Plan: | Facilitaire voorzieningen aquacultuur Oost-Zeedijk |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1695.BPVoorzAquacultuur-VA01 |
Ten oosten van Colijnsplaat, nabij de Zeelandbrug, zijn enkele aquacultuurbedrijven gevestigd. Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld ten behoeve van de centrale voorzieningen voor deze bedrijven. Momenteel staat er ter plaatse een tijdelijk gebouw ten behoeve van de zoutwaterinstallatie. Dit bestemmingsplan maakt de bouw mogelijk van een definitief pompgebouw. Tevens is de bouw van een ontvangstruimte/proeflokaal voorzien. Er blijkt een behoefte om de aquacultuur toeristisch-recreatief meer te benutten en geïnteresseerden een kijkje in de keuken te geven van de activiteiten. Het proeflokaal ondersteund dit.
Om de ontwikkeling mogelijk te maken dient een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied opgesteld te worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische regeling die benodigd is om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken. De ontwikkelingen zijn in paragraaf 2.2 verder uiteengezet.
Het plangebied ligt in het noordoosten van de gemeente Noord-Beveland, tussen Colijnsplaat en Kats naast de oprit van de Zeelandbrug (N256). Zie figuur 1.1. Het gebied is aangewezen voor aquacultuur in het vigerende bestemmingsplan.
Figuur 1.1. Situering plangebied
Het plangebied is gelegen aan de N256 bij het aquacultuurbedrijf Kingfish. Ten zuiden hiervan bevindt zich het aquacultuurbedrijf Delta Farms (zie figuur 1.2).
Figuur 1.2. Overzicht bedrijven (plangebied is aangegeven met een rood kader)
Figuur 1.3 geeft het vigerende bestemmingsplan weer. Dit betreft het bestemmingsplan Landelijk Gebied 2013 van de gemeente Noord-Beveland (vastgesteld op 29 augustus 2013). Het plangebied ligt in de bestemming 'Agrarisch'. Binnen deze bestemming zijn agrarische functies toegestaan die in het gehele buitengebied te vinden zijn. Hoofdzakelijk betreft dit grondgebonden agrarische bedrijvigheid. Daarnaast zijn specifieke functies toegestaan die met een aanduiding zijn toegewezen aan bepaalde gronden. Te denken valt aan aquacultuur. Het plan ligt daarnaast in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4' en heeft het een gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - windturbine'. De meest noordelijke zone is aangewezen als 'vrijwaringszone - dijk'. Op het gehele plangebied is er in het vigerende bestemmingsplan geen mogelijkheid gebouwen te realiseren.
Figuur 1.3. Vigerend bestemmingsplan Landelijk gebied 2013 van de gemeente Noord-Beveland
Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en kaart c.q. verbeelding. De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende gedeelte van het plan. Daarop wordt een toelichting gegeven. In de onderhavige toelichting worden de uitgangspunten voor het bestemmingsplan ‘Facilitaire voorzieningen aquacultuur Oost-Zeedijk’ weergegeven. Hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande en beoogde situatie. In hoofdstuk 3 wordt getoetst aan het ruimtelijk en wettelijk beleid dat op de beoogde ontwikkeling van toepassing is. De milieu- en duurzaamheidaspecten worden behandeld in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 wordt de juridische vorm van het bestemmingsplan beschreven. De economische uitvoerbaarheid komt in hoofdstuk 6 aan de orde en tot slot wordt in hoofdstuk 7 de maatschappelijke toetsing en overleg behandeld.
In de bestaande situatie zijn twee delen te onderscheiden; een zuidelijke deel en een noordelijke deel. Op het zuidelijke deel van het plangebied is een pompgebouw van het bedrijf Kingfish aanwezig op grond van een tijdelijke vergunning. Die tijdelijke vergunning vervalt over een aantal jaren. Op het meest noordelijke deel van het plangebied is geen bebouwing aanwezig. Het betreft een braakliggend terrein aan de voet van een windturbine. In de ondergrond ligt een zoutwaterleiding en een retourleiding voor de aan- en afvoer van zout water.
Figuur 2.1. Bestaande situatie plangebied
Het gebied grenzend aan de N256 kenmerkt zich voornamelijk als agrarisch gebied. In het noordoosten is de zeedijk met achterliggend de Oosterschelde gelegen. Ten zuidoosten van het plangebied, parallel aan de zeedijk, zijn een aantal windturbines aanwezig. De dichtstbijzijnde windturbine is op circa 55 meter van het plangebied gelegen. Daarnaast zijn er ten zuiden van het plangebied een aantal aquacultuurbedrijven gevestigd. Het tijdelijke pompgebouw dat aanwezig op het plangebied behoort bij, een van deze aquacultuurbedrijven, Kingfish.
Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld ten behoeve van de centrale voorzieningen voor de aanwezige aquacultuurbedrijven, het betreft geen uitbreiding van de aanwezige aquacultuur. De beoogde ontwikkeling voor het plangebied bestaat uit twee delen. Op het zuidelijke deel wordt het aanwezige tijdelijke pompgebouw vervangen voor een definitief pompgebouw ten bate van de zoutwaterinstallatie. Op het noordelijke deel is de bouw van een ontvangstruimte/proeflokaal voorzien.
Voor de realisatie van een definitief pompgebouw ten bate van de zoutwaterinstallatie dient het bouwvlak te worden verruimd ten opzichte van de huidige bebouwing. Dit om een gebouw te kunnen realiseren dat beter in de omgeving ingepast is. Dit zorgt voor een aantrekkelijkere uitstraling van het terrein naar de omgeving.
De ontvangstruimte wordt ontwikkeld ten behoeve van de aanwezige aquacultuur. De ontwikkeling is op dit moment niet mogelijk volgens het vigerende bestemmingsplan. De bouwmogelijkheden op het noordelijke deel worden begrensd door de vrijwaringszone van de dijk en de leidingen van Kingfish voor de aan- en afvoer van zout water (zie figuur 2.2).
Figuur 2.2. belemmeringen ontwikkeling ontvangstruimte/proeflokaal
Het beleid van de gemeente Noord-Beveland vormt het kader waarbinnen de functionele en ruimtelijke ontwikkelingen worden vastgesteld. De ruimtelijke ontwikkelingsplannen van rijk, provincie en regio vormen randvoorwaarden voor het gemeentelijke beleid. Voor zover relevant voor dit bestemmingsplan worden in de volgende paragrafen het algemene rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid toegelicht. Het themaspecifieke beleid op het gebied van bodem, archeologie en cultuurhistorie, water, ecologie, flora en fauna, milieuhinder, geluidhinder, verkeer, luchtkwaliteit, externe veiligheid en eventuele overige belemmeringen wordt beschreven onder de betreffende thema's in hoofdstuk 4.
Het rijk richt zich met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur. Daarbij horen ook waterveiligheid en milieukwaliteit, evenals de bescherming van het werelderfgoed. Het Rijk zet met de structuurvisie het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Naast de drie hoofddoelen wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd.
Conclusie
Het bestemmingsplan raakt de belangen van het SVIR niet.
Op 1 oktober 2012 is aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de 'ladder voor duurzame verstedelijking' toegevoegd. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. Per 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd met als doel om de ladder te vereenvoudigen en de onderzoekslasten te verminderen, waarbij de effectiviteit van het instrument behouden blijft. Met deze wijzigingen is niet beoogd het doel van de regeling te wijzigen: voorkomen van ongewenste leegstand en overprogrammering, stimulering zorgvuldig ruimtegebruik en transparante besluitvorming.
De nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking bevat geen treden meer. De treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt. Artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro bepaalt het volgende: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Conclusie
Toetsing van het voornemen aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet noodzakelijk aangezien er geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt wordt.
De "nieuwe" AMvB Ruimte komt in de plaats van de eerdere ontwerp-AMvB Ruimte uit 2009. De nieuwe AMvB Ruimte heet ook wel het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en gaat over nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. In de AMvB zijn de nationale belangen opgenomen die een juridische borging vereisen in provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen. De AMvB Ruimte omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. In de AMvB Ruimte zijn de volgende nationale belangen vastgelegd:
Conclusie
De beschreven doelen uit de AMvB Ruimte zijn juridisch geborgd, het plan staat deze doelen niet in de weg en is hiermee in overeenstemming met de AMvB.
Op 28 september 2012 hebben Provinciale Staten van Zeeland het Omgevingsplan 2012-2018 vastgesteld. Op 11 maart 2016 heeft Provinciale Staten een herziening van het Omgevingsplan vastgesteld. Inmiddels is het ontwerp Omgevingsplan Zeeland 2018 in voorbereiding.
Het Omgevingsplan 2012-2018 geeft de provinciale visie op Zeeland en waar de komende jaren door de Provincie op wordt ingezet. Kort samengevat: veel ruimte voor economische ontwikkeling, een gezonde en veilige woonomgeving en goede kwaliteit van bodem, water, natuur en landschap.
De herziening is het gevolg van een tussentijdse evaluatie van het vastgestelde Omgevingsplan uit 2012. Een aantal zaken verdiende bijsturing, verduidelijking of uitwerking. De herziening richt zich met name op de bedrijventerreinen en de projecten/gebiedsontwikkelingen. Een en ander heeft nauwelijks invloed op onderhavig bestemmingsplan.
Het ontwerp Omgevingsplan Zeeland 2018 bevat de hoofdlijnen uit alle provinciale beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving. Het gaat over economie, ruimte, mobiliteit, natuur, cultuur, water en milieu. Het plan is integraal, maar ook compact. Het is voor het overgrote deel geen nieuw beleid. Wel flink opgeruimd en opnieuw ingericht op basis van vier grote strategische opgaven.
Aquacultuur
De provincie zet in op grondgebonden landbouw, biologische landbouw en aquacultuur. De ontwikkeling van aquacultuur bevindt zich nog in een experimentele fase, waardoor teeltvormen en toekomstperspectieven nog in ontwikkeling zijn.
Het provinciale doel is ontwikkelingsruimte te bieden voor aquacultuur als zelfstandige productiesector of als neventak bij een agrarisch bedrijf met een goede ruimtelijke kwaliteit. Onderscheid wordt gemaakt in drie typen bedrijvigheid, te weten industriële aquacultuur in bedrijfsbebouwing, agrarische vijverlandschappen en aquacultuur in een natuurlijke omgeving.
Voor een duurzaam ontwikkelperspectief van een zelfstandige productiesector wordt een ruimtelijke clustering als een belangrijke voorwaarde gezien. Een zelfstandige productiesector aquacultuur heeft baat bij een ruimtelijke clustering van haar bedrijfsactiviteiten. Clustering geeft de mogelijkheid om specifieke en kostbare voorzieningen, zoals de aanleg van zoutwater aan- en afvoerleidingen en zuiveringssystemen, collectief en dus goedkoper uit te voeren. Clustering vereist een planmatige aanpak waardoor toekomstige ontwikkelruimte kan worden ingebouwd en meervoudig ruimtegebruik kan worden ingepast. Hierdoor ontstaat een duurzaam ontwikkelperspectief met meer mogelijkheden om te investeren in de openbare ruimte, landschappelijke inpassingen en hoge ruimtelijke kwaliteit. Clustering vereenvoudigt kennisuitwisseling en een gezamenlijke marketingstrategie. De provincie heeft een drietal clusteringslocaties aangewezen waarbinnen alle teeltvormen mogelijk zijn. In onderstaande figuur 3.1 is een uitsnede van de clusterkaart weergegeven. Daarin is te zien dat het plangebied in een clusteringsgebied voor aquacultuur gelegen is.
Figuur 3.1. Uitsnede clusterkaart; aquacultuur
Landschap en cultuurhistorie
De provincie draagt verantwoordelijkheid voor het behoud van de cultuurhistorische kwaliteiten met een provinciaal belang. Deze zijn benoemd in onderstaand overzicht. De provincie geeft deze kwaliteiten een basisbescherming in de ruimtelijke verordening.
Van gemeenten wordt verwacht dat zij op een soortgelijke wijze uitwerking geven aan het behoud van de kwaliteiten met een regionaal of lokaal belang in hun structuurvisies en bestemmingsplannen.
Water
Een goede kwaliteit en kwantiteit van oppervlaktewater en grondwater is voor landbouw, natuur en alle inwoners en toeristen van groot belang. De provincie bewaakt deze taak en ziet toe op een correcte uitvoering van het waterbeheer door het waterschap. In het kader van de kwaliteit van de woonomgeving wordt onder meer gestreefd naar het voorkomen van wateroverlast. Eén van de middelen hiervoor is de waterkansenkaart. De kaart geeft aan waar functies vanuit het watersysteem en waterbeheer ten opzichte van kleine risico’s voor wateroverlast en vocht tekort optimaal bediend kunnen worden alsmede waar het waterbeheer in beginsel tegen de laagste kosten kan worden uitgevoerd. Kortom, waar liggen de mogelijkheden en beperkingen van het watersysteem.
Met de verordening maakt de provincie vooraf duidelijk welke onderdelen van het provinciale beleid bindende betekenis hebben voor gemeentelijke plannen. Duidelijkheid vooraf in plaats van toetsing achteraf. In de Verordening Ruimte zijn onder andere regels gesteld over de uitbreiding van het stedelijk gebied, de bescherming van natuurgebieden, aquacultuur en regionale waterkeringen. De eerste wijziging is vastgesteld op 11 maart 2016. Momenteel is het ontwerp Omgevingsvergunning Zeeland 2018 in voorbereiding. Voor het onderhavige plan zijn uitsluitend de bepalingen ten aanzien van de aquacultuur en verstedelijking van het landelijk gebied en de waterkering van belang.
Bufferzones
Met de regels in de verordening wordt toepassing gegeven aan het bufferbeleid. Het betreft planologische kwaliteitsnormen. De regels zijn van toepassing op nieuwe situaties (met de zinsnede "voor de eerste maal" en de uitdrukking "nieuw" wordt beoogd de regels niet van toepassing te laten zijn op bestaande situaties). De regels hebben betekenis voor het agrarisch gebied (het buitengebied) in relatie tot woonwijken en verblijfsrecreatieterreinen.
In een bestemmingsplan waarin voor de eerste maal op buiten bestaand stedelijk gebied gesitueerde gronden agrarische gebouwen, anders dan kassen, worden toegelaten worden deze gebouwen niet toegelaten binnen een afstand van 100 meter tot gronden waarop woon- of verblijfsrecreatieve functies zijn toegelaten.
Onderhavige ontwikkelingen bevinden zich op een veel grotere afstand dan 100 meter van woningen en recreatieterreinen.
Landschap en erfgoed
Het eerste lid van artikel 2.28 vormt een aanvulling op en verbijzondering van de in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening reeds neergelegde bepalingen. Artikel 2.28 benoemt waarden van provinciaal belang. In het tweede lid is bepaald dat een bestemmingsplan voor een gebied waarin de benoemde waarden aan de orde zijn 'mede strekt tot behoud en bescherming' van de genoemde waarden. Deze zinsnede en de overige onderdelen van het tweede lid betekenen dat andere functies ter plaatse van of in de omgeving van waardevolle landschappen en cultuurhistorisch waardevolle elementen niet geheel zijn uitgesloten.
Er bestaat afwegingsruimte voor gemeentebesturen. Bij de regeling in het bestemmingsplan dienen echter de benoemde waarden in overwegende mate te worden behouden en beschermd. Dit geldt eveneens voor ontwikkelingen in de nabijheid van landschappelijk en cultuurhistorisch waardevolle elementen (niet slechts het bestemmingsplan waarin het waardevolle element wordt geregeld is van betekenis maar ook 'aangrenzende' bestemmingsplannen moeten in voorkomend geval voorzien in behoud en bescherming van bedoelde waarden). Indien sprake is van Rijksmonumenten zijn beschermende regels in het bestemmingsplan niet noodzakelijk omdat de Monumentenwet in bescherming voorziet.
Figuur 3.2. Cultuurhistorische elementen
Onderhavig plangebied is niet aangewezen als een gebied met cultuurhistorische waarden (zie figuur 3.2). In de omgeving van het plangebied bevindt zich het waardevol landschap 'Deltawateren'. In paragraaf 4.2 worden de gevolgen voor landschap en erfgoed beschreven.
Water
Behoud van een veilige waterkering is in het belang van de veiligheid van de inwoners van Zeeland. Bij een doorbraak van de primaire waterkering is het van belang de gevolgen zo beperkt mogelijk te houden. Dit kan onder meer door het in stand houden van een stelsel van regionale keringen. Het belang noodzaakt tot regeling in het functionele spoor (via het waterschap) als via het planologische spoor. Ook voor waterkeringen en beschermingszones worden immers bestemmingsplannen vastgesteld. De functie 'waterkering' en 'beschermingszone' dient in het bestemmingsplan te worden veilig gesteld.
De ontwikkelingen vinden plaats buiten de waterkering en buiten de beschermingszone van de waterkering.
Bestaande natuur
Artikel 2.27 bevat regels voor de afwegingszone van 100 meter rond natuurgebieden. In het artikel wordt geregeld dat gemeenten in bestemmingsplannen, binnen een zone van 100 meter rond natuurgebieden, rekening moeten houden met de waarden van het nabijgelegen natuurgebied. Bij het toelaten van nieuwe activiteiten in deze zone moet worden aangetoond dat geen belangrijke aantasting van het natuurgebied plaatsvindt.
Het plangebied is gelegen binnen de afstand van 100 meter tot de Oosterschelde. In paragraaf 4.4 worden de gevolgen voor natuur beschreven.
In de Structuurvisie "Noord-Beveland 2008" is het te voeren ruimtelijk beleid voor Noord-Beveland voor de middellange en lange termijn uiteengezet. Noord-Beveland wil haar identiteit versterken op basis van de basiskwaliteiten ruimte, schaal, openheid en rust. Behoud van de basiskwaliteiten betekent dat het beleid gericht dient te zijn op het stimuleren van kwalitatieve en het beheersen van de kwantitatieve ontwikkelingen.
Bedrijven en werkgelegenheid
Het faciliteren van kleinschalige bedrijvigheid en bedrijvigheid passend bij het karakter van Noord-Beveland is het centrale beleidsuitgangspunt. Het vestigen van kleinschalige bedrijven zonder milieubelastende en verkeersaantrekkende activiteiten is mogelijk in de dorpskernen, waarbij de voorkeur uit gaat naar een combinatie van wonen en werken, zoals een klein kantoor en ambachtelijke, aan huis gebonden bedrijven.
Naast Cruijkelcreke kan ook bedrijventerrein het Rip voorzien in de opvang van kernoverstijgende bedrijfsactiviteiten. Het bedrijventerrein Oostzeedijk te Colijnsplaat is specifiek aangewezen voor watergerelateerde bedrijfsactiviteiten (waaronder aquacultuur). De haven bij Kats zal niet worden aangewend voor de opvang van zware industrie van buiten de gemeente.
Daarnaast wordt ingezet op het actief oppakken van het perspectief aquacultuur. Voor viskweek kan onder ander ruimte geboden worden aan de Oostzeedijk in Colijnsplaat en in voormalige agrarische gebouwen. Voor zoutwaterlandbouw en kweek van algen en wieren vormen de zones langs de Oosterschelde en Veerse Meer belangrijke onderzoeksgebieden.
In de Welstandsnota is een gebiedsgericht welstandsbeleid voor heel Noord-Beveland geformuleerd, waarbij is aangegeven welke welstandscriteria er gelden in welke straat, in welk dorp en in het buitengebied.
Vanuit de provincie is clustering van de bedrijfsactiviteiten ten behoeve van aquacultuur gewenst. Colijnsplaat is aangewezen als een dergelijk clusteringsgebied. In een dergelijk clusteringsgebied zijn alle teeltvormen mogelijk. De gemeente heeft de begrenzing van dit cluster nader bepaald en heeft in verband daarmee een gebiedsontwikkelingsvisie opgesteld: ‘Ruimtelijke Visie aquacultuur Colijnsplaat'. Volgens de ruimtelijke visie ligt het plangebied in het kerngebied. Het plan ligt zowel in categorie 1 als 2, zie figuur 3.3.
Figuur 3.3 Uitsnede van kaartje uit ruimtelijke visie aquacultuur Colijnsplaat e.o.
In het kerngebied wordt aquacultuur gestimuleerd, met extra mogelijkheden buiten de reeds genoemde mogelijkheden in het regisseergebied. Voor de realisatie van industriële aquacultuur in bedrijfsbebouwing (categorie 1) is in het kerngebied ruimte voor een viertal “nieuwe bouwblokken”. De nieuwe bouwblokken zullen wat betreft de opzet, verschijningsvorm en inpassing in de omgeving refereren aan de bestaande agrarische bouwblokken. Op een bouwblok kan één bedrijf zich vestigen maar wordt tevens de mogelijkheid geboden om als bedrijventerrein te functioneren. Hierbij kunnen dus verschillende bedrijven zich binnen één bouwblok vestigen.
In het kerngebied wordt verder ruimte geboden voor de grootschalige ontwikkeling van het agrarisch vijverlandschap (categorie 2). Het gaat hierbij om een gebiedsontwikkeling waarbij het vijverlandschap in relatie tot diens omgeving op integrale wijze wordt ontwikkeld. In het kerngebied gelden geen beperkingen met betrekking tot de omvang van het agrarisch vijverlandschap.
De realisatie van zowel industriële aquacultuur in bedrijfsbebouwing als het agrarisch vijverlandschap moet passen in het huidige open agrarisch landschap. Om dit te waarborgen is een aantal ruimtelijke randvoorwaarden per verschijningsvorm opgenomen. Deze zijn hieronder weergegeven.
Categorie 1: Ruimtelijke randvoorwaarden industriële aquacultuur op een bouwblok
Categorie 2: Ruimtelijke randvoorwaarden agrarisch vijverlandschap
Het voorliggend plan ligt in het clusteringsgebied zoals benoemd in de 'Ruimtelijke Visie aquacultuur Colijnsplaat'. Het betreft een ontwikkeling van voorzieningen ten behoeve van het gehele cluster. Het plan ligt deels in categorie 1 en deels in categorie 2.
De gemeente Noord-Beveland heeft een conceptvisie op de inpassing van aquacultuur in de Oud Noord-Bevelandsepolder laten opstellen. Delen daarvan zijn nog in ontwikkeling. De visie is opgesteld voor een gebied van 30 ha groot direct ten oosten van de Zeelandbrug.
Aquacultuur op land in Zeeland bevindt zich in een pioniersfase. Dat het landschap door deze ontwikkeling een aanzienlijke verandering doormaakt is door reeds gerealiseerde aquacultuurprojecten duidelijk geworden. Daarnaast moet de nodige zorgvuldigheid betracht worden ter bescherming van de bestaande landschappelijke kwaliteiten. Ten behoeve van voorliggend plan is een aantal zaken uiteengezet over de landschappelijke inpassing.
Door middel van strakke grasdijken worden op de bouwblokken zowel de loodsen als de omliggende opslag ingepast. De inpassing houdt niet in dat het gehele blok aan het zicht wordt onttrokken. De dakhelling gaat bij voorkeur een lijnenspel aan met de omliggende grasdijk, maar eenvoudige lessenaardaken of platte daken zijn eveneens mogelijk. Een groen dak mag, maar wordt niet voorgeschreven. De opslag dient geheel tussen wallen of gebouwen geplaatst te worden en is tenminste aan drie zijden volledig aan het zicht onttrokken. De hoogte van de grasdijk staat in verhouding tot de hoogte van de gebouwen. Bij een maximale bouwhoogte van 10 meter is de walbreedte 15 meter. De grasdijken mogen op of buiten het bestemmingsplanmatige bouwblok worden gelegd, waarbij de bebouwingsvrije zone van 5 meter wordt gehandhaafd. Eventuele latere veranderingen naar een grotere bouwhoogte kunnen worden opgevangen. De grasdijken omvatten tussen de 60 en 80% van de omtrek van het bouwblok, waarbij de grootste openingen in principe aan de entreezijde worden gemaakt.
Het tweede inpassingsmiddel bestaat uit de architectuur, materiaal en kleurgebruik van de bedrijfsbebouwing. Doel is om de loodsen die ten dienste staan van de aquacultuur duidelijk onderdeel te laten zijn van een familie, met name in materiaal en kleurgebruik. De architectuur is sober, doelmatig en functioneel en bestaat uit stalen gebouwen waarbij deuren, goten, kozijnen en daken niet contrasteren met de hoofdkleur van het gebouw. De sfeer is behorend bij het zoute water, waarbij de materialen staal en de kleuren blauw, blauwgroen en grijs de toon zetten.
De inpassing van de bouwblokken blijft, met in acht name van de genoemde inpassingsprincipes, maatwerk. Dit betekent dat genoemde afstanden en percentages gehanteerd worden, in samenhang met een ruimtelijk totaal plan. Doel is om een goede samenhang tussen grasdijken en gebouwen te verkrijgen, waarbij met name de opslag steeds goed wordt afgeschermd.
Bij de ontwikkeling van aquacultuur dient aan de landschappelijke inpassingsprincipes, zoals hierboven weergeven, te worden voldaan.
Inzet van de gemeentelijke notitie is het schetsen van een landschappelijk verantwoord eindbeeld van het huidig aquacultuurterrein. Deze notitie is tot stand gekomen na overleg met de provincie Zeeland en met input van de aquacultuurondernemers Kingfish en Delta Farms.
In de afgelopen jaren is het gebied bij de oprit van de Zeelandbrug ingrijpend veranderd, door de vestiging van aquacultuurbedrijven. De bedrijven Kingfish en Delta Farms liggen in het open landschap tussen N256, de Oost Zeedijk en de Colijnsplaatse Groeneweg. Door de ligging van deze grote op aquacultuur gerichte bedrijven en de openheid van het landschap, is het zeer van belang dat bovengenoemde bedrijven goed ingepast worden in het landschap. Met name vanaf de N256 en de Oost Zeedijk is goed zicht op de bedrijven.
Op dit moment oogt het gebied verrommeld onder andere door lopende bouwactiviteiten en het vooralsnog ontbreken van een bouwblok bij het bedrijf Delta Farms. Daarnaast heeft de tijdelijke romneyloods voor de pompinstallatie een slechte beeldkwaliteit op deze zichtlocatie. Alle gronden in het gebied zijn of worden naar verwachting in principe verkocht aan de gevestigde bedrijven, waardoor nu gekeken kan worden naar de landschappelijke afronding, waarbij ook de beeldkwaliteit van de romneyloods aangepakt kan worden. Hierbij is nog relevant dat bij de bedrijven de wens bestaat om een ontvangstruimte op te richten.
De bereikbaarheid, herkenbaarheid en zichtbaarheid zijn naast de beeldkwaliteit en inpassing een punt van aandacht. Verder moet er een oplossing gezocht worden voor het ongewenste gebruik van de Colijnsplaatse Groeneweg.
Het pompgebouw
Op dit moment heeft het pompgebouw voor de zoutwatervoorziening een slechte beeldkwaliteit en daarom is het streven om het pompgebouw te vernieuwen. Het is belangrijk dat het pompgebouw aansluit bij het hoofdgebouw van Kingfish. Het toepassen van een plat dak heeft daarom de voorkeur. De hoogte van het pompgebouw zal hooguit 6 meter bedragen. Voor de loods dient dezelfde kleur gebruikt te worden als die van het hoofdgebouw van Kingfish.
De ontvangstruimte
Vanuit Kingfish en Delta Farms bestaat de wens voor een ontvangstruimte. Rekening houdend met de 'veiligheidszone - windturbine' en de 'vrijwaringszone - dijk', wensen van Kingfish en Delta Farms en de inpassing, is gekomen tot de volgende mogelijke situering van het gebouw (zie onderstaande figuur 3.4).
Figuur 3.4. Inpassing plangebied
Vanuit Kingfish is het de wens om er chef-koks te ontvangen en daarnaast willen Kingfish en Delta Farms panelen ophangen met informatie. Het is niet de bedoeling om groepen mensen te ontvangen/rond te leiden. Er zal een onbemande informatieruimte komen waar mensen zichzelf kunnen informeren. Ten behoeve van eventuele toevoeging van horeca bij de informatieruimte in de toekomst zal een ondersteunende horecafunctie mogelijk gemaakt worden in het bestemmingsplan.
Met het oog op de toekomst zal in het bestemmingsplan rekening gehouden worden met een zo ruim mogelijke functie-omschrijving ter ondersteuning van het clusteringsgebied. Voor het bouwvlak wordt maatwerk geleverd. Aandacht wordt besteed aan het benodigde aantal parkeerplaatsen en een logische situering.
De architectuur moet aansluiten bij het hoofdgebouw van Kingfish en het nieuwe pompgebouw, waarbij ruimte is voor het gebruik van andere materialen zoals hout.
Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplan inclusief de beoogde ontwikkelingsmogelijkheden passen binnen de eerder beschreven beleidskaders van de verschillende overheden. Voor het themaspecifieke beleid wordt verwezen naar de beleidskaders in hoofdstuk 4.
In dit hoofdstuk zijn de voor het project relevante milieuaspecten in beeld gebracht voor de realisatie van de facilitaire voorzieningen. In Bijlage 1 is een samenvatting van de omgevingsaspecten opgenomen.
Handreiking Bouwen en bodemkwaliteit 2011
Vanwege de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bleek er een behoefte tot hernieuwde afstemming tussen deze wet en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelingen in relatie tot de bodemonderzoekplicht. De handreiking is geïnitieerd door het Zeeuws Platform Bodembeheer. Het primaire doel van de bodemtoets is te voorkomen dat gebouwd wordt op verontreinigde bodem.
Een vastgestelde bodemkwaliteitskaart met bodembeheerplan of een nota bodembeheer biedt mogelijkheden om in het kader van vergunningverlening vrijstelling van bodemonderzoek te kunnen verstrekken. In het kader van te ontwikkelen bestemmingsplannen en bouwprojecten is bovendien het voordeel dat de bodemkwaliteit van tevoren bekend is. Met verhoogde achtergrondwaarden kan al in de planfase rekening worden gehouden. Bovendien zijn ook de achtergrondconcentraties in een gebied bekend, die eventueel als terugsaneerwaarden gebruikt kunnen worden. Uitgangspunten bij het hanteren van een terugsaneerwaarde zijn:
In de handreiking wordt ook stilgestaan bij handhaving en controle, gezondheid, asbest en grondverzet- en afvoer.
Nota Bodembeheer Noord-Beveland
De Nota Bodembeheer van 27 september 2012 beschrijft de regels voor het toepassen van grond en bagger op de landbodem in de gemeente Noord-Beveland. Het betreft een lokale uitwerking van de landelijke regelgeving uit het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit zijn generieke regels opgenomen, waarbij de normen voor het toepassen van grond en bagger afhankelijk zijn van zowel de kwaliteit als de functie van de ontvangende bodem.
De functie van de bodem is vastgelegd in de bodemfunctiekaart, de kwaliteit van de bodem is vastgelegd in de bodemkwaliteitskaart. De bodemfunctiekaart en de bodemkwaliteitskaart vormen de technisch-inhoudelijke onderbouwing voor het grondstromenbeleid, zoals dat is vastgelegd in de Nota bodembeheer. Gedeeltelijk hanteert de gemeente Noord-Beveland voor het toepassen van grond en bagger het generieke beleid. Daarnaast bevat de nota een aantal beleidskeuzes die gelden als gebiedsspecifiek beleid. Het nuttig hergebruiken van binnen de gemeente vrijkomende grond heeft de voorkeur boven het tegen hogere kosten afvoeren van deze grond. Overigens geldt het specifieke beleid alleen voor grond die vrijkomt uit het eigen bodembeheergebied. Op grond die wordt aangevoerd van buiten het bodembeheergebied is het generieke beleid van toepassing. De doelstelling van de Nota Bodembeheer en bijbehorende bodemkwaliteitskaart is, om het hergebruik van gebiedseigen grond te stimuleren en de (gewenste) bodemkwaliteit af te stemmen op de bodemfunctie. Op deze manier geeft de gemeente uitvoering aan duurzaam grond- en baggerstromen beheer.
In de bodemkwaliteitskaart is de gemeente Noord-Beveland als bodembeheergebied ingedeeld in één of meer zones met een vergelijkbare milieuhygiënische bodemkwaliteit. Het gaat hierbij om de 'gemiddelde' kwaliteit van deze gebieden, afgezien van lokale verontreinigingen veroorzaakt door puntbronnen. De berekende bodemkwaliteit heeft geen betrekking op een individueel perceel.
Opgemerkt wordt dat in 2013 voor de locatie reeds een verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd. Aangezien dit binnen de expiratieperiode van 5 jaar valt, is het slechts noodzakelijk voor de periode 2013 tot en met nu onderzoek te doen naar de aan-/afwezigheid, de aard en de ruimtelijke verdeling van eventuele bodemverontreinigingen. In het kader van voorliggend plan is daarom een vooronderzoek bodem uitgevoerd. Het vooronderzoek is als Bijlage 3 toegevoegd.
Op basis van het uitgevoerde vooronderzoek wordt aanbevolen om ter plaatse van de onderzoekslocatie een verkennend asbestonderzoek conform de NEN 5707 uit te voeren. Aanleiding hiervoor is het feit dat in het in 2013 uitgevoerde bodemonderzoek bijmengingen met onder andere puin is aangetroffen, wat verdacht is op het mogelijk voorkomen van asbest. In het voorgaande onderzoek heeft er geen dergelijk onderzoek plaatsgevonden, waardoor niet kan worden uitgesloten dat er geen asbest op de locatie aanwezig is.
Het is niet noodzakelijk om een verkennend bodemonderzoek uit te voeren, aangezien er in het voorgaande onderzoek slechts lichte verontreinigingen zijn aangetroffen en er volgens informatie van de gemeente Noord-Beveland geen wijzigingen hebben plaatsgevonden na het uitgevoerde bodemonderzoek. Ook wordt niet verwacht dat de activiteiten op de omliggende percelen de bodemkwaliteit op het onderzoeksterrein negatief hebben beïnvloed.
In het kader van dit bestemmingsplan is geen nader onderzoek naar de bodemkwaliteit noodzakelijk. Voor de aanvraag van een omgevingsvergunning zal een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd worden. Geconcludeerd kan worden dat het aspect bodem voor de uitvoering van het bestemmingsplan geen belemmering is.
Erfgoedwet
Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Met het van kracht worden van die wet is ook de wettelijke verplichting geïntroduceerd om voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek (inventariserend veldonderzoek, zowel met boringen als met proefsleuven, als voor opgravingen een gecertificeerde organisatie in te zetten. Met deze eis vervalt de opgravingsvergunning waarmee bedrijven en instellingen archeologisch onderzoek uit mogen voeren.
Dat er een certificaat nodig is om archeologisch onderzoek uit te mogen voeren, wordt bepaald door paragraaf 5.1 (concreet: artikelen 5.1 tot en met 5.6) van de Erfgoedwet. Het benodigde certificaat heet Beoordelingsrichtlijn Archeologie (BRL SKIB 4000) en wordt afgegeven door een certificatie-instelling. Met het certificaat kunnen bedrijven en instellingen aantonen dat zij archeologische onderzoeken conform de Kwaliteitsnorm Archeologie (KNA) uit kunnen voeren. In de regels van dit bestemmingsplan is bepaald dat bedrijven en instellingen die archeologisch onderzoek uit willen voeren gecertificeerd moeten zijn volgende de Beoordelingsrichtlijn Archeologie (BRL SKIB 4000).
Nota provinciaal cultuurbeleid 2013-2015
De Nota provinciaal cultuurbeleid 2013-2015 beschrijft dat de provincie prioriteit geeft aan het cultureel erfgoed. De nota is een uitwerking van de Kadernotitie provinciaal cultuurbeleid 2013-2016 en is op 21 december 2012 door Provinciale Staten vastgesteld. Archeologie en cultuurhistorie zijn twee beleidsterreinen die in de nota uitgewerkt worden. De provincie wil gemeenten stimuleren om uitvoering te geven aan het archeologiebeleid en zet in op het regionaal organiseren van expertise en beleidsuitvoering.
Archeologische waarden moeten zoveel mogelijk in situ (in de bodem) behouden blijven. Gebieden die een vastgestelde archeologische waarden hebben kennen geen vrijstelling van de verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek. Als er in deze gebieden ingrepen plaatsvinden die consequenties kunnen hebben voor archeologie, moet er dus altijd onderzoek worden gedaan.
Archeologische vondsten moeten gemeld worden bij het archeologisch depot van de provincie. Dit depot wordt beheerd door de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland.
Op 6 februari 2017 hebben gedeputeerde staten van Zeeland het Toetsingskader archeologie Provincie Zeeland 2017 vastgesteld. Op basis van dit toetsingskader kan beoordeeld worden of voorafgaand aan de verlening van vergunningen archeologisch onderzoek noodzakelijk is. In dit toetsingskader is het uitgangspunt dat in gebieden met vastgestelde archeologische waarden sowieso archeologisch onderzoek plaats moet vinden uitgewerkt in regels. Tevens is in het toetsingskader bepaald dat op terreinen met een gerede archeologische verwachting archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden indien de werkzaamheden dieper gaan dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld en het te verstoren oppervlak groter is dan 100 m². Krachtens het toetsingskader zijn alle overige terreinen vrijgesteld van archeologisch onderzoek.
Archeologiebeleid gemeente Noord-Beveland
Op 26 januari 2012 is het archeologiebeleid door de gemeenteraad van Noord-Beveland vastgesteld. Het rapport bestaat uit een beleidsnota met beleidskaarten en een toelichting. In Noord-Beveland zijn terreinen aanwezig met bekende waarden (rijksmonumenten, terreinen, stads- en dorpskernen), hoge verwachte waarden, gematigd verwachte waarden, lage verwachte waarden, maritieme verwachte waarden en terreinen zonder verwachte waarde. Binnen laag 1, 2 en 3 is het grootste deel van Noord-Beveland aangemerkt als categorie 4 ‘verwachte waarden hoog’. Noord-Beveland hanteert als uitgangspunt dat het gemeentelijk bodemarchief zoveel mogelijk ongestoord moet blijven (behoud in situ). Eventueel kunnen archeologische resten en sporen door opgraving veilig gesteld worden als technische aanpassingen aan het plan niet mogelijk zijn.
De activiteit die tot bodemverstoring leidt, wordt begeleid door een deskundige. In deze visie voorziet het bestemmingsplan. Als bevoegde overheid (toetsing, selectie en besluitvorming) voert de gemeente een effectieve regie op doel en middelen en maakt daarbij vooral gebruik van de expertise van de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland. De beleidsnota is ook voorzien van een beslisboom om te zien of een ontwikkeling in het kader van de ruimtelijke ordening archeologieplichtig kan zijn.
In een bestemmingsplan dient een dubbelbestemming te worden opgenomen, ter bescherming van de verschillende archeologische waarden. Benoemde (bouw)werken en/of werkzaamheden kunnen niet worden uitgevoerd dan nadat een archeologisch (voor)onderzoek is verricht en/of een omgevingsvergunning tot afwijking is verleend. Getoetst wordt of er sprake is van een aanvaardbare en/of onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin. Om te bepalen welke dubbelbestemming opgenomen dient te worden heeft de gemeente een archeologische Maatregelenkaart-in-lagen ontwikkeld die de basis vormt voor de uitvoering van het gemeentelijk archeologiebeleid in het kader van de besluitvorming bij ruimtelijke plannen. In het kader van dit beleid worden op de Maatregelenkaart-in-lagen voor het gemeentelijke grondgebied acht maatregelcategorieëen onderscheiden, onderverdeeld in archeologische waarden (categorie 1 tot en met categorie 3), archeologische verwachtingen (categorie 4 tot en met categorie 7) en geen archeologische verwachting (categorie 8):
De gronden gelegen binnen de zones van maatregelcategorie 1, ‘wettelijk beschermde monumenten', behoeven geen dubbelbestemming. Terreinen aangeduid als ‘Wettelijk beschermde monumenten’ (maatregelcategorie 1) zijn op basis van de Monumentenwet 1988 reeds beschermd. De gronden gelegen binnen de zones van maatregelcategorie 8, ‘geen archeologische verwachting’ behoeven eveneens geen dubbelbestemming indien de afwezigheid van een archeologische verwachting voor alle potentiële archeologische niveaus geldt.
De maatregelcategorieëen zijn in de Beleidsnota Archeologie als volgt doorvertaald naar de dubbelbestemmingen:
Maatregelcategorie 1 > -
Maatregelcategorie 2 > Waarde – Archeologie – 1
Maatregelcategorie 3 > Waarde – Archeologie – 1
Maatregelcategorie 4 > Waarde – Archeologie – 2
Maatregelcategorie 5 > Waarde – Archeologie – 3
Maatregelcategorie 6 > Waarde – Archeologie – 4
Maatregelcategorie 7 > Waarde – Archeologie – 3
Maatregelcategorie 8 > -
De maatregelcategorieëen zijn vertaald naar planregels. Bij de vertaling is rekening gehouden met het verstorende effect van de verschillende soorten bodemingrepen op het bodemarchief in relatie tot de diepte ligging van archeologische waarden/verwachtingen. Op basis hiervan zijn ontheffingscriteria geformuleerd met betrekking tot omvang van het plangebied en de diepte van de te verrichten bodemingrepen. Er is sprake van een archeologische onderzoeksplicht indien bij de voorgenomen ruimtelijke activiteit beide ontheffingscriteria (oppervlakte van het plangebied en diepte van de bodemingreep) worden overschreden. Van de omvang en de diepte van de bodemingreep hangt af in hoeverre een ontheffing verleend kan worden voor een specifieke archeologische verwachtingslaag.
Cultuurhistorische hoofdstructuur
Cultuurhistorie is – omdat het in belangrijke mate bepalend is voor de regionale identiteit – benoemd tot één van de omgevingskwaliteiten van Zeeland. Naast het vastleggen van de verschillende objecten zijn in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur ook verschillende gebieden opgenomen met bijzondere cultuurhistorische waarden. De Provincie Zeeland geeft prioritair aandacht aan deze gebieden en heeft hier inpasbaarheidstrategieën voor opgesteld, afhankelijk van hun waarde en ontwikkelingsmogelijkheden. De strategieën zijn:
De Cultuurhistorische Hoofdstructuur is een overzichtelijke samenvatting van alle kennis over de nog zichtbare cultuurhistorie in de omgeving.
Aardkundige waarden
Volgens de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van de provincie Zeeland zijn binnen het plangebied en de omgeving geen aardkundig waardevolle gebieden aangeduid.
Archeologische waarden
Volgens het gemeentelijk archeologiebeleid is het plangebied aangemerkt met een lage verwachting (categorie 6). Op basis van de voorgestelde dubbelbestemmingen komt op het plangebied daarom de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4. Binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' is bepaald dat bij een ontwikkeling groter dan 2.500 m² én wanneer een diepte bereikt wordt van tenminste 0,40 meter, een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Cultuurhistorische waarden
Er bevinden zich in het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle elementen. In de omgeving van het plangebied bevindt zich het waardevol landschap 'Deltawateren'. De deltawateren zijn nationaal en internationaal bijzonder gewaardeerde gebieden vanwege de natuurwaarden, recreatiemogelijkheden en schelpdiervisserij. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen negatief effect op de recreatiemogelijkheden en schelpdierenvisserij. Provinciale belangen bij de natuurwaarden zijn het tegengaan van hinder voor mens en natuur, behoud van stilte in de grote natuurgebieden van Zeeland (met inbegrip van de Deltawateren). Uit paragraaf 4.5 blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling mogelijk geluidhinder veroorzaakt op maximaal 30 meter afstand van het plangebied. Gezien de afstand tussen het plangebied en het landschap 'Deltawateren' van meer dan 60 meter, worden de waarden van dit gebied niet aangetast.
De gronden van het plangebied zijn aangewezen als een gebied met lage archeologische verwachting (categorie 6). Voor deze maatregelcategorie is de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen. De archeologische waarden zijn hiermee gewaarborgd. In het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorisch waardevolle elementen. Daarnaast tast de voorgenomen ontwikkeling de omliggende cultuurhistorische waarden niet aan. De aspecten archeologie en cultuurhistorie zijn hiermee geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Watertoets / Wro
Het watertoetsproces bestaat sinds 2001 met het ondertekenen van de startovereenkomst Waterbeheer in de 21ste eeuw. Sinds 2003 is het opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dat met ingang van 1 juli 2008 is herzien, gelijktijdig met de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het watertoetsproces is wettelijk verplicht bij een bestemmingsplan. De watertoets is een instrument waarin onderzoek wordt verricht naar de inundatiekansen, de consequenties van de ontwikkeling voor waterkwaliteit, waterkwantiteit, waterkeringen, waterschapswegen (grofweg de wegen in het buitengebied), rioolwatertransportleidingen en waterschapseigendommen, zoals gemalen en stuwen.
Omgevingsplan 2012-2018 provincie Zeeland (en ontwerp van het Omgevingsplan Zeeland 2018)
De Provincie heeft het beleid voor de bescherming van het grond- en oppervlaktewater opgenomen in het Omgevingsplan 2012-2018 en in het ontwerp Omgevingsplan Zeeland 2018. Hierin staan normen voor de regionale watersystemen (het slotenstelsel). Ze moeten bij hevige neerslag voldoende water kunnen bergen en afvoeren. Voor stedelijk gebied geldt als norm dat er eens in de 100 jaar ernstige wateroverlast mag optreden. Daarnaast zijn regels voor de bescherming van de grondwaterkwaliteit vastgelegd in de Provinciale Milieuverordening Zeeland.
In het kader van de afstemming met de ruimtelijke ordening zijn in het Omgevingsplan van de provincie Zeeland waterkansenkaarten opgesteld voor onder andere stedelijke functies. Aan deze kaart zijn voor het plangebied de volgende gegevens te ontlenen:
Grondwatersysteem en geomorfologie
Vrijwel geheel Noord-Beveland bestaat geologisch gezien uit Duinkerke IIIb afzettingen. Deze zijn ontstaan door de vele overstromingen die sinds 1300 hebben plaatsgevonden. In 1530 vond te Noord-Beveland de Sint Felixvloed plaats. Het eiland heeft toen een groot aantal jaren onder water gestaan. In deze periode had de dynamiek van de zee vrij spel. In de ondergrond van Noord-Beveland komt door die overstromingen nagenoeg geen veen meer voor. Het land lag blootgesteld aan de werking van de zee. Nieuwe kreken zijn ontstaan. Na de 80-jarige oorlog zijn grote delen van Noord-Beveland als rationele polders ingepolderd en ontstond het nieuwland. Op sommige plaatsen zijn nog kreekrestanten herkenbaar als lagere delen in het landschap of als smalle kronkelende sloten.
Het plangebied is gelegen op schorgronden met zand dieper dan 1,20 m -mv. De gronden zijn over het algemeen sterk zettinggevoelig.
Grondwater is het water in de bodem. Water dringt in de bodem tot het een niet doorlatende laag bereikt. Boven deze laag raakt de grond verzadigd; de hoogte tot waar deze verzadiging optreedt is het grondwaterpeil. In het plangebied is geen sprake van een gebied met zoetwatervoorkomens, noch wordt er grondwater in het gebied onttrokken.
Er zijn geen grondwaterbeschermingsgebieden aanwezig in het plangebied, noch in de ruime context daarvan. Het plangebied is derhalve niet gelegen in een zogenaamde grondwaterbeschermingszone. Wel zijn er kwetsbare gebieden, bestaande uit natuur, landbouw/natuur en drinkwater en de bijbehorende bufferzone, aanwezig rondom het plangebied. Infiltratiemogelijkheden zijn er niet.
In het plangebied zijn geen permanente of tijdelijke vergunningen voor grondwateronttrekkingen verleend. Het grondwater in het plangebied wordt door de provincie beheerd.
De geldende streefpeilen, voor primaire waterlopen vastgelegd in een peilbesluit, betreffen NAP -0,70m/-1,00m (zomer/winter).
Oppervlakte watersysteem
In het plangebied is er op basis van de waterkansenkaart geen zoute kwelindicatie. Het plangebied maakt deel uit van een dun zoetwatersysteem. Een dun zoetwatersysteem wordt omschreven als een watersysteem waar dunne, zoete waterbellen aanwezig zijn die niet kunnen worden gewonnen in verband met verziltingsgevaar en waar het oppervlaktewater brak tot zout is.
Hoogte en wateroverlast
Het plangebied behoort grotendeels tot de 10-25% hoogste delen van het afwateringsgebied. Algemeen geldt dat de hoogste delen geschikt zijn voor waterretentie (het vasthouden van water), de laagste delen zijn geschikt voor waterbergingen.
Het plangebied is gelegen op gronden die minder geschikt zijn voor stedelijk uitbreiding. Het noordelijk deel van plangebied ligt op enkele gronden die zijn aangeduid als aandachtsgebied voor de waterhuishouding.
Ter plaatse blijkt dat infiltratie nauwelijks mogelijk is. Regenwater zal daarom moeten worden geborgen of worden afgevoerd, opdat het in de Oosterschelde geloosd kan worden.
Waterkeringen
Het plangebied grenst aan de primaire waterkeringen langs de Oosterschelde. Er vinden met dit plan geen werkzaamheden plaats die de waterveiligheidsaspecten in het gedrang brengen.
Inspanningsniveau
Uit de kansenkaart stedelijk gebied blijkt dat het plangebied deel uitmaakt van een gebied dat vanwege de slechte infiltratiemogelijkheden, de sterke zettinggevoeligheid van de ondergrond en de waterhuishouding voor een deel aangemerkt wordt als “minder geschikt” voor stedelijk gebied. Gemiddeld genomen zal hierdoor sprake moeten zijn van een hoog inspanningsniveau om het bebouwd gebied in stand te houden.
Regen- en afvalwatersysteem
De zorgplicht in het buitengebied is er op gericht om alle ongezuiverde lozingen op te heffen door de aanleg van riolering, mits hier geen onoverkomelijke financiële bezwaren gelden.
Gebruiks-, belevings- en toekomstwaarde van het oppervlaktewater
Binnen het plangebied bevinden zich uitsluitend afwatersloten aan de randen van het gebied.
Het bestemmingsplan “Facilitaire voorzieningen aquacultuur Oost-Zeedijk” betreft een ontwikkelplan. In een dergelijke bestemmingsregeling ligt het accent op het mogelijk maken van de beoogde ontwikkeling en het bepalen van de haalbaarheid van de ontwikkeling. Het plangebied is geschikt voor het creëren van extra waterbergingen vanwege de toevoeging van verhard oppervlak. Bij een uitbreiding van verharding worden retentievoorzieningen aangelegd, die vertraagd afstromen naar de om het plangebied gelegen sloten.
Voorts streeft de gemeente ernaar duurzaam te bouwen. Hieronder worden tevens maatregelen op het gebied van duurzaam waterbeheer verstaan. Te denken valt in dat kader aan het toepassen van vegetatiedaken, wadi's en (grijswater) helofytensystemen.
Afstemming met het waterschap gebeurt in het vooroverleg. Het waterschap heeft dan ook geen voorlopig wateradvies. Het advies van het waterschap in het kader van de watertoets, wordt (direct) verstrekt bij de terinzagelegging.
In de regels van het bestemmingsplan wordt op verschillende manieren aandacht besteedt aan het thema water. De beschermingszone van de waterkering is met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk' aangeduid.
Wet natuurbescherming (2017)
De Wet natuurbescherming (hierna Wnb) heeft per 1 januari 2017 de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden.
In de Wnb is soortbescherming opgedeeld in drie categorieën. Voor elke categorie gelden verschillende verbodsbepalingen die zijn vermeld in artikel 3.1, 3.5 en 3.10 van de Wnb. Het gaat om de volgende drie categorieën:
Natura 2000-gebieden zijn natuurgebieden van groot internationaal belang. Deze gebieden zijn aangewezen onder de Europese Habitat- en / of Vogelrichtlijn. Voor de gebieden en de daarbij aangewezen soorten en habitattypen zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld. Een activiteit mag niet leiden tot significant negatieve effecten op deze doelen of tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken. Indien op voorhand significante effecten niet uitgesloten kunnen worden dient een Passende beoordeling opgesteld te worden.
De verbodsbepalingen en ontheffingsgronden voor de eerste twee categorieën komen rechtstreeks uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. De derde categorie vindt zijn oorsprong in de nationale wetgeving.
Naast bescherming vanuit de Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn. Het betreft het 'Natuurnetwerk Nederland' (hierna NNN). De bescherming van het NNN verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht (Barro, bestemmingsplannen) en niet via de natuurwetgeving.
Bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen moet onderzocht worden of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Indien onderdelen van het plan niet vergunbaar worden geacht, zal bij de ruimtelijke besluitvorming moeten worden geconcludeerd dat de voorgenomen ingreep geen doorgang kan vinden.
Natuurbeheerplan Zeeland 2016
Het Natuurbeheerplan Zeeland 2016 toont de natuurgebieden en agrarische beheergebieden van Zeeuwse Netwerk Natuur (voorheen: Ecologische Hoofdstructuur oftewel EHS) en is het provinciale beleidskader voor verwerving, functieverandering, inrichting en beheer van natuur en landschap. Het Natuurbeheerplan 2016 vervangt het Natuurgebiedsplan Zeeland uit 2009 en de diverse kleine planwijzigingen die sindsdien zijn vastgesteld.
In het kader van voorliggend plan is een natuurtoets uitgevoerd, deze is toegevoegd als Bijlage 4. De resultaten van de natuurtoets worden hierna besproken.
Beschermde gebieden
In het plangebied zelf is geen NNN-gebied aanwezig. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied is op circa 200 meter ten noordoosten van het plangebied gelegen. Externe werking is niet van toepassing. Bij de Provincie Zeeland geldt voor externe werking op NNN een afstand van maximaal 100 meter. Het plangebied ligt in de directe nabijheid van het Natura 2000-gebied de Oosterschelde. Vanwege de ligging en omvang van het plan ten opzichte van de Natura 2000-gebieden kan er sprake zijn van verstoring, met name verstoringsfactor verlichting. Er vinden geen andere wijzigingen in of aan het bedrijf plaats; de inlaat en lozing via een retourleiding veranderen niet. De inlaat en lozing zijn ondergebracht in een bestaande vergunning. Als gevolg van de uitvoering van het plan kunnen negatieve effecten op het Natura 2000-gebied Oosterschelde optreden.
Verwacht wordt dat met het treffen en inpassen van de juiste maatregelen de gebiedsbescherming de uitvoering van het plan niet belemmert.
Beschermde soorten
Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied zelf:
Daarnaast kan externe werking optreden ten aanzien van de potentiële vliegroute van vleermuizen langs de dijk en de soorten die voorkomen in de Oosterschelde. Met verlichting dient hiermee rekening te worden gehouden. In Tabel 4.1 is aangegeven welke gevolgen de aanwezigheid van (het leefgebied van) deze soorten binnen het plangebied zelf heeft voor het voorliggende plan. De externe werking op soorten in het aangrenzend gebied zijn niet weergegeven. Aangegeven is of er sprake is van een overtreding van de Wet Natuurbescherming en onder welke voorwaarden het plan uitvoerbaar is.
Tabel 4.1. Overzicht conclusies en vervolgstappen soortbescherming.
In het najaar van 2018 en de winter 2018-2019 is aanvullend onderzoek uitgevoerd naar vleermuizen (bijlage 5). In het gebied zijn twee soorten vleermuizen waargenomen. De gewone dwergvleermuis en de ruige dwergvleermuis. De vleermuizen gebruiken het gebied niet als dagverblijf maar wel als vliegroute. Bij het verbouwen van het gebouw zijn geen maatregelen verplicht ter bescherming van de vleermuizen.
Wel dient bij het aanbrengen van de verlichting rekening te worden gehouden met de vleermuizen. Vleermuis vriendelijke verlichting die geen of weinig verstoring veroorzaken wordt geadviseerd. Voorts wordt voorgesteld, in het kader van duurzaam ondernemen voorzieningen aan te brengen die de biodiversiteit van het gebied vergroot bijvoorbeeld het plaatsen van vleermuiskasten aan het gebouw of op een paal.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect ecologie, flora en fauna geen belemmering is voor de realisatie van het bestemmingsplan. Wel is het wenselijk met het aanbrengen van verlichting rekening te houden met de vleermuizen.
Wet ruimtelijke ordening
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht om in het kader van een goede ruimtelijke ordening aan te tonen dat (toekomstige) bewoners en gebruikers een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Daarnaast dient te worden aangetoond dat bestaande bedrijven niet in hun belangen worden geschaad.
Milieuzoneringen zijn wederkerig. Dit betekent dat bedrijven afstand moeten houden tot gevoelige objecten, maar ook dat nieuw te ontwikkelen (gevoelige) objecten voldoende afstand moeten houden tot de bedrijven. Deze afstand is noodzakelijk, omdat anders het vergund recht van het bedrijf wordt aangetast, en omdat daarmee hinder voor (toekomstige) bewoners wordt voorkomen.
In het kader van dit bestemmingsplan is de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009 relevant ten aanzien van bedrijven en hun effect op de omgeving.
Vanuit het principe van 'goede ruimtelijke ordening' wordt bij de beoordeling van de gevolgen voor het plangebied en zijn omgeving, rekening gehouden met de milieubelasting die (agrarische)bedrijven kunnen veroorzaken. Dit betekent bijvoorbeeld dat in beginsel geen gevoelige functies binnen geurhindercontouren van veehouderijen mag worden gebouwd of binnen de milieuzonering van een bedrijf.
Vanuit milieuoogpunt kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand dient dan bijvoorbeeld om ter plaatse van een kwetsbaar object, zoals woningen, een aanvaardbaar geur-, geluid- of veiligheidsniveau te realiseren. Deze afstand wordt een milieuzonering genoemd. Een milieuzonering vormt het indirecte ruimtegebruik van een milieubelastende activiteit.
Ten behoeve van milieuzonering is door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een bedrijvenlijst opgesteld, waarin bedrijven op hun milieueffecten zijn gecategoriseerd. Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), kent de lijst aan de bedrijven een categorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot de woongebieden.
In de uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de volgende categorieën ingedeeld:
De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning. Daarbij is uitgegaan van het gebiedskenmerk 'rustige woonwijk'.
De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief gezien worden. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.
De dichtstbijzijnde woning ligt op een afstand van ruim 400 meter. De aquacultuur en bijbehorende facilitaire voorzieningen zijn niet opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Het bezoekerscentrum kan gelijk gesteld worden aan 'Hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra' met milieucategorie 1 conform de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. De bijhorende richtafstand hiervoor is 10 meter. De feitelijke situatie binnen dit plangebied zal veel beperkter zijn van omvang en hinder. Het pompgebouw voor de zoutwatervoorziening is gelijk te stellen aan 'Pomp- en compressorstations van pijpleidingen' met milieucategorie 2 conform de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. De bijhorende richtafstand hiervoor is 30 meter.
De afstand van 400 meter tot de dichtstbij gelegen woning is daarmee ruim voldoende.
De ontwikkelingen leveren geen belemmeringen op voor de dichtstbijgelegen woningen.
Sinds 1 januari 2007 is de nieuwe Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Geluidsgevoelige ontwikkelingen moeten aan deze wet worden getoetst. In de Wgh is bepaald dat de geluidsbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en/of industrielawaai op de gevels van (andere) geluidsgevoelige gebouwen getoetst moet worden aan de in de Wgh opgenomen (voorkeurs)grenswaarden.
De ontwikkelingen veroorzaken geen industrielawaai zoals bedoeld in de Wgh. Gezien de geringe verkeersproductie is er ook geen effect te verwachten met wegverkeerslawaai.
Geur in de leefomgeving is grotendeels afkomstig van bedrijvigheid. Elke geur kan boven een bepaalde concentratie hinder veroorzaken. Om hinder van agrarische bedrijven te voorkomen is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van toepassing. De wet regelt onderlinge afstanden tussen geurgevoelige functies, zoals woningen, recreatieobjecten en agrarische bedrijvigheid.
In principe dient tussen agrarische bedrijven en woon- en verblijfsrecreatiegebieden een afstand van minimaal 100 meter aangehouden te worden. De afstand van 400 meter tot de dichtstbij gelegen woningen en recreatieterreinen is daarmee ruim voldoende. De ontwikkelingen leveren daarmee geen belemmeringen op.
Wet milieubeheer
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wm). In samenhang met Titel 5.2 zijn de grenswaarden voor luchtkwaliteit in bijlage 2 van de Wm opgenomen. In Titel 5.2 Wm is bepaald dat bestuursorganen een besluit, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen nemen wanneer:
In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl2007) zijn regels vastgelegd voor de wijze van uitvoering van luchtkwaliteitonderzoeken. Bepaald is onder andere waar en hoe de luchtkwaliteit vastgesteld dient te worden. Tevens is vastgelegd dat gebruik gemaakt dient te worden van enkele generieke invoergegevens welke jaarlijks worden vastgesteld. Tot deze gegevens behoren onder andere de achtergrondconcentraties, de emissiefactoren voor het wegverkeer en de meteorologie.
In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. De ontwikkeling van facilitaire voorzieningen is niet in de regeling ondervangen.
Er worden middels onderhavig plan geen nieuwbouwlocaties mogelijk gemaakt, waarvoor beperkingen gelden vanuit hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Derhalve bestaat er geen noodzaak om luchtkwaliteitonderzoek uit te voeren omdat het bestemmingsplan onder de regeling NIBM valt.
In het Besluit luchtkwaliteitseisen is vastgelegd wanneer een plan niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. De toename van verkeer vanwege het plan is zeer gering. Uitgaande van een loods van 400 m2 en een bezoekerscentrum van 770 m2 is de toename aan verkeer, op basis van de kencijfers van de CROW, 90 motorvoertuigen per etmaal. Daarbij is uitgegaan van niet stedelijk gebied en van buitengebied. Deze gegevens zijn ingevoerd in de NIBM-tool. Daaruit blijkt dat de bijdrage niet in betekende mate is.
De ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor transportmodaliteiten (weg, spoor en water) staat beschreven in het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt). Voor inrichtingen staat het beleid beschreven in het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Toetskader bluswatervoorziening en bereikbaarheid brandweer Zeeland
Vanuit de Veiligheidsregio Zeeland is het Toetskader bluswatervoorziening en bereikbaarheid brandweer Zeeland opgesteld met als doel het eenduidig adviseren over de uitvoering van de bluswatervoorziening en bereikbaarheid binnen de gemeentegrenzen. Tot op heden bestond hiervoor geen vastgesteld beleid maar werd er gebruik gemaakt van diverse richtlijnen. Bij de ontwikkeling van onderhavig plan zullen de uitgangspunten betreffende de bereikbaarheid en de aanwezigheid van voldoende bluswaterwinplaatsen, zoals geformuleerd in het toetskader van de Veiligheidsregio Zeeland, in acht worden genomen. Tevens zal met de brandweer overleg worden gevoerd om overeenstemming over het plan te verkrijgen mede gelet op de thema’s zelfredzaamheid en beheersbaarheid.
In het kader van de nieuwe bestemmingsplannen dient een inventarisatie van mogelijke risicobronnen (zowel bedrijven als transport van gevaarlijke stoffen) plaats te vinden en dient bepaald te worden wat de gevolgen/consequenties van de aanwezigheid van mogelijke risicobronnen zijn.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Op de provinciale risicokaart van Zeeland is ter plaatse van het plangebied en de omgeving van het plangebied geen van bovengenoemde externe veiligheidsaspecten aanwezig. In de nabije omgeving van het plangebied vindt ook geen vervoer van gevaarlijke stoffen over spoor, water of door buisleidingen plaats. Het nieuwe bezoekerscentrum is geprojecteerd binnen de aanduiding 'veiligheidszone - windturbine'.
Veiligheidszone windturbine
In de eindsituatie zijn er maximaal 20 personen tegelijk aanwezig in het bezoekerscentrum. Het bedrijf behoort daarmee tot de categorie "beperkt kwetsbaar object". Volgens het Handboek Risicozonering Windturbines moeten dergelijke objecten op minimaal een halve rotordiameter van de turbine liggen, dus in dit geval op minimaal 45 meter. De werkelijke afstand tussen Kingfish en de windturbine bedraagt circa 55 meter. Er wordt daarmee voldaan aan de minimale afstand.
Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
In het gebied zijn de reguliere leidingen ten behoeve van het aquacultuur bedrijf gelegen (in en afvoer van zeewater, e.d.). Er zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig in of nabij het plangebied.
Dit hoofdstuk geeft inzicht in de wijze waarop de beoogde ontwikkeling is vertaald in juridisch bindende regels, met hieraan gekoppeld een verbeelding. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en de regels over de toegelaten gebouwen. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels evenals de functie van visualisering van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
Dit bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP). Deze SVBP maakt deel uit van een set Standaarden en Regels die door het ministerie van VROM ontwikkeld is voor bestemmingsplannen en heeft betrekking op zowel de verschijningsvorm als de technische uitvoering van het plan. De SVBP schrijft voor op welke wijze de verbeelding moet worden vervaardigd en aan welke eisen de regels moeten voldoen. Dit houdt in dat onder andere de benaming van de bestemmingen en het kleurgebruik in deze Standaard zijn voorgeschreven. De SVBP is verplicht gesteld vanaf 1 januari 2010.
De regels zijn ingedeeld in 4 hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels en bevat 2 artikelen. Het eerste artikel geeft een omschrijving van enkele in de regels gehanteerde begrippen. Het tweede artikel geeft aan hoe ten aanzien van maten, oppervlakte en inhoud gemeten moet worden. In hoofdstuk 2 worden de verschillende bestemmingen behandeld. Per bestemming wordt aangegeven welke doeleinden/functies zijn toegelaten op de gronden en wat en hoe er mag worden gebouwd. In hoofdstuk 3 worden de algemene regels behandeld. Dit zijn onder meer de afwijkingsmogelijkheden en algemene bouwregels. In hoofdstuk 4 worden de overgangs- en slotregels aangegeven.
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Het doel van deze wet is om te komen tot een samenhangende beoordeling in één procedure van verschillende activiteiten die invloed hebben op de fysieke leefomgeving. De Wabo heeft tot gevolg dat verschillende vergunningen worden verleend in één besluit, de omgevingsvergunning. Ook de thans in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen vergunningen en ontheffingen vallen onder de Wabo. Voor het bestemmingsplan heeft dit gevolgen voor de gebruikte terminologie. Termen als bouwvergunning, aanlegvergunning en sloopvergunning zijn vervangen door 'omgevingsvergunning ten behoeve van…'. De term ontheffing is vervangen door 'afwijking van de bouwregels/gebruiksregels'. Voorliggend bestemmingsplan is afgestemd op de invoering van de Wabo en de in de Wabo en het Besluit omgevingsrecht (Bor) gehanteerde begrippen. Voor het vergunningvrij bouwen dienen derhalve te allen tijde de omschrijvingen en bepalingen uit de Wabo en het Bor te worden geraadpleegd. Per 1 november 2014 is de regeling Bor aangepast waardoor het vergunningvrij bouwen niet langer cumulatief is aan de bestemmingsregeling.
Inleidende regels
In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende woorden toegekende betekenis.
In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Bestemmingsregels
In de verschillende bestemmingen zijn regels opgenomen ten aanzien van de toelaatbare functies en bouwmogelijkheden op de gronden. Hiertoe is in de bestemmingsomschrijving bepaald welke functies zijn toegestaan. Om er geen limitatieve lijst van te maken zijn de bestemmingsomschrijvingen afgesloten met algemene functies die ook toegestaan zijn. Het betreft ondergeschikte voorzieningen behorende bij de hoofdfuncties en daarnaast is bepaald dat water, groen, waterhuishoudkundige voorzieningen, parkeervoorzieningen en dergelijke doorgaans in alle bestemmingen mogelijk zijn.
Naast de bestemmingsomschrijvingen zijn bouwregels gesteld waarin geregeld is welke bouwmogelijkheden er zijn. Met afwijkings- en wijzigingsregels zijn in voorkomende gevallen uitzonderingen op de functies en bouwregels mogelijk gemaakt.
Artikel 3 Agrarisch - Aquacultuur
De voor Agrarisch - Aquacultuur aangewezen gronden zijn bestemd voor de te realiseren facilitaire voorzieningen bij de aquacultuur. Voor deze voorzieningen is een functieaanduiding opgenomen. De gebouwen en bouwwerken ten behoeve van deze aanduiding mogen uitsluitend in het bouwvlak worden gebouwd.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 4
Om de mogelijke archeologische waarden te beschermen is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen. Behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), zijn deze gronden ook bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de ter plaatse in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden.
Voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist.
In de bestemmingen is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming te kunnen verwijderen indien uit onderzoek is gebleken dat er geen verwachtingswaarden meer zijn.
Algemene regels
Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een bouwvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. Doel van deze zogenaamde dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Binnen dit artikel is de bestaande maten regeling opgenomen die bepaal dat wanneer bij het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan de bestaande maten (legaal) al hoger dan wel lager zijn dan de gestelde minimale of maximale maten, deze maten als minimaal dan wel maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
In artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo is opgenomen dat het gebruik in strijd met de bestemming verboden is. In dit artikel is daarnaast expliciet de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- en straatprostitutie als verboden gebruik opgenomen.
Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
In de algemene aanduidingsregels zijn bepalingen opgenomen ten behoeve van de bescherming van kwetsbare objecten ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - windturbine'. Verder is bepaald dat binnen de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk'
het verboden te bouwen is.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
In deze bepaling zijn algemene afwijkingsregels opgenomen die voor elke bestemming gelden. Met deze bestemming is het onder andere mogelijk om gebouwtjes voor openbaar nut, antennes en masten tot maximaal 15 meter op te richten.
Daarnaast is het mogelijk om de naar de weg gekeerde bouwgrens en zijdelingse bouwperceelsgrenzen te overschrijden, door erkers,balkons en bordessen tot maximaal 1,00 meter en door ingangspartijen tot maximaal 2,00 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 m² en de bouwhoogte maximaal 3,00 meter zal bedragen. De afwijkingen zijn alleen mogelijk indien:
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling is het mogelijk om het plan te wijzigen ten behoeve van geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van een bouwwerk, geen gebouw zijnde of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bestemmingsgrens met maximaal 5,00 meter toelaatbaar.
Overgangs- en slotregels
In dit artikel zijn de overgangsregels ten aanzien van het bouwen en gebruik opgenomen.
In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan opgenomen Bestemmingsplan "Facilitaire voorzieningen aquacultuur Oost-Zeedijk".
In de Wro is de Grondexploitatiewet opgenomen. In deze wet is het verplichte kostenverhaal van plankosten door de gemeente geregeld. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. Kostenverhaal is aan de orde en dient te worden verzekerd indien op grond van een bestemmingsplan rechtstreeks nieuwe bouwplannen (als genoemd in artikel 6.2.1 Bro) mogelijk worden gemaakt (artikel 6.2.3 t/m 6.2.5 Bro). Een exploitatieplan hoeft niet te worden vastgesteld indien het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Bijvoorbeeld doordat met de grondeigenaren hiertoe een overeenkomst is gesloten of als de gemeente volledig zelf het grondeigendom heeft.
Met de eigenaren van de bij dit plan behorende gronden zal, voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan een anterieure overeenkomst zijn gesloten. Het kostenverhaal is daardoor anderszins verzekerd. Het opstellen van een exploitatieplan is voor dit bestemmingsplan niet noodzakelijk.
De kosten voor de realisatie van de plannen komen voor kosten van de initiatiefnemer, die daarvoor de nodige budgetten heeft gereserveerd. Naar verwachting levert de voorgenomen planologische ontwikkeling geen planschade op, die op grond van artikel 6.1 Wro, voor tegemoetkoming in aanmerking dient te komen.
Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 3.1.1 Bro dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg gepleegd te worden met onder andere besturen van gemeenten, waterschappen, Rijksdiensten en provinciale diensten. Dit plan is in het kader van het wettelijk vooroverleg voorgelegd aan de volgende instanties:
De provincie Zeeland en het waterschap Scheldestromen hebben in dat kader een reactie ingediend. Het waterschap heeft geadviseerd over de watertoets en kan verder instemmen met het voorontwerpbestemmingsplan. De veiligheidsregio heeft aangegeven geen inhoudelijke reactie te hebben op het voorontwerpbestemmingsplan.
De inhoudelijke reactie van de provincie en het Waterschap zijn onderstaand (samengevat) weergegeven en voorzien van een reactie van het college van burgemeester en wethouders.
Provincie Zeeland
Ingekomen reactie
Gemeentelijke beantwoording
Om bedrijfstechnische redenen is een beperkte verschuiving van de rooilijn noodzakelijk. Wij achten dit uit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar.
Ingekomen reactie
Gemeentelijke beantwoording
In bijlage 2 bij de toelichting is invulling gegeven aan alle wateraspecten. Gesteld wordt dat "Bij een uitbreiding van verharding worden retentievoorzieningen aangelegd, die vertraagd afstromen naar de om het plangebied gelegen sloten”. Deze tekst zal ook worden overgenomen in paragraaf 4.3.
Het waterschap heeft een positief advies gegeven op dit bestemmingsplan en stemt in met deze wijze.
Ingekomen reactie
Gemeentelijke beantwoording
Het bestemmingsplan wordt aangepast.
Ingekomen reactie
Gemeentelijke beantwoording
Het bestemmingsplan wordt aangepast.
Ingekomen reactie
Gemeentelijke beantwoording
Voor afronding van het ontwerpbestemmingsplan is het onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd. Geconcludeerd is dat het plangebied geen verblijfplaats is voor vleermuizen maar wel onderdeel van een vliegroute. In dat kader moet voor het aanbrengen van verlichting rekening worden gehouden met vleermuisvriendelijke verlichting. In het bestemmingsplan is bepaald dat bij het aanbrengen van verlichting een verlichtingsplan moet worden aangeleverd.
De vleermuizen hebben geen invloed op de haalbaarheid van het bestemmingsplan.
Ingekomen reactie
Gemeentelijke beantwoording
Het gebruik van verlichting is zeker een aandachtspunt. Momenteel is er nog geen lichtplan dat getoetst is op bovenstaande effecten. Bij het aanbrengen van verlichting zal een verlichtingsplan moeten worden overlegd. Dit is met een voorwaardelijke in het bestemmingsplan geborgd.
Waterschap Scheldestromen
Ingekomen reactie
Voor het aanbrengen van lozingsvoorzieningen in de sloot is een watervergunning nodig. Graaf- of aanlegwerkzaamheden in de beschermingszone vallen mogelijk onder de plicht van de watervergunning. Voor het overige kan het waterschap instemmen met het plan.
Gemeentelijke beantwoording
Over de lozingsvoorzieningen wordt in een afzonderlijk traject met het Waterschap afgestemd.
Het ontwerp van het bestemmingsplan ‘Facilitaire voorzieningen aquacultuur Oost-Zeedijk’ zal gedurende zes weken op het gemeentehuis ter inzage liggen. Tevens wordt het plan tijdens de periode van terinzagelegging elektronisch beschikbaar gesteld. Gedurende deze termijn kan een ieder een zienswijze indienen.
De ingediende reacties zullen worden samengevat, weergegeven en behandeld in een antwoordnotitie. Op basis van deze notitie neemt de gemeenteraad een besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan.