstuk 2 genoemde bestemmingen geldt dat:

  • a. een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, uitsluitend kan worden gebouwd indien op het bouwperceel of in de directe omgeving daarvan in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en deze parkeergelegenheid als zodanig in stand wordt gehouden;
  • b. bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid;

bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse.

Artikel 37 Algemene gebruiksregels

37.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. bewoning;
  • b. overnachting (in een vrachtwagen), met uitzondering van de gronden met de bestemming 'Bedrijf - Voorzieningencentrum';
  • c. het plaatsen en geplaatst houden van onderkomens;
  • d. nieuwe inrichtingen voor activiteiten met ontplofbare stoffen;
  • e. het gebruik van de gronden voor de opslag van (aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  • f. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bestemde bedrijfsvoering;
  • g. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • h. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • i. het gebruik van schepen en andere vaartuigen voor bewoning;
  • j. het gebruik van de gronden voor een evenement, tenzij een evenementenvergunning is verleend;
  • k. het gebruik van gronden en opstallen voor de opslag van al dan niet onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond of de opstallen.
37.2 Parkeren

Bij het wijzigen van het bestaande gebruik op grond van de in hoofdstuk 2 genoemde bestemmingen geldt dat:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken uitsluitend gewijzigd kan worden indien op het bijbehorend bouwperceel of in de directe omgeving daarvan in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en deze parkeergelegenheid als zodanig in stand wordt gehouden;
  • b. bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid;
  • c. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse;

het bepaalde onder a en b geldt niet voor het vergunde bestaande gebruik van gronden en bouwwerken op het moment van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

37.3 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin dat nieuwe inrichtingen voor activiteiten met ontplofbare stoffen worden mogelijk gemaakt met de bijbehorende B- en C-zone, mits voldaan wordt aan de voorwaarden:

  • a. een dergelijke inrichting is uitsluitend toegestaan binnen de aanduiding 'veiligheidszone - EV1'
  • b. de B-zone en/of de PR 10-6 contour van de inrichting is volledig binnen de bouwperceelgrens gelegen;
  • c. aangetoond moet worden dat voldaan kan worden aan de voorwaarden die voor de C-zone gelden op grond van het Barro en de Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik.

Artikel 38 Algemene aanduidingsregels

38.1 geluidzone - industrie

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' mogen, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen geluidgevoelige objecten worden opgericht dan wel aangelegd.

38.2 ecologische verbindingszone
  • a. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'ecologische verbindingszone' zijn de gronden mede bestemd voor verwezenlijking, het behoud, herstel, beheer of de duurzame ontwikkeling van ecologische waarden en voor verwezenlijking, het behoud, herstel, beheer of de duurzame ontwikkeling van watersystemen.
  • b. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'ecologische verbindingszone' is het in het kader van de verwezenlijking, het behoud, het beheer en herstel van ecologische waarden en watersystemen verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het aanleggen of verharden van wegen en paden en het aanbrengen van oppervlakteverhardingen van meer dan 100 m2;
    • 2. het ophogen van gronden.
  • c. Het onder b. vervatte verbod geldt niet voor:
    • 1. werken of werkzaamheden die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan in uitvoering waren;
    • 2. werken of werkzaamheden die het normale, op de bestemming gerichte, onderhoud en beheer betreffen.
  • d. De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zoals genomen in artikel b kan slechts worden verleend, indien de belangen van het watersysteem zoals onder a. genoemd niet onevenredig worden geschaad.
38.3 windturbine

Ter plaatse van de functieaanduiding 'windturbine' zijn de gronden mede bestemd voor:

  • a. het overdraaien van de rotor van een windturbine;
  • b. bij de windturbine behorende voorzieningen waaronder opstelplaatsen ten behoeve van de bouw en het onderhoud van windturbines, schakelkasten, transformatoren, kabels en leidingen op- en afritten en onderhoudswegen.
38.4 veiligheidszone - buisleidingenstraat
38.4.1 Verbod

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - buisleidingenstraat' mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.

38.4.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 38.4.1 voor het oprichten van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten op de gronden gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - buisleidingenstraat', mits:

  • a. de belangen van de binnen de naastgelegen bestemming 'Buisleidingenstraat' gelegen leidingen niet worden geschaad;
  • b. de aanleg van nieuwe leidingen in de bestemming 'Buisleidingenstraat' niet worden beperkt;
  • c. de veiligheid van personen en goederen is afgewogen en het groepsrisico is verantwoord.
38.4.3 Advies

Alvorens een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in 38.4.2, te verlenen wint het bevoegd gezag advies in bij de beheerder van de buisleidingenstraat omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de buisleidingenstraat niet worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.

38.5 veiligheidszone - EV
38.5.1 Algemeen

Naast de regels die aan de gronden zijn gegeven met de bestemmingen 'Bedrijf', 'Bedrijventerrein - 1 'Bedrijventerrein - 2' en 'Bedrijventerrein - 3' gelden de volgende regels.

38.5.2 veiligheidszone - EV1
a Algemeen

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - EV1' gelden de volgende regels:

  • a. de PR 10-5 contouren van bestaande risicovolle inrichtingen zijn toegestaan;
  • b. de PR 10-6 contouren van bestaande en nieuwe risicovolle inrichtingen, dan wel van de uitbreiding van bestaande risicovolle inrichtingen zijn toegestaan;
  • c. de PR 10-5 contour van een nieuwe risicovolle inrichting, dan wel van de uitbreiding van een bestaande risicovolle inrichting, is uitsluitend binnen de inrichtingsgrens van de betreffende inrichting toegestaan dan wel op de gronden met de bestemming 'Verkeer - 2', 'Water - 1', 'Water - 2', 'Water - 3' of op openbare gronden in gebruik voor verkeer, groen of water binnen de bestemmingen 'Bedrijf', 'Bedrijventerrein - 1', 'Bedrijventerrein - 2' dan wel 'Bedrijventerrein - 3';
  • d. binnen de inrichtingsgrenzen van niet Bevi-bedrijven zijn geen nieuwe hogepopulatieobjecten toegestaan;
  • e. binnen de PR 10-5 contour is geen hogepopulatieobject dan wel een beperkt kwetsbaar object van een derde toegestaan.
b Afwijking
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels gesteld in 38.5.2 a Algemeen onder c voor het toestaan van de PR 10-5 contour van een risicovolle inrichting buiten de inrichtingsgrens van de nieuwe risicovolle inrichting, dan wel de uitbreiding van een bestaande risicovolle inrichting én buiten de bestemming 'Groen - Begeleidingszone 1', 'Verkeer - 1', 'Verkeer - 2', 'Water - 1', 'Water - 2', 'Water - 3' of op openbare gronden in gebruik voor verkeer, groen of water binnen de bestemmingen 'Bedrijf', 'Bedrijventerrein - 1', 'Bedrijventerrein - 2' dan wel 'Bedrijventerrein - 3', mits:
    • 1. de noodzaak van (het vergroten of veranderen van) de contour in relatie tot de bedrijfsvoering en de omgeving is aangetoond;
    • 2. aangetoond is dat het niet mogelijk is de PR 10-5 contour binnen de inrichtingsgrens van de nieuwe risicovolle inrichting te houden;
    • 3. de veiligheidsregio geconsulteerd is over de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.
  • b. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels gesteld in 38.5.2 a Algemeen onder e voor het toestaan van een beperkt kwetsbaar object binnen de PR 10-5 contour van een derde voor zover dit beperkt kwetsbaar object onderdeel uitmaakt van een Bevi-bedrijf mits:
    • 1. het beperkt kwetsbaar object geen werknemersverblijf betreft;
    • 2. aangetoond is dat het niet mogelijk is het beperkt kwetsbaar object van een derde buiten de PR 10-5 contour te situeren;
    • 3. de veiligheidsregio geconsulteerd is over de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.
  • c. Het bevoegd gezag kan, voorafgaand aan de vergunningverlening als bedoeld onder a en b besluiten het RIVM te consulteren over de juistheid van de risicomodellering.
38.5.3 veiligheidszone - EV2
a Algemeen

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - EV2' gelden de volgende regels:

  • a. nieuwe risicovolle inrichtingen, dan wel de uitbreiding van bestaande risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • b. de PR 10-5 contouren van bestaande risicovolle inrichtingen zijn toegestaan;
  • c. de PR 10-6 contouren van bestaande risicovolle inrichtingen zijn toegestaan;
  • d. binnen de inrichtingsgrenzen van niet Bevi-bedrijven zijn geen nieuwe hogepopulatieobjecten toegestaan;
  • e. binnen de PR 10-5 contour is geen hogepopulatieobject dan wel een beperkt kwetsbaar object van een derde toegestaan.
b Afwijking
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels gesteld in 38.5.3 a Algemeen onder a voor het toestaan van een nieuwe risicovolle inrichting, dan wel de uitbreiding van een bestaande risicovolle inrichting, mits:
    • 1. de PR 10-5 contour is gelegen:
    • 2. de PR 10-6 contour niet is gelegen over een bestaand hogepopulatieobject dat deel uitmaakt van een niet Bevi-bedrijf van een derde;
    • 3. de veiligheidsregio geconsulteerd is over de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.
  • b. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels gesteld in 38.5.3 a Algemeen onder c voor het toestaan van de PR 10-6 contour van een nieuwe risicovolle inrichting, dan wel de uitbreiding van een bestaande risicovolle inrichting binnen de aanduiding 'veiligheidszone - EV2', mits:
    • 1. de noodzaak van (het vergroten of veranderen van) de PR 10-6 contour in relatie tot de bedrijfsvoering en de omgeving is aangetoond;
    • 2. aangetoond is dat het niet mogelijk is de PR 10-6 contour binnen de inrichtingsgrens van de risicovolle inrichting te houden;
    • 3. de veiligheidsregio geconsulteerd is over de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.
  • c. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels gesteld in 38.5.3 a Algemeen onder e voor het toestaan van een beperkt kwetsbaar object binnen de PR 10-5 contour van een derde voor zover dit beperkt kwetsbaar object onderdeel uitmaakt van een Bevi-bedrijf mits:
    • 1. het beperkt kwetsbaar object geen werknemersverblijf betreft;
    • 2. aangetoond is dat het niet mogelijk is het beperkt kwetsbaar object van een derde buiten de PR 10-5 contour te situeren;
    • 3. de veiligheidsregio geconsulteerd is over de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.
  • d. Het bevoegd gezag kan, voorafgaand aan de vergunningverlening als bedoeld onder a en b, besluiten het RIVM te consulteren over de juistheid van de risicomodellering.
38.5.4 veiligheidszone - EV3
a Algemeen

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - EV3' gelden de volgende regels:

  • a. nieuwe risicovolle inrichtingen, dan wel de uitbreiding van bestaande risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • b. de PR 10-5 contouren van bestaande risicovolle inrichtingen zijn toegestaan;
  • c. de PR 10-6 contouren van bestaande risicovolle inrichtingen zijn toegestaan;
  • d. binnen de inrichtingsgrenzen van niet Bevi-bedrijven zijn geen nieuwe hogepopulatieobjecten toegestaan;
  • e. binnen de PR 10-5 contour is geen hogepopulatieobject dan wel een beperkt kwetsbaar object van een derde toegestaan.
b Afwijking
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels gesteld in 38.5.4 a Algemeen onder a voor het toestaan van een nieuwe risicovolle inrichting, dan wel de uitbreiding van een bestaande risicovolle inrichting, mits:
    • 1. het risicoveroorzakende onderdeel ondergeschikt en faciliterend is aan de hoofdactiviteit van het bedrijf;
    • 2. de PR 10-5 contour is gelegen:
      • binnen de inrichtingsgrens van de betreffende risicovolle inrichting; dan wel
      • binnen de inrichtingsgrens van een Bevi-bedrijf van een derde;
    • 3. de PR 10-6 contour is gelegen:
    • 4. de PR 10-6 contour niet is gelegen over een bestaand hogepopulatieobject dat deel uit maakt van een niet Bevi-bedrijf van een derde;
    • 5. de veiligheidsregio geconsulteerd is over de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.
  • b. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels gesteld in 38.5.4 a Algemeen onder c voor het toestaan van de PR 10-6 contour van een nieuwe risicovolle inrichting, dan wel de uitbreiding van een bestaande risicovolle inrichting binnen de aanduiding 'veiligheidszone - EV1' dan wel 'veiligheidszone - EV2', mits:
    • 1. de noodzaak van (het vergroten of veranderen van) de PR 10-6 contour in relatie tot de bedrijfsvoering en de omgeving is aangetoond;
    • 2. aangetoond is dat het niet mogelijk is de PR 10-6 contour binnen de inrichtingsgrens van de risicovolle inrichting te houden;
    • 3. de veiligheidsregio geconsulteerd is over de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.
  • c. Het bevoegd gezag kan, voorafgaand aan de vergunningverlening als bedoeld onder a en b, besluiten het RIVM te consulteren over de juistheid van de risicomodellering.
38.5.5 veiligheidszone - Bevi artikel 14 veiligheidszone

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - Bevi artikel 14 veiligheidszone' is de cumulatieve PR 10-6 contour toegestaan van de risicovolle inrichtingen gelegen in het plangebied. Hogepopulatieobjecten zijn in deze zone uitgesloten, behoudens als onderdeel van Bevi-bedrijven.

38.6 veiligheidszone - gasontvangstation
38.6.1 veiligheidszone - gasontvangstation - 1
a Verbod

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - gasontvangstation - 1' mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.

b Afwijken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a Verbod voor het realiseren van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten op de gronden gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - gasontvangstation - 1', mits:

  • a. de belangen van de binnen de naastgelegen bestemming 'Bedrijf - Gasontvangstation' niet worden geschaad;
  • b. de veiligheid van personen en goederen is afgewogen en het groepsrisico is verantwoord.
c Advies

Alvorens een omgevingsvergunning, zoals bedoeld onder b Afwijken, te verlenen wint het bevoegd gezag advies in bij de beheerder van het gasontvangstation omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van het gasontvangstation niet worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.

d Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen, in die zin dat de aanduiding 'veiligheidszone - gasontvangstation - 1' geheel of gedeeltelijk komt te vervallen of wordt gewijzigd, indien de inrichting ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf - Gasontvangstation' is beëindigd of wordt gewijzigd.

38.6.2 veiligheidszone - gasontvangstation - 2
a Verbod.

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - gasontvangstation - 2' mogen geen kwetsbare objecten worden gebouwd.

b Afwijken.

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a Verbod. voor het oprichten van kwetsbare objecten binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - gasontvangstation - 2', mits:

  • a. de belangen van de binnen de naastgelegen bestemming 'Bedrijf - Gasontvangstation' niet worden geschaad;
  • b. de veiligheid van personen en goederen is afgewogen en het groepsrisico is verantwoord.
c Advies.

Alvorens een omgevingsvergunning, zoals bedoeld onder b Afwijken., te verlenen wint het bevoegd gezag advies in bij de beheerder van het gasontvangstation omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van het gasontvangstation niet worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.

d Wijzigingsbevoegdheid.

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen, in die zin dat de aanduiding 'veiligheidszone - gasontvangstation - 2' geheel of gedeeltelijk komt te vervallen of wordt gewijzigd, indien de inrichting ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf - Gasontvangstation' is beëindigd of wordt gewijzigd.

38.7 veiligheidszone - lpg
38.7.1 Verbod

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - lpg' mogen, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemming(en), geen kwetsbare objecten of hogepopulatieobjecten aanwezig zijn of worden opgericht.

38.7.2 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen, het plan wijzigen in die zin dat:

  • a. de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - lpg' wordt verwijderd, mits de betreffende risicovolle functie ter plaatse niet meer aanwezig is;
  • b. de omvang en situering van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - lpg' wordt gewijzigd, mits:
    • 1. de hoedanigheid van de betreffende risicovolle functie is gewijzigd;
    • 2. uit onderzoek is gebleken dat door een wijziging van de bedrijfsvoering in de risicovolle inrichting de plaatsgebonden risicocontour kleiner is geworden;
    • 3. door aangepaste wet- en regelgeving, nieuwe inzichten, dan wel nieuwe rekenmethoden een kleinere plaatsgebonden risicocontour geldt.
38.8 veiligheidszone - munitie
38.8.1 veiligheidszone - munitie - B

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - munitie - B' zijn kwetsbare objecten uitgesloten en zijn geen nieuwe beperkt kwetsbare objecten toegestaan met uitzondering van beperkt kwetsbare objecten op het eigen perceel.

38.8.2 veiligheidszone - munitie - C

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - munitie - C' is het niet toegestaan gebouwen te bouwen met vlies- of gordijngevelconstructies alsmede gebouwen te bouwen met zeer grote glasoppervlakten waarin zich als regel een groot aantal personen bevindt.

38.9 veiligheidszone - windturbine
38.9.1 veiligheidszone - windturbine - 1
  • a. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - windturbine - 1' mogen, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemming(en), geen kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden gebouwd;
  • b. De maximale bouwhoogte van bouwwerken ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - windturbine - 1' mag in afwijking van hetgeen bepaald in hoofdstuk 2 niet meer bedragen dan 20 m.
38.9.2 veiligheidszone - windturbine - 2

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - windturbine - 2' mogen, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemming(en), geen kwetsbare objecten in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden gebouwd.

38.9.3 afwijkingsbevoegdheid
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels in artikel 38.9.1 onder a en kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) toestaan, mits de uitspraak van de Raad van State aangaande het bestemmingsplan 'Windpark Industrieterrein Moerdijk' (idn NL.IMRO.1709.WindparkMoerdijk-BP40) ertoe leidt dat er geen windturbine meer gerealiseerd kan worden waardoor de veiligheidszone niet meer van toepassing is.
  • b. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels in artikel 38.9.1 onder b ten aanzien van de maximale bouwhoogte van bouwwerken, mits de uitspraak van de Raad van State aangaande het bestemmingsplan 'Windpark Industrieterrein Moerdijk' (idn NL.IMRO.1709.WindparkMoerdijk-BP40) ertoe leidt dat er geen windturbine meer gerealiseerd kan worden waardoor de veiligheidszone niet meer van toepassing is.
  • c. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels in artikel 38.9.2 en kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) toestaan, mits de uitspraak van de Raad van State aangaande het bestemmingsplan 'Windpark Industrieterrein Moerdijk' (idn NL.IMRO.1709.WindparkMoerdijk-BP40) ertoe leidt dat er geen windturbine meer gerealiseerd kan worden waardoor de veiligheidszone niet meer van toepassing is.
38.10 vrijwaringszone - weg

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - weg' is het niet toegestaan om te bouwen, met uitzondering van ontwikkelingen ten behoeve van de infrastructurele voorziening.

Artikel 39 Algemene afwijkingsregels

39.1 Afwijkingen van maten en overschrijdingen van bouwgrenzen

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken - een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels voor overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Een en ander onder de volgende voorwaarden:

  • a. de overschrijding mag niet meer bedragen dan 1 m;
  • b. het bouwvlak mag per bouwperceel met niet meer dan 5 % worden vergroot;
  • c. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 40 Algemene wijzigingsregels

40.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Het bevoegd gezag kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen om overschrijding van bestemmingsgrenzen toe te staan, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Een en ander onder de volgende voorwaarden:

  • a. de overschrijding mag niet meer bedragen dan 1 m;
  • b. het bestemmingsvlak mag per bouwperceel met niet meer dan 5% worden vergroot;
  • c. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
40.2 Nieuwe leidingen

Het bevoegd gezag kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van de aanleg van nieuwe leidingen, met dien verstande dat;

  • a. de leidingen milieuhygiënisch inpasbaar zijn;
  • b. voldaan wordt aan de minimale toetsingsafstanden;
  • c. de plaatsgebonden risicocontour 10-6 dient te zijn gelegen binnen de zakelijke rechtstrook van de nieuwe leiding en vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder(s);
  • d. de belangen van de bestaande windturbines niet onevenredig worden geschaad. In dat kader wordt door het bevoegd gezag schriftelijk advies ingewonnen bij de eigenaar van de windturbines.
40.3 Veiligheidszones windturbines
  • a. Het bevoegd gezag kan de in het plan opgenomen gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - windturbine - 1' wijzigen, met dien verstande dat:
    • 1. deze niet wordt vergroot;
    • 2. deze na realisatie van de windturbine(s) wordt afgestemd op de PR 10-5 contour van de gerealiseerde windturbine(s);
    • 3. de belangen van de windturbines niet onevenredig worden geschaad. In dat kader wordt door het bevoegd gezag schriftelijk advies ingewonnen bij de eigenaar van de windturbines;
  • b. Het bevoegd gezag kan de in het plan opgenomen gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - windturbine - 2' wijzigen, met dien verstande dat:
    • 1. deze niet wordt vergroot;
    • 2. deze na realisatie van de windturbine(s) wordt afgestemd op de PR 10-6 contour van de gerealiseerde windturbine(s);
    • 3. de belangen van de windturbines niet onevenredig worden geschaad. In dat kader wordt door het bevoegd gezag schriftelijk advies ingewonnen bij de eigenaar van de windturbines;
  • c. Het bevoegd gezag kan de in het plan opgenomen gebiedsaanduidingen 'veiligheidszone - windturbine - 1' en 'veiligheidszone - windturbine - 2' wijzigen indien de uitspraak van de Raad van State aangaande het bestemmingsplan 'Windpark Industrieterrein Moerdijk' (idn NL.IMRO.1709.WindparkMoerdijk-BP40) daartoe aanleiding geeft.
40.4 Veiligheidszones munitie
  • a. Het bevoegd gezag kan de in het plan opgenomen gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - munitie - B' wijzigen, indien onderzoek hiertoe aanleiding geeft;
  • b. Het bevoegd gezag kan de in het plan opgenomen gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - munitie - C' wijzigen, indien onderzoek hiertoe aanleiding geeft.

Artikel 41 Overige regels

41.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen alsmede de berekeningsprotocollen externe veiligheid waarnaar in de regels van dit bestemmingsplan wordt verwezen, dan wel waarop de vergunningverlening van omgevingsvergunningen is gebaseerd, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 42 Overgangsrecht

42.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
42.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van artikel 42.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 42.1 met maximaal 10%.

42.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

artikel 42.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

42.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

42.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 42.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

42.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 42.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

42.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

artikel 42.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

42.8 persoonsgebonden overgangsrecht Roode Vaart 23

Voor het gebouw aan de Roode Vaart 23 in Moerdijk, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - persoonsgebonden overgangsrecht", geldt het volgende:

  • a. in afwijking van het gestelde onder 39.4 is het gebruik uitsluitend door mevrouw Eestermans-Buijs (huidige bewoonster van hoge leeftijd) toegestaan op het perceel;
  • b. het persoonsgebonden overgangsrecht, zoals verwoord in 42.8 onder a, eindigt zodra de bedoelde persoon komt te overlijden, dan wel zodra de bedoelde persoon de bewoning om enige andere reden staakt of stopt, dan wel zodra de eigendom van het betreffende perceel/percelen wordt overgedragen.

Artikel 43 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk'.