Plan: | Nieuwstraat 55 te Budel |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1706.BPBDL0035-VAS1 |
De eigenaar van het perceel Nieuwstraat 55 in Budel is voornemens ter plaatse senioren- en starterswoningen te bouwen.
Het vigerende bestemmingsplan Kom Budel laat de bouw van deze woningen niet toe. De gemeente Cranendonck is voornemens medewerking te verlenen aan deze ontwikkeling. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passende juridisch-planologische regeling voor de herontwikkeling van het voormalige bedrijfsperceel tot woningbouwlocatie.
Het plangebied is gelegen op de hoek van de Nieuwstraat en de Burgemeester van Houtstraat te Budel. Het perceel is plaatselijk bekend als Nieuwstraat 55 te Budel, kadastraal gemeente Budel, sectie F, nummer 5230.
Voorheen was op het perceel een garagebedrijf aanwezig.
Afbeelding 1.1 Ligging plangebied in Budel
Afbeelding 1.2 Begrenzing plangebied
Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan ‘Kom Budel’, zoals vastgesteld op 15 december 2015. Het plangebied heeft hierin de bestemming ‘Centrum - 2’. Verder is het perceel voorzien van de aanduidingen 'wonen' en 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 7‘. Binnen deze bestemming en woonaanduiding is alleen de voorheen aanwezige, bestaande (boven)woning toegestaan.
Van de opgenomen wijzigingsbevoegdheid kan geen gebruik worden gemaakt omdat daaraan de voorwaarde is verbonden dat maximaal 9 grondgebonden woningen worden gerealiseerd. Voorliggend plan voorziet in 15 (gestapelde) woningen.
Afbeelding 1.3 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Kom Budel'
Op 29 januari 2019 is het bestemmingsplan 'Kom Budel en Kom Maarheeze, herziening supermarkten en parkeren' vastgesteld. Omdat er voor het plangebied in het bestemmingsplan ‘Kom Budel’ geen aanduidingen zijn opgenomen voor detailhandel of een supermarkt is alleen het onderdeel parkeren van toepassing voor het plangebied. De parkeerregeling uit dit vigerende bestemmingsplan zijn overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.
Voorliggend bestemmingsplan 'Nieuwstraat 55 te Budel' bestaat uit drie onderdelen. Een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen.
Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.
Na dit eerste inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 de planbeschrijving. De huidige en toekomstige situatie worden beschreven. Het initiatief is vervolgens getoetst aan de relevante beleidsstukken op provinciaal en gemeentelijk niveau in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 bevat een toelichting op de relevante planologische en milieuhygiënische aspecten. In hoofdstuk 5 wordt de juridische regeling toegelicht. Hoofdstuk 6 heeft betrekking op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Het plangebied is gelegen ten zuiden van het centrum van Budel op de hoek van de Nieuwstraat en Burgemeester van Houtstraat. De Burgemeester van Houtstraat is onderdeel van de ringweg rond het centrum. Het plangebied betreft het laatste, meest zuidelijke, perceel dat is aangemerkt als aanloopstraat naar het centrum.
De kruising van de Nieuwstraat en Burgemeester van Houtstraat is voorzien van verkeerslichten. Op beide wegen geldt een maximum snelheid van 50 km/uur.
Afbeelding 2.1 Situatie met voormalige bedrijfsbebouwing (bron: google.maps)
Op het perceel stond de bedrijfsbebouwing van het voormalige garagebedrijf Verhoeven. Door de omvang van de voorheen aanwezige bebouwing en de voorruimte die volledig is bestraat, was het perceel vrijwel geheel verhard. Alleen de onbebouwde ruimte achter het gebouw was onverhard.
Momenteel ligt het perceel braak (zie afbeelding 1.2).
Binnen het plangebied wordt een woongebouw met 5 seniorenwoningen op de begane grond en 10 starterswoningen op de verdiepingen gerealiseerd. Voor de positie van het gebouw is ervoor gekozen de voorgevels evenwijdig aan de Nieuwstraat en Burgemeester van Houtstraat te situeren. Hierdoor komt de bebouwing op de hoek verder naar voren ten opzicht van de voorgevel van het nu aanwezige bedrijfsgebouw. Een groot deel van de hoek blijft nog steeds vrij van bebouwing zodat er geen sprake is van nadelige gevolgen voor de verkeerssituatie. Bovendien wordt de doorstroming van het verkeer geregeld met verkeerslichten.
Afbeelding 2.2 Toekomstige situatie (bron: WillemsenU)
De nieuwe bebouwing komt op de hoek Nieuwstraat / Burgemeester van Houtstraat. Aan de Burgemeester van Houtstraat is ruimte voor 4 seniorenwoningen en 8 starterswoningen, aan de Nieuwstraat komt één seniorenwoningen met 2 starterswoningen op de verdieping. In aansluiting op de bestaande situatie hebben de woningen aan de Burgemeester van Houtstraat een voortuin. De overige gronden aan de voorzijde van het nieuwe woongebouw worden overgedragen aan de gemeente en toegevoegd aan het openbare gebied. Bij de seniorenwoning aan de Nieuwstraat dus tot aan de voorgevel.
De gezamenlijk entree tot de bovenwoningen is gesitueerd op de hoek van de Nieuwstraat / Burgemeester van Houtstraat, die toegang biedt tot een galerij aan de achterzijde ter ontsluiting van de starterswoningen op de verdiepingen. Deze galerij wordt aan de uiteinden voorzien van noodtrappen.
Afbeelding 2.3 Toekomstige bebouwing aan de straatzijde (bron: WillemsenU)
Afbeelding 2.4 Doorsnede toekomstige bebouwing (bron: WillemsenU)
Het nieuwe gebouw wordt uitgevoerd in drie bouwlagen tot een maximale hoogte van 9,5 meter. De derde bouwlaag ligt aan de straatzijde 1,8 meter terug ten opzichte van de tweede bouwlaag (zie afbeelding 2.4). Hierdoor hebben de gevels aan de straatzijde een hoogte van maximaal 7,75 meter (6,5 meter voor de twee bouwlagen en 1,25 meter voor de afscheiding van de buitenruimte). Omdat alle bebouwing aan de Nieuwstraat en Burgemeester van Houtstraat ook deze (goot)hoogte mogen hebben, wordt in ruimtelijk opzicht goed aangesloten bij de bebouwde situatie in de directe omgeving van het plangebied.
Het aantal extra autoritten als gevolg van de ontwikkeling op de omliggende wegen is beperkt en heeft geen gevolgen voor de verkeersafwikkeling op deze wegen. De capaciteit van deze wegen is ruim voldoende.
Aan de achterzijde van het nieuwe woongebouw worden de benodigde parkeerplaatsen aangelegd (zie afbeelding 2.2).
Het achterterrein met parkeerplaatsen wordt ontsloten via de Nieuwstraat tussen de nieuwe bebouwing en de bestaande woning ten noorden van het perceel, op voldoende afstand van de kruising met de Burgemeester van Houtstraat. Op het achterterrein worden ook bergingen behorende bij de starterswoningen gebouwd; de seniorenwoningen hebben een inpandige bergruimte.
Het parkeren voldoet aan de parkeernorm zoals deze in het gemeentelijk beleid is vastgesteld.
De minister van Infrastructuur & Milieu heeft op 13 maart 2012 de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de SVIR geeft het Rijk haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop het Rijk hiermee om zal gaan. De SVIR richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. Het Rijk investeert daar waar de nationale economie het meest gebaat is, in de stedelijke regio's rond de main-, brain- en greenports, inclusief de achterlandverbindingen. De SVIR formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
In de SVIR zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. In de realisatieparagraaf van de SVIR zijn per nationaal belang de instrumenten uitgewerkt die hiervoor worden ingezet. Eén van de belangrijkste instrumenten is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is de juridische vertaling van de kaderstellende uitspraken die in de SVIR zijn geformuleerd en bevat regels ter bescherming van de nationale belangen. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen, zodat ze doorwerken tot het niveau van de lokale besluitvorming.
Relevantie voor het plangebied
De structuurvisie regelt geen specifieke zaken op provinciaal of lokaal niveau. Zo lang er geen sprake is van een nationaal belang zal het rijk de beoordeling en uitvoering van ontwikkelingen dus aan de provincies en gemeenten overlaten. De uitgangspunten uit de SVIR zijn juridisch verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro is aangegeven welke gebieden, of projecten, van nationaal belang zijn en aanvullende toetsing behoeven.
Om te bepalen of sprake is van strijdigheid met de belangen uit de SVIR dient daarom verder te worden getoetst aan het Barro.
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.
In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen, worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.
Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met één of meer belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen. In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten.
Relevantie voor het plangebied
Het Barro bevat geen verplichtingen specifiek voor dit plangebied. De planlocatie is niet gelegen in één van de aangewezen projectgebieden van het Barro. Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie. De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de voorschriften uit het Barro.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis bij het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.
Eerst dient te worden bepaald of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die ladderplichtig is. In onderhavige situatie wordt een woongebouw met 15 woningen gerealiseerd. Daarmee kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Omdat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet worden gekeken naar de behoefte.
In 2016 zijn de kaders voor transformatie en woningbouwplannen vastgelegd in de beleidsnota Omdenken in Cranendonck (zie paragraaf 3.4.3) en in 2017 is het woningbouwprogramma 2017-2020 vastgesteld. Dit beleid vormt samen met gegevens uit onderzoeken en prognoses die op het gebied van wonen voorhanden zijn, een stevig fundament voor de nieuwe Woonvisie 2018-2030 (zie paragraaf 3.4.5). In de visie kijkt de gemeente vooruit op wonen in Cranendonck tot 2030. Deze kaders zijn de leidraad voor komende beleids- en projectvraagstukken.
In de beleidsnota 'Omdenken in Cranendonck' wordt al aandacht besteed aan de focus op inbreiding voor uitbreiding. In de woonvisie staat dat er tot 2030 behoefte is aan 815 nieuwe woningen, waarvan 220 in Budel. Van dit aantal dient 30% in de sociale sector te worden gebouwd. Voor het plangebied is in het woningbouwprogramma 2017-2020 een aantal van 15 woningen in de sociale sector opgenomen. Dit aantal is in overeenstemming met het aantal te realliseren woningen binnen het plangebied.
Het woningaanbod moet aansluiten bij de behoeften van inwoners. De bevolking vergrijst, ook in de gemeente Cranendonck. Ruim een kwart van de inwoners is 65 jaar of ouder. Op basis van de huidige wetgeving zullen mensen langer zelfstandig moeten blijven wonen. Er is dan ook behoefte aan geschikte seniorenwoningen. Daarnaast is er behoefte aan betaalbare woningen voor starters.
De conclusie kan worden getrokken dat er met de realisatie van het woongebouw sprake is van een duurzame ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied (herontwikkeling van een bestaand bedrijfsperceel), waarmee wordt voorzien in een behoefte. De ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
De Structuurvisie ruimtelijke ordening (Svro) bevat de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025, met een doorkijk naar 2040. Sinds de vaststelling van de Svro op 1 oktober 2010 zijn door Provinciale Staten diverse besluiten genomen die tot een verandering hebben geleid in de provinciale rol en sturing en het provinciaal beleid. In 2014 is daarom besloten om de Svro te actualiseren. Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2010 – partiële herziening 2014 in werking getreden.
De Svro gaat in op de ruimtelijke kwaliteiten van de provincie Noord-Brabant. Mens, markt en milieu zijn binnen de provincie in evenwicht. Daarom kiest de provincie in haar ruimtelijk beleid tot 2025 voor de verdere ontwikkeling van gevarieerde en aantrekkelijke woon-, werk- en leefmilieus en voor een kennisinnovatieve economie met als basis een klimaatbestendig en duurzaam Brabant. Het principe van behoud en ontwikkeling van het landschap is in de structuurvisie de ‘rode’ draad die de ruimtelijke ontwikkelingen stuurt. De provincie wil het contrastrijke Brabantse landschap herkenbaar houden en verder versterken. Daarom wordt ingezet op de ontwikkeling van robuuste landschappen, een beleefbaar landschap vanaf het hoofdwegennet en behoud en versterking van aanwezige landschapskwaliteiten. De ruimtelijke belangen en keuzes zijn geordend in vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Deze structuren zijn verder uitgewerkt in de Verordening ruimte.
Relevantie voor het plangebied
Op de structurenkaart van de Svro valt het plangebied binnen de stedelijke structuur. Nieuwe ontwikkelingen op het gebied van wonen, werken en voorzieningen dienen op grond van de Svro in eerste instantie te worden opgevangen in de bestaande kern en de gebieden die zijn aangewezen als 'zoekgebied verstedelijking'. De provincie vraagt gemeenten om in regionaal verband afspraken te maken over de verdeling van het programma voor wonen en werken. In de kernen in het landelijk gebied met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking wordt de lokale behoefte voor verstedelijking (wonen, werken en voorzieningen) opgevangen. Er wordt terughoudend omgegaan met uitbreiding van het bestaand stedelijk gebied.
Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 25 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. De Interim omgevingsverordening is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet in 2021. Hierin worden de bestaande verordeningen over de fysieke leefomgeving samengevoegd tot één Interim omgevingsverordening. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Enkele inhoudelijke wijzigingen zijn echter wel aangebracht. Op hoofdlijnen gaat het om:
Zo wordt onderscheid gemaakt tussen rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven en instructieregels voor gemeenten. De instructieregels voor gemeenten hebben tot doel dat de gemeenteraad de, in de omgevingsverordening opgenomen, voorwaarden betrekt bij de vaststelling van een bestemmingsplan. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit).
De provincie wil de omgevingskwaliteit van Brabant bevorderen, in combinatie met een veilige en gezonde leefomgeving. Bij omgevingskwaliteit gaat het om de kwaliteit van een plek of gebied, die wordt bepaald door een goed samenspel van herkomstwaarde, belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde.
Op de kaart bij de omgevingsverordening wordt onderscheid gemaakt in 'Stedelijk gebied' en 'Landelijk gebied'.
Relevantie voor het plangebied
Budel is aangewezen als landelijke kern en ligt in het 'Stedelijk gebied'. Voor het bouwen van woningen binnen het 'Stedelijk gebied' geldt als voorwaarde dat dit past binnen de regionale afspraken die over wonen zijn gemaakt. Ook vanuit de ladder voor duurzame verstedelijking die in het Besluit ruimtelijke ordening (zie paragraaf 3.1.3) is opgenomen, gelden dienaangaande voorwaarden.
Het bevorderen van zorgvuldig ruimtegebruik staat hierbij centraal en is uitgangspunt voor elke stedelijke ontwikkeling. Dat betekent dat een stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen in beginsel plaatsvindt binnen het 'Stedelijk gebied' en dat de ruimte binnen het 'Stedelijk gebied' zo goed als mogelijk wordt benut.
De beoogde woningbouwontwikkeling past binnen de regionale afspraken die gemaakt zijn over woningbouw en er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.
In het Regionaal Woningbouwprogramma, dat periodiek wordt bijgesteld, is het woningbouwprogramma voor de 21 gemeenten in Zuidoost-Brabant binnen de Metropoolregio Eindhoven (MRE) opgenomen. Bij het bepalen van het woningbouwprogramma is de daadwerkelijke woningbehoefte van de inwoners van Zuidoost-Brabant als uitgangspunt genomen. Er is er sprake van een flexibel programma, waarbij jaarlijks wordt geëvalueerd of het programma nog aansluit op de behoeften van de regionale woonconsument. De Peel- en Kempengemeenten willen voornamelijk bouwen voor de lokale behoefte.
Belangrijk uitgangspunt voor de landelijke gemeenten is namelijk dat ze hun kwaliteiten -die samenhangen met het feit dat ze groen en klein zijn- willen behouden. Voor de gemeente Cranendonck geldt een woningbouwprogramma van minimaal 700 en maximaal 805 woningen in de periode 2015-2030. Daarbij geldt een percentage sociale woningbouw van 30%. Uitgangspunt is dat nieuwe woningen voldoende kwaliteit hebben en voor diverse doelgroepen geschikt zijn.
Relevantie voor het plangebied
De 15 woningen die zijn toegestaan binnen het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan passen binnen de regionale afspraken. In de paragraaf 3.4.4 wordt nader ingegaan op dit aspect.
In relatie tot duurzaam omgaan met water zijn de volgende beleidsuitgangspunten van Waterschap De Dommel van toepassing:
Relevantie voor het plangebied
Door Econsultancy is een waterparagraaf opgesteld voor de herontwikkeling van het perceel Nieuwstraat 55. Het bestemmingsplan is in lijn met het beleid van Waterschap De Dommel. In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op het aspect 'water' binnen het plangebied.
In mei 2009 is het visiedocument ‘Cranendonck 2009-2024’ vastgesteld. Deze visie dient als toetssteen voor het ontwikkelen van nieuw beleid, de inzet van middelen en het maken van keuzes. In de strategische visie wordt de gemeentelijke koers voor de komende 15 jaar bepaald. Cranendonck focust vooral op het behouden en versterken van de rustieke, fijne leef- en woonomgeving. Het ‘eigene’ van elke kern moet zoveel mogelijk blijven bestaan. Uitgangspunt is dat Budel een centrumfunctie heeft en dat voorzieningen in de verschillende kernen behouden blijven voor zover deze zichzelf bedruipen. De markt doet zijn werk en de gemeente intervenieert vooral functioneel door scherp te anticiperen op kansen en ontwikkelingen, door te faciliteren, door partijen bij elkaar te brengen en door de sociale cohesie te versterken.
Voor wat betreft ‘wonen’ focust de gemeente zich op het beter tegemoet komen aan de wensen van met name jongeren en ouderen. De financiële basis om deze zaken te kunnen realiseren, ligt hoofdzakelijk bij het duurzaam doorontwikkelen van de economie en het beter benutten van de recreatieve mogelijkheden in de verschillende kernen. Bij dat laatste is het van belang dat het rustieke en groene karakter van Cranendonck te allen tijde behouden blijft.
Relevantie voor het plangebied
Het initiatief bestaat uit de bouw van een woongebouw met 5 seniorenwoningen en 10 starterswoningen en past hiermee zeer goed binnen de visie van de gemeente voor de woningmarkt.
In de structuurvisie wordt het ruimtelijk wensbeeld voor Cranendonck tot en met het jaar 2024 beschreven. Aan de hand van de vijf thema’s van de Strategische Visie en het zesde nieuwe thema Ruimtelijke kwaliteiten zijn de ruimtelijke keuzes in themakaarten verwerkt. De structuurvisie bestaat uit drie delen:
De structuurvisie is het hoofddocument voor alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Cranendonck. De voornaamste doelen voor de structuurvisie zijn:
De opgaven voor de structuurvisie zijn uitgewerkt in een zestal thema's. De uitwerking van de zes thema’s vindt plaats binnen de (nieuwe) opgaven voor het ruimtelijke beleid.
Het plangebied ligt in de hoofdkern Budel en is het thema 'wonen en leven' van belang. Een aantal doelen die hiervoor in de structuurvisie zijn opgenomen, zijn:
Relevantie voor het plangebied
De herontwikkeling van een voormalige bedrijfslocatie naar woningbouw sluit goed aan bij structuurvisie. Er wordt bijgedragen aan de kwaliteit van de bestaande leefomgeving, er is behoefte aan woningen voor ouderen en senioren, bestaande kwaliteiten en historische structuren (Nieuwstraat en Burgemeester van Houtstraat) worden behouden en de herontwikkeling gaat niet ten kosten van groen- en/of parkeervoorzieningen.
Op 22 juni 2016 heeft de gemeenteraad de beleidsnota ‘Omdenken in Cranendonck’ vastgesteld. In de nota is een aanzet gegeven voor de actualisatie van de Woonvisie 2012-2022 en het bijbehorende woningbouwprogramma. Actualisatie is noodzakelijk vanwege een veranderende vraag op de woningmarkt, onder andere ten gevolge van de crisis, verdergaande vergrijzing en de decentralisatie van de zorg. Uitgangspunt voor het gemeentelijke woningbouwprogramma is de Regionale Agenda Wonen. Op grond van de regionale afspraken moeten in Cranendonck nog 680 woningen worden toegevoegd in de periode 2015-2024. In de periode 2025-2030 zijn naar verwachting nog eens 160 extra woningen nodig. De kwantitatieve woningbouwopgave is in de nota ‘Omdenken in Cranendonck’ verdeeld over de zes dorpskernen. Daarbij is 10% van de opgave als ‘flexibele ruimte’ achtergehouden en niet toegekend aan één van de kernen. In Budel kunnen in de periode 2015-2024 238 woningen worden gerealiseerd. Dit is 35% van de gemeentelijke woningbouwopgave.
Bij het realiseren van nieuwe woningen is niet slechts de kwantitatieve opgave, maar met name de kwalitatieve opgave van belang: niet alleen het aantal, maar ook het type woningen moet aansluiten bij de woningbehoefte. Het is daarnaast wenselijk om de resterende woningbouwopgave zorgvuldig in te zetten. Het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking is de eerste voorwaarde die aan nieuwe projecten wordt gesteld. Daarnaast hebben woningbouwplannen die bijdragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit, het oplossen van ongewenste leegstand of het oplossen van de woonzorgbehoefte de voorkeur. In de beleidsnota is een afwegingskader opgenomen om te komen tot prioritering van nieuwe woningbouwprojecten.
Het doel daarvan is om inhoudelijk richting te geven aan de uitvoering van projecten en initiatieven. Er wordt getoetst aan de volgende aspecten:
Relevantie voor het plangebied
De 15 nieuwe woningen passen binnen de woningbouwopgave voor Budel zoals opgenomen in de nota 'Omdenken in Cranendonck'. Voorliggend bestemmingsplan is daarmee in overeenstemming met de nota 'Omdenken in Cranendonck'.
Op 31 januari 2017 heeft de raad de Uitvoeringsparagraaf van de Structuurvisie geactualiseerd en vastgesteld. Dit kader biedt voor het college de basis voor een verdere uitwerking van de behoefte en programmering en is het woningbouwprogramma 2017-2020 vastgesteld.
Vooruitlopend op de nieuwe woonvisie is de nota Kwalitatieve woningbouwversnelling Cranendonck Woningbouwprogramma 2017 t/m 2020 door het college vastgesteld.
Het ontwikkelperspectief voor Budel is verdere concentratie van voorzieningen en woningbouw. Dit sluit aan bij de huidige en gewenste hiërarchie tussen kernen. Verder stuurt de gemeente Cranendonck in de eerste ring rondom het centrumgebied op transformatie van leegstaande en vrijkomende winkel-, kantoor- en horecapanden naar woningen, conform de oorspronkelijke functie. Hierdoor ontstaan kansen voor compacte grondgebonden bouw voor gezinnen en kleinschalige, gestapelde bouw voor jongeren, alleenstaanden en ouderen: centraal, op loopafstand van winkels, voorzieningen en openbaar vervoer.
In het woningbouwprogramma staat dat er tot 2030 behoefte is aan 815 nieuwe woningen, waarvan 220 in Budel. Van dit aantal dient 30% in de sociale sector te worden gebouwd.
Relevantie voor het plangebied
Voor het plangebied is in het woningbouwprogramma 2017-2020 een aantal van 15 woningen in de sociale sector opgenomen.
De gemeenteraad stelde op 30 januari 2018 de nieuwe Woonvisie 2018-2030 vast. In de visie wordt vooruit gekeken op wonen in Cranendonck tot 2030. De woonvisie is de leidraad voor komende beleids- en projectvraagstukken. Bij het opstellen van de visie is verder gegaan op de beleidsnota ‘Omdenken in Cranendonck’. Vooral het aanpassen en transformeren van de bestaande gebouwen is uitgangspunt. Nieuwbouw wordt enkel toegestaan als het iets toevoegt aan wat er nog mist in een dorp of iets toevoegt in kwaliteit.
Geluk, gezondheid en leefbaarheid staan in de visie voorop. Een aantrekkelijk duurzaam woonklimaat voor alle inwoners. Dit komt tot uiting in een passend woningaanbod, een prettige woonomgeving en een duurzaam buitengebied. Het woningaanbod moet aansluiten bij de behoeften van de inwoners. Cranendonck speelt daarom in op de behoefte aan maatwerk én meer woningen voor eén- en tweepersoonshuishoudens.
Ten aanzien van de woonbehoefte zijn onder andere de volgende actiepunten opgenomen:
Daarnaast zijn met betrekking tot de thema's leefbaarheid, zorg, duurzaamheid nog ander focus- en actiepunten van belang, zoals de aanpak van leegstand, zo lang mogelijk zelfstandig wonen, nieuwe woningen voor ouderen levensloopbestendig en dichtbij voorzieningen oprichten en gasloos bouwen.
Relevantie voor het plangebied
Binnen het plangebied wordt op een voormalig bedrijfsperceel op de overgang van het centrum naar het woongebied een woongebouw. Het intitiatief past zowel kwalitatief als kwantitatief binnen de woonvisie. Zowel functioneel als ruimtelijk is sprake voor een positieve impuls. Met woningen in de sociale sector voor ouderen en starters wordt invulling gegeven aan de geformuleerde actiepunten ten aanzien van de woonbehoefte en zorg. De woningen worden gasloos gebouwd.
De gemeente Cranendonck heeft de welstandnota in januari 2008 vastgesteld. Met de welstandsnota is de welstandstoetsing objectiever geworden. Voor de onder het welstandsregime vallende gebouwen en gebieden is een welstandsniveau bepaald. Dit is gedaan op basis van de (cultuur)historische, stedenbouwkundige waardebepaling van het gebied, het beleid en de ambities van de gemeente. Uitgangspunt van het gemeentelijke welstandsbeleid is dat welstandstoezicht tot een minimum wordt beperkt. In de gemeente Cranendonck is alleen nog maar sprake van welstandstoezicht bij bouwplannen voor monumenten en de aanliggende percelen en in monumentale gebieden.
Relevantie voor het plangebied
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen monumenten en monumentale gebieden aanwezig. Welstandstoetsing is daarom niet aan de orde. Uiteraard zal het bouwplan voldoen aan redelijke eisen van welstand.
Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bij het opstellen van een bestemmingsplan verplicht om inzicht te bieden in de relevante omgevingsaspecten. In dit hoofdstuk is een verantwoording voor deze aspecten opgenomen.
De nationale m.e.r.-regelgeving is een uitvloeisel van een tweetal Europese richtlijnen: de m.e.r.-richtlijn en de smb-richtlijn (Strategische milieubeoordeling). De implementatie van deze Europese richtlijnen is aan te treffen in:
Deze wetgeving tezamen bepaalt of voor een project of plan een MER (Milieueffectrapport) moet worden opgesteld. Daarbij is het allereerst van belang te kijken of in de betreffende ontwikkeling een activiteit is opgenomen als genoemd in de bijlage van het Besluit m.e.r.
In de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn twee onderdelen (C en D) opgenomen. Het onderscheid tussen deze twee bijlagen is dat er voor categorieën uit bijlage C direct sprake is van een m.e.r.-plicht, wanneer de activiteiten de genoemde drempelwaarden overstijgen. Bij projecten met een programma boven de drempelwaarden in bijlage D moet eerst beoordeeld worden of er een m.e.r. noodzakelijk is. Dat geldt ook voor projecten die vallen onder een categorie in bijlage D, met een programma onder de drempelwaarde, al is de omvang en opbouw van een dergelijke beoordeling bij die laatste gevallen vormvrij. Voor projecten die vallen onder bijlage D is dus pas na het uitvoeren van een (vorm-vrije) m.e.r.-beoordeling duidelijk of er een MER moet worden opgesteld.
De nieuwbouw van een woongebouw met 15 woningen, kan worden gekwalificeerd als "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen", zoals bedoeld in onderdeel D.11.2 van bijlage van het Besluit m.e.r. Bij die activiteit zijn drie relevante indicatieve drempelwaarden opgenomen, namelijk:
Het project valt ruimschoots binnen de gestelde drempelwaarden. Het bevoegd gezag moet nagaan of er zodanige belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn te verwachten dat er een m.e.r.-beoordeling of m.e.r. noodzakelijk is. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteit en de ligging van het plangebied binnen de bebouwde kom van Budel worden er geen belangrijke nadelige gevolgen voor, het milieu verwacht. Een nadere m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk. In de aanmeldnotitie die hiervoor is opgesteld (zie bijlage 1), wordt dit nader onderbouwd.
Het bevoegd gezag heeft besloten dat het opstellen van een MER voor de beoogde ontwikkeling niet noodzakelijk is.
In het geval van nieuwe ontwikkelingen dient in het kader van het bestemmingsplan te worden beoordeeld of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie. Uitgangspunt is dat minimaal historisch onderzoek dient plaats te vinden bij nieuwe ontwikkelingen. Indien er sprake is van een verdachte locatie, moet het historisch onderzoek worden aangevuld met een verkennend bodemonderzoek conform de geldende norm, zijnde de NEN 5740.
Op 28 december 2017 is door Archimil een verkennend bodemonderzoeksrapport opgesteld (zie bijlage 2). Op basis van het vooronderzoek is het plangebied als verdacht beschouwd. Veld- en laboratoriumwerkzaamheden zijn desondanks vanuit praktische overwegingen afgeleid van de strategie onverdacht uit de NEN 5740.
Uit het onderzoek volgt dat de bovengrond ter plaatse van het voorterrein aan de Burgemeester van Houtstraat licht verontreinigd is met cadmium, lood en zink ten gevolge van de voormalige toepassing van zinkassen. Tevens is een licht verhoogde gehalte aan minerale olie aangetoond. Er is geen sprake van een verslechtering ten opzichte van de situatie in 2007. Het grondwater is licht verontreinigd met barium en nikkel.
In totaal is circa 220 m3 grond verontreinigd met zware metalen in gehaltes boven de interventiewaarden. Aangezien de verontreiniging is afgeperkt, kan worden beschouwd als een immobiele verontreiniging en is afgedekt met een terreinverharding, treden in de huidige situatie geen humane risico’s op. Wel dient een bodemsanering conform de Wet bodembescherming plaats te vinden.
De bedrijfsbebouwing is inmiddels gesloopt en de vereiste sanering is uitgevoerd. Uit het evaluatieverslag blijkt dat de geconstateerde verontreinigingen als gevolg van de toepassing van zinkassen voldoende zijn gesaneerd tot de terugsaneerwaarden "wonen met siertuin". In de beschikking van 11 maart 2019 is door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant ingestemd met de uitgevoerde sanering. De bodemkwaliteit voldoet voor het beoogde gebruik.
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta (1992). De wet is een raamwet die regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De wet beoogt het culturele erfgoed (en vooral het archeologische erfgoed) te beschermen. Onder archeologisch erfgoed wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden. De uitgangspunten van deze wet zijn:
In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is aangegeven dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. Dit betekent dat de gemeente bevoegd gezag is. De gemeente Cranendonck heeft haar archeologisch beleid vastgelegd in het 'Beleidsplan Archeologische Monumentenzorg, gemeente Cranendonck' (29 mei 2012). Op basis van het beleidsplan worden in bestemmingsplannen voorwaarden gesteld aan de omgevingsvergunning met betrekking tot de activiteiten bouwen, aanleggen en slopen. Doel van het beleid is om archeologische waarden te beschermen, aangezien zij een bron van kennis van het verleden zijn.
Om tot een afgewogen beleid te komen, zijn binnen de gemeentegrenzen van Cranendonck de archeologisch waardevolle gebieden in 7 categorieën verdeeld, waarvan de eerste die van de beschermde rijksmonumenten is. Voor werkzaamheden op deze plaatsen is altijd een vergunning krachtens de Erfgoedwet juncto de Monumentenwet 1988 vereist. Voor de andere categorieën wordt (indien aan de orde) in de planregels bij het bestemmingsplan een onderzoeksplicht vastgelegd, indien een omgevingsvergunning wordt aangevraagd. Of een onderzoeksplicht van toepassing is, verschilt per categorie. Per categorie zijn ondergrenzen voor de omvang en de diepte van de ingreep bepaald. Alleen voor de tweede categorie (na de rijksmonumenten), de gebieden van archeologische waarde, is voor de oppervlakte het wettelijk minimum van 100 m² genomen. Projecten die over een groter oppervlak de bodem verstoren, zijn onderzoeksplichtig. De Erfgoedwet juncto de Monumentenwet geeft geen minimum voor de verstoringsdiepte.
Voor Cranendonck is voorgesteld geen onderzoeksplicht op te leggen voor werkzaamheden (in het stedelijk gebied) die niet dieper reiken dan 30 cm. Voor de andere categorieën zijn de grenzen verruimd (tot 250, 500 of 2.500 m² oppervlakte, respectievelijk 30/50 cm diepte). Hierdoor zijn alleen de grotere projecten onderzoeksplichtig en geldt voor de meeste projecten geen onderzoeksplicht. Op de laatste categorie, de gebieden zonder archeologische verwachting, rusten geen planregels of beperkingen bij bodemingrepen. Bij toevalsvondsten geldt uiteraard wel de meldingsplicht uit de Erfgoedwet respectievelijk de Monumentenwet 1988.
Archeologie
Het plangebied is op de archeologische beleidskaart aangeduid als gebied zonder archeologische verwachting (de laatste categorie). Er gelden geen beperkingen voor bodemingrepen.
Cultuurhistorie
De Nieuwstraat en Burgemeester van Houtstraat zijn op de cultuurhistorische beleidskaart aangeduid als lijn categorie 3. Dit houdt in dat deze wegen worden gezien als belangrijke elementen van de lokale identiteit. Deze cultuurhistorische waarden verdienen het om te worden behouden.
De woningbouwontwikkeling op het perceel Nieuwstraat 55 is niet van invloed op de ligging van deze twee wegen en cultuurhistorische waarden daarvan.
Sinds november 2003 is de watertoets wettelijk van toepassing, een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over het planvoornemen. De watertoets is erop gericht dat ruimtelijke ontwikkelingen in elk geval niet leiden tot nadelige effecten op het watersysteem. Nieuwe ontwikkelingen die leiden tot extra verharding dienen te worden gecompenseerd.
De watertoets is in juni 2018 uitgevoerd door Econsultancy en opgenomen als bijlage 3.
Op basis van het af te koppelen verhard oppervlak en de bergingseis bedraagt de waterbergingsopgave voor het plangebied in totaal circa 68 m3 (1.020 m2 x 0,06 m).
In de toekomstige situatie zal het schone hemelwater (zogenaamde hemelwaterafvoer; HWA) niet direct op het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) worden aangesloten maar separaat binnen het plangebied worden verwerkt. Dit betekent dat bij de verdere planuitwerking water expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing wordt genomen en dat hemelwater op een duurzame wijze wordt verwerkt. De ontwikkeling zal daarmee hydrologisch neutraal zijn.
Het DWA zal in de toekomstige situatie worden aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel in de omgeving.
Op basis van de randvoorwaarden en uitgangspunten is de ontwikkeling in zowel ruimte als tijd waterneutraal uit te voeren. Er worden dan ook vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmering verwacht ten aanzien van de herontwikkeling.
Geluidhinder kan ontstaan als gevolg van verschillende activiteiten. De Wet geluidhinder vormt het wettelijk kader voor wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en geluid afkomstig van geluidgezoneerde bedrijventerreinen. Voor het plangebied het aspect wegverkeerslawaai relevant. Op grond van de Wet geluidhinder hebben alle wegen, met uitzondering van 30 km/h-wegen en wegen die deel uitmaken van een woonerf, een onderzoekszone. Indien binnen de onderzoekszone van een weg nieuwe geluidgevoelige objecten (zoals woningen of scholen) worden gerealiseerd, is een akoestisch onderzoek noodzakelijk. Wegen met een snelheidsregime van 30 km/h vallen buiten het regime van de Wet geluidhinder. Als geluidgevoelige objecten op korte afstand van een 30 km/h-weg worden gerealiseerd, kan het echter - met name bij drukkere wegen - uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk zijn om de akoestische situatie in beeld te brengen.
De bebouwde kom van Budel, waarbinnen ook het plangebied is gelegen, ligt niet in de geluidzone van een gezoneerd industrieterrein.
In maart 2019 is door Econsultancy een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (zie bijlage 4). Het plangebied is gelegen in de geluidzones van de Nieuwstraat, Burgemeester van Houtstraat en Cranendoncklaan. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn tevens de nabijgelegen 30 km/uur wegen (Heesakkerweg, Anna van Saksenstraat) in het onderzoek betrokken.
De geluidbelasting op het nieuwe woongebouw bedraagt ten hoogste 61 dB ten gevolge van de Nieuwstraat en de Burgemeester van Houtstraat. De maximaal te ontheffen waarde van 63 dB wordt niet overschreden en alle woningen beschikken over ten minste één geluidluwe buitengevel. Voor de Nieuwstraat en de Burgemeester van Houtstraat is een afweging van geluidsreducerende maatregelen noodzakelijk.
Op basis van de maatregelenafweging worden zowel bron- als overdrachtsmaatregelen niet doelmatig geacht. De maatregelen stuiten op financiële en stedenbouwkundige bezwaren. Voor de woningen dient het akoestisch klimaat in de woningen (het zogenaamde binnenniveau) van maximaal 33 dB te worden gegarandeerd. Voor de omgevingsvergunning ten behoeve van de bouw van de woningen is een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels noodzakelijk.
Door het bevoegd gezag zijn hogere waarden vastgesteld (zie bijlage 5). Omdat de buitenruimten bij de bovenwoningen worden gesitueerd aan de gevel waar de hoogste geluidbelasting optreedt, is door het college van burgemeester en wethouders tevens ontheffing verleend van het gemeentelijke hogere waarden beleid.
Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’) bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd dat bestuursorganen bevoegdheden (zoals het vaststellen van een bestemmingsplan) mogen uitoefenen wanneer sprake is van één of meer van de volgende gevallen:
Niet in betekenende mate
Een nadere uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het begrip 'niet in betekende mate' is vastgelegd in het 'Besluit niet in betekende mate' en de 'Regeling niet in betekenende mate'. Als regel geldt dat projecten die minder dan 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10 bijdragen (3% van 40 microgram/m3 oftewel 1,2 microgram/m3) als 'niet in betekenende mate' kunnen worden aangemerkt. Voor deze projecten kan een toetsing aan de grenswaarden dus achterwege blijven. In de Regeling zijn categorieen van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt. Voor woningbouwlocaties geldt dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen als sprake is van minder dan 1.500 woningen bij een ontsluitingsweg of minder dan 3.000 woningen bij twee gelijkwaardige ontsluitingswegen.
Besluit gevoelige bestemmingen
Sinds 2009 beperkt het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) de vestiging van ‘gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen.
Het besluit richt zich op bescherming van mensen die verhoogd gevoelig zijn voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). Gevoelige bestemmingen zijn scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen vallen niet onder dit besluit.
Dit bestemmingsplan betreft een ruimtelijke ontwikkeling die vele malen kleiner is dan 1.500 woningen met één ontsluitingsweg. De ontwikkeling zal dan ook 'niet in betekenende mate' bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Luchtkwaliteit in de gemeente Cranendonck
Het RIVM publiceert jaarlijks zogenaamde grootschalige concentratie- en depositiekaarten. De kaarten zijn gebaseerd op een combinatie van modelbewerkingen en metingen en zijn bedoeld voor het geven van een grootschalig beeld van de luchtkwaliteit en depositie in Nederland. Volgens de kaarten van het RIVM bedraagt de concentratie PM10 in de gemeente Cranendonck tussen de 20 en 25 microgram/m3 en de concentratie NO2 tussen de 15 en 20 microgram/m3. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de norm van 40 microgram/m3, die zowel voor NO2 als PM10 geldt. Binnen het plangebied is dus sprake van een goed woon- en leefklimaat uit het oogpunt van luchtkwaliteit.
In de ruimtelijke ordening wordt het principe van milieuzonering gehanteerd. Dat betekent dat, op basis van richtafstanden, functies ruimtelijk van elkaar worden gescheiden. Dit om enerzijds een zo goed mogelijk leefomgevingskwaliteit en anderzijds ruimte voor economische ontwikkelingen te creëren. De milieuhinder die bedrijven veroorzaken, kan globaal worden beoordeeld met behulp van de methodiek van de VNG-handreiking ‘Bedrijven en milieuzonering’ (editie 2009). In de handreiking is een bedrijvenlijst opgenomen, die informatie geeft over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. In de lijst is op basis van vier factoren (geluid, geur, stof en gevaar) een indicatie gegeven van de afstand tussen bedrijven en hindergevoelige functies (zoals woningen) waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden.
In de VNG-handreiking worden twee omgevingstypen onderscheiden, namelijk ‘rustige woonwijk’/‘rustig buitengebied’ en ‘gemengd gebied’. De indicatieve afstanden uit de bedrijvenlijst zijn de afstanden die moeten worden aangehouden tot de gevels van woningen in een ‘rustige woonwijk’. Voor woningen in een ‘gemengd gebied’ mag deze afstand worden gecorrigeerd en kan de indicatieve afstand met één trede worden verlaagd. De indicatieve afstanden uit de VNG-handreiking geven een indicatie van de aan te houden afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. De (milieu)wetgeving blijft echter leidend. In de praktijk doen zich bijvoorbeeld ook (historisch gegroeide) situaties voor, waarbij ‘te zware’ bedrijvigheid op korte afstand van woningen is gesitueerd. In die gevallen worden de bedrijfsactiviteiten ingeperkt door de milieuregelgeving, waardoor ter plaatse van nabijgelegen woningen toch sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Op basis van de indicatieve afstanden zijn de bedrijven op de bedrijvenlijst in de VNG-handreiking ingedeeld in milieucategorieën die variëren van 1 (indicatieve afstand 10 meter) tot 6 (indicatieve afstand 1.500 meter). In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gelegen die van invloed zijn op de ontwikkeling. Wel zijn op de aangrenzende percelen met een centrumbestemming bedrijven in milieucategorieën 1 en 2 toegestaan, op de aangrenzende percelen met een woonbestemming alleen via een omgevingsvergunning voor het afwijken. In het algemeen geldt dat bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2, gezien de beperkte hinder die zij veroorzaken, goed inpasbaar zijn in de woonomgeving. Binnen de centrumbestemming is nieuwvestiging van bedrijven in deze milieucategorieën daarom direct toegestaan. De bij het bestemmingsplan 'Kom Budel' opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten laat slechts een beperkt aantal bedrijven in categorie 2 toe.
Het centrum van Budel is aan te merken als een gebied met functiemenging, een gebied waar het gewenst is een grote levendigheid tot stand te brengen waarbij milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. De functies wisselen elkaar in dat gebied af. De richtafstanden uit de VNG-handreiking ‘Bedrijven en milieuzonering’ (editie 2009) zijn in dat geval niet goed toepasbaar en bevat hiervoor een andere categorie-indeling. In een gebied met functiemenging worden in de VNG-handreiking 3 categorieën toegekend:
Een bedrijf in milieucategorie 2 is in deze systematiek vergelijkbaar met een bedrijf van categorie B.
Aangezien het nieuwe woongebouw bouwkundig is afgescheiden van de bebouwing op het aangrenzende perceel met de centrumbestemming, vormt het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor de ontwikkeling.
Akoestisch onderzoek parkeerterrein
In het kader van een goede ruimtelijke ordening heeft Econsultancy een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting vanwege het aan te leggen parkeerterrein binnen het plangebied (zie bijlage 6). Voor de toetsing van de inpasbaarheid van het parkeerterrein is de VNG-handreiking ‘Bedrijven en milieuzonering’ gehanteerd. Vanwege de ligging van het plangebied aan de rand van het centrum is sprake van een gemengd gebied.
Uit het onderzoek blijkt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau voldoet aan de normen uit de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering'. Hiermee is aangetoond dat bij de nieuwe woningen en bestaande woningen in de directe omgeving sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Uit de toetsing van de berekende geluidsbelastingen blijkt dat er overschrijdingen van de richtwaarden voor maximale geluidniveaus in de dag-, avond- en nachtperiode op de woningen plaatsvinden. Vanwege het dichtslaan van portieren wordt op bij nieuwe woningen en de bestaande woning aan de Nieuwstraat 53 het geluidniveau binnen in de avond- en nachtperiode overschreden. Ten gevolge van het overschrijden van de richtwaarden voor maximale geluidniveau is een afweging van geluidsreducerende maatregelen in het kader van een goede ruimtelijk ordening noodzakelijk.
Het treffen van bron- en ingrijpende overdrachtsmaatregelen is voor dit parkeerterrein niet mogelijk en stedenbouwkundig niet wenselijk. De toepassing van bronmaatregelen aan het dichtslaan van portieren is niet mogelijk. Gezien de ligging van de woningen in de nabijheid van het parkeerterrein zal een hoog geluidscherm of een overkapping nodig zijn om voldoende afscherming te bieden. De kosten voor de overdrachtsmaatregelen staan in dit geval niet in verhouding met de te behalen reductie. Overdrachtsmaatregelen zijn derhalve financieel niet doelmatig.
Middels een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels wordt aangetoond of het geluidniveau binnen aanvaardbaar kan worden geacht. Hiermee wordt een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd.
Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, productie, opslag en transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. De grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico (PR), en een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR). Het beleid voor inrichtingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Voor het transport van gevaarlijke stoffen zijn de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire RNVGS) en de Nota vervoer gevaarlijke stoffen (2006) van toepassing. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Plaatsgebonden risico
Het PR kent een grenswaarde van 10-6 per jaar voor nieuwe situaties. Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde en in nieuwe situaties moet in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen in het projectgebied.
Het groepsrisico wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde: de kans op een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers van 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 dodelijke slachtoffers van 10-7 per jaar, en met de kans op 1000 of meer dodelijke slachtoffers van 10-9 per jaar. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico ligt voor het transport van gevaarlijke stoffen en buisleidingen echter een factor 10 lager dan voor inrichtingen.
In de verantwoording van het groepsrisico worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico en de ruimtelijke situatie. Het groepsrisico wordt kwantitatief beoordeeld. Daarnaast komen ook planologische aspecten aan de orde en de mogelijkheden tot rampenbestrijding (zie ook Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico voor inrichtingen).
Binnen het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen toegestaan. Het plan ligt niet in het invloedsgebied van een bedrijf waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of geproduceerd. Ook ligt het niet in een invloedsgebied van een weg, spoorlijn, waterweg of buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. Er is geen uitgebreid onderzoek en geen verdere verantwoording vereist.
Gelet op het voorgaande kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen op het gebied van externe veiligheid optreden.
De natuurwet- en regelgeving kent twee sporen, namelijk een soortgericht spoor en een gebiedsgericht spoor. Met de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming zijn beide sporen opgegaan in één nieuwe wet, waarin zowel de soortbescherming als de bescherming van waardevolle natuurgebieden – waaronder Natura 2000-gebieden – is geregeld. Daarnaast is voor het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur) sprake van planologische bescherming via de provinciale Verordening ruimte. Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna. In dit kader is inzicht gewenst in de aanwezige natuurwaarden en de mogelijk daarmee samenhangende consequenties vanuit de actuele natuurwetgeving.
Ten behoeve van de beoogde herontwikkeling is door Kruidbos een quickscan flora en fauna uitgevoerd (zie bijlage 7).
Gebiedsbescherming
Bij ruimtelijke ontwikkelingen in of nabij Natura 2000-gebieden en/of het door de provincie begrensde Natuur Netwerk Brabant (NNB) dient te worden getoetst of mogelijk sprake is van significante effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het betreffende beschermde gebied. Gezien de grote afstand tot relevante beschermde gebieden kunnen effecten worden uitgesloten.
Stikstofdepositie
De quickscan is uitgevoerd in de tijd dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) nog mocht worden gebruikt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 29 mei 2019 beslist dat het PAS niet meer mag worden gebruikt als basis om toestemming te verlenen voor activiteiten die leiden tot een stikstoftoename ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen en soorten in Natura 2000-gebieden. Voor het project dient te worden aangetoond of relevante stikstofdeposities (>0,00 mol/ha/jaar) kunnen optreden ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden.
Door Econsultancy is een onderzoek verricht naar de stikstofdepositie als gevolg van de beoogde ontwikkeling (zie bijlage 8). Uit dit onderzoek blijkt dat het projecteffect op de Natura 2000-gebieden in Nederland kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar is. Bij een dergelijke projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten.
Het projecteffect van de aanleg- en de gebruiksfase op het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied in België (Hamonterheide, Hageven, Buitenheide, Stamprooierbroek en Mariahof) is respectievelijk 0,01 en 0,00 mol/ha/jaar. Deze waardes zijn ruim lager dan de drempelwaarde van 21,45 mol/ha/jaar voor het meest stikstofgevoelige habitat. Het beoogde plan zal volgens de Belgische wet- en regelgeving niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen vergunning benodigd is voor het aspect stikstof.
Soortbescherming
Uit de quickscan blijkt dat er geen beschermde flora en naar verwachting geen beschermde fauna aanwezig is.
De schoorsteen en spouwmuur zijn toegankelijk en kunnen mogelijk dienst doen als verblijfplaats voor vleermuizen, in het bijzonder gewone dwergvleermuis. Uit inspectie is gebleken dat dit niet het geval is.
Op basis van de nu voorhanden zijnde informatie kan worden gesteld dat de sloop van de aanwezige gebouwen naar verwachting niet leidt tot verstoring van individuen van beschermde fauna soorten, zoals vleermuizen. De bebouwing is inmiddels gesloopt.
In het plangebied bevinden zich geen planologisch te beschermen kabels en leidingen.
Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de bouw van een nieuw woongebouw aan de Nieuwstraat 55 te Budel.
Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. In het kader van de landelijke uniformering en standaardisering voldoet het plan aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Voor de planregels is aansluiting gezocht bij de recente bestemmingsplannen van de gemeente Cranendonck.
Overeenkomstig de SVBP 2012 zijn de regels van voorliggend bestemmingsplan onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingsregels opgenomen. Hoofdstuk 3 en 4 bevatten de algemene regels respectievelijk de overgangs- en slotregels. Hierna wordt de inhoud van de regels per hoofdstuk kort toegelicht. In paragraaf 5.3 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen.
Hoofdstuk 1 - Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van het plan. Het tweede artikel betreft de wijze van meten, waarin wordt aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels
In hoofdstuk 2 zijn regels opgenomen voor de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen, zoals die zijn aangegeven op de verbeelding. Per bestemming zijn in de bestemmingsomschrijving de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. Daarnaast is per bestemming bepaald welke vormen van bebouwing zijn toegestaan.
Hoofdstuk 3 - Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat een aantal algemene regels:
Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 4 van de regels bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
Tuin
De voortuinen van de seniorenwoningen aan de Burgemeester van Houtstraat zijn bestemd als ‘Tuin’. De gronden met de bestemming ‘Tuin’ zijn bestemd voor tuinen, behorende bij de op de aangrenzende woonbestemming gelegen hoofdgebouwen. Op de gronden zijn uitsluitend erkers, entreeportalen, balkons, luifels en vergelijkbare uitbreidingen van het hoofdgebouw toegestaan. In de regels zijn nadere bepalingen opgenomen voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Verkeer - Verblijfsgebied
De toekomstige openbare ruimte voor het nieuwe woongebouw (en bijbehorende kleine voortuinen aan de zijde van de Burgemeester van Houtstraat) en het achterterrein zijn bestemd als ‘Verkeer - Verblijfsgebied’. De gronden met de bestemming ‘Verkeer – Verblijfsgebied’ zijn onder meer bestemd voor wegen, straten en pleinen, voet- en fietspaden en verkeer- en parkeervoorzieningen. Gebouwen zijn binnen deze bestemming toegestaan in de vorm van voorzieningen van algemeen nut. Op het achterterrein kunnen ook de bergingen voor de starterswoningen (voor privé- of gezamenlijk gebruik) en overkappingen worden gebouwd. In de regels zijn nadere bepalingen opgenomen voor deze gebouwen en de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Wonen
Het woongebouw is met bijbehorende achtertuinen bestemd als ‘Wonen’. Binnen deze bestemming zijn wonen en aan-huis-verbonden beroepen toegestaan. Daarnaast zijn voorzieningen van algemeen nut, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, erven en terreinen, verkeer- en parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen toegestaan.
In de specifieke gebruiksregels zijn regels opgenomen voor aan-huis-verbonden beroepen (algemeen toegestaan). Via een omgevingsvergunning voor het afwijken kan lichte bedrijvigheid (aan-huis-verbonden bedrijven) worden toegestaan.
Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak. Op de verbeelding is de maximale bouwhoogte aangeduid. In de regels is opgenomen dat maximaal 15 woningen zijn toegestaan, in de typologie ‘gestapeld’.
Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zijn onder voorwaarden ook buiten het bouwvlak toegestaan. In de regels is onder andere een maximale oppervlakte geregeld, die afhankelijk is van de perceelsgrootte. Voor bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde zijn nadere bepalingen opgenomen.
Bij een hoofdgebouw behorende bouwwerken zijn onder voorwaarden vergunningvrij. Deze voorwaarden zijn vergelijkbaar met de bouwregels die in de bestemming 'Wonen' zijn opgenomen. Omdat de achtertuinen kleiner zijn dan 100 m², mag maximaal 50% worden bebouwd met bijbehorende bouwwerken (zoals aan- en uitbouwen, maar ook voor bijgebouwen, overkappingen en andere soorten bouwwerken met een dak bij een hoofdgebouw). Binnen 4 meter vanaf de achtergevel van het hoofdgebouw mag in één bouwlaag worden gebouwd; verder van de achtergevel mogen bijbehorende bouwwerken een goothoogte van maximaal 3 meter hebben en is onder voorwaarden een schuin dak toegestaan tot een maximale bouwhoogte van 5 meter.
In artikel 6.12 lid 1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld als het verhalen van kosten anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld doordat de gemeente hierover overeenkomsten heeft gesloten met de eigenaren van de binnen het exploitatiegebied gelegen gronden.
De kosten voor de planvorming en de uitvoering van de in dit bestemmingsplan beschreven ontwikkeling zijn volledig voor rekening van de initiatiefnemer. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer is hiervoor een anterieure overeenkomst afgesloten, zodat een exploitatieplan niet nodig is.
De gemeente ondervindt derhalve geen negatieve financiële gevolgen ten aanzien van deze ontwikkeling en loopt geen financieel risico.
Het concept ontwerpbestemmingsplan ‘Nieuwstraat 55 te Budel’ is overeenkomstig artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betrokken instanties.
De provincie heeft geen opmerkingen. De opmerkingen van het waterschap zijn verwerkt.
Voorafgaand aan de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan is een omgevingsdialoog met eigenaren, ondernemers en bewoners uit de omgeving gehouden in de vorm van een informatieavond. Het verslag van deze avond is opgenomen als bijlage 9.
Het ontwerpbestemmingsplan ‘Nieuwstraat 55 te Budel’ heeft overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening van 1 mei 2019 tot en met 12 juni 2019 ter visie gelegen. Gedurende deze termijn van zes weken kon eenieder een zienswijze indienen. Er zijn vier zienswijzen ontvangen. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in een nota zienswijzen, die als bijlage 10 bij deze toelichting is opgenomen. De zienswijzen hebben geleid tot beperkte aanpassingen in het bestemmingsplan.
Na vaststelling van de nota zienswijzen door het college zijn door het college aanvullende wijzigingen aangebracht middels een nota van wijziging. Deze voorgestelde wijzigingen zijn verwerkt in de nota zienswijzen en daarmee ook vastgesteld door de gemeenteraad. Een overzicht van de aanvullende wijzigingen is opgenomen in de nota van wijziging, zoals opgenomen in bijlage 11.
Het bestemmingsplan ‘Nieuwstraat 55 te Budel’ is op 3 maart 2020 gewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad.