direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Westerhaar-Vriezenveensewijk 2015
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1700.BP2014WHVZVW2015-vas1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In de Wet ruimtelijke ordening is aangegeven dat bestemmingsplannen niet ouder mogen zijn dan 10 jaar. De afgelopen jaren is de gemeente Twenterand druk geweest met het actualiseren van bestemmingsplannen. Inmiddels zijn alle bestemmingsplannen binnen de gemeente actueel. Het bestemmingsplan Westerhaar-Vriezenveensewijk stamt uit 2005 en dient hierom in 2015 te worden geactualiseerd.

1.2 Plangebied

Het plangebied omvat de gehele dorpskern Westerhaar-Vriezenveensewijk. Het is een samenvoeging van twee plannen; Westerhaar-Vriezenveensewijk en Westerhaar-Vriezenveensewijk 2. In het plan wordt ook het in ontwikkeling zijnde woningbouwplan "Kruidenwijk 3" en het in ontwikkeling zijnde bedrijventerrein "Garstelanden Oost" opgenomen. In het plan worden naast een aantal partiële herzieningen ook delen uit de plannen "Vier Sportterreinen" en "Verlegging Gasleidingen" opgenomen. Op moment van opstellen van dit plan ligt het ontwerp-bestemmingsplan "Westerhaar-Vriezenveensewijk 2 PH gasleiding Schuineweg" ter inzage. Ook deze ontwikkeling wordt meegenomen in dit actualiseringsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.BP2014WHVZVW2015-vas1_0001.jpg"

1.3 Ontwikkelingen

Hoewel het een conserverend plan betreft worden er een aantal ontwikkelingen meegenomen in het bestemmingsplan.

1.3.1 Algemene aanpassingen

Bij de actualisering wordt gebruik gemaakt van de standaardregels van de gemeente. Deze zijn gebaseerd op de regels zoals deze in de actualiseringsplannen zijn gebruikt. Er wordt dus in grote lijnen dezelfde systematiek gehanteerd. De regels zijn in de loop der jaren nog enigszins verfijnd. Onjuistheden of onduidelijkheden waar men in de praktijk tegenaan liep zijn aangepast. Het plan is aangepast op de SVBP 2012. In de SVBP 2012 staan de vormvoorschriften waaraan het digitale plan moet voldoen.

Het bestemmingsplan is opgesteld conform de SVBP 2012. Hierdoor treden er een aantal veranderingen op ten aanzien van de oude bestemmingen. De mogelijkheden op het perceel worden zoveel mogelijk gelijk gehouden. Zo is de bestemming "Woongebied" met aanduiding "Groen woongebied" omgezet naar de bestemming "Agrarisch - Semi Agrarisch" en de bestemming "Woongebied" met aanduiding "Groenvoorzieningen" omgezet naar de bestemming "Groen". Eveneens zijn in de bestemming "Woongebied" functiespecifieke aanduidingen als bijvoorbeeld "Detailhandel, "Horeca" of "Bedrijf" omgezet in specifieke bestemmingen.

1.3.2 Specifieke aanpassingen

Centrumplein JOP

Nu er meer duidelijkheid bestaat over de invlling van het gebied rond het nieuwe Haarhuus is op deze locatie iets gedetailleerder bestemd. Het beoogde multifunctionele terrein ten noorden van het Haarhuus heeft een verkeersbestemming gekregen. Voorheen had dit gebied een maatschappelijke bestemming zonder bouwmogelijkheden (er was geen bouwvlak opgenomen). Binnen de verkeersbestemming zijn evenementen mogelijk. Eveneens is binnen deze bestemming de mogelijkheid van een JOP opgenomen. Er is een aanduiding opgenomen waar een gebouw ten behoeve van de JOP kan worden opgericht.

Hoofdweg 106 Bouw opslagloods aannemersbedrijf

Hiervoor is door initiatiefnemer een ruimtelijke onderbouwing aangeleverd die als bijlage 5 bij deze toelichting wordt gevoegd.

Hoofdweg 108 Mogelijk maken wonen in gebouw aan Hoofdweg 108

Hiervoor is door initiatiefnemer een ruimtelijke onderbouwing aangeleverd die als bijlage 6 bij deze toelichting is gevoegd.

Woonbestemming op een deel van de oude locatie van 't Haarhuus.

Op een deel van het terrein van de voormalige locatie van het Haarhuus is de bestemming "Maatschappelijk" omgezet naar de bestemming "Wonen". De bestemming is omgezet omdat het feitelijk gebruik (wonen) niet in overeenstemming is met de bestemming "Maatschappelijk".

Opnemen archeologie

In het verdrag van Malta en de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is aangegeven dat in een bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met archeologie. Het aspect archeologie wordt behandeld in hoofdstuk 5.1.

Opnemen extra mogelijkheden voor bijgebouwen

Bij collegebesluit van 19 augustus 2014 zijn aanvullende bouwmogelijkheden voor bijgebouwen mogelijk gemaakt. Het gaat hierbij om verruimde mogelijkheden voor vervangende nieuwbouw en ruimere regeling voor vrijstaande ondergeschikte gebouwen. De mogelijkheden uit het collegebesluit zijn opgenomen in dit plan.

Parkeren

In bestemmingsplannen die vanaf november 2014 worden vastgesteld moeten bepalingen ten aanzien van parkeren bevatten omdat deze bepalingen uit de bouwverordening zijn gehaald. In hoofdstuk 7.5.6. wordt het aspect parkeren verder behandeld.

Evenementen

In dit bestemmingsplan is een regeling voor evenementen opgenomen.

Standplaatsen

Bestaande, vergunde standplaatsen binnen de dorpskern Westerhaar-Vriezenveensewijk zijn opgenomen in dit bestemmingsplan voor zover deze vergund zijn. Standplaatsen waarvan bekend is dat ze binnen de looptijd van dit bestemmingsplan zullen verdwijnen zijn niet opgenomen.

Hoofdstuk 2 Huidige Situatie

2.1 Ligging en bereikbaarheid

De kern Westerhaar-Vriezenveensewijk heeft een, door de samenvoeging van twee dorpen, langgerekte noord-zuid gerichte vorm. De ontginningsrichting bepaalde de structuur van de kern. Deze richting wordt verder versterkt door de N36 die 'door' het dorp loopt. Aan de westzijde van de N36 liggen de woongebieden. Aan de oostzijde van de N36 ligt het bedrijventerrein "Garstelanden". De Hoofdweg is de voornaamste ontsluitingsweg binnen de kern. Deze loop in noord-zuid richting door het dorp en vormt, samen met de N36, de voornaamste verbinding met Vriezenveen. Aan de noordkant van Westerhaar-Vriezenveensewijk loopt de N341 (Vroomshoopseweg, Sibculoseweg). Deze vormt de voornaamste verbinding met Den Ham en Vroomshoop in het westen en Sibculo en Kloosterhaar in het oosten.

2.2 Bevolking en woningvoorraad

Op 1 januari 2014 telt Westerhaar-Vriezenveensewijk 4.762 inwoners. Dit is 14% van het totaal aantal inwoners van de gemeente Twenterand. De bevolkingsopbouw van Westerhaar-Vriezenveensewijk is vergelijkbaar met die van de gemeente als geheel. Het aandeel kinderen van 0-18 ligt wat lager dan het gemeentelijk gemiddelde. Het percentage inwoners tussen de 36 en 55 jaar is in Westerhaar het hoogst.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.BP2014WHVZVW2015-vas1_0002.png"

Huishoudingssamenstelling

Het totaal aantal huishoudens in Westerhaar-Vriezenveensewijk was op 1 januari 2014 is 1865 ten opzichte van 12.880 in heel Twenterand. De gemiddelde huishoudengrootte van zelfstandige huishoudens in Westerhaar-Vriezenveensewijk bedraagt 2,7 (2005: 2,6). Dit is gelijk aan het gemeentelijk gemiddelde. 44% van de huishoudens heeft kinderen en 24% van de huishoudens is een eenpersoonshuishouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.BP2014WHVZVW2015-vas1_0003.png"

Bevolkingsontwikkeling en demografie

Door de jaren heen schommelt het inwonersaantal van Westerhaar-Vriezenveensewijk licht. Na 1995 kwam er na een stagnering van tien jaar weer een lichte groei in het inwoneraantal. Vanaf 2005 daalde dit weer licht, maar na 2010 is het inwoners aantal weer licht gegroeid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.BP2014WHVZVW2015-vas1_0004.png"

2.3 Werkgelegenheid en voorzieningen

2.3.1 Bedrijvigheid

Westerhaar-Vriezenveensewijk heeft een bedrijventerrein, Garstelanden. Dit terrein is in 2013 uitgebreid met een oppervlakte van 1,5 hectare ten behoeve van lokale bedrijven. In 2014 is gestart met de uitgifte. Aan de westkant van de kern is aan de Industrieweg ook een concentratie van bedrijvigheid aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.BP2014WHVZVW2015-vas1_0005.jpg"

2.3.2 Sport en recreatie

Aan de westkant van Westerhaar-Vriezenveensewijk ligt het sportpark Twistveen. Hier zijn diverse sportief recreatieve voorzieningen gevestigd. Het zwembad in Westerhaar-Vriezenveensewijk is gesloten in 2013. Aan de noordoostkant van de kern ligt het recreatiepark De Vlegge. Het grootste deel van dit park ligt in de gemeente Hardenberg. In het Twenterandse gedeelte is ruimte voor 32 recreatiewoningen waarvan er inmiddels 17 zijn gerealiseerd.

2.3.3 Winkels

Detailhandelsvoorzieningen zijn vooral gevestigd langs de Hoofdweg. Vanwege de lengte van de Hoofdweg zijn de winkels verspreid over de gehele kern. Een kleine concentratie van detailhandelsvoorzieningen is te vinden nabij het busstation aan het Kervelplein.

2.3.4 Overige voorzieningen

In het kader van het KernOntwikkelingsPlan (KOP) Westerhaar is er in het midden van de kern een sociaal-maatschappelijk centrum gecreëerd met het Kultuurhuus, Haarhuus en de Brede School. In het sociaal-maatschappelijk centrum wordt ook ruimte opgenomen voor een multifunctioneel terrein dat kan worden gebruikt voor evenementen. Op deze locatie wordt eveneeens een Jongeren Ontmoetings Plek (JOP) mogelijk gemaakt.

2.4 Stedenbouwkundige structuur

Westerhaar-Vriezenveensewijk is een relatief jonge kern. Oorspronkelijk bestond de kern uit twee dorpen, namelijk Westerhaar en Vriezenveensewijk. Beide kernen zijn langzaam planmatig naar elkaar gegroeid. De belangrijkste uitbreidingen zijn fasegewijs tot stand gekomen en zijn vrijwel uitsluitend gebouwd voor de arbeidersklasse. Het woningbestand bestaat daardoor voor een belangrijk deel uit bescheiden woningen in één laag met kap en rijtjeswoningen in twee lagen met kap. Beeldbepalende monumentale of oude gebouwen komen vrijwel niet voor.

Vanuit historisch, architectonisch en ruimtelijk oogpunt is geen sprake van een duidelijk herkenbaar centrum. In plaats daarvan is door de clustering van een aantal winkels, kerken, scholen en overige voorzieningen, evenals door de specifieke inrichting van de openbare ruimte langs de Hoofdweg een centrumgevoel gecreëerd.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Landelijk beleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.

In de SVIR wordt een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau gegeven. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Dit bestemmingsplan voorziet in een actualisatie van het nu nog geldend planologisch regiem en is conserverend van aard. De ontwikkelingen in dit plan zijn voorzien van een separate ruimtelijke onderbouwing waarin aan dit aspect aandacht wordt besteed. Geconcludeerd wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen raakt.

3.2 Provinciaal beleid

Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel is neergelegd in de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet om onderdelen van het beleid dat is verwoord in de omgevingsvisie juridisch te borgen. Ze geeft instructies aan gemeenteraden over de inhoud van en toelichting op bestemmingsplannen. Voor de uitvoering van het provinciaal beleid zijn met de provincie afspraken gemaakt met betrekking tot wonen en bedrijven. Deze afspraken vinden weer hun doorwerking in de verschillende bestemmingsplannen. In dit plan zijn geen nieuwe ontwikkelingen opgenomen. Mede hierdoor kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met de omgevingsvisie/verordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Toekomstvisie

De gemeenteraad van Twenterand heeft in het voorjaar van 2007 ervoor gekozen om een toekomstvisie voor heel de gemeente Twenterand 2030 te ontwikkelen. De toekomstvisie betreft een sprong naar trends en ontwikkelingen in 2030 met daarin een doorvertaling naar het sociale, fysieke en economische streefbeeld van de gemeente Twenterand. De visie is daarmee geen doorvertaling van het heden richting de toekomst maar een inspirerend richtinggevend kader voor de ruimtelijke, maatschappelijke en economische ontwikkeling voor de gemeente Twenterand voor de lange termijn.

Het ontwikkelingsperspectief 2030 is gebaseerd op een set van de meest waarschijnlijke en relevante trends en ontwikkelingen waarmee Twenterand tot 2030 te maken krijgt. De input voor deze robuuste massa is geleverd door diverse partijen en beslaat sociaal-maatschappelijke, ruimtelijke en economische thema's.

De toekomstvisie is een richtinggevend kader voor toekomstige ontwikkelingen. In dit bestemmingsplan wordt de bestaande (planologische) situatie opnieuw vastgelegd. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

3.3.2 Structuurvisie

De gemeente Twenterand heeft op 19 juli 2011 de “Structuurvisie Twenterand” vastgesteld. De structuurvisie is een uitwerking en deels actualisatie van de Toekomstvisie. De structuurvisie spreekt zich uit over de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkelingen van de gehele gemeente. Doel is om verschillende belangen, bijvoorbeeld tussen uitbreiding en inbreiding of tussen verkeer en landschap, zorgvuldig af te wegen en een gezamenlijk beeld over de gewenste ontwikkeling te krijgen. Een structuurvisie biedt een geïntegreerde benadering van het sectorale beleid en een herijking van bestaande (soms aan herziening toe zijnde) plannen. Zij beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor de landschappen en de kernen op hoofdlijnen en kijkt daarbij vooruit naar 2030.

De structuurvisie biedt de gemeente Twenterand de mogelijkheid om regie te voeren op het ruimtelijk beleid voor de langere termijn. Het vormt de basis voor het toekomstig beleid; ter uitwerking van de structuurvisie zullen masterplannen, uitwerkingsplannen en bestemmingsplannen worden opgesteld.

De structuurvisie laat voldoende ruimte voor maatwerk bij de uitwerking om aldus te kunnen reageren op onvoorziene ontwikkelingen. Daarom doet de structuurvisie ook geen gedetailleerde uitspraken. De structuurvisie is alleen bindend voor de gemeente zelf. De structuurvisie zal voor anderen de richting van het gemeentelijk ruimtelijk beleid weergeven en dient vooral om hen te inspireren en enthousiasmeren.

In de structuurvisie is aangegeven dat de gemeente inzet op de afronding van kernen. Het plan voorziet niet in de ontwikkeling van nieuwe woon- of werklocaties anders dan de locaties die op dit moment al in ontwikkeling zijn. Prioriteit zal worden gegeven aan inbreiding binnen de bestaande contouren van de kern.

3.3.3 Woonvisie

De gemeente Twenterand heeft een aantal 'woonambities. De speerpunten van het woonbeleid ligt in de toekomst op:

  • differentiatie in woonmilieus;
  • voldoende ruimte voor wonen voor alle doelgroepen van beleid;
  • kwaliteit gaat boven kwantiteit;
  • afronding van bestaande uitbreidingswijken;
  • investeren in kwaliteitsimpulsen en in transformatie–en inbreidingslocaties;
  • vernieuwing en inbreiding is de norm;
  • duurzaamheid en levensloopgeschiktheid.

Bij dalende bevolking – en huishoudontwikkeling is sprake van slechts beperkte woningtoevoeging. Niet langer wordt gefocust op uitbreiding van de bestaande woningvoorraad, maar primair op het toekomstgeschikt maken én houden van de bestaande woningvoorraad.

Ongeveer de helft van de woningvoorraad is in eigendom van de woningbouwcorporatie. Verkoopproblemen van nieuwbouwprojecten en bestaande woningen zijn actueel. De woningen die gebouwd worden, voor sloop en transformatie en renoveren dienen ráák te zijn. Woningverbetering vormt een belangrijk aandachtspunt en (beperkte) nieuwbouwcapaciteit is gewenst voor sloop en vervanging.

Het bestemmingsplan Kruidenwijk biedt de mogelijkheid van in totaal 70 woningen en 16 appartementen. Het zuidelijk deel van het plan is inmiddels grotendeels gerealiseerd. Hier zijn 28 woningen gerealiseerd en nog 5 onbebouwde kavels. Het zuidelijk deel is met een iets hogere bebouwingsdichtheid gerealiseerd dan bij de planvorming de bedoeling was. Sinds de economische crisis is de vraag naar kleinere woningen toegenomen. Een aantal twee-onder-één-kappers zijn omgezet naar rijenwoningen. Dit heeft geleid tot 3 extra woningen in het reeds gerealiseerde deel ten opzichte van de oorspronkelijke inrichtingsschets. Dit heeft tot gevolg dat in het noordelijk deel nog maximaal 37 woningen kunnen worden gerealiseerd. Dit aantal is opgenomen in de verbeelding van het bestemmingsplan. De 5 onbebouwde kavels zijn eveneens opgenomen.

In de periode 2015-2025 bestaat geen behoefte aan nieuwe woningbouw vanwege de huishoudensdaling. Voor afrondingsvragen, sloop-met-nieuwbouw en woningverbetering is in Westerhaar-Vriezenveensewijk voldoende harde bestemmingsplancapaciteit aanwezig om de vraag voor de komende tien jaar te kunnen faciliteren.

3.3.4 Gemeentelijk Verkeers- en vervoersplan (GVVP)

Op 4 maart 2004 heeft de raad het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) vastgesteld. In de loop van 2015 zal de opvolger van dit plan verschijnen. Het Gemeentelijk Mobiliteits Plan (GMP).

Het Gemeentelijk Mobiliteits Plan kent een 'algemeen deel' dat geldt voor de gehele gemeente Twenterand. Daarnaast zal er per kern een aparte verkeersvisie gemaakt worden.

Bijzondere aandachtspunten voor de kern Westerhaar-Vriezenveensewijk zijn o.a.

  • Feitelijk kent Westerhaar-Vriezenveensewijk één centrale noord/zuid as, namelijk de Hoofdweg. Dit is een weg met een 50 km regime. Op deze weg bevinden zich alle soorten verkeersdeelnemers. Er zijn geen reële alternatieve routes. Deze Hoofdweg doorsnijdt ook een winkelgebied. Dit winkelgebied kent een snelheidsregime van 30 km.
  • Ontsluiting en het al dan niet uitbreiden van bedrijventerrein de Garstelanden is ook een punt van aandacht . Met name wanneer het gaat om de aansluiting op de Sibculoseweg. De gemeente is hierbij echter afhankelijk van de medewerking van de provincie.
  • De woonwijken van Westerhaar-Vriezenveensewijk zijn afgebakend als 30 km zones. De inrichting van deze gebieden is nog niet afgerond.

Bij planologische ontwikkelingen binnen de kern van Westerhaar-Vriezenveensewijk is het wenselijk rekening te houden met bovengenoemde punten.

3.3.5 Bouwen op open groene plekken

De notitie 'Bouwen op open groene plekken' (november 2008) is opgesteld als een beleidsnotitie, waarin de gemeente het te voeren beleid voor het ontwikkelen van open groene plekken vastlegt. De volgende definitie is opgenomen voor open plekken:

“een open groene plek is een fysiek onbebouwd terrein gelegen aan een openbare weg tussen bestaande bebouwing binnen de op historische grondslag gegroeide bebouwde kom, waarop uit stedenbouwkundig oogpunt bezien ten hoogste de bouw van 2 woningen toegestaan kan worden.”

De notitie heeft een reactief karakter. Na het inkomen van een officieel verzoek van een particulier voor nieuwbouw op een open groene plek zal aan de criteria worden getoetst. Op deze wijze kan een gemotiveerde toewijzing of afwijzing voor aanvullende nieuwbouw worden gegeven.

In Westerhaar-Vriezenveensewijk heeft dit beleid geleid tot de invulling van een aantal groene plekken aan de Sibculoseweg, Vinkenweg en de Hoofdweg. De beleidsnotitie is nog geldig tot 8 maart 2019.

3.3.6 Detailhandelsstructuurvisie

Op 1 februari 2011 is de detailhandelsstructuurvisie 2011-2016 vastgesteld (actualisatie van de visie uit 2004).

De navolgende algemene uitgangspunten voor detailhandel staan in deze nieuwe structuurvisie benoemd:

  • de nadruk leggen op sterkten en ontwikkelingskansen van de individuele detailhandelsconcentratie;
  • ruimte bieden voor dynamiek (wensen van zowel markt als consument);
  • het faciliteren van de uitbreiding of versterking van winkelaanbod op de meest geschikte locaties;
  • nieuwe ontwikkelingen zoveel mogelijk plaats laten vinden in concentratiegebieden (gebieden van winkels en voorzieningen);
  • het koesteren van bijzondere c.q. specialistische aanbieders die niet alleen over een lokale, maar ook over een bovenlokale en/of regionale aantrekkingskracht beschikken. Het is niet realistisch deze aanbieders te verplaatsen naar een concentratiegebied;
  • het behouden van een compleet en volwaardig boodschappenpakket in de vier hoofdkernen.

Westerhaar-Vriezenveensewijk vervult de functie van kleine dorpsvoorziening voor haar inwoners en voor de inwoners van de omliggende kleinere kernen en buurtschappen waar dagelijks aanbod ontbreekt. De inwoners zijn voor een uitgebreider keuzepakket aangewezen op de grotere kernen zoals Vriezenveen en Vroomshoop. Het niet-dagelijkse aanbod heeft in belangrijke mate een verzorgingsfunctie die de eigen kern ver overstijgt.

Behoud van een basis voorzieningenpakket aan boodschappen is van groot belang voor Westerhaar-Vriezenveensewijk. Belangrijke randvoorwaarden voor een goed functioneren van dit aanbod zijn een goede bereikbaarheid, voldoende parkeergelegenheid en een verzorgde uitstraling van winkels en openbare ruimte. In 2016 wordt de detailhandelsstructuurvisie geactualiseerd.

Binnen het plan wordt het vergroten van een detailhandelsvestiging aan de Hoofdweg 80 mogelijk gemaakt. In de bijgevoegde ruimtelijke onderbouwing in bijlage 5 wordt hierop verder ingegaan.

3.3.7 Bedrijventerreinenvisie

In de provinciale Omgevingsvisie is aangegeven dat de gemeente een bedrijventerreinenvisie dient op te stellen indien ze in aanmerking wil komen voor ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen.

In december 2010 is de Bedrijventerreinenvisie 2010 van de gemeente Twenterand vastgesteld (actualisatie van visie uit 2004). In deze visie geeft de gemeente een gemeentebrede visie op de bestaande en in ontwikkeling zijnde bedrijventerreinen. De gemeente heeft als ambitie om een toekomstbestendige en weerbare economie te hebben, te behouden en waar mogelijk te versterken.

In de bedrijventerreinen visie van de gemeente Twenterand is de behoefte aan bedrijventerreinen tot 2020 weergegeven. Daarbij is een doorkijk gegegeven naar 2030. Het is de bedoeling om voldoende ontwikkelingsmogelijkheden te bieden voor plaatselijke bedrijven.

Voor de kern Westerhaar-Vriezenveensewijk voorziet de visie een behoefte van 1,5 hectare. Met de ontwikkeling van het bestemmingsplan "Garstelanden Oost" heeft de gemeente de ruimte die in de visie is geboden voor de kern Westerhaar-Vriezenveensewijk ingevuld. Het plan Garstelanden Oost wordt opgenomen in dit bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan voorziet niet in de uitbreiding van het areaal aan bedrijventerrein. Wel voorziet dit bestemmingsplan in een adequate juridisch-planologische regeling voor het bestaande en als zodanig bestemde bedrijventerrein. Binnen deze regeling kunnen ondernemers hun bedrijf verder ontwikkelen en/ of optimaliseren. Geconcludeerd wordt dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met de uitgangspunten zoals verwoord in de 'Bedrijventerreinenvisie 2010'.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Geluid

De gemeente Twenterand kent een geluidsbeleid. Dit beleid is verwoord in de Nota Gebiedsgericht geluidsbeleid gemeente Twenterand. Aan de hand van deze nota kan vooraf worden bepaald waar ruimte zit voor toekomstige ontwikkelingen.

De gewenste ambities zijn verder uitgewerkt tot concrete beleidsuitspraken. De beleidsuitspraken geven aan wat de randvoorwaarden zijn met betrekking tot geluid voor de thema's bedrijven en verkeer. Enkele beleidsuitgangspunten van toepassing op het voorliggend plangebied zijn:

  • de gemeente Twenterand geeft bijzondere aandacht voor geluidsontwerp bij nieuwe woningen in een winkelomgeving;
  • de gemeente Twenterand kiest ervoor horecabedrijven de ruimte te geven in het gebiedstype Centrum. Wanneer horecabedrijven zich in dit gebied willen vestigen, kan van de daarvoor geldende ambitiewaarde (50 dB(A)) worden afgeweken. De maximaal toegestane geluidsbelasting, ter plaatse van de geluidsgevoelige bestemmingen, voor horecabedrijven is hierbij 55 dB(A).
  • Indien het bestemmingsplan binnen deze zone de bouw van geluidsgevoelige objecten mogelijk maakt, dient akoestisch onderzoek plaats te vinden.

Het voorliggende bestemmingsplan betreft een actualisatieplan en daarmee een 'statische' situatie. Er vinden op dit moment geen ingrijpende nieuwe planologische ontwikkelingen plaats, zodat geen akoestisch onderzoek hoeft plaats te vinden.

Het bestemmingsplan voorziet in een aantal kleinschalige ontwikkelingen waarbij het aspect "geluid" geen rol speelt. Voor de ontwikkelingen waarbij het aspect "Geluid" een rol speelt is een separate onderbouwing toegevoegd waarin dit aspect wordt behandeld.

4.2 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

Deze actualisatie betreft een "statische" situatie. Er vinden op dit moment geen nieuwe planologische ontwikkelingen plaats waarbij een onderzoek naar de milieuhygienische gesteldheid van de bodem noodzakelijk is. Voor de ontwikkelingen waarbij het aspect "Bodem" een rol speelt is een separate onderbouwing toegevoegd waarin dit aspect wordt behandeld.

4.3 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Daarnaast is ook het ´Besluit gevoelige bestemmingen´ van toepassing voor gevoelige bestemmingen op een locatie binnen 300 meter vanaf de rand van rijkswegen of binnen 50 meter vanaf de rand van provinciale wegen. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

In het plangebied worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die kunnen leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een actueel juridisch-planologisch kader voor de bestaande (planologische) situatie in het plangebied.

Overigens blijkt uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit dat er, in of in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Algemeen

In 2007 heeft de gemeente Twenterand een eigen externeveiligheidsbeleid vastgesteld. In dit beleid verwoordt de gemeente de problemen die zich momenteel voordoen met betrekking tot risicobronnen en hun omgeving en worden algemene uitgangspunten en gebiedsgerichte ambities gegeven.

Het betreft de volgende algemene uitgangspunten.

  • 1. De gemeente richt zich op het vasthouden en bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor de bestaande bedrijvigheid en het ontwikkelen van hoogwaardiger bedrijvigheid. Vroomshoop en Vriezenveen bieden ook vestigingsmogelijkheden voor bedrijvigheid met bovenlokale behoefte. Den Ham en Westerhaar-Vriezenveensewijk bieden vestigingsmogelijkheden voor de eigen behoefte.
  • 2. Voor de toepassing van dit externe veiligheidsbeleid onderscheidt de gemeente Twenterand drie gebiedstypen: woongebieden, bedrijventerrein en landelijk gebied. Twee gebieden zijn echter wat betreft ambitie hetzelfde. In de uitwerking van de veiligheidsambitie worden dus ook twee gebieden onderscheiden: woongebieden en bedrijventerreinen/landelijk gebied.
  • 3. In woongebieden staat de veiligheid voorop. In woongebieden worden dan ook geen nieuwe risicobronnen toegelaten.
  • 4. Op het bedrijventerrein en in het landelijke gebied accepteert de gemeente een enigszins minder streng veiligheidsregime en is de komst van inrichtingen met enige risicobelasting op de omgeving onder voorwaarden mogelijk.
  • 5. Waar zich externeveiligheidsknelpunten (kunnen) voordoen, besteedt de gemeente veel aandacht aan bronmaatregelen om het risico te verkleinen. Pas daarna komen effectmaatregelen aan de orde.
  • 6. Bij het beoordelen van risicosituaties worden aanvullend op de beoordeling van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico ook de mogelijke effecten en beheersbaarheid van een calamiteit betrokken. Hierbij wordt zorgvuldig rekening gehouden met het advies van de regionale brandweer in het kader van de verantwoordingsplicht groepsrisico.

Met betrekking tot de gebiedsgerichte ambities heeft de gemeente de volgende punten verwoord:

1. Woongebieden

  • In woongebieden worden geen risicobronnen geïntroduceerd.
  • Kwetsbare objecten mogen in nieuwe situaties niet binnen de 10-6-contour van een risicobron liggen (wettelijk voorgeschreven). Aanvullend hierop mogen ook beperkt kwetsbare objecten zich in nieuwe situaties niet binnen de 10-6-contour van een risicobron bevinden.
  • De oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt in nieuwe situaties als grenswaarde beschouwd.
  • Toename van het groepsrisico door risicobronnen is niet toegestaan. Toename van groepsrisico door een structurele toename van het aantal personen in het invloedsgebied is onder voorwaarden wel toegestaan.

2. Bedrijventerreinen en landelijk gebied

  • Binnen een 10-6-plaatsgebonden risicocontour zijn nieuwe beperkt kwetsbare objecten eventueel gemotiveerd toegestaan, waarbij onder meer aandacht is voor de mogelijkheden van aanpak van de risicobron en geschikte alternatieve locaties.
  • In nieuwe situaties blijven de 10-6-contouren binnen de inrichtingsgrenzen van risicovolle inrichtingen, daarbij zijn uitzonderingen onder voorwaarden mogelijk.
  • Een toename van het groepsrisico wordt onder voorwaarden geaccepteerd.
  • Het invloedsgebied van een risicobron dat geldt voor het bepalen van het groepsrisico mag niet over woongebieden vallen.
  • De oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt in nieuwe situaties als grenswaarde beschouwd. Overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico wordt dus niet geaccepteerd.

4.4.2 Buisleidingen

Binnen het plangebied ligt aardgastransportleiding N-527-40. De leiding beschikt niet over een plaatsgebonden risicocontour die buiten de belemmerende strook ligt. In dit geval bedraagt de belemmerende strook 4 meter aan weerszijden uit de leiding. Vanwege de ruimtelijke beperkingen die de belemmerende stroken van de leidingen met zich meebrengen (ondermeer geen bebouwing en/of diepwortelende beplanting toestaan), is deze weergegeven op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

In 2013 is de leiding verlegd. Hiervoor is een separate bestemmingsplanherziening opgesteld. Voor dit plan is onderzoek gedaan naar de externe veiligheidsaspecten.

Op dit moment is een verlegging van de buisleiding langs de Schuineweg in procedure. Deze leiding is meegenomen in dit bestemmingsplan.

4.4.3 Inrichtingen
4.4.3.1 Tankstation met LPG

In het plangebied is nog één tankstations met lpg-istallatie aanwezig. Het gaat om een tankstation aan de vroomshoopseweg 31.

4.4.3.2 Plaatsgebonden risico

Binnen het plangebied ligt één LPG station. Op de verbeelding van het plan is een risicocontouren van 45 meter om het vulpunt, 25 meter om het reservoir en 15 meter voor het afleverpunt opgenomen. Binnen deze contouren mogen geen kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten worden opgericht.

4.4.3.3 Vuurwerk

Op het perceel Hoofdweg 181 bevindt zich een beperkte opslagplaats voor vuurwerk. De opslagcapaciteit (minder dan 10.000 kg) valt onder de drempelwaardelijst IPO-VNG. De externe veiligheidsrisico's zijn dan ook zeer beperkt.

4.4.4 Vervoer gevaarlijke stoffen

Het plangebied wordt doorkruist door de N36. Over deze weg worden gevaarlijke stoffen getransporteerd. Bij nieuwe ontwikkelingen binnen 200 meter van de weg dient het groepsrisico te worden beschouwd. Overige wegen, spoorwegen of waterwegen waarover een dusdanig groot aantal transporten van gevaarlijke stoffen plaatsvindt dat de omgeving wordt belemmerd, zijn niet aanwezig in en nabij het plangebied.

4.5 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Deze actualisatie betreft een "statische" situatie. De ontwikkelingen waarbij milieu aspecten een rol spelen is een separate onderbouwing toegevoegd.

4.6 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

Dit bestemmingsplan is conserverend van aard en voorziet niet in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Enkel de bestaande (planologische) situatie wordt opnieuw vastgelegd. Hierdoor is ten opzichte van de huidige situatie geen sprake van nadelige effecten voor de Natuurbeschermingswet, EHS en eventueel aanwezige bijzondere en/of beschermde flora & fauna.

4.7 Besluit milieueffectrapportage

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r.

Een bestemmingsplan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk is of indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het bestemmingsplan wordt genoemd in kolom 3 (plannen). Indien het bestemmingsplan wordt genoemde in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden is sprake van een m.e.r.-plicht (bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C) of een m.e.r.-beoordelingsplicht (bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D).

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke

nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.

Het Natura-2000 gebied Engbertsdijksvenen ligt op een afstand van 2 kilometer van het plangebied. gelegen. Dit bestemmingsplan is conserverend van aard en voorziet niet in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Enkel de bestaande (planologische) situatie wordt opnieuw vastgelegd. Hierdoor is ten opzichte van de huidige situatie geen sprake van nadelige effecten

Hoofdstuk 5 Overige aspecten

5.1 Archeologie

5.1.1 Algemeen

Archeologische waarden dienen op grond van het verdrag van Malta te worden meegewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. In het plan zijn geen grote ruimtelijke ingrepen voorzien, archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. De ontwikkeling die in dit plan zijn meegenomen zijn voorzien van een eigen ruimtelijke onderbouwing waarin ook op het aspect "archeologie" wordt ingegaan.

5.1.2 Gemeentelijk beleid

De gemeente Twenterand beschikt over een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart (BAAC, d.d. 27 augustus 2007). Uit de notitie komt naar voren dat gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde moeten worden beschermd tegen grootschalige ingrepen.

5.1.3 Vertaling naar verbeelding en regels

Het noordoostelijke deel van het plangebied heeft op de archeologische verwachtingskaart een aanduiding "hoge verwachting" en een deel heeft de aanduiding "Middelhoge verwachting". Het zuidelijke deel van de kern heeft een "lage verwachting". De gebieden met de verschillende verwachtingswaarden krijgen elk een eigen dubbelbestemming met daarbij behorende bestemmingsplanregels ter bescherming van de archeologische waarden in het gebied.

Zone met een hoge archeologische verwachting

In deze zones bestaat een grote kans op het aantreffen van archeologische waarden. Bodemverstoringen dieper dan 40 cm moeten zoveel mogelijk worden vermeden. Bodemverstorende activiteiten of grootschalige dan wel langdurige grondwaterpeilverlagingen worden niet toegestaan, tenzij met behulp van een archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat er geen archeologische resten worden bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling. Plangebieden met een verstoringsdiepte van maximaal 40 cm beneden maaiveld of met een oppervlak kleiner dan 2500 m2 zijn vrijgesteld van onderzoek.

Zone met een middelhoge archeologische verwachting

In deze zones bestaat een middelgrote kans op het aantreffen van archeologische waarden. De zones met een middelhoge archeologische verwachting worden planologisch beschermd door opname in het bestemmingsplan voor het gebied waarin zij gelegen zijn. Bodemverstorende activiteiten of grootschalige dan wel langdurige grondwaterpeilverlagingen worden niet toegestaan, tenzij met behulp van een archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat er geen archeologische resten worden bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling. Plangebieden met een verstoringsdiepte van maximaal 40 cm beneden maaiveld of met een oppervlak van maximaal 2500 m2 zijn vrijgesteld van onderzoek.

Zone met een lage archeologische verwachting

Op terreinen waar archeologische waarnemingen ontbreken geldt doorgaans een lage archeologische verwachting. Het betreft meestal terreinen die vanuit landschappelijk oogpunt ongunstige vestigingscondities boden of die te nat of onvruchtbaar waren voor landbouw. Ook kan het zones betreffen die oorspronkelijk een hoge of middelhoge archeologische verwachting hadden, maar die nu vanwege bijvoorbeeld bodemverstoringen door ontgronding of ruilverkaveling een lage kans hebben op het aantreffen van intacte archeologische vindplaatsen. Vanwege de lage trefkans geldt voor zones met een lage verwachting geen onderzoeksplicht. Archeologisch onderzoek dient echter wel plaats te vinden als binnen het plangebied meerdere verwachtingszones aanwezig zijn of als het plangebied direct grenst aan een locatie waar archeologische waardevolle resten bekend zijn.

5.2 Cultuurhistorie

In hoofdstuk is reeds aangegeven dat Westerhaar-Vriezenveensewijk een jonge kern is. Er zijn geen cultuurhistorische waarden binnen het gebied aanwezig die een specifiek planologisch beschermingsregime verdienen. In de gemeentelijke welstandsnota is het grootste gedeelte van de kern aangemerkt als zijnde welstandsarm. Uitsluitend voor het "Maatschappelijk centrum" ter hoogte van het Kultuurhuus en het Haarhuus is een beeldkwaliteitsplan van kracht om de nieuwe ontwikkelingen in te passen. Hetzelfde geldt voor de uitbreiding op het bedrijventerrein Garstelanden Oost en de woonwijk "Kruidenwijk fase 3". Ook hier is een beeldkwaliteitsplan van kracht. Alle beeldwaliteitsplannen zijn opgenomen in de welstandsnota en vormen hiermee het toetsingskader voor aanvragen omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 6 Water

6.1 Algemeen

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting op ruimtelijke plannen te worden opgenomen hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Hierbij dient te worden uiteengezet of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.

Dit bestemmingsplan omvat de dorpskern Westerhaar-Vriezenveensewijk. De belangrijkste waterlopen binnen deze dorpskern zijn het Veenkanaal en het Nieuwe Stroomkanaal. Verder ligt op het bungalowpark De Vlegge de Plas van Francke. Dit is een vrij liggende vijver, die geen onderdeel uitmaakt van het watersysteem. Deze vijver heeft een recreatieve functie.

Deze vijver ligt deels in de gemeente Twenterand en deels in de gemeente Hardenberg.

6.2 Europees- en rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle typen Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch te verbeteren. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste kwaliteit is 2015. Eventueel kan uitstel worden verleend tot 2017. Per deelstroomgebied worden uitvoeringsplannen opgesteld. De waterlichamen binnen de gemeente Twenterand hebben een lage prioriteit. Uitvoering is thans nog niet aan de orde.

Momenteel heroverweegt het waterschap de uitvoeringsplannen. De gemeente wordt gevraagd de uitvoering bestemmingsplan technisch mogelijk te maken. De waterlopen het Veenkanaal en het Nieuwe Stroomkanaal zijn aangewezen als waterlichaam.

In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Op hoofdlijnen is het Rijksbeleid aangegeven voor de periode 2009-2015 om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het waterplan richt zich op de bescherming tegen overstromingen en voldoende en schoon water voor de diverse vormen van gebruik. Hoofddoelstelling is een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer.

6.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie wordt veel aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn uitvoering KRW, veiligheid, grondwaterbescherming, bestrijding wateroverlast, waterkwaliteit en waterkwantiteit van grond- en oppervlaktewater en waterbeleving. Voor het meer gedetailleerde informatie wordt verwezen naar de Omgevingsvisie van de provincie.

6.4 Beleid waterschap Vechtstromen

Het plangebied voor dit bestemmingsplan is geheel gelegen in het beheergebied van waterschap Vechtstromen. Het waterschap heeft een waterbeheerplan opgesteld voor de periode van 2010-2015. Daarin is aangegeven wat het beleid van het waterschap is op het gebied van waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterketen en waterveiligheid. Momenteel is een nieuw waterbeheerplan in voorbereiding bij het waterschap. Het waterbeleid is met name gericht op duurzaamheid, geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, zoeken naar ruimte voor water en water als ordenend principe.

6.5 Beleid gemeente

De gemeente heeft een drietal taken op het gebied van riolering en water:

  • 1. Inzamelen en afvoeren afvalwater;
  • 2. Zorg voor overtollig regenwater;
  • 3. Zorg voor overtollig grondwater.

Het beleid van de gemeente ligt vast in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2014-2018 (GRP), dat in het najaar van 2014 door de raad is vastgesteld. Nu is ook het inspelen op de klimaatverandering in het GRP meegenomen. Maatregelen worden veelal gecombineerd uitgevoerd, waarbij b.v. ook afkoppelen van verhard oppervlak wordt meegenomen.

6.6 Riolering

Binnen de dorpskern Westerhaar zijn de volgende typen riolering aanwezig: gemengd stelsel, gescheiden stelsel en verbeterd gescheiden stelsel.

In nieuwe situaties wordt regenwater afgekoppeld van de riolering (niet-aangekoppeld). Bij reconstructies wordt bezien of afkoppelen rendabel is (er wordt een afweging gemaakt of dat doelmatig is: het effect wordt afgezet tegen de kosten). Daar waar afgekoppeld wordt, dient vertraagd te worden afgevoerd (naar het landelijk gebied). De afvoer uit b.v. een woongebied mag b.v. niet meer zijn als ware het landelijk gebied. In de Kruidenwijk wordt het regenwater (deels) afgevoerd naar en opgeslagen in zgn. 'kratten'. Binnen de kern zijn enkele bergbezinkvoorzieningen aanwezig. Het bergbezinkbassin onder het Kulturhus is daarvan veruit de grootste.

6.7 Grondwateroverlast

De gemeente heeft geen grondwatermeetnet met peilbuizen die twee wekelijks worden bemonsterd. Als er zich problemen voor doen, bestaat de mogelijkheid peilbuizen te slaan en gedurende een bepaalde periode te bemonsteren. Wat betreft grondwater zijn er geen problemen bekend. De gemeente heeft geen grondwatermeetnet en er zijn geen problemen bekend.

6.8 Waterkwaliteit

Zowel vanuit de gemeente als vanuit het waterschap zijn geen knelpunten bekend voor wat betreft de kwaliteit van het oppervlaktewater.

Hoofdstuk 7 Juridische vormgeving

7.1 Opzet van de regels

Het plan wordt vormgegeven volgens dezelfde systematiek die ook in de "oude" plannen is gebruikt. Slechts op nuance vinden enkele aanpassingen en nuanceringen plaats. Daarbij wordt ook de aanpassing van de regeling voor de maximaal toegestane oppervlakte aan vrijstaande ondergeschikte gebouwen in het plan verwerkt. In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels aan de orde gesteld. Deze ziet er als volgt uit:

  • Inleidende regels
  • Bestemmingsregels
  • Algemene regels
  • Overgangs- en slotregels
  • Bijlagen bij de regels

7.2 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen en de wijze van meten. Hierin wordt aangegeven wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe dient te worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. De gemeente heeft een standaard begrippenlijst waar alleen in uitzonderingsgevallen van mag worden afgeweken. Deze zijn opgesteld conform de eisen van de SVBP 2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.De terminologie van de regels is in overeenstemming gebracht met de Wabo.

Wat betreft de wijze van meten inzake de goothoogte van een bouwwerk wordt opgemerkt dat ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, dakkapellen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen buiten beschouwing worden gelaten.

7.3 Bestemmingsregels

Een bestemming is een omschrijving van aan de grond toegekende functies, zoals wonen, bedrijven, groenvoorzieningen et cetera. De aard van de toegelaten inrichting van de gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken

zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies. In de bestemmingsplannen worden meerdere bestemmingen onderscheiden. Aan deze bestemmingen zijn regelingen als de bestemmingsomschrijving, bebouwingsmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden gekoppeld.

Per bestemming wordt de indeling volgens de SVBP 2008 gehanteerd1. Deze volgorde en de naamgeving zijn standaard en dienen in principe te worden gevolgd:

  • Bestemmingsomschrijving
  • Bouwregels
  • Nadere eisen
  • Afwijking van de bouwregels
  • Specifieke gebruiksregels
  • Afwijking van de gebruiksregels
7.3.1 bestemmingsomschrijving

In de bestemmingsomschrijving wordt een nadere omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De bestemmingsomschrijving is voornamelijk functioneel, maar bevat tevens enkele inrichtingsaspecten.

7.3.2 Bouwregels

In de bouwregels worden de voor alle bouwwerken van toepassing zijnde bouwregels opgenomen. Met betrekking tot het onderscheidt tussen ondergeschikt gebouw en hoofdgebouw is het volgende van belang.

In de regels is onderscheid gemaakt in de bouwregels voor hoofdgebouwen en ondergeschikte gebouwen. Op het begrip ondergeschikt gebouw zal nader worden ingegaan, aangezien hiermee een nieuw begrip wordt geïntroduceerd.

7.3.2.1 Ondergeschikt gebouw

Het begrip 'ondergeschikt gebouw' is omschreven als:

"een gebouw of een onderdeel van een gebouw dat op een bouwperceel in stedenbouwkundig opzicht qua omvang en situering als ondergeschikt aan het hoofdgebouw valt aan te merken. Hiervan is sprake indien het gebouw minimaal 1,5 m lager is dan het hoofdgebouw."

Dit begrip kan worden aangemerkt als een verzamelbegrip voor de voormalige begrippen aan- en uitbouwen, bijgebouwen, carports en erkers. Er wordt uitgegaan van een puur ruimtelijke benadering. Er wordt bewust niet geëist dat er ook sprake moet zijn van functionele ondergeschiktheid.

Uitgangspunt is dat er een objectieve maat wordt genoemd om onderscheid te kunnen maken tussen hoofdgebouw en ondergeschikt gebouw. Voor een minimale maat van 1,5 m is gekozen om de volgende redenen.

  • Het moet een objectieve maat zijn, die toepasbaar is voor alle denkbare woningtypen in het gebied.
  • Om discussie te voorkomen, moet er sprake zijn van een duidelijk meetbaar hoogteverschil tussen het hoofdgebouw en het ondergeschikte gebouw.
  • Het hanteren van een eenduidige maat schept duidelijkheid naar de burger en bevordert de rechtszekerheid.
  • Hoogbouwwoningen en laagbouwwoningen worden met deze systematiek op een gelijke wijze behandeld.
  • Een percentage van de bouwhoogte of kaphoogte is niet toepasbaar bij alle woningtypen (denk aan een laagbouwwoning met een flauwe dakhelling).
  • Door de gekozen maat is er een duidelijk visueel onderscheid tussen de hoofdbouw en de ondergeschikte gebouwen. Deze maat sluit goed aan bij de vaste lijn die de bestuursrechter in het algemeen hanteert bij het onderscheid tussen hoofdbouw en aanbouw/bijgebouw.

Bij de beoordeling of sprake is van een ondergeschikt gebouw kunnen de volgende situaties worden onderscheiden.

  • 1. Er is sprake van een vrijstaand of aangebouwd ondergeschikt gebouw, waarbij ten aanzien van het aangebouwde gebouw sprake is van een zelfstandige constructie. In dat geval dient de aanvraag te worden getoetst aan de voorschriften voor de ondergeschikte gebouwen.
  • 2. Alle onderdelen van het hoofdgebouw voldoen aan het in de voorschriften gestelde ten aanzien van het hoofdgebouw. In dat geval kan een beoordeling of voor onderdelen sprake is van ondergeschikt gebouw achterwege blijven.
  • 3. Er is sprake van onderdelen van het gebouw die afwijken van de voorschriften die gelden voor het hoofdgebouw. In dat geval moet worden nagegaan of het betreffende gedeelte in stedenbouwkundig opzicht qua omvang en situering ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Is dit het geval, dan dient dit onderdeel te voldoen aan de voorschriften voor de ondergeschikte gebouwen. Is geen sprake van een in stedenbouwkundig opzicht qua omvang en situering ondergeschikt gedeelte van het hoofdgebouw, dan is de aanvraag voor het hoofdgebouw in strijd met de voorschriften en dient de bouwvergunning te worden geweigerd.

Op de navolgende tekening zijn voorbeelden gegeven van ondergeschikte onderdelen van het hoofdgebouw.

Het voordeel van de invoering van dit begrip en de gekozen definiëring is de helderheid en de inzichtelijkheid. De hoeveelheid begrippen is significant afgenomen en de interpretatieruimte is sterk verminderd. Tevens is met de gekozen maat sprake van een objectivering en zijn de subjectieve elementen verdwenen. Het kwantificeren levert minder interpretatieproblemen op dan kwalitatieve criteria. Er is precies bekend wat wel en wat niet mogelijk is. De bekende discussie die regelmatig is terug te vinden in de jurisprudentie van wat nu een aanbouw of een bijgebouw en wat nu een hoofdgebouw is, is met de hier gekozen benaderingswijze bijna geheel uitgebannen aangezien er geen multiinterpretabel begrip meer is. De rechtszekerheid is hiermee gediend. Uit de eerste opgedane ervaringen met deze systematiek blijkt de werkbaarheid in de praktijk. Met deze regeling is een evenwicht gevonden tussen rechtszekerheid en ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.BP2014WHVZVW2015-vas1_0006.png"

7.3.3 Afwijking van de bouwregels

De toepassing van de afwijkingsbevoegdheid is geen automatisme. Elk verzoek zal aan de criteria worden getoetst, hetgeen niet per definitie tot verlening van de afwijking zal leiden. Verzoeken zullen dus niet vanzelfsprekend positief worden beoordeeld. In de afweging staat het voorkomen van een onevenredige aantasting van het bebouwingsbeeld, de woon- en werksituatie, de sociale veiligheid, de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de verkeersveiligheid centraal.

Met het oog op de belangen ten aanzien van de woon- en werksituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden kunnen de voorschriften als volgt worden ingedeeld:

Woon- en werksituatie

  • het karakter van een gebied;
  • het karakter van de ontsluiting zoals dat tot uitdrukking is gebracht door het onderscheid tussen wegen die zijn begrepen in de bestemming woongebied (erffunctie) en de wegen aangegeven met de bestemming wegverkeer (stroomfunctie).

Straat- bebouwingsbeeld

  • bepalingen met betrekking tot de plaats van de voorgevel;
  • de onderlinge afstand tussen hoofdgebouwen (2x de afstand tot de zijdelingse erfscheiding);
  • de goot- en bouwhoogte (bij meer kenmerkende bebouwing soms ook de dakhelling);
  • het door maatvoering en situering ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw van ondergeschikte gebouwen;
  • de bebouwingsdichtheid (onderscheid in vrijstaand en aan te bouwen woningen en een bebouwingspercentage).

Verkeersveiligheid

  • de afstand van gebouwen tot de weg.

Sociale veiligheid

  • het plan bevat geen specifieke voorschriften met betrekking tot de sociale veiligheid, maar biedt de ruimte om bij de inrichting van onder meer groenvoorzieningen en de situering van bijvoorbeeld telefooncellen, bushalten en dergelijke dit aspect volledig bij de uitvoering te kunnen betrekken.

Gebruiksmogelijk aangrenzende gronden

  • de afstand van hoofdgebouwen tot de erfscheiding;
  • de omvang van ondergeschikte gebouwen op de erfscheiding;
  • de bebouwingsdichtheid.

Bij de beoordeling van een verzoek om afwijking dient er dus rekening mee te worden gehouden dat bovengenoemde bepalingen zijn opgenomen om de genoemde belangen te beschermen. Met het oog op de bescherming van deze belangen kunnen voorwaarden worden gesteld bij het verlenen van een afwijking.

Ten aanzien van de hieronder weergegeven binnenplanse afwijkingen wordt nog het volgende opgemerkt:

a) Artikel 19, lid 4, onder a: Afwijken van de maximale goothoogte voor ondergeschikte gebouwen.

Deze afwijking maakt het mogelijk een kap op een reeds bestaand dan wel nog op te richten niet-vrijstaande ondergeschikt gebouw te plaatsen waarbij de ruimte onder de kap ook kan worden benut als gebruiksruimte (b.v. slaapkamer, hobbykamer). De maximale bouwhoogte is maximaal 7,5 m én dient minimaal 1,5 m lager te zijn dan de hoofdbouw. Een overschrijding van deze grens is vanuit planologisch en stedenbouwkundig oogpunt ongewenst. Door middel van deze afwijking kan tegemoet worden gekomen aan de woonwensen die bij veel burgers leven. Er is bewust gekozen voor een binnenplanse afwijking omdat er hierdoor een fine-tuning kan plaatsvinden van de belangen die bij een bouwplan in het geding zijn. Het kan namelijk zo zijn dat een bepaald bouwplan zodanig van aard is dat de stedenbouwkundige en (micro)planologische waarden op een onaanvaardbare wijze worden aangetast. Verder is van belang dat dergelijke bouwplannen veelal op dan wel dicht bij de perceelsgrens worden opgericht. Hierdoor bestaat de kans dat het woon- en leefklimaat van de buren op een onevenredige wijze worden geschaad (denk bijvoorbeeld aan de bezonningssituatie, het uitzicht en de privacy). Indien hiervan sprake is, wordt geen medewerking verleend aan het bouwplan waarvoor een afwijking benodigd is.

b) Artikel 19, lid 4, onder c: Afwijking voorerkers en ondergeschikte gebouwen bij hoekpercelen.

Deze afwijking bestaat uit twee delen. Bij hoekpercelen (sub 1) zijn er vaak meerdere naar de weg gekeerde gevels waardoor eigenaren onevenredig beperkt worden in hun mogelijkheden voor de bouw van ondergeschikte gebouwen. Per geval zal een belangenafweging worden gemaakt die wordt getoetst aan de onder 7.3.3 Afwijking van de bouwregels genoemde voorwaarden.

Het tweede deel van de afwijking (sub 2) is voornamelijk bedoeld voor erkers, die gelet op het bestemmingsplan vallen onder het begrip "ondergeschikt gebouw". Een belangrijke factor in de belangenafweging is het gegeven of het bouwwerk past binnen het bebouwingsbeeld.

c) Artikel 19, lid 4, onder d: Afwijken van de bepaling dat de oppervlakte aan niet vrijstaande ondergeschikte gebouwen niet groter mag zijn dan de oppervlakte van het hoofdgebouw.

Aan deze afwijking wordt slechts bij hoge uitzondering medewerking verleend. De vergroting dient noodzakelijk te zijn. Een voorbeeld om toch toepassing te geven aan deze afwijking betreft het feit dat de vergroting om medische redenen noodzakelijk is. De medische noodzaak dient te worden aangetoond door een onafhankelijk deskundigenadvies.

7.3.4 afwijking van de gebruiksregels

Hier wordt aangegeven of en in hoeverre afgeweken kan worden van de gebruiksregels. De voorwaarden waaronder toepassing van de afwijkingsregel wordt overwogen, dienen objectief te zijn begrensd.

De toepassing van de afwijkingsbevoegdheid is geen automatisme. Elk verzoek zal aan de criteria worden getoetst, hetgeen niet per definitie tot verlening van de afwijking zal leiden. Verzoeken zullen dus niet vanzelfsprekend positief worden beoordeeld.

Ten aanzien van de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheid met betrekking tot aan huis verbonden activiteiten wordt opgemerkt dat deze afwijkingsbevoegdheid een imperatieve redactie heeft om te benadrukken dat het gerechtigd is om binnen woondoeleinden in ruime zin ook andere aan huis verbonden activiteiten dan beroepsmatige te ondernemen, indien deze althans op één lijn zijn te stellen met aan huis verbonden beroepen. Met de aanduiding aan huis verbonden activiteiten wordt benadrukt dat een afwijking betrekking heeft op de aard van de activiteiten. Teneinde te verzekeren dat een activiteit, die zou kunnen uitgroeien tot een gebruiksvorm die op gespannen voet staat met de woonfunctie, ter plaatse toch binnen de perken blijft, kunnen aan een afwijking voorschriften worden verbonden. Dergelijke voorschriften kunnen betrekking hebben op: de persoon van de gerechtigde, een periode waaraan de afwijking wordt verbonden, de aard van het gebruik, de maximum vloeroppervlakte, openingstijden, parkeergelegenheid, maximum aantallen bezoekers et cetera. Het belangrijkste criterium in de afwijkingsbevoegdheid is gelegen in de woorden: uit oogpunt van de relatie tot de omgeving. De volgende zes punten zijn van belang:

  • 1. De activiteit dient ondergeschikt te zijn ten aanzien van de woonfunctie. De aan huis verbonden activiteit mag de bewoningsfunctie niet verdringen. Kleinschaligheid is een belangrijk kenmerk.
  • 2. De aan huis verbonden activiteit mag geen afbreuk doen aan het karakter van de woning. Daarbij moet onder meer worden gedacht aan reclameuitingen.
  • 3. Aan de activiteit mag geen publieksaantrekkende werking van betekenis zijn verbonden.
  • 4. De activiteit mag geen onevenredige toename van de parkeerdruk betekenen of een verstoring van de parkeerbalans bewerkstelligen.
  • 5. Activiteiten die hinder met zich meebrengen of nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet toegestaan.
  • 6. De activiteiten mogen niet vergezeld gaan van enige detailhandel van betekenis.

De belangenafweging om wel of geen afwijking te verlenen, kan sterk verschillen. Dit is afhankelijk van het desbetreffende woningtype en de daarbij betrokken woonomgeving. Voor een woonomgeving is het natuurlijk van belang of het gaat om een rustige woonwijk, een drukke woonwijk of gemengd gebied. Deze verschillende omgevingen zijn in verschillende mate gevoelig voor andere activiteiten in verband met woondoeleinden dan bewoning en aan huis verbonden beroepen.

7.3.5 Specifieke gebruiksregels

Algemene gebruiksbepalingen behoeven niet langer in bestemmingsplannen te worden opgenomen, omdat dit in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is geregeld.

In dit onderdeel wordt aangegeven welke specifieke vormen van gebruik in elk geval strijdig worden geacht met de bestemming. Niet alle mogelijke strijdige gebruiksvormen zullen worden genoemd, maar met name die waarvan het juist niet meteen duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Te denken valt aan het verbod op het gebruik van vrijstaande ondergeschikte gebouwen als woning.

7.4 Dubbelbestemmingen

Een dubbelbestemming is een extra bestemming of aanduiding die meerdere andere bestemmingen overlapt. Vaak betreft het hier een bijzondere functie die een beperking op de gebruiksmogelijkheden van de gronden legt, bijvoorbeeld hogedrukleidingen of hoogspanningsmasten.

De opbouw van dubbelbestemmingsregels is in principe dezelfde als die van een reguliere bestemmingsregel zoals hiervoor aangegeven.

7.5 Algemene regels

Algemene regels bevatten regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen. De volgende regels vallen veelal onder de algemene regels:

  • Anti-dubbeltelregel
  • Algemene gebruiksregels
  • Algemene aanduidingsregels
  • Algemene afwijkingsregels
  • Algemene wijzigingsregels
  • regels voor parkeren en laden/lossen

Dit is een standaardartikel dat in het Bro wordt voorgeschreven en voorheen ook in de Bouwverordening was opgenomen. Het ziet erop toe dat gronden niet worden uitgewisseld waardoor oneigenlijk grotere bouwmogelijkheden kunnen ontstaan.

7.5.1 Anti dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

7.5.2 Algemene gebruiksregels

In artikel 23 zijn de algemene gebruiksregels opgenomen. Hier worden algemene bepalingen voor strijdig gebruik opgenomen die gelden voor alle bestemmingen in het plangebied.

7.5.3 Algemene aanduidingsregels

In artikel 9 is een algemene aanduiding "Veiligheidszone LPG" opgenomen. Voor de in deze gebiedsaanduiding gelegen gronden is het bouwen van nieuwe gebouwen niet toegestaan.

7.5.4 Algemene afwijkingsregels

Dit is een algemene regel waarmee kan worden afgeweken van de regels uit de bestemmingsregels.

7.5.5 Algemene wijzigingsregels

In artikel 26 zijn algemene wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor het college van burgemeester en wethouders om het bouwen van gebouwtjes van openbaar nut en beperkte verschuivingen van de bestemmingsgrenzen mogelijk te maken.

7.5.6 Parkeren en laden/lossen
7.5.6.1 Keuze set planregels

In het bestemmingsplan zijn planregels opgenomen ten behoeve van het parkeren, het laden en het lossen. De eisen voor het parkeren/laden/lossen gelden niet alleen voor bouwen. Bij een gebruiksverandering moet er ook sprake zijn van voldoende parkeerruimte en laad- en losruimte.

7.5.6.2 Parkeren op eigen terrein

Elke initiatiefnemer van een plan is zelf verantwoordelijk voor het realiseren van zijn eigen parkeervoorzieningen. Een nieuw initiatief (uitbreiding, nieuwbouw of functiewijziging) mag geen onaanvaardbare problemen veroorzaken in de omgeving. Dit betekent dat in beginsel de parkeerbehoefte op eigen terrein moet worden gerealiseerd. Aanvragers van een omgevingsvergunning zullen bij de aanvraag moeten aantonen hoeveel parkeerplaatsen er op eigen terrein worden gerealiseerd. Indien er op het eigen terrein onvoldoende parkeerruimte is en initiatiefnemer gebruik wil maken van de afwijkingsmogelijkheid, zal de initiatiefnemer moeten aantonen dat sprake van bijzondere omstandigheden dan wel dat op een andere wijze in de parkeerruimte wordt voorzien.

7.5.6.3 Bepalen parkeerbehoefte

Voor het bepalen van de parkeerbehoefte vormen de gemeentelijke parkeernormen de leidraad. Het betreffen de gemeentelijke parkeernormen die gelden op het moment van besluitvorming van een aanvraag om een omgevingsvergunning. Indien er geen omgevingsvergunning vereist is, dan zijn de gemeentelijke parkeernormen bepalend die gelden op het moment dat de gebruiksverandering feitelijk plaatsvindt. Bij de berekening van het aantal parkeerplaatsen wordt aan het eind van de berekening afgerond naar boven. Reden hiervoor is dat bij afronding naar beneden het aantal aan te leggen parkeerplaatsen niet overeenkomt met de totale parkeerbehoefte.

7.5.6.4 Afmetingen parkeerplaatsen

Voor het berekenen van het aantal parkeerplaatsen moet uit worden gegaan van standaardmaten. Zo geldt er een andere afmeting voor een haakse en gestoken parkeerplaats dan voor een parkeerplaats bestemd voor langs parkeren. De breedte van het parkeervak moet bij haaks en gestoken parkeren minimaal 2,50 meter zijn en bij langs parkeren minimaal 2,20 meter. De lengte (diepte) van het parkeervak moet bij haaks en gestoken parkeren minimaal 5,00 meter zijn en bij langs parkeren minimaal 6,50 meter.

Er dient sprake te zijn van bruikbare parkeerplaatsen. Dit betekent dat de ruimte om de parkeerplaats te kunnen bereiken wel reëel moet zijn en dat de afstanden tussen parkeerplaatsen onderling en tussen parkeerplaatsen en gebouwen voldoende moet zijn om daadwerkelijk gebruik te kunnen maken van de parkeerplaatsen. Bij publieke voorzieningen geldt dat voldoende parkeerplaatsen voor minder valide gebruikers moeten worden aangelegd. Het betreft hier de algemene gehandicaptenparkeerplaatsen.

7.5.6.5 Laden en lossen

Het laden en lossen dient net zoals bij het parkeren in beginsel op eigen terrein plaats te vinden. Aanvragers van een omgevingsvergunning zullen bij de aanvraag moeten aantonen of er voldoende laad- en losruimte op eigen terrein wordt gerealiseerd. Indien er op het eigen terrein onvoldoende laad- en losruimte is en initiatiefnemer gebruik wil maken van de afwijkingsmogelijkheid, zal de initiatiefnemer moeten aantonen dat er sprake van bijzondere omstandigheden dan wel dat op een andere wijze in de laad- en losruimte wordt voorzien. Het bepalen van de benodigde laad- en losruimte is zodanig casuïstisch dat hiervoor geen gemeentelijke normen zijn vastgesteld. Het betreft maatwerk.

7.5.6.6 Specifieke gebruiksregels

In het kader van goede handhaafbare regels is een gebruiksverbod opgenomen voor wat betreft het parkeren, laden en lossen. Voor het bepalen van de parkeerbehoefte vormen de gemeentelijke parkeernormen de leidraad. Het betreffen de gemeentelijke parkeernormen die gelden op het moment van besluitvorming van een aanvraag om een omgevingsvergunning. Indien er geen omgevingsvergunning vereist is, dan zijn de gemeentelijke parkeernormen bepalend die gelden op het moment dat de gebruiksverandering feitelijk plaatsvindt. Ten aanzien van het laden en lossen geldt als peildatum het moment van besluitvorming van een aanvraag om een omgevingsvergunning. Indien er geen omgevingsvergunning vereist is, dan is het moment dat de gebruiksverandering feitelijk plaatsvindt bepalend. Voor wat betreft het bestaande gebruik van grond en bouwwerken ten aanzien van het parkeren, laden en lossen geldt het gebruiksovergangsrecht.

7.6 Plansystematiek

7.6.1 Overgangsrecht

Hierin is het standaardovergangsrecht geformuleerd zoals dat in het nieuwe Bro is opgenomen waarvan alleen in uitzondering kan worden afgeweken.

7.6.2 Slotregel

Hierin is de naamgeving van het bestemmingsplan opgenomen.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

In dit plan zijn geen ingrijpende ruimtelijke wijzigingen voorzien. Aan uitvoering van dit plan zijn derhalve voor de gemeente geen kosten verbonden. Een grondexploitatieplan is dan ook niet noodzakelijk.

Voor wat betreft de bouw van een woning op de locatie Hoofdweg 108 wordt opgemerkt dat met initiatiefnemer een overeenkomst wordt gesloten.

Hoofdstuk 9 Inspraak en vooroverleg

9.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.2 Provincie Overijssel

Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 Besluit ruimtelijke ordening heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. De provincie Overijssel heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en een dergelijke lijst opgesteld. In deze lijst is onder lid A sub 10 het volgende opgenomen:

Actualiseringsplannen waarbij het bestaande gebruik/de bestaande situatie in bestaand bebouwd gebied wordt vastgelegd (conserverende bestemmingsplannen of beheersverordening). Als deze plannen tevens nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken, is vooroverleg niet nodig indien deze passen binnen bovenvermelde categorieën.

Het voorliggende bestemmingsplan betreft een actualiserend en conserverend bestemmingsplan. De huidige (planologische) situatie wordt zoveel mogelijk opnieuw vastgelegd. Wijzigingen die tussentijds hebben plaatsgevonden zijn wel meegenomen in dit bestemmingsplan. Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met het provinciaal beleid en past binnen de lijst van ruimtelijke plannen waarvoor geen vooroverleg is vereist. Het voorontwerp van het bestemmingsplan is voorgelegd aan de provincie Overijssel. Deze heeft aangegeven dat het plan in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.

9.3 Waterschap Vechtstromen

Het plan is in het kader van het vooroverleg toegezonden aan het waterschap Vechtstromen. Het waterschap heeft formeel niet geregeerd in de vorm van een vooroverlegreactie. Wel is de watertoetsprocedure doorlopen, de 'uitgangspuntennotitie' van het waterschap is als bijlage bij deze toelichting opgenomen.

9.4 Inspraakreacties

Tegen het voorontwerpbestemmingsplan zijn 13 inspraakreacties ingekomen. Deze zijn opgenomen in de nota "Inspraak voorontwerp bestemmingsplan Westerhaar 2015".