direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kloosterweg 63 Schuddebeurs
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1676.00276BphSB-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor het perceel aan de Kloosterweg 63 in Schuddebeurs bestaat het voornemen een woning met bijbehorende bouwwerken te realiseren. Deze ontwikkeling past niet binnen de uitgangspunten van het geldend bestemmingsplan 'Schuddebeurs' zoals vastgesteld op 24 april 2014.

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 11 september 2018 een positieve grondhouding aangenomen ten aanzien van de beoogde ontwikkeling. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken, moet het bestemmingplan gewijzigd te worden. Het doel van dit bestemmingsplan is om een planologisch kader vast te stellen waarbinnen de gewenste ontwikkeling vergund kan worden.

1.2 Ligging en plangrenzen

Het plangebied ligt aan de rand van de kern Schuddebeurs en omvat het woonperceel aan de Kloosterweg 63, inclusief het zuidelijk en oostelijk gedeelte van het aangrenzende agrarische perceel zoals weergegeven in figuur 1.1 Het plangebied wordt ontsloten via de Kloosterweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00276BphSB-VA01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging van het plangebied (bron: Geoviewer Provincie Zeeland)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het beoogde woonperceel kent in het geldend bestemmingsplan deels de enkelbestemming 'Wonen' en deels de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Landschappelijk'. Binnen de woonbestemming is een bouwvlak en een bouwaanduiding 'vrijstaand' opgenomen. Verder geldt er op een deel van de gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - 1'.

Op basis van het geldende bestemmingplan mag één vrijstaande woning opgericht worden binnen het aanduidingsvlak 'vrijstaand'. De maximale goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt respectievelijk 6 en 10 meter. Bijgebouwen zijn toegestaan binnen het bouwvlak. De maximale goot- en bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt respectievelijk 3,3 en 6 meter. In de regels is tevens opgenomen dat het maximum oppervlakte aan bijgebouwen 40 m² bedraagt. Buiten het bouwvlak in de bestemming 'Wonen' geldt dat de gronden bestemd zijn voor ondergeschikte voorzieningen zoals parkeren en tuinen.

De gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschappelijk' mogen niet worden bebouwd. Deze gronden zijn bestemd voor de bedrijfsvoering van grondgebonden agrarische bedrijven, behoud, herstel en/of versterking van cultuurhistorische en landschappelijke waarden en gelden als bufferzone ten opzichte van het aangrenzende woongebied. Ten slotte mogen er onder andere paden, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen ten dienste van de agrarische bestemming worden gerealiseerd.

Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Schuddebeurs' is het realiseren van de beoogde woning met bijgebouwen niet mogelijk. De exacte locatie van de woning ligt namelijk niet in de grenzen van de bouwaanduiding 'vrijstaand', de oppervlakte aan bijgebouwen is groter dan 40 m² en de maximum bouwhoogte van de garage bedraagt meer dan 6 meter.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een bestemmingsplanregeling waarmee de beoogde ontwikkeling planologisch mogelijk wordt gemaakt. De parkeerregeling zoals opgenomen in het paraplubestemmingsplan 'Parkeernormen Schouwen-Duiveland' zoals vastgesteld op 27 september 2018 zijn overgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00276BphSB-VA01_0002.jpg"

Figuur 1.2. Uitsnede plangebied vigerende bestemmingsplan 'Schuddebeurs' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de ontwikkeling omschreven, in hoofdstuk 3 wordt de ontwikkeling getoetst aan het geldende beleidskader. In hoofdstuk 4 wordt het initiatief getoetst aan de relevante sectorale aspecten. In hoofdstuk 5 worden de juridische aspecten beschreven. De toelichting van dit bestemmingsplan wordt afgesloten met hoofdstuk 6 en 7 welke de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan behandelt.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Op het perceel aan de Kloosterweg 63 in Schuddebeurs staan op dit moment een schuur en een bijgebouw. De voormalige woning aan de Kloosterweg is reeds gesloopt. Het perceel is voor een deel verhard. De huidige bebouwing is in slechte staat en zal worden gesloopt. De aanwezige vegetatie zal, indien mogelijk, worden behouden. De gronden aan de zuid- en oostzijde van het huidige woonperceel bestaat uit agrarische gronden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00276BphSB-VA01_0003.jpg"

Figuur 2.1 Impressie gebouwen plangebied

2.2 Toekomstige situatie

De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van één vrijstaande woning met bijgebouwen (zoals garage). De beoogde woning staat op een grotere afstand van de Kloosterweg. Dit in verband met een beter akoestisch klimaat. Daarnaast kan hierdoor een ruime oprit en groene afronding van het terrein richting de Kloosterweg gerealiseerd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00276BphSB-VA01_0004.jpg"

Figuur 2.2. Impressie locatie toekomstige bebouwing (bron: A1-ontwerpgroep Architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00276BphSB-VA01_0005.jpg"

Figuur 2.3 Impressie voorgevel toekomstige bebouwing (bron: A1-ontwerpgroep Architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00276BphSB-VA01_0006.jpg"

Figuur 2.4 Impressie toekomstige bebouwing met tuininrichting (bron: Jan Willem Bosch)

De beoogde woning heeft een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4 en 10 meter (met schoorsteen). De serre, garage, bijkeuken en veranda worden grotendeels als onderdeel gezien van het hoofdgebouw. Op het zij- en achtererf is daarnaast nog de wens aanvullende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen te realiseren. Daarmee wordt de maximale maat uit het vigerende bestemmingsplan van 40 m² aan bijgebouwen overschreden. De goot- en bouwhoogte van de garage bedraagt respectievelijk 3,5 en 7 meter. De bouwhoogte bedraagt hiermee meer dan de maximaal toegestane bouwhoogte van bijgebouwen (6 meter) uit het vigerend bestemmingsplan.

De huidige ontsluiting op de Kloosterweg blijft behouden. Op het eigen terrein komt voldoende ruimte voor parkeren, zowel in de garage als ter hoogte van de oprit. In het gemeentelijk parkeerbeleid 2017-2020 is aangegeven dat de gemeente geen parkeernormen voor nieuwbouw vastlegt. Op basis van het CROW geldt een parkeernorm tussen de 1,9 en 2,7 parkeerplaatsen per woning. Voor een vrijstaande koopwoning in een weinig stedelijke gemeente en het buitengebied kan een gemiddelde parkeernorm van 2,4 parkeerplaatsen per woning worden aangehouden. In de garage is ruimte voor twee parkeerplaatsen. Op het eigen terrein, ter hoogte van de oprit is tevens ruimte voor het parkeren. Dit is aangegeven in figuur 2.2.

Meer informatie over de tuininrichting is opgenomen in bijlage 4.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

De gemeente Schouwen-Duiveland heeft te maken met geldende beleidskaders van diverse overheden. Deze kaders zijn van invloed op de inhoud van een bestemmingsplan. Het gemeentelijke ruimtelijke beleid, zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, dient zich te bewegen binnen de marges van deze beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de voor dit plan relevante beleidskaders beschreven en wordt de beoogde ontwikkeling hieraan getoetst.

3.2 Europees beleid

Er is geen specifiek Europees beleid met relevantie voor het plangebied.

3.3 Rijksbeleid

3.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De drie rijksdoelen zijn uitgewerkt in 13 nationale belangen, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

Toetsing

Voor het plangebied geldt dat bij de ontwikkeling van het voorgenomen plan geen nationale belangen uit de SVIR in het geding zijn.

3.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Rijk heeft met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de nationale ruimtelijke belangen juridisch vastgelegd. Het gaat om regels voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de kust, grote rivieren en militaire terreinen.

Toetsing

Voor het plangebied geldt dat bij de ontwikkeling van het voorgenomen plan geen nationale belangen uit het Barro in het geding zijn.

3.3.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In artikel 3.1.6, lid 2 Bro is voorgeschreven dat indien een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden volgens de systematiek van de ladder voor duurzame verstedelijking. Voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven.

Toetsing

In principe is er geen sprake van een toevoeging van een woning aangezien op het huidige perceel ook al één woning planologisch is toegestaan. Er is derhalve geen sprake van een stedelijke ontwikkeling waarop de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is.

3.4 Provinciaal beleid

3.4.1 Omgevingsplan Zeeland 2018

In het Omgevingsplan geeft de provincie de ruimtelijke visie op Zeeland weer en geeft aan waar de komende jaren door de provincie op wordt ingezet: ruimte voor economische ontwikkeling, een gezonde en veilige woonomgeving en goede kwaliteit van bodem, water, natuur en landschap.

Wonen

De provincie stelt de Zeeuwse burger en zijn of haar woonwensen centraal. Het is van provinciaal belang dat de regionale woningmarkten in Zeeland goed functioneren. Bij woningbouw dient namelijk gezorgd te worden voor bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik. Ontwikkelingen vinden dan ook bij voorkeur plaats binnen bestaand stedelijk gebied. In het beleid is de duurzaamheidsladder vanuit het rijksbeleid overgenomen en hierop wordt in Zeeland ingezet. De volgende stappen worden hiervoor uitgewerkt:

  • 1. de ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag;
  • 2. realisatie vindt plaats binnen het bestaand bebouwd gebied in de regio;
  • 3. de locatie is of wordt multimodaal ontsloten.

Deze wettelijke procesvereisten worden ondersteund met de regionale woningmarktafspraken.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling vindt plaats in bestaand bebouwd gebied en draagt bij aan de verbetering van zowel de ruimtelijke structuur als de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Er is geen sprake van toevoeging van een woning, aangezien in de huidige situatie ook al een woning is toegestaan. Behoud van de mogelijkheid hier een woning te realiseren, past binnen de uitgangspunten geformuleerd in het Omgevingsplan Zeeland 2018.

3.4.2 Provinciale Omgevingsverordening 2018

De regels zoals opgenomen in de Provinciale Omgevingsverordening 2018 hebben een directe doorwerking naar ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan.

Toetsing

In de Omgevingsverordening is onder artikel 2.7 vastgelegd dat in een toelichting bij een bestemmingsplan waarin een nieuwe kleinschalige woningbouwlocatie in het landelijk gebied wordt toegelaten, aannemelijk wordt gemaakt dat wordt voldaan aan de in bijlage C bij de Omgevingsverordening bedoelde voorwaarden. Het plangebied ligt niet in het landelijk gebied en hoeft derhalve niet getoetst te worden aan artikel 2.7.

Zoals zichtbaar in figuur 2.1 zijn de omliggende agrarische gronden niet van ecologische betekenis. Er zijn ook geen behoudenswaardige landschapselementen ter hoogte van het perceel aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00276BphSB-VA01_0007.jpg"

Figuur 2.1 Uitsnede kaart 10 Omgevingsverordening Zeeland 2018 (bron: Provincie Zeeland)

3.5 Gemeentelijk beleid

 

3.5.1 Strategische visie 'Tij van de Toekomst 2011-2040'

De gemeenteraad heeft op 3 oktober 2011 de Strategische Visie 'Tij van de Toekomst' vastgesteld. In de visie is opgenomen hoe de gemeente Schouwen-Duiveland er in 2040 uit zou moeten zien. In de strategische visie staat de volgende ambitie centraal: 'In 2040 kent vakantie-eiland Schouwen-Duiveland een toonaangevende watereconomie die de duurzame verbinding vormt tussen wonen, werken, zorgen en genieten'. In de visie zijn drie strategische doelen uitgewerkt, namelijk wonen, werken en verblijven.

Strategische doelen: wonen

  • De gemeente heeft een kwalitatief goed en realistisch voorzieningenniveau;
  • In de gemeente wordt prettig en naar behoefte gewoond;
  • De leefbaarheid en sociale samenhang in de kernen is groot. Inwoners zijn actief en betrokken;
  • Er is een goed en betaalbaar aanbod van zorg en welzijn dat vraaggestuurd tot stand komt.

Toetsing

In het bestemmingsplan is de bestaande woonfunctie behouden. Dit sluit aan bij de ambities uit de strategische visie.

3.5.2 Woonvisie 2013-2022

In de Woonvisie staat het strategische uitgangspunt 'kwaliteit' centraal. De juiste woningen realiseren op de juiste plaats en veel aandacht hebben voor de fysieke omgevingskwaliteiten. Eén van de speerpunten die tot de uitwerking van het strategische uitgangspunt moet leiden is het herstructureren van de bestaande woningvoorraad.

Toetsing
Ter hoogte van het plangebied is de voormalige verouderde woning gesloopt. De rest van de gedateerde huidige bebouwing zal tevens worden gesloopt. Hiervoor wordt één nieuwe vrijstaande woning opgericht. Deze ontwikkeling draagt bij aan de beoogde herstructurering van de bestaande woningvoorraad. Tevens wordt de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse verbeterd.

3.5.3 Woningmarktafspraken regio Schouwen-Duiveland 2014-2023

De gemeentelijke woonvisie speelt in op de uitdagingen op het gebied van wonen in Schouwen-Duiveland. Door de beperkte huishoudensgroei en de veranderende samenstelling van de bevolking is het aanbod van de (nieuwe)woningen onvoldoende afgestemd op de toekomstige behoefte. Daarom heeft het college in opdracht van de gemeenteraad de mismatch tussen de woonbehoefte en het aanbod van woningbouwplannen binnen de gemeente in kaart gebracht en keuzes gemaakt. Op 18 maart 2014 heeft B&W de regionale woningmarktafspraken 2014-2023 vastgesteld. Daarmee is duidelijk geworden welke stappen genomen moeten worden om regie te kunnen pakken en te sturen op de ontwikkelingen op de woningmarkt in Schouwen-Duiveland.

Minder en anders

Uit onderzoek is gebleken dat er inwoners op Schouwen-Duiveland zijn met percelen in hun bezit waarop nog woningbouw mogelijk is. Zij hebben daar tot nu toe - soms al tientallen jaren - geen gebruik van gemaakt. Deze bouwmogelijkheden maken geen onderdeel uit van de regionale woningmarktafspraken en worden daarom verborgen woningbouwcapaciteit genoemd. Realisatie van deze verborgen woningbouwplancapaciteit kan de woningmarkt uit balans brengen. Om dit te voorkomen gaat de gemeente Schouwen-Duiveland de verborgen woningbouwplancapaciteit actief terugdringen.

Voor alle woonmilieus zijn daarnaast keuzes gemaakt om zo veel mogelijk aan de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte te voldoen voor eigen inwoners en vestigers. Er is echter veel harde plancapaciteit (85%), waardoor er op dit moment weinig (kwalitatieve) keuzes gemaakt kunnen worden en er ook weinig ruimte is voor nieuwe initiatieven.

Toetsing

In het bestemmingsplan is de bestaande woonfunctie behouden. Doordat er geen toevoeging is van woningen ontstaat er geen conflict met de harde plancapaciteit. Er wordt daarnaast een bijdrage geleverd aan de vermindering van de verborgen woningbouwlocaties door invulling van de bouwmogelijkheden.

3.5.4 Milieubeleidsplan Schouwen-Duiveland

Een schoon milieu draagt bij aan de kwaliteit van het leven en is onmisbaar voor de gezondheid en veiligheid van de mens. Schouwen-Duiveland wordt gezien als een schoon, natuurrijk eiland waar rust,

ruimte, stilte en duisternis nog volop aanwezig zijn. Economisch en toeristisch gezien zijn dit belangrijke kwaliteiten. Om deze en andere kernkwaliteiten van Schouwen-Duiveland te behouden en - waar dat nodig en mogelijk is - te verbeteren, is het belangrijk om kaders te stellen waarbinnen bestaande en nieuwe ontwikkelingen/activiteiten mogen plaatsvinden. De gemeente Schouwen-Duiveland geeft hiermee invulling aan het lokale milieubeleid. Daarmee behartigt de gemeente niet alleen de milieubelangen, maar levert zij ook een positieve bijdrage aan de werkgelegenheid, bedrijvigheid, recreatie en het toerisme op het eiland. De gemeente heeft haar lokale milieubeleid uitgewerkt in een milieubeleidsplan die bestaat uit verschillende modules.

Toetsing

In hoofdstuk 4 is de ontwikkeling getoetst aan de verschillende sectorale aspecten. Hier zijn tevens de beleidskaders en doelen uit de verschillende modules van het milieubeleidsplan meegenomen. De ontwikkeling past binnen de geldende uitgangspunten.

3.6 Conclusie

De beoogde ontwikkeling is getoetst aan het relevante ruimtelijke beleidskader. De ontwikkeling voldoet aan het relevante Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Inleiding

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit plan relevant zijn. De resultaten en conclusies van eventuele onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

4.2 Vormvrije m.e.r.

Normstelling en beleid
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.


Onderzoek en conclusie
In het Besluit m.e.r. is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van één woning met bijgebouwen op een perceel waar reeds een woonfunctie is toegestaan. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde en kan niet gezien worden als 'stedelijk ontwikkelingsproject' zoals bedoelt in het Besluit m.e.r. Het nemen van een m.e.r.-beoordelingsbeslissing is dan ook niet noodzakelijk.

4.3 Bedrijven en milieuhinder

Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven of andere milieuhinderlijke functies in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek

Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken wordt het bouwvlak verplaatst waarbij meer afstand ontstaat richting de Kloosterweg. Aan de overzijde van de Kloosterweg zijn twee bedrijfswoningen en bijbehorende bedrijven aanwezig waaronder een fietsenwinkel en tuincentrum. Ter plaatse geldt volgens het vigerende bestemmingsplan 'Schuddebeurs' de bestemming 'Bedrijf' waar bedrijven zijn toegestaan uit de Staat van bedrijfsactiviteiten die in het bestemmingsplan is opgenomen. Dit zijn bedrijven van milieucategorie 1 waarvoor een richtafstand geldt van 10 meter in een rustige woonwijk/rustig buitengebied. De afstand tot het beoogde bouwvlak bedraagt circa 30 meter. Aan de richtafstand wordt ruimschoots voldaan. Naast de enkelbestemming 'Bedrijf' gelden ter plaatse de volgende functieaanduidingen:

  • Specifieke vorm van detailhandel – rijwielhandel;
  • Opslag;
  • Tuincentrum.

Voor de rijwielhandel geldt een richtafstand van 10 meter in een rustige woonwijk/rustig buitengebied waaraan ruimschoots wordt voldaan. Voor opslaggebouwen en een tuincentrum geldt een richtafstand van 30 meter in een rustige woonwijk/rustig buitengebied. De afstand van deze functieaanduidingen tot het beoogde bouwvlak bedraagt meer dan 40 meter waardoor ter plaatse van de beoogde woning geen milieuhinder zal optreden en de bedrijvigheid niet in de eigen bedrijfsvoering wordt beperkt. Verder zijn in de omgeving geen bedrijven aanwezig die een belemmering vormen voor de milieusituatie ter plaatse van het plangebied, of die door de beoogde ontwikkeling worden belemmerd in hun bedrijfsvoering.

Conclusie

Ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en omliggende bedrijven worden door de beoogde ontwikkeling niet beperkt in de eigen bedrijfsvoering.

4.4 Luchtkwaliteit

Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
Stikstofdioxide (NO2)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  Uurgemiddelde concentratie   Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³  
Fijn stof (PM10)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 µg / m³  
Fijn stof (PM2,5)   Jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Schouwen-Duiveland heeft in de module 'Luchtkwaliteit' als onderdeel van het Milieubeleidsplan uitgangspunten beschreven ten aanzien van luchtkwaliteit. De luchtkwaliteit binnen de gemeente Schouwen-Duiveland is, zeker vergeleken met andere gebieden in Nederland, uitzonderlijk goed. Voor onder andere landbouw en verkeer zijn uitgangspunten richting de toekomst geformuleerd.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van één woning met bijgebouwen. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel van belang aan te tonen dat ter plaatse aan de wettelijke grenswaarden wordt voldaan. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De maatgevende wegen waarop metingen zijn uitgevoerd betreffende Rijksweg en Nieuwe Koolweg ter plaatse van Zierikzee. Dit zijn immers de meest dichtstbijzijnde wegen waar metingen zijn uitgevoerd. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer liggen.

Omdat direct langs bovengenoemde wegen aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Hierdoor zal ter plaatste van het plangebied voldaan worden aan de wettelijke grenswaarden en is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Ook blijkt uit de NIBM-tool dat er geen overschrijding van concentraties luchtverontreinigende stoffen plaatsvindt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00276BphSB-VA01_0008.jpg"

Figuur 4.1 Uitsnede NIBM-tool

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.5 Geur

Normstelling en beleid

Geur kan in de leefomgeving hinder veroorzaken. Bij geur gaat het om de geuruitstoot (emissie) van bedrijven die zich verspreidt via de lucht en een geurbelasting (immissie) veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. De afstand tussen geuremitterende bedrijven en geurgevoelige bestemmingen is daarbij van grote invloed. Geur heeft dus gevolgen voor het leefklimaat van mensen en voor het gebruik van de ruimte.

In het algemeen geldt dat als aan de richtafstand op grond van de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering behorende bij de van toepassing zijn de bedrijfscategorie wordt voldaan, het aspect geur niet zorgt voor een aantasting van het woon- en leefklimaat. Dit aspect hoeft in dit geval niet nader te worden onderzocht.

Regelgeving bedrijven

In Nederland is er geen wetgeving voor geur van bedrijven. Voor een aantal bedrijven die onder een algemene maatregel vallen zoals het Activiteitenbesluit, zijn er verplichtingen ten aanzien van te treffen maatregelen. Voor omgevingsvergunningplichtige bedrijven geldt de Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR) als toetsingskader voor het beoordelen van eventuele geurhinder. Wel is in beleid vastgelegd wat een tegen geur te beschermen object is. Naast woningen kunnen dit ook andere locaties zijn waar mensen zich gedurende langere tijd bevinden en waar blootstelling aan geur tot hinder kan leiden, zoals ziekenhuizen, bejaarden- en verpleegtehuizen en recreatiegebieden. Hoewel in principe alle geurgevoelige objecten moeten worden beschermd tegen geuroverlast, kunnen wel verschillen in het niveau van bescherming worden gehanteerd. Voor een bedrijfswoning kan bijvoorbeeld een lager beschermingsniveau en dus een hogere geurbelasting gehanteerd worden dan voor aaneengesloten woonbebouwing.

Regelgeving veehouderijen

Vergunningplichtige veehouderijen moeten voor wat betreft geur van dierenverblijven voldoen aan de Wet geurhinder en veehouderij. Verder dienen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de beste beschikbare technieken te worden toegepast. Veehouderijen die onder het Activiteitenbesluit vallen, moeten voldoen aan de in dat besluit genoemde minimaal aan te houden afstand tot geurgevoelige objecten. Het Activiteitenbesluit geeft ook minimaal aan te houden afstanden tot geurgevoelige objecten voor opslagen van veevoeder en mest.

Zowel in het Activiteitenbesluit als in de Wet geurhinder en veehouderij is ook vastgelegd wat een geurgevoelig object is. Volgens de Wet geurhinder en veehouderij is dat een gebouw, bestemd voor menselijk gebruik, waar zich gedurende langere periode mensen bevinden. Deze definitie is in het Activiteitenbesluit overgenomen.

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied zijn geen milieuhinderlijke activiteiten aanwezig waarbij het aspect geur bepalend is voor de milieucategorie. Verder worden geen nieuwe bedrijfsmatige activiteiten toegestaan. De woning komt ook niet dichter bij geurhinderlijke activiteiten te liggen.

4.6 Externe veiligheid

Normstelling en beleid

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR, wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het Bevt vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij

de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Schouwen-Duiveland heeft in de module 'Externe Veiligheid' als onderdeel van het Milieubeleidsplan uitgangspunten beschreven ten aanzien van externe veiligheid. Daarbij zijn gebieden onderscheiden die voor wat betreft dit aspect meer risico lopen indien een ramp zich afspeelt. Denk hierbij aan het strand of het Krammersluizencomplex. Ook zijn er uitgangspunten bepaald ten aanzien van propaantanks, locaties waar vuurwerk verkocht mag worden en waar LPG getankt kan worden. Doel is om de kans op ongelukken met gevaarlijke stoffen te verkleinen, de effecten bij ongelukken te beperken en de risicocommunicatie te verbeteren.

Onderzoek en conclusie

Overeenkomstig de professionele risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, bevindt het plangebied zich niet in een risicocontour van een risicovolle inrichting. Het LPG tankstation aan de Kloosterweg 11a ligt op een te grote afstand. Daarnaast worden nabij het plangebied geen gevaarlijke stoffen vervoerd over de weg, water, spoor of door buisleidingen. Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.7 Bodem

Normstelling en beleid

Milieuhygiënische bodemkwaliteit

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Aardkundige waarde en duurzaam bodemgebruik

Ten aanzien van de aardkundige waarde richt het gemeentelijk beleid zich op het versterken van de plaatselijke landschapskwaliteiten. Dit kan door aardkundige patronen een zichtbare rol te laten spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Doorsnijding en versnippering van het landschap moet zo veel mogelijk worden voorkomen. Bij duurzaam bodemgebruik gaat het onder andere om de wijze waarop bodemenergie gebruikt wordt, omgegaan wordt met wateroverlast en infiltratie.

Niet gesprongen explosieven

De potentiële aanwezigheid van niet gesprongen explosieven (NGE's) kan een bedreiging zijn bij grondroerende werkzaamheden en kan tot vertraging in de planvorming en -uitvoering leiden. De gemeente heeft beleid opgesteld over de omgang met NGE's. Op basis van historisch onderzoek is een beleidskaart opgesteld. Deze kaart geeft aan in welk gebied er meer of minder risico is op het aantreffen van niet gesprongen explosieven. Per gebied gelden verschillende voorwaarden. Wanneer een gebied bestemd wordt in een risicogebied, zullen ontwikkeling in dit gebied aan het beleid getoetst worden.

Onderzoek

Milieuhygiënische bodemkwaliteit

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling zijn door Mitec Advies B.V. twee verkennende bodemonderzoeken uitgevoerd op twee verschillende plaatsen binnen het plangebied (zie bijlage 2 en 3). Eén bodemonderzoek is uitgevoerd ter plaatse van de op dit moment gesitueerde schuur met bijgebouw (locatie waar de nieuwe woning voorzien is) en het andere bodemonderzoek is uitgevoerd ter plaatse van het huidige agrarische grondgebied dat eveneens een woonbestemming zal krijgen.

Uit beide bodemonderzoeken blijkt dat het plangebied kan worden beschouwd als 'verdachte locatie', omdat overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond. Echter, op basis van historisch onderzoek, de zintuiglijke beoordeling van de grond- en grondwatermonsters en de resultaten van het chemisch-analytisch onderzoek kan geconcludeerd worden dat er geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de huidige en voorgenomen activiteiten op de onderzoekslocatie.

Aardkundige waarde en duurzaam bodemgebruik

De ontwikkeling ziet niet toe op een verdere versnippering van het landschap. De ontwikkeling draagt juist bij aan de verbetering van zowel de ruimtelijke structuur als de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Dit is onderbouwd in het landschappelijk inpassingsplan zoals bijgevoegd in bijlage 4. Ten aanzien van de inzet van duurzame energiebronnen wordt gebruik gemaakt van een combi-warmtepomp met de bodem als warmtebron. De zettingsgevoeligheid van de bodem wordt in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning nader bekeken middels uit te voeren sonderingen. Door de ontwikkeling neemt het verhard oppervlak toe met circa 65 m2 (zie bijlage 1). Er blijft voldoende ruimte rondom de woning aanwezig om infiltratie van regenwater mogelijk te maken.

Niet gesprongen explosieven

Ter hoogte van het plangebied is een verlaagde kans op het treffen van NGE's. Kenmerkend van deze gebieden is dat er wel oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden, maar na de Tweede Wereldoorlog hebben ook nog grootschalig grondroerende werkzaamheden plaatsgevonden. Daarnaast zijn deze gebieden vaak inmiddels al onderdeel van het stedelijk gebied. Op de gronden ter hoogte van het plangebied heeft in het verleden al bebouwing gestaan en hebben grondroerende werkzaamheden plaatsgevonden ter plaatse van de agrarische gronden en de voormalige tuin. Er bestaat geen directe aanleiding een onderzoek naar NGE's uit te voeren. Volstaan kan worden met het toepassen van het "Protocol toevalsvondst" omdat nooit voor 100% de aanwezigheid van NGE's uit te sluiten is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00276BphSB-VA01_0009.jpg"

Figuur 4.2 Uitsnede beleidskaart NGE's met plangebied in rood (bron: gemeente Schouwen-Duiveland)

Conclusie

De resultaten van het verrichte bodemonderzoek vormen geen belemmering voor de ontwikkeling van de locatie. Als grond vrijkomt van de onderzoekslocatie zal die, afhankelijk van de bestemming en toepassing bij afvoer van de grond, een partijkeuring conform AP04 moeten ondergaan. De toepassing elders moet bij het bevoegd gezag Wet bodembescherming gemeld te worden.

4.8 Water

Normstelling en beleid

Het is wettelijk verplicht een watertoets uit te voeren. Dit is een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. De watertoets heeft als doel het voorkomen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die negatieve effecten hebben op het duurzame waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Scheldestromen.

Onderzoek

Bij het Waterschap Scheldestromen wordt gebruik gemaakt van een aanmeldformulier watertoets. Het ingevulde formulier is opgenomen in bijlage 1.

Conclusie

Het planvoornemen heeft geen negatieve gevolgen voor de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse.

4.9 Wegverkeerslawaai

Normstelling en beleid

Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) dient voor nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, aannemelijk gemaakt te worden dat voldaan wordt aan de wettelijke geluidnormen indien deze zijn gelegen binnen de wettelijke geluidzone van gezoneerde wegen. Wegen zijn gezoneerd indien hier een maximum snelheid geldt van 50 km/uur of hoger. De breedte van de geluidzone van een weg is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de binnen- of buitenstedelijke ligging.

Indien gelegen binnen de geluidzone van een weg dient in principe voldaan te worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend, nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidbelasting op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde voor wegen is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de bestemmingen (binnen- of buitenstedelijk). Onderhavig plan kent een ligging binnen de bebouwde kom. De maximale ontheffingswaarde bedraagt 63 dB.

Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/u of lager op basis van de Wgh niet gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Schouwen-Duiveland heeft in de module 'Geluid & Stilte' als onderdeel van het Milieubeleidsplan uitgangspunten beschreven ten aanzien van geluid in de omgeving, ook wel omgevingslawaai genoemd. Naast wegverkeerslawaai gaat het hierbij onder andere om industrielawaai en menselijk stemgeluid vanuit bijvoorbeeld horeca of sportvelden. De gemeente stelt dat, gelijk met de normen uit de Wet geluidhinder, de geluidsbelasting door wegverkeer bij nieuwbouw niet hoger mag zijn dan 48 dB. Ook zijn er stiltegebieden in de gemeente aangewezen en zijn maximale geluidbelastingen voor evenementen zoals kermissen vastgelegd.

Onderzoek

De nieuwe woning is gelegen binnen de geluidzone van de Kloosterweg. Akoestisch onderzoek is om deze reden uitgevoerd. De resultaten zijn bijgevoegd in bijlage 5. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat door het wegverkeer op de Kloosterweg een geluidsbelasting veroorzaakt zal worden die hoger bedraagt dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB maar lager bedraagt dan de hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB. De geluidsbelasting bedraagt namelijk ten hoogste 53 dB en daarmee wordt de maximale ontheffingswaarde niet overschreden.

Maatregelen

De Kloosterweg behoort tot de hoofdverkeersstructuur van Schouwen-Duiveland. Aanpassingen zoals het wijzigen van de functie van deze weg waarmee het gebruik teruggedrongen kan worden of het verlagen van de maximum snelheid zijn geen reële maatregelen. Het toepassen van geluidreducerend asfalt stuit op bezwaren van financiële aard. Het oprichten van een geluidscherm of -wal tussen de weg en de woning is stedenbouwkundig niet wenselijk. Het vergroten van de afstand van de woning tot de weg (met 55 meter) is ook vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet gewenst

De locatie van de woning ligt daarnaast niet in een stiltegebied, nabij sportvelden of op een andere locatie waar vanuit andere bronnen nog omgevingslawaai kan optreden.

Conclusie

Als gevolg van het wegverkeer op de Kloosterweg wordt de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt echter niet overschreden. Dit betekent dat het wegverkeerslawaai geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van de locatie. Wel dient een hogere waarde vastgelegd te worden in het Kadaster.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

Normstelling en beleid

Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

De archeologische rijkdom van een gebied is sterk afhankelijk van de ontwikkeling van het landschap. Het aantreffen van archeologische resten is immers sterk afhankelijk van de mogelijkheden tot bewoning en gebruik van het landschap in het verleden. Op Schouwen-Duiveland is de invloed van de zee een zeer belangrijke factor. Het landschap heeft door de eeuwen heen een sterk dynamisch karakter gehad. Deze ontwikkelingsdynamiek heeft de mogelijkheden van gebruik sterk beïnvloed. Verder kunnen door het dynamische landschap tevens eventuele archeologische resten aan het oog zijn onttrokken door erosie of juist bedekking met sedimenten. Voorbeelden hiervan zijn weggespoelde nederzettingen die in de geul van de Oosterschelde zijn verdwenen of nederzettingen die overstoven zijn met duinzand.

Het is dan ook niet vreemd dat de hoogste archeologische waarden te vinden zijn op de plekken die als eerste bewoond werden. Een groot archeologisch monument ligt dan ook in het duingebied bij Haamstede, waar al vanaf het Neolithicum (4000 - 3100 v.C.) bewoning heeft plaatsgevonden. Ook op de voormalige eilanden Duiveland en Dreischor liggen diverse terreinen met hoge archeologische waarde.

In het gemeentelijke Beleidsplan Archeologie is voor het gehele eiland vastgelegd welke archeologische verwachtingswaarden er zijn. Hieraan zijn beleidsadviezen gekoppeld die als basis dienen voor de voorwaarden bij op te stellen bestemmingsplannen. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt in verschillende gebiedstypen, van archeologische monumenten tot gebieden waar geen enkele archeologische verwachtingswaarde is. Voor ieder gebiedstype gelden eigen uitgangspunten, randvoorwaarden en drempelwaarden.

Onderzoek

Archeologie

Op basis van het gemeentelijk Beleidsplan Archeologie en het door de gemeente Schouwen-Duiveland opgestelde 'Facetbestemmingsplan Archeologie' uit 2009 blijkt dat het plangebied niet wordt beschouwd als terrein met archeologische waarden. In figuur 4.3 is de beleidskaart te zien met daarin het plangebied aangeduid. Uit de beleidskaart kan worden geconcludeerd dat het plangebied wordt beschouwd als zijnde geen onderzoeksgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00276BphSB-VA01_0010.jpg"

Figuur 4.3 Beleidskaart uit Beleidsplan Archeologie en Archeologische waarden- en verwachtingskaarten met plangebied in rood (bron: gemeente Schouwen - Duiveland)

Cultuurhistorie en historische bouwkunde

Op een deel van de gronden van het plangebied rust de dubbelbestemming 'Waarde Cultuurhistorie - 1'. Deze dubbelbestemming dient ter bescherming van de aanwezige culturele waarden in het gebied. Vanwege de bijzondere cultuurhistorische waarden in Schuddebeurs is in 2012 een studie verricht, genaamd 'Cultuurhistorie Schuddebeurs'. Uit de inventarisatie blijkt dat Schuddebeurs voor de hele gemeente Schouwen-Duiveland een waardevolle betekenis en identiteit als bijzondere dorpskern heeft, zowel cultuurhistorisch, ruimtelijk als landschappelijk. Hoewel op het huidige plangebied de dubbelbestemming 'Waarde Cultuurhistorie - 1' rust, is er momenteel geen gebouw aanwezig op het perceel dat van cultuurhistorische waarde is. Ook historisch geografisch is er geen waarde ter hoogte van het perceel.

Voor het achterste deel van het perceel geldt momenteel de bestemming 'Agrarisch met waarden - landschappelijk'. Hierin is ter bescherming van het landschap een aanlegvergunningstelsel opgenomen. In dit bestemmingsplan is met dit aanlegvergunningenstelsel rekening gehouden. Op de landschappelijke inpassing van het plan is nader ingegaan in bijlage 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00276BphSB-VA01_0011.jpg"

Figuur 4.4 Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart historische bouwkunst met plangebied in rood (bron: Dorp Stad en Land)

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00276BphSB-VA01_0012.jpg"

Figuur 4.5 Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart historische geografie met plangebied in rood (bron: Dorp Stad en Land)

Conclusie

Op basis van het gemeentelijk beleidsdocument 'Cultuurhistorie Schuddebeurs' wordt gemotiveerd dat het aspect cultuurhistorie de ontwikkeling niet in de weg staat. Voor de gronden geldt geen archeologische verwachtingswaarde en nader archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

4.11 Verkeer en parkeren

Normstelling en beleid

Zowel de verkeersgeneratie van de ontwikkeling als de parkeerbehoefte worden bepaald op basis van kencijfers van het CROW (publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). Het 'Parapluplan parkeernormen Schouwen-Duiveland' geeft namelijk aan dat in het Parkeerbeleid 2017 - 2020 bewust geen parkeernormen zijn opgenomen, omdat situaties vaak erg specifiek zijn en maatwerk vaak nodig is. Vanwege deze reden worden de kerncijfers van het CROW gehanteerd.

Onderzoek

Verkeersgeneratie

De verkeersgeneratie van de ontwikkeling is berekend op basis van kencijfers van het CROW (publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'). Voor de gemeente Schouwen-Duiveland wordt de stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk' aangehouden. Als locatie wordt voor de gehele gemeente, met uitzondering van Zierikzee, 'rest bebouwde kom' (wanneer gelegen binnen de bebouwde kom) en 'buitengebied' (wanneer gelegen buiten de bebouwde kom) gehanteerd.

Binnen het plangebied wordt de ontwikkeling van één woning mogelijk gemaakt op een perceel waar nu ook al een woning planologisch is toegestaan. Het betreft een vrijstaande koopwoning met bijgebouwen. Tabel 4.2 geeft de kerncijfers van de verkeersgeneratie weer voor één vrijstaande koopwoning gebaseerd op een weinig stedelijke gemeente en het buitengebied. De verkeersgeneratie wordt uitgedrukt in motorvoertuigen per etmaal (mtv/etmaal).

Functiegroep   CROW benaming   mvt/etmaal weekdag   mvt/etmaal werkdag  
Wonen   Koop, vrijstaand   8,2   9,1  

Tabel 4.2 Verkeersgeneratie in mvt/etmaal

De totale verkeersgeneratie bedraagt dus afgerond 8,2 mvt/etmaal op basis van een weekdag. Voor een maatgevende werkdag wordt de verkeersgeneratie (volgens het CROW) vermenigvuldigd met de factor 1,11. Op een gemiddelde werkdag bedraagt de verkeersgeneratie 9,1 mvt/etmaal. Dit zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling.

Parkeren

De parkeerbehoefte van de ontwikkeling is berekend op basis van het gemeentelijk parkeerbeleid 2017-2020. Hierin is aangegeven dat de gemeente geen parkeernormen voor nieuwbouw vastlegt. Voor een vrijstaande koopwoning in een weinig stedelijke gemeente en het buitengebied geldt een gemiddelde parkeernorm van 2,4 parkeerplaatsen per woning. Op het eigen terrein komt voldoende ruimte voor parkeren, zowel in de garage (2 parkeerplaatsen) als ter hoogte van de oprit.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling leidt niet tot een onevenredige verkeersgeneratie. Bovendien zijn er voldoende mogelijkheden voor het realiseren van parkeerplaatsen op het terrein. Het aspect verkeer en parkeren staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.12 Kabels en leidingen

Normstelling en beleid

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • a. gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • b. aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • c. defensiebrandstoffen;
  • d. warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Onderzoek en conclusie

Binnen en in de omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante buisleidingen aanwezig.

Met eventueel aanwezige overige, planologisch gezien niet-relevante, leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van de beoogde ontwikkeling niet in de weg staat.

4.13 Ecologie

Normstelling en beleid

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. In de provincie Zeeland heten deze gebieden dan ook NNZ (Natuurnetwerk Zeeland). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zeeland

In de provincie Zeeland worden in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage IV bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

De sloop van de schuur met bijgebouw zou kunnen samen gaan met effecten op beschermde planten- en diersoorten. Op grond hiervan is een verkennend veldonderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde soorten.

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van Natuurnetwerk Zeeland (NNZ). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Grevelingen, ligt op een afstand van circa 2900 meter. Figuur 4.6 geeft de begrenzing van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Grevelingen weer evenals de ligging van het plangebied ten opzichte van het Natura 2000-gebied Grevelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00276BphSB-VA01_0013.jpg"

Figuur 4.6 Begrenzing Natura 2000-gebied Grevelingen

Het plangebied ligt dus niet in beschermde natuurgebieden. Directe effecten als areaalverlies en versnippering kunnen daarom worden uitgesloten. Gezien de afstand kunnen ook effecten als verstoring en effecten op de waterhuishouding worden uitgesloten. Vanwege de geringe ontwikkeling en de ruime afstand tot stikstofgevoelige habitattypen van Natura 2000-gebied Grevelingen genereert de beoogde ontwikkeling qua stikstofdepositie evenmin problemen. De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de kwalificerende soorten en typen uit Natura 2000-gebieden. Gezien bovenstaande conclusies staat de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie, de uitvoering van het plan niet in de weg.

Soortenbescherming

Een veldonderzoek (zie bijlage 6) is uitgevoerd om een inzage te krijgen in de mogelijke risico's omtrent beschermde planten- en diersoorten. In het plangebied ontbreekt het aan mogelijkheden voor vleermuizen en vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen om er te verblijven. Aanwijzingen voor de aanwezigheid van vleermuizen en vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen zijn ook niet vastgesteld. De kans is echter aanwezig dat er vleermuizen vliegen en foerageren. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. Er zijn daarnaast mogelijk algemene nationaal beschermde zoogdieren en amfibieën aanwezig. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling in provincie Zeeland. Het voorkomen van overige beschermde soorten wordt uitgesloten.

Bovendien zijn broedvogels geconstateerd en daarom is het noodzaak om de werkzaamheden buiten het broedseizoen te starten of op een manier te werken dat de vogels niet tot broeden komen binnen het plangebied, zoals het gebruik van vogelverschrikkers. Op deze manier kan worden voorkomen dat verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt dus voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren of wanneer er geen broedgeval aanwezig is. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli.

Conclusie

Op grond van het uitgevoerde onderzoek worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de plannen niet in strijd zijn met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.

4.14 Duurzaamheid en energie

Normstelling en beleid

Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC).

Gemeentelijk beleid

De gemeente Schouwen-Duiveland heeft in de module 'Energie & Klimaat' als onderdeel van het Milieubeleidsplan uitgangspunten beschreven ten aanzien van duurzaamheid en energie. Bij woningbouw wordt gestreefd naar het inzetten van duurzame energiebronnen en het stimuleren van duurzame bouw. Ook wordt een strenge EPC-norm gehanteerd.

Onderzoek en conclusie

Ten behoeve van de ontwikkeling en ter voorbereiding op de aanvraag omgevingsvergunning is een zogenaamde EPG-berekening uitgevoerd. Hieruit blijkt dat ruim voldaan wordt aan de EPC-eis van 0,4 voor nieuwbouw. Ten aanzien van de inzet van duurzame energiebronnen wordt gebruik gemaakt van een combi-warmtepomp met de bodem als warmtebron. Gezien de laatste ontwikkelingen met betrekking tot de BENG-eisen worden aanvullend nog enkele PV panelen geplaatst. Hiermee zal de EPC-norm nog verder verlaagd worden.

Ter voorbereiding op de aanvraag omgevingsvergunning is tevens een MPG-berekening uitgevoerd. Deze MilieuPrestatie Gebouwen berekening geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. Deze berekening is een belangrijke maatstaf voor de duurzaamheid van een gebouw. In de nieuwe woning wordt veel gebruik gemaakt van Europees naaldhout en tropisch hardhout als basis voor de kozijnen, vloeren en daken. Deze materialen gaan lang mee en de milieubelasting is met name van Europees hout lager.

Beide berekeningen worden ingediend bij de aanvraag omgevingsvergunning. Mogelijk worden in de te treffen maatregelen nog wijzigingen aangebracht. Ten alle tijden zal echter aan de geldende duurzaamheidseisen voldaan worden.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de wijze waarop het ruimtelijk en functioneel beleid voor het plangebied in het bestemmingsplan is vertaald. Bij het opstellen van de juridische regeling heeft het uitgangspunt centraal gestaan dat de nieuwe regeling de beoogde ontwikkeling in het plangebied mogelijk maakt. Bij de regeling van dit bestemmingsplan is aangesloten bij het bestemmingsplan 'Schuddebeurs'.

5.2 Plansystematiek

Het bestemmingsplan bestaat uit (bestemmings)planregels, een verbeelding en een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Hierna volgt een toelichting op de afzonderlijke onderdelen. De verbeelding is een kaart van het plangebied waarop onder andere te zien is waar, welke bestemming geldt en waar bouwvlakken liggen waarbinnen gebouwen opgericht dienen te worden. Op de verbeelding zijn de volgende hoofdgroepen opgenomen:

  • Enkelbestemmingen;
  • Dubbelbestemmingen;
  • Bouwvlakken;
  • Bouwaanduidingen;

Uit de bestemmingsregels blijkt hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingsplanregels bestaan altijd uit de volgende vier hoofdstukken:

  • Inleidende regels;
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels;
  • Overgangs- en slotregels.

De opzet van de verbeelding en regels sluit aan op de wettelijk vastgelegde Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Verder zijn de bestemmingen zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gronden. In de toelichting wordt gemotiveerd waarom er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridische plangedeelte, dient het wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels.

5.3 Toelichting op de bestemmingen

5.3.1 Inleidende regels

Begrippen (artikel 1)

In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende woorden toegekende betekenis.

Wijze van meten (artikel 2)

In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.3.2 Bestemmingsregels

Wonen (artikel 3)

De voorziene locatie van de woning inclusief omliggend perceel zijn bestemd tot 'Wonen'. Binnen deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen (woningen), aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Er wordt door middel van aanduidingen onderscheid gemaakt in verschillende bebouwingstypen. Ter plaatse is uitsluitend een vrijstaande woning toegestaan. Ten aanzien van het hoofdgebouw zijn onder meer regels opgenomen betreffende de situering, de minimale breedte, de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens, de goot- en de totale bouwhoogte en de dakhelling van de woning. Het hoofdgebouw dient binnen het betreffende aanduidingsvlak te worden opgericht. De aan- en uitbouwen en de bijgebouwen mogen worden opgericht binnen het bouwvlak. Hiervoor zijn onder meer bepalingen opgenomen betreffende de toegestane oppervlakte, de goot- en de totale bouwhoogte en de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn bouwregels opgenomen betreffende de onoverdekte zwembadregeling waarbij een specifieke regeling is opgenomen voor tuin- of erfafscheidingen. Daarnaast zijn specifieke gebruiksregels opgenomen voor beroeps- of bedrijfsmatig gebruik van de woning en bed & breakfast. Afwijking kan worden verleend van het gebruik ten behoeve van het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als gastenverblijf of ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg. Hierbij dient te worden voldaan aan een aantal voorwaarden.

Waarde - Cultuurhistorie - 1 (artikel 4)

Naast de daarvoor aangewezen andere bestemming(en) zijn de gronden bestemd voor het behoud en de bescherming van het cultuurhistorisch en ruimtelijk karakter van het plangebied. Deze dubbelbestemming is overgenomen uit het bestemmingsplan Schuddebeurs en uitgebreid over het gehele perceel. Teneinde de waarden te beschermen is een aanlegvergunningenstelsel (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) opgenomen alsmede een sloopvergunningenstelsel.

5.3.3 Algemene regels

In hoofdstuk 3 zijn algemene regels opgenomen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen.

Anti-dubbeltelregel (artikel 5)

In artikel 5 is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel voorkomt dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als een deel van een bouwperceel van eigenaar wisselt, terwijl diezelfde gronden bij een al eerder verleende omgevingsvergunning zijn meegeteld bij het bepalen van de maximale bebouwingspercentage van het bouwperceel waartoe het behoorde. Het is dus niet mogelijk de gronden in te zetten voor twee verschillende bouwpercelen om op die manier een omgevingsvergunning voor het bouwen te verkrijgen.

Algemene bouwregels (artikel 6)

In de algemene bouwregels is een regeling opgenomen voor bestaande afwijkende maten. Ook is hier een parkeerregeling opgenomen waaraan getoetst dient te worden bij de aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen.

Algemene gebruiksregels (artikel 7)

Hierin zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van het strijdig gebruik.

Algemene afwijkingsregels (artikel 8)

Hierin is een algemene afwijkingsregel opgenomen voor het overschrijden van bebouwingsgrenzen.

Algemene wijzigingsregels (artikel 9)

Hierin zijn algemene wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor het college van burgemeester en wethouders om het bouwen van gebouwtjes van openbaar nut, het overschrijden van bebouwingsgrenzen en beperkte verschuivingen van de bestemmingsgrenzen

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (artikel 10)

Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig afwijking worden verleend tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.

Slotregel (artikel 11)

De regels kunnen worden aangehaald onder de naam: Regels van het bestemmingsplan Kloosterweg 63 Schuddebeurs

5.4 Handhaving

 

5.4.1 Handhaving en bestemmingsplannen

Handhaving van regelgeving vraagt om geactualiseerde regels. Door de actualisering van de bestemmingsplannen worden de bestaande ruimtelijke kaders aangegeven en worden daarmee tevens de grenzen bepaald waarbinnen planologische ontwikkelingen mogelijk zijn.

De regels van het bestemmingsplan leggen een ruimtelijke relevante norm vast, met dikwijls een daaraan gekoppelde afwijkingsmogelijkheid, die het bestuur de mogelijkheid geeft in te spelen op de dynamiek van de samenleving. Op die wijze wordt ook de gelegenheid geboden een belangenafweging te maken van de individuele belangen ten opzichte van het algemeen belang.

De term handhaving wordt vaak beperkt uitgelegd als uitsluitend het toepassen van handhavingsinstrumenten, zoals de last onder bestuursdwang en de last onder dwangsom. Deze vorm van handhaving is overwegend repressief van aard. Handhaving bestaat echter ook uit het geven van voorlichting en het houden van toezicht op een goede uitvoering. Dit is de preventieve invalshoek. In de meest optimale situatie zou sanctionering niet nodig moeten zijn.

Handhaving van bestemmingsplannen en ruimtelijke regelgeving is steeds meer in de belangstelling komen te staan van bestuurlijk Nederland. Door het plaatsvinden van enkele ingrijpende incidenten is de handhaving van wet- en regelgeving in een stroomversnelling gekomen. In toenemende mate spreken burgers de gemeente aan op het handhaven van de (eigen) regels.

De rechter spreekt zich nadrukkelijk uit over het handhaven van de regelgeving en neemt daartoe in beginsel een plicht tot handhaving aan. Dit houdt in dat, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift of regel het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

5.4.2 Handhavingsbeleid gemeente

Binnen de gemeente Schouwen-Duiveland wordt er zo veel mogelijk planmatig gehandhaafd. Hiertoe wordt jaarlijks een handhavingsprogramma vastgesteld. Daarnaast is er ook de nodige ruimte om te kunnen handhaven op incidenten en klachten.

In principe dient tegen alle geconstateerde overtredingen te worden opgetreden. De zogenaamde beginselplicht tot handhaving. Het vaststellen van prioriteiten is echter onvermijdelijk. Als belangrijke handhavingsdoelen kunnen genoemd worden: het tegengaan van het bouwen zonder vergunning en het optreden daar waar sprake is van afwijking van reeds verleende vergunningen. Ook in de gevallen waar de veiligheid in het geding is en/of aantasting van het milieu plaatsvindt, dient prioriteit te worden gegeven aan de handhaving. Het tegengaan van strijdig gebruik van gronden en/of gebouwen is eveneens een belangrijke doelstelling. Als nevengeschikte doelen van de handhaving kunnen worden genoemd: het ongedaan maken van de gevolgen van een overtreding of een daarmee behaald voordeel.

5.4.3 Uitvoering handhaving

De uitvoering van het handhavingsbeleid is vastgelegd in de hiertoe relevante handhavingprotocollen, het handhavingsplan en het daaruit voortvloeiende jaarprogramma. Daar waar een overtreding wordt geconstateerd en legalisatie niet mogelijk is, moet in eerste instantie toepassing worden gegeven aan de bestuursrechterlijke handhaving. Het proces van bestuursrechtelijke handhaving is vastgelegd in een stappenplan, waarin de verschillende stadia van de besluitvorming en procedures tot uitdrukking komen. Naast de bestuursrechtelijke mogelijkheden van handhaving wordt een taak gezien voor de strafrechtelijke handhaving. De uitvoering en voortgang van de handhaving wordt jaarlijks vastgelegd in een verslag, dat bestuurlijk wordt vastgesteld. Ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan zijn er geen lopende handhavingszaken.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie, de koppeling met het exploitatieplan en eventuele inschatting tegemoetkoming in planschade.

6.2 Toepassing Grondexploitatiewet

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan, een projectbesluit of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening:

  • de bouw van één of meer woningen;
  • de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².

Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.

Geen exploitatieplan is nodig indien:

  • het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is én er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld;
  • het onbenutte bouwruimte betreft die al opgenomen was in een bestemmingsplan dat nog op basis van de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening was opgesteld en vastgesteld en bij de herziening van dat bestemmingsplan na 1 juli 2008 geen andere bestemmingsregeling is vastgesteld, geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld;
  • als de gemeente alle gronden en eventuele opstallen in eigendom heeft en zelf de grondexploitatie voert. De kosten van grondexploitatie worden in dat geval via de gronduitgifte verhaald. Hiermee wordt ook voldaan aan de eis van verplichte kostenverhaal.

Tussen de gemeente en initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten waarmee de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd zijn.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

Gedurende de voorbereiding van bestemmingsplannen wordt het plan één of meerdere keren ter inzage gelegd. Tijdens de periode van ter inzage legging kunnen bewoners, bedrijven, dorps- en stadsraden en andere geïnteresseerden of belanghebbenden reageren op het plan. In dezelfde periode wordt ook overleg gevoerd met andere overheden over het plan. De resultaten van de ter inzage legging kunnen leiden tot aanpassingen, verbeteringen of wijzigingen van het plan. In dit hoofdstuk wordt beschreven wat de resultaten zijn van deze maatschappelijke consultaties.

7.2 Zienswijzen

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpbestemmingsplan van 19 augustus tot en met 30 september 2019 ter inzage gelegen. In deze periode had iedereen de mogelijkheid schriftelijk of mondeling een zienswijze in te dienen. Er zijn in deze periode geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan is ongewijzigd vastgesteld op 21 november 2019.