Plan: | Panweg 2, Maarheeze |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1706.BPBG3111-ONT1 |
TenneT staat de komende jaren voor een grote uitdaging voor de bestaande hoogspanningsstations. Om leveringszekerheid van elektriciteit te kunnen garanderen, moet Tennet de komende tien jaar circa 145 verouderde 100kV- en 150 kV hoogspanningsstations vernieuwen. Er bestaat op dit moment een vergrote kans op (langdurige) storingen voor het regionale energienetwerk.
Echter is de traditionele wijze van vernieuwen te tijdrovend gebleken. Om deze opgave toch te kunnen realiseren heeft TenneT het Bay Replacement Programma (BRP) opgestart. Het Bay Replacement Programma betreft een landelijk grootschalige opgave, waarbij het programma vanuit een centrale aansturing zo efficiënt mogelijk wordt opgezet. Op sommige locaties zal het Bay Replacement Programma in samenspraak Enexis opgepakt worden, aangezien ook Enexis op sommige HS-stations eigendommen bezit. Het Bay Replacement Programma gaat op deze locaties integraal benaderd worden.
De aangewezen hoogspanningsstations zullen op een slimme manier worden vervangen door middel van standaardisering. Om te testen of deze gestandaardiseerde aanpak haalbaar is, zijn er zes Proof of Concept projecten opgestart, waarbinnen zowel veldvervanging als uitbreiding plaats zal vinden. Het 150 kV HS-station in Maarheeze is een van de zes hoogspanningsstations binnen dit Proof of Concept programma.
Het realiseren van de uitbreiding is binnen het huidige bestemmingsplan niet toegestaan. In dat kader wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld voor het HS-Station waarbinnen de voorgenomen vernieuwing en uitbreiding mogelijk worden gemaakt.
De uitbreiding of aanleg van een transformatorstation is niet opgenomen in onderdeel C of D in de Bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Er is geldt voor onderhavig plan geen m.e.r.-(beoordelings)plicht en er is geen vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig. De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen.
Het plangebied omvat het hoogspanningsstation met de daarbij behorende voorgenomen uitbreiding aan de noordzijde. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 6 ha en ligt in het noorden van de gemeente Cranendonck. Het hoogspanningsstation is gelegen aan de Panweg 2 te Maarheeze. Het plangebied wordt grotendeels omgeven door agrarische gronden. Verder is het dichtstbijzijnde woongebied de kern Maarheeze ten zuidwesten van het plangebied.
Tot slot ligt op ongeveer 1,3 kilometer ten oosten van het plangebied het Natura 2000-gebied Weerter- en Budelerbergen & Ringselven.
plangebied
Voor het plangebied vigeren de volgende bestemmingsplannen:
Met de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan komen delen van het bestemmingsplan Buitengebied te vervallen. Het bestemmingsplan 'herziening Buitengebied' is niet van toepassing op het plangebied.
Het bestemmingsplan bestaat formeel uit twee onderdelen:
Deze twee onderdelen dienen in samenhang te worden bekeken en zijn juridisch bindend. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en de verantwoording als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn opgenomen. Ook maken de uitkomsten van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro deel uit van
de toelichting.
Hoofdstuk 2 beschrijft het plangebied van het hoogspanningsstation en geeft een beschrijving van de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 beschrijft in hoofdlijnen de beleidscontext op zowel rijks-, provinciaal, regionaal als gemeentelijk niveau, die een relatie heeft met de voorgenomen uitbreiding. In hoofdstuk 4 wordt op diverse milieu- en omgevingsaspecten ingegaan. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische regeling van het bestemmingsplan en in hoofdstuk 6 worden zowel de economische als maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.
Het plangebied omvat het huidige HS-station en de voorgenomen uitbreiding. Het plangebied is gelegen aan de Panweg 2 te Maarheeze en heeft een oppervlakte van circa 6 hectare.
In de huidige situatie heeft het HS-station een vermogen van 40 MVA, deels in beheer van zowel TenneT als Enexis. Het eigendom van TenneT op het huidige HS-station bestaat uit het schakelveld, transformatorstation, rail, veldhuis, spoelen en condensatorbanken. De overige gebouwen en componenten op het terrein zijn in eigendom van Enexis. Dit betreft het centraal dienstengebouw (CDG), werkplaats, twee vermogenstransformatoren, dieseltank en enkele spoelen. Het HS-station is aangesloten via bovengrondse kabels. De bovengrondse kabels lopen vanaf de oost-, west en zuidzijde van het HS-station naar het hoogspanningsnet. Het HS-station is aangesloten op de circuits 150 kV Maarheeze - Budel, 150 kV Nederweert - Maarheeze en 150 kV Maarheeze - Eindhoven Oost. Het huidige HS-station is grotendeels verhard. Aan de noordzijde bestaat het plangebied uit agrarisch gebied. Aan de oostzijde zijn twee woningen gelegen (Panweg 4 en 6). Deze twee woningen waren voorheen de bedrijfswoningen van het hoogspanningsstation.
Huidige situatie plangebied
In het kader van toekomstige leveringszekerheid gaan TenneT en Enexis het huidige HS-station vervangen en uitbreiden. Om voldoende ruimte te kunnen bieden aan deze opgaven, zullen voorafgaand enkele voorbereidende werkzaamheden gedaan dienen te worden om de veiligheid te kunnen garanderen:
Tevens wordt een centraal dienstengebouw (CDG) met enkele parkeerplaatsen gerealiseerd.
Vervanging
Het terrein van het huidige HS-station zal door middel van de 'Greenfield AIS-installatie' vervangen worden. Deze methode houdt in dat eerst de nieuwe hoogspanningsinstallaties op het nieuwe terrein worden gerealiseerd. Daarna worden er nieuwe kabelbedden met de ondergrondse kabels (1,20 m-mv) aangelegd om de transformatoren om te schakelen naar de nieuwe installaties. De binnenkomende lijnen (vanuit Nederweert, Budel & Eindhoven-Oost) zullen op de bestaande lijnportalen verkabeld worden.
Zodra de nieuwe hoogspanningsinstallatie is gerealiseerd worden de oude installaties geamoveerd.
Toekomstige situatie HS-station Maarheeze
Uitbreiding Enexis
In de toekomstige situatie is Enexis voornemens om het eigendom op het HS-station uit te breiden. De uitbreiding betreft het bijplaatsen van drie nieuwe transformatoren met elk een elektrisch vermogen van (maximaal) 100 MVA. Daarnaast worden er ook drie nieuwe modulaire gebouwen geplaatst.
Voor het plangebied zijn diverse beleidsstukken relevant. Het gaat hierbij om beleid op nationaal, provinciaal, waterschap en gemeentelijk niveau. Dit hoofdstuk bespreekt op hoofdlijnen van de beleidskaders die specifiek gelden voor de het HS-station Maarheeze.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de rijksvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving en opvolger van de SVIR. Met de NOVI kan het Rijk inspelen op de grote uitdagingen die er voor Nederland liggen. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt ook om zorgvuldige keuzes, want de ruimte, zowel boven- als ondergronds, is een schaars goed.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationaal belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan het inrichten van de fysieke leefomgeving. De Nationale Omgevingsvisie richt zich daarbij op vier prioriteiten:
ad 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, hogere rivierafvoeren, wateroverlast en langere perioden van droogte. Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Voordeel is dat daarmee tegelijk de leefomgevingskwaliteit verbeterd wordt en het kansen biedt voor natuur.
In 2050 heeft Nederland een duurzame energievoorziening. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windturbines en zonnepanelen. Het Rijk zet zich daarnaast in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
ad 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan Nederland zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Dit vraagt goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken en een nauwe samenwerking met internationale partners, Het Rijk zet in op een sterk en innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen. Belangrijk is wel dat de Nederlandse economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair. Het Rijk zet daarbij in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen, zodat Nederland niet langer afhankelijk is van eindige, fossiele bronnen.
Om de beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren van de verschillende belangen en opgaven:
Afwegen met NOVI
De uitvoering van de NOVI vraagt om nieuwe manieren van samenwerken met blijvende brede, maatschappelijke betrokkenheid en inzet van overheden. Hierbij hanteert het NOVI vier uitgangspunten:
Relatie met het voorliggend bestemmingsplan
De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, past binnen het ruimtelijke beleid van het Rijk dat in de NOVI wordt beschreven. Het Rijk wil een betrouwbaar elektriciteitsnetwerk mogelijk maken, waarin de transitie naar een circulaire economie centraal staat.
Een aantal kaderstellende ruimtelijke ordeningsaspecten op nationaal niveau wordt geborgd in het Barro. Die aspecten onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende randvoorwaarden.
Titel 2.8 elektriciteitsvoorziening
Voor de energievoorziening is er onder andere ruimte gereserveerd voor bestaande en nieuwe vestigingsplaatsen met een vermogen van 500 MW, globale trajecten van bestaande en nieuwe hoogspanningsverbindingen met een spanning vanaf 220 kV en locaties voor kernenergie.
Relatie met voorliggend bestemmingsplan
De vernieuwing en uitbreiding van het HS-station past in de lijn van het Barro. Het Barro bevat op het moment echter geen relevante gebieden of regelingen voor de voorgenomen ontwikkeling, waardoor deze dan ook niet in strijd is met de doelstellingen van het Barro.
Op 14 december 2018 is door Provinciale Staten van Noord-Brabant de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld. Deze Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Dat gaat om ambities op gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
De Brabantse Omgevingsvisie geeft aan hoe de Brabantse leefomgeving er in 2050 uit zou moeten zien. En waar de provincie in 2030 tenminste moet staan om die lange termijndoelen te halen. In de omgevingsvisie heeft de provincie een basisopgave en vier hoofdopgaven geformuleerd. Bij iedere opgave heeft de provincie ambities voor 2050 vastgesteld. De basisopgave voor Brabant is werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit. De vier hoofdopgaven zijn:
De provincie pakt deze opgaven integraal en samen met publieke, private en maatschappelijke partners aan. De provincie richt zich op het verknopen en verweven van opgaven en het zoeken naar synergie en meerwaarde. Daarbij wordt er vanuit verschillende richtingen naar een ontwikkeling gekeken. Zo kijkt de provincie op een 'diepe' manier, waarmee niet alleen de effecten van het hier en nu, maar ook de effecten op andere schaal- en tijdsniveaus worden meegenomen. Daarnaast kijkt de provincie op een 'ronde' manier: opgaven worden niet sectoraal maar vanuit een gebiedsgerichte insteek bekeken. Tot slot kijkt de provincie op een 'brede' manier: verschillende partijen worden bij deze opgaves betrokken.
De Brabantse Omgevingsvisie bevat geen sectorale beleidsdoelen. De concrete doelen, voor bijvoorbeeld natuur, water, veiligheid, milieu, mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit, staan nu nog in de bestaande plannen van de provincie (PMWP, Structuurvisie RO, BRUG, PVVP). Grote delen van die beleidsplannen horen vanuit het systeem van de Omgevingswet straks (soms verplicht) thuis in een programma zoals het natuurbeheerplan en het waterprogramma.
De opgaven voor een slimme netwerkstad zijn onlosmakelijk verbonden met het streven energieneutraal en klimaatproof te worden. Op dit moment bestaat 14% van de totale energieopwekking uit duurzame energie. Hoewel de provincie met dit percentage op schema ligt om de landelijke doelstellingen te behalen, wil je provincie zichzelf nog meer ontwikkelen op het gebied van duurzame energieopwekking. De provincie Noord-Brabant wil in 2050 energieneutraal zijn. Om dit doel op lange termijn te behalen heeft de provincie Noord-Brabant zichzelf het tussendoel gesteld om in 2030 ten minste 50% van de broeikasgassen te reduceren ten opzichte van de uitstoot in 1990, waarbij ten minste 50% duurzame energieopwekking is.
De provincie Noord-Brabant weet dat dit een grote uitdaging is. Daarom heeft de provincie het tweesporenbeleid ontwikkeld:
Relatie met voorliggend bestemmingsplan
De vernieuwing en uitbreiding van het HS-station sluit aan bij de ambities voor energietransitie die de provincie Noord-Brabant gesteld heeft in de Omgevingsvisie. De energietransitie vraagt om een toenemende productie van duurzame energie. De provincie Noord-Brabant geeft aan dat hiervoor een sterk elektriciteitsnetwerk noodzakelijk is. Het bestaande energienetwerk dient voor dit doel vervangen en vernieuwd te worden. De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is niet strijdig met het provinciale beleid.
De Interim omgevingsverordening betreft een samenvoeging van verschillende regelingen op provinciaal niveau met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. De Interim omgevingsverordening is daarbij een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies. De Interim omgevingsverordening Noord Brabant is geconsolideerd op 1 augustus 2023.
Per onderwerp zijn in de verordening gebieden tot op perceelsniveau begrensd. De onderwerpen in de verordening komen uit de provinciale omgevingsvisie en structuurvisie; de belangrijkste onderwerpen in de Interim omgevingsverordening zijn:
Voor sommige onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen waarmee gemeenten rekening moeten houden bij het opstellen van ruimtelijke plannen. In de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant wordt onderscheid gemaakt tussen rechtstreeks werkende regels en instructieregels gemeenten.
Het noordelijk deel van het plangebied is gelegen binnen de Attentiezone Stiltegebied. Een bestemmingsplan houdt bij een evenwichtige toedeling van activiteiten en functies in deze Attentiezone Stiltegebied rekening met het behoud van de stilte en rust in het daarbinnen gelegen stiltegebied.
Tevens is het plangebied gelegen binnen Landelijk Gebied. Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving (artikel 3.9). Het bestemmingsplan motiveert dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied én op welke wijze de uitvoering is geborgd door dat:
Tevens zijn er regels gesteld aan de vestiging van een niet agrarische functie in het Landelijk Gebied (artikl 3.71).
Artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap
Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving. Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan mede de volgende aspecten omvatten:
Voor de uitwerking van de kwaliteitsverbetering wordt verwezen naar paragraaf 4.3.
Artikel 3.71 Bestaande niet-agrarische functie in Landelijk gebied
Bestaande niet-agrarische functies in Landelijk gebied kunnen zich vestigen op een bestaande niet-agrarische functie. Belangrijke randvoorwaarde voor het uitbreiden van dergelijke functies is dat er een gebiedsgerichte benadering plaatsvindt waarbij gekeken wordt of activiteiten en functies in de omgeving passen. Daarnaast moeten effecten van de mogelijke ontwikkeling inzichtelijk gemaakt worden en daarbij aangetoond hoe de uitbreiding de omgevingskwaliteit versterkt. Door de basisprincipes uit Artikel 3.5 Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit consequent te doorlopen, worden diverse aspecten die van belang (kunnen) zijn, inzichtelijk zoals aandacht voor grote opgaven die spelen als duurzame energie, klimaatadaptatie en leegstand. Wat is er vanuit die opgaven nodig en hoe passen nieuwe ontwikkelingen daarbij?
Relatie met voorliggend bestemmingsplan
Het HS-station bevindt zich in een gebied waar gemeentelijke instructieregels voor het Landelijk Gebied gelden. De uitbreiding van het HS-station is een bestaande niet-agrarische functie. Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied kan voorzien in de vestiging van een bestaande niet-agrarische functie als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
De beoogde uitbreiding vindt plaats aan de noordzijde van het reeds bestaande hoogspanningsstation aan de Panweg 2 en betreft agrarisch gebied. Aan de oostzijde zijn twee woningen gelegen (Panweg 4 en 6). Deze twee woningen waren voorheen de bedrijfswoningen van het hoogspanningsstation. Het betreft de uitbreiding van een functie die reeds langere tijd in dit gebied aanwezig is.
De toetsing van de gevolgen van het initiatief op de genoemde aspecten is uiteengezet in hoofdstuk 4 van deze toelichting. Het ontwerp is landschappelijk ingepast (zie paragraaf 4.3) en via een voorwaardelijke verplichting vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan.
Tot slot vindt de uitbreiding van het HS-station plaats op agrarische grond zonder bestaand bouwvlak. Artikel 3.4 lid 3 stelt dat een bestemmingsplan uitbreiding mogelijk kan maken van bebouwing als dit vanuit het algemeen belang nodig is voor het transporteren en leveren van energie, gas of water.
Op basis van voorstaande kan geconcludeerd worden dat het voornemen voldoet daarmee aan de interim omgevingsverordening.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben op 23 maart 2021 de ontwerp Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. Het ontwerp is opgesteld om te voldoen aan de nieuwe Omgevingswet en zal van kracht worden tegelijkertijd met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Bij het opstellen van de ontwerp omgevingsverordening zijn de huidige regels in de Interim omgevingsverordening als uitgangspunt gehanteerd. De belangrijkste wijzigingen zijn:
Daarnaast is er een aantal wijzigingen doorgevoerd naar aanleiding van nieuwe inzichten:
De wijzigingen die in het ontwerp omgevingsverordening aan de orde zijn, hebben geen effecten op de voorgenomen ontwikkeling. Daarmee is de voorgenomen ontwikkeling niet in strijd met het de omgevingsverordening.
De RES 1.0 van de metropoolregio Eindhoven is op 16 november 2021 vastgesteld door Provinciale Staten en kan gezien worden als de toekomstgerichte strategische visie in de uitwerking van de regionale energiestrategie. De RES 1.0 is ontwikkeld op basis van de het Nationaal Klimaatakkoord. Alle 30 regio's in Nederland dienen te onderzoeken hoe en waar er energie bespaard kan worden en waar energie duurzaam kan worden opgewekt.
De Metropoolregio Eindhoven wil voorop lopen in de energietransitie en heeft zich verschillende doelen gesteld:
Het is daarbij belangrijk dat er vanuit de draagkracht van het landschap bepaald gaat worden wat haalbaar is voor de opwekking van duurzame elektriciteit en het duurzaam benutten van regionale warmtebronnen. Dit draagvlak wordt gecreeërd door belanghebbenden in een vroegtijdig stadium bij beslissingen te betrekken. Op deze manier worden samen de mogelijkheden in de uitvoering van de energietransitie onderzocht. Innovatiekracht is daarbij belangrijk om tot effectieve en efficiënte oplossingen te komen. Zo wordt er optimaal gebruik gemaakt van de beschikbare ruimte en het gezamenlijke elektriciteitsnetwerk.
Tevens is de Metropoolregio Eindhoven ervan overtuigd dat de gestelde doelstellingen niet behaald kunnen worden door enkel te focussen op verduurzaming van het systeem. Er dient ook bespaard te worden binnen het huidige gebruik. Maximaal besparen op de toename van het elektriciteitsverbruik voor de transitie te minimaliseren en daarmee de aanvullende belasting op het net te beperken.
Relatie met voorliggend bestemmingsplan
De vernieuwing en uitbreiding van het HS-station is in overeenstemming met de RES 1.0 van de Metropoolregio Eindhoven. Voor de grootschalige lokale opwek van duurzame energie is een robuust energienetwerk nodig. De vernieuwing en uitbreiding draagt bij aan het behalen van de gestelde energiedoelstelling om in 2050 klimaatneutraal te zijn.
De gemeenteraad heeft op 7 juli 2015 de structuurvisie ˜Landelijke Klasse! Structuurvisie gemeente Cranendonck" vastgesteld. In de structuurvisie wordt het ruimtelijk wensbeeld voor Cranendonck tot en met het jaar 2024 beschreven. Aan de hand van de vijf thema's van de Strategische Visie (Wonen en Leven, Werk en Economie, Recreatie en Toerisme, Zorg en Onderwijs) en het zesde nieuwe thema Ruimtelijke kwaliteiten zijn de ruimtelijke keuzes in themakaarten verwerkt.
De gemeente Cranendonck heeft in de structuurvisie een vijftal doelen gesteld:
In de structuurvisie zijn energie, duurzaamheid belangrijke onderwerpen die een meerwaarde kunnen bieden voor Cranendonck en haar omgeving. Zo heeft de gemeente Cranendonck het Duurzaam Industriepark Cranendonck (DIC) ontwikkeld. Het DIC is een van de voorbeelden waarmee de gemeente Cranendonck zich op de (internationale) kaart willen zetten op het gebied van duurzaamheid en kennis.
Relatie met voorliggend bestemmingsplan
De vernieuwing en uitbreiding van het HS-station is niet strijdig met de structuurvisie 2024. Deze ontwikkeling zal verder bijdragen aan de duurzaamheidsontwikkelingen binnen de gemeente Cranendonck doordat de renovatie en de capaciteitsuitbreiding van het hoogspanningsstation meer huishoudens en industrie in de regio de mogelijkheid biedt om te kunnen elektrificeren en daarmee af te stappen van het gas. Hiermee wordt de transitie naar duurzame energie ondersteund en zal de voorgenomen uitbreiding bijdragen aan de doelstelling om het aandeel van duurzame opgewekte energie te vergroten. De vernieuwing en uitbreiding van het HS-station is niet strijdig met de structuurvisie 2024. Deze ontwikkeling zal verder bijdragen aan de duurzaamheidsontwikkelingen binnen de gemeente Cranendonck.
Met de Nota Duurzaamheid 2020 - 2024 (vastgesteld op 10 september 2019) wordt de strategie uitgestippeld om de gemeente Cranendonck tot een duurzame gemeente te ontwikkelen. Net zoals de Nederlandse regering acht de gemeente Cranendonck het noodzakelijk om de CO2-uitstoot drastisch te verminderen. De gemeente Cranendonck heeft zichzelf het doel gesteld om in 2050 geheel klimaatneutraal te zijn. Om het goede voorbeeld te geven zal de gemeente zich conformeren aan de ambitie om binnen de gemeentelijke organisatie CO2-neutraal te zijn in 2030. Tevens zal er gestreefd worden naar een energieneutraal woonklimaat waarin er minimaal zoveel energie opgewekt wordt als dat alle Cranendonckse huishoudens samen verbruiken.
Om deze doelen in 2050 te behalen heeft de gemeente Cranendonck de doelstellingen opgedeeld in vijf thema's.
De energievoorziening dient bijna geheel verduurzaamd te zijn
De uitstoot van CO2 is met 80 tot 95% afgenomen ten opzichte van 1990
De gemeente Cranendonck wordt aardgasvrij
De gebouwde omgeving wordt geheel energieneutraal
Relatie met voorliggend bestemmingsplan
De vernieuwing en uitbreiding van het HS-station sluit aan bij de doelstellingen die in de Nota Duurzaamheid 2020 - 2024 uiteengezet worden. De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de doelstellingen die gesteld worden binnen het thema 'energietransitie'. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een energieneutrale gebouwde omgeving en een verduurzaming van de energievoorziening mogelijk gemaakt. Door uit te breiden wordt de transitie van fossiele brandstoffen naar duurzame energieopwekking namelijk ondersteund. Dit stelt de gemeente Cranendonck in de mogelijkheid om het energieverbruik te verminderen en uiteindelijk energieneutraal te worden. De voorgenomen uitbreiding maakt daarom deel uit van deze energietransitie en wordt daarom noodzakelijk geacht.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de feiten en belangenafweging inzake de relevante milieuhygiënische aspecten (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de ontwikkelmogelijkheden van het gebied. Onderzoeken zijn gedaan voorafgaand aan de realisatie van de uitbreiding. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreidere informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken in de bijlagen.
Op 11 oktober 2021 is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 1). In dit onderzoek is literatuur over de geologie, geomorfologie, het hoogteverloop (AHN) en de bodemopbouw van het onderzoeksgebied bestudeerd.
Op het plangebied is een dubbelbestemming archeologie gelegen. Daarmee is er sprake van een archeologische verwachting en is een onderzoeksplicht op basis van het huidige vigerende bestemmingsplan aan de orde. Het onderzoek is uitgevoerd conform protocol 4002 (bureauonderzoek) van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 4.16 en het onderzoeksspecifieke Plan van Aanpak.
Resultaten
Op basis van het bureauonderzoek geldt voor de uiterst noordwestelijke hoek, op de bolle akker,een hoge verwachtingen in de noordoostelijke hoek met veldpodzolgronden een middelhoge verwachting voor het aantreffen van sporen en vondsten uit het laat-Paleolithicum tot en met de middeleeuwen. In het overige gedeelte van het plangebied geldt een middelhoge verwachting op het aantreffen van sporen en vondsten voor alle perioden tot en met de middeleeuwen. Archeologische resten uit de nieuwe tijd worden gezien de ligging in een voormalig heidegebied en op een oud bouwland nauwelijks verwacht binnen het plangebied.
Archeologische verwachtingenkaart
Het is nu nog onbekend in hoeverre archeologische resten bedreigd worden door de voorgenomen ontwikkeling. Daarom wordt er geadviseerd om een vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek ter plekke van de onbebouwde gebieden binnen het plangebied. Dit onderzoek heeft als doel de bodemopbouw en intactheid daarvan vast te stellen. Aan de hand van de resultaten van dit veldonderzoek kan de bodemopbouw ter plekke van het bebouwde deel van het plangebied worden herleid.
Hoewel getracht is een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onderzoeksmethoden, kan de aanwezigheid van archeologische sporen of resten nooit volledig worden uitgesloten. Bij het aantreffen van deze waarden dient men hiervan melding te maken bij de minister (in de praktijk de RCE) conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016.
Met de resultaten uit het archeologisch bureauonderzoek, waarbij het plangebied aangemerkt is met een middelhoge tot hoge archeologische verwachting, is er een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 2). Met het inventariserend veldonderzoek wordt inzicht gegeven in de vormeenheden van het landschap en worden de archeologische verwachtingen getoetst en indien mogelijk verder gespecificeerd.
Resultaten
Tijdens de inventariserende veldonderzoek zijn er verspreid over het plangebied 26 boringen gezet tot maximaal 2 m-mv. Uit de resulaten van de boringen blijkt dat er enkel in het oostelijke deel van het plangebied, direct langs de Panweg, middelhoge archeologische resten verwacht worden. Dit gebied beslaat circa 0,8 ha van het gehele plangebied. De archeologische verwachtingenkaart is aangepast op basis van de nieuwe gegevens.
Indien er op deze locatie ingrepen in de bodem worden uitgevoerd, dient er eerst een archeologisch vervolgonderzoek uitgevoerd te worden in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. Met het proefsleuvenonderzoek wordt inzichtelijk gemaakt wat de aan- of afwezigheid, aard, omvang, dateringi gaafheid, conservering en de inhoudelijke kwaliteit van de archeologische waarden is.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is er in juni 2023 een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd, waarbij negen proefsleuven met een totale oppervlakte van circa 900 m2 zijn onderzocht (zie Bijlage 4). In het vooronderzoek is eerder geconcludeerd dat het plangebied een hoge archeologische verwachting kent op het voorkomen van vindplaatsen uit zowel de prehistorie, Romeinse tijd en (vroege)middeleeuwen.
In maart 2023 is er ten behoeve van het proefsleuvenonderzoek IVO-P tevens een programma van eisen (hierna: PvE) archeologie opgesteld en goedgekeurd door de gemeente Cranendonck en de Omgevingsdienst Zuidoost Brabant. In het PvE (zie Bijlage 3) zijn richtlijnen opgenomen voor het uitvoeren en uitwerken van het proefsleuvenonderzoek.
Waardering vindplaatsen
De veertien sporen worden onderverdeeld in twee vindplaatsen. Vindplaats 1 bestaat geheel uit kuilen en paalsporen, vindplaats 2 bestaat daarintegen geheel uit greppels en karrensporen. Uit het onderzoek is gebleken dat vindplaats 1 gemiddeld scoort op de fysieke kwaliteit, vergelijkbaar met de fysieke kwaliteit van vindplaast 2. BAAC adviseert om vindplaats 2 vrij te geven voor verdere ontwikkelingen aangezien de sporen in het proefsleuvenonderzoek voldoende onderzocht zijn. Dit is niet het geval voor vindplaats 1. Doordat de inhoudelijke kwaliteit van de sporen in vindplaats 1 niet onderzocht is en daardoor niet duidelijk is wat er precies is aangetroffen, wordt er geadviseert een 14C-onderzoek uit te laten voeren om meer inzicht in de vindplaats te krijgen. Voor het toekomstige 14C-onderzoek zijn drie monsters genomen die ingezet kunnen worden om de vindplaats te dateren.
Onderzoek en resultaten
In totaal zijn er over negen proefsleuven veertien antropogene sporen aangetroffen. Een schematische weergave van de veertien antropogene sporen is weergegeven in onderstaande allesporenkaart.
Allesporenkaart onderzoeksgebied proefsleuvenonderzoek
Zoals de figuur weergeeft bestaan antropogene sporen uit kuilen, paalkuilen, greppels en/of karrensporen. In totaal zijn er acht antropogene sporen aangetroffen waarvan de aard en datering onbekend is. De kuilen en paalsporen bevinden zich in het centrale deel van het plangebied in werkput 3, 4, 5, 6 en 8. De greppels en karrensporen zijn aangetroffen aan de rand van het plangebied in werkput 1, 2, 8 en 9. De antropogene sporen werden verspreid aan de rand van een verhoging aangetoffen, waarbij de vulling overal gelijk was en voornamelijk bestaat uit uitgeloogd grijs zand met kleine fragmenten houtskool. In verband met de afwezigheid van vondsten is enkel op basis van de vulling te concluderen dat de sporen afkomstig zijn uit de periode prehistorie-middeleeuwen.
Het proefsleuvenonderzoek heeft geen vondsten opgeleverd.
Conclusie
Op het moment van schrijven is het 14C-onderzoek nog niet afgerond en is er geen duidelijkheid over de datering van de vindplaats. Om deze reden is enkel een gedeelte van het plangebied vrijgegeven. Aangezien het overige gedeelte van het plangebied archeologische waarden lijkt te bevatten, zijn er vanuit de Omgevingsdienst Zuidoost- Brabant specifieke voorschriften gesteld aan de omgevingsvergunning:
De specifieke voorschriften heeft de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant opgesteld in een memo, zie Bijlage 5.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling moet er rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het plangebied. Sinds 1 januari 2017 is de natuur wet- en regelgeving opgenomen in de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming is gericht op het beschermen van gebieden en soorten.
Op 30 november 2021 is door Arcadis een quickscan Natuurwetgeving uitgevoerd (zie Bijlage 6). Het betreft een habitatgeschiktheidbeoordeling, waarin inzichtelijk gemaakt wordt welke beschermde soorten er op de planlocatie aanwezig zijn. Tevens wordt er onderzocht of er door de aanwezigheid mogelijke vervolgstappen genomen dienen te worden. De quickscan vindt plaats op grond van bureauonderzoeken.
Gebiedsbescherming
Om de effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de natuurgebieden in beeld te brengen is er onderscheid gemaakt in twee type natuurgebieden, namelijk:
Natura 2000-gebieden
Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Het dichtsbijzijnde Natura 2000-gebied is Weerter- en Budelerbergen & Ringselven. De afstand tot het dichtsbijzijnde Natura 2000-gebied bedraagt circa 1 km.
Negatieve effecten in de gebruiksfase zijn op voorhand uitgesloten, omdat het initiatief geen uitstoot van stikstof tot gevolg heeft en niet zorgt voor een verkeersaantrekkende werking. Voor de aanlegfase is een Aeriusberekening uitgevoerd om te bepalen of de bouwactiviteiten een negatief effect hebben (zie paragraaf 4.2.3).
Natuurnetwerk Nederland
Aan de oostkant van het plangebied bevindt zich op ongeveer 1 kilometer afstand het NNN-gebied Weterbos. Dit gebied is onderdeel van Natuurnetwerk Nederland. Aangezien het plangebied zelf geen onderdeel is van het Natuurnetwerk Nederland, is een beoordeling van de ingreep niet noodzakelijk.
Soortenbescherming
In het kader van de soortenbescherming is middels bureauonderzoek onderzocht welke soorten dieren en planten er in en rondom het plangebied over de afgelopen vijf jaar aanwezig zijn. Beschikbare informatie is geraadpleegd uit de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF), verspreidingsatlas.nl, floron.nl en ravon.nl. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat in het plangebied mogelijk de volgende beschermde soorten voorkomen:
Vogels
Uit het onderzoek is gebleken dat er rondom het plangebied diverse vogelsoorten aanwezig zijn. Enkele vogelsoorten, zoals de bonte vliegenvanger, behoren tot de soorten met een hoogbeschermingsniveau (categorie 5 verbodsbepaling 3.1 Wnb). Omdat het deel van het transformatorstation waar nu bomen en struiken staan wordt heringericht, bestaat er een grote kans dat nesten bij werkzaamheden tijdens het broedseizoen verstoord en/of vernietigd worden. Door werkzaamheden in potentieel broedgebied buiten het broedseizoen uit te voeren, is overtreding van verbodsbepalingen te voorkomen. Concreet betekent dit dat eventuele kapwerkzaamheden voor maart of na augustus uitgevoerd moeten worden.
Daarnaast zijn er in de omgeving van het plangebied wel waarnemingen gedaan van de huismus en is het aangenomen dat er verblijfplaatsen aanwezig zijn. Met de voorgenomen werkzaamheden is er een mogelijkheid dat individuen verstoord worden, foerageergebied verloren gaat en nesten aangetast worden. Geadviseerd wordt om een nadere controle op aanwezigheid van de huismus uit te voeren.
Grondgebonden zoogdieren
Er zijn op het terrein geen waarnemingen van beschermde soorten. Er zijn enkel waarnemingen bekend in de directe omgeving van het terrein van de das, eekhoorn en steenmarter. Rondom het terrein zijn wel waarnemingen bekend van dassen, eekhoorns en steenmarters. Echter zijn alle deze soorten op het terrein geheel uitgesloten. Het terrein beschikt voor de das over te weinig dekking om als functioneel leefgebied te fungeren. Dit geldt tevens voor het voorkomen van de steenmarter. Er zijn te weinig dekkingplaatsen die kunnen fungeren als mogelijke verblijfplaats.
Voor de eekhoorn is het van belang dat bomen, voor mogelijke nestlocaties, een minimale hoogte van vijf meter hebben. Het terrein bevat enkele bomen die aan deze eis voldoen, maar tijdens het veldbezoek werden er geen nesten aangetroffen. Tevens biedt het terrein ook voor eekhoorns niet genoeg dekking. Daarmee is de aanwezigheid van de eekhoorn binnen het plangebied uitgesloten.
Vleermuizen
Op en rondom het plangebied zijn geen vleermuissoorten aangetroffen. Tijdens het veldbezoek is gebleken dat de aanwezige bomen van onvoldoende omvang zijn en tevens niet beschikken over holen die mogelijk kunnen fungeren als verblijfplaats. Wel kan het hoofdgebouw, door de aanwezigheid van open stootvoegen, functioneel zijn voor gebouwbewonende vleermuissoorten. Aangezien er geen werkzaamheden rondom het hoofdgebouw plaatsvinden, blijft deze potentiële verblijfplaats intact. Tot slot bevatten de nieuwe transformatorhuisjes geen openingen en zijn deze niet geschikt als verblijfplaats.
Flora
In het plangebied zijn geen waarnemingen bekend van beschermde soorten.
Voor algemeen voorkomende zoogdieren en amfibieën is binnen dit project een vrijstelling van toepassing. Deze soorten kennen geen wettelijke bescherming anders dan de zorgplicht.
Conclusie
Het voornemen heeft geen negatieve effecten op beschermde natuurwaarden van Natura 2000 of NatuurNetwerk Nederland gebieden.
Voor effecten op de huismus kan op basis van de resultaten van het bureauonderzoek niet geconcludeerd worden of deze soort binnen het plangebied aanwezig is. Daarom is voor de huismus vervolgonderzoek noodzakelijk. Er wordt geadviseerd om twee veldbezoeken uit te voeren tussen 1 april en 15 mei, met een tussenliggende periode van minimaal 10 dagen. Voor overige vogelsoorten (broedvogels zonder jaarrond beschermd nest) dienen mitigerende maatregelen genomen te worden. Zo dienen werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd te worden en geschikte broedlocaties voorafgaand ongeschikt gemaakt te worden door de aanwezige bosschages en bomen te snoeien. De broedlocaties dienen tot het einde van de werkzaamheden ongeschikt te blijven.
Tot slot kent het gebied een algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wnb). Dit betekent dat zorgvuldig met aanwezige beschermde en niet-beschermde soorten planten en dieren moet worden omgegaan. Dit geldt voor de in deze quickscan genoemde werkzaamheden met name voor in de omgeving voorkomende grondgebonden zoogdieren, algemene broedvogels en amfibieën. Beperk hiervoor schade aan het groen en het water zo veel mogelijk. Door werkzaamheden zoals het kappen van bomen, uit te voeren buiten het broedseizoen (voor maart en na oktober), kan een overtreding van de verbodsbepalingen worden voorkomen.
Het nader soorgericht onderzoek voor de beschermde soorte is naar aanleiding van de quickscan uitgevoerd, met name voor de huismus (zie Bijlage 7). Het soortgericht onderzoek naar de huismus is uitgevoerd doormiddel van twee veldbezoeken, ieder uitgevoerd gedurende één uur. Bij ieder veldbezoek worden er gemonitord naar huismusactiviteiten (zoals nestlocaties, nestindicerende waarnemingen en kwaliteiten van de functionele leefomgeving) rondom de Panweg 4 en 6 en de grenzen van het plangebied.
Resultaten
Nestlocaties
Rondom de Panweg 4 en 6 zijn in totaal 16 huismusnesten ontdekt, waarbij de meeste nestlocaties zich aan de voorzijde van de woningen bevinden. Deze nestlocaties bevinden zich op een minimale afstand van 45 meter van het plangebied en/of werkterrein.
Functioneel leefgebied
Rondom beide locaties aan de Panweg zijn stuiken en hagen aanwezig die door huismussen gebruikt worden om in te kwetteren en schuilen. Tevens zijn de achtertuinen aangemerkt als functioneel leefgebied door de aanwezigheid van roepende huismussen, maar omdat er geen goed zicht was op de achtertuinen is de precieze locatie van activiteiten onbekend. Tot slot is de aanwezigheid van kippen een mogelijk aanwijzing van functioneel leefgebied aangezien een kippenren door huismussen gebruikt wordt om te foerageren en zandbaden te nemen.
Locaties van huismuswaarnemingen bij Panweg 4,6 (onderaan) en 6a (rechtsboven)
Er zijn tijdens het onderzoek geen andere waarnemingen gedaan. Wel volgt er uit de quickscan dat er broedvogels zonder jaarrond beschermd nest en algemeen voorkomende zoogdieren en amfibieën aanwezig kunnen zijn. Voor de meeste algemeen voorkomende zoogdieren en amfibieën geldt een vrijstelling. Hierdoor hebben deze soorten wettelijk geen bescherming anders dan de zorgplicht.
Voor het instand houden van het leefgebied van de huismus is het van belang dat de tuinen en hagen behouden blijven. Hoewel huismussen enkel beperkt verstoringsgevoelig zijn, blijft het belangrijk dat verstoring zoveel mogelijk beperkt blijft. Om zoveel mogelijk verstoring te beperken wordt er in rapportage gesproken over een bufferzone van 25 meter tussen de vogel en de verstoringsbron. Gelet op het feit dat de vastgestelde nestlocaties op ongeveer 45 meter afstand zijn, wordt er ruimschoots voldaan aan deze eis. TenneT heeft daarnaast aangegeven deze elementen niet aan te tasten met de voorgenomen ontwikkeling.
De voorgenomen ontwikkeling kan effect hebben op de stikstofdepositie in de omliggende Natura 2000-gebieden. Negatieve effecten in de gebruiksfase zijn op voorhand uitgesloten, omdat het initiatief geen uitstoot van stikstof tot gevolg heeft en niet zorgt voor een verkeersaantrekkende werking.
Methode
De belasting van de Natura 2000-gebieden rondom de emissiebronnen is berekend met behulp van een verspreidingsmodel. De verspreidingsberekeningen zijn uitgevoerd met behulp van de online-applicatie Aerius-Calculator (versie 2023.1). Aerius-Calculator is een rekenprogramma om de verspreiding van stoffen in de lucht te simuleren. Daarnaast berekent het model hoeveel van die stoffen per hectare terechtkomt (depositie). In de realisatiefase wordt de stikstofdepositie bepaald door inzet van dieselmaterieel (graafmachines, kranen e.d.) en aan- en afrijdend bouwverkeer. Aan de hand van gehanteerde uitgangspunten is de stikstofdepositieberekening voor de realisatiefase uitgevoerd, zie Bijlage 8.
In de realisatiefase is geen toename berekend boven de 0,00 mol/ha/jaar. Een verdere beoordeling van de resultaten is niet noodzakelijk. Voor dit project is geen vergunning volgens de Wet natuurbescherming nodig voor het aspect stikstofdepositie.
Met de voorgenomen vervanging en uitbreiding dient er aandacht besteedt te worden aan de landschappelijke inpassing met het gebied rondom het HS-station. Op basis van verschillende analyses is er een landschapsplanopgesteld (zie Bijlage 1 bij de regels). Enerzijds gaat het landschapsplan in op de toelichting van de landschappelijke inpassing en anderzijds op suggesties die de landschappelijke inpassing bevorderen.
Geschiedenis
Tot circa 1930 was de locatie voornamelijk in gebruik als agrarisch- en natuurgebied. Vanaf het jaar 1963 werd er voor het eerst agrarische bebouwing gerealiseerd langs de Panweg, inclusief grote schuren en oude veedriften. Pas eind jaren 60 werd het HS-station werd aangelegd, waarna in het verleden al enkele uitbreidingen hebben plaatsgevonden.
Huidig landschap
Het plangebied wordt omgeven door een gemengd landelijk gebied met agrarische gebieden (heide-ontginningslandschap), agrarisch gebied met waarde, naaldbossen en verschillende woonpercelen. De directe omgeving van het HS-station heeft de uitstraling van grootschalige heide-ontginningen met rechte wegen en bomenrijen. Gelet op de agrarische gronden met waarde dient bij de uitbreiding van het HS-station rekening gehouden te worden met de waarden en kenmerken van het Natuurnetwerk Nederland.
Met behulp van bomenrijen en het bosrijke gebied wordt het huidige HS-station redelijk goed verhuld. Zo is het HS-station enkel enigzins zichtbaar vanuit zowel de Panweg als Horriken (onderdeel van een fiets- en wandelroute). Het aanwezige woonhuis, direct naar het HS-station, heeft echter wel direct zicht op het huidige station.
Landschapsplan
Voor het toekomstige HS-station is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld (zie Bijlage 1 bij de regels). De basis van het inpassingsontwerp is het aanplanten van bomenrijen (een mix van eik, berk en esdoorn) aan de noordwest- en zuidoostrand dat aansluit bij het heide-ontginningskarakter. Ook worden er langs de Panweg clusters bomen en besdragende heestersoorten aangebracht die het zicht voor de woonhuizen van het HS-station moeten ontnemen. Op het terrein zelf wordt terughoudend omgegaan met opgaande beplanting. De reden hiervoor is dat opgaande beplanting in het heide-ontginningslandschap op de percelen zelf veelal afwezig is. Op plekken waar geen opgaande beplanting mogelijk en wenselijk is wordt na de werkzaamheden bloemrijk grasmengsel ingezaaid.
Met betrekking tot de parkeerplaatsen wordt er geadviseerd om de parkeerplaatsen niet uit te voeren in klinkerverharding, maar in grasbetontegels. De keuze voor grasbetontegels bevordert de watercompensatieopgave. Dit geldt ook voor de grond onder het TenneT station, waarbij geadviseerd wordt om de ondergrond in te zaaien met gras in plaats van het aanbrengen van halfverharding.
![]() |
![]() |
Ontwerptekening van de landschappelijke inpassing HS-station
Om de vervanging en uitbreiding van het HS-station planologisch mogelijk te maken, is een waterparagraaf opgesteld (zie Bijlage 9). Het doel van de Watertoets is om in een vroeg stadium waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar te maken en evenwichtig mee te nemen bij ruimtelijke plannen. Er wordt met name ingegaan op de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding en beschreven wordt welke maatregelen er worden getroffen.
Voor de relevante regelgeving en beleidskaders en de huidige waterhuishoudkundige situatie wordt verwezen naar Bijlage 9. Hieronder wordt ingegaan op de toekomstige waterhuishoudkundige situatie en de bergingsopgave als gevolg van de voorgenomen ontwikkelingen.
Toename verharding
De totale toename van de oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 7.271 m2, waarvan momenteel al delen verhard zijn. Het plangebied bestaat uit gebouwen en bestrating.
Vlakkenkaart toekomstige situatie
Bergingsopgave
Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar watergangen. Hierom dient de toename in verharding gecompenseerd te worden. Het waterschap legt de grens voor van de bergingseis bij een toename verhard oppervlak van 60 mm. De afvoer van de hiervoor te ontwerpen voorziening mag maximaal 2 l/s/ha zijn. Gelet op de totale toename aan verharding van circa 7.271 m2 en er een bergingseis van 60 mm geresultered is, is er een bergingsopgave van 437 m3. Om dit te bereiken, zijn twee locaties mogelijk waar een wadi gerealiseerd kan worden.
Geschikte locaties voor het wadisysteem (blauw vlak) als inpassing van de bergingsopgave
Het oppervlak van deze aangewezen locaties zijn gelijk aan circa 2.800 m² en 2.450 m². In totaal is er 5.250 m² beschikbaar, waar een minimale diepte van 0,09 m dient te zijn. Voor deze inpassing zijn de taluds niet meegenomen, indien de taluds en de landschappelijke inpassing wordt meegenomen zal de diepte van de wadi verder toenemen. Mogelijke inpassingsmogelijkheden zijn weergegeven in onderstaand tabel.
Inpassingsmogelijkheden van de bergingsopgave in de vorm van de wadi
Om een robuust en toekomstbestendig wadisysteem te creëren, is het aan te bevelen om een noodoverstort te realiseren op de sloot ten noordwesten van het plangebied. De drempel van deze noodoverstort zal minimaal 10 cm onder de insteek van de wadi liggen zodat er opstuwing kan plaatsvinden. Hierdoor zal de wadi ook 10 cm dieper moeten worden om de ge-eiste berging te behalen. Dit is ook ruim haalbaar binnen het zoekgebied voor waterberging. Vanwege de doorlatendheid (K-waarde) van 0,5 - 1,0 meter per dag zal de voorziening na een hevige bui ook binnen 24 uur leeg zijn. De exacte uitwerking van deze inpassing volgt in een latere fase.
Waterkwaliteit
Maak gebruik van milieuvriendelijke bouwmaterialen en laat uitlogende bouwmaterialen zoals lood, koper, zink en zacht PVC achterwege. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het water(bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.
Conclusie
Voor de vervanging en uitbreiding van het HS-station dient dient 437 m³ waterberging te worden gerealiseerd. In het uit te werken ontwerp voor de ontwikkeling wordt er rekening gehouden met deze bergingsopgave in de vorm van twee wadi's. Binnen de grenzen van het HS-station is voldoende ruimte reservereerd om deze berging te realiseren. De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse indien er tevens gebruik wordt gemaakt van milieuvriendelijke bouwmaterialen.
De huidige functie van het HS-station zal in het voorgenomen plan niet veranderen, het station wordt vervangen en uitgebreid. Deze vervanging en uitbreiding heeft geen gevolgen voor de verkeerssituatie, omdat het niet zal leiden tot een toename in verkeersdruk.
In de representatieve bedrijfssituatie vinden er nul verkeersbewegingen per dag plaats. Het hoogspanningsstation is onbemand en dat zal ook zo blijven. In de 'representatieve bedrijfssituatie' vinden er daarom geen verkeersbewegingen op het terrein plaats. Enkele keren per jaar kunnen er onderhouds- of inspectiewerkzaamheden plaatsvinden waarbij er dan (overdag) enkele verkeersbewegingen kunnen plaatsvinden. Omdat dit geen onderdeel uitmaakt van de representatieve bedrijfssituatie zijn deze bewegingen niet meegenomen in het onderzoek.
De kwaliteit van de bodem, en de bijhorende waterkwaliteit, is belangrijk voor de realisatie van de voorgenomen uitbreiding. Wanneer er sprake is van verontreiniging kan dit de volksgezondheid negatief beïnvloeden. Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 onder d van het Besluit ruimtelijke ordening is een beoordeling van de haalbaarheid verplicht. Het bodemonderzoek, en dan met name onderzoek naar de bodemkwaliteit, maakt onderdeel uit van deze afweging.
Op basis van het uitgevoerde vooronderzoek bodem (zie Bijlage 10) blijkt dat er voor schakeltuin een maximaal licht tot matig verhoogde gehalten in de grond worden verwacht. Voor het overige gebied blijkt dat er geen aanleiding is om sterke verontreinigingen te verwachten. De verwachting is ook dat op deze locatie enkel licht tot matig verhoogde gehalten in de grond en licht verhoogde concentraties in het grondwater worden gementen. De bodem van de gehele onderzoekslocatie is onverdacht op het voorkomen van PFAS en/of asbest.
Uit het vooronderzoek is gebleken dat er in de bovengrond van de onderzoekslocatie op enkele plaatsen een maximaal lichte tot matige verontreiniging is. Met het verkennend bodemonderzoek (zie Bijlage 11) moet worden uitgewezen of er werkelijk geen verontreinigde stoffen aanwezig zijn in de grond en/of grondwater, en dat de gehalten niet boven de streefwaarden uitkomen.
Het verkennend (water)bodemonderzoek is uitgevoerd conform NEN5740+A1 en NEN5740. In het onderzoek zijn verschillende boringen en waterbodemmonsters afgenomen, zie tabel 1.
Tabel 1: onderzoeksopzet bodemonderzoek
Voorafgaand aan het onderzoek heeft er op iedere locatie een terreininspectie, voorafgaand aan het veldwerk, uitgevoerd. Gelet op het feit dat deellocatie B+C groter is dan 1 hectare (en uit vooronderzoek is gebleken dat de locatie ten alle tijden gebruikt is als landbouwgrond) is de onderzoeksstrategie voor grootschalig onverdachte locaties (ONV-GR) gehanteerd.
Tijdens het veldwerk zijn op de deellocaties een boringen geplaatst, verspreid over een aantal meetpunten. De monsters werden vervolgens geanalyseerd op de parameters van het standaardpakket. De analyse is uitgevoerd conform de eisen uit de KWALIBO-regeling.
Resultaten en conclusie
Grond
De bovengrond van het onderzoeksgebied is diffuus maximaal licht verontreinigd met cadmium en/of minerale olie. De bodem voldoet over het algemeen aan de klasse 'altijd toepasbaar'. Daar waar verhoogde gehalten aan minerale olie aanwezig zijn, voldoet de bodem aan de klasse índustie'. Uit de analyse is gebleken dat er bij geen van de grondboringen waarnemingen zijn gedaan die duiden op de (mogelijke) aanwezigheid van bodemverontreiniging.
Grondwater
Op het gebied van grondwater is een verhoogde troebelheid (>10 NTU) gemeten, wat mogelijk kon leiden tot een overschatting van de resultaten. Met deze informatie is er dan ook een verhoogde concentratie nikkel geconstateerd. Er is daarom een herbemonstering gedaan met een lager debiet. Desalniettemin is er bij de herbemonstering een verhoogde concentratie nikkel aangetoond.
Waterbodem
Uit de resultaten van de verrichte boringen is er geen aanwezigheid van waterbodemverontreiniging geconstateerd. Dit betekent dat er in de watergangen geen slib aangetroffen is.
Over het algemeen kunnen de werkzaamheden worden uitgevoerd onder het veiligheidsregime Basishygiëne. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen belemmering voor de toekomstige werkzaamheden. Er is geen aanvullend onderzoek noodzakelijk voor het aspect bodem. Het is wel een aandachtspunt dat tijdens de uitvoering de bij deze veiligheidsklasse behorende maatregelen te worden uitgevoerd.
In opdracht van Enexis Netbeheer B.V. is een akoestisch onderzoek uitgevoerd in verband met de geprojecteerde uitbreidingen bij het HS-station (zie Bijlage 12).
Omdat het gelijktijdig in te schakelen elektrische vermogen van de buiten opgestelde transformatoren na realisatie van de uitbreidingen meer dan 200 MVA bedraagt, valt het transformatorstation vanaf dat moment onder categorie 20.1.b van onderdeel C van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht (verder te noemen: Bor). Gelet op onderdeel D van bijlage I (artikel 1.n) van het Bor wordt de inrichting tevens aangemerkt als een inrichting die in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken. De inrichting zal daarom voorzien moeten worden van een geluidzone in het kader van de Wet geluidhinder.
Op het transformatorstation zijn dan de bepalingen van de Wet geluidhinder van toepassing:
Bij het vaststellen van de zonegrens wordt in de regel volgens de Wet geluidhinder geen rekening gehouden met het karakter van het geluid.
Met behulp van de rekenmodellen zijn de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus LAr,LT berekend op de gevel van de meest nabij gesitueerde woningen in verschillende richtingen. De berekeningen zijn uitgevoerd voor een ontvangerhoogte van 1,5 en 5 meter.
Resultaten
De berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus LAr,LT zijn in onderstaande tabel weergegeven. De geluidniveaus zijn weergegeven inclusief toeslag K1. Omdat sprake is van een N-1 bedrijfsvoering zijn er per positie 5 mogelijke (maximale) bedrijfssituaties weergegeven, waarbij er steeds één transformator is uitgeschakeld.
Berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT en etmaalwaarden Letmaal inclusief toeslag K1
Daarnaast zijn ook de etmaalwaardecontouren weergegeven voor alle bedrijfssituaties waarbij een transformator uit bedrijf is (etmaalwaarden exclusief toeslag K1). De contouren zijn berekend voor een ontvangerhoogte van 5 meter boven maaiveld.
![]() |
![]() |
Berekende etmaalwaardecontouren exclusief toeslag K1 voor bedrijfssituatie TR1 uit
![]() |
![]() |
Berekende etmaalwaardecontouren exclusief toeslag K1 voor bedrijfssituatie TR2 uit
![]() |
![]() |
Berekende etmaalwaardecontouren exclusief toeslag K1 voor bedrijfssituatie TR3 uit
![]() |
![]() |
Berekende etmaalwaardecontouren exclusief toeslag K1 voor bedrijfssituatie TR4 uit
![]() |
![]() |
Berekende etmaalwaardecontouren exclusief toeslag K1 voor bedrijfssituatie TR5 uit
Stiltegebied
Het HS-station Maarheeze is deels gesitueerd in een Stiltegebied dat in de provinciale Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant (geconsolideerd 01-10-2022) is aangewezen.
Ligging stiltegebied (groene arcering)
De installaties (transformatoren e.d.) van Enexis liggen juist buiten het stiltegebied, de schakeltuin van TenneT ligt binnen het stiltegebied.
In de Omgevingsverordening zijn regels aangaande het stiltegebied opgenomen.
De geluidbronnen die relevant zijn voor het 24-uurs gemiddelde geluidniveau (LAeq, 24 uur) bevinden zich buiten het stiltegebied. NB. In de schakeltuin van TenneT worden vermogensschakelaars geplaatst. Tijdens het schakelen treedt een korte 'schakelpiek' op. Aangezien er maximaal slechts enkele keren per dag wordt geschakeld, heeft het schakelen geen invloed op het 24-uurs gemiddelde geluidniveau.
Ook voor het stiltegebied zijn de 45 en 50 dB(A) LAeq,24h contouren bepaald voor een ontvangerhoogte van 1,5 meter boven plaatselijk maaiveld voor de 5 verschillende bedrijfssituaties van het HS-station Maarheeze.
Conclusie
Uit de resultaten van de berekeningen voor het stiltegebied blijkt dat zowel de 45 als de 50 dB(A) LAeq,24h -contour op 1,5 meter hoogte geheel binnen de eigen inrichtingsgrenzen van het HS-station blijven. Hiermee wordt in alle bedrijfssituaties volledig voldaan aan de grenswaarden van zowel artikel 2.41 als 2.42 uit de Omgevingsverordening.
Wat betreft de zonegrens zal er een geluidzone gedefinieerd worden als het gebied waarbuiten de geluidbelasting vanwege het industrieterrein (i.c. het terrein van Enexis) de waarde van 50 dB(A) niet mag overschrijden. De vast te stellen zonegrens dient ten minste de optredende 50 dB(A) etmaalwaardecontouren van alle mogelijke bedrijfssituaties en het terrein van de inrichting te omvatten. In onderstaande figuur is het voorstel voor de zonegrens uitgewerkt.
Geluidszone HS-station Maarheeze (roze lijn) inclusief omhullende 50 dB (A) etmaalwaardecontour (blauwe lijn)
Vanaf 15 november 2007 is de wetgeving op het gebied van luchtkwaliteit gewijzigd. Deze wetswijziging is sindsdien opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen). Deze wijziging wordt ook wel kortweg de Wet Luchtkwaliteit 2007 genoemd. In artikel 5.16 van de gewijzigde Wet milieubeheer is vastgelegd onder welke voorwaarden bestuursorganen de bevoegdheden uit lid 2 mogen uitoefenen. Als aan één van de volgende voorwaarden is voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
In de Regeling NIBM (niet in betekende mate bijdragen) is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Dit betekent dat ontwikkelingen op dit gebied zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven.
Conclusie
De uitbreiding van het hoogspanningsstation draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging omdat er geen sprake is van een substantiële toename van het aantal verkeersbewegingen of toename van relevante emissies vanuit het station. De luchtkwaliteitsaspecten vormen daarmee geen belemmering voor het project.
Bij Externe Veiligheid gaat het om de risico's voor de directe omgeving in het geval dat er iets mis gaat tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De verbonden risico's moeten binnen de perken blijven. Hiervoor worden twee soorten risico's gehanteerd:
Voor het plaatsgebonden risico PR zijn risicocontouren(10-6) vastgesteld waarbinnen kwetsbare of beperkt kwetsbare bebouwing niet is toegestaan. Deze contouren liggen:
Analyse
In de omgeving van de voorgenomen ontwikkeling bevinden zich enkele woningen. De voorgenomen ontwikkeling is echter geen categoriale inrichting vanuit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Op basis van de risicokaart zijn geen risicobronnen (risicovolle bedrijfsactiviteiten, transportroutes gevaarlijke stoffen) geïdentificeerd die mogelijk invloed hebben op de externe veiligheid van het plangebied.
Conclusie
Met de vervanging en uitbreiding van het HS-station zal geen sprake zijn van gevaarlijke inrichting in de zin van het Bevi. Daarnaast is er geen risico voor de externe veiligheid, omdat er op of rondom het plangebied geen gevaarlijke inrichtingen of transportroutes aanwezig zijn. Externe veiligheid vormt daarmee geen belemmering om de voorgenomen ontwikkeling planologisch mogelijk te maken.
In het kader van voorgenomen ontwikkeling is een aanvullend vooronderzoek uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten (hierna: OO) op de locatie van het HS-station Maarheeze, zie Bijlage 13. Uit het vooronderzoek moet blijken of er indicaties aanwezig zijn waaruit blijkt dat het onderzoeksgebied tijdens de Tweede Wereldoorlog betrokken is geweest bij oorlogshandelingen. Eerder is deze locatie meegenomen in een vooronderzoek OO voor dertien TenneT-stations in Noord-Brabant (zie Bijlage 14). Uit dit onderzoek is gebleken dat het onderzoeksgebied van het HS-station in Maarheeze aangemerkt is als onverdacht.
Onderzoek
Het vooronderzoek is conform de huidige richtlijnen van het WSCS-OCE uitgevoerd. Het vooronderzoek bestaat uit een inventarisatie, de beoordeling van de relevante informatie en de evaluatie. De resultaten van de inventarisatie en de evaluatie zijn in het rapport opgenomen aan de hand het bijbehorende CE-bodembelastingkaart.
Historisch feitenmateriaal, onder andere een literatuurstudie, archiefonderzoek en luchtfoto is geïnterpreteerd. Op basis hiervan is vastgesteld of er sprake is van de vermoedelijke aanwezigheid van explosieven. Bij de analyse is het bronnenmateriaal geanalyseerd en de betrouwbaarheid ervan beoordeeld.
Conclusie en aanbevelingen
Op basis van de geraadpleegde bronnen is het onderzoeksgebied van Maarheeze onverdacht verklaard op het aantreffen van explosieven en kunnen de voorgenomen werkzaamheden plaatsvinden zonder dat vervolgstappen noodzakelijk zijn. De werkzaamheden kunnen regulier worden uitgevoerd.
In Nederland zijn voor elektromagnetische gevaren alleen adviezen uitgebracht voor bovengrondse hoogspanningslijnen. In de provincie Noord-Brabant hebben de hoogspanningslijnen een nominale spanning van 150 kV. De genoemde adviezen hangen samen met de effecten op de gezondheid van magnetische velden afkomstig van deze hoogspanningslijnen.
Voor de regionale distributiebedrijven, die een bedrijfsspanning hebben van 10/20 kV, is een dergelijk advies niet gegeven. De waarden van veldsterktes voor de regionale distributiebedrijven zijn significant lager dan bij hoogspanningslijnen. De installaties van de distributiebedrijven (omgeven door een eigen geïsoleerde omkasting) bevinden zich bovendien, in tegenstelling tot hoogspanningslijnen, binnen een gesloten bedrijfsruimte is die de intensiteit van de straling reduceert.
De internationale norm is dat voorkomen moet worden dat burgers worden blootgesteld aan magneetvelden van meer dan 100 microTesla (µT). Deze norm wordt in Nederland op maaiveldniveau nergens overschreden.
Voor bovengrondse hoogspanningslijnen heeft het Ministerie van VROM, in afstemming met staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), in 2023 het voorzorgbeleid nader uitgewerkt (zie Bijlage 15). In het voorzorgbeleid zijn voorzorgsmaatregelen opgenomen om de gezondheidsrisico's van de magneetvelden te verminderen. Voor het jaargemiddelde magneetveld wordt een norm van 0,4 µT (microtesla) gehanteerd voor gevoelige bestemmingen (kinderdagverblijven, woningen). Voorzorgsmaatregelen voor magneetvelden worden onderverdeeld is twee onderdelen: bronmaatregelen en afstandsmaatregelen.
Het voorzorgbeleid adviseert in het voorzorgbeleid echter geen afstanden (magneetveldzone) ten opzichte van gevoelige bestemmingen op te nemen. Afstandsmaatregelen gelden enkel voor bovengrondse hoogspanningslijnen, niet voor hoogspanningsstations. Dit advies geldt ook voor het HS-station in Maarheeze. In het technisch ontwerp worden wel bronmaatregelen getroffen om de magneetsterkte zo laag mogelijk te houden.
Conclusie
Op basis van het herijkte voorzorgbeleid dient er voor het HS-station geen mageneetveldzone bepaald te worden en wordt er geen afstand ten opzichte van gevoelige bestemmingen geadviseerd. Om de magneetveldsterkte zo laag mogelijk te houden worden er wel bronmaatregelen getroffen in het technisch ontwerp. Met het treffen van bronmaatregelen wordt de toegestande norm niet overschreden.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies (zoals bijvoorbeeld woningen):
Een (buitenwettelijk) toetsingskader voor milieuzonering wordt geboden door de uitgave "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlands Gemeenten. Op basis van deze uitgave kan worden bepaald in hoeverre de inrichtingen en bedrijven beperkend zijn voor het tot stand brengen van een goed woon- en leefmilieu in de omgeving. In deze uitgave zijn per (milieu)categorie bedrijvigheid richtafstanden genoemd welke kunnen worden aangehouden ten einde de hinderlijke invloed van bedrijfsactiviteiten op gevoelige functies te beperken.
Met de uitbreiding van het hoogspanningsstation in Maarheeze is er geen sprake van milieugevoelige functies. De ontwikkeling van het hoogspanningsstation heeft wel betrekking op een milieuhinderlijke functie. Er dient derhalve getoetst te worden of met het beoogde uitbreiding van het hoogspanningsstation voldoende afstand wordt gehouden tot milieugevoelige functies. Voor de richtafstanden die aangehouden moeten worden, is uitgegaan van 'Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen 200MVA - 1.000MVA' uit de VNG Brochure Bedrijven en Milieuzonering. Het hoogspanningsstation valt onder categorie 4.2 met een richtafstand van 300 meter voor geluid en 50 meter voor gevaar. In de nabijheid van het plangebied zijn geen gevoelige functies aanwezig. Binnen 200 meter van het HS-station zijn woningen aanwezig. Daarom is er getoetst of de geluidsbelasting als gevolg van het voornemen onder de wettelijk vastgestelde voorkeursgrenswaarde blijft. Daarnaast wordt het 150 kV-station door de uitbreiding milieuvergunningplichtig en dient er een geluidzone ex artikel 40 van de Wet geluidhinder te worden vastgesteld (zie ook paragraaf 4.7).
Conclusie
Het terrein van het HS-station wordt voorzien van een geluidzone in het kader van de Wet geluidhinder. In het akoestisch onderzoek (zie Bijlage 12) is een voorstel voor de vast te stellen geluidzone gedaan. Dit advies is opgevolgd en middels voorliggend bestemmingsplan wordt de geluidszone planologisch vastgelegd. Ook is getoetst of geluidsbelasting als gevolg van het voornemen onder de voorkeursgrenswaarde van maximaal 50 dB(A) etmaalwaarde blijft. Vastgesteld is dat er wordt voldaan aan deze grenswaarden.Geconcludeerd wordt dat het aspect milieuzonering geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van het hoogspanningsstation.
Het bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:
Deze onderdelen, die juridisch bindend zijn voor een ieder, worden vergezeld door deze toelichting, dat wil zeggen een planbeschrijving die een verantwoording van de gemaakte keuzes, een toelichting op de juridische opzet en een korte beschrijving van de handhavings- en uitvoeringsaspecten bevat.
De structuur van het bestemmingsplan dient conform artikel 3.3.2 van het Bro te voldoen aan de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen" (SVBP2012). Dit houdt in dat de verschijningsvorm van dit bestemmingsplan en een aantal van de daarin gehanteerde begrippen zijn gestandaardiseerd.
De regels bestaan uit vier hoofdstukken. Dit zijn de 'Inleidende regels', de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' en de 'Overgangs- en slotregels'. Meer specifiek kan de inhoud van de artikelen als volgt worden weergegeven.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van het plan. Het tweede artikel betreft de wijze van meten, waarin wordt aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk worden planregels gegeven voor de binnen het plangebied bestaande bestemmingen/functies. Alle bestaande functies zijn in voorliggend bestemmingsplan positief bestemd. Per bestemming zijn de doeleinden c.q. de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat vier artikelen. De Anti-dubbeltelregel is opgenomen in artikel 5. Dit artikel voorkomt dubbel gebruik van gronden bij bouwmogelijkheden, in de zin dat dezelfde gronden niet voor verschillende bouwplannen mogen worden meegenomen. In artikel 6 zijn de algemene bouwregels opgenomen waarin is bepaald dat bestaande legaal gebouwde bouwwerken dien niet voldoen aan de maatvoeringseisen in overeenstemming met het plan worden geacht te zijn. Tevens is hier een regeling opgenomen voor hydrologisch neutraal ontwikkelen. Artikel 7 bevat de algemene aanduidingsregels. Hier zijn de regels opgenomen die samenhangen met het feit dat de 150 kV inrichting geluidzoneringsplichtig is. Artikel 8 omvat de algemene afwijkingsregels waarbij voor beperkte zaken via een binnenplanse afwijking mag worden afgeweken van de planregels.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk bestaat uit twee artikelen. Artikel 9 bevat het overgangsrecht dat op basis van het Besluit ruimtelijke ordening standaard in bestemmingsplannen wordt opgenomen. Artikel 10 bevat de slotregel van deze regels.
In dit bestemmingsplan zijn 2 enkelbestemmingen en 1 dubbelbestemming opgenomen. Deze worden hierna kort aangehaald.
Bedrijf - Nutsbedrijf
Binnen deze bestemming is het hoogspanningsstation geregeld. Er mogen bedrijfsgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die de nieuwe voorzieningen ten behoeve van het 150 kV station niet eerder toelaat dan wanneer voldaan is aan de in het landschapsplan opgenomen landschappelijke inpassingseisen. Tevens is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het op eigen terrein voorzien in voldoende waterberging in geval van het bouwen van nieuwe bouwwerken en/of het aanleggen van nieuwe verhardingen.
Waarde - Archeologie
Ter plaatse van deze dubbelbestemmingen is het gemeentelijk archeologisch beleid van toepassing met met een ondergrens voor de noodzakelijkheid van archeologische onderzoek.
Op grond van artikel 3.1.6 onder 1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in het kader van de bestemmingsplanprocedure de economische uitvoerbaarheid van het plan te worden onderzocht.
Er is bij dit plan sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. De gemeenteraad moet hiervoor op basis van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening in principe een exploitatieplan vaststellen. Er hoeft geen exploitatieplan vastgesteld te worden als het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is.
Er zal een anterieure overeenkomst worden gesloten met de initiatiefnemer. Tevens komen de kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan, de bijbehorende onderzoeken en planschade voor rekening van de initiatiefnemer. Het kostenverhaal is hiermee anderszins verzekerd. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid van voorliggend plan voldoende aangetoond.
Aan het begin van het proces is de directe omgeving van het HS-station betrokken bij de planvorming. Het participatieproces kan ingedeeld worden aan de hand van drie fases. De eerste gesprekken met de direct omwonenden vonden plaats op 2 december 2022. Tijdens deze gesprekken zijn de eerste schetsen besproken, zijn vragen beantwoordt en zijn de wensen en zorgen van de omwonenden genoteerd. De omwonenden hebben tijdens de eerste gesprekken grote zorgen geuit met betrekking tot het woon- en leefklimaat, gezondheid en de waarde van het onroerend goed. In opvolging van deze gesprekken hebben er verschillende contactmomenten per telefoon plaatsgevonden. In deze telefoongesprekken is voornamelijk ingegaan op de planning en procedure, aangezien er in de periode van januari tot mei 2023 geen verdere uitwerkingen van het plannen zijn geweest. In de periode mei tot juli 2023 is er intensiever contact geweest naar aanleiding van het vernieuwde inrichtings- en beplantingsplan.
Op 6 september 2023 worden de inhoudelijke gesprekken over de uitbreiding en vervanging van het HS-station met de direct omwonenden vervolgd. In deze vervolgsgesprekken wordt ingegaan op de openstaande zorgen die op het moment van schrijven nog steeds heersen bij de omwonenden.
De samenvatting van de omgevingsdialoog is opgenomen in Bijlage 16.
In het kader van het overleg op grond van artikel 3.1.1 Bro is het bestemmingsplan door de gemeente Beek voorgelegd aan de besturen van de instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Het voorontwerp bestemmingsplan is in dit kader toegezonden aan:
De reacties zijn, voor zover ruimtelijk relevant, verwerkt in het ontwerp bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan is op grond van artikel 3.8 Wro conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht gedurende zes weken ter visie gelegd. De termijn van terinzagelegging was met ingang van {datum} tot en met {datum}. Gedurende deze periode werden burgers en maatschappelijke organisaties in de gelegenheid gesteld om een zienswijze aangaande het plan in te dienen.
PM