direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Klundert - Ligtharthof
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1709.Ligtharthof-OV30

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Steinstraat 19 in Klundert was voorheen een tabaksfabriek van de firma Th. H. Ligthart gevestigd. Op het achterste deel van deze gronden staat de oude bedrijfsbebouwing van de tabaksfabriek. Projectontwikkelaar De Realisatie is van plan om deze locatie te herontwikkelen, door de oude bedrijfsbebouwing te slopen en vijf aaneengesloten woningen te realiseren onder de naam 'Ligtharthof'.

De Realisatie is ook betrokken bij het project 'Het Bolwerk', dat aan de oostzijde van het plangebied ligt. Bij Het Bolwerk wordt de locatie hoek Oliemolenstraat/Westerstraat omgevormd tot woningbouwlocatie.

De gemeente Moerdijk heeft op 8 juni 2023 in principe ingestemd met de herontwikkeling van de gronden van de oude tabaksfabriek. Het plan betreft een kleinschalige, binnenstedelijke locatie, waarbij de nieuwbouw is geïnspireerd op de historie van de locatie. Het plan levert een bijdrage aan het oplossen van het woningtekort. Op 29 november 2023 zijn omwonenden uitgenodigd voor de Omgevingsdialoog. Tijdens deze avond is positief gereageerd op het plan.

Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Klundert, sectie H, nummers 2676, 3556 en 4066.

De voorgenomen ontwikkeling betreft een kleinschalige, binnenstedelijke locatie, waarbij de nieuwbouw is geïnspireerd op de historie van de locatie.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de achterzijde van het perceel Steinstraat 19 in Klundert (zie afbeelding 1).

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Ligtharthof-OV30_0003.jpg"

Afbeelding 1: Locatie plangebied

Bron: www.topotijdreis.nl

Het plangebied grenst aan de noordzijde aan het gebouw op het perceel Steinstraat 19 en aan de westzijde staan de woningen langs de Walstraat (zie afbeelding 2). Aan de oostzijde wordt het nieuwbouwplan Het Bolwerk gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Ligtharthof-OV30_0004.jpg"

Afbeelding 2: Luchtfoto plangebied

Bron: www.topotijdreis.nl

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied ligt binnen het bestemmingsplan 'Kern Klundert' (vastgesteld 18-01-2018). De gronden hebben de bestemming 'Bedrijf' met een bouwvlak en een maatvoeringsaanduiding (maximum bouwhoogte 7m). Daarnaast hebben de gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Ligtharthof-OV30_0005.jpg"

Afbeelding 3: Uitsnede verbeelding

Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

Binnen de bestemming 'Bedrijf' is de realisatie van vijf woningen niet toegestaan.

In overleg met de gemeente Moerdijk wordt een omgevingsvergunning op basis van artikel 2.1 lid 1 sub a (bouwen van een bouwwerk) en sub c (het gebruiken van gronden in strijd met een bestemmingsplan) van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) aangevraagd. Omdat het plan in strijd is met het geldende bestemmingsplan dient de motivering van het besluit (de omgevingsvergunning) te voldoen aan een goede ruimtelijke ordening. Dit op basis van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 van de Wabo.

Op grond van de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' dient voorts voordat een omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen' kan worden verleend een archeologisch rapport overgelegd te worden.

Deze ruimtelijke onderbouwing vormt de motivering die de aanvraag van de benodigde omgevingsvergunning dient te vergezellen en dient tevens als basis voor de motivering van het besluit. In paragraaf 4.1 Archeologie wordt nader ingegaan op het aspect archeologie.

1.4 Leeswijzer

Deze ruimtelijke onderbouwing bestaat uit vijf hoofdstukken. Na de inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de bestaande en nieuwe situatie. Hoofdstuk 3 geeft het relevante beleid weer. De verschillende milieu- en omgevingsaspecten die van invloed kunnen zijn op de ruimtelijke ontwikkeling komen aan bod in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 gaat in op de economische en maatschappelijke haalbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Het vestingstadje Klundert kent zijn oorsprong in de 13de eeuw en kreeg stadsrechten in 1357. Het heette van oudsher Die Overdraghe, later Niervaert en Nieuwoort. Klundert werd gesticht aan een niet meer bestaande waterloop. Het behoorde tot het Gewest Holland. Belangrijke momenten zijn onder meer een grote stadsbrand in 1420 en de grote overstroming van de Sint-Elisabethsvloed in 1421. De invloed en daarmee dreiging van het water werd in 1558 ingeperkt door het bedijken van wat nu het Hollands Diep is. Daardoor ontstond tevens een nieuwe polder (Gro(o)te Polder, noordelijk van Klundert).

Vanaf halverwege de 16de eeuw kwam de stad strategisch te liggen, vanwege de spanningen tijdens De Nederlandse Opstand (1578 – 1648). In dat kader kreeg de stad van Willem van Oranje vanaf 1584-1588 eigen vestingwerken en werd het opgenomen in de Stelling van het Hollandsch Diep en het Volkerak. De vesting omvatte onder meer bastions, een aarden wal en een gracht. Klundert is echter tijdens deze conflict periode niet belegerd geweest. Dit gebeurde wel tijdens de Franse inval in 1793, maar deze aanval werden bedwongen. Tijdens de laatste fase van de Tweede Wereldoorlog lag de stad vervolgens in de frontlinie. Tot slot heeft het water van de Watersnoodramp van 1953 ook de stadskern van Klundert bereikt. De uitbreidingen van de stad buiten de oorspronkelijke vestingwerken (waartoe ook het plangebied behoort) stammen uit de periode na deze gebeurtenissen (vanaf tweede helft vorige eeuw).

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Ligtharthof-OV30_0006.png"

Afbeelding 4: Uitsnede van de kaart van Hattinga uit 1746, met het plangebied bij benadering bij de gele ster

Bron: Greenhouse Advies, Archeologisch onderzoek Steinstraat (achter huisnummer 19) te Klundert

Van oudsher lag het plangebied in de polder, buiten de bebouwde kom. Vanaf de Nederlandse Opstand en de aanleg van de vestingwerken kwam het plangebied te liggen in de (zuid)westelijke gracht om de vestingstad zelf heen, tussen twee bastions in. Het plangebied heeft dus niet tot de historische bebouwde kern behoord, maar was mogelijk wel onderdeel van de vesting en verdedigingswerken. Hier zijn grofweg twee fasen te onderscheiden. De vroegste vorm is aangegeven op de kaart van Blaeu (zie afbeelding 5). Hierop is te zien dat het plangebied zich mogelijk bevindt op een contrescarp. Binnen de vestingbouwkunde is dit de term voor een soort steile helling aan de buitenzijde van een gracht. Ook de gracht zelf valt naar verwachting deels binnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Ligtharthof-OV30_0007.png"

Afbeelding 5: Uitsnede van de kaart van Blaeu van vestingstad Clundert (Klundert) uit 1649. Het plangebied ligt hier binnen de gracht en het westelijk ervan gelegen 'konterscharp', oftewel contrescarp

Bron: Greenhouse Advies, Archeologisch onderzoek Steinstraat (achter huisnummer 19) te Klundert

De tweede fase is op basis van het kadastraal minuutplan te duiden (zie afbeelding 6). Daarop ligt het plangebied geheel binnen een (bredere) gracht. Enkel het uiterste westelijk puntje van het plangebied raakt in deze periode nog het voormalige contrescarp. Op de bijbehorende Oorspronkelijk Aanwijzende Tafels (OAT) heeft dit geheel reeds zijn verdedigingsfunctie verloren en staat het aangegeven als “weiland”.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Ligtharthof-OV30_0008.png"

Afbeelding 6: Uitsnede kadastraal minuutplan 1811-1832

Bron: Greenhouse Advies, Archeologisch onderzoek Steinstraat (achter huisnummer 19) te Klundert

Rond 1900 werden de westelijke verdedigingswerken gedempt om plaats te maken voor nieuwbouw. De huidige bebouwing van het plangebied, met een industriële bestemming, stamt uit 1930 (zie afbeelding 7). Het betreft de firma Ligthart, een bedrijf in tabak, koffie en thee, waarvan de oorspronkelijke naam nog op de gevel van het gebouw aan de Steinstraat prijkt. Dit deel van de historische bebouwing valt buiten het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Ligtharthof-OV30_0009.png"

Afbeelding 7: Historische kaart 1940

Bron: www.topotijdreis.nl

2.2 Bestaande situatie

In de bestaande situatie staan op het perceel verouderde bedrijfspanden. Op afbeelding 8 is een situatietekening van de bestaande situatie weergeven met de locaties van de foto's van afbeelding 9. Het pand dat direct grenst aan de Steinstraat (foto 1) valt buiten het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Ligtharthof-OV30_0010.png"

Afbeelding 8: Bestaande situatie

Bron: SVP

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Ligtharthof-OV30_0011.png"

Afbeelding 9: Foto's bestaande situatie

Bron: SVP

2.3 Nieuwe situatie

In de nieuwe situatie worden de verouderde bedrijfspanden gesloopt en vervangen door vijf woningen. Deze woningen hebben een eigen ruimtelijke beleving door de industriële uitstraling (als verwijzing naar de historie van de locatie) en het omsloten hof aan de voorzijde van de woningen.

De woningen zijn geïnspireerd op het oude tabaksfabriekje en krijgen een stoer industrieel uiterlijk (zie afbeelding 10). De gevels worden in metselwerk opgetrokken. De sheddaken benadrukken het industriële karakter.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Ligtharthof-OV30_0012.png"

Afbeelding 10: Impressie nieuwe woningen

Bron: SVP

Aan de voorzijde van de woningen komt een omsloten voorhof. Dit is een gezamenlijk voorportaal met een eigen woonsfeer (zie afbeelding 11).

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Ligtharthof-OV30_0013.png"

Afbeelding 11 Impressie omsloten gezamenlijk voorhof

Bron: SVP

Het plan bestaat uit vijf rijwoningen, bestaande uit twee lagen en een kap. De woningen worden ontsloten op de Walstraat aan de zuidzijde van het plangebied. Aan deze kant vindt ook het parkeren plaats. Daarnaast kunnen voetgangers via Het Bolwerk naar de Steinstraat (zie afbeelding 12).

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Ligtharthof-OV30_0014.png"

Afbeelding 12: Situatietekening nieuwe woningen

Bron: SVP

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie, Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving (NOVI), 11 september 2020

De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en beschrijft op nationaal niveau een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving. De NOVI beschrijft de manier waarop men op rijksniveau wil werken aan de volgende vier prioriteiten: ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie, duurzaam economisch groeipotentieel, sterke en gezonde steden en regio's en als laatste toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. Als uitgangspunt geldt dat Nederland mooier en sterker wordt gemaakt door voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is daarbij een kernbegrip en omvat zowel ruimtelijke kwaliteit als de milieukwaliteit.

In de NOVI wordt uitgegaan van een integrale aanpak tussen overheden en maatschappelijke organisaties met meer regie vanuit het Rijk. In de NOVI geeft het Rijk de kaders en de richting aan voor zowel nationale als decentrale keuzes. Bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving zowel boven- als ondergronds voorop. De NOVI onderscheidt daarbij 3 afwegingsprincipes: 1) combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies, 2) kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en 3) afwentelen wordt voorkomen. De NOVI gaat vergezeld van een Uitvoeringsagenda, die waar nodig jaarlijks wordt geactualiseerd, en waarin is aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. Tevens staat hierin een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op verschillende beleidsterreinen.

Met het oog op de klimaatbestendigheid van Nederland moeten functies die gebruik maken van de fysieke leefomgeving meer worden afgesteld op de eigenschappen van het bodem-watersysteem. Ook dient de infrastructuur voor energie beter te worden afgestemd op de toename van transport en opslag van duurzame energie. Daarnaast is er een opgave voor het realiseren van bronnen van duurzame energie. In de NOVI worden richtingen meegegeven die bij de inpassing van energie-infrastructuur aandacht vragen met het oog op de kwaliteit van de leefomgeving.

Vanuit de wens om de economie en energievoorziening duurzaam en circulair te maken en de kwaliteit van de leefomgeving te versterken, wordt ingezet op het actief clusteren van (grootschalige) logistieke functies op logistieke knooppunten langs (intern)nationale corridors. Om de steden sterk, aantrekkelijk en gezond te houden wordt gewerkt aan een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's. Om te voorzien in de grote actuele woonbehoefte is een pakket aan maatregelen voorgesteld; ontwikkeling vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zoveel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Grote open ruimten tussen de steden dienen daarbij hun groene karakter te behouden. Tegelijkertijd moet het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad worden verbeterd.

De waarde van de natuur, het landschap en de toekomst van de landbouw staan onder druk, waarbij het verbeteren van de biodiversiteit niet alleen een ecologische maar ook economische uitdaging is. Voor de lange termijn wordt gewerkt aan een geleidelijke en zorgvuldige herindeling van het landelijk gebied, gericht op kringlooplandbouw in goed evenwicht met natuur en landschap. Op deze manier ontstaat een aantrekkelijk landelijk gebied waar het prettig wonen, werken en recreëren is. Anderzijds blijft op deze manier ook ruimte voor economisch vitale landbouw als belangrijkste drager van het platteland.

Toets

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de NOVI. Het plan voorziet in de actuele woonbehoefte. Bij het ontwerp van het plan is rekening gehouden met de karakteristiek van de plek en er is aandacht voor klimaatverandering.

3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkelingen in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.


Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt als volgt:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."


Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan:

"Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro)."


In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang van een stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Op basis van jurisprudentie geldt voor woningbouwlocaties dat in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen worden gerealiseerd. Onderhavig verzoek ziet op de bouw van 5 woningen en wordt daarom niet aangemerkt als een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in die bepaling van het Bro. Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is zodoende niet van toepassing is.


Toets

Op basis van de voorgaande beschrijving blijkt dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling, waardoor toetsing aan de 'ladder van duurzame verstedelijking' niet aan de orde is.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Dit besluit is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. In het Barro is een aantal projecten die van Rijksbelang zijn opgenomen. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Daarnaast kan het Barro provincies opdragen bepaalde thema's verder uit te werken of te borgen in een provinciale verordening, waar de gemeente zich wederom aan dient te houden bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Inhoudelijk kan het daarbij gaan om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies zoals natuur in de ecologische hoofdstructuur.

Bij de inwerkingtreding van het Barro waren zes 'projecten' beschreven: Project Mainport ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Na de publicatie van het Barro, is het besluit per 1 oktober 2012 gewijzigd. Met de wijziging zijn algemene regels voor bestemmingsplannen aan het besluit toegevoegd. Zo bepaalt het Barro onder meer dat bestemmingsplannen binnen reserveringsgebieden geen plannen mogen bevatten die uitbreidingen van het spoor belemmeren. Een bestemmingsplanwijziging mag ook geen belemmering bevatten voor het gebruik en geschikt maken van elektriciteitsproductie-installaties, kernenergiecentrales, hoogspanningsverbindingen, buisleidingen, het Natuurnetwerk Nederland (NNN), primaire waterkeringen (buiten het kustgebied) en het IJsselmeergebied.

Toets

De voorgenomen ontwikkeling ziet niet op onderwerpen die genoemd zijn in het Barro. Dit houdt in dat voor het verlenen van de omgevingsvergunning geen beperkingen vanuit het Barro gelden.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

De Brabantse Omgevingsvisie is een samenhangende visie op de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie met de titel 'De Kwaliteit van Brabant' is vastgesteld op 14 december 2018 en bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Dat gaat om ambities op gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De Omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

Die visie is zelfbindend, dat wil zeggen dat een overheidslaag zich aan haar eigen visie moet houden. Een overheid kan de keuzes uit de Omgevingsvisie vastleggen in regels, de Omgevingsverordening. Aan die regels moeten overheden, bedrijven en burgers zich houden.

Om de doelen te bereiken, zet de provincie in op een samenhangende ruimtelijke koers waarin stad, land en mobiliteit met elkaar worden verbonden. Herbestemmen is het nieuwe bouwen: als gevolg van economische, technologische en maatschappelijke ontwikkelingen staan de steden en dorpen van Brabant steeds vaker voor herbestemmings- en transformatieopgaven in hun bebouwde gebied. Hier liggen interessante kansen voor het toekomstbestendig maken van het stedelijk gebied en ook voor het creëren van ruimte voor woningbouw. De komende 10 jaar ligt er een forse woningbouwopgave, daarna loopt de woningbouwopgave in omvang terug. Dit betekent dat de komende 10 jaar de kans aanwezig is om de kwaliteit van het stedelijk gebied op orde te brengen en de leegstand aan te pakken.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de herontwikkeling van verouderde bedrijfspanden naar woningen en past daarmee binnen de ambities van de Omgevingsvisie.

3.2.2 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

De Omgevingswet bepaalt dat de provincie naast een Omgevingsvisie ook een Omgevingsverordening vast dient te stellen voor haar grondgebied. In de Omgevingsvisie staat wat de provincie wil bereiken en wat ze wil doen om dat te bereiken. In de Omgevingsverordening staan de bijbehorende regels.

De Omgevingsverordening treedt, gelijktijdig met de Omgevingswet, op 1 januari 2024 in werking. Tot dat moment geldt de Interim Omgevingsverordening.

Op 3 maart 2023 hebben Provinciale Staten de Interim Omgevingsverordening - regelwijziging 4 vastgesteld. Op 21 maart 2023 is een geconsolideerde versie beschikbaar gesteld.

Hieronder worden de relevante aspecten voor de voorgenomen ontwikkeling behandeld.

Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

Er gelden basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies. In artikel 3.5 is een zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit opgenomen. Hierbij dient rekening te worden gehouden met zorgvuldig ruimtegebruik, de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering en meerwaardecreatie.

De ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing. Ter plaatse van verouderde bedrijfsbebouwing komen nieuwe woningen. Hierdoor is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.

De omvang van de bebouwing en de beoogde functie sluiten aan bij de omliggende woningen. Het plan past dan ook in de omgeving. In hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten wordt ingegaan op de onderdelen van de diverse lagen.

Er is sprake van meerwaardecreatie door de sloop van verouderde bedrijfsbebouwing, de verbetering van het woon- en leefklimaat door het verdwijnen van een bedrijf, het behoud van cultuurhistorische waarden doordat de woningen zijn geïnspireerd door de historie van de locatie. Het toevoegen van extra woningen draagt bij aan het oplossen van het woningtekort.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Ligtharthof-OV30_0015.jpg"

Afbeelding 13: Ligging in stedelijk gebied en landelijke kern

Bron: Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

Stedelijk gebied

Het plangebied is in de Interim Omgevingsverordening aangeduid als stedelijk gebied (zie afbeelding 13). Het realiseren van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient binnen het 'Stedelijk gebied' plaats te vinden (artikel 3.42 lid 1). Daarnaast dient de ontwikkeling te passen binnen de regionale afspraken en dient sprake te zijn van een duurzame stedelijke ontwikkeling.

In de Woondeal West-Brabant West (9 maart 2023) is aangegeven dat het noodzakelijk is de komende jaren het bouwtempo flink te verhogen en sneller en meer woningen bij te bouwen om het huidige woningtekort aan te pakken. Specifiek is aangegeven dat binnenstedelijk veel kansen liggen om extra woningbouw te creëren door herstructurering en het transformeren van vastgoed. Daarnaast draagt dit bij aan de vitaliteit van steden, dorpen en gebieden. In de praktijk wordt circa 60-70% van de woningbouw binnenstedelijk gerealiseerd. Daarom wordt landelijk gestreefd naar de realisatie van 15.000 woningen per jaar door middel van transformatie.

De regio zet in op zorgvuldig ruimtegebruik door binnenstedelijke kansen voor woningbouw te benutten. Uitgangspunt daarbij is dat dit niet ten koste mag gaan van stedelijk groen. Het plan betreft een binnenstedelijke locatie, waarbij geen groen verloren gaat. Het plan past binnen de Woondeal West-Brabant West.

In lid 2 van artikel 3.42 is aangegeven wat onder 'een duurzame stedelijke ontwikkeling' wordt verstaan. Het gaat daarbij onder andere om het bevorderen van zorgvuldig ruimtegebruik, zoals de transformatie van verouderde stedelijke gebieden. Bij de voorgenomen ontwikkeling is dit het geval vanwege het slopen van verouderde bedrijfsbebouwing en herontwikkelen tot woonlocatie. Dit draagt bovendien bij aan het bevorderen van een goede omgevingskwaliteit en een veilige en gezonde leefomgeving. Begrippen die in de nieuwe Omgevingswet centraal staan.

Landelijke kern

Het plangebied ligt in een gebied dat is aangewezen als 'Landelijke kern' (zie afbeelding 13). Hiervoor is artikel 5.18 relevant. In dit artikel wordt geregeld dat Gedeputeerde Staten in overleg met de regio's prognoses en analyses opstellen, zoals een bevolkings- en woningbehoefteprognose, die richtinggevend zijn voor de gezamenlijk te maken afspraken.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de herontwikkeling van verouderde bedrijfspanden naar woningen binnen stedelijk gebied en past daarmee binnen de Interim Omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Moerdijk 2030

De gemeenteraad van Moerdijk heeft op 9 juni 2011 de Structuurvisie “Moerdijk 2030” vastgesteld. In dit beleidsdocument is het ruimtelijk beleid voor de gemeente voor de periode tot 2030 op hoofdlijnen vastgelegd. Met de vaststelling van de structuurvisie is dan ook beoogd verdere richting te geven aan de gewenste ruimtelijke inrichting van het gemeentelijk grondgebied. Op die manier moet voor iedereen in algemene zin duidelijk zijn of bepaalde initiatieven daarbinnen passen.

De visie bestaat uit twee delen, te weten het visiegedeelte en de uitvoeringsparagraaf. Bij de visie hoort tevens een verbeelding. Op afbeelding 14 is te zien dat het plangebied binnen de aanduiding 'dorpen en steden' ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Ligtharthof-OV30_0016.jpg"

Afbeelding 14: Structuurvisie Moerdijk 2030

Bron: Structuurvisie Moerdijk 2030

Eén van de opgaven voor Moerdijk is de realisatie van extra woningen. Er wordt gebouwd voor de 'eigen bevolking' op het moment dat daar behoefte aan is, waarbij uitgegaan wordt van migratiesaldo nul. Ook op grond van provinciaal beleid is in beginsel in alle kernen ruimte voor de bouw van extra nieuwe huizen om de eigen bevolking te huisvesten.

Eventuele uitbreidingen kunnen in alle kleine kernen worden gefaciliteerd als daar behoefte aan is, maar altijd kleinschalig, op een dorpse manier en passend in de historisch landschappelijke en stedenbouwkundige context van de locatie.

De voorgenomen ontwikkeling betreft een kleinschalige, binnenstedelijke locatie, waarbij de nieuwbouw is geïnspireerd op de historie van de locatie. Het plan past daarmee binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie Moerdijk 2030.

3.3.2 Paraplunota's

De paraplunota’s zijn bedoeld als kapstok voor alle gemeentelijke beleidsnotities. Ze zorgen ervoor dat er meer samenhang tussen beleid is en er minder beleidsplannen in algemene zin gemaakt worden. De gemeentelijke ambities en doelen staan centraal in de paraplunota’s. Hieraan kan alle beleid en uitvoering verbonden worden. De uitvoeringsstrategie benoemt de hoofdrichting die wordt ingezet om de doelstellingen te realiseren.

Met de paraplunota’s zet Moerdijk nadrukkelijk in op een toekomst in het teken van duurzaamheid. De gemeente wil de mens centraal plaatsen als onderdeel van de samenleving. De samenleving is een samenspel van aspecten die de mens zelf betreffen, de leefomgeving en bedrijvigheid. Moerdijk kiest daarom voor de ‘definitie' die betrekking heeft op de ‘duurzame samenleving’ die uiteen valt in drie pijlers: Maatschappij (people), Leefomgeving (planet) en Economisch-Klimaat (profit).

  • Paraplunota ‘Maatschappij’ richt zich op mensen en de omgeving waarin zij met elkaar samenleven. De manier waarop mensen met elkaar samenleven wordt beïnvloed door de omgeving en andersom.
  • Paraplunota ‘Leefomgeving’ richt zich op de fysieke leefomgeving en onderscheidt daarin de elementen bodem, water, lucht, grondstoffen, natuur en de samenhang daartussen.
  • Paraplunota ‘Economisch Klimaat’ richt zich op economie en bedrijvigheid. Economisch Klimaat is het ‘klimaat’ waarbinnen economische ontwikkeling plaatsvindt.

Paraplunota Maatschappij

De paraplunota Maatschappij richt zich op mensen en de omgeving waarin zij met elkaar samenleven. De manier waarop mensen met elkaar samenleven wordt beïnvloed door de omgeving en andersom. Wanneer mensen kunnen samenleven in harmonie met hun omgeving hebben zij de mogelijkheid zich te ontwikkelen. ‘Maatschappij’ heeft betrekking op het sociale gezicht van de gemeente, waar ondersteuning en voorzieningen dichtbij zijn en de menselijke maat geldt. In de paraplunota Maatschappij staan de volgende beleidsthema's centraal: Wonen, Gezondheid, Woonomgeving, Sociale structuur en Ondersteuning. De relevante thema's worden hieronder beschouwd.

Woonbeleid (vastgesteld in december 2021)

De paraplunota Maatschappij gaat met name in op de kwaliteit van de (bestaande) woningvoorraad. Kwaliteitsaspecten waar de gemeente Moerdijk de komende jaren op inzet zijn levensloopbestendigheid, duurzaamheid en veiligheid. In voorliggend plan is sprake van het oprichten van nieuwe woningen en het aanvullen van de bestaande woningvoorraad. Hiermee wordt voorzien in een lokale behoefte aan grondgebonden woningen.

Het woonbeleid van Moerdijk is als volgt opgesteld:

  • Woonvisie
  • Woonprogramma
  • Woonplan

De Woonvisie, die op 16 december 2021 is vastgesteld, geeft voor de lange termijn op gemeenteniveau op hoofdlijnen de ambitie en doelstellingen op het gebied van wonen aan. De Woonvisie is grotendeels een bestendiging van de lijn die eerder is ingezet met onder andere de Strategische Visie Moerdijk 2030, de Structuurvisie Moerdijk 2030 en de Paraplunota Maatschappij 2020-2030. Wel zijn er wat accentverschuivingen en is een paar nieuwe onderwerpen toegevoegd.

ln het Woonprogramma wordt op basis van de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose, het woningbehoefteonderzoek en ontwikkelingen op de woningmarkt weergegeven wat op de middellange termijn nodig is om op kernniveau invulling te geven aan onze ambities en doelstellingen uit de Woonvisie. Het Woonprogramma wordt naar verwachting in 2023 vastgesteld.

Met het Woonplan stelt het college jaarlijks vast met welke projecten in dat jaar uitvoering gegeven wordt aan het woonprogramma. Het hoeft daarbij niet per definitie om woningbouwprojecten te gaan. Hierbij valt ook te denken aan de actualisatie van een bepaalde regeling of een communicatietraject over een bepaald onderwerp richting inwoners.

Doelstellingen

In de Woonvisie gemeente Moerdijk worden de volgende doelstellingen omschreven:

  • ln de gemeente Moerdijk zijn voldoende woningen om in de kwantitatieve woningbehoefte.
  • ln alle kernen is sprake van een evenwichtige woningvoorraad die aansluit op de demografische ontwikkelingen.
  • Het aanbod aan woningen en woonmilieus in de gemeente Moerdijk sluit aan op de kwalitatieve woningbehoefte.
  • Er is sprake van een aantrekkelijke menging van de verschillende groepen woonconsumenten, woningen en woonmilieus in de kernen.
  • De woningen en woonomgevingen in de gemeente Moerdijk zijn duurzaam en klimaatadaptief.
  • De woningen en woonomgevingen in de gemeente Moerdijk zijn levensloopbestendig.
  • De woningen en woonomgevingen in de gemeente Moerdijk zijn veilig.
  • De woningen in de gemeente Moerdijk zijn betaalbaar.

Paraplunota Leefomgeving

De Paraplunota Leefomgeving richt zich op de fysieke leefomgeving en onderscheidt daarin de elementen ondergrond, water, lucht, grondstoffen, natuur en de samenhang daartussen. Verder gaat het in de nota over de inrichting en het beheer van de openbare ruimte en het effectief ruimtegebruik.

De volgende speerpunten zijn van belang voor de voorgenomen ontwikkeling:

  • Rijke ondergrond: in stand houden en verbeteren van de bodemkwaliteit. Zie voor een nadere toelichting paragraaf 4.3 Bodem.
  • Helder water: bij alle (her)inrichtings- en reconstructieplannen is water mede ordenend. Zie voor een nadere toelichting paragraaf 4.14 Water.
  • Schone lucht: de luchtkwaliteit voldoet minimaal aan de Europese normen (met name minder fijn stof en stikstof. Zie voor een nadere toelichting paragraaf 4.10 Luchtkwaliteit.
  • Behoud grondstoffen: lokaal opwekken duurzame energie (70% in 2030). Zie voor een nadere toelichting paragraaf 4.5 Duurzaamheid.
  • Gevarieerde natuur: aandacht voor biodiversiteit vergroten. Zie voor een nadere toelichting paragraaf 4.12 Natuur en ecologie.

De doelen uit de Paraplunota Leefomgeving dragen bij aan een duurzame samenleving. De duurzame samenleving:

  • voorziet in de behoeften van nu,
  • doet niet tekort aan de mogelijkheden om toekomstige generaties in hun behoeften te voorzien, en
  • biedt aan elk individu de mogelijkheid om zich in vrijheid te ontwikkelen, binnen een stabiele maatschappij, in harmonie met zijn omgeving.

Paraplunota Economisch Klimaat

De Paraplunota Economisch Klimaat richt zich op economie en bedrijvigheid. Economisch Klimaat is het 'klimaat' waarin een specifieke economische ontwikkeling plaatsvindt. Maar er wordt niet alleen aandacht besteed aan economie en bedrijvigheid, ook Moerdijk als toeristische bestemming en Moerdijk als gemeente waar het fijn wonen, werken en recreëren zijn belangrijke elementen in deze paraplunota. Fijn wonen wordt gezien als wonen in een omgeving met voldoende voorzieningen zoals winkels en recreatiemogelijkheden.

Voorliggend plan draagt bij aan de ambitie om binnen de gemeente fijn te wonen, door het realiseren van een passend en gevarieerd woningaanbod dat aansluit op de vraag. Dit versterkt de leefbaarheid van de kern en de mogelijkheid om een volledige wooncarrière binnen de kern Moerdijk mogelijk te maken.

In hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten komen diverse milieukundige en ruimtelijke thema’s aan bod, waaronder bodem, water, lucht, duurzaamheid en ecologie. Uit de voorgaande passages blijkt dat het plan bijdraagt aan de diverse doelstellingen die in de paraplunota zijn geformuleerd.

3.3.3 Parkeerbeleidsplan

De gemeente heeft op 20 september 2021 'Beleidsregels Parkeerbeleid 2021, gemeente Moerdijk' en 'Beleidsregels nota parkeernormen 2021 gemeente Moerdijk' vastgesteld. Op grond van de Nota Parkeernormen geldt voor de beoogde rijwoningen (woning, groter dan 90 m2) een norm van 2,2 parkeerplaatsen per woning, waarvan ook minimaal 0,3 parkeerplaatsen openbaar toegankelijk moeten zijn.

Het benodigd aantal parkeerplaatsen voor het plan bedraagt 5 * 2,2 = 11 parkeerplaatsen.

In het stedenbouwkundig plan zijn 11 parkeerplaatsen opgenomen (zie afbeelding 15). Deze parkeerplaatsen zijn openbaar toegankelijk. Het plan voldoet aan het parkeerbeleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Ligtharthof-OV30_0017.png"

Afbeelding 15: Parkeerplaatsen

Bron: SVP

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In het kader van een ruimtelijke procedure dient voor diverse milieu- en omgevingsaspecten te worden aangetoond dat het plan uitvoerbaar is. Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling dient inzichtelijk gemaakt worden of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen en/of beperkingen aanwezig zijn voor de directe omgeving en de beoogde ontwikkeling zelf. In dit hoofdstuk wordt voor de beoogde ontwikkeling nader ingegaan op de verschillende aspecten; indien noodzakelijk is aanvullend onderzoek uitgevoerd. De betreffende rapportages zijn als bijlage aan deze toelichting toegevoegd en maken onderdeel uit van het plan.

4.1 Archeologie

De Erfgoedwet bundelt de bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die per 1 januari 2024 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen.

Sinds enkele jaren is het opstellen en uitvoeren van archeologisch beleid een gemeentelijke aangelegenheid. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro) verlangen van gemeenten dat zij archeologische waarden volwaardig meewegen in de ruimtelijke planvorming. De Erfgoedwet is de opvolger van de Wamz. De Omgevingswet is de opvolger van (onder andere) de Wro. Zolang de Omgevingswet nog niet in werking is getreden, Voordeel is dat gemeenten zelf een afweging kunnen maken ten aanzien van de gebieden die onderzoeksplichtig zijn en welke vrijstellingsregimes gehanteerd worden. Daarbij past een eigen archeologie beleid, met als basis een archeologische waarden- en verwachtingenkaart en een beleidskaart.

De gemeente Moerdijk heeft in december 2014 voor het eerst een Uitvoeringskader Erfgoed vastgesteld. Aangezien de landelijke wet- en regelgeving daarna ingrijpend is gewijzigd, heeft de gemeente het Erfgoedbeleid in juli 2023 het Erfgoedbeleid geactualiseerd. Ook heeft de gemeente een nieuwe archeologiekaart voor het gemeentelijk grondgebied laten opstellen. Daarop zijn de archeologische verwachtingszones zijn net anders ingedeeld en ook de vrijstellingsgrenzen zijn aangepast. Door de nieuwe archeologiekaart en de Erfgoedverordening te wijzigen, kan worden afgeweken van het geldende bestemmingsplan via een binnenplanse vrijstelling. De archeologiekaart vormt de basis voor de regeling in het bestemmingsplan en zal te zijner tijd worden opgenomen in het omgevingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Ligtharthof-OV30_0018.jpg" Afbeelding 16: Uitsnede archeologische waarden- en verwachtingskaart gemeente Moerdijk (kaartbijlage 8)

Bron: https://moerdijk.bestuurlijkeinformatie.nl/Agenda/Document/799e4090-1a75-4a56-be05-e778becf532f?d ocumentId=a9efac38-df7f-432a-a844-66384c86ab91&agendaItemId=775cc538-9c10-4103-a261-67665c 19c75c

Het plangebied ligt conform de archeologische waarden- en verwachtingenkaart van de gemeente Moerdijk direct naast een terrein dat eerder is onderzocht. Voor het gebied geldt waarde 2 'bekende vindplaats'. Het plangebied is daarbinnen aangegeven als zone met een Waarde 6. In deze gebieden geldt een lage kans op vindplaatsen of het betreft een gebied waar verstoringen hebben plaatsgevonden of waar reeds archeologisch onderzoek is uitgevoerd en afgrond. Voor deze gebieden gelden geen verdere archeologische restricties (zie afbeelding 16).

Het plangebied kent volgens het geldende bestemmingsplan 'Kern Klundert' (vastgesteld d.d. 18-01-2018) de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Op basis van de bouwregels in dit plan dient archeologisch onderzoek plaats te vinden bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wanneer bodemingrepen over een oppervlakte van 90m2 dieper gaan dan 30cm.

Omdat voor de voorgenomen ontwikkeling bodemingrepen plaatsvinden die de drempelwaarde overschrijden is een archeologisch onderzoek uitgevoerd (Greenhouse Advies, Archeologisch onderzoek Steinstraat (achter huisnummer 19) te Klundert, 28 augustus 2023, zie bijlage 1. Uit dit onderzoek blijkt dat voor het plangebied voor alle archeologische periodes tot en met de Late Middeleeuwen een lage verwachting geldt. Er geldt echter een hoge verwachting op archeologische resten van de vesting Klundert, specifiek van een gracht met zogeheten contrescarp.

Geadviseerd wordt om proefsleuvenonderzoek te laten uitvoeren om de intactheid van de bodem(-opbouw) en daarmee de potentie op een archeologische vindplaats in kaart te brengen. Indien blijkt dat er inderdaad sprake is van een behoudenswaardige vindplaats, dan kan gezien de geringe grootte van het terrein direct worden opgeschaald naar een opgraving.

Naar aanleiding van het uitgevoerde bureau-onderzoek heeft de gemeente Moerdijk besloten dat een vervolgonderzoek aan de orde is. Dit onderzoek bestaat uit een proefsleuvenonderzoek met optie tot doorstart naar een opgraving, specifiek gericht op de te verwachten resten van vestingwerken (gracht en contrescarp). Voorafgaand aan het proefsleuvenonderzoek wordt de aanwezige bebouwing slechts bovengronds gesloopt. Ondergrondse gebouwdelen (vloeren, funderingen en eventuele kelders) kunnen pas na afloop van het archeologisch onderzoek worden verwijderd. Als dat niet mogelijk is, wordt de sloop onder archeologische begeleiding uitgevoerd. Voor het onderzoek wordt een Programma van Eisen (PvE) opgesteld dat door de gemeente getoetst wordt. Pas na goedkeuring van het PvE kan het onderzoek starten.

Onder deze voorwaarden vormt het aspect archeologie geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

In de omgeving van het plangebied is een aantal relevante (bedrijfsmatige) functies aanwezig. Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het zorgen voor een goede milieuzonering: er dient voldoende afstand in acht te worden genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven) en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen).

De VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) is een hulpmiddel voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming. De publicatie heeft bedrijven ingedeeld in categorieën met bijbehorende richtafstanden tot gevoelige functies. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de bestemmingsgrens van bedrijven en anderzijds de gevel van de gevoelige functie, zoals een woning. De richtafstanden hangen samen met de gebiedskenmerken en eventuele functiemenging.

Hierbij gelden de volgende richtafstanden:

Milieucategorie   Gemengd gebied   Rustige woonwijk  
1   0   10  
2   10   30  
3.1   30   50  
3.2   50   100  
4.1   100   200  
4.2   200   300  
5.1   300   500  

Tabel 1: Richtafstanden

Bron VNG, Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)

In de omgeving van het plangebied liggen woningen, bedrijven, voorzieningen en kleine bedrijfslocaties. Op basis van de VNG-publicatie kan deze variatie aan functies in de directe nabijheid van het plangebied beschouwd worden als een gebied met functiemenging. De functies in de nabijheid van het plangebied zijn onder andere wonen, detailhandel (bouwmarkt, fietsenwinkel, scooter reparatiebedrijf), supermarkt, huisarts, brandweer etc. Vanwege deze variatie aan functies is het gebied aan te duiden

'gemengd'. Zie tevens: via www.ruimtelijkeplannen.nl onder kenmerk NL.IMRO.1709.BPKLBolwerk-Bp40. Bij dit omgevingstype kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verminderd. Zo wordt de richtafstand van 50m bij een gebied met functiemenging 30m.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Ligtharthof-OV30_0019.jpg"als

Afbeelding 17: Bedrijven in de omgeving

Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl, bewerkt HD

In de directe omgeving van het plangebied zijn de volgende relevante (bedrijfsmatige) functies aanwezig (zie afbeelding 17):

  Adres   Bestemming   Milieu-
categorie  
Richtafstand   Feitelijke afstand  
1   Steinstraat 19   Bedrijf   1 en 2   10m   ca. 10m tot gebouw, 0 m tot bestemmingsgrens  
2   Steinstraat 44   Gemengd – 2, functieaanduiding detailhandel

 
1   0m   ca. 83m  
3   Steinstraat 39   Bedrijf   1 en 2   10m   ca. 80m  
4   Walstraat 10   Bedrijf, functieaanduiding nutsvoorziening   1   0m   ca. 40m  
5   Walstraat 26   Bedrijf, functieaanduiding specifieke vorm van bedrijf - 1 (aannemers- of bouwbedrijf)   3.1   30m   ca. 65m. het bestemmingsvlak ligt dichterbij (ca. 35m. Dit betreft echter de ontsluiting van het bedrijf).  
6   Oliemolenstraat 25   Bedrijf, functieaanduiding verkooppunt motorbrandstoffen   3.1   30m   ca. 74m  
7   Oliemolenstraat 7   Gemengd - 2, functieaanduiding dienstverlening   1   0m   ca. 80m  
8   Poststraat 2   Gemengd - 2, functieaanduiding dienstverlening   1   0m   ca. 90m  
9   Poststraat 4   Gemengd - 2, functieaanduiding horeca tot en met categorie 1   1   0m   ca. 100m  
10   Oliemolenstraat 3   Bedrijf   1 en 2   10m   ca. 110m  
11   Westerstraat 45   Maatschappelijk   3.1   30m   ca. 92m  
12   Westerstraat 41   Centrum - 2   3.1   30m   ca. 92m  
13   Westerstraat 44   Centrum - 2   3.1   30m   ca. 35m  

Bij het bepalen van de afstand wordt conform de jurisprudentie gekeken naar de bestemmingsgrens van de bedrijfsbestemming en de uiterste situering van de gevel van een woning. Bij de uiterste situering van de woning moeten ook de mogelijkheden van het vergunningvrij bouwen op grond van het Besluit omgevingsrecht worden meegenomen (ABRvS 2 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1173). Er kan gemotiveerd van de richtafstanden worden afgeweken.

Er is één bedrijf waarbij de richtafstand niet wordt gehaald. Dit betreft het bedrijf op het perceel Steinstraat 19. De richtafstand bedraagt 10m, maar de feitelijke afstand tot de bestemmingsgrens is 0m. De afstand tot het gebouw op het perceel Steinstraat 19 is wel meer dan 10m. In paragraaf 4.7 wordt hier nader op ingegaan.

Het aspect Bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Bodem

In het kader van een goede ruimtelijke ordening maar ook vanuit het oogpunt van een veilige en gezonde leefomgeving is het van belang om de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in kaart te brengen. Duidelijk moet zijn of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en hoe deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. De Wet bodembescherming biedt daarbij het wettelijk kader.

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit als gevolg van aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de grond/bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde 'stand stillbeginsel'.

Een bodemonderzoek mag niet meer dan vijf jaar oud zijn en moet een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken, of dient de aanvraag te worden geweigerd.

In 2018 is een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek was gericht op het hele plangebied inclusief verdachte deellocaties (bovengrondse dieseltank, restverontreinigingen met minerale olie van een belendend gesaneerd terrein en de druppelzone van een asbesthoudend dak. Concluderend werd gesteld dat op de locatie sprake is van 2 deelterreinen waarvan de grond verontreinigd is met zink. De verontreiniging is gezien de historie van het perceel ontstaan voor 1987 en wordt zodoende aangemerkt als een historisch geval van bodemverontreiniging.

Gelet op de ouderdom van het rapport en de geconstateerde verontreiniging is ten behoeve van de aanvraag om een omgevingsvergunning in 2023 een nader milieukundig (asbest) bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek maakt als bijlage 2 deel uit van deze onderbouwing. Het nadere onderzoek is uitgevoerd door middel van boringen / sleuven op basis van de onderzoeksstrategie voor 'verdachte locaties'.

Op basis van het nader onderzoek wordt geconcludeerd dat op de locatie sprake is van een ernstige bodemverontreiniging met lood en zink; deze is zeer waarschijnlijk ontstaan voor 1987 en daarmee aan te merken als historische verontreiniging. Gelet op de gewenste toekomstige inrichting waarbij het terrein een woonfunctie met woningen en tuinen krijgt, zal de grond moeten worden gesaneerd conform de geldende wet- en regelgeving. Sanering geschiedt in beginsel voor rekening en risico van initiatiefnemer.

Asbest

Als onderdeel van het onderzoek is ook het asbestgehalte in de grond bepaald. Uit het asbestonderzoek is gebleken dat in de grond asbest is aangetoond. Het gehalte blijft echter onder de norm voor nader onderzoek en ook onder de interventiewaarde. Vervolgstappen zijn daarom niet nodig.

PFAS

PFAS is de verzamelnaam voor een grote groep verschillende poly- en perfluoralkylstoffen. Dit zijn stoffen die niet van nature voorkomen en die doordat ze nauwelijks afbreekbaar zijn in het milieu achter kunnen blijven. Bij het toepassen van grond of baggerspecie op de landbodem gelden de normen. Bij een toepassing moet de kwaliteit van de toe te passen partij kleiner dan of gelijk zijn aan de toepassingsnorm. Het wettelijk kader hiervoor is het Besluit bodemkwaliteit.

In grondwaterbeschermingsgebieden is de gebiedskwaliteit bepalend. Als de gebiedskwaliteit niet bekend is, geldt de rapportagegrens van 0,1µg/kg de toepassingsnorm voor het toepassen van grond en baggerspecie. Voor toepassingen onder het grondwaterniveau geldt - lopende het onderzoek van RIVM naar het gedrag van PFAS - de achtergrondwaarde van 1,9µg/kg d.s. en 1,4 µg/kg d.s. voor PFOS en andere PFAS als toepassingsnorm. De waarden voor GenX blijft vooralsnog gelijk aan het tijdelijk handelingskader zoals vastgesteld op 12 juli 2019:

  • voor landbouw/natuur 0,1µg/kg ds
  • voor landbouw/natuur bij hogere achtergrondwaarde dan 0,1: de gemeten achtergrondwaarde ten hoogste 3,0 µg/kg ds
  • wonen: 3,0 µg/kg ds
  • industrie: 3,0 µg/kg ds

Uit het bodemonderzoek is gebleken dat het gehalte aan PFOS de toepassingsnorm voor wonen (3,0µg/kg ds) overschrijdt; dit heeft consequenties voor het afvoeren van grond omdat deze grond niet elders mag worden toegepast. Het gehalte aan PFOA blijft beneden de toepassingseis. Het gehalte aan PFAS van de grond onder de bebouwing is niet vastgesteld.

Mits de grond wordt gesaneerd en/of afgevoerd volgens de geldende wet- en regelgeving staat het aspect bodem uitvoering van het plan niet in de weg. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat indien grond wordt afgegraven en van locatie wordt afgevoerd, rekening dient te worden gehouden met het feit dat deze grond niet zonder meer toepasbaar is op een andere locatie.

4.4 Cultuurhistorie

Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Cultuurhistorie omvat vele aspecten zoals het archeologisch erfgoed, (archeologische) monumenten, landschappelijke elementen en structuren, stedenbouwkundige structuren en delen van de infrastructuur. Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is om het binnen een gebied aanwezige cultuurhistorische erfgoed te behouden.

De cultuurhistorische waardenkaart (CHW-kaart) van de provincie Noord-Brabant laat zien welke cultuurhistorische interessante en waardevolle patronen en objecten zich in het plangebied bevinden. Steinstraat 19 is op de CHW-kaart aangeduid als 'overige bouwkunst' van het type 'nijverheid'. Dit pand heeft niet de status van gemeentelijk of rijksmonument.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Ligtharthof-OV30_0020.png"

Afbeelding 18: Steinstraat 19 in Klundert

Bron: SVP

In 2014 is de Cultuurhistoriekaart Moerdijk vastgesteld. De Cultuurhistoriekaart is gebaseerd op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant. Het doel van de cultuurhistoriekaart is het inzichtelijk maken van het aanwezige historisch-geografische erfgoed, het historisch- (steden)bouwkundige erfgoed en het historisch groen in de gemeente Moerdijk. De kaart heeft een belangrijke attentiewaarde en dient als basisdocument voor een nadere waardering van het erfgoed en voor zaken als publiekseducatie. De kaart maakt het mogelijk om te bepalen waar ruimtelijke ontwikkelingen versterkt kunnen worden door cultuurhistorische waarden, of daarvoor juist bedreigend kunnen zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Ligtharthof-OV30_0021.png"

Afbeelding 19: Uitsnede Cultuurhistoriekaart gemeente Moerdijk (ligging plangebied is blauw omcirkeld)

Bron: Cultuurhistoriekaart gemeente Moerdijk

Het plangebied ligt binnen 'bebouwingsconcentratie (1830), 'vesting/vestingswerk' en het pand Steinstraat 19 is aangeduid als 'overig historische bouwkunst (voormalige tabaksfabriek)' (zie afbeelding 19). Voor 'bebouwingsconcentratie' is het uitgangspunt behoud van kernkwaliteiten op basis van plan in-/aanpassing. Bij het ontwerp van het bouwplan wordt rekening gehouden met de historie van de locatie.

Binnen het landschap is nog een aantal restanten van verdedigingswerken te herkennen. Veel van deze verdedigingswerken maakten deel uit van waterlinies. Ze liggen veelal op hogere delen in het landschap (zoals zandhoogten). De lagere kleigebieden werden in tijden van nood onder water gezet, geïnundeerd. Door de ligging van de verdedigingswerken binnen het landschap te benadrukken, kan indirect het verdronken landschap worden verbeeld en wordt de geschiedenis van het gebied beleefbaar. Hoewel het plangebied is aangeduid als 'vesting/vestingswerk' ligt het plangebied ver buiten het gebied waar zicht is op de vestingswerken. Hierdoor beïnvloedt de ontwikkeling de vestingswerken niet.

Naast de rijks- en gemeentelijke monumenten, die een waardevaste status hebben, zijn er objecten en structuren die als cultuurhistorisch waardevol aangemerkt kunnen worden, maar die geen officiële monumentenstatus hebben. Deze objecten en structuren hebben de aanduiding 'overig historische bouwkunst' gekregen. Hiervoor is het beleidsadvies dat nader onderzoek nodig is naar de cultuurhistorische waarden ten behoeve van eventuele aanwijzing als gemeentelijk monument of bescherming anderszins. Het pand dat direct aan de Steinstraat (nummer 19) staat, is geen onderdeel van het plangebied. Alleen de achterliggende, verouderde bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en vervangen door nieuwe woningen. Deze woningen worden geïnspireerd op de bedrijfsbebouwing.

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Bij het ontwerp van het bouwplan wordt juist rekening gehouden met de historie van de locatie.

4.5 Duurzaamheid

Het uitgangspunt voor het plan is het creëren van een omgeving waar je prettig, groen en gezond woont. Er worden diverse maatregelen toegepast om dit te realiseren.

Hittestress tegengaan

Om de lucht- en gevoelstemperatuur in en om de bebouwing te verminderen, wordt een aantal maatregelen toegepast:

  • De woningen worden voorzien van een warmtepomp met de mogelijkheid tot koeling.
  • De schuurtjes worden voorzien van een groen dak. Een groen dak vangt water op, biedt voedsel voor insecten en kan verkoelend werken in de zomer.
  • De bomen in het plan zorgen voor schaduwwerking op gevels. Er is gekozen voor een bladverliezende boom, zodat in de zomer het gebied af kan koelen door de schaduw en in de winter de warmte van de zon niet wordt geblokkeerd.

Droogte tegengaan

De waterberging wordt slim ingericht, zodat droogteproblematiek wordt voorkomen. Binnen het plan wordt op meerdere plekken water geborgen bijvoorbeeld in de vorm van regentonnen in de tuinen van de woningen en op de groene daken.

Energieneutraal

De woningen worden volgens het Trias Energetica 2.0-principe ontwikkeld, waarmee ruim wordt voldaan aan de BENG-norm. De woningen, inclusief alle installaties, zijn reeds uitgedacht. De woningen zijn energieneutraal en nagenoeg zelfvoorzienend, waardoor de woonlasten aantrekkelijk laag zijn.

Met het toepassen van isolerende maatregelen wordt de energievraag flink beperkt en ook het vermogen van de installaties wordt gereduceerd. De woningen worden voorzien van een lucht-water-warmtepomp met koelfunctie en de elektriciteit komt van hoogwaardige zonnepanelen, waardoor het zowel in de zomer als in de winter aangenaam wonen is. Qua energieneutraliteit en (nagenoeg) zelfvoorzienendheid is uitgerekend dat de terug levering van energie minimaal is en maximaal wordt gebruikt door de woningen.

Duurzaam materiaalgebruik

Duurzaamheid begint met het ontwerpen van woningen die lang meegaan. Vanzelfsprekend ook in Klundert, waar het fraaie metselwerk voor een hoogwaardige en historische uitstraling zorgen. Op het niveau van de materialisatie zijn oneindigheid en circulariteit de leidende principes.

Alle materialen en onderdelen waar de aanpasbaarheid en dus de tijdelijkheid van belang is, worden volledig demontabel in het casco aangebracht. Hierdoor kunnen deze materialen aan het einde van de levensduur terug de circulaire economie in (biologische of technische kringloop). Tegelijk hebben de toegepaste materialen een lage of zelfs een positieve milieubelasting. Tijdelijke onderdelen zijn bijvoorbeeld houten kozijnen. Houten onderdelen zijn voorzien van een FSC-keurmerk.

CO2-beperking

CO2-beperking gaat verder dan alleen een duurzame woning. Het gebruik maakt wezenlijk onderdeel uit van de mate waarin de duurzaamheid tot zijn recht komt. Verder wordt gewerkt met lokale partijen, zodat verkeersbewegingen tijdens de bouw zoveel mogelijk worden beperkt. Afval wordt op de bouw gescheiden en lokaal verwerkt.

Het aspect duurzaamheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Kader

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.


In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid zoals opgenomen in - onder andere - het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.


Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet overschreden mag worden. Voor kwetsbare objecten wordt in zowel bestaande als nieuwe situaties het niveau van 10-6 per jaar als grenswaarde gehanteerd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten zijn alleen toegestaan onder een gewichtige motivering. Bestaande beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan binnen de PR 10-6 contour.


Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van een calamiteit en drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal 10 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit. De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Desondanks hebben overheden en betrokken private instellingen een inspanningsverplichting om te voldoen aan deze oriënterende waarde en dient een toename van het GR bestuurlijk te worden verantwoord.

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) uit 2004 legt veiligheidsnormen op aan overheden die besluiten nemen over bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij om bijvoorbeeld chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij (beperkt) kwetsbare objecten waaronder woningen, ziekenhuizen, scholen, winkels, horecagelegenheden en sporthallen. Hierdoor ontstaan risico's voor mensen die in de buurt ervan wonen of werken.

Het besluit verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen met externe veiligheid rekening te houden. Dit betekent bijvoorbeeld dat woningen op een bepaalde afstand moeten staan van een bedrijf dat werkt met gevaarlijke stoffen.

Regelgeving transport van gevaarlijke stoffen over wegen, water en spoor 

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden. In het Bevt staan regels voor de ruimtelijke inrichting rond wegen, waterwegen en spoorwegen met vervoer van gevaarlijke stoffen.


Het Bevt hanteert een vaste grens van 200m, vanaf de buitenrand van de transportroute, waarbuiten in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Buiten de 200m is een verantwoording niet noodzakelijk. Wel geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen die nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maken buiten de 200m dient in de toelichting aandacht moet worden gegeven aan de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid voor zover het binnen het invloedsgebied van de transportroute is gelegen.


Ten aanzien van de verantwoordingsplicht groepsrisico wordt, net als bij het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), onderscheid gemaakt tussen een volledige verantwoording en een beperkte verantwoording van het groepsrisico.


Een volledige verantwoording kan bovendien achterwege blijven indien kan worden aangetoond dat:

  • a. het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico, of;
  • b. het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, met niet meer dan 10% toeneemt en;
  • c. de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen, niet wordt overschreden.


Indien sprake is van een volledige verantwoording dienen maatregelen ter beperking van het GR, alternatieve ruimtelijke ontwikkelingen met een lager GR en mogelijkheden en voorgenomen maatregelen ter beperking van de omvang van een calamiteit te worden overwogen. Een beperkte verantwoording houdt wel rekening met de effecten van een calamiteit en vindt alleen plaats als het plangebied binnen het invloedsgebied (effectgebied) van transportassen is gelegen.


In het Bevt zijn tevens plasbrandaandachtsgebieden (PAG) benoemd voor transportroutes. Een PAG is een zone, waarbinnen een aanvullende verantwoording noodzakelijk is met betrekking tot het al dan niet nemen maatregelen om de effecten van een plasbrand te beperken en de zelfredzaamheid van personen.

Regelgeving transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarmee zijn nieuwe kwetsbare objecten binnen de PR 10-6-contour niet toegestaan. Ook is vastgesteld dat wanneer binnen het invloedsgebied van een buisleiding een ruimtelijk besluit wordt genomen, de verantwoordingsplicht van toepassing is.


Het Bevb gaat uit van een belemmerde strook van 4 of 5 m, afhankelijk van de werkdruk. Voor deze strook geldt een bouwverbod en een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden. Net als bij het Bevi worden de risicoafstanden en rekenmethodiek die volgen uit het Bevb opgenomen in een regeling, de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).

4.6.2 Onderzoek

Raadpleging van de Risicokaart (Atlas Leefomgeving) laat zien dat ten zuiden van de kern Klundert een buisleiding ligt. Deze buisleiding ligt op circa 450m (zie afbeelding 20).

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Ligtharthof-OV30_0022.png"

Afbeelding 20: Ligging ten opzichte van buisleiding

Bron: www.atlasleefomgeving.nl

Voor het naastgelegen gebied is in 2021 een bestemmingsplan voor een woningbouwontwikkeling vastgesteld: 'Bolwerk Klundert'. In de toelichting van dit bestemmingsplan is aangegeven dat de ontwikkeling binnen de invloedsgebieden van diverse inrichtingen (Shell Moerdijk, Dr. Kolb, Schutz) ligt, maar op een zodanige afstand van de bron dat op basis daarvan volstaan kan worden met een standaardverantwoording. Daarnaast is het invloedsgebied van de A17 over het plangebied gelegen, maar ook deze afstand is zodanig (ca. 2.500m) dat op basis van het Bevt volstaan kan worden met een beperkte verantwoording. Ten slotte is aangegeven dat de ontwikkeling is gelegen in de 'blauwe zone' van een gemeentelijke weg waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het betreft het traject 'Zevenbergseweg, Zevenbergse Poort, Oliemolenstraat, Krugerweg'. In de Atlas Leefomgeving komen deze invloedsgebieden niet naar voren.

In het bestemmingsplan 'Bolwerk Klundert' is volstaan met een standaard verantwoording. Naar verwachting zal externe veiligheid voor de voorgenomen ontwikkeling dan ook geen belemmering vormen en kan ook hier worden volstaan met de standaard verantwoording, zie bijlage 4 Standaard verantwoording externe veiligheid.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.7 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder is bij een ruimtelijke ontwikkeling een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.

Industrielawaai

In paragraaf 4.2 Bedrijven en milieuzonering is aangegeven dat het plangebied buiten de richtafstanden van omliggende bedrijven ligt. Alleen het bedrijf op het perceel Steinstraat 19 ligt op kortere afstand dan de richtafstand. Volgens het bestemmingsplan is op dit perceel de vestiging van een bedrijf in milieucategorie 1 of 2 (grootste milieucontour 10m) mogelijk. Het perceel is echter al langere tijd niet meer als zodanig in gebruik. Het is waarschijnlijk dat het pand in de toekomst een andere functie krijgt. Daarbij wordt gedacht aan een functie als atelier (milieucategorie 1) met een richtafstand van 0m. Indien een nieuwe functie wordt gevestigd op deze locatie, zal deze moeten voldoen aan de regels uit het geldende bestemmingsplan én aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit.

Gelet op het feit dat er een vergunning voor dit adres is afgegeven als bedoeld in de Wet milieubeheer voor het opslaan en verhandelen van goederen en deze formeel nog niet is ingetrokken, is in het kader van het bestemmingsplan 'Bolwerk Klundert' (vastgesteld 17 juni 2017) een akoestisch onderzoek naar industrielawaai uitgevoerd. Het onderzoek is te raadplegen via www.ruimtelijkeplannen.nl onder kenmerk NL.IMRO.1709.BPKLBolwerk-Bp40.

Het onderzoek gaat uit van een toetsing aan het Activiteitenbesluit in relatie tot de woningen Walstraat 13 en 15; deze liggen aan de toegangsweg die naar het perceel leidt en zijn in de huidige situatie maatgevend voor de milieusituatie. Uitgangspunt voor het onderzoek is dat de activiteiten van de bestaande inrichting of een nieuw te vestigen bedrijfsactiviteit voldoen aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit ter plaatse van bestaande woningen. Er is vervolgens een inschatting gemaakt van de geluidbelasting naar de omgeving op basis van een representatieve bedrijfssituatie.

Daarbij is uitgegaan van de volgende activiteiten:

  • heftruck (diesel) gedurende circa 9 minuten in de dagperiode en minder dan 1 minuut in de avond- en nachtperiode;
  • 2 vrachtwagens gedurende de dagperiode;
  • 10 personenwagens in de dagperiode en 2 in de avondperiode.

Uit het onderzoek blijkt dat niet de bedrijfsactiviteiten in het gebouw, maar de laad- en losactiviteiten op het buitenterrein maatgevend zijn voor de akoestische situatie. In de toekomstige situatie is het niet meer mogelijk om hier te laden en lossen omdat in dit gebied de 5 woningen van het Ligtharthof zullen worden gebouwd. In de toekomstige situatie zijn de bedrijfsmatige activiteiten dan ook beperkt tot activiteiten in het gebouw aan de Steinstraat 19. Daarbij is van belang dat de afstand tussen het gebouw en de woningen meer dan 10m bedraagt en dat de toegang van het gebouw zich aan de noordzijde bevindt. Afgezien dat de feitelijke afstand tussen het gebouw en de uiterste gevel van de dichtstbijzijnde woning meer dan 10m bedraagt, heeft de loods daardoor een afschermende werking. De loods ligt immers tussen de nieuwe woningen en de toegang naar de loods. Daardoor is het aannemelijk dat er in de toekomstige situatie geen sprake zal zijn van overschrijding van de geluidnormen.

Hieruit volgt dat zelfs in het geval dat de loods in gebruik blijft voor opslag, het aannemelijk is dat deze functie geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Railverkeerslawaai

In de nabijheid van het plangebied zijn geen spoorwegen aanwezig. Railverkeerslawaai is niet aan de orde.

Wegverkeerslawaai

De nieuwe woningen liggen in de geluidszone van de Stoofdijk. Er is een akoestisch onderzoek (Econsultancy, Onderzoek wegverkeerslawaai Steinstraat 19 Klundert, 7 december 2023, zie bijlage 3) uitgevoerd om de geluidbelasting op de geluidgevoelige bestemmingen inzichtelijk te maken en te beoordelen. In het kader van 'een goede ruimtelijke ordening' zijn ook de nabijgelegen niet-gezoneerde wegen (’t Walletje, Krugerstraat, Kweeklust, Oliemolenstraat, Steinstraat, Walstraat, Westerstraat en Zevenbergsepoort) in het onderzoek betrokken.

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting op de nieuw te bouwen woningen maximaal 43 dB bedraagt vanwege de Oliemolenstraat. Er vindt geen overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB plaats. Er gelden, rekening houdend met de bestaande rooilijn, vanuit akoestisch oogpunt geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Gezondheid

Een gezonde leefomgeving heeft enerzijds te maken met de gevolgen van een bestemmingsplan als het gaat om hinder door geluid, geur, maar ook bodem- en luchtkwaliteit. Voor al deze aspecten zijn normen beschikbaar; de toetsing aan deze normen is uitgewerkt in de voorgaande paragrafen. Met het oog op de Omgevingswet worden de normen voor geluid en luchtkwaliteit bijgesteld met het oog op de volksgezondheid. Daarnaast geldt op grond van de Wet publieke gezondheid dat voor besluiten die belangrijke gevolgen kunnen hebben voor de publieke gezondheidszorg vooraf advies moet worden gevraagd aan de GGD.

Ook risico's met betrekking tot de verspreiding van dierziekten en/of ziekteverwekkers (van bedrijf op bedrijf) en besmetting van mensen met (dier)ziektes/ziekteverwekkers (zoals endotoxinen, zoönosen en de mrsa-bacterie) kunnen gevolgen hebben voor de gezondheid van mensen. Deze risico's spelen met name bij intensieve veehouderij bedrijven en geitenhouderijen. De afgelopen jaren is op landelijk niveau onderzoek gedaan naar de risico's van de aanwezigheid van veehouderijen op de volksgezondheid. Daarbij is onderzocht of het wonen in de nabijheid van veehouderijen effect kan hebben op de volksgezondheid. Daarnaast is de luchtkwaliteit in het onderzoeksgebied onderzocht. Duidelijk is dat er sprake is van zowel positieve als negatieve effecten, zo is gebleken dat:

  • mensen die in de buurt van veehouderijen wonen minder astma en (neus)allergieën hebben dan mensen die in gebieden met weinig veehouderij wonen;
  • er sprake is van een hoger risico op longontsteking rondom geiten- en pluimveehouderijen;
  • luchtwegklachten en een verminderde longfunctie vaker voorkomen naar mate er sprake is van een hogere dichtheid aan veehouderijen binnen een straal van 1km tot een woning (15 of meer veehouderijbedrijven);
  • er een verband is tussen een verhoogde concentratie ammoniak in de lucht, afkomstig van mest, en een afname in de longfunctie;
  • COPD komt gemiddeld even vaak voor binnen als buiten de onderzochte gebieden. Dicht bij een veehouderijbedrijf wonen minder COPD patiënten. COPD patiënten wonende binnen een straal van 500m van veehouderijen hebben wel een grotere kans op ernstige klachten en gebruiken meer medicatie.

Er zijn ook metingen gedaan naar emissies van endotoxinen uit veehouderijen. De metingen en berekeningen laten zien dat overschrijding van de advieswaarden (30EU/m³) van de Gezondheidsraad voorkomen. Bij een individueel varkensbedrijf is dat binnen een straal van 200m mogelijk en bij pluimvee tot circa 500m. Vooruitlopend op wettelijke kaders is de notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid, Endotoxine toetsingskader 1.0 opgesteld dat het risico op verslechtering van bloot stellingen boven de advieswaarde beoogt te voorkomen.

In Noord - Brabant heeft de Gezondheidsdiensten samen met enkele gemeenten ervoor gekozen een Aanvullend Toetsingsinstrument (2013) te ontwikkelen om tot een zorgvuldige beoordeling van de risico's voor de volksgezondheid te komen bij de ontwikkeling van veehouderijen. In 2014 is de eerste Handreiking verschenen. Deze bestaat uit een algemene onderbouwing op grond waarvan volksgezondheid meegenomen dient te worden in de ruimtelijke besluitvorming en besluitvorming in het kader van milieu. Vervolgens is een werkwijze uitgewerkt (stappenplan) om tot een zorgvuldige, praktische en uniforme beoordeling te komen of er een zodanig verhoogd risico voor de volksgezondheid bestaat dat advisering vanuit de GGD wenselijk is. De Handreiking is in 2016 geactualiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Ligtharthof-OV30_0023.jpg"

Afbeelding 21: uitsnede kaart Geur en veehouderij; het plangebied is aangeduid met een rode cirkel

Bron: www.atlasleefomgeving.nl/kaarten

Voorliggend plan ziet op de realisatie van een beperkt aantal woningen in de kern van Klundert. De gezondheidsrisico's met betrekking tot dit plangebied zijn beperkt. In de huidige situatie is ter plaatse van het plangebied geen sprake van geurhinder (zie afbeelding 21). Het aspect luchtkwaliteit wordt behandeld in paragraaf 4.10. Er is geen sprake van een hoge concentratie van veehouderijbedrijven in de directe omgeving van het plangebied. Binnen een straal van 1km is slechts één intensief veehouderij bedrijf gevestigd. Het bedrijf ligt op circa 486m van de grens van het plangebied; dit betreft het bedrijf aan de Zevenbergseweg 11 in Klundert.

Op grond van de Provinciale Omgevingsverordening en het Bestemmingsplan Buitengebied is de uitbreidingsruimte voor bestaande intensieve veehouderijbedrijven beperkt tot het bouwvlak en alleen onder voorwaarden. Nieuwvestiging is niet mogelijk. Hiermee is geborgd dat geen sprake zal zijn van een toename van gezondheidshinder of gezondheidsrisico's. Bovendien wordt elke uitbreiding getoetst aan de Wet geurhinder en veehouderij (na 1 januari 2024 opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving). In geval van twijfel wordt het stappenplan doorlopen van de Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 doorlopen.

Het aspect gezondheid vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.

4.9 Kabels en leidingen

Uit het geldende bestemmingsplan 'Kern Klundert' blijkt dat in het plangebied geen buis- of transportleidingen aanwezig zijn die planologisch relevant zijn. Ook uit de risicokaart komen dergelijke leidingen in het plangebied niet naar voren.

4.10 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 g/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Daarnaast geldt in het kader van het aspect luchtkwaliteit het Besluit gevoelige bestemmingen. Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Dit besluit is niet op onderhavig plan van toepassing.

Volledigheidshalve is wel een verkenning uitgevoerd naar de luchtkwaliteit in de bestaande en toekomstige situatie. In de Wmb zijn in titel 5.2 luchtkwaliteitseisen opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden, fijn stof (PM10), koolmonoxide, benzeen, benzo(a)pyreen, lood en ozon.

In Nederland worden over het algemeen alleen overschrijdingen geconstateerd voor NO2 en PM10. Voor NO2 geldt een grenswaarde van 40 µg/m³ en een uurgemiddelde grenswaarde van 200µg/m³ dat maximaal 18 dagen per jaar mag worden overschreden .Voor PM10 geldt als norm een jaargemiddelde van 40µg/m³ en een 24-uurs gemiddelde van 50µg/m³ dat maximaal 35 dagen per jaar mag worden overschreden. Sinds 1 januari 2015 is voor PM2,5 een grenswaarde van 25µg/m³ van kracht. Daarnaast is een indicatieve grenswaarde van 20µg/m³ van kracht, die naar aanleiding van een evaluatie in 2013 zouden worden herzien. Deze evaluatie heeft echter nog niet plaatsgevonden.

Uit recent luchtkwaliteitsonderzoek van het RIVM (Atlas voor de Leefomgeving) blijkt dat in het plangebied geen overschrijding van grenswaarden plaatsvindt (zie afbeeldingen 22, 23 en 24). De concentratie NO2 varieert tussen 14-16µg/m³. Daarmee liggen de concentraties (ruim) onder de Europese grenswaarde van 40µg/m³ per jaar. De WHO hanteert echter een strengere norm van 10µg/m³ per jaar. Hier wordt niet aan voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Ligtharthof-OV30_0024.jpg"

Afbeelding 22: uitsnede kaart luchtkwaliteit NO2 2022

Bron: https://www.atlasleefomgeving.nl/kaarten

De concentratie PM10 varieert tussen 16-17µg/m³. Daarmee liggen de concentraties ruim onder de EU-normen voor fijn stof, die uitgaan van 40µg/m³ per jaar. De WHO advieswaarde voor PM10 is 15µg/m³. De concentratie PM10 ligt op dit moment nog hoger dan de advieswaarde van de WHO.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Ligtharthof-OV30_0025.jpg"

Afbeelding 23: uitsnede kaart luchtkwaliteit 2022 PM10

Bron:https://www.atlasleefomgeving.nl/kaarten

De concentratie PM2,5 varieert tussen 8-9µg/m³. Daarmee wordt voldaan aan de Europese grenswaarde van 25µg/m³ per jaar. De advieswaarden van de WHO voor PM2,5 is 5µg/m³. Hoewel de luchtkwaliteit is verbeterd ten opzichte van 2017 wordt nog niet voldaan aan de WHO advieswaarden voor PM2,5. Dit is echter geen belemmering voor uitvoering van het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Ligtharthof-OV30_0026.jpg"

Afbeelding 24: uitsnede kaart luchtkwaliteit 2022 PM2.5

Bron:https://www.atlasleefomgeving.nl/kaarten

4.10.1 NIBM

Uit invulling van de NIBM-tool blijkt dat de bijdrage van het extra verkeer niet-in-betekende-mate is (zie tabel 2). Voor de input is gebruik gemaakt van de gegevens over de verkeersgeneratie uit paragraaf 4.13. Uit de NIBM-tool blijkt dat geen nader onderzoek naar luchtkwaliteit hoeft te worden uitgevoerd. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Ligtharthof-OV30_0027.png"

Tabel 2: NIBM-tool

4.11 Milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage (hierna: m.e.r.) is bedoeld om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld te brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over plannen en besluiten. Het maken van een milieueffectrapport (m.e.r.) of m.e.r.- beoordeling is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die (aanzienlijke) nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Dit betekent dat de plannen of activiteiten ook een bepaalde omvang moeten hebben om m.e.r.-(beoordelings)plichtig te zijn. Aan de hand van de in het Besluit milieueffectrapportage omschreven m.e.r.-plichtige activiteiten met de bijbehorende drempelwaarden, kan worden bepaald of een project m.e.r.-plichtig (C-lijst) dan wel m.e.r.-beoordelingsplichtig (D-lijst) is.

De drempelwaarden in het Besluit m.e.r. zijn gebaseerd op algemene kenmerken van een activiteit en een globale aanname dat bij gevallen onder de drempelwaarde geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Dat hoeft echter niet altijd het geval te zijn: in bepaalde gevallen kan een activiteit met een kleinere omvang ook belangrijke nadelige milieugevolgen hebben. Om te voorkomen dat er bij projecten met een kleinere omvang belangrijke milieugevolgen over het hoofd worden gezien is het voor alle projecten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen verplicht om vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. In onderdeel D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.- beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig in geval deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of wanneer het gaat om een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer betreft.

Toets

De voorgenomen ontwikkeling betreft omvorming van een bedrijvenlocatie naar een woningbouwlocatie met vijf woningen. Ondanks dat de ontwikkeling naar aard en omvang beperkt is, kan niet worden uitgesloten dat er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' zoals bedoeld in categorie D 11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Op grond van de jurisprudentie hangt het antwoord op de vraag of sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage af van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. De Afdeling Bestuursrechtspraak heeft in een uitspraak van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1879) bepaald dat een gebruiksverandering op een perceel door de realisatie van onder andere twee eengezinswoningen niet kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Daarbij was van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is en dat de voorziene ontwikkeling gepaard gaat met een beperkte bebouwing op het perceel.

Hoewel ook in dit geval sprake is van een ontwikkeling die beperkt van omvang is, is zekerheidshalve een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. Omdat de ontwikkeling de drempelwaarde in kolom 2 niet overschrijdt, kan worden volstaan met een 'vormvrije' m.e.r.-beoordeling. In het kader van de 'vormvrije' m.e.r.-beoordeling dient te worden ingegaan op de criteria genoemd in Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r.:

  • I. Kenmerken van het project
  • II. De plaats van het project
  • III. Kenmerken van het potentiële effect

Op basis van de 'vormvrije' m.e.r.-beoordeling (art. 7.17, derde lid, jo. art. 7.16 Wm) zal een m.e.r.-beoordelingsbesluit (voorbereidingsbesluit) genomen moeten worden door het bevoegd gezag voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan (art. 7.19 lid 1 Wm). Op basis van de aanmeldnotitie kan worden geconcludeerd dat nadelige milieueffecten kunnen worden uitgesloten. De aanmeldnotitie m.e.r. maakt als bijlage 5 deel uit van deze onderbouwing. Een m.e.r. is niet nodig.

4.12 Natuur en ecologie

De bescherming van natuur in Nederland is op te delen in gebieds- en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming 

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen aangewezen worden als Europese Vogelrichtlijn- en/of Habitatrichtlijngebieden (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn in Nederland opgenomen in hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming. Op grond van deze wet is het verboden projecten of andere handelingen te realiseren of te verrichten die, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren, of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.

 

Een andere vorm van gebiedsbescherming komt voort uit aanwijzing van een gebied als onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN (nee, tenzij-beginsel). Anders dan bij gebieds- en soortenbescherming is de status als Natuurnetwerk Nederland niet verankerd in de Wet natuurbescherming, maar dient het belang in de planologische afweging een rol te spelen. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van de Provincie.

Soortenbescherming

Soortenbescherming is altijd aan de orde. Hiervoor is hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming bepalend. Soortenbescherming is gericht op het duurzaam in stand houden van soorten in hun natuurlijk leefgebied. Er wordt onderscheid gemaakt tussen internationaal beschermde soorten en nationaal beschermde soorten. Van de nationaal beschermde soorten kan de beschermde status per provincie verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor (algemeen voorkomende) soorten. Het beschermingsregime is verschillend voor zowel de internationaal beschermde soorten (Vogel- en Habitatrichtlijn soorten) als de nationaal beschermde soorten. Tevens kent de Wet natuurbescherming een zorgplicht (artikel 1.11 Wnb), zowel voor soorten als hun (beschermde) leefgebied.

Toets

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied (zie afbeelding 25). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Hollands Diep ligt op circa 2 kilometer afstand van het plangebied. Doordat het plangebied buiten de begrenzing van Natura 2000-gebieden ligt, zijn directe negatieve effecten, zoals oppervlakteverlies, op voorhand uitgesloten. Verstorende effecten door bijvoorbeeld licht of geluid tijdens de werkzaamheden zijn ook uitgesloten, vanwege de ruime afstand en de tussenliggende bebouwing en infrastructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Ligtharthof-OV30_0028.png"

Afbeelding 25: ligging ten opzichte van Natura 2000

Bron: Gras Advies, Rapportage Quickscan Wet natuurbescherming, 12 oktober 2023

Wel kunnen de bouw en het gebruik van de woningen uitstoot van stikstof tot gevolg hebben, met name vanwege de inzet van bouwmaterieel en de extra verkeersbewegingen in de gebruiksfase. Een relevante toename van stikstofdepositie c.q. negatief effect op de stikstofgevoelige habitattypen in de omliggende Natura 2000-gebieden is daarom niet op voorhand uit te sluiten.

Om hier inzicht in te krijgen is een AERIUS-berekening uitgevoerd (MBH Consult B.V., Onderzoek stikstofdepositie, Nieuwbouw 5 woningen, Steinstraat 19 te Klundert, zie bijlage 6, 7 en 8). Uit het onderzoek blijkt dat de bouw- en gebruiksfase van het plan niet leiden tot een toename van stikstofdepositie van meer dan 0,00 Mol/ha/jaar op stikstofgevoelige leefgebieden en habitattypen met een (naderende) overschrijding van de kritische depositiewaarde in omliggende Natura 2000-gebieden. Significante effecten op Natura 2000-gebieden zijn daarom op voorhand uit te sluiten.

Natuurnetwerk Nederland

Naast Natura 2000-gebieden is een andere vorm van gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De provincie Noord-Brabant heeft in de Brabantse Omgevingsvisie en in de Interim Omgevingsverordening uitwerking gegeven aan het NNN.

Het perceel ligt buiten NNN en wordt hiervan gescheiden door bebouwing en infrastructuur (zie afbeelding 21). Het dichtstbijzijnde gebied dat onderdeel uitmaakt van het NNN ligt op circa 240m. Verstoring van het NNN-gebied en negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en kwaliteiten van dit gebied kunne op voorhand worden uitgesloten.

Soortenbescherming

Om te toetsen of aanwezige beschermde plant- en diersoorten geen negatieve effecten ondervinden van de voorgenomen ontwikkeling is een Quickscan Wet Natuurbescherming uitgevoerd (Gras Advies, Rapportage Quickscan Wet natuurbescherming, aangevuld op 11 juni 2024, zie bijlage 9). Uit dit onderzoek blijkt dat in het plangebied geen soorten aanwezig zijn die worden beschermd onder de Wet Natuurbescherming. Negatieve effecten op beschermde soorten als gevolg van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling kunnen op voorhand worden uitgesloten. Vervolgonderzoek naar beschermde soorten is niet nodig.

Bij e-mailbericht d.d. 16 september 2024 heeft de gemeente vragen gesteld met het verzoek om de conclusies uit de QuickScan met betrekking tot vleermuizen en marterachtigen nader te onderbouwen. Daartoe is een oplegnotitie opgesteld. In de oplegnotitie worden de vragen van de gemeente over de gevolgen van het plan voor vleermuizen in de vorm van licht, geluid en trillingen nader te onderbouwen beantwoord. De vragen hebben met name betrekking op mogelijke effecten van het plan op vleermuizen in de (directe) omgeving van het plangebied. In de oplegnotitie wordt nogmaals bevestigd dat de naastgelegen voormalige fabriek inderdaad mogelijk geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen maar dat negatieve gevolgen toch op voorhand kunnen worden uitgesloten.

De reden daarvoor is in de eerste plaats dat de voormalige fabriekshal ongemoeid blijft. Daarnaast vinden de bouwwerkzaamheden in het plangebied overwegend overdag plaats. Kunstlicht wordt beperkt en uitsluitend gericht toegepast zodat uitstraling naar de omgeving zoveel mogelijk wordt voorkomen. Daar komt bij dat de te verwijderen aanbouwen minimaal 1m lager zijn dan de delen van de voormalige fabriekshal waar verblijfplaats aanwezig zouden kunnen zijn, namelijk de aluminium strips, ramen en schoorsteen, zodat de sloop geen negatief effect heeft op eventuele verblijfplaatsen. De nieuwe woningen worden bovendien op een ruime afstand gebouwd tot de voormalige fabriekshal. Om verstoring door trilling en geluid te voorkomen, worden de 5 woningen gebouwd met trillingsvrije heistellingen. Daarmee blijven de gevolgen van de ingrepen en werkzaamheden beperkt tot de grenzen van het plangebied en kunnen effecten op eventuele vleermuizen en vogels worden uitgesloten.

Daarnaast is gevraagd om in te gaan op de geschiktheid van het plangebied voor marterachtigen en reptielen, mede gelet op de langdurige en ongestoorde aanwezigheid van een stapel pallets in het plangebied. Ook hier wordt in de oplegnotitie op ingegaan: de pallets kunnen in beginsel enige dekking bieden aan soorten als reptielen, steenmarter en andere kleine marterachtigen. De openingen in de pallets zijn echter zodanig groot dat deze geen dekking bieden voor deze soorten. Daarnaast zijn geen sporen als uitwerpselen of holen en/of dekkings- of nestmateriaal aangetroffen. Een directe verbinding via groen elementen tussen de pallets en overige delen van het plangebied die als migratieroute gebruikt zou kunnen worden ontbreekt eveneens, zodat negatieve effecten op reptielen en mater-achtigen eveneens op voorhand zijn uit te sluiten. De oplegnotitie maakt als bijlage 10 deel uit van deze Onderbouwing.

Los van de uitkomsten van de QuickScan blijft de zorgplicht uit artikel 1.11 Wnb van toepassing. De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende planten en dieren, alsmede voor hun directe leefomgeving. In praktijk betekent dit het a) voorkomen, b) beperken en c) ongedaan maken van schadelijke handelingen voor de natuur door bijvoorbeeld ruim voor het begin van het broedseizoen of juist daarna te starten met werkzaamheden.

Het aspect Natuur en ecologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.13 Verkeer en parkeren

De te verwachten verkeersgeneratie is in beeld gebracht aan de hand van de kencijfers uit CROW uitgave Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (317). Hierbij dient allereerst het woonmilieutype te worden bepaald en vervolgens dient het aantal woningen te worden vermenigvuldigd met het kencijfer voor het voor het betreffende woningtype.

Klundert telde in 2023 5781 inwoners en kan daarmee worden getypeerd als 'Landelijk'. Gelet op het feit dat het plangebied zich binnen de kern Klundert bevindt, kan het woonmilieutype worden getypeerd als 'V Centrum Dorps / weinig stedelijk / schil centrum'. Voor dit woonmilieutype geldt een gemiddeld aantal motorvoertuigbewegingen per woning dat varieert tussen 6,9 en 7,7. Het plan omvat 5 nieuwe rijwoningen (koop, tussen/hoek).

Voor het totale plan vijf woningen dient te worden uitgegaan van een maximale verkeersgeneratie van 5 * 6,9 - 7,7 = 34, 5 - 38,5 verkeersbewegingen. Dit aantal is zeer beperkt en kan zonder problemen worden afgewikkeld via de bestaande wegen.

De parkeerbehoefte is bepaald aan de hand van de Beleidsregels Nota Parkeernormen van de gemeente Moerdijk (2021). Op basis hiervan geldt voor woningen die groter zijn dan 90m² een parkeernorm van 2,2 parkeerplaatsen per woning. De parkeernorm is inlcusief een aandeel van 0,3 voor bezoekersparkeren.

De parkeerbehoefte bedraagt daarmee 5 * 2,2 = 11. Het plan voorziet in de aanleg van 11 parkeerplaatsen op eigen terrein en voldoet daarmee aan het principe dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid conform het gemeentelijk parkeerbeleid.

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het plan.

4.14 Water

4.14.1 Beleid Waterschap Brrabantse Delta

Het Waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer -waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen en omvat zowel de zorg voor gezond water, als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit.

Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerprogramma 2022-2027, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners.

Het programma brengt op strategisch niveau samenhang tussen de verschillende kerntaken en draagt zo bij aan integraal waterbeheer en duurzame ontwikkeling in de regio.

Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheerprogramma en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta. Per 1 januari 2024 wordt de Keur vervangen door de Waterschapsverordening waterschap Brabantse Delta 2024.

Voor dit plan is van belang dat het waterschap bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen hanteert, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater'.

In de beleidsregels van waterschap de Brabantse Delta wordt gevraagd om toename van verhard oppervlak te compenseren door infiltratie, berging of afvoering. Doordat de hoeveelheid verhard oppervlak afneemt, blijft de hydrologische situatie niet alleen neutraal maar wordt deze verbeterd. In de bestaande situatie is 992m2 verhard, terwijl in de nieuwe situatie 890m2 verhard is. Er is sprake van een afname aan verharding van 102m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Ligtharthof-OV30_0029.jpg"

Afbeelding 26: Afname verharding

Bron: Haver Droeze

4.14.2 Gemeentelijk Waterprogramma 2024 - 2027

De gemeenteraad van Moerdijk heeft op 2 november 2023 het Gemeentelijk Waterprogramma vastgesteld. Hierin wordt toegelicht hoe de gemeente samen met de regio werkt aan een klimaatbestendige gemeente met een robuust water- en rioleringssysteem. Het doel is om de totale waterketen optimaal in te richten en een veerkrachtig zoetwatersysteem te ontwikkelen. Daarbij staat de leefbaarheid van de omgeving centraal en zijn waterbesparing, het waardevoller maken van water en het bevorderen van een gezonde bodem belangrijke speerpunten.

Voor onderhavig plan is van belang dat de nieuwe woningen worden aangesloten op de riolering. Het hemelwater wordt niet geloosd op de riolering maar wordt afgekoppeld waarna het bij voorkeur op eigen terrein wordt geborgen en in de bodem wordt geïnfiltreerd of wordt hergebruikt. De voorkeursvolgorde (hergebruik, bergen en infiltreren, tijdelijke opslag in openbaar gebied, afvoeren naar bovengrondse hemelwatervoorziening, afvoeren naar ondergrondse hemelwatervoorziening en als laatste afvoeren op een gemengd rioolstelsel richting RWZI) staan de manieren die bijdragen aan droogtebestrijding voorop.

Voor bestaande gebieden geldt als uitgangspunt dat er geen water op straat mag staan bij een belasting met een bui 08 van de Kennisbank Stedelijk Water (herhalingstijd eens in de 2 jaar). Voor nieuwe gebieden geldt als uitgangspunt dat er geen water op straat mag staan bij een bui 10 van de Kennisbank Stedelijk Water (herhalingstijd van eens in de 10 jaar). Uiteindelijk moet de totale verwerkingscapaciteit van zowel de onder- als bovengrondse ruimte extreme buien kunnen opvangen, waarbij water niet wordt afgewenteld naar andere gebieden. In deze situatie dient de waakhoogte ten opzichte van maaiveld minimaal 0,25m te bedragen.

De bovengrondse verwerkingscapaciteit van bestaande systemen wordt getoetst aan de voorgeschreven toetsbuien in het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (DPRA). Daarbij mag het water niet hoger dan 2cm tegen de gevel staan omdat als de gemiddelde waterhoogte meer bedraagt er risico op schade is. Voor nieuwe ontwikkelingen geldt dat moet worden uitgegaan van een vloerpeil van 0,3m hoger ten opzichte van het hoogste punt van de weg. Hierdoor ontstaat een hogere bescherming tegen wateroverlast in de openbare ruimte.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt ingezet op het niet afwentelen om het stedelijk watersysteem niet zwaarder te belasten en waar het kan de sponswerking van de bodem te bevorderen. Daarnaast geldt de maatlat voor een groene klimaatadaptieve gebouwde omgeving en bouwen op verstandige locaties met duurzame en klimaatadaptieve toepassingen en keuzes als uitgangspunt. Concreet vertaalt zich dat naar de volgende principes:

  • hydrologisch neutraal bouwen;
  • het in beeld brengen van de oppervlakkige afstroming is één van de toetsingskaders bij planvorming;
  • het vloerpeil in het pand dient 0,3m hoger te zijn dan het hoogste punt van de weg;
  • een waterberging dient vertraagd te kunnen afvoeren binnen 24 uur.

Daarnaast is van belang dat zowel bij nieuwbouw als bij ontwikkelingen in bestaand gebied van de perceeleigenaar wordt verlangd dat wordt voldaan aan een bergingseis van 60mm. Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt tussen kleine (<500m²) of grote (>500m²) ontwikkelingen. Alleen vergunningvrije ontwikkelingen en verbouwingen zijn vrijgesteld. Herbouw na sloop en reconstructie van wegen worden als nieuwe ontwikkeling gezien. Inbreidingen, verbouwingen en herstructureringen worden beschouwd als ontwikkelingen in bestaand gebied. Het oppervlak waarover de bergingseis moet worden berekend, betreft het totale oppervlak (verhard en onverhard) in de nieuwe situatie en is van toepassing op het hele werkgebied.

Met betrekking tot het grondwater geldt dat het beleid gericht is op het zo min mogelijk verplaatsen van grondwater, ofwel een hydrologisch neutrale inrichting. Als verplaatsing toch nodig is, dient grondwater bij voorkeur te worden afgevoerd naar oppervlaktewater of in de bodem. De grondeigenaar is op eigen terrein verantwoordelijk voor het tegengaan van grondwateroverlast en/of -onderlast. De streefwaarde voor de ontwateringsdiepte is afhankelijk van de bestemming die aan de grond is toegekend.

Bij nieuwbouw worden de volgende streefpeilen gehanteerd:

  • woningen met kruipruimte: 0,7m -mv;
  • woningen zonder kruipruimte: 0,3m -mv;
  • groenvoorzieningen: 0,5m - mv;
  • secundaire wegen en woonstraten: 0,7m -mv;
  • primaire wegen: 1m -mv;
  • bedrijventerreinen: 1m -mv.

In bestaand stedelijk gebied toetst de gemeente op structureel hoge grondwaterstanden in de openbare ruimte. Voor nieuwbouwlocaties zijn de gewenste ontwateringsdiepten ook geformuleerd in de HIOR als randvoorwaarde voor de ontwikkeling.

Toetsing

Voorliggende ontwikkeling ziet op inbreiding c.q. verbouwing en herstructureringen en dient daarom te worden beschouwd als een ontwikkelingen in bestaand gebied. De bestaande bebouwing bestaat uit de bestaande fabriek. De bestaande verharding bestaat uit de toegangsweg en het voorliggende plein dat bedekt is met een asfaltlaag. Ook het groene veld aan de zuidoostelijke zijde van het plein is vrijwel volledig bedekt met betonnen platen. Het terrein is dus vrijwel volledig verhard. In de nieuwe situatie blijft de hoeveelheid groen ongeveer gelijk. De hoeveelheid verhard en bebouwd terrein neemt echter af ten behoeve van de tuinen.

Daarnaast worden in het plan enkele aanvullende maatregelen genomen die de situatie verder verbeteren. Zowel in het kader van klimaatadaptatie en natuurinclusiviteit, alsmede vanwege het laag gelegen karakter van het gebied wordt de groene ruimte in de zuidoostelijke hoek als wadi ingericht om extra water te kunnen bergen. De slokop van de wadi wordt aangesloten op het regenwaterriool dan wel het vuilwaterriool. De vlakke schuurdaken krijgen een kruidensedum dak waardoor het water langer wordt vastgehouden. Ook hebben sedumdaken een verkoelend effect in de zomerperiode (zie afbeelding 27). Door de combinatie van een afname van verhard oppervlak met 100m² een wadi en groendaken maakt dat is voorzien in afdoende een waterberging. Er vindt geen afwenteling plaats op omliggende terreinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Ligtharthof-OV30_0030.png"

Afbeelding 27: Maatregelen water

Bron: Haver Droeze

Op 4 december 2023 contact geweest met Waterschap Brabantse Delta waarbij het plan ter beoordeling is voorgelegd. Naar aanleiding hiervan is een opmerking over de slokop overgenomen in het plan. Tevens is naar aanleiding van de Omgevingstafel gevraagd voor het gebruik van milieuvriendelijke bouwmaterialen. Het gebruik van uitlogende materialen, zoals lood, koper, zink en zacht pvc zal achterwege worden gelaten omdat deze zich kunnen ophopen in het water(bodem)systeem en hierdoor een nadelige invloed kunnen hebben op de water(bodem)kwaliteit en de ecologie.

Op 17 september 2024 is een (concept) waterhuishoudkundig advies uitgebracht voor het nieuwbouwproject het Bolwerk, inclusief het plan voor de ontwikkeling van 5 woningen op het Ligtharthof. Het advies heeft betrekking op de omgang en inrichting van de vuilwaterafvoer en het hemelwater in beide projectgebieden. Uit de gemaakte statische analyse blijkt dat in het ontwerp voldoende ruimte is voor een beschikbare berging van ten minste 60mm voor de verwerking van extreme hoeveelheden neerslag. Daarbij wordt het afstromend hemelwater vertraagd afgevoerd richting het hemelwaterriool in de Oliemolenstraat. Het vuilwater wordt gescheiden afgevoerd op het omliggende bestaande gemengde rioolstelsel.

Tevens blijkt uit het advies dat de beschreven vloerpeilen en hoogtematen voldoen aan de gevraagde waterveiligheidskaders. Er is voldoende veilige hoogte boven extreme waterstanden in het riool; het water kan niet in de woningen teruglopen. De vloerpeilen van de woningen zijn voldoende hoog om te voorkomen dat water bij de gevraagde toetsbuien (Bui 08, Bui 10 en T100) de woning in kan lopen. Het advies is besproken met de wateradviseurs van de gemeente Moerdijk en akkoord bevonden. Het (concept)wateradvies maakt als bijlage deel uit van deze Onderbouwing.

Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is een gemeente verplicht om de kosten die de gemeente maakt ten behoeve van een bepaald initiatief te verhalen op de initiatiefnemer. In artikel 6.12 Wro is bepaald dat dit uitgangspunt ook geldt voor een omgevingsvergunning waarmee wordt afgeweken van het bestemmingsplan. De regeling als bedoeld in afdeling 6.4 Wro dient daarmee als uitgangspunt met betrekking tot kostenverhaal door de gemeente op de initiatiefnemer.

De kosten voor het volgen van de procedure van de omgevingsvergunning zullen via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer worden doorberekend. Daarnaast zal een anterieure overeenkomst worden gesloten waarin afspraken tussen de gemeente en de initiatiefnemer worden vastgelegd. De afspraken gaan onder andere over bouwrijp maken, kabels en leidingen, bouwschade aan de openbare ruimte en het verhalen van planschade.

Hiermee staat vast dat de kosten 'anderszins verzekerd' zijn en dat geen exploitatieplan hoeft te worden opgesteld.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Met de omgevingsvergunning buitenplanse afwijking (artikel 2.12, lid 1, sub a onder 3º Wabo) kan worden afgeweken van het bestemmingsplan. Voor deze omgevingsvergunning is de uitgebreide procedure van toepassing. Het ontwerpbesluit wordt zes weken ter inzage gelegd, waarbij de mogelijkheid bestaat om een zienswijze in te dienen.

Omgevingsdialoog

De omwonenden zijn per brief uitgenodigd voor een bijeenkomst op 29 november 2023. Tijdens deze bijeenkomst is het plan toegelicht en waren de omwonenden in de gelegenheid om vragen te stellen. In het verslag van de bewonersavond is de presentatie van de woningbouwontwikkeling, de presentielijst en een verslag van de avond opgenomen (zie bijlage 12).