direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hoogspanningsstation Zierikzee + herziening buitengebied (kabeltracés)
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1676.00377BphZZ-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op Schouwen-Duiveland en Tholen is het energienet van de regionale netbeheerder Stedin vol. Ook nadert een aantal componenten en verbindingen het einde van hun levensduur. De verwachte hoeveelheid duurzaam opgewekte stroom in de regio gaat de transportcapaciteit van het bestaande energienet ruimschoots overtreffen. Stedin heeft daarom gevraagd naar extra netwerkcapaciteit. Op dit moment is er al sprake van congestie. Er kunnen geen grootschalige, duurzame initiatieven meer worden aangesloten. Daarnaast wordt op Schouwen-Duiveland meer energie geproduceerd dan dat er wordt verbruikt. Een nieuwe aansluiting op het landelijke zwaardere 150 kV-netwerk, die ervoor zorgt dat al die opgewekte energie afgevoerd kan worden, is essentieel.

Op Schouwen-Duiveland wordt een nieuw 150/21/10 kV-hoogspanningsstation gebouwd in Zierikzee. Op het station komen 150/21 kV-transformatoren en 21/10 kV-transformatoren. Met een hoogspanningsstation wordt een locatie bedoeld waar meerdere bovengrondse elektriciteitslijnen en/of ondergrondse elektriciteitskabels bij elkaar komen. Het is een knooppunt in het elektriciteitsnet. Op deze stations sluiten hoogspanningsverbindingen op elkaar aan en kan de spanning naar een ander niveau worden getransformeerd.

Het station is onderdeel van het grotere TenneT-project Netversterking Schouwen-Duiveland, Tholen en omgeving Bergen op Zoom. Het project bestaat uit de realisatie van een hoogspanningsstation in Halsteren en een hoogspanningsstation in Zierikzee inclusief kabels en leidingen in de directe omgeving van het plangebied, de aanleg van een ondergrondse hoogspanningskabel tussen Halsteren en Schouwen-Duiveland en een inlussing van hoogspanningsstation Halsteren op de bestaande 380 kV-lijn Rilland-Geertruidenberg. Het hoogspanningsstation op Schouwen-Duiveland maakt deel uit van de integrale gebiedsontwikkeling Zierikzee Zuidoostflank, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 23 mei 2023. Voor de aansluiting op het hoogspanningsstation in Halsteren wordt een aparte procedure gevolgd.

Het beoogde plan is in strijd met het huidige bestemmingsplan 'Buitengebied'. Om de ontwikkeling mogelijk te maken moet een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld, waarin de uitvoerbaarheid van het plan wordt aangetoond. Voorliggend bestemmingsplan biedt de juridisch-planologische basis voor de realisatie van een 150/21/10 kV-hoogspanningsstation inclusief voorzieningen, ondergrondse kabels en leidingen, waterberging, infrastructuur en landschappelijke inpassing. Tevens bestemt het bestemmingsplan de bestaande 50 kV-leiding die al door het gebied loopt die in de huidige situatie geen (dubbel)bestemming en daarmee ook geen bescherming heeft.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied van Zierikzee, in de gemeente Schouwen-Duiveland. Het plangebied ligt ten oosten van de Straalweg en ten westen van de N256. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van circa 20,7 hectare. Daarvan is circa 4,5 hectare bedoeld voor het hoogspanningsstation, de rest van het plangebied wordt gebruikt voor ontsluiting, landschappelijke inpassing, waterberging en kabels en leidingen. Het plangebied is in de huidige situatie agrarisch in gebruik. Op de navolgende afbeeldingen is de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00377BphZZ-ON01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00377BphZZ-ON01_0002.jpg"

Figuur 1.2 Begrenzing plangebied

1.3 Vigerend plan

Het vigerende bestemmingsplan is het bestemmingsplan 'Buitengebied', vastgesteld op 26 maart 2009 door de gemeenteraad van Schouwen-Duiveland. Een klein deel in het noorden van het plangebied valt onder de werking van het bestemmingsplan 'Business Park Zierikzee', vastgesteld op 30 juni 2011. Een uitsnede van de bestemmingsplannen is opgenomen in figuur 1.3. Het plangebied is aangeduid met een rood kader.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00377BphZZ-ON01_0003.jpg"

Figuur 1.3 Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied' en 'Business Park Zierikzee', Bron: Ruimtelijkeplannen.nl

In het bestemmingsplan 'Buitengebied' heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch' waarvan een gedeelte met de aanduiding 'randzone'. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch Onderzoeksgebied A' is over het gehele plangebied opgenomen. De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven, aan de bestemming ondergeschikte extensieve dagrecreatie met bijbehorende recreatieve fiets- en wandelpaden en voorzieningen, bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, natuurvriendelijke oevers, water, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen, alsmede voor de landschappelijke karakteristiek. De voor 'Waarden - Archeologisch Onderzoeksgebied A' aangewezen gronden zijn - met een dubbelbestemming - bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. De aanduiding 'randzone' duidt de randzone van kernen aan. Voor de randzones gelden beperkingen voor nieuwe bouwwerken of recreatieve ontwikkelingen om uitbreiding van de kernen te voorkomen. Ter plaatse van de aanduiding 'randzone' zijn daarom geen gebouwen en overkappingen toegestaan.

In het bestemmingsplan 'Business Park Zierikzee' heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch'. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 7' is over het westelijk deel van het plangebied opgenomen. De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor de volwaardige bedrijfsvoering van een grondgebonden agrarisch bedrijf en/of tuinbouwveredelingsbedrijf, paden, parkeervoorzieningen, water, groenvoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming. De voor 'Waarde - Archeologie 7' aangewezen gronden zijn - met een dubbelbestemming - bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende enkelvoudige bestemmingen.

De realisatie van een nieuw hoogspanningsstation is op basis van het vigerend bestemmingsplan niet mogelijk. Een bestemmingplanherziening is noodzakelijk.

1.4 Leeswijzer

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding en gaat samen met een toelichting hierop. In de toelichting worden achtereenvolgens behandeld: de beschrijving van het plan (hoofdstuk 2), het beleidskader waaraan het plan wordt getoetst (hoofdstuk 3), de sectorale aspecten (hoofdstuk 4), een juridische planbeschrijving (hoofdstuk 5) en ten slotte de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan (hoofdstuk 6).

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Voortraject

Om te voorzien in extra capaciteit in het elektriciteitsnetwerk wordt een nieuw 150/21/10 kV-hoogspanningsstation gebouwd. In deze paragraaf wordt beschreven hoe het voortraject is verlopen. Het voortraject is beschreven in het 'Projectboek Netversterking Schouwen-Duiveland, Tholen en omgeving Bergen op Zoom'. Dit projectboek is als Bijlage 1 bijgevoegd.

2.1.1 Tijdlijn

In 2018 begon het traject met een nettechnische verkenning met het doel een oplossing te vinden om het elektriciteitsnetwerk op Schouwen-Duiveland te versterken. In 2019 heeft Enduris (vanaf 1 januari 2022 Stedin) een officiële aanvraag ingediend bij TenneT voor extra capaciteit in de regio Schouwen-Duiveland. In een haalbaarheidsstudie is onderzocht welke mogelijkheden er zijn voor een nettechnisch alternatief. Daarbij is rekening gehouden met eisen die voortkomen uit wetten, codes, beleidsregels, beleidsdocumenten, bestemmingsplannen, ruimtelijke besluiten en vergunningen van gemeentes, provincies en het Rijk. De haalbaarheidsstudie en een aanvraag van Enexis voor extra netwerkcapaciteit in West-Brabant leidden in 2019 tot een voorkeursalternatief: een 150/21/10 kV-station op Schouwen-Duiveland en koppeling met een nieuw 380/150/20 kV-hoogspanningsstation bij Bergen op Zoom. Deze oplossingsrichting wordt door TenneT, Stedin en Enexis technisch en financieel haalbaar geacht. In 2020 hebben de initiatiefnemers afstemming gezocht met de betrokken gemeenten en aangegeven dat zij de omgevingsdialoog wilden opstarten. Met omwonenden, belangenorganisaties en andere betrokkenen is overleg geweest over de locatie en de landschappelijke inpassing van de stations.

2.1.2 Participatie

Begin april 2021 is begonnen met een participatieproces om kansrijke locaties voor het nieuwe hoogspanningsstation in de gemeente Schouwen-Duiveland te zoeken.

Het participatieproces heeft grotendeels plaatsgevonden in periodes waarin maatregelen golden om coronabesmettingen zo laag mogelijk te houden. Om toch zo veel mogelijk mensen te bereiken zijn verschillende middelen ingezet, zoals informatiebrieven, een digitale kaart, een reactieformulier, een online atlas, één-op-één-gesprekken en uitnodigingen voor werkateliers. In overleg met de gemeente werden 64 belangenhebbenden, dorpsraden en deelnemers aan eerdere dialoogsessies over duurzame energie uitgenodigd voor de werkateliers. Daarnaast meldde zich nog een aantal omwonenden zelf actief aan. Er hebben drie (digitale) werkateliers met ieder 40 tot 50 deelnemers plaatsgevonden.

Omwonenden en overige stakeholders zijn meegenomen in de totstandkoming van locatiealternatieven. Tijdens dit omgevingsproces zijn zowel zorgen geuit als voorkeuren aangegeven en nieuwe varianten aangedragen. Gedurende het omgevingsproces zijn daarnaast algemene zorgen uitgesproken over (laagfrequent) geluid, elektromagnetische velden, verzilting en het proces rondom de landschappelijke inpassing van het hoogspanningsstation. Zo heeft realisatie van het hoogspanningsstation in de buurt van woonbebouwing vragen opgeroepen over geluidshinder en de insteek en juistheid van de nationale geluidswetgeving.

Tijdens de werkateliers hebben de initiatiefnemers aangegeven de locaties van de hoogspanningsstations en het kabeltracé te optimaliseren na een keuze voor een voorkeursalternatief door het bevoegd gezag.

Alle ontvangen input tijdens de werkateliers en bijeenkomsten, via de online projectatlas, het reactieformulier en per mail, brief of telefonisch, is verwerkt in een register. Het register is - met geanonimiseerde reacties - aangeleverd bij het bevoegd gezag, ter overweging in het besluitvormingsproces.

Zodra de definitieve stationslocaties bekend waren, is opnieuw gestart met een omgevingsdialoog. Met omwonenden van de voorgestelde locaties van de hoogspanningsstations wordt nagedacht over de meest optimale inpassing van het station.

2.1.3 Voorstudie

Er is gezocht naar locaties voor een nieuw te realiseren hoogspanningsstation op Schouwen-Duiveland. De locatie van het hoogspanningsstation hangt samen met de toekomstige route van de kabelverbinding van voorgenomen hoogspanningsstation tot aan het te realiseren hoogspanningsstation in Halsteren in de gemeente Bergen op Zoom. Voor de locaties en routes zijn verschillende mogelijkheden en alternatieven mogelijk. In de voorstudie zijn drie potentiële deelgebieden in beeld gebracht. Deze deelgebieden zijn weergegeven in figuur 2.1. De voorstudie concludeerde dat de deelgebieden zich niet onderscheiden op doorslaggevende effecten op milieuthema’s als natuur, cultuurhistorie en archeologie. Door technische beperkingen in tracélengte van TenneT (30 kilometer tot het te realiseren hoogspanningsstation in de gemeente Bergen op Zoom) en Stedin (20 kilometer aansluitgebied vanaf station) is het zoekgebied beperkt tot het zuidoostelijk deel van Schouwen-Duiveland. Deelgebied 3 is daardoor afgevallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00377BphZZ-ON01_0004.jpg"

Figuur 2.1: Deelgebieden

Met de voorstudie als uitgangspunt is TenneT in gesprek gegaan met bewoners en belanghebbenden uit de omgeving in zogenaamde werkateliers. In deze participatiegesprekken zijn varianten aangedragen die zijn meegenomen in de alternatievenontwikkeling. In totaal zijn veertien locaties meegenomen in de alternatievenontwikkeling. Deze locaties onderscheiden zich van elkaar door aansluiting bij verschillende voorkeuren, zoals de ligging nabij (energie-)infrastructuur of bestaande bedrijvigheid of juist de afstand tot dorpskernen. De zoeklocaties zijn weergegeven op figuur 2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00377BphZZ-ON01_0005.jpg"

Figuur 2.2: Zoeklocaties

2.1.4 Locatiekeuze

Op basis van geldende wet- en regelgeving, aanvullend beleid en project-specifieke (ontwerp)eisen hanteren de initiatiefnemers randvoorwaarden om te komen tot kansrijke locaties. Voor het hoogspanningsstation op Schouwen-Duiveland gelden de volgende randvoorwaarden:

  • 1. ontwerp is technisch haalbaar en uitvoerbaar;
  • 2. benodigde oppervlakte is circa 4,5 ha (+ circa 1 ha inpassing, nader te bepalen);
  • 3. rekening houden met omgevingshinder (zone van 40 meter vanaf het hekwerk);
  • 4. voorkomen van zo veel mogelijk geluidshinder;
  • 5. vermijden van zoveel mogelijk effecten op milieuaspecten zoals archeologie, cultuurhistorie, natuur en waterkeringen;
  • 6. rekening houden met locaties met een extern veiligheidsrisico zoals windturbines en risicovolle inrichtingen;
  • 7. rekening houden met de afstand tot stationslocaties Bergen op Zoom (30 kilometer realistisch tracé);
  • 8. rekening houden met de maximale tracélengte van 20 kilometer vanaf het 20 kV-deel van Stedin zodat Stedin het gehele eiland kan bedienen;
  • 9. vestiging op bestaand industrie- en/of bedrijventerrein (voorkeur);
  • 10. aansluiting bij bestaande bedrijvigheid (voorkeur);
  • 11. aansluiting bij energie-infrastructuur (voorkeur).

Op basis van deze traceringsuitgangspunten zijn de op figuur 2.3 weergegeven locaties overgebleven (SD-1 tot en met SD-6).

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00377BphZZ-ON01_0006.jpg"

Figuur 2.3: Locatiealternatieven

Analyse

De zes locatiealternatieven zijn in Bijlage 1 uitgebreid geanalyseerd op de effecten van milieu, omgeving en techniek. De aspecten natuur, geluid, elektromagnetische velden, landschap, cultuurhistorie, archeologie en aardkunde, veiligheid, water, bodem, infrastructuur, ruimtegebruik zijn in het thema milieu aan bod gekomen. Aan de hand van het participatieproces en de haalbaarheids- en voorstudie is gekozen voor SD-1. De gemeenteraad van Schouwen-Duiveland heeft in haar raadsvergadering van donderdag 23 december 2021 deze locatie aangewezen voor het te realiseren 150/21/10 kV hoogspanningsstation.

Zodra de definitieve stationslocatie bekend was, is opnieuw gestart met een omgevingsdialoog. Met omwonenden van de voorgestelde locatie van het hoogspanningsstation wordt nagedacht over de meest optimale inpassing van het station.

2.1.5 Gebiedsvisie als wijziging van de Structuurvisie Zierikzee 2030

De gemeenteraad van Schouwen-Duiveland heeft, zoals eerder aangegeven, op 23 december 2021 een besluit genomen over de zoeklocatie van het nieuwe hoogspanningsstation te Zierikzee. In Zierikzee is ervoor gekozen om het nieuwe kV-station aansluitend aan de bedrijfsterreinen te realiseren (locatie SD1A) om zodoende de onvermijdelijke landschappelijke- en milieu impact voor de omgeving en de stad zoveel als mogelijk te beperken. Voor Zierikzee betekent dit dat de locatie gekoppeld wordt aan de omvang van de toekomstige bedrijfsterreinen, waardoor het kV-station de verwachte expansie van nieuwe bedrijvigheid niet in de weg zit. Na dit besluit heeft een verfijning van deze zoeklocatie plaatsgevonden, als onderdeel van de nieuwe gemeentelijke gebiedsvisie Zuidoostflank Zierikzee. Hierdoor is de zoeklocatie iets verschoven ten opzichte van locatie 1 in het projectboek. De gebiedsvisie heeft tot en met 16 januari 2023 ter inzage gelegen en is op 25 mei 2023 vastgesteld als wijziging van de Structuurvisie Zierikzee 2030, onderdeel bedrijven, met bijhorende Structuurvisiekaart.

De zuidoostflank is een gebied waarin wordt gewerkt, veel agrarische activiteiten plaatsvinden, wordt gewoond en op enige afstand wordt gerecreëerd. Meerdere ruimtelijke opgaven hebben na het benoemen van zoeklocatie SD1 geleid tot het afstemmen met andere (mogelijke) ruimtelijke ontwikkelingen binnen dat (grotere) gebied.

Het flexibel inspelen op veranderingen en nieuwe ontwikkelingen is een belangrijk uitgangspunt van de in 2019 door de raad vastgestelde Structuurvisie Zierikzee 2030. Opgaven die eerder niet waren voorzien of die in de tijd zich eerder aandoen dan verwacht zijn:

  • de energietransitie claimt ruimte in de vorm van een hoogspanningsstation;
  • de uitgifte van bedrijfsgrond in Zierikzee is veel sneller gegaan dan verwacht;
  • de behoefte aan een extra calamiteiten- en/of ontsluitingsweg voor het bedrijventerrein Straalweg-Zuidhoek in verband met veiligheid. Op dit moment is de kruising bij de Weg naar de Val de enige gedegen mogelijkheid om het bedrijvengebied snel en veilig uit te komen bij calamiteiten. De Veiligheidsregio Zeeland heeft gevraagd om een tweede ontsluiting.

De nieuwe ontwikkelingen maken dat er een aangepaste ruimtelijke visie nodig is voor de ontwikkeling van het zuidelijk deel van de stad. Gelet op het bovenstaande, is het belangrijk om de positie van het nieuwe hoogspanningsstation, aansluitend aan de bedrijfsterreinen, zorgvuldig te kiezen. Dit proces is toegelicht in de Gebiedsvisie. Het hoogspanningsstation mag geen belemmeringen opleveren voor de expansie van de stad en moet rekening houden met de mogelijkheid van een nieuwe ontsluitingsweg aan de zuidkant van Zierikzee. Vanwege de uitstraling en schaalgrootte van het hoogspanningsstation is een ligging in het midden van de bestaande en nieuwe bedrijfsterreinen om meerdere redenen ongewenst. Het station moet worden gezien als onderdeel van deze integrale gebiedsontwikkeling zijnde onderdeel van een industrie landschap met een schaal en maat die past bij de maatvoering van een polder of stadsrand. Daarom is een ligging tegen de beoogde calamiteitenontsluitingsweg, in de uiterste zuidoosthoek van het bebouwde gebied van Zierikzee, het uitgangspunt. Dit wordt zoeklocatie SD1A genoemd. Op die manier sluit het hoogspanningsstation aan op de toekomstige bedrijfsterreinen en wordt het onderdeel van het ‘werklandschap’ van de Straalweg. Door de positie in de uiterste zuidelijke hoek van het toekomstige bedrijventerrein te kiezen, zal het station zo min mogelijk impact hebben op de bedrijven en de stad. Deze positie heeft bovendien geen invloed op de mogelijkheden van een nieuwe ruimtelijke structuur van de rest van het bedrijventerrein. De voorwaarde van de raad, een goede landschappelijke inpassing van het kV-station, is op deze manier ook onderdeel van een grotere landschappelijke structuur waarbij wordt gekozen voor de combinatie van landschappelijke inpassing en zo mogelijk het terugbrengen van de Meeldijk, een historisch landschapselement.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00377BphZZ-ON01_0007.png"

Figuur 2.4: Visiekaart Gebiedsvisie zuidoostflank Zierikzee (geel het transtormatorstation)

Vergelijking SD1 en SD1A

De verschillen tussen SD1 en SD1A zijn in de gebiedsvisie inzichtelijk gemaakt en afgewogen. Op ruimtelijke aspecten scoort de locatie SD1A beter. Dit heeft vooral te maken met de mogelijkheden voor een goede landschappelijke inpassing van het station, waarbij de inpassing van SD1A beter gekoppeld kan worden aan de kwaliteiten van het landschap en beter aansluit bij de schaal en maat van de stadsrand. SD1 ligt in de toekomst als een ongewenst (grootschalig) object – anders dan een regulier bedrijf – tussen de bedrijfsterreinen, waarbij vooral de landschappelijke inpassing – in de situatie dat het beoogde bedrijventerrein nog niet volledig is gebouwd – lastig is.

In de uitwerking van SD1 is de open zijde van de transformatoren (de geluidsrichting) gepositioneerd richting het noorden, de kern van Zierikzee. Bij de uitwerking van SD1A is deze open zijde gepositioneerd richting het oosten. De locatie SD1A ligt verder van de stad Zierikzee af, dus verder van een groot aantal woningen. Wel ligt deze dichterbij een camping en één woning. De hinder van de nieuwe functie is acceptabel vanwege de afstand tot de camping en de woning (hier wordt verder op ingegaan in Hoofdstuk 4).

In de afweging vanuit economische motieven is ook te zien dat de locatie SD1A aanzienlijk beter scoort dan SD1. Dit heeft vooral te maken met de centrale ligging van het station bij SD1 in het toekomstige bedrijventerrein en de negatieve invloed daarvan op de waarde van de uit te geven bedrijfsgronden (uitstraling van het station, gevoelsmatig risico, geen synergie tussen de functies) en de mogelijkheden voor een verkaveling in de toekomst.

Vanuit de bedrijfsvereniging (VBZ), bestuur en een groot aantal leden, is in het voortraject tot het opstellen van deze toelichting meermaals aangegeven dat zij deze keuze voor SD1A en de voorgestelde groeirichting van de bedrijvigheid ondersteunen.

Daarnaast opteren de bewoners die in de zuidelijke polders van Zierikzee wonen, op basis van hun eerste gevoel voor de locatie SD1 in plaats van SD1A. Zij geven aan dat de keuze voor locatie SD1 voor hen een acceptabele oplossing is, voor een noodzakelijke functie als een kV-station. In de gesprekken hebben zij aangegeven bedenkingen in te dienen tegen de locatie SD1A, zoals in de ruimtelijke visie is weergeven.

2.2 Huidige situatie

De gronden van plangebied hebben een agrarische functie in het buitengebied van Zierikzee, in de gemeente Schouwen-Duiveland. Het plangebied ligt ten oosten van de Straalweg en ten (noord)westen van de N256. Ten westen van het plangebied zijn bedrijven gelegen en ten noorden ligt een agrarisch perceel. Ten zuiden van het plangebied, op circa 1 km afstand, ligt de Oosterschelde. In figuren 2.4 en 2.5 is de huidige situatie weergegeven.

Rondom het perceel waar het hoogspanningsstation is voorzien, ligt een watergang. Op circa 65 meter van de perceelsgrens van dit perceel is aan de Straalweg een woning gelegen. Op circa 250 meter van de perceelsgrens aan de zuidzijde van het plangebied is een minicamping gelegen. De woning ligt op een afstand van circa 200 meter van het nieuwe hoogspanningsstation, de minicamping ligt op circa 340 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00377BphZZ-ON01_0008.jpg"

Figuur 2.5 Huidige situatie plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00377BphZZ-ON01_0009.jpg"

Figuur 2.6 Huidige situatie plangebied

2.3 Toekomstige situatie

Ten zuidoosten van Zierikzee wordt een hoogspanningsstation gerealiseerd, inclusief voorzieningen, ondergrondse kabels en leidingen, waterberging, infrastructuur en landschappelijke inpassing. Tevens worden de bestaande 50 kV-leidingen die in de huidige situatie geen bestemming dragen, bestemd en daarmee beschermd.

Het hoogspanningsstation is onderdeel van het TenneT-project Netversterking Schouwen-Duiveland, Tholen en omgeving Bergen op Zoom. Vanuit het toekomstige hoogspanningsstation in Halsteren wordt een ondergrondse 150 kV-verbinding naar het te realiseren 150/21/10 kV-hoogspanningsstation in Zierikzee gerealiseerd. Het bestemmingsvlak van het hoogspanningsstation waarbinnen bebouwing mogelijk is heeft een oppervlakte van circa 4,5 hectare. Op figuur 2.7 is de ligging van het toekomstige hoogspanningsstation weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00377BphZZ-ON01_0010.png"

Figuur 2.7: Ligging hoogspanningsstation

2.3.1 Hoogspanningsstation

Het hoogspanningsstation ligt aan de oostzijde van perceel ZRZ00-N-268. Op die manier sluit het kV-station aan op de toekomstige bedrijfsterreinen en wordt het onderdeel van het ‘werklandschap’ van de Straalweg. Door de positie in de uiterste zuidelijke hoek van het toekomstige bedrijventerrein te kiezen, heeft het station zo min mogelijk impact op de bedrijven en de stad. Deze positie heeft bovendien geen invloed op de mogelijkheden van een nieuwe ruimtelijke structuur van de rest van het bedrijventerrein. De voorwaarde van de raad, een goede landschappelijke inpassing van het kV-station, wordt op deze manier ook onderdeel van een grotere landschappelijke structuur waarbij wordt gekozen voor de combinatie van landschappelijke inpassing en zo mogelijk het terugbrengen van de Meeldijk.

Het 150/21/10 kV-hoogspanningsstation dat wordt gebouwd in Zierikzee bestaat uit een 150 kV- en 21 kV-gedeelte. De twee gedeeltes liggen tegen elkaar aan en zijn van elkaar gescheiden door een hek. Een toegangsweg tussen de delen zorgt voor bereikbaarheid. Het 150 kV-gedeelte neemt ongeveer 250 bij 120 meter in beslag, het 21 kV-gedeelte wordt ongeveer 250 bij 60 meter groot. Het station wordt in totaal dus circa 250 bij 180 meter. Rondom de stationslocaties komt een onbebouwde ‘bufferstrook’. Het hoogspanningsstation wordt ontsloten via een nieuwe toegangsweg aan de noordkant van het perceel. Deze weg sluit aan op de Straalweg.

Op de eerste onderstaande afbeelding is een impressie van het ontwerp van het hoogspanningsstation weergegeven. Dit is niet de definitieve inrichting van het terrein, maar geeft een indruk van wat er in eerste instantie gebouwd wordt, op deze tekening ontbreken nog enkele gebouwen en transformatoren van Stedin. Ook is er een impressie gemaakt van hoe de situatie er mogelijk in de toekomst uit kan komen te zien als het station volledig bebouwd is. Aangezien dit eindbeeld mogelijk pas over 20 jaar bereikt wordt is deze tekening abstracter dan de tekening van wat er gelijk gebouwd gaat worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00377BphZZ-ON01_0011.png"

Figuur 2.8: Impressie hoogspanningsstation direct na de bouw (bron TenneT)

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00377BphZZ-ON01_0012.png"

Figuur 2.9: Impressie hoogspanningstation volledig bebouwd (vrij naar impressie landschappelijke inpassing, Waardenburg Ecology)

TenneT deel

Het 150 kV-gedeelte van het station wordt gebouwd en beheerd door TenneT (rechterdeel afbeelding 2.8). Dit gedeelte bevat de aansluiting waar de 150 kV verbinding vanuit Halsteren aan dit station wordt gekoppeld. Daarnaast bevat dit stationsgedeelte in eerste instantie:

  • een centraal dienstengebouw (gebouw rechts op afbeelding 2.8), een gebouw van waaruit de schakeltuin kan worden gemonitord en bediend
  • een schakeltuin, wat een veld is met rails, vermogensschakelaars, spanningstransformatoren en scheidingsschakelaars die aangestuurd kunnen worden om hoogspanningslijnen en componenten op een trafostation aan of af te schakelen in de schakeltuin zitten zes kabelvelden, waarvan er drie velden bedoelt zijn om de 150 kV leiding te koppelen aan de 150/21 kV transformatoren van Stedin;
  • diverse bliksempieken, omdat bliksem tot grote schade kan leiden worden op een transformatorstation voldoende bliksempieken geplaatst zodat bliksem niet in de installaties in kan slaan.

Het 150 kV-gedeelte van het station is het grootste onderdeel, maar het is ook het meest doorzichtig en transparant, omdat tussen de schakelvelden door gekeken kan worden. Het aantal schakelvelden is in de toekomst uit te breiden tot maximaal negentien schakelvelden. Op dit gedeelte staat het centraal dienstengebouw. Dit gebouw bevat onder andere de monitorings-, besturings- en beveiligingsinstallaties van de 150 kV-schakelvelden en een verblijfsruimte. Ook bevind zich in dit gebouw de telecommunicatie apparatuur voor communicatie met het landelijk bedrijfsvoering centrum in Arnhem, waarmee het station op afstand bestuurd kan worden. Het centraal dienstengebouw heeft een hoogte van circa 4 meter.

Stedin deel

Het deel van het station dat wordt beheerd door Stedin (het linkerdeel van afbeelding 2.8) bevat bij de aanleg van het station

  • drie 150/21 kV-transformatoren in een trafocel met drie muren van ongeveer 7 meter hoog. In de toekomst is dit uit te breiden tot maximaal vijf 150/21kV transformatoren. De transformatoren zetten de 150 kV-spanning om naar 21 kV en andersom. Daardoor kan spanning van het 150 kV-hoogspanningsnet verder op het lokale 21 kV-middenspanningsnet vervoerd worden.
  • Naast het lokale 21 kV-middenspanningsnet bestaat het 10 kV-middenspanningsnet. Om de spanning van het 21 kV-middenspanningsnet verder op het lokale 10 kV-middenspanningsnet te vervoeren bevat het Stedin deel van het station ook drie 21/10 kV-Transformatoren in een trafocel met muren van ongeveer 6 meter hoog. De transformatoren zetten de 21 kV-spanning om naar 10 kV en andersom. Daardoor kan spanning van het 21 kV-middenspanningsnet verder op het lokale 10 kV-middenspanningsnet vervoerd worden.
  • Alle transformatoren worden in een driezijdige cel geplaatst waarvan de voorzijde (de oostzijde) en de bovenzijde open is. Hierdoor wordt de geluidemissie in met name de westelijke richting beperkt. Deze opstelling is het meest gunstig voor de meest nabij gelegen woningen.
  • Op dit deel van het station komen ook twee gebouwen van circa 7,5 meter hoog. Hierin bevinden zich de 21- en 10 kV-schakelinstallaties. Het gebouw voor de 21 kV-installatie wordt direct naast (oostelijk) van de 150/21 kV transformatoren gerealiseerd. Het gebouw voor de 10 kV-installatie wordt direct naast (oostelijk) van de 21/10 kV transformatoren gerealiseerd. In de toekomst kan dit worden uitgebreid met twee extra schakelinstallaties tot vier gebouwen.

Op onderstaande afbeelding is de inrichting van het hoogspanningsstation weergegeven. Op deze tekening zijn indicatief ook de 2 toekomstige 150/21 kV transformatoren ingetekend (linksonder) en daar direct onder het toekomstige tweede 21 kV schakelgebouw. Aan de andere zijde van de tekening (rechtsonder) is het toekomstige tweede 10 kV schakelgebouw ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00377BphZZ-ON01_0013.jpg"

Figuur 2.10: Indeling hoogspanningsstation met aan de bovenkant het TenneT gedeelte en aan de onderkant het Stedin gedeelte

2.3.2 Kabelverbindingen

De transformatoren zijn verbonden met diverse kabels van TenneT en Stedin die zorgen voor de distributie van elektriciteit van en naar afnemers en producenten van elektriciteit. Als onderdeel van het bestemmingsplan worden de ondergrondse kabelverbindingen van Stedin en TenneT in de directe omgeving van het station - binnen de integrale gebiedsontwikkeling, met het plangebied aangegeven - meegenomen. Het gaat voor Stedin om een aansluiting naar het noorden en noordoosten, een aansluiting naar het westen en een aansluiting naar het oosten. Er zijn strookbreedtes van 20, 15 of 10 meter netto benodigd voor de kabelverbindingen. Deze verschillende breedtes zijn gebaseerd op de te verwachten hoeveelheid kabels die in de loop der tijd naar de verschillende richtingen voorzien zijn. De TenneT-verbinding naar het oosten is de 150 kV-verbinding naar het nieuwe station in Halsteren. De rest van deze verbinding krijgt een afzonderlijke planologische procedure.

Tevens bestemt het bestemmingsplan de bestaande 50 kV-leidingen die in de huidige situatie geen (dubbel)bestemming dragen en dus ook niet direct beschermd wordt. Het gaat om de bestaande verbinding van Stedin vanaf het trafostation aan het Groene Weegje 21 richting Noord-Beverland.

Op onderstaande afbeelding zijn de voorziene kabelstroken van zowel Stedin als Tennet ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00377BphZZ-ON01_0014.jpg"

Figuur 2.11: Kabelverbindingen

Alleen de kabels in het plangebied zijn voor dit bestemmingsplan planologisch relevant. De kabels lopen uiteraard door. Vanaf de eindpunten binnen het plangebied zullen de kabels in diverse windrichtingen uitwaaieren en via de gebruikelijke processen worden ontworpen en aangelegd. Deel uitmakend van de integrale gebiedsontwikkeling en vanwege de koppeling met het toekomstige bedrijventerrein is dit deel meegenomen in het bestemmingsplan. Buiten het plangebied zijn de tracés voor dit bestemmingsplan niet planologisch relevant. Binnen het plangebied worden de kabels geborgd via een dubbelbestemming in het bestemmingsplan.

2.3.3 Landschappelijke inpassing

Voor de landschappelijke inpassing van het hoogspanningsstation is een landschapsplan opgesteld, dat is opgenomen in Bijlage 2. Het Landschapsplan is tot stand gekomen met behulp van een participatieproces met alle relevante belanghebbende partijen in de omgeving van het nieuw te realiseren hoogspanningsstation. De input uit de participatie is verwerkt in een landschapsplan.

Het nieuwe hoogspanningsstation van Tennet en Stedin komt in de toekomstige bedrijfsuitbreiding ‘Zuidoostflank Zierikzee’ te liggen. De ligging aan de nieuwe zuidrand van de stad, maakt het extra belangrijk dat de landschappelijke inpassing goed verzorgd is. Het is immers, komend vanaf de Zeelandbrug, het eerste dat men zal zien van Zierikzee.

Omdat de Zuidoostflank een langere ontwikkeltijd heeft dan het hoogspanningsstation, is afgesproken dat extra aandacht wordt besteed aan de ruimtelijke kwaliteit. Door middel van een brede zone voor landschappelijke inpassing wordt het hoogspanningsstation zorgvuldig in het landschap ingebed, zodat het gebied er verzorgd uit ziet, ook wanneer het bedrijventerrein er nog niet ligt. Wel sluiten de nieuwe structuren, zowel boven- als ondergronds, alvast aan op de toekomstige ontwikkelingen.

De ondergrond waarop het plangebied ligt en het karakter van het omringende gebied zijn mede bepalend voor het Landschapsplan. Ook nieuwe elementen dragen bij aan de toekomstige ruimtelijke kwaliteit. Het vlakke Zeeuwse landschap wordt op kenmerkende wijze begrensd door dijken. In het Landschapsplan komen aan de zuid- en oostzijde twee verschillende typen dijklichamen. De één op de historische plek van de voormalige Meeldijk, met een eenvoudige, haast functionele uitstraling en begroeid met bomenrijen. De ander op een plek met een nieuwe stedenbouwkundige rol, met een daarbij passend asymmetrisch profiel en verspreid staande boom- en struikgroepen.

Het landschapsplan is in onderstaande afbeelding te zien. Hierin is te zien dat het station aan de zuid- en oostkant wordt ingepast met de genoemde dijken. Het dijklichaam aan de oostkant komt op de locatie van de voormalige Meeldijk. De bedoeling is dat dit dijklichaam ook verder wordt doorgetrokken in de grotere ontwikkeling van de uitbreiding van het bedrijventerrein. Zo ontstaat een samenhangend geheel tussen beide delen. Het dijklichaam onttrekt het station vanaf die zijden grotendeels aan het zicht. Aan de noord en westzijde wordt het station ingepast door bij het gebied passende beplanting van bomen en heesters.

Ook aan de noordzijde zal het landschapsbeeld veranderen, eerst door de komst van het hoogspanningsstation en vervolgens door de bedrijfsontwikkeling. Een combinatie van water, oevervegetatie en bomen en struiken zorgt aan deze kant voor een afwisselend beeld en een verzachting van de aanblik van het station. Ook worden er oevermilieus toegevoegd, die interessant kunnen zijn voor de natuur. Dit wordt versterkt door de grote variatie in leefomstandigheden en gradiënten van nat naar droog. Dit gedeelte van het plan omvat de watercompensatie, uitgevoerd als extra oppervlaktewater. De in het plan opgenomen oppervlakte is groter dan benodigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00377BphZZ-ON01_0015.png"

Figuur 2.12: het landschappelijke inpassingsplan

De aanleg van het dijklichaam aan de zuidkant en de waterretentie aan de noordkant moeten vóór ingebruikname van het hoogspanningsstation zijn gerealiseerd. De overige landschapsmaatregelen dienen uiterlijk binnen 3 jaar na ingebruikname van het hoogspanningsstation aangelegd/uitgevoerd te zijn. Als de gronden eerder worden verworven, is vastgelegd dat dit eerder gerealiseerd moet worden, maar op zijn vroegst gelijktijdig met de ingebruikname van het station. Het landschapsontwerp maakt onderdeel uit van de regels van dit bestemmingsplan. Om te borgen dat de inpassing in ieder geval aan de onderdelen van het landschapsplan voldoet, is in de regels van de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze borgt dat de landschappelijke inpassing zo snel als mogelijk wordt gerealiseerd en anders het transformatorstation niet in gebruik mag worden genomen.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Kader

Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI is per 11 september 2020 in werking getreden. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is hiermee geheel vervallen, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting op 1 januari 2023 in werking treedt. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kan men in gebieden komen tot betere, meer geïntegreerde keuzes. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Het Rijk wil daarbij sturen en richting geven aan nationale belangen. De opgaven die voortkomen uit deze nationale belangen van het Rijk zijn vertaald in vier integrale prioriteiten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • duurzaam economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio's;
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Toetsing en conclusie

Voor dit bestemmingsplan is vooral de eerste prioriteit van belang. In de NOVI wordt aandacht gevraagd voor de kwaliteit van de leefomgeving bij de inpassing van energie-infrastructuur. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de wijze waarop rekening is gehouden met de kwaliteit van de leefomgeving. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een NOVI-gebied. De ontwikkeling voorziet in ruimte voor energietransitie en past daarmee binnen de prioriteiten van de NOVI. Verder is het plan niet in strijd met de NOVI.

3.1.2 Besluit en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro en Rarro)

Kader

Het Besluit algemene ruimtelijke ordening (Barro) en de bijbehorende regeling (Rarro) vormen de juridische vertaling van de kaderstellende uitspraken en bevatten regels ter bescherming van de nationale belangen. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen, zodat ze doorwerken tot het niveau van de lokale besluitvorming.

Toetsing en conclusie

Eén van de nationale belangen is de elektriciteitsvoorziening. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de aanleg van een nieuw 150/21/10 kV-hoogspanningsstation. Met deze ontwikkeling wordt de elektriciteitsvoorziening gewaarborgd.

Op grond van de Rarro ligt het plangebied in het radarverstoringsgebied behorende bij radarstation Wemeldinge. Hier geldt een maximale hoogte voor bouwwerken. De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de beleidsregels zoals deze zijn opgenomen in de Rarro.

Er komen geen andere nationale belangen in het geding. De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de beleidsregels zoals deze zijn opgenomen in het Barro en de Rarro.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening

Kader

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de Ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. Deze ladder is gericht op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van ruimte.

Het Besluit ruimtelijke ordening is op 1 juli 2017 gewijzigd. Met de wijziging van het Bro is ook een nieuwe ladder systematiek geïntroduceerd, waarbij de ladder geen treden meer bevat. Hierbij moet ten eerste de behoefte aan de ontwikkeling worden beschreven en ten tweede moet bij buiten stedelijke ontwikkelingen worden gemotiveerd waarom deze niet binnenstedelijk plaats kunnen vinden.

Als sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, dan moet er getoetst worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Volgens artikel 1.1.1, lid 1 onder 1 van het Bro is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling indien een project ziet op de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Bij de beoordeling of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, wordt gekeken of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als een nieuw ruimtelijk besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was of volgens het voorheen geldende planologische regime kon worden gerealiseerd. Indien de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is moet worden beschreven in hoeverre de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte.

Toetsing en conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een nieuw hoogspanningsstation. Volgend uit jurisprudentie wordt een nieuw hoogspanningsstation niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling beschouwd (uitspraak van 26 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1123 (Hollands Kroon)). Een toetsing aan de Ladder is derhalve niet nodig. Daar komt bij dat de gewenste ontwikkeling nodig is om in de toekomst te kunnen voorzien in de vraag naar elektrisch vermogen in de omgeving. Dit is van belang voor een goed functionerend en betrouwbaar elektriciteitsnetwerk. De ontwikkeling is in lijn met het Rijksbeleid.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Zeeuwse Omgevingsvisie

Kader

Op 1 januari 2024 treedt de Omgevingswet in werking. In de Omgevingswet worden alle bestaande wetten die te maken hebben op de fysieke leefomgeving samengevoegd. Provinciale Staten van Zeeland hebben op 12 november 2021 de Zeeuwse Omgevingsvisie vastgesteld. De Zeeuwse Omgevingsvisie is een strategische langetermijnvisie voor Zeeland en beschrijft de volle breedte van de leefomgeving en alle andere onderwerpen die van belang zijn voor de toekomst van Zeeland. De visie voldoet aan de vereisten die de Omgevingswet stelt aan een Omgevingsvisie en heeft tot inwerkingtreding van de Omgevingswet een wettelijke basis in de Wet ruimtelijke ordening.

Het gaat goed met Zeeland, maar er zijn wel uitdagingen. De klimaatverandering, stijging van de zeespiegel, afname van biodiversiteit, andere bevolkingssamenstelling door vergrijzing. Deels is het de uitdaging te behouden wat er is, deels is het de uitdaging in te spelen op de ontwikkelingen die komen gaan. Om deze uitdagingen het hoofd te bieden en tegelijkertijd te werken aan brede welvaart, beschrijft de Zeeuwse Omgevingsvisie vier Zeeuwse Ambities voor 2050: uitstekend wonen, werken en leven in Zeeland; balans in de grote wateren en het landelijk gebied; een duurzame en innovatieve economie; klimaatbestendig en CO2-neutraal Zeeland. De ambities die in deel A beschreven worden, zijn strategische ambities met 2050 als horizon. Ze geven richting aan de beleidsdoelstellingen en acties voor de kortere termijn (2030). Deel B van de Omgevingsvisie beschrijft uitgebreid de beleidsdoelstellingen voor 2030, de acties die daaraan bijdragen en welke partijen daar een rol bij spelen. Een groot deel van de acties in deel B is opgenomen in bestaande (uitvoerings)programma's van verschillende samenwerkingsverbanden. De brede blik uit de Zeeuwse Omgevingsvisie kan helpen dwarsverbanden met andere programma's te signaleren en om nieuwe partijen te vinden die mee kunnen helpen bij de uitvoering.

Toetsing en conclusie

Met voorliggend bestemmingsplan wordt bijgedragen aan de energietransitie opgave waar Zeeland voor staat. Deze opgave betreft één van de ambities voor 2050. Hiermee past het voornemen binnen de doelstellingen uit de Zeeuwse Omgevingsvisie.

3.2.2 Omgevingsverordening

Kader

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Zeeland. De Provinciale Omgevingsverordening 2018 geeft aan welke onderdelen van het provinciale beleid bindende betekenis hebben voor gemeentelijke plannen. Toetsing en conclusie De voorliggende ontwikkeling draagt bij aan de doelstellingen uit de Zeeuwse Omgevingsvisie.

Toetsing en conclusie

De voorliggende ontwikkeling draagt bij aan de doelstellingen uit de Zeeuwse Omgevingsvisie. De voorgenomen realisatie van het hoogspanningsstation is niet in strijd met provinciale belangen die zijn opgenomen in de omgevingsverordening.

3.2.3 RES Zeeland (Zeeuws Energieakkoord)

Kader

Nederland is opgedeeld in 30 energie-regio’s. Elke gemeente, provincie en waterschap werkt op dit moment binnen deze regio's samen met andere partijen aan een Regionale Energie Strategie (RES). De RES is een instrument om samen tot keuzes te komen voor de opwekking van duurzame elektriciteit, de warmtetransitie in de gebouwde omgeving en de benodigde opslag en energie infrastructuur. Zeeland is als gehele provincie één van de 30 RES-regio's.

Zeeland staat achter de doelstellingen van het klimaatakkoord van Parijs en wil evenredig bijdragen aan het bereiken van deze doelstellingen. Doelstellingen van de RES 1.0 voor 2030 zijn een CO2 reductie van 400 kiloton (Kton) in de gebouwde omgeving, 11 PetaJoule (3 TWh) hernieuwbare energieopwekking en 49% CO2 reductie voor mobiliteit. In de RES staat welke gebieden qua infrastructuur geschikt zijn voor de opwek van zonne- en/of windenergie. Momenteel wordt er gewerkt aan een RES 2.0.

De RES is het resultaat van overleg aan drie sectortafels: Gebouwde Omgeving, Elektriciteit en Mobiliteit. Andere belangrijke sectoren voor een duurzame samenleving zijn natuurlijk Industrie en Landbouw. Hoewel in eerste instantie de ontwikkelingen in deze twee sectoren niet aan aparte Zeeuwse sectortafels besproken werden, is de samenwerking met de sectoren industrie en landbouw op Zeeuwse schaal nu geïntensiveerd.

Toetsing en conclusie

Het plangebied is in de RES aangeduid als gebied waar versterking van het elektriciteitsnet noodzakelijk is. Voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de netversterking op Schouwen-Duiveland. Het realiseren van het hoogspanningsstation is in lijn met de RES Zeeland.

3.2.4 Klimaatadaptatiestrategie Zeeland

Kader

Gemeenten, Rijk, waterschap en de Provincie hebben samen afgesproken dat zij ervoor gaan zorgen dat schade door hitte, overlast door water, droogte en overstromingen zo min mogelijk toeneemt. Bij de aanleg van nieuwe woonwijken en bedrijventerreinen, het opknappen van gebouwen, vervangen van rioleringen, groenbeheer en wegonderhoud letten zij daarop. De Klimaatadaptatiestrategie Zeeland 2021 – 2026 is opgesteld om in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust ingericht te zijn. De doelstellingen zijn uitgewerkt in de thema’s: Overstromingen, Vitale functies en infrastructuur, Natuur, Landbouw, Bebouwd gebied en de Recreatiesector. Per thema zijn concrete afspraken gemaakt. Voor bebouwd gebied zijn dat onder andere het klimaatbestendig uitvoeren van alle ingrepen in het bebouwd gebied, aanhaken bij natuurlijke momenten en klimaatchecks bij kleine onderhoudsmaatregelen.

Toetsing en conclusie

Er is er een risico dat de omgeving van de het station door diverse oorzaken onder water komt te staan. Het kan hierbij gaan om overstromingsgevaar vanuit de Oosterschelde, vanuit lokale boezemwaters en vanuit achterliggende gebieden, door bijvoorbeeld stagnerende afvoer van regenwater.

In het plan is voldoende ruimte opgenomen om de voor dit plan noodzakelijke waterberging te realiseren.Dit wordt gecombineerd met vochtig grasland zodat dit ook een ecologische meerwaarde heeft. Het maaiveld van het station wordt als mitigerende maatregel tegen overstromingsrisico met 0.25 m opgehoogd van -0.60 NAP naar -0.35 NAP.

Voor wat betreft het bouwniveau c.q. de maaiveldhoogte van het hoogspanningsstation is een zorgvuldige afweging gemaakt tussen het belang van waterveiligheid c.q. klimaatbestendigheid en landschappelijke inpassing, in lijn met het vigerende TenneT-beleid. Deze gebalanceerde afweging heeft geresulteerd in de eerdergenoemde voorziene maaiveldverhoging van 0,25 meter. Hierbij wordt bij een verhoudingsgewijs geringe inspanning een verhoudingsgewijs grote mitigatie van het overstromingsrisico gerealiseerd, zonder daarbij het landschappelijk karakter en het uitzicht op de historische kern van Zierikzee te zeer aan te tasten. Van deze aantasting zou wel sprake zijn bij een substantiële ophoging van het maaiveld.

De voorziene maaiveldverhoging is gebaseerd op het TenneT afwegingskader c.q. de beleidsregels ten aanzien van waterveiligheid en het waterveiligheidsonderzoek uitgevoerd door bureau Svašek. De gehanteerde scenario's in het rapport van Svašek zijn representatief, ook na hernieuwde toetsing naar aanleiding van een reactie op het onderzoek door de Provincie Zeeland en Veiligheidsregio Zeeland. Er kan worden gesteld dat het hoogspanningsstation wordt gebouwd op een locatie waarbij reeds (ruim) vóór 2050 wordt voldaan aan een kans op een dijkdoorbraak van minder dan 1: 10.000, conform de TenneT-waterveiligheidseis voor de realisatie van een nieuw hoogspanningsstation. Eén en ander is gebleken uit informatie over het dijkversterkingsprogramma van waterschap Scheldestromen, waarin ook de versterking van de zeewering ter hoogte van het toekomstige hoogspanningsstation is opgenomen. De voorgenomen ophoging van het maaiveld met een hoogte van 0,25 m kan worden beschouwd als een aanvullende maatregel om voorafgaand aan deze dijkversterking de risico's verder te mitigeren.
Voor het aspect hitte geldt dat als het gaat om de apparatuur en dienstgebouwen van het hoogspanningsstation Zierikzee zelf s het functioneren onder hete omstandigheden is geborgd. Als het om de directe omgeving van het hoogspanningsstation is dit niet een gebied waar zich regelmatig mensen bevinden, het terrein wordt incidenteel betreden door onderhoudspersoneel. In de directe omgeving bevinden zich geen openbare verblijfsplekken. Desondanks kent het ontwerp van het hoogspanningsstation een belangrijk element dat bijdraagt aan het beheersen van de hitteproblematiek en dat is de landschappelijke inpassing van het hoogspanningsstation. In het kader van deze inpassing wordt rondom het station een groenzone met wandelroute gerealiseerd. Er worden daarbij inheemse bomen en struiken toegepast, in combinatie met bloemrijk grasland. De groenzone zal resulteren in een warmtewerend effect in het gebied. Daarnaast vormt het een plek waar personeel vanuit het omliggende bedrijventerrein verkoeling kan vinden.

Voor het aspect droogte geldt met betrekking tot het hoogspanningsstation Zierikzee dat de bouwlocatie zich bevindt in een polder waarin het peil wordt beheerst. Teneinde de grondwaterstand zo min mogelijk negatief te beïnvloeden wordt een deel van de verharding semi-permeabel uitgevoerd, in de vorm van grastegels. Daarnaast wordt, als onderdeel van de landschappelijke inpassing van het station, een retentievoorziening aangebracht, die ruimschoots voldoet aan de watercompensatieopgave vanuit de vergunningverlening.

Het realiseren van het hoogspanningsstation is in lijn met de Klimaatadaptatiestrategie Zeeland.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Zierikzee 2030

De Structuurvisie Zierikzee 2030 vervangt de structuurvisie uit 2002. Deze visie beschrijft de kwaliteiten van de stad Zierikzee en kijkt vooruit naar 2030. In en om Zierikzee zijn veel ontwikkelingen gaande, die vaak met elkaar zijn verbonden. In de structuurvisie worden deze relaties gelegd en de koers bepaald.

Met deze structuurvisie zet de gemeente de ruimtelijke koers voor de toekomst van Zierikzee uit tot 2030. Het gaat om het integraal afwegen van belangen en vooral ook over het vastleggen van de waarden voor de toekomst: welke kwaliteiten vinden we belangrijk en hoe kunnen we die koesteren en versterken? Ingegaan wordt op de eigenheid en het karakter, het DNA van de stad, zodat toekomstige ontwikkelingen op een logische manier bijdragen aan het behouden en versterken van de identiteit en de centrumfunctie van Zierikzee voor het eiland Schouwen-Duiveland.

De structuurvisie is vooral gericht op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke en sociale kwaliteiten en op het versterken van de stad en de leefbaarheid. De ontwikkelingen die beschreven staan in de structuurvisie zijn daarom géén hard einddoel voor 2030, maar veel meer een route of richting. De structuurvisie is voldoende flexibel om te kunnen inspelen op veranderingen en nieuwe ontwikkelingen.

Wijziging van de Structuurvisie Zierikzee 2030, Onderdeel Bedrijven, met bijbehorende Structuurvisiekaart

Sinds de vaststelling van de Structuurvisie in 2019, hebben er grote ontwikkelingen plaatsgevonden in de energievoorziening op Schouwen-Duiveland. De grotere vraag naar energie maakt de komst van een 150/21/10 kV-station in de buurt van Zierikzee op korte termijn noodzakelijk. De locatie voor een dergelijk kV-station is bepaald aan de hand van het bedieningsgebied, de technische mogelijkheden en de afstanden van de kabels, maar ook de beperkingen als het gaat om geluid, bodemgesteldheid en landschappelijke impact. In Zierikzee is ervoor gekozen om het nieuwe hoogspanningsstation aansluitend aan de bedrijfsterreinen te realiseren om zodoende de onvermijdelijke landschappelijke- en milieu impact voor de omgeving en de stad zoveel als mogelijk te beperken. Voor Zierikzee betekent dit dat de locatie gekoppeld wordt aan de omvang van de toekomstige bedrijfsterreinen, waardoor het kV-station de verwachte expansie van nieuwe bedrijvigheid niet in de weg zit.

Door de recente economische groei bestaat in Zierikzee een toenemende vraag naar nieuwe bedrijfsgrond. Deze ontwikkeling was eerder niet in deze mate voorzien. Inmiddels zijn de uit te geven kavels bedrijfsgrond zo goed als uitverkocht en moet steeds meer rekening houden met een uitbreiding van de bestaande bedrijfsterreinen aan de zuidkant van de stad. Het gaat voorlopig eerst om een ruimtelijke reservering en het aanwijzen van potentiële locaties.

Daarnaast speelt de discussie van de bereikbaarheid van de bedrijfsterreinen. Door de toename van de bedrijvigheid en dus ook de toename van het aantal werknemers, wordt de roep steeds groter om in te grijpen op de veiligheid van de bestaande verkeersstructuur. In de huidige verkeersstructuur worden alle bedrijven via één ontsluitingsweg naar het knooppunt in de Weg naar de Val geleid. In geval van een ongeval op deze route is de hele zuidzijde van de stad (bedrijfsterreinen) dus afgesloten. In de studie ‘Betere bereikbare centrumstad Zierikzee’ (2021) wordt daarom ingezet op een extra ontsluitingsweg aan de zuidzijde van de stad met een extra aantakking op de Weg naar de Val. In eerste instantie zal dit gaan om een calamiteiten-ontsluiting met aantakking op de Straalweg die op de langere termijn kan worden opgewaardeerd naar een permanente ontsluiting voor het bedrijventerrein.

De structuurvisie Zierikzee geeft een doorkijk naar 2030, maar de gebiedsvisie heeft een langere doorlooptijd. De gebiedsvisie die ten grondslag ligt aan de structuurvisie kent de randen van de maximale groei van de stad Zierikzee naar het zuiden. Met de periodieke actualisaties van de structuurvisie en de bedrijfsterreinenprogramma’s wordt de voorgestelde gefaseerde ontwikkeling gemonitord. Op de volgende afbeelding is de nieuwe structuurvisiekaart inclusief het onderdeel Bedrijven weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00377BphZZ-ON01_0016.jpg"

Figuur 3.1: Structuurvisiekaart inclusief onderdeel Bedrijven

Toetsing en conclusie

Op de structuurvisiekaart uit 2019 is het plangebied aangeduid als open landschap tot tegen de stad. Het grenst aan het bedrijventerrein. De voorgenomen ontwikkeling was toen nog niet voorzien in de structuurvisie. In mei 2023 is de wijziging van de Structuurvisie Zierikzee 2030, Onderdeel Bedrijven, met bijbehorende Structuurvisiekaart vastgesteld. Het plangebied is daarin aangeduid als onderdeel van het bedrijventerrein. Het hoogspanningsstation is opgenomen op de structuurvisiekaart als fase 1 van de ontwikkeling van het bedrijfsterrein Zuidoostflank Zierikzee. Op figuur 3.2 is de visiekaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00377BphZZ-ON01_0017.jpg"

Figuur 3.2: Visiekaart

De grotere vraag naar energie maaktA de komst van een 150/21/10 kV-station in de buurt van Zierikzee op korte termijn noodzakelijk. In de Gebiedsvisie is het proces van de locatiekeuze (SD1A) voor het hoogspanningsstation uitgebreid toegelicht. Deze locatie is het meest geschikt op de aspecten 'ruimtelijk', 'economisch' en 'draagvlak'. Het hoogspanningsstation wordt gerealiseerd op locatie SD1A. De ontwikkeling is daarom in lijn met de structuurvisie.

3.3.2 Strategische visie 'Tij van de Toekomst 2011-2040'

Kader

De gemeenteraad heeft op 3 oktober 2011 de Strategische Visie 'Tij van de Toekomst' vastgesteld. In de visie is opgenomen hoe de gemeente Schouwen-Duiveland er in 2040 uit zou moeten zien. In de strategische visie staat de volgende ambitie centraal: 'In 2040 kent vakantie-eiland Schouwen-Duiveland een toonaangevende watereconomie die de duurzame verbinding vormt tussen wonen, werken, zorgen en genieten'. In de visie zijn de drie strategische doelen 'werken', 'wonen' en 'verblijven' uitgewerkt. Duurzaamheid speelt daarin een belangrijke rol.

Toetsing en conclusie

Het beleid van de gemeente is erop gericht om duurzame energie te produceren en Schouwen-Duiveland zelfvoorzienend te maken. Er zijn een aantal duurzame energieprojecten in ontwikkeling, maar hiervoor moet de capaciteit van de huidige energievoorziening worden vergroot. Voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de netversterking op Schouwen-Duiveland. Het realiseren van het hoogspanningsstation is in lijn met de strategische visie.

3.3.3 Millieu en Duurzaamheidsbeleid

Kader

Voor wat betreft milieu- en duurzaamheid werkt de gemeente aan de vijf sporen: milieukwaliteit, energietransitie, klimaatadaptatie, biodiversiteit en circulariteit.

Milieukwaliteit

De algemene doelstelling voor milieukwaliteit is dat de bodem, de lucht en het water blijvend van goede en waar (met draagvlak) haalbaar van boven gemiddelde kwaliteit zijn (boven de wettelijke norm). Geluidsoverlast en hinder van trillingen dienen te worden voorkomen en er wordt zorgvuldig omgegaan met de als kwaliteit bestempelde duisternis. Specifieke doelstellingen per milieuthema zijn vastgelegd in het Milieubeleidsplan.

Energietransitie

De algemene doelstelling is het realiseren van een energieneutraal Schouwen-Duiveland in 2040. Specifieke doelstellingen voor eind 2023 zijn het realiseren van een energiebesparing van 3% ten opzichte van het huidige gebruik (referentiejaar 2017) en 16% van het energieverbruik wordt duurzaam opgewekt. Stimuleren van duurzame mobiliteit behoort ook tot één van de doelstellingen van de Energie-Agenda. Specifieke doelstellingen zijn vastgelegd in de Energie-Agenda. Eind 2021 heeft de gemeente de Transitievisie Warmte vastgesteld met daarin een tijdpad voor de ontwikkeling van een alternatieve energievoorziening en het geleidelijk vervangen van aardgas. De visie voor 2050 is dat de gebouwde omgeving bestaat uit goed geïsoleerde woningen en gebouwen die met duurzame energie verwarmd worden. Voor nieuwbouw geldt dat deze niet meer worden aangesloten op het aardgasnet.

Klimaatadaptatie

Doelstelling voor Schouwen-Duiveland is om in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust te zijn. Dit is uitgewerkt in de Zeeuwse klimaatadaptatiestrategie met de thema’s: wateroverlast, droogte, hittestress en overstromingen.

Biodiversiteit

Hoofddoelstelling is dat Schouwen-Duiveland in 2040 een robuust ecosysteem heeft met een eigen herkenbare landschappelijke identiteit.

Kringloopeconomie

De circulaire of kringloop economie is een economisch systeem dat bedoeld is om herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. Anders dan in het huidige lineaire systeem, waarin grondstoffen worden omgezet in producten die aan het einde van hun levensduur worden vernietigd. De landelijke doelstelling is om in 2030 een halvering van het grondstoffengebruik te halen en in 2050 volledig circulair te zijn. Doelstelling voor Schouwen-Duiveland is bij te dragen aan een economisch systeem waarbij geen eindige grondstofvoorraden worden uitgeput en waarin reststoffen volledig opnieuw worden ingezet in het systeem.

Toetsing en conclusie

Het beleid van de gemeente is erop gericht om in 2040 klimaatneutraal te zijn. Gemeente Schouwen-Duiveland heeft de ambitie om eind 2023, naast het windpark Krammer, nog 16% extra duurzame energie op te wekken. Voor een verdere verduurzaming wordt vooral gezocht naar zonne-energie. Er zijn een aantal duurzame energieprojecten in ontwikkeling, maar daarvoor moet de capaciteit van de energievoorziening worden vergroot. Het net is daarvoor op dit moment ontoereikend. Een hoogspanningsstation is noodzakelijk om de ambitie energieneutraal in 2040 te kunnen halen. Het realiseren van het hoogspanningsstation is in lijn met de Energieagenda Schouwen-Duiveland.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verschillende milieu- en omgevingsaspecten waar rekening mee moet worden gehouden. Om de haalbaarheid van het bestemmingsplan aan te tonen, is voor een deel van deze aspecten onderzoek verricht. Bij deze onderzoeken is uitgegaan van een groter onderzoeksgebied dan het plangebied, omdat de ligging van het station nog onduidelijk was tijdens het uitvoeren van de onderzoeken. In de betreffende paragrafen worden de bevindingen uit de onderzoeken nader toegelicht.

4.1 Onderzoeksplicht vanwege mer-wetgeving

Kader

Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen, waaronder wijzigingsplannen en bestemmingsplannen, onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:

• Plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige besluiten;

• Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000 gebieden.

Een plan is kaderstellend voor een toekomstig m.e.r.- (beoordelings)plichtig besluit indien er sprake is van een overschrijding van de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.

Onder de grenzen uit de C- en D-lijst van het Besluit m.e.r. geldt nog wel de plicht om een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' uit te voeren. Dit houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke onder andere de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.

Toetsing

Het plan voorziet in de realisatie van een hoogspanningsstation, de landschappelijke inpassing van het hoogspanningsstation en het aanleggen van ondergrondse verbindingen. Het aanleggen, wijzigen of uitbreiden van een hoogspanningsstation is niet opgenomen in onderdeel C en D van de Bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Een hoogspanningsstation is daarom op zichzelf niet m.e.r.-plichtig.

Voor dit bestemmingsplan is de activiteit 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een ondergrondse hoogspanningsleiding' (D 24.2) relevant. Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig wanneer het betrekking heeft op een leiding met een spanning vanaf 150 kV of een lengte van 5 kilometer of meer in een gevoelig gebied. Voorgenomen ontwikkeling voorziet hier niet in. Het initiatief is dus niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

Met voorgenomen plan wordt een ondergrondse hoogspanningsverbinding van 150 kV mogelijk gemaakt. De lengte van de hoogspanningsverbinding in het plangebied is minder dan 5 kilometer. De totale lengte van de hoogspanningsverbinding door gevoelig gebied is ook ruimschoots minder dan 5 kilometer. Het voornemen ligt daarom onder de drempelvoorwaarden waarvoor een m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk is. De drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. worden niet overschreden.

Voor activiteiten die wel in onderdeel D van het Besluit m.e.r. genoemd staan, maar waar de aantallen uit het betreffende plan of besluit onder de drempelwaarden liggen, dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. Er is daarom een aanmeldnotitie met vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Deze aanmeldnotitie is bijgevoegd als Bijlage 3. Er kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is geen reden tot het uitvoeren van een m.e.r.-procedure.

Conclusie

Vanuit de m.e.r. wet- en regelgeving zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.2 Bodem

Kader

In het kader van het bestemmingsplan moet worden bepaald of de milieuhygiënische bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functies. Uit het Besluit ruimtelijke ordening volgt dat er in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening moet worden gehouden met de bodemkwaliteit in het plangebied. De Wet bodembescherming stelt regels voor bescherming van de bodem en sanering van verontreinigde bodem.

Toetsing

Milieuhygiënisch onderzoek

In het kader van dit bestemmingsplan is door Antea Group een milieuhygiënisch vooronderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen als Bijlage 4 bij deze toelichting. De resultaten van het onderzoek zijn hieronder beschreven.

Bodemonderzoeken

Binnen het onderzoeksgebied zelf is voor zover bekend enkel op het noordelijke deel bodemonderzoek uitgevoerd. In de directe omgeving van het onderzoeksgebied zijn in het verleden meerdere bodemonderzoeken uitgevoerd. Hierbij zijn grotendeels hooguit licht verhoogde gehalten in de grond en in het grondwater aangetoond. Plaatselijk zijn in het verleden matig/sterke verontreinigingen aangetroffen die naar aanleiding daarvan zijn gesaneerd. Er is geen sprake van een restverontreinging.

Grondverzet kan plaatsvinden op basis van de bodemkwaliteitskaart. Het onderzoeksprotocol van de initiatiefnemers vereist echter dat er voor onverdachte terreindelen waar grondroerende werkzaamheden plaatsvinden wel verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 wordt uitgevoerd.

(Historisch) verdachte activiteiten/boomgaarden

Binnen het onderzoeksgebied waren in het verleden boomgaarden gelegen. Boomgaarden zijn verdacht op organichloorbestrijdingsmiddelen (OCB). Binnen het onderzoeksgebied is mogelijk een ondergrondse brandstoftank aanwezig. Er zijn verder geen (historisch) verdachte activiteiten bekend.

Asbest

Voor zover bekend hebben er binnen het onderzoeksgebied geen activiteiten plaatsgevonden waarbij ver- en bewerking van asbest heeft plaatsgevonden. Uit de terreinverkenning blijkt dat binnen het onderzoeksgebied geen onverharde (puin)paden, dammetjes en inritten aanwezig zijn.

PFAS

Voor zover bekend is er binnen het onderzoeksgebied geen sprake van het voorkomen van eventuele puntbronnen, zoals onder andere toepassen van blusschuim bij branden. Gezien de afwezigheid van PFAS-verdachte puntbronlocaties in de directe omgeving, wordt aangenomen dat atmosferische depositie de enige bron van PFAS-verontreiniging op deze locatie is. Van atmosferische depositie is bekend dat dit tot beperkt verhoogde PFAS-gehaltes in bodem en water kan leiden. Er dient aanvullend onderzoek naar PFAS uitgevoerd te worden op locaties waar afvoer van grond wordt verwacht.

Watergangen

Binnen het onderzoeksgebied bevinden zich twee watergangen, namelijk afwateringssloten. Het onderzoeksgebied wordt grotendeels omsloten door watergangen. Uit topografische kaarten (Topotijdreis) blijkt dat er ruilverkaveling heeft plaatsgevonden.

Indien bestaande watergangen worden gedempt, dient waterbodemonderzoek uitgevoerd te worden conform NEN 5720.

Overig

Naast de hierboven genoemde zaken zijn er op het onderzoeksgebied geen andere verdachte activiteiten en/of bekende bodemverontreinigingen naar voren gekomen uit onderhavig vooronderzoek.

Cultuurtechnisch onderzoek

Door Antea Group is ook een onderzoek naar landbouwkundige besmettingen uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 5 bijgevoegd. De resultaten van het onderzoek zijn hieronder beschreven. Het plangebied ligt buiten een beregeningsverbodgebied.

Volgens de informatie van de Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor zaaizaad en pootgoed van landbouwgewassen (NAK) zijn in de directe omgeving van het hoogspanningsstation in Zierikzee, in de percelen geen Chitwoodi-, Rhizomanie- en knolcyperus-besmettingen bekend.

Wratziekte, Bruinrot, Ringrot, M. Chitwoodi, Knolcyperus en Stengelaaltjes komen volgens de NVWA niet voor in de omgeving van hoogspanningsstation Zierikzee. Wel is voor het hoogspanningsstation Zierikzee één besmetting van Aardappelmoeheid bekend voor het perceel N-293. Naast de opgevraagde percelen, heeft het NVWA een aardappelmoeheidbesmetting gerapporteerd in perceel N-563. Deze aardappelmoeheidbesmettingen wordt in figuur 4.1 met de blauwe arcering aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00377BphZZ-ON01_0018.jpg"

Figuur 4.1: Besmetting aardappelmoeheid

Een aardappelmoeheidbesmetting valt onder een quarantaine-organisme die door de Europese Unie is gereguleerd. Dit houdt in dat maatregelen moeten worden genomen om verspreiding van de besmetting zowel binnen als buiten het perceel te allen tijde te voorkomen.

Werkzaamheden die namens TenneT in het met aardappelmoeheid besmette gedeelte van perceel N-293, nabij station Zierikzee worden uitgevoerd, zullen volgens de in de Cultuurtechnische Specificatie TenneT (CST) omschreven Q-maatregel moeten plaatsvinden. Er dient voor het met blauw gearceerde gedeelte in perceel N-293 een werkplan te worden opgesteld dat voorafgaand aan de werkzaamheden door TenneT moet worden goedgekeurd. Indien er werkzaamheden uitgevoerd gaan worden op het perceel N-563, dan zal ook voor dit blauw gearceerde gedeelte met aardappelmoeheidbesmetting vooraf een werkplan opgesteld en door TenneT goedgekeurd moeten worden.

De aannemer dient voorafgaand aan de werkzaamheden de akkerbouwpercelen te bemonsteren op aardappelaaltjes, bietenaaltjes, witrot en vrijlevende aaltjes. Afhankelijk van de resultaten dient op de percelen waarop een besmetting aanwezig is de Q-maatregel te worden toegepast. Deze maatregel staat omschreven in de Cultuurtechnische Specificatie TenneT (CST).

Geohydrologisch onderzoek

Wanneer er ergens een bouwproject wordt uitgevoerd, zoals in dit geval de bouw van een hoogspanningsstation, kan dit invloed hebben op het oppervlaktewater, het grondwater en de bodemlagen in de ondergrond. Dit is het geval wanneer voor het bouwproject graafwerkzaamheden worden uitgevoerd en/of grondwater uit de ondergrond wordt opgepompt om deze graafwerkzaamheden 'in den droge' mogelijk te maken. Ook het aanbrengen van hopen grond, zoals grondwallen, kan invloed hebben. Mogelijke effecten kunnen zijn: een verlaging van de grondwaterspiegel, het juist ophoog gedrukt worden van grond- en oppervlaktewater en het inklinken van de bodem. Hierdoor kunnen verdroging, verdichting, verzakking en zettingen optreden en kunnen er ongewenste vervormingen van het maaiveld plaatsvinden. De verdichting van de ondergrond ontstaat door daar zware installaties op te plaatsen. Het gebied waarin deze effecten van bouwactiviteiten kunnen optreden, wordt het invloedsgebied genoemd. Dit gebied kan groter zijn dan het gebied waar feitelijk gebouwd wordt.

De locatie waar het transformatorstation gerealiseerd wordt, ligt in een gebied waar overwegend sprake is van een matig risico op ondergrondverdichting, zie figuur 4.2. In een rand van het onderzoeksgebied is sprake van een groot risico op ondergrondverdichting. Aan de rand van het onderzoekgebied worden daarom geen zware installaties geplaatst. De kaart in figuur 4.2 laat zien dat de draagkracht van het plangebied zodanig is, dat er geen groot risico op verzakking is. De kans op verzakking en verzetting als gevolg van de werkzaamheden voor het hoogspanningsstation is daarmee klein. De impact van de ontwikkeling is beperkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00377BphZZ-ON01_0019.jpg" Figuur 4.2: Risico op ondergrondverdichting (groen is matig, oranje is groot)

De dijk heeft een landschappelijke functie en zal dus geen (of zo min mogelijk) ongelijkmatige zettingen mogen vertonen. Het aanbrengen van de dijk voor de landschappelijke inpassing kan echter zorgen voor zettingen van de ondergelegen bodem.

Op basis van nader geotechnisch onderzoek kan het effect van het voornemen op verzakking en zetting preciezer bepaald worden. De impact van de ontwikkeling is beperkt, maar het is belangrijk dat voor het totale invloedsgebied de bodemopbouw en de waterhuishoudkundige situatie wordt onderzocht, zodat mogelijke effecten goed in beeld kunnen worden gebracht en maatregelen kunnen worden bedacht om deze effecten te voorkomen dan wel goed te beheersen. Voordat gestart wordt met de uitvoering van werkzaamheden op basis van een omgevingsvergunning die nog moet worden aangevraagd dienen daarom aanvullende onderzoeken te worden uitgevoerd. Het gaat dan bij het station om een funderingsadvies en -plan. Deze moeten conform de dan vigerende normen en protocollen worden uitgevoerd. Ditzelfde geldt uiteraard voor het grondverzet dat moet plaatsvinden voor de landschappelijke inpassing.

Voor het geohdrologische aspect is een bureaustudie uitgevoerd door Antea Group. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 6. Op basis van deze inventarisatie worden de volgende aanbevelingen gedaan ten aanzien van het geohydrologisch onderzoek, die ook meegenomen worden in onderzoeksplannen voor veld- en bodemonderzoek:

  • Daar waar de stationslocatie wordt aangelegd, dient het bodemprofiel tot voldoende diepte inzichtelijk te worden gemaakt. Naar verwachting is bij een ontgraving sprake van een opbarstrisico, omdat de deklaag van klei/veen niet wordt doorgraven en de stijghoogte vrij hoog is. Hierdoor dient het bodemonderzoek voldoende diep te worden uitgevoerd, bij voorkeur tot minimaal 8 m -mv. Afhankelijk van de aangetroffen bodemopbouw kan het noodzakelijk zijn de boringen dieper door te zetten.
  • Daar waar de stationslocatie wordt aangelegd, dient een grondwateronderzoek (grondwaterstanden/stijghoogten en grondwaterkwaliteit) uitgevoerd te worden. Omdat er volgens de bekende gegevens sprake is van brak dan wel zout grondwater en er naar verwachting verschillen zijn in freatische waterstanden en stijghoogten wordt het aanbrengen van meerdere peilbuizen op verschillende dieptes geadviseerd. De wateranalyses dienen minimaal inzicht te geven in de parameters uit het Blbi-pakket (ijzer, onopgeloste bestanddelen) en chloride + Elektrische geleiding (EC).
  • Om de diepte van het zoet-zoutgrensvlak in beeld te brengen wordt geadviseerd enkele geleidbaarheidssonderingen uit te voeren in het gehele plangebied zodat duidelijk wordt waar en op welke diepte de zoet/zout concentraties zich bevinden.
  • Daar waar dieper dan de grondwaterstand wordt gegraven wordt het opstellen van een bemalingsadvies geadviseerd. In het bemalingsadvies dient rekening te worden gehouden met een opbarstrisico en het upconen van zout grondwater (toename van het zoutgehalte in ondieper grondwater) met als potentieel gevolg verzilting.
  • Het uitvoeren van bodemonderzoeken mag niet leiden tot verzilting. Om dit te voorkomen dienen de aangetroffen scheidende lagen in de boor- en sondeergaten te worden afgedicht met zwelklei e.e.a. conform BRL2100.

Conclusie

Aan de hand van de uitgevoerde bureauonderzoeken is in ieder geval duidelijk dat het aspect bodem de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat. Wel worden de conclusies en aanbevelingen uit de uitgevoerde onderzoeken bij de verdere uitwerking en aan te vragen vergunningen meegenomen.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

Kader

De Erfgoedwet is per 1 juli 2016 ingegaan. Deze wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en archeologie in Nederland. Bovendien is aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. In een plantoelichting dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

4.3.1 Archeologie

Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologievriendelijke alternatieven. Bij ingrepen waarbij de ondergrond ernstig wordt geroerd, moet worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

Toetsing

Door Antea Group is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 7 bijgevoegd. Hieronder volgen de belangrijkste resultaten.

Op de top van het pleistocene dekzand kunnen resten uit het paleolithicum en mesolithicum worden verwacht. Het pleistocene oppervlak wordt ter hoogte van het plangebied verwacht op circa 26m -NAP. Het maaiveld binnen het plangebied ligt op circa 0,21 tot 0,89m -NAP. Deze resten worden derhalve niet verwacht binnen de scope van onderhavig onderzoek. De middelhoge verwachting wordt binnen deze scope dus bijgesteld naar laag.

Op de intacte top van het Laagpakket van Wormer kunnen resten uit het neolithicum verwacht worden op mogelijke, iets hoger gelegen en droge inversieruggen (middelhoge verwachting). Bij een booronderzoek op een naburig terrein werd vastgesteld dat de top van het Laagpakket van Wormer daar slap en ongerijpt was. Dit duidt erop dat de omgeving te nat was voor bewoning. De verwachting op resten uit deze periode is derhalve laag. De aan- of afwezigheid en/of ligging van eventuele inversieruggen met een middelhoge verwachting kan echter niet aan de hand van het bureauonderzoek worden vastgesteld.

Op en in het Hollandveen kunnen resten uit de bronstijd, ijzertijd en romeinse tijd verwacht worden. Deze kunnen zich in en op het Hollandveenpakket bevinden (middelhoge verwachting). In hoeverre de top van het Hollandveen nog intact aanwezig is in het plangebied is grotendeels onbekend. Bij een onderzoek net ten westen bleek de top van het Hollandveen geërodeerd waardoor ook de verwachting op resten uit deze periode eerder laag zijn.

In de afzettingen van de Laagpakket van Walcheren kunnen resten uit de middeleeuwen en de nieuwe tijd verwacht worden. Op basis van de gemeentelijke verwachtingskaart geldt deze verwachting met name op de kreekruggen. Op basis van de historische kaarten worden resten uit de nieuwe tijd echter vooral verwacht op enkele locaties in het noordelijke deel van het plangebied, ter hoogte van de historische weg. De verwachting op resten uit deze perioden is middelhoog. Ter hoogte van de locatie van de vroegere Meeldijk kunnen nog resten van deze dijk verwacht worden. Deze verwachting is hoog. In het grootste deel van het onderzoeksgebied gelegen in de nieuwlandpolder worden geen (in situ) resten verwacht ouder dan 1352. Op basis van de historische kaarten worden hier ook geen resten van bebouwing verwacht.

Omdat er in het grootste deel van het onderzoeksgebied een lage verwachting geldt, en op basis van het gemeentelijk beleid niet onderzoeksplichtig is, kan dit deel vrijgegeven worden voor de geplande ontwikkeling (figuur 4.3 groene zone). Ook ter hoogte van een bekend wiel of kolk geldt een lage verwachting. Omdat er een middelhoge kans is op het aantreffen van archeologische resten uit de middeleeuwen en/of nieuwe tijd binnen het plangebied, is het nodig om op de locatie van het geplande hoogspanningsstation inclusief de bijbehorende bouwwegen, werkterreinen en eventueel deel van het kabeltracé, een inventariserend veldonderzoek d.m.v. boringen, verkennende fase, uit te voeren, indien graafwerkzaamheden dieper dan 0,50m -mv worden gepland. Dit is vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 6.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00377BphZZ-ON01_0020.jpg"

Figuur 4.3: Advies vrijgave en boringen

Voor de overige delen van het plangebied met een hoge verwachting blijft het advies voor het uitvoeren van een verkennend booronderzoek gelden wanneer de daar geplande ontwikkelingen zullen worden uitgevoerd.

Conclusie

Onder voorwaarde dat er een verkennend booronderzoek wordt uitgevoerd indien graafwerkzaamheden dieper dan 0,50m -mv worden gepland, staat het aspect archeologie de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.3.2 Cultuurhistorie

Het Rijk heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden.

Toetsing

Schouwen-Duiveland is gevormd door de voormalige eilanden Schouwen, Duiveland, Bommenede en Dreischor. Tussen de voormalige eilanden Schouwen en Duiveland bevond zich de zeearm de Gouwe. Na inpoldering en samenvoeging van deze eilanden en zeearm (de Gouwepolders), ontstond het zeekleilandschap Schouwen-Duiveland. Het plangebied is gelegen in de halfopen polder. Met de ontwikkeling wordt het halfopen karakter van de polder aangetast. Dit is geen cultuurhistorisch element.

De ruimtelijke opzet, geïntroduceerd in de Gebiedsvisie Zuidoostflank, is gekozen om de uiterste begrenzing van de stad vorm te geven door middel van een voortzetting van de aanwezige stevige, groene rand (talud met beplanting), waarachter de stedelijke ontwikkelingen in de toekomst kunnen plaatsvinden. Deze landschappelijke lijn wordt gekruist door een andere belangrijke, historisch waardevolle lijn, die van de voormalige Meeldijk. De dijk lag naast de aanwezige kabels- en leidingenstrook. Deze dijk wordt gedeeltelijk hersteld. In de hoek van deze twee landschappelijke lijnen wordt het nieuwe hoogspanningsstation gerealiseerd. De dijken krijgen een belangrijke rol bij de landschappelijke inpassing van het hoogspanningsstation.

In het plangebied komen verder geen specifieke cultuurhistorische waarden voor.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.4 Bedrijven en milieuzonering

Kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies (zoals woningen):

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Bij een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

Toetsing

Een hoogspanningsstation is op grond van de VNG-publicatie te beschouwen als een milieuhinderlijke activiteit. De milieucategorie is afhankelijk van het opgestelde vermogen van het hoogspanningsstation. Het voorgenomen 150/21/10 kV-station op Schouwen-Duiveland krijgt een totaal transformatorvermogen van 200-1.000 MVA. Daarmee gaat het om een hoogspanningsstation dat wordt aangemerkt als inrichting in milieucategorie 4.2. Voor deze bedrijfsactiviteit geldt volgens de VNG-publicatie een richtafstand tot gevoelige objecten van 300 meter voor geluid en 50 meter voor gevaar.

De afstand tot de minicamping is circa 340 meter. De afstand tot de dichtstbijzijnde woning is circa 65 meter. Voor gevaar wordt aan de richtafstand voldaan. Er wordt niet voldaan aan de richtafstand voor geluid van het hoogspanningsstation tot aan de dichtstbijzijnde woning.

Om na te gaan of het mogelijk is om toch een goed woon- en leefmilieu te garanderen, is door Peutz een onderzoek naar industrielawaai uitgevoerd. Het rapport is bijgevoegd als Bijlage 8. Het hoogspanningsstation kan voorzien in maximaal 5 150/21 kV transformatoren en maximaal 3 21/10 kV transformatoren. Deze maximale situatie is het uitgangspunt voor het onderzoek. In het onderzoek is 'worst case' uitgegaan van maximale belasting gedurende het gehele etmaal. Ten behoeve van controle en onderhoud kunnen enkele voertuigen het hoogspanningsstation bezoeken. Voor het onderzoek is daarom rekening gehouden met een beperkt aantal verkeersbewegingen met bedrijfsbussen ('worst case'). De resultaten van het onderzoek zijn hieronder kort toegelicht.

Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus

De langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus zijn berekend voor de toekomstige situatie. Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van de woningen over het algemeen langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus kunnen optreden van ten hoogste 23 dB(A). Eén en ander komt overeen met een etmaalwaarde van ten hoogste 33 dB(A), bij Straalweg 3. Etmaalwaarden worden bepaald in de nachtperiode. Een etmaalwaarde van 33 dB(A) komt dan overeen met 23 dB(A) in de nachtperiode. In de berekening is ook rekening gehouden met de toepassing van een toeslag van 5 dB voor het tonale karakter van het geluid. Zie ook de waarden per locatie in onderstaande tabel.

Tabel 4.1 langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus uit geluidsonderzoek Peutz

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00377BphZZ-ON01_0021.png"

Geconcludeerd wordt dat in alle gevallen voldaan wordt aan de richtwaarden volgens de VNG-richtlijn (te weten: 45 dB(A) voor de woningen). Ook ter plaatse van de minicamping (formeel geen geluidgevoelige bestemming) is de waarde lager dan de streef-, richt- en grenswaarden. Op grond hiervan kan worden opgemerkt dat reeds sprake is van een inpasbare situatie.

Bij de beoordeling van de geluidsituatie kan de cumulatieve geluidbelasting een rol spelen. Het betreft hier de totale geluidbelasting ten gevolge van alle geluidbronnen in de omgeving. Voor deze situatie is met name van belang de cumulatie met het geluid afkomstig van de provinciale weg N256 en industrielawaai. In alle gevallen kan worden gesteld dat er sprake is van een niet-waarneembare of -meetbare verhoging van de cumulatieve geluidbelasting.

Laagfrequent geluid

Hoogspanningsstations produceren laagfrequent geluid. Geluid met frequenties onder 20 Hz wordt infra-geluid genoemd; de waarneming is dan niet als geluid te herkennen maar meer als ‘druk op de oren’ of als trilling. De hoogspanningsstations bezitten relatief veel geluidenergie bij 100 Hz en hogere harmonischen daarvan (200 Hz en volgende veelvouden van 100 Hz). 100 Hz vormt het overgangsgebied tussen laagfrequent geluid en 'normaal geluid'. In het kader van laagfrequent geluid zijn voor hoogspanningsstations alleen de geluidniveaus bij 100 Hz van belang. Voor de beoordeling van laagfrequent geluid bestaat nog geen wettelijke grondslag. Er wordt aansluiting gezocht bij de richtlijn Vercammencurve. Uit jurisprudentie (zie onder andere uitspraak 201904583/1/R d.d. 13 mei 2020 van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State) volgt dat dit een geaccepteerde methode is om de hinder vanwege laagfrequent geluid te beoordelen.

In het kader van laagfrequent geluid zijn voor hoogspanningsstations alleen de geluidniveaus bij 100 Hz van belang. Verwacht wordt dat binnen de woningen bij 100 Hz de geluidniveaus niet meer dan circa 14 dB zullen bedragen. De waarden voor laagfrequent geluid liggen lager dan de Vercammencurve, die als referentiewaarde hier 39 dB hanteert. Op grond hiervan mag worden verwacht dat binnen alle woningen ten gevolge van het transformatorstation geen sprake zal zijn van hinder als gevolg van laagfrequent geluid. Het laagfrequente geluid zal niet waarneembaar zijn.

Formeel geldt een camping niet als geluidgevoelig. In het onderzoek is wel aandacht besteed aan de geluidniveaus ter plaatse van de minicamping. Ter plaatse van de minicamping worden bij 100 Hz geluidniveaus verwacht van ten hoogste 31 dB. Deze waarde betreft het buiten optredende geluidsniveau. Het verwachte laagfrequente geluidniveau is nog ruimschoots lager dan de Vercammencurve (ook hier 39 dB). Bovendien geldt dat de verwachte laagfrequente geluidniveaus lager zullen zijn dan het achtergrondgeluidniveau ter plaatse, welke niet lager zal zijn dan 20 à 25 dB(A) in de nachtperiode en hoger in de dag - en de avondperiode. Naar verwachting zal het transformatorstation niet of nauwelijks waarneembaar zal zijn als laagfrequent geluid.

Er wordt voldaan aan de Vercammencurve.

Maximale geluidniveaus

De maximale geluidniveaus (piekgeluidniveaus) worden uitsluitend veroorzaakt door het schakelen met vermogensschakelaars. Berekend worden maximale geluidniveaus van ten hoogste 49 dB(A) tijdens het schakelen bij de woning Straalweg 3 en ten hoogste 45 dB(A) op de minicamping. Dit vindt echter slechts sporadisch plaats. Gesteld wordt dat met betrekking tot de maximale geluidniveaus bij de woningen voldaan wordt aan de normaliter gehanteerde grenswaarden.

Geluidzone

Daar het in de toekomst opgestelde elektrische vermogen meer dan 200 MVA zal bedragen, dient een geluidzone in het kader van de Wet geluidhinder vastgesteld te worden. In het akoestisch onderzoek is een voorstel uitgewerkt waarbij geen rekening wordt gehouden met het tonale karakter van het geluid. Het voorstel voor de geluidzone is weergegeven op figuur 4.4. Binnen de voorgestelde geluidzone zijn geen geluidgevoelige bestemmingen gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00377BphZZ-ON01_0022.jpg"

Figuur 4.4 Voorstel zonegrens (oranje lijn)

Uit het onderzoek blijkt dat de ten gevolge van het geprojecteerde transformatorstation optredende geluidniveaus in de omgeving voldoen aan de redelijkerwijs te stellen criteria op grond van de Wet milieubeheer en de Wet geluidhinder. Dit geldt zowel voor de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus, laagfrequent geluid en de maximale geluidniveaus. Gelet hierop kan worden gesteld dat vanuit het aspect geluid sprake is van een toelaatbare en inpasbare situatie.

Conclusie

Op de verbeelding en in de regels van dit bestemmingsplan is de geluidzone - industrie opgenomen. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Geluid

Kader

Wanneer een ontwikkeling voorziet in geluidproducerende functies of werkzaamheden, moet worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In de Wet geluidhinder is bepaald hoe voor een gebied waar een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt dient te worden omgegaan met geluidhinder als gevolg van wegverkeer, vliegtuigverkeer, industrie en spoorwegen.

In de Wet geluidhinder is geregeld dat bepaalde wegen, spoorwegen en bedrijven(terreinen) een zone hebben. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van geluidgevoelige objecten binnen een geluidszone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op deze gebouwen of terreinen.

De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:

• woningen;
• andere geluidsgevoelige gebouwen;
• geluidsgevoelige terreinen.

Toetsing

Wegverkeerslawaai

De verkeersgeneratie neemt beperkt toe door de beoogde ontwikkeling, zie paragraaf 4.11. Door de beperkte toename, neemt het wegverkeerslawaai als gevolg van deze ontwikkeling ook nauwelijks toe. Er is geen effect ten opzichte van geluidsgevoelige objecten. Hierdoor is er geen aanleiding dit verder te onderzoeken.

Industrielawaai

Hierop is uitgebreid ingegaan in paragraaf 4.4 Bedrijven en milieuzonering. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat ter plaatse van de dichtstbij gelegen woningen voldaan kan worden aan de redelijkerwijs te stellen criteria op grond van de Wet milieubeheer en de Wet geluidhinder. Dit geldt zowel voor de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus, laagfrequent geluid als de maximale geluidniveaus.

Geluidgevoelige functie

In het plangebied worden geen geluidgevoelige voorzieningen gerealiseerd.

Conclusie

Het aspect geluid staat de ontwikkeling niet in de weg.

4.6 Luchtkwaliteit

Kader

Op 15 november 2007 is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5 titel 2 van de Wet milieubeheer (Wm). In artikel 5.16 Wm staat een limitatieve opsomming van de bevoegdheden waarbij luchtkwaliteitseisen een directe rol spelen. Het gaat om ruimtelijke besluiten en milieuvergunningen die direct gevolgen voor de luchtkwaliteit hebben en daardoor kunnen bijdragen aan overschrijding van een grenswaarde.

Een vaststelling van een bestemmingsplan betreft de uitvoering van een bevoegdheid als bedoeld in artikel 5.16 van de Wm. Vaststelling van een bestemminsplan is mogelijk als:

  • De concentratie stoffen in de lucht door de voorgenomen ontwikkeling verbetert of gelijk blijft;
  • Bij beperkte toename van de concentratie, door een met de activiteit samenhangende maatregel of optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbeterd;
  • De toename, niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt. Dit is het geval als een project of activiteit maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bijdraagt aan de concentraties PM10 of NO2 (max1,2 ìg/m3).

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m² bij twee ontsluitingswegen.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling heeft een beperkte verkeersaantrekkende werking en leidt niet op een andere manier tot een toename van de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het wel van belang om een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied te geven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.7 Externe veiligheid

Kader

De externe veiligheidsregelgeving is gericht op het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten alsmede het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

De wet- en regelgeving ten aanzien van externe veiligheid is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), de Structuurvisie buisleidingen, het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Basisnet.

Om voldoende ruimte aan te houden tussen risicobronnen en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid rondom een risicobron kunnen om onderzoek vragen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon, die (onafgebroken en onbeschermd) op een bepaalde plaats aanwezig is, overlijdt als gevolg van een calamiteit op het terrein van een inrichting of bij een transportmodaliteit. Het groepsrisico (GR) bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit op het terrein van een inrichting of bij een transportmodaliteit.

De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen.

Toetsing

In het kader van dit bestemmingsplan is door Antea Group een onderzoek naar externe veiligheid uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 9 bij deze toelichting. De resultaten van het onderzoek worden hieronder beschreven.

In het kader van externe veiligheid zijn de relevante risicobronnen in kaart gebracht. Gezien de beoogde ontwikkeling een toevoeging van een gebouw is en niet direct van een hoeveelheid mensen, is alleen het plasbrand- en explosiescenario relevant.

N59

Op circa 1,5 km ten noorden van het plangebied ligt de provinciale weg N59. Deze weg is opgenomen in de Regeling basisnet. Het invloedsgebied van de N59 bedraagt 880 meter (stofcategorie: LT2). Hiermee valt het plangebied niet binnen het invloedsgebied van de risicobron. Het vergt daarom geen verdere uitwerking.

Propaantanks Straalweg 1 en Groene Weegje 12 te Zierikzee

Op circa 570 meter ten noorden van het plangebied ligt een bovengrondse propaantank te Straalweg 1 Zierikzee. Op circa 600 meter ten noorden van het plangebied ligt ook een propaantank te Groene Weegje 12 te Zierikzee. Beide propaantanken zijn opgenomen in de signaleringskaart. Hierin is vermeld dat de propaantank te Straalweg 1 een inhoud heeft van 5 m³ en te Groene Weegje 12 een inhoud heeft van 3 m³. Conform Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn veiligheidsafstanden opgesteld voor een propaantank in verhouding tot omliggende objecten. Voor de betreffende tank met meer dan 5 bevoorradingen per dag geldt een brandaandachtsgebied van 60 meter en een explosieaandachtsgebied van 160 meter. Deze veiligheidsafstanden gelden voor beide propaantanks. Hierbij zijn dus de bevoorradingen de leidende variabelen en heeft de grootte van de inhoud van de tank minder invloed. Beide veiligheidsafstanden reiken niet tot het plangebied en vormen daarom geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Windmolens (Gouweveerse Zeedijk)

Op circa 900 meter ten zuidwesten liggen drie windmolens. De ashoogte van de windturbines bedraagt 85 meter en tiphoogte 140 meter. Een mogelijk risicoscenario omtrent windmolens betreft de werpafstand van een blad bij overtoeren. Het scenario is ruim buiten de afstand tot het plangebied. De werpafstand bij overtoeren ligt op circa 380 meter bij een vergelijke windturbine, ongeacht het specifieke type en de omstandigheden zal een werpafstand van 900 meter nooit worden gehaald. Dit vergt daarom geen verdere uitwerking. De windmolens vormen daarom geen belemmering voor het hoogspanningsstation.

Veiligheidsregio

Op basis van artikel 10 van de Wet Veiligheidsregio’s heeft de Veiligheidsregio Zeeland een advies gegeven met betrekking tot externe veiligheid, bluswater en bereikbaarheid. Advies in het kader van externe veiligheid is niet noodzakelijk, omdat het te realiseren station geen personen toevoegt aan de omgeving. Verder blijkt uit de Signaleringskaart Externe Veiligheid dat er in de nabijheid van het plangebied geen risicobronnen zijn die van invloed kunnen zijn op het station. Met betrekking tot de bluswatervoorziening en bereikbaarheid heeft de Veiligheidsregio eisen gesteld: het plangebied dient via twee kanten benaderd te kunnen worden, de objecten dienen tot op een afstand van 10 meter benaderbaar te zijn voor een brandweervoertuig en er dient minimaal één brandkraan aangelegd te worden. De huidige secundaire bluswatervoorzieningen zijn reeds afdoende.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.8 Ontplofbare oorlogsresten

Kader

In de voorbereiding van een ontwikkeling waarbij de grond- en waterbodem wordt geroerd, is het verplicht een onderzoek met betrekking tot de mogelijke aanwezigheid en risico’s betreffende ontplofbare oorlogsresten (OO) uit te voeren. Dit is vastgelegd in het Arbobesluit (artikelen 2.26 en 4.10 lid 1 t/m 4). In de periode van 2012 tot 2020 waren de eisen betreft het onderzoek en de opsporing van explosieven vastgelegd in het WSCS-OCE. Per 1 januari 2021 is het Certificatieschema Opsporen van Ontplofbare Oorlogsresten (CS-OOO) van kracht gegaan. Dit certificatieschema vervangt het WSCS-OCE.

Toetsing

In het kader van dit bestemmingsplan is door Antea Group een memo over ontplofbare oorlogsresten opgesteld. Deze is opgenomen als Bijlage 10 bij deze toelichting. De resultaten worden hieronder beschreven.

Gemeente Schouwen-Duiveland heeft voor onontplofte oorlogsresten een risicokaart opgesteld. Op deze kaart staan mogelijk aanwezige ‘verdachte’ OO-gebieden, waar mogelijk explosieven achtergebleven zijn uit de Tweede Wereldoorlog. Op basis van de laatste versie van de CE-Bodembelastingkaart van de Gemeente Schouwen-Duiveland blijkt dat er zich binnen het plangebied diverse OO-verdachte gebieden bevinden. Op het moment van schrijven is het station en de landschappelijke inpassing gepland op een deel van het zoekgebied waar vooralsnog geen sprake is van verdachte plekken.

Indien er grondroerende werkzaamheden gepland worden binnen de OO-verdachte gebieden binnen het plangebied, is opsporing van de mogelijk aanwezige ontplofbare oorlogsresten door een CS-OOO gecertificeerd opsporingsbedrijf noodzakelijk.

Voor de stationslocatie zelf geldt dat er geen OO-verdachte gebieden aanwezig zijn. De geplande grondroerende werkzaamheden kunnen zonder vervolgonderzoek uitgevoerd worden, tenzij deze worden verplaatst naar de OO-verdachte gebieden binnen het onderzoeksgebied. Dit geldt ook voor de toegangsweg.

Tijdens grondroerende werkzaamheden buiten op OO verdachte gebieden moet er gewerkt worden volgens het protocol “Spontaan aantreffen OO”.

Conclusie

Het aspect ontplofbare oorlogsresten vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Water

Kader

Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet regelt het beheer van grond- en oppervlaktewater en verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet richt zich op de zorg voor waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterfuncties (zoals de drinkwatervoorziening). De wet vormt de basis voor het stellen van normen ten aanzien van deze onderwerpen. Verder bevat de wet regelingen voor het beheer van water. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning: de Watervergunning.

De Wet gemeentelijke watertaken is onderdeel van de Waterwet. In deze Wet heeft de gemeente de zorgplicht gekregen voor:

  • Het doelmatig inzamelen en verwerken van overtollig afvloeiend hemelwater;
  • Het doelmatig nemen van maatregelen in openbaar gebied om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

In de Wet milieubeheer is de derde zorgplicht voor de gemeente opgenomen. De gemeente dient zorg te dragen voor het inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater.

Nationaal Water Programma 2022-2027

Het Nationaal Water Programma 2022–2027 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2016- 2021 en het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren 2016- 2021. Met de samenvoeging van deze twee plannen wordt geanticipeerd op de Omgevingswet, waarin het programma als een van de instrumenten is opgenomen. Het Nationaal Water Programma bevat:

  • Een uitwerking van het te voeren beleid (inclusief het nationale ruimtelijke en ecologische beleid) voor de ontwikkeling, het gebruik, het beheer en de bescherming of het behoud van water;
  • Maatregelen vanwege nationale belangen en om wateropgaven te bereiken en daaraan te blijven voldoen.

Regionaal waterprogramma 2022-2027 Provincie Zeeland

Het Regionaal waterprogramma bevat de uitwerking van het beleid van de provincie Zeeland. Het regionaal waterprogramma beschrijft in ieder geval wat de provincie doet aan robuust en adaptief water- en grondbeheer. Binnen de kaders van de Waterwet, de Europese Kaderrichtlijn Water, de Grondwaterrichtlijn en de Regionale Overstromingsrichtlijn beschrijft de provincie hoe ze werkt aan haar wateropgaven.

Omgevingsvisie Zeeland

In de Zeeuwse omgevingsvisie 2021 zijn vier ambities van trends en ontwikkelingen, met hun kernopgaven, geformuleerd. De ambities geven richting aan al het provinciale beleid en de uitvoering daarvan. Deze ambities zijn:

1. Uitstekend wonen, werken en leven in Zeeland;

2. Balans in de grote wateren en het landelijk gebied;

3. Een duurzame en innovatie economie;

4. Klimaatbestendig en CO2-neutraal Zeeland.

Provincie Zeeland heeft ten opzichte de grote wateren de volgende ambities:

  • Een veilige en klimaatbestendig, ecologisch veerkrachtig Delta;
  • Grond- en oppervlaktewater zijn van goede kwaliteit en onttrekking zijn blijvend in balans.

Ten opzichte klimaatverandering heeft Provincie Zeeland de volgende ambities:

  • Een klimaatbestendig en waterrobuust Zeeland;
  • Om een duurzame vraag naar zoet water te realiseren.

Waterbeheerplan 2022-2027 van Waterschap Scheldestromen

In het Waterbeheerplan van Waterschap Scheldestromen zijn de hoofdlijnen van het beleid op het thema van waterveiligheid, watersystemen, de afvalwaterketen, klimaatadaptatie, circulair economie en duurzame energie beschreven.  

De concrete doelen voor het watersysteem zijn: 

  • De gehanteerde waterpeilen zijn afgestemd op het grondgebruik ofwel de functies landbouw, natuur en wonen;
  • Zorgen voor een waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier;
  • Faciliteren van een verantwoord gebruik van het beschikbare zoetwater. 

Tegen klimaatverandering zijn de volgende concrete doelen geformuleerd: 

  • Ervoor zorgen dat schade door hitte, wateroverlast, droogte en wateroverlast zo min mogelijk toeneemt;
  • Behoud van de waterkwaliteit (zoetwaterbeschikbaarheid).

Keur 

In de keur zijn regels opgesteld om de waterkeringen en oppervlaktewateren te beschermen. De kaarten met daarop de oppervlaktewateren en dijken in beheer van het waterschap waarop de keur van toepassing is, worden de leggers genoemd. 

De regels in de keur hebben betrekking op het lozen, afvoeren, onttrekken of aanvoeren van grond- en oppervlaktewater en het verrichten van werkzaamheden binnen de beschermingszone van waterkeringen. 

Gemeentelijk beleid

In gemeente Schouwen-Duiveland is de zorg voor het stedelijk watersysteem opgenomen in het verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP) 2022-2026. Het vGRP beschrijft hoe de gemeente invulling geeft aan de wettelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Dit verbreed GRP is een beleidsmatig en strategisch plan op hoofdlijnen. De technische uitwerking van het beleid naar de aspecten aanleg, onderzoek en maatregelen vindt plaats in operationele programma’s die jaarlijks worden opgesteld. In de financiële paragraaf van het verbreed GRP zijn de financiële gevolgen van de activiteiten in beeld gebracht voor de korte en de lange termijn en de consequenties die dit heeft voor de rioolheffing.

Toetsing

Antea Group heeft de watertoets uitgevoerd. Dit rapport is bijgevoegd als Bijlage 11. Hieronder zijn samenvattend de bevindingen uit de watertoets beschreven.

Huidige situatie

In de huidige situatie is het plangebied agrarisch in gebruik. De maaiveldhoogte ter plaatse van het plangebied is circa -0,60 m. De maaiveldhoogte in het plangebied varieert met ongeveer ± 0,1 meter.

De ondergrond bestaat tot een diepte van circa 25 m-mv uit Holocene deklaag. De deklaag bestaat uit afwisselend slecht en goed doorlatende lagen. Onder de deklaag wordt een zandige eenheid aangetroffen vanaf ca. 25 m-mv tot ca. 40 m-mv. Volgens het REGIS II-model wordt de horizontale doorlatendheid geschat tussen 2,5 m/d en 25 m/d.

Grondwater

Ter plaatse van het plangebied zijn geen grondwaterstandsmetingen beschikbaar van actuele peilbuizen (DINOloket). Vanuit het DINOloket BRO grondwaterspiegeldieptemodel 2021 blijkt dat de gemiddelde kleinste diepte 0,71 m onder maaiveld ligt en de gemiddelde grootste diepte ligt op ca. 1,46 m onder maaiveld.

Nabij het plangebied is één peilbuis van belang. De peilbuis bevindt zich op het kruispunt tussen Industrieweg en Straalweg. De meetperiode van de gegevens is tussen 1993-2001. Op basis van peilbuis B42H0044 ligt de Gemiddeld Hoogste Stijghoogten (GHS) op ca. 0,6 m- mv. De Gemiddeld Laagste Stijghoogten (GLS) ligt op ca. 0,9 m- mv.

Oppervlaktewater

In de omgeving van het plangebied is op een aantal plaatsen oppervlaktewater aanwezig. De watergangen betreffen wateren van de categorie “primair- en secundair water”. Door waterschap Scheldestromen zijn peilbesluiten opgesteld waarin het peil is vastgelegd. Het plangebied valt onder peilgebied Duiveland. Het peilgebied heeft een vast peil op NAP van -2,15 m.

Toekomstige situatie

Het voornemen bestaat om een hoogspanningsstation (150/21/10 kV) te realiseren in de gemeente Schouwen-Duiveland in de provincie Zeeland, nabij Zierikzee. Dit station is onderdeel van het TenneT-project Netversterking Schouwen-Duiveland.

Bij de ontwikkeling moet worden voldaan aan de eisen van het waterschap en de gemeente voor voldoende waterberging in relatie tot de hoeveelheid verhard oppervlak die aanwezig is. Met de voorgenomen ontwikkeling neemt het verharde oppervlak met circa 11.220 m² ha toe ten opzichte van de huidige situatie. Op basis van het huidige ontwerp wordt circa 4.090 m² nieuw water gegraven. Deze oppervlakte wordt berekend van insteek tot insteek.

Wateropgave

Bij aanleg van extra verhard oppervlak geldt een waterbergingsbehoefte van 75 mm. In totaal moet het voorgenomen watersysteem 841,5 m3 kunnen bergen om de toename van verharding in het plangebied te compenseren. De berekende waterberging is een indicatie, zodra het definitieve ontwerp van het hoogspanningsstation klaar is zal een update van de benodigde waterberging worden uitgevoerd.

Ten opzichte van de huidige situatie is de bergingscapaciteit berekend met een gemiddeld peilstijging van 0,4 m. In totaal kan het voorgenomen watersysteem ca. 1.636 m³ (4.090 m² x 0,4m) bergen. Voor de watervergunning is het van belang inzicht te hebben in de potentiële bergingshoogte op basis van het verschil tussen de gemiddelde maaiveldhoogte en het waterpeil voor T=100.

Rekening houden met een minimaal peilstijging van 0,21 m kan de benodigde opgave van 75 mm per m² toename verharding worden gecompenseerd (4.090 x 0,21 = 859 m³). Dit is geborgd in de planregels van het bestemmingsplan door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting. Hierin is geregeld dat de waterretentie moet zijn aangelegd op het moment dat het transformatorstation in gebruik wordt genomen.

Voor het toekomstige watersysteem geldt het uitgangspunt ‘hydrologisch neutraal, klimaatbestendig en waterrobuust ontwikkelen’. Dit geldt voor zowel het oppervlakte- als grondwatersysteem.

Voor het aanleggen, wijzigen of dempen van oppervlaktewaterlichamen geldt een vergunningplicht. Voor de vergunning is het van belang dat er invulling gegeven wordt aan de waterbergingsopgave en compensatie van gedempt water. Ook moet voor de vergunning worden opgenomen dat het watersysteem niet wordt aangetast door de aanleg van het toekomstige hoogspanningsstation.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied bevindt zich niet in of rondom een waterkering of de beschermingszone daarvan. Om deze reden worden geen effecten verwacht op de waterveiligheid.

Klimaatscan

Volgens de kaart ‘water op straat’ van de klimaateffectatlas is er in de huidige situatie sprake van een kans op water op straat. Het water op straat kan een waterdiepte tussen 15 en 30 cm bereiken. Uit deze kaart blijkt dat een groot deel van het plangebied en de omgeving kwetsbaar is voor wateroverlast.

Om het hoogspanningsstation waterrobuuster te maken, is het ook van belang om te voldoen aan de bergingseisen van zowel de gemeente als het waterschap, met name om ‘hydrologisch neutraal, klimaatbestendig en waterrobuust’ te bouwen.

Om water op straat te voorkomen moet meer inzicht worden gegeven in het toekomstige hemelwater beheer en de manier waarop de compensatie door toename verhard zal plaatsvinden.

Overstromingsrisico

Er is er een risico dat de omgeving van het station door diverse oorzaken onder water komt te staan. Het kan hierbij gaan om overstromingsgevaar vanuit de Oosterschelde, vanuit lokale boezemwaters en vanuit achterliggende gebieden, door bijvoorbeeld stagnerende afvoer van regenwater.

Door SVASEK Hydraulics is een onderzoek naar overstromingsrisico's uitgevoerd. Het onderzoek door SVASEK is als Bijlage 12 bijgevoegd. Uit het onderzoek blijkt dat vanwege de overstromingsrisico's het terrein moet worden opgehoogd met 0,25 m om te voldoen aan het advies van de minimale maaiveldhoogte van NAP -0,35 m.

Vooroverleg

Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg aan diverse instanties toegestuurd.

De Veiligheidsregio Zeeland en de provincie Zeeland gaven in het advies op basis van artikel 10 van de Wet Veiligheidsregio’s aan dat de gevolgen en maatregelen voor het overstromingsrisico inzichtelijk dienen te worden gemaakt. Een uitgebreide reactie hierop is bijgevoegd als Bijlage 13.

Voor wat betreft het bouwniveau c.q. de maaiveldhoogte van het hoogspanningsstation is een zorgvuldige afweging gemaakt tussen het belang van waterveiligheid c.q. klimaatbestendigheid en landschappelijke inpassing, in lijn met het vigerende TenneT-beleid. Deze gebalanceerde afweging heeft geresulteerd in de eerdergenoemde voorziene maaiveldverhoging van 0,25 meter. Hierbij wordt bij een verhoudingsgewijs geringe inspanning een verhoudingsgewijs grote mitigatie van het overstromingsrisico gerealiseerd, zonder daarbij het landschappelijk karakter en het uitzicht op de historische kern van Zierikzee te zeer aan te tasten. Van deze aantasting zou wel sprake zijn bij een substantiële ophoging van het maaiveld.

De voorziene maaiveldverhoging is gebaseerd op het TenneT afwegingskader c.q. de beleidsregels ten aanzien van waterveiligheid en het waterveiligheidsonderzoek uitgevoerd door bureau Svašek. De gehanteerde scenario's in het rapport van Svašek zijn representatief, ook na hernieuwde toetsing naar aanleiding van een reactie op het onderzoek door de Provincie Zeeland en Veiligheidsregio Zeeland. Er kan worden gesteld dat het hoogspanningsstation wordt gebouwd op een locatie waarbij reeds (ruim) vóór 2050 wordt voldaan aan een kans op een dijkdoorbraak van minder dan 1: 10.000, conform de TenneT-waterveiligheidseis voor de realisatie van een nieuw hoogspanningsstation. Eén en ander is gebleken uit informatie over het dijkversterkingsprogramma van waterschap Scheldestromen, waarin ook de versterking van de zeewering ter hoogte van het toekomstige hoogspanningsstation is opgenomen. De voorgenomen ophoging van het maaiveld met een hoogte van 0,25 m kan worden beschouwd als een aanvullende maatregel om voorafgaand aan deze dijkversterking de risico's verder te mitigeren.

Het waterschap heeft op 10 juli 2023 een vooroverlegreactie ingediend. Hierin wordt gevraagd om een nadere specificatie van de waterberging en wordt ingegaan op de mogelijke sanering van dammen in het gebied.

De waterberging is geborgd in een voorwaardelijke verplichting. De nu beoogde waterretentie is opgenomen in het landschappelijke inpassingsplan. Uit de berekening in dit plan blijkt dat er op basis van de opgave 840 m² oppervlaktewater moet worden gerealiseerd. In het plan is ruimte opgenomen voor 1.280 m². De sanering van dammen is onderdeel van de verdere concrete uitwerking van de plannen. De daarvoor noodzakelijke vergunningen worden tijdens de verdere uitwerking aangevraagd.

Conclusie

Uit de watertoets blijkt dat het aspect water de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.10 Ecologie

Kader

Wet natuurbescherming

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden: Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Natura 2000-gebieden. De Minister van Economische Zaken wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn) opgesteld. De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn, soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de bescherming van overige soorten. De provincie kan ontheffing verlenen van de verboden voor overige soorten.

Toetsing

Ten behoeve van de realisatie van het hoogspanningsstation is door Antea Group een natuurtoets Wet natuurbescherming uitgevoerd. De volledige natuurtoets is opgenomen als Bijlage 14 bij de toelichting. De resultaten van de natuurtoets zijn hieronder beschreven.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op circa 170 meter afstand van het plangebied voor zover het de kabel betreft, het transformatorstation is gelegen op circa 500 meter, zie ook figuur 4.5. Het betreft het Natura 2000-gebied Oosterschelde. Daarnaast is op circa 5,4 kilometer afstand het Natura 2000-gebied Grevelingen gelegen. De afstand tussen deze Natura 2000-gebieden en het plangebied is dermate groot dat van directe aantasting, zoals verdroging of geluid- en lichtverstoring, geen sprake is. In dit geval kunnen alleen externe effecten als gevolg van stikstofdepositie van toepassing zijn op het betreffende Natura 2000-gebied. Later in deze paragraaf wordt ingegaan op de effecten van stikstofdepositie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00377BphZZ-ON01_0023.jpg"

Figuur 4.5 Ligging onderzoekgebied ten opzichte van Natura 2000-gebied Oosterschelde (paars) en Grevelingen (groen)

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied is niet in een Natuurnetwerk Nederland-gebied gelegen. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied met natuurbeheertype N12.02 (Kruiden- en faunarijk grasland) ligt op circa 10 meter ten oosten van het plangebied. Van directe aantasting (beslag name van oppervlakte) van de NNN is dan ook geen sprake. Het plangebied ligt binnen de 100 meter zone voor externe werking voor de beoordeling van externe effecten (licht- en geluidsverstoring), die de Provincie Zeeland hanteert. De werkzaamheden binnen de 100 meter betreffen echter het aanleggen van ondergrondse kabels. Het aanleggen van de kabels is tijdelijk, waardoor (significant) negatieve effecten zijn uitgesloten. Er is daarom geen noodzaak voor vervolgstappen of een uitgebreidere toetsing voor wat betreft het NNN.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00377BphZZ-ON01_0024.jpg"

Figuur 4.6 Ligging onderzoeksgebied ten opzichte van Natuurnetwerk Nederland

Houtopstanden

Ten behoeve van het voorliggende plan worden bomen en/of houtopstanden gekapt. De bescherming houtopstanden (Wnb) is derhalve niet aan de orde.

Soortenbescherming

Van een aantal soorten is de aanwezigheid in het plangebied niet uit te sluiten. Hieronder wordt ingegaan op de in het plangebied aanwezige beschermde soorten.

Vleermuizen

Binnen het plangebied wordt geen essentieel leefgebied van vleermuizen verwacht door de open onbeschutte omstandigheden. De watergangen binnen het plangebied zijn klein van omvang met een breedte van een meter, zonder enige opgaande vegetatie.

Er zijn echter wel lijnvormige elementen en luwten aanwezig rondom het plangebied. Het betreft de watergang met bomenrij/hagen (langs de Straalweg) ten westen van het plangebied. Doordat er in de omgeving weinig alternatieven geschikte foerageergebieden en vliegroutes zijn, is er mogelijk sprake van een essentiële vliegroute. De bomenrij/hagen en watergang gelegen tegen het plangebied worden door het voornemen niet aangetast. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat de vliegroute en het foerageergebied altijd hun functie moet kunnen vervullen. Wanneer aan de volgende randvoorwaarden wordt voldaan, zijn geen negatieve effecten op deze potentiële vliegroute voor vleermuizen te verwachten:

  • De werkzaamheden worden tussen zonsopkomst en zonsondergang uitgevoerd;
  • Indien werkzaamheden tussen zonsondergang en zonsopkomst worden uitgevoerd, mag geen kunstmatige verlichting worden toegepast die op de watergangen en bomenrij schijnt.

Indien niet aan deze randvoorwaarden kan worden voldaan, dient voorafgaande aan de werkzaamheden door middel van een nader onderzoek het gebruik van de watergang inzichtelijk te worden gemaakt.

Haas

Binnen het plangebied is geschikt biotoop aanwezig voor de haas. De haas is beschermd in de provincie Zeeland onder artikel 3.10 van de Wnb. Voor de haas is geen onderzoeksprotocol opgesteld. Daarnaast heeft de haas geen vast leefgebied of territorium, waardoor deze gemakkelijk verplaatst naar een nieuw leefgebied. Aangezien er in de omgeving van het plangebied genoeg alternatief leefgebied bevindt, zal er ook geen essentieel leefgebied verdwijnen. Daarnaast kan het plangebied na afloop van de werkzaamheden weer bewoond worden door hazen.

Na overleg met de provincie Zeeland wordt geadviseerd om het nader onderzoek naar de haas in het plangebied op de volgende manier uit te voeren: er dient over meerdere bezoeken gekeken te worden naar het aantal hazen dat aanwezig is binnen het plangebied. Hieruit kan een inschatting worden gemaakt voor hoeveel individuen van hazen het gebied als essentieel leefgebied dient, waarna er mogelijk mitigerende maatregelen moeten worden getroffen.

Het advies is om niet te werken in de periode wanneer jonge hazen aanwezig zijn (januari-oktober). Jonge hazen zijn niet zo mobiel als volwassen hazen, waardoor deze niet weg kunnen rennen van werkvoertuigen. Indien dit niet mogelijk is, wordt geadviseerd om voorafgaand aan de werkzaamheden een onderzoek uit te voeren naar de aanwezigheid van voortplantingslocaties. Het plangebied kan worden vrijgegeven wanneer er geen voortplantingslocaties met jonge hazen aanwezig zijn.

Konijn

Tijdens het terreinbezoek zijn konijnen waargenomen binnen het plangebied. Het konijn is beschermd in de provincie Zeeland onder artikel 3.10 van de Wnb. Voor het konijn is geen onderzoeksprotocol opgesteld. Het konijn is in tegenstelling tot de haas wel gebonden aan locatie, doordat deze gebruik maakt van burchten.

Tijdens het terreinbezoek is gebleken dat de konijnen overdag in de aangelegen groenstrook schuilen. Een klein deel van deze groenstrook wordt aangetast in verband met de aanleg van een aanrijroute. Hierdoor kunnen mogelijk burchten binnen de haagstructuur verloren gaan. Na overleg met de provincie Zeeland wordt geadviseerd om het nader onderzoek naar het konijn in het plangebied op de volgende manier uit te voeren: er dient over meerdere bezoeken gekeken te worden naar het aantal konijnen dat aanwezig is binnen het plangebied. Hieruit kan een inschatting worden gemaakt voor hoeveel individuen van konijn het gebied als essentieel leefgebied dient, waarna er mogelijk mitigerende maatregelen moeten worden getroffen.

Het wordt geadviseerd om bij de realisatie van de aanrijroute de bomenrijen en struwelen hagen te ontzien van de werkzaamheden. Op deze manier gaan er geen burchten van konijnen verloren.

Kleine marterachtigen

Het plangebied maakt mogelijk onderdeel uit van het leefgebied van de bunzing en wezel. Als de groenstroken, struwelen, boerderij en werkplaats niet worden aangetast met het aanleggen van de rijroute heeft de ontwikkeling geen effect op de schuilplaatsen van kleine marterachtigen, waardoor negatieve effectieve uit te sluiten zijn en er geen nader onderzoek noodzakelijk is.

Rugstreeppad

De rugstreeppad is beschermd onder Artikel 3.5 van de Habitatrichtlijn. Het plangebied voldoet aan de biotoopeisen van de rugstreeppad. Er zijn (voortplantings)wateren aanwezig in het plangebied en mogelijkheden om te schuilen. Daarnaast is de rugstreep waargenomen binnen het plangebied. Hierdoor kan de rugstreeppad niet worden uitgesloten uit het plangebied.

De rugstreeppad heeft meerdere (zomer)verblijfplaatsen gedurende actieve periode die hij met regelmaat bezoekt. Met name de gronden rondom de boerderijen kunnen dienen als verblijfplaats. Daarnaast kunnen de ondiepe sloten dienen als voortplantingswateren voor de rugstreeppad. Het aantasten van deze terreinen ten gevolge van het plan zal er mogelijk voor zorgen dat het leefgebied van de rugstreeppad verdwijnt. Daarom dient er voorafgaand aan de werkzaamheden nader onderzoek uitgevoerd te worden om inzicht te verkrijgen in het gebruik van het plangebied door de rugstreeppad.

Bij het realiseren van de hoogspanningsstations is het mogelijk dat het gebied tijdelijk (bijvoorbeeld voorbelasting met schrale grond) wordt omgevormd tot een ideaal leefgebied voor rugstreeppad. Daarom wordt geadviseerd als de activiteiten niet uitgesteld kunnen worden tot buiten de voortplantingsperiode of overwinteringsperiode, voorafgaand aan de activiteiten het plangebied ontoegankelijk te maken voor rugstreeppadden. Er kan worden voorkomen dat rugstreeppadden de werklocatie gaan bevolken door het gebied waar de werkzaamheden plaats gaan vinden uit te rasteren.

Nader onderzoek haas, konijn, vleermuis en rugstreeppad

Er is nader onderzoek uitgevoerd om inzicht te krijgen naar het gebruik van het plangebied voor haas, konijn, vleermuis en rugstreeppad. Dit onderzoek is uitgevoerd door Antea Group en is als bijgevoegd als Bijlage 15.

Uit het nader onderzoek blijkt dat voor de realisatie van het plan een ontheffing dient te worden aangevraagd voor het aantasten van essentieel leefgebied van konijnen (burchten) en vleermuizen (vliegroute).

Daarnaast dient er tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden rekening gehouden te worden met de zorgplicht (Artikel 3.11 van de Wnb) voor onder andere de egel. Dit betekent dat er wordt gewerkt vanuit één richting zodat verscholen dieren in de sloten en groenstroken kunnen vluchten. Indien vegetatie in de winter wordt verwijderd, dienen bladerhopen gecontroleerd te worden op slapende egels, zodat per ongelijke doding wordt voorkomen.

De verwachting is dat deze ontheffing op basis van het van toepassing zijnde provinciale beleid ook verleend zal worden. De Wet natuurbescherming staat de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.

Effectbeoordeling stikstofdepositie

Door Antea Group is een stikstofdepositie onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 16 bijgevoegd.

Uit de berekening uitgevoerd met AERIUS Calculator versie 2023 blijkt dat, als gevolg van de maatgevende activiteiten in de realisatiefase, de stikstofdepositietoename meer bedraagt dan 0,00 mol N per hectare per jaar. Significante gevolgen voor de habitats in Natura 2000-gebieden zijn daarmee niet op voorhand uitgesloten. Uit de berekening blijkt dat er geen bijdrage is in de gebruiksfase.

Het nieuwe hoogspanningsstation en het kabeltracé richting Halsteren leiden tot een toename in stikstofdepositie van maximaal 0,01 mol N per hectare per jaar op de Natura-2000 gebieden Grevelingen en Oosterschelde. Hiervoor is een voortoets uitgevoerd.

Voortoets

Door Antea Group is een voortoets uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 17 bijgevoegd.

In een voortoets wordt onderzocht of er sprake is van een projectbijdrage ter plekke van een stikstofgevoelig habitattype of stikstofgevoelig leefgebied van een habitat-of vogelsoort dat zich in een (naderend) overbelaste situatie bevindt. Als dat niet het geval is, kan worden geconcludeerd dat een toename van stikstofdepositie niet leidt tot significante gevolgen. Wanneer wel sprake is van een projectbijdrage op (naderend) overbelaste hexagonen wordt met een ecologische analyse en beoordeling bepaald of significante gevolgen kunnen worden uitgesloten. Als dat niet het geval is, dienen vervolgstappen te worden genomen (bijvoorbeeld een Passende beoordeling).

Er is in het stifstofdepositieonderzoek geconstateerd dat er sprake is van een projectbijdrage op (naderend) overbelaste hexagonen van habitattypen van Natura 2000-gebieden Grevelingen en Oosterschelde. Het betreft de habitattypen 'H1330B Schorren en zilte graslanden (binnendijks)' en 'H2190B Vochtige duinvalleien (kalkrijk)' binnen het Natura 2000-gebied Grevelingen en H1310A Zilte pionierbegroeiingen (zeekraal)’, ‘H1320 Slijkgrasvelden’, ‘H1330A Schorren en zilte graslanden (buitendijks)’ en ‘H1330B Schorren en zilte graslanden (binnendijks)’. in Natura 2000-gebied Oosterschelde.

De habitattypen H1330B en/of H2190B in het Natura 2000-gebied Grevelingen vormen leefgebied voor de groenknolorchis, bontbekplevier, strandplevier, visdief en tureluur. Het habitattype H1330B in het Natura 2000-gebied Oosterschelde vormt leefgebied voor de bruine kiekendief, bontbekplevier, strandplevier, visdief, scholekster, kievit en tureluur.

Het habitattype H1330B in het Natura 2000-gebied Grevelingen kampt met de gevolgen van voortschrijdende ontzilting door de sluiting van de Brouwersdam. Dit proces is niet stikstof-gerelateerd. Zodoende kunnen effecten van de projectbijdrage op dit habitattype worden uitgesloten. De behoudsdoelstelling van H2190B wordt gehaald, het habitattype komt in goed ontwikkelde vorm voor en de kwaliteit van het habitattype neemt toe op locaties waar de KDW wordt overschreden. Stikstofdepositie vormt zodoende geen knelpunt voor dit habitattype, significante effecten kunnen worden uitgesloten. Aangezien significante effecten van de projectbijdrage op beide habitattypen kunnen worden uitgesloten, kunnen ook effecten op de leefgebiedsfunctie van dit habitattype voor de groenknolorchis, scholekster, bontbekplevier, strandplevier, visdief en tureluur worden uitgesloten.

Binnen het Natura 2000-gebied Oosterschelde betreft het de habitattypen ‘H1310A Zilte pionierbegroeiingen (zeekraal)’, ‘H1320 Slijkgrasvelden’, ‘H1330A Schorren en zilte graslanden (buitendijks)’ en ‘H1330B Schorren en zilte graslanden (binnendijks)’.

Voor de habitattypen H1310A, H1320 en H1330A in het Natura 2000-gebied Oosterschelde vormt zandhonger (het proces waarbij het buitendijks areaal kleiner wordt door erosie) een belangrijk knelpunt. De berekende projectbijdrage leidt niet tot een verandering van deze trend. Het habitattype H1330B in het Natura 2000-gebied Oosterschelde kampt met de gevolgen van onvoldoende dynamiek en onvoldoende toevoer van zout water. Deze processen zijn niet stikstof-gerelateerd. Zodoende kunnen effecten van de projectbijdrage op deze habitattypen worden uitgesloten.

Aangezien significante effecten van de projectbijdrage op deze habitattypen kunnen worden uitgesloten, kunnen ook effecten op de leefgebiedsfunctie van deze habitattypen voor de bruine kiekendief, bontbekplevier, strandplevier, visdief, scholekster, kievit en tureluur worden uitgesloten.

Uit de Voortoets stikstofdepositie blijkt – in combinatie met de conclusies van de Natuurtoets - dat significante gevolgen op enig Natura 2000-gebied bij voorbaat met zekerheid uitgesloten kunnen worden.

Conclusie

Uit de natuurtoets blijkt dat ontheffing moet worden aangevraagd voor het aantasten van essentieel leefgebied van konijnen (burchten) en vleermuizen (vliegroute). De verwachting is dat deze ontheffing, op basis van het geldende provinciale beleid verleend zal worden. Uit de stikstofberekening en de daarna uitgevoerde voortoets is gebleken dat dat significante gevolgen op Natura 2000-gebieden uitgesloten kunnen worden.

4.11 Verkeer en parkeren

Kader

Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.

Toetsing

Parkeren

In het plangebied worden in de toekomstige situatie geen werkplekken gerealiseerd. Wel zullen er regelmatig inspecties plaatsvinden op het terrein. Tijdens deze inspecties wordt er door de inspecteurs geparkeerd op het eigen terrein. Op eigen terrein is voldoende parkeergelegenheid beschikbaar om in deze parkeerbehoefte te voorzien.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

Het hoogspanningsstation functioneert onbemand. Ten behoeve van controle en onderhoud bezoeken enkele voertuigen het hoogspanningsstation. De verkeersgeneratie neemt nauwelijks toe. Vanaf de bestaande ontsluitingsweg wordt een toegangsweg gerealiseerd. Uitsluitend tijdens inspecties wordt er over de toegangsweg naar het hoogspanningsstation gereden. De bestaande ontsluitingswegen in de omgeving van het plangebied hebben voldoende capaciteit om het aantal verkeersbewegingen te kunnen verwerken. Het plangebied is goed bereikbaar voor het gemotoriseerde verkeer. Negatieve gevolgen voor de verkeersafwikkeling in en in de omgeving van het plangebied zijn op basis van het voorgaande niet te verwachten.

Conclusie

Het aspect verkeer staat de ontwikkeling daarom niet in de weg.

4.12 Magneetvelden

Kader

Overal waar stroom doorheen loopt ontstaat een magnetisch veld. Zo ook rond hoogspanningsverbindingen. Er is geen sprake van wettelijke limieten voor blootstelling aan deze magnetische velden, maar er is wel sprake van Europees en nationaal beleid. Ook is er uitgebreid wetenschappelijk onderzoek gedaan of er gezondheidseffecten bij mensen te verwachten zijn door blootstelling aan laagfrequente magneetvelden zoals die bij hoogspanningsverbindingen voor komen. Op basis van dit wetenschappelijk onderzoek zijn in internationaal verband blootstellingslimieten aanbevolen voor magneetvelden. Deze houden in dat blootstelling aan een magneetveldsterkte van meer dan 100 microtesla wordt afgeraden.

De verzamelde wetenschappelijke gegevens wijzen op het bestaan van een zwakke, maar statistisch significante associatie tussen het voorkomen van leukemie bij kinderen tot 15 jaar en het wonen in de nabijheid van bovengrondse hoogspanningsverbindingen. Ondanks dat er geen aanwijzingen zijn gevonden voor een oorzakelijk verband heeft de Rijksoverheid, op advies van de Gezondheidsraad, in 2005 een beleidsadvies uitgebracht voor bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarin wordt geadviseerd zoveel als redelijkerwijs mogelijk te voorkomen dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig worden blootgesteld aan magnetische velden met een jaargemiddelde veldsterkte van meer dan 0,4 microtesla. Dit komt er op neer dat het advies is om bij nieuwe situaties gevoelige bestemmingen (woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen) zo veel als redelijkerwijs mogelijk buiten de magneetveldzone van 0,4 microtesla te plaatsen.

Bovengenoemd beleidsadvies van de rijksoverheid ziet op langdurige blootstelling en is van toepassing op nieuwe situaties en bovengrondse hoogspanningsverbindingen. Voor alle hoogspanningsverbindingen geldt daarnaast te allen tijde de blootstellingslimiet van 100 microtesla conform de aanbeveling van de Europese Unie. Deze waarde wordt ook in Nederland gehanteerd. Op voor publiek toegankelijke plaatsen nabij hoogspanningsinfrastructuur van TenneT wordt deze limiet nergens overschreden.

In 2018 heeft de Gezondheidsraad een nieuw advies uitgebracht over mogelijke gezondheidseffecten van magneetvelden. Hierbij geeft de Gezondheidsraad de staatssecretaris van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (voorheen VROM) in overweging om het voorzorgsbeleid rondom bovengrondse hoogspanningslijnen uit te breiden naar ondergrondse elektriciteitskabels en andere bronnen die oorzaak kunnen zijn van langdurige blootstelling aan magnetische velden uit het elektriciteitsnetwerk.

op 21 april 2023 heeft de minister van klimaat en energie in afstemming met de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en de staatsecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een brief gestuurd over het voorzorgsbeleid bij elektriciteitsvoorzieningen. De brief bevat het advies voor gemeenten en netbeheerders hoe om te gaan met de mogelijke gezondheidsrisico’s van magneetvelden van netcomponenten (bovengrondse hoogspanningslijnen, hoogspanningsstations, ondergrondse kabels en transformatorhuisjes).

De minister stelt vast dat wonen in de buurt van netcomponenten verantwoord is, aangezien gezonheidsrisico's onzeker en laag zijn. Hierbij is het advies om alleen bij bovengrondse hoogspanningslijnen het bestaande voorzorgsbeleid voort te zetten. Voor overige netcomponenten is het advies om geen specifieke afstanden tot bestemmingen waarin mensen langdurig verblijven te berekenen. De minister is van mening dat het voldoende is om bij deze netcomponenten, in nieuwe situaties proportionele bronmaatregelen te treffen. Bij stations betekent dit dat bronnen zoals transformatoren zo ver mogelijk worden geplaatst van woningen of gebieden waar plannen zijn voor woningen.

Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in bovengrondse hoogspanningsverbindingen. Er worden bronmaatregelen toegepast en de transformatoren worden zo ver mogelijk van de bestaande woningen af geplaatst. Hiermee wordt voldaan aan het nieuwe voorzorgbeleid.

Om ongerustheid bij omwonenden te voorkomen is gevraagd om inzicht te geven in de ligging van de contour van 0,4 microTesla. TenneT heeft eerder bij diverse hoogspanningsstations onderzoek uitgevoerd naar magneetvelden. Daaruit volgt dat aangenomen mag worden dat de contour van 0,4 microTesla (jaargemiddeld) voor stations binnen 40 meter van het hek rondom het station is gelegen. Bij het te realiseren 150/21/10 kV hoogspanningsstation zijn binnen 40 meter van het hek rondom het station geen objecten gelegen die in het kader van het nieuwe beleidsadvies bij elektriciteitsverbindingen zouden kunnen worden aangemerkt als gevoelige bestemming.

Conclusie is dan ook dat wordt voldaan aan de aanbevelingen op Europees en nationaal niveau voor wat betreft magneetvelden.

Conclusie

Het aspect magneetvelden vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.13 Licht en duisternis

Kader

De algemene doelstelling van de gemeente is om slechts te verlichten wanneer dit echt nodig is. Dit betekent onder meer dat openbare verlichting, terreinverlichting en veldverlichting zo gericht mogelijk worden ingezet. Via de gemeentelijke Module Licht en Duisternis (2009) streeft de gemeente naar het zo goed mogelijk borgen van de duisternis.

Toetsing

Het uitgangspunt voor voorgenomen ontwikkeling is dat het hoogspanningsstation zo donker mogelijk is. Om veiligheidsredenen is de noodverlichting continu aan. Tijdens onderhoud en inspecties wordt de verlichting handmatig aangezet. Dit is geen permanente verlichting. Hiermee wordt aangesloten bij de algemene doelstelling van de gemeente om slechts te verlichten wanneer dit echt nodig is. Negatieve effecten van lichthinder worden voorkomen.

Conclusie

Het aspect licht en duisternis vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.14 Duurzaamheid

Kader

Op dit moment zijn er een aantal transities die onder het begrip duurzaamheid vallen. De energietransitie, (het terugbrengen van de CO2 uitstoot door van fossiele energie over te gaan op hernieuwbare en duurzame energie) de ruimtelijke adaptatie voor de klimaatverandering (het aanpassen van de openbare ruimte om de negatieve effecten van de klimaatverandering te verkleinen of zelfs weg te nemen) en de overgang naar kringloopeconomie (gericht op het hoogwaardig hergebruiken van producten en grondstoffen). Alle ruimtelijke ontwikkelingen worden aan deze ontwikkelingen getoetst en indien mogelijk zal op deze ontwikkelingen geanticipeerd moeten worden.

Energiebesparing en het gebruik van duurzame energie is een belangrijk thema in het nationale, regionale en gemeentelijk energie en klimaatbeleid. In het bestemmingsplan gaat het er bij het thema energie om dat rekening gehouden wordt met energiebesparing en duurzame energieopwekking bij het ontwikkelen van een plangebied. Daarnaast moet er ook gekeken worden of de ontwikkeling klimaatbestendig is.

Daarvoor wordt gekeken naar de thema's waterveiligheid, wateroverlast, hitte en droogte. Klimaatverandering heeft ook voor deze thema's gevolgen. Door daar aan de voorkant hierop te anticiperen, kunnen de effecten hiervan worden verminderd. Het wordt steeds belangrijker om het regenwater wat er valt te hergebruiken, omdat de kans op schaarste van zoet water steeds groter wordt in de toekomst. Klimaatverandering zorgt dat er steeds langere perioden van droogte en hitte ontstaan. Door te zorgen voor voldoende opgaande beplanting, wordt voor schaduw gezorgd, maar ook rond de beplanting is door water verdamping uit de plant de lucht koeler. Daarnaast kan beplanting zorgen dat wateroverlast minder wordt, doordat het water opgenomen wordt door de plant, en het water in de bodem opgenomen wordt, waardoor de bodem minder snel uitdroogt. In het kader van een circulaire economie is het belangrijk dat er gebruik wordt gemaakt van duurzame materialen en dat grondstoffen hergebruikt kunnen worden.

Toetsing

Op Schouwen-Duiveland is het energienet van de regionale netbeheerder vol. Ook nadert een aantal componenten en verbindingen het einde van hun levensduur. De verwachte hoeveelheid duurzaam opgewekte stroom in de regio gaat de transportcapaciteit van het bestaande energienet ruimschoots overtreffen. Er is daarom gevraagd naar extra netwerkcapaciteit. Op dit moment is er al sprake van congestie. Er kunnen geen grootschalige, duurzame initiatieven meer worden aangesloten. Daarnaast wordt op Schouwen-Duiveland meer energie geproduceerd dan dat er wordt verbruikt. Het voorgenomen hoogspanningsstation en de nieuwe aansluiting op het landelijke zwaardere 150 kV-netwerk, die ervoor zorgt dat al die opgewekte energie afgevoerd kan worden, is dus essentieel.

Het hoogspanningsstation wordt gerealiseerd met duurzame materialen. Bij de verdere uitwerking van het ontwerp van het hoogspanningsstation wordt hier zoveel mogelijk rekening mee gehouden.

Ten aanzien van het klimaat wordt met de ontwikkeling rekening gehouden met overstromingen en waterberging. Voor het hoogspanningsstation is gekozen voor ophoging waarbij alle vormen van extreme regenval en ook nog doorbraak van het Luitje volledig worden ondervangen. Daarvoor moet het maaiveld met 25-30 cm worden verhoogd. Het te verharden oppervlak wordt zo klein mogelijk gehouden, waar mogelijk met waterdoorlatende verharding, zodat al het regenwater direct kan infiltreren. Het hoogspanningsstation wordt landschappelijk ingepast met opgaande beplanten, wat zorgt voor schaduw en minder wateroverlast. De installaties van het hoogspanningsstation zijn bestand tegen hitte en droogte.

De ontwikkeling draagt bij aan het verduurzamen van de gemeente Schouwen-Duiveland door rekening te houden met duurzaamheidsaspecten als energietransitie, duurzame mobiliteit, circulaire economie en klimaatadaptatie.

Conclusie

Het aspect duurzaamheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP)

Dit bestemmingsplan is opgezet conform de Wro en Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP bevat standaarden voor de opbouw van de verbeelding en regels van een bestemmingsplan of inpassingsplan, zowel digitaal als analoog. Bestemmingsplannen n zijn hierdoor op vergelijkbare wijze opgebouwd en op eenzelfde manier verbeeld.

Verhouding met geldende bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan betreft een zelfstandig bestemmingsplan voor het hoogspanningsstation en kabels en leidingen en herziet deels het geldende bestemmingsplan Buitengebied (vastgesteld 26 maart 2009). De herziening van dat bestemmingsplan (verzamelde wijzigingen regels Buitengebied Schouwen-Duiveland tot en met mei 2022) is niet van toepassing binnen het plangebied. De dubbelbestemming voor de hoogspanningsverbinding en de regionale elektriciteitsverbinding zijn over de enkelbestemmingen, zoals die opgenomen zijn in het geldende bestemmingsplan Buitengebied heengelegd. Die enkelbestemmingen zoals opgenomen in dat bestemmingsplan blijven dan ook ongewijzigd en van toepassing. Dit is geregeld in Artikel 13 Overige regels.

Planregels, planverbeelding en plantoelichting

Het bestemmingsplan bestaat uit planregels, planverbeelding en plantoelichting. De planregels en de planverbeelding vormen tezamen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De plantoelichting heeft geen bindende werking en maakt juridisch gezien ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar bevat de onderbouwing van de ontwikkeling en biedt hulp bij de uitleg van bestemmingen en regels. In de volgende paragraaf worden de in dit bestemmingsplan opgenomen planregels nader toegelicht.

5.1 Planregels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Hoofdstuk 2 geeft de planregels behorende bij de in het plangebied voorkomende bestemmingen. Hoofdstuk 3 bevat de algemene, voor het gehele plangebied geldende, regels en hoofdstuk 4 bevat de overgangsregels en slotregel. In deze paragraaf worden alle planregels kort toegelicht.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden alle noodzakelijke begripsomschrijvingen weergegeven. De interpretatie van begrippen zijn vastgelegd, waardoor de duidelijkheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan op welke wijze bepaalde maten in dit bestemmingsplan moeten worden berekend.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening

Deze bestemming maakt de oprichting en het gebruik van een nieuw hoogspanningsstation mogelijk. Voorzieningen behorende bij het station zijn ook toegestaan, zoals netaansluitingen, kabels en leidingen. Ondergeschikte voorzieningen zoals bijvoorbeeld parkeervoorziening en ontsluitingen zijn ook toegestaan. Bedrijfsgebouwen mogen maximaal 10 m hoog zijn en bouwwerken geen gebouwen zijnde maximaal 15 m. Uitzondering zijn bouwwerken voor afspanportalen en bliksempieken, die mogen 30 m hoog worden en erfafscheidingen maximaal 3 m hoog.

Uiterlijk binnen 3 jaar na ingebruikname van het hoogspanningsstation moet het landschapsplan volledig gerealiseerd zijn en in stand gehouden worden. Indien dit niet binnen de gestelde termijn is gerealiseerd, of niet in stand gehouden wordt, dan is er alsnog sprake van strijdig gebruik. Dan kan worden afgedwongen dat het station buiten gebruik wordt gesteld. Het dijklichaam aan de zuidzijde van het station, zoals opgenomen in het landschapsplan moet al zijn aangelegd (en in stand te worden gehouden) voordat het hoogspanningsstation in gebruik genomen wordt.

De termijn van drie jaar is gekozen, voor een worst case scenario waarin de gronden niet gelijktijdig kunnen worden verworven en ontwikkeld. In de voorwaardelijke verplichting is daarom ook bepaald dat binnen 18 maanden na het in eigendom krijgen ven de gronden de landschappelijke inpassing moet zijn gerealiseerd.

Daarnaast is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de realisatie van waterbergingsmaatregelen (die ook onderdeel uitmaken van het landschapsplan). Deze maatregelen moeten ook voor ingebruikname van het hoogspanningsstation zijn gerealiseerd en in stand worden gehouden.

Artikel 4 Groen - Landschappelijk

Deze bestemming geldt voor de gronden die ten behoeve van de landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering van het landschap worden ingericht conform een landschapsplan.

Binnen deze bestemming is tevens de ontsluiting van het hoogspanningsstation toegestaan. In Groen - Landschappelijk mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, onder de voorwaarden dat gebouwen niet zijn toegestaan en de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde maximaal 5 meter bedraagt. Het gaat om bouwwerken geen gebouwen zijnde die nodig zijn voor de invulling van de landschappelijke inpassing.

Ten behoeve van de bescherming en instandhouding van de landschappelijke inpassing is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen.

Artikel 5 Verkeer

Binnen het plangebied is een (ontsluitings)weg aanwezig. Gronden binnen deze bestemming zijn dan ook aangewezen voor (primair) verkeersdoeleinden. Gebouwen mogen, met uitzondering van nutsvoorzieningen, niet worden gebouwd.

Artikel 6 Water

De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen. Binnen het plangebied is een watergang aanwezig en heeft dan ook deze bestemming gekregen. Het is enkel toegestaan om bouwwerken geen gebouwen zijnde binnen en ten behoeve van deze bestemming te bouwen.

Artikel 7 Leiding - Hoogspanning

Deze dubbelbestemming is enerzijds nodig om de ondergrondse hoogspanningsverbinding(en) aan te kunnen leggen en anderzijds om deze, na aanleg, te beschermen (beschermingszone). Om dit laatste doel te bewerkstelligen zijn bouwregels en regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden anders dan bouwwerkzaamheden opgenomen in de bestemmingen om te voorkomen dat de hoogspanningsverbinding door werkzaamheden wordt beschadigd.

Artikel 8 Leiding - Leidingstrook

Deze dubbelbestemming is enerzijds nodig om de ondergrondse regionale elektriciteitsverbindingen aan te kunnen leggen en anderzijds om deze, na aanleg, te beschermen (beschermingszone). Om dit laatste doel te bewerkstelligen zijn bouwregels en regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden anders dan bouwwerkzaamheden opgenomen in de bestemmingen om te voorkomen dat de regionale elektriciteitsverbinding door werkzaamheden wordt beschadigd.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 6

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Bouwwerken geen gebouwen zijnde tot maximaal 2 m bouwhoogte zijn toegestaan. Voor het bouwen van overige bouwwerken ten behoeve van de andere bestemmingen geldt dat als een bouwwerk groter is dan 2.500 m2 met grondwerkzaamheden dieper dan 0,50 cm plaatsvindt geldt dat aangetoond moet worden dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden in voldoende mate zijn vastgesteld. Voor het uitvoeren van de in dit artikel genoemde werkzaamheden geldt een omgevingsvergunningsplicht. Die vergunning is slechts toelaatbaar als er geen onevenredige afbreuk van de archeologische belangen in het geding zijn. Eventueel kunnen er voorwaarden aan de omgevingsvergunning worden verbonden. Er wordt advies gevraagd aan een archeologisch deskundige.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om een omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

Geluidzone - industrie

Met deze geluidszone wordt de omgeving beschermd tegen lawaai van het hoogspanningsstation. Daarnaast is dit hoogspanningsstation volgens de Wet geluidhinder aangemerkt als een zoneringsplichtige inrichting. In de regels is bepaald dat binnen deze geluidzone geen geluidgevoelige gebouwen gebouwd mogen worden of gronden of bestaande gebouwen mogen worden omgezet naar geluidgevoelige functies. Het bevoegd gezag kan hiervan onder voorwaarden afwijken.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is de mogelijkheid voor het bevoegd gezag opgenomen om onder voorwaarden af te wijken van het plan.

Artikel 13 Overige regels

In de overige regels is de verhouding geregeld met de onderliggende bestemmingsplannen waarin aanpassingen worden gedaan in verband met de dubbelbestemmingen Leiding - Hoogspanning en Leiding - Leidingstrook. De onderliggende bestemmingen, zoals opgenomen in de onderliggende bestemmingsplannen blijven van toepassing. Maar op het moment dat de regels behorende bij de genoemde dubbelbestemmingen aanleiding geven tot een andere uitleg dan in de regels van de desbetreffende onderliggende bestemmingsplannen is opgenomen, dan gaan de regels van de genoemde dubbelbestemmingen in dit bestemmingsplan voor.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

Artikel 15 Slotregel

In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De kosten van de aanleg en instandhouding van de voorgenomen ontwikkeling en het risico, komen voor rekening van initiatiefnemers TenneT en Stedin. De gemeente Schouwen-Duiveland heeft voor de tervisielegging van dit bestemmingsplan overeenstemming bereikt met de initiatiefnemer over de te verhalen kosten. Het plan is economisch uitvoerbaar.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Participatie

Tijdens het proces van totstandkoming van de locatiekeuze zijn omwonenden betrokken. Dit proces is beschreven in paragraaf 2.1.

6.2.2 Vooroverleg

Het concept van het ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorgelegd aan diverse instanties. Twee instanties hebben hierop gereageerd. Hieronder volgt een samenvatting van de reacties van Provincie Zeeland en Veiligheidsregio Zeeland.

Provincie

Op 21 augustus 2023 heeft provincie Zeeland een aanvullende reactie gegeven. De reactie van de provincie is bijgevoegd als Bijlage 18. De provincie geeft aan dat onvoldoende wordt ingegaan op de risico's van klimaatverandering en maatregelen voor klimaatbestendigheid. Bij de locatiekeuze zijn maatregelen tegen klimaateffecten afgewogen. Daarbij ging het vooral om het beperken van de gevolgen van wateroverlast en overstromingen. Op de volgende punten vraagt de provincie om een verdere onderbouwing van de maatregelen:

  • Bij het afwegen van overstromingsrisico's is deels van verkeerd geselecteerde overstromingsscenario's en daarmee waterdieptes uitgegaan. Provincie Zeeland adviseert uit te gaan van overstromingsscenario's in de Zuidernieuwlaandpolder.
  • De keuze voor de aanleghoogte van de apparatuur van het hoogspanningsstation dient verder onderbouwd te worden. Welke afweging is er gemaakt om te kiezen voor een minimale ophoging tot -0,65 m + NAP?
  • Provincie mist de afweging en eventuele maatregelen voor de klimaataspecten hitte en droogte.

Deze reactie heeft geleid tot aanpassingen in de Watertoets in paragraaf 4.9.

Veiligheidsregio

Op 22 september 2022 heeft Veiligheidsregio Zeeland een reactie gegeven. Dit advies had betrekking op externe veiligheid, bluswatervoorziening, bereikbaarheid en klimaatrisico's. Dit advies is verwerkt in paragraaf 4.7. Op 21 augustus heeft de Veiligheidsregio een aanvullende reactie gegeven. Deze reactie is bijgevoegd als Bijlage 19.

De Veiligheidsregio heeft aangegeven dat een onderbouwde veiligheidsafweging van klimaatrisico's conform de landelijke "maatlat Groene klimaatadaptieve gebouwde omgeving" ontbreekt. Naar aanleiding van deze reactie is een onderbouwing toegevoegd in paragraaf 4.9 .

Waterschap

Op 10 juli 2023 heeft het waterschap Scheldestromen haar reactie gegeven. de reactie is bijgevoegd als Bijlage 20. De reactie heeft betrekking op de waterberging en de technische uitwerking van de plannen. Hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 4.9, maar de reactie leidt niet tot een aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan.

6.2.3 Zienswijzen

Overeenkomstig de wettelijke vereisten wordt het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn wordt eenieder de mogelijkheid geboden zienswijzen over dit ontwerpbestemmingsplan in te dienen bij de gemeenteraad.