direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Verkeersmaatregelen N57-N59
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1676.00232BphBU-VA01

Toelichting

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 8 september 2016 heeft de gemeente van Rijkswaterstaat het verzoek ontvangen om bestemmingswijziging ten behoeve van de uitvoering van een aantal verkeersmaatregelen aan de N57 en N59. De genoemde maatregelen worden getroffen in het kader van het programma EuroRAP (European Road Assessment Programme) en zijn bedoeld voor verbetering van de verkeersveiligheid.

De EuroRAP is een internationale organisatie zonder winstoogmerk die zich richt op het terugdringen van het aantal dodelijke en ernstige verkeersongevallen in Europa door middel van veiligere wegen. Het programma is gericht op het verminderen van overlijden en ernstige schade door middel van het identificeren van de belangrijkste tekortkomingen die kunnen worden aangepast met praktische maatregelen voor wegverbetering. Aan de hand van dit programma is de verkeersveiligheid van de provinciale wegen in Nederland in kaart gebracht. Daaruit is voortgekomen dat in de gemeente Schouwen-Duiveland drie kruispunten op de Rijkswegen N57 en N59 slecht scoren. Voor deze kruispunten is een variantenstudie uitgevoerd ten aanzien van de te nemen verkeersmaatregelen. Hieruit is een voorkeursvariant gekomen die ter plaatse van de betreffende kruispunten zal worden uitgevoerd.

Op een aantal onderdelen passen de werkzaamheden niet binnen het geldende bestemmingsplan. De maatregelen vinden plaats op 3 deellocaties:

  • 1. N57 - Kraaijensteinweg
  • 2. N57/N59 bij Serooskerke
  • 3. Kruising N59/Zwaardweg

Het college van burgemeester en wethouders heeft besloten medewerking te verlenen.

1.2 Doel

Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken, moet het bestemmingplan op onderdelen gewijzigd worden. Slechts een deel van de te nemen maatregelen past niet in het geldende bestemmingsplan. Het doel van dit bestemmingsplan is om een planologisch kader vast te stellen waarbinnen de gewenste verkeersmaatregelen mogelijk zijn.

1.3 Ligging en plangrenzen

Het plangebied omvat een 4-tal deelgebieden, de deellocatie 'Kraaijensteinweg' is namelijk onderverdeeld in 2 deelgebieden. Analoog heeft het bestemmingsplan 3 kaartbladen. In dit bestemmingsplan behandelen we de locatie 'Kraaijensteinweg' als 1 deelgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00232BphBU-VA01_0001.png"

Afbeelding 1: ligging deelgebieden plangebied

N57 - Kraaijensteinweg

Deze locatie betreft 2 aparte deelgebieden: maatregelen ter hoogte van de kruising van de Kraaijensteinweg met de Daleboutsweg en maatregelen aan de zuidoostzijde van Burgh-Haamstede, bij de afslag Westenschouwen (Cauersweg). De exacte begrenzing van het deelgebied bij de Daleboutsweg wordt gevormd door de grens van de werkzaamheden (buitenzijde insteek sloot) in combinatie met de begrenzing waar grondoverdracht plaatsvindt aan de zuidzijde van dit deelgebied. Aan de noordzijde is de grens van de geldende bestemming Verkeer aangehouden (bestemmingsplan Kop van Schouwen).

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00232BphBU-VA01_0002.png"

Afbeelding 2: begrenzing deelgebied N57 - Kraaijensteinweg

N57/N59 bij Serooskerke

Dit deelgebied doorkruist het agrarisch gebied tussen de N57 en de N59. De plangrens wordt grotendeels gevormd door de nieuwe buitenzijde van de insteek van de sloot en de groenvoorziening/waterberging ten noorden van de N57. De aansluitingen op zowel de N57 als de N59 liggen binnen de plangrens. Daar waar het bestaande wegvak wordt geamoveerd is dit ook binnen de plangrens meegenomen. Overige werkzaamheden op de N59 ter hoogte van Serooskerke passen binnen het geldende bestemmingsplan en maken daarom geen deel uit van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00232BphBU-VA01_0003.png"

Afbeelding 3: begrenzing deelgebied N57/N59 Serooskerke

Kruising N59/Zwaardweg

Het plangebied wordt globaal begrensd door de grens van de werkzaamheden (buitenzijde van de insteek van de nieuwe sloot), met daaraan toegevoegd een gebied waar natuurcompensatie zal plaatsvinden aan de zuidzijde van het bestaande natuurgebied, ten noorden van de bestaande N59. De Zwaardweg en Boogerdweg sluiten aan de noord-, respectievelijk de zuidzijde aan op het plangebied. Aan de oost- en westzijde wordt aangesloten op de bestaande N59. Delen van het plangebied grenzen aan natuurgebied (noordoostzijde, zuidoostzijde, zuidwestzijde) en aan agrarisch gebied (noordwestzijde).

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00232BphBU-VA01_0004.png"

Afbeelding 4: begrenzing deelgebied Kruising N59/Zwaardweg

1.4 Geldende bestemmingsregeling

Voor de gronden die binnen het bestemmingsplangebied Verkeersmaatregelen N57-N59 vallen, wordt de bestaande bestemmingsregeling herzien. Daarmee vervallen de voor het plangebied geldende bestemmingsplannen. Het gaat om de volgende plannen:

Naam plan   Vervalt geheel of gedeeltelijk  
Buitengebied   gedeeltelijk  
Kop van Schouwen   gedeeltelijk  
1e herziening Kop van Schouwen   gedeeltelijk  

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de ontwikkeling omschreven. In hoofdstuk 3, 4 en 5 worden achtereenvolgens het beleidskader, het planologisch kader en het milieu- en duurzaamheidskader beschreven. In hoofdstuk 6 wordt de visie op het plangebied toegelicht. Daarna volgt hoofdstuk 7 met daarin de juridische aspecten en hoofdstuk 8 met een onderbouwing van de economische uitvoerbaarheid. De toelichting van dit bestemmingsplan wordt afgesloten met een hoofdstuk over de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

2 Planbeschrijving

2.1 Algemene omschrijving

De N57 en N59 vormen twee slagaders van de regio, waarmee het woon-werkverkeer, beroepsverkeer en het recreatieve verkeer de bestemming in Zeeland kan bereiken of verlaten. De doorstroming op deze wegen dient gewaarborgd te blijven om de eilanden en de kust bereikbaar te houden. In het kader van EuroRAP is onderzoek gedaan naar de verkeersveiligheid op deze wegen. Daaruit blijkt dat drie kruispunten slechts twee sterren scoren, terwijl drie sterren zijn vereist. Om dit te verbeteren is een planstudie gedaan en zijn voorkeursvarianten gekozen. In dat kader is onderzoek uitgevoerd naar de verkeersdoorstroming van de varianten. De rapportage hiervan is te vinden in Bijlage 1 bij deze toelichting. Met dit bestemmingsplan wordt het mogelijk gemaakt de gewenste verkeersmaatregelen te nemen. Achtereenvolgens wordt per deelgebied ingegaan op de huidige situatie en de voorkeursvariant.

2.2 N57 - Kraaijensteinweg

2.2.1 Huidige situatie

Het traject van de locatie N57 Kraaijensteinweg loopt van hectometer 54,05 tot 55,385. De N57 is op dat traject een voorrangsweg met twee gelijkvloerse voorrangskruisingen en een gelijkvloerse oversteek. Aan de noordwestzijde van de Kraaijensteinweg loopt een eenzijdig in twee richtingen bereden fietspad.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00232BphBU-VA01_0005.png"

Afbeelding 5: impressie huidige situatie

2.2.2 Nieuwe situatie

Voor de locatie Kraaijensteinweg is gekozen voor twee enkelstrooksrotondes, één rotonde in de Cauersweg ter hoogte van de afslag Westenschouwen en één ter hoogte van de Daleboutsweg. Via de rotonde Cauersweg wordt Westenschouwen ontsloten en wordt een insteekweg aangetakt, die dient als toegangsweg voor de aangelegen landbouwpercelen. Hierdoor ontstaat een mogelijkheid de oversteek van de N57 ter hoogte van de Lageweg te amoveren. Ter hoogte van de Daleboutsweg is gekozen voor de aanleg van een rotonde, om de toegankelijkheid tot Burgh op een directe wijze te kunnen handhaven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00232BphBU-VA01_0006.png"

Afbeelding 6: impressie te nemen maatregelen

2.3 N57/N59 bij Serooskerke

2.3.1 Huidige situatie

Het traject van de locatie N57/N59 Serooskerke loopt van hectometer 47,1 tot 49,3 op de N57 en van hectometer 8,7 tot 9,5 op de N59. De N57 (Serooskerkseweg/Stoofweg) en de N59 (Serooskerkseweg) zijn nabij hectometer 48,1 van de N57 door middel van een verkeersregelinstallatie aangesloten. Aan de noordzijde van de Serooskerkseweg en de oostzijde van de Stoofweg is een eenzijdig in twee richtingen bereden fietspad aanwezig. Direct naast de verkeersregelinstallatie zijn een woning met mini-camping en een carpoolplaats ongeregeld aangesloten op de Stoofweg. Ten noorden van de verkeersregelinstallatie is nabij hectometer 47,85 de Dorpsweg aangesloten op de Stoofweg. Weer iets noordelijker, nabij hectometer 47,4, is de aansluiting Stoofweg op de Dammenweg (N57). Ten westen van de verkeersregelinstallatie is nabij hectometer 49,2 de Stolpweg aangesloten op de N57.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00232BphBU-VA01_0007.png"

Afbeelding 7: impressie huidige situatie

2.3.2 Nieuwe situatie

In de voorkeursvariant wordt de huidige N57 aan de noordzijde van het plangebied rechtdoor getrokken over de daar aanwezige landbouwpercelen. Ter hoogte van het huidige kruispunt van de N57 met de N651 Stoofweg komt een enkelstrooks rotonde die uitwisseling tussen de N57 en N651 mogelijk blijft maken. De huidige N57 ten zuiden van dit kruispunt sluit ook aan op deze rotonde en wordt afgewaardeerd tot 60 km/u erftoegangsweg buiten de bebouwde kom. De huidige N57 (Stoofweg) wordt ter plaatse van de huidige verkeersregelinstallatie geknipt, waardoor de weg aan de zuidzijde doodloopt. Westelijk van de huidige aansluiting van de N57 en N59 wordt een turborotonde voorzien om de N57 en de N59 op elkaar aan te sluiten. Bij beide rotondes worden fietstunnels gerealiseerd om veilig oversteken van fietsers te faciliteren. Alle werkzaamheden ten oosten van de nieuwe turborotonde en de werkzaamheden op de Stoofweg passen binnen het geldende bestemmingsplan en maken daarom geen deel uit van dit bestemmingsplan.
Ten behoeve van een verkeersveilige ontsluiting van de landbouwpercelen zal binnen de agrarische bestemming een kavelpad worden aangelegd. Dit is mogelijk binnen de geldende bestemming en is daarom niet meegenomen in dit bestemmingsplan.
 afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00232BphBU-VA01_0008.png"

Afbeelding 8: impressie te nemen maatregelen

Aan de noordkant wordt een groenvoorziening aangelegd met mogelijk een waterbuffer. Dit gebied ligt ingeklemd tussen watergangen en de toekomstige weg. Vanwege deze ligging en beperkte oppervlakte is het gebied ongeschikt voor duurzaam agrarisch grondgebruik. Daarom is het voornemen dit gebied in te richten als groenvoorziening met mogelijkheden voor een waterbuffer. Hiermee wordt er ruimte gecreëerd voor extra waterberging. Dit zou gezien de ligging nabij een hoofdwatergang die uitmond in de kreek bij de Schelphoek kansen bieden voor een betere ecologische kwaliteit van de kreek, vanwege minder lozing van zoet water in het brakke kreekwater. De exacte inrichting van het gebied wordt nog nader uitgewerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00232BphBU-VA01_0009.png"

Afbeelding 9 Locatie aan te leggen groenvoorziening met mogelijkheden voor een waterbuffer

2.4 kruising N59/Zwaardweg

2.4.1 Huidige situatie

Het traject van de locatie Zwaardweg loopt van hectometer 5,0 tot 5,4. In de huidige situatie zijn de Zwaardweg en de Boogerdweg ter hoogte van hectometer 5,2 aangesloten op de N59 door middel van een voorrangskruising.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00232BphBU-VA01_0010.png"

Afbeelding 9: impressie huidige situatie

2.4.2 Nieuwe situatie

In de voorkeursvariant worden de Zwaardweg en de Boogerdweg op de N59 aangesloten door middel van een enkelstrooks rotonde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00232BphBU-VA01_0011.png"

Afbeelding 10: impressie te nemen maatregelen

2.5 Leefomgeving

Rijkswaterstaat hecht waarde aan het vergroten van de leefbaarheid van de omgeving van het project. Kansrijke thema's zijn verkend door middel van een omgevingswijzersessie. Een en ander is beschreven in de Adviesnota Leefomgeving. Door bijvoorbeeld het toepassen van LED-verlichting kan een besparing van 10% op het energieverbruik worden gerealiseerd.

3 Beleidskader

De gemeente Schouwen-Duiveland heeft te maken met geldende beleidskaders van diverse overheden. Deze kaders zijn van invloed op de inhoud van een bestemmingsplan. Het gemeentelijke ruimtelijke beleid, zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, dient zich te bewegen binnen de marges van deze beleidskaders. In de afzonderlijke onderzoeken, welke als bijlagen zijn bijgevoegd, is per thema uitgebreid ingegaan op de voor dat thema relevante beleidskaders. Het onderhavige plan past binnen de daarvoor relevante beleidskaders.

4 Planologisch kader

4.1 Inleiding

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang om de uitgangssituatie goed in beeld te brengen. Daarbij is aandacht nodig voor de ontstaansgeschiedenis, de ruimtelijke opbouw en de functionele opbouw van het plangebied en zijn omgeving.

4.2 Landschap en cultuurhistorie

Door Witteveen&Bos (advies- en ingenieursbureau op het gebied van water, infrastructuur, milieu en bouw) is een Inpassingsvisie en landschapsplan (26 juli 2017) opgesteld waarin een kenschets is gegeven van het landschap en waarbij tevens de elementen water, natuur en cultuurhistorie zijn betrokken. Dit landschapsplan is als Bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd. In dit landschapsplan zijn, naast een beleidsbeschrijving, de maatregelen per locatie nader uitgewerkt. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen.

Het landschap van Schouwen-Duiveland is van grote betekenis voor de eigen bevolking, voor toeristen en voor recreanten. Omdat de kwaliteiten van het bestaande landschap bepalend zijn voor de ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden van het buitengebied, heeft de gemeente een Inpassingsvisie en landschapsplan opgesteld, waarin het specifieke karakter van het landschap van Schouwen-Duiveland en van de landschappelijke ontwikkelruimte zijn vastgelegd. Hieronder wordt het plan getoetst aan het landschappelijk raamwerk.

N57 Kraaijensteinweg 

In het landschappelijk raamwerk is te zien dat de eerste locatie de grens vormt van het zoomgebied (ten westen van de N57) en de open polder van Schouwen (ten oosten van de N57).

Voor het versterken van het zoomgebied is de strategie:

  • behouden historische dorps- en stadssilhouetten;
  • behouden kleinschalige besloten ruimtelijke opbouw en functionele verweving;
  • versterken contrast met poldergebied en duingebied.

Voor het versterken van de open polder van Schouwen is het Landschappelijk Raamwerk gericht op:

  • versterken en behouden van open karakter van de polder van Schouwen;
  • behouden (grootschalige) openheid;
  • behouden natuurlijke karakter, met name langs de zuidkust;
  • hervinden landschappelijke identiteit van het aanlandingspunt Oosterscheldekering - Westenschouwen.

N57/N59 Serooskerke

De locatie N57/N59 Serooskerke ligt ook in de open polder van Schouwen. Daarom gelden voor deze locatie dezelfde landschappelijke doelen als beschreven voor de N57 Kraaijensteinweg (tweede alinea). Voor de natuurgebieden is de strategie het behouden van de gaafheid en het natuurlijk karakter. Daarnaast ligt ten zuiden van de N57 en N59 een dragende dijk. Dijken zijn mede bepalend voor de landschappelijke identiteit. Het landschapsbeleid is gericht op het versterken van de kwaliteiten die de verschillende dijken hebben.
In het landschapsplan is aangegeven, dat het huidige bos bij de Schelphoek wordt doorgetrokken tot de weg door middel van het bijplanten van krentenbomen om hier de harde rand van het bos als gevolg van de huidige ligging van de weg te verzachten. De provincie heeft echter aangegeven dat krentenbomen niet passend zijn in het buitengebied en het bostype van de Schelphoek. Daarom zal in afwijking van het landschapsplan gekozen worden voor andere beplanting. Vanwege de ligging van kabels en leidingen zijn de mogelijkheden aan beplanting beperkt. Onderzocht wordt welke beplanting het beste alternatief vormt.

N59/Zwaardweg

De locatie N59/Zwaardweg ligt ook in de open polder van Schouwen. Daarom gelden voor deze locatie dezelfde landschappelijke doelen als beschreven voor de N57 Kraaijensteinweg. Voor de natuurgebieden is de strategie het behouden van de gaafheid en het natuurlijk karakter.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de voorgestelde maatregelen op de verschillende locaties passend zijn binnen vastgesteld beleid op het gebied van landschap.

4.3 Archeologie

De archeologische rijkdom van een gebied is sterk afhankelijk van de ontwikkeling van het landschap. Het aantreffen van archeologische resten is immers sterk afhankelijk van de mogelijkheden tot bewoning en gebruik van het landschap in het verleden. Op Schouwen-Duiveland is de invloed van de zee een zeer belangrijke factor. Het landschap heeft door de eeuwen heen een sterk dynamisch karakter gehad. Deze ontwikkelingsdynamiek heeft de mogelijkheden van gebruik sterk beïnvloed. Verder kunnen door het dynamische landschap tevens eventuele archeologische resten aan het oog zijn onttrokken door erosie of juist bedekking met sedimenten. Voorbeelden hiervan zijn weggespoelde nederzettingen die in de geul van de Oosterschelde zijn verdwenen of nederzettingen die overstoven zijn met duinzand.

Het is dan ook niet vreemd dat de hoogste archeologische waarden te vinden zijn op de plekken die als eerste bewoond werden. Een groot archeologisch monument ligt dan ook in het duingebied bij Haamstede, waar al vanaf het Neolithicum (4000 - 3100 v.C.) bewoning heeft plaatsgevonden. Ook op de voormalige eilanden Duiveland en Dreischor liggen diverse terreinen met hoge archeologische waarde.

In het gemeentelijke Beleidsplan Archeologie is voor het gehele eiland vastgelegd welke archeologische verwachtingswaarden er zijn. Hieraan zijn beleidsadviezen gekoppeld die als basis dienen voor de voorwaarden bij op te stellen bestemmingsplannen. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt in verschillende gebiedstypen, van archeologische monumenten tot gebieden waar geen enkele archeologische verwachtingswaarde is. Voor ieder gebiedstype gelden eigen uitgangspunten, randvoorwaarden en drempelwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00232BphBU-VA01_0012.png"

Op de archeologische beleidskaart is te zien dat het plangebied Kraaijensteinweg in een zone met een middelhoge tot hoge verwachtingswaarde ligt. Plangebied Serooskerke is op deze kaart eveneens grotendeels gelegen binnen een zone met een middelhoge tot hoge verwachtingswaarde, maar daarbinnen geldt een aantal vlekken met een onbekende, lage of zeer lage verwachtingswaarde. Plangebied Zwaardweg is op deze kaart integraal in een zone met een onbekende, lage of zeer lage verwachtingswaarde gelegen.

Binnen de zone met een middelhoge tot hoge verwachtingswaarde moet archeologisch onderzoek worden uitgevoerd vanaf een verstoringsdiepte groter dan 50 cm en een verstoringsoppervlak van meer dan 2.500 m². In de zone met een onbekende, lage of zeer lage verwachtingswaarde betreft dit eveneens een verstoringsdiepte groter dan 50 cm, maar is de verstoringsoppervlakte bepaald op 5.000 m2.

Door Artefact! is een Archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, welke als Bijlage 3 bij dit bestemmingsplan is gevoegd. In dat onderzoek werd voor elk van de plangebieden een archeologische verwachting opgesteld. Daaruit bleek dat voor de locaties N57 - Kraaijensteinweg en N57/N59 Serooskerke een inventariserend veldonderzoek was benodigd. Bij de locatie N59/Zwaardweg wordt de oppervlaktenorm van 5.000m² verstoring niet overschreden, daarom is daar geen nader onderzoek nodig. Op basis van het veldonderzoek (Bijlage 4 Archeologisch veldonderzoek) kon de archeologische verwachting uit het bureauonderzoek deels worden bijgesteld en deels onderschreven worden. Op basis van de verwachting is een advies gegeven over bijstelling van de ondergrenzen uit het gemeentelijk beleid. Dit is weergegeven op onderstaande afbeeldingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00232BphBU-VA01_0013.png"

Afbeelding 11: geadviseerde vrijstellingsgrenzen deelgebied N57 - Kraaijensteinweg (Bron: (Schouwen- Duiveland - EuroRAP, Inventariserend veldonderzoek door middel van verkennende boringen, Artefact! Bijlage 4)

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00232BphBU-VA01_0014.png"

Afbeelding 12: geadviseerde vrijstellingsgrenzen deelgebied N57/N59 Serooskerke (Bron: (Schouwen- Duiveland - EuroRAP,Inventariserend veldonderzoek door middel van verkennende boringen, Artefact! Bijlage 4)

Conclusie N57 - Kraaijensteinweg

Op zeer beperkte onderdelen kan het plangebied worden vrijgegeven tot 1,7 m onder het maaiveld. Omdat voor de omliggende gebieden de ondergrens van 0,5m onder het maaiveld blijft gelden en het project als geheel wordt uitgevoerd is het niet zinvol hier een aparte archeologische dubbelbestemming voor op te nemen. Omdat onbekend is wat de bestaande verstoring van de weg is, is het ook niet mogelijk om een andere ondergrens concreet op te nemen. Nu het plangebied groter is dan het onderzochte gebied wordt de geldende dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 6' terug overgenomen waarbij een verstoringsdiepte van maximaal 0,5m -mv geldt en waarbij boven een oppervlakte van 2.500m² nader onderzoek moet worden gedaan. Voor uitvoering van het project zal een vergunning voor werken en werkzaamheden moeten worden aangevraagd en moet blijken dat archeologische waarden voldoende zijn gewaarborgd.

Conclusie N57/N59 Serooskerke

De op afbeelding 12 aangegeven groene gebieden worden vrijgesteld. Daar wordt geen dubbelbestemming voor archeologische waarden opgenomen. De plangrens overschrijdt de grenzen van het archeologisch onderzoek. Op basis van extrapolatie van het onderzoek worden op de niet onderzochte delen (met name de driehoek waar nu de bestaande weg ligt en bij de aansluiting aan de oostzijde) geen vindplaatsen verwacht. Die delen worden daarom ook vrijgesteld. Ten aanzien van de rode delen wordt de standaard vrijstellingsdiepte van 0,5 m onder maaiveld opgenomen. Hoewel het advies uitgaat van 0,7m onder maaiveld zijn er geen werkzaamheden tussen 0,5m en 0,7m waardoor uit oogpunt van consistentie met andere plannen wordt gekozen om 0,5m als ondergrens te nemen.

Ter plaatse van de te realiseren groenvoorziening is geen onderzoek uitgevoerd. De inrichting van het gebied moet nog nader uitgewerkt worden. Daardoor is het nog niet bekend hoe diep de bodemingrepen zullen zijn en welke oppervlakte deze zullen beslaan. Ter plaatse is de archeologische dubbelbestemming opgenomen conform het gemeentelijk Beleidsplan Archeologie.

Conclusie N59/Zwaardweg

Op deze locatie wordt met de aanpassingen aan de weg niet de oppervlaktegrens van 5000m² overschreden. De geldende dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 7' wordt opgenomen. Voor de natuurcompensatie, welke in het bureauonderzoek niet is meegenomen, wordt eveneens de geldende dubbelbestemming gehanteerd.

4.4 Duurzaamheidsladder

Voor succesvol ruimtelijk beleid is het van belang dat vraag en aanbod van stedelijke functies goed op elkaar zijn afgestemd. Dit draagt bij aan economische dynamiek, zorgvuldig gebruik van ruimte en infrastructuur en behoud van de leefbaarheid van stedelijk en landelijk gebied. In het Bro is de ladder voor duurzame verstedelijking, ook wel de duurzaamheidsladder als centraal ruimtelijk toetsinstrument opgenomen.

Het aanpassen van wegen wordt niet gezien als stedelijke ontwikkeling. Het toetsen aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet aan de orde.

5 Milieu- en duurzaamheidskader

5.1 Inleiding

In de hoofdstuk wordt het toetsingskader uiteengezet wat betreft milieu- en duurzaamheidsaspecten. In de hoofdstukken 6, 7 en 8 worden vervolgens de 3 deellocaties per thema getoetst aan dit kader.

5.2 Luchtkwaliteit

Algemeen

Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.

In het algemeen geldt dat als aan de richtafstand op grond van de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering behorende bij de van toepassing zijn de bedrijfscategorie wordt voldaan, het aspect stof niet zorgt voor een aantasting van het woon- en leefklimaat. Dit aspect hoeft in dit geval niet nader te worden onderzocht.

Regelgeving

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk vijf (luchtkwaliteitseisen) van de Wet milieubeheer (hierna Wm), ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd (hierna Wlk). Het doel van de Wlk is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De in de Wlk vastgestelde normen voor luchtkwaliteit mogen niet overschreden of, in geval van een bestaande overschrijding, mag een eventuele toename niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteitsnormen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; of
  • een project per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt; of
  • een project slechts in 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging; of
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL); of.
  • een project een ander project van gelijke of grotere omvang vervangt.

Niet in betekenende mate

In de algemene maatregel van bestuur 'Niet In Betekenende Mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de 3% grens niet wordt overschreden. De 3%-grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Een geplande ruimtelijke ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging als:

  • het valt onder de beschrijving in de tabellen met categorieën van gevallen in de 'Regeling Niet In Betekenende Mate', of
  • het bevoegd gezag aannemelijk kan maken, bijvoorbeeld door berekeningen, dat de 3% grens niet wordt overschreden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Waar in de onderzoekszone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op die locatie de vestiging van een gevoelige bestemming niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan. Is (dreigende) normoverschrijding niet aan de orde, dan is er ook geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone.

5.3 Geluid en stilte

5.3.1 Algemene uitgangspunten en brongegevens hoofdwegennet

Werkwijze en toetsing Geluidproductieplafonds

Voor het project is een Geluidsonderzoek uitgevoerd. Een belangrijk kenmerk van de geluidregels in Hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer is dat voor de wegen (en spoorwegen) die op de geluidplafondkaart zijn aangegeven, zogenaamde geluidproductieplafonds (GPP's) gelden. Middels deze GPP's is de maximale geluidproductie van deze (spoor)wegen vastgelegd.

In de Hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer zijn vooral de principes van het GPP-systeem verwoord. De verdere uitwerking ervan staat in de algemene maatregel van bestuur Besluit geluid milieubeheer en in de ministeriële regelingen Regeling geluidplafondkaart milieubeheer, Regeling geluid milieubeheer en Reken- en meetvoorschrift geluid 2012.

Maatgevend jaar na realisatie project

De geluidsberekeningen voor de te wijzigen hoofdweg zijn uitgevoerd voor peiljaar 2030.

Sanering

Binnen het onderzoeksgebied zijn geen saneringswoningen en worden om deze reden niet beschouwd.

        • Bestanden met uitgangspunten

Het geluidsonderzoek is gebaseerd op de volgende uitgangspunten (tabel 1).

Tabel 1 Gebruikte bestanden met uitgangspunten

Type gegevens   Herkomst  
brongegevens geluidregister (intensiteiten, wegdekverharding, snelheden en schermen)   geluidregister d.d. 6 december 2016  
wegontwerp EuroRAP inclusief onderliggend wegennet   Witteveen+Bos (ontwerp): 9 december 2016 (Zwaardweg en Kraaijensteinweg) en 14 december (Serooskerke)  
verkeersgegevens HWN 2030 verrijking d.d. 28 juli 2016   Witteveen+Bos (verkeer): 9 december 2016 (Zwaardweg en Kraaijensteinweg) en 16 december (Serooskerke)  
        • Brongegevens

De fysieke wijziging van de weg brengt met zich mee dat de brongegevens van de weg tussen de projectgrenzen van de drie locaties wijzigen. Buiten dit gebied wijzigen de brongegevens niet en zijn deze ontleend aan het geluidregister.

De verkeersintensiteiten die in de berekeningsmodellen voor de dag-, avond- of nachtperiode worden gebruikt, worden uitgedrukt in het gemiddeld aantal motorvoertuigen dat in de betreffende etmaalperiode per uur over de weg rijdt (gemiddeld over het jaar). De verkeersintensiteiten verschillen per wegvak. Voor de voertuigen is onderscheid gemaakt naar het type voertuig. De voertuigen zijn onderverdeeld in lichte, middelzware en zware voertuigen.

In de referentiesituatie (registerdata) ligt op de rijkswegen referentiewegdek (Dicht AsfaltBeton (DAB)). Ook voor de projectsituatie wordt uitgegaan van referentiewegdek.

Binnen de onderzoeksgebieden van de drie locaties zijn geen geluidsschermen aanwezig of gepland.

In de geluidmodellen is voor de referentiesituatie en de toekomstige situatie met project uitgegaan van de rijsnelheden zoals opgenomen in de registerdata. Binnen de plangrenzen zijn de snelheden ingevoerd conform het Kader Akoestisch Onderzoek Wegverkeer (KAOW).

5.3.2 Onderliggend wegennet

Geluidszone

Een weg heeft een wettelijke geluidzone (artikel 74 van de Wet geluidhinder, hierna Wgh) die zich uitstrekt vanaf de as van de weg tot een bepaalde afstand aan weerszijden van de weg. De zone is het gebied waarbinnen akoestisch onderzoek verricht moet worden. De breedte van de zone is afhankelijk van de ligging in stedelijk of buitenstedelijk gebied en het aantal rijstroken of sporen. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg. Het stedelijke gebied is het gebied binnen de bebouwde kom, met uitzondering van het gebied binnen de geluidzones van autowegen en autosnelwegen.

In tabel 2.2 is een overzicht gegeven van de verschillende breedten van geluidzones. De zonebreedte wordt gemeten vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste rijstrook. De Wgh is alleen van toepassing voor zover het gaat om geluidgevoelige bestemmingen binnen de geluidzone van een te wijzigen weg.

Tabel 2 Geluidzones (gemeentelijke en provinciale wegen)

Aantal rijstroken   Breedte geluidzone  
  Buitenstedelijk gebied   Stedelijk gebied  
5 of meer   600   350  
3 of 4   400   350  
1 of 2   250   200  

Wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km/h hebben geen wettelijke geluidzone, evenals wegen die gelegen zijn binnen een woonerf.

Alle onderzochte wegen zijn buitenstedelijk gelegen en hebben een zonebreedte van 250 m.

Geluidgevoelige bestemmingen

De grenswaarden van de Wet geluidhinder gelden voor de geluidgevoelige bestemmingen die binnen de geluidzone van de weg liggen. De Wet geluidhinder maakt onderscheid tussen woningen, andere geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige terreinen.

In het Besluit geluidhinder zijn de andere geluidgevoelige gebouwen als volgt gedefinieerd:

  • onderwijsgebouwen;
  • ziekenhuizen;
  • verpleeghuizen;
  • verzorgingstehuizen;
  • psychiatrische inrichtingen;
  • kinderdagverblijven.

De geluidgevoelige terreinen zijn gedefinieerd als:

  • woonwagenstandplaatsen;
  • ligplaatsen voor woonschepen.

Aftrek artikel 110g Wgh

In de Wgh is bepaald in artikel 110g dat op de berekende resultaten een aftrek toegepast mag worden. De reden hiertoe is de verwachting dat in de toekomst de geluidemissie van het verkeer zal afnemen. De hoogte van de aftrek hangt af van de rijsnelheid en de geluidsbelasting.

Op de berekende waarde wordt een correctie in overeenstemming met artikel 110g van de Wet geluidhinder toegepast. Dit artikel voorziet in de verwachte afname van de geluidemissie van verkeersbronnen in de toekomstige situatie: De tijdelijke (artikel 3.4 tweede lid) aftrek is geregeld in artikel 3.4, eerste lid RMG2012 en bedraagt:

  • 3 dB voor wegen met snelheid van 70 km/u of meer en de geluidsbelasting ten gevolge van de weg, zonder aftrek artikel 110g Wgh, 56 dB;
  • 4 dB voor wegen met snelheid van 70 km/u of meer en de geluidsbelasting ten gevolgde van de weg, zonder aftrek artikel 110g Wgh, 57 dB;
  • 2 dB voor wegen met snelheid van 70 km/u of meer en de geluidsbelasting ten gevolge van de weg, zonder aftrek artikel 110g Wgh, afwijkt van bovengenoemde bedragen;
  • 5 dB voor overige wegen;
  • 0 dB bij bepaling van de geluidwering van de gevel (toepassing artikel 3.2 en 3.3 Bouwbesluit 2012 en artikel 111b Wgh).

Wanneer een hogere waarde vastgesteld wordt, mag bij het bepalen van het binnenniveau in de woningen deze aftrek niet toegepast worden.

Voorwaarden reconstructie (afdeling 4 Wgh)

Bij wijzigingen op of aan een weg dient onderzocht te worden of er sprake is van een reconstructie in de zin van de Wgh. Hier is sprake van als voldaan wordt aan twee voorwaarden, te weten:

de wijziging dient fysiek te zijn. Dit zijn bijvoorbeeld wijzigingen van het aantal rijstroken, aanleg van aansluitingen, aanleg van kruispunten, aanleg van op- en afritten, wijziging van maximum snelheid en dergelijke; en

ten gevolge van de wijziging is de toename van de geluidsbelasting 1,5 dB of meer. Dit wordt berekend voor het peiljaar tien jaar na openstelling van de weg en een jaar voor aanvang fysieke wijziging.

Bepalen grenswaarde

reconstructie

Als voor de woningen niet eerder een hogere waarde is vastgesteld, is de grenswaarde waaraan de toename getoetst wordt de geluidsbelasting een jaar voor realisatie van de wijziging. Hierbij geldt dat een geluidsbelasting van 48 dB altijd is toegestaan, zodat toenamen tot 48 dB niet meetellen bij de reconstructietoets. Als eerder een hogere waarde is vastgesteld, is de grenswaarde de laagste van deze hogere waarde en de waarde een jaar voor de wijziging. De bepaling van de grenswaarde is samengevat in tabel 3.

Tabel 3 Grenswaarde bij reconstructie

Situatie   Grenswaarde  
niet eerder hogere waarde vastgesteld en heersende geluidsbelasting < 48 dB   48 dB  
niet eerder hogere waarde vastgesteld en heersende geluidsbelasting > 48 dB   heersende geluidsbelasting  
eerder vastgestelde hogere waarde   laagste van:
heersende geluidsbelasting;
eerder vastgestelde hogere waarde  

Binnen de onderzoeksgebieden zijn er geen woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen aanwezig waarvoor in het verleden reeds een hogere waarde is vastgesteld.

De toename van de geluidsbelasting wordt bepaald door de geluidsbelasting in het jaar 10 jaar na realisatie te vergelijken met de grenswaarde. Als de toename 1,50 dB of meer bedraagt is er sprake van reconstructie in de zin van de Wgh. De toename wordt bepaald per woning.

Nieuwe weg

Voor geluidgevoelige bestemmingen in de zone van een nieuwe weg bedraagt de voorkeursgrenswaarde 48 dB.

Effecten op het onderliggende wegennet (voor wegen zonder fysieke wijziging)

In artikel 99 van de Wet geluidhinder is opgenomen dat ook die wegen of wegvakken die niet fysiek worden gewijzigd moeten worden opgenomen in het akoestisch onderzoek, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de geluidsbelasting, tussen de autonome situatie en gewijzigde toekomstige situatie, langs deze wegvakken toeneemt met 2 dB of meer als gevolg van de reconstructie van een weg. Het is niet wettelijk verplicht ook maatregelen te treffen aan deze wegen of wegvakken.

Omdat de wijzigingen geen effect hebben op de verkeersstromen op de bestaande wegen van het onderliggend wegennet zal er geen toename optreden als gevolg van de fysieke wijziging. Daarom hoeven wegen en wegvakken van het onderliggend wegennet die fysiek ongewijzigd blijven, niet meegenomen te worden in het akoestisch onderzoek.

5.3.3 Peiljaren

De geluidsberekeningen ten behoeve van de reconstructietoets zijn uitgevoerd voor de huidige situatie (peiljaar 2019) en de toekomstige situatie (peiljaar 2030) na wijziging van de weg.

Het geluidsonderzoek is gebaseerd op de volgende uitgangspunten.

Tabel 4 Gebruikte bestanden met uitgangspunten OWN

Type gegevens   Herkomst  
Wegontwerp EuroRAP inclusief onderliggend wegennet   Witteveen+Bos (ontwerp): 9 december 2016 (Zwaardweg en Kraaijensteinweg) en 14 december (Serooskerke)  
Verkeersgegevens OWN 2019 en 2030 verrijking   Witteveen+Bos (verkeer): 9 december 2016 (Zwaardweg en Kraaijensteinweg) en 16 december (Serooskerke)  
BAG gegevens   http://bagviewer.geodan.nl/  

5.4 Externe veiligheid

Bij de vaststelling van een tracébesluit of bestemmingsplan dient onderzoek plaats te vinden naar de gevolgen die de uitvoering van dat besluit heeft met betrekking tot het aspect externe veiligheid. Dit onderzoek vindt plaats omdat op een Rijksweg sprake is van vervoer van gevaarlijke stoffen en dit vervoer invloed kan hebben op de externe veiligheidssituatie van de naast een Rijksweg aanwezige omgeving. Daarbij gaat het vooral om de veiligheidssituatie van de naast de Rijksweg aanwezige bestaande of in de toekomst op te richten nieuwe bebouwing.

Op 1 april 2015 is het Basisnet volledig in werking getreden. Het Basisnet bestaat uit een aangewezen aantal routes (snelwegen, spoorwegen en vaarwegen) waarop het mogelijk moet zijn en blijven om gevaarlijke stoffen te vervoeren. Het doel van het Basisnet is het vastleggen en waarborgen van een duurzame balans tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, de ruimtelijke omgeving en de veiligheid van mensen die wonen en werken langs de route.

Het Basisnet stelt grenzen aan het risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, vaarwegen en spoorlijnen en ook beperkingen aan ruimtelijke ontwikkelingen langs die wegen, vaarwegen en spoorlijnen. Voor elke weg, spoorlijn en vaarweg die deel uitmaakt van het Basisnet is vastgesteld hoeveel risico het vervoer van gevaarlijke stoffen over die weg, spoorlijn of vaarweg maximaal mag veroorzaken. De Basisnetroutes en deze zogenoemde 'risicoplafonds' voor het plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR) zijn vastgelegd in de Regeling Basisnet. Een risicoplafond wordt uitgedrukt in meters en is dus de maximale afstand waarbinnen een bepaald risico op mag treden.

Bij aanleg van een nieuwe Rijksweg of wijziging van een bestaande Rijksweg dient bij het nemen van dat besluit rekening te worden gehouden met het voor de weg vastgestelde beschermingsniveau. Voor het onderzoek dat daarvoor moet plaatsvinden zijn de 'Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten' (Beleidsregels-EV) van toepassing.

5.4.1 Plaatsgebonden Risico (PR)

Het PR is de frequentie per jaar dat een persoon, die permanent en onbeschermd zou verblijven in de directe omgeving van een transportroute, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen op die route. De omvang van het PR is geheel afhankelijk van de aard en omvang van het transport van gevaarlijke stoffen en de ongevalsfrequentie van het transportmiddel op de route. Voor een individu geeft het PR een kwantitatieve indicatie van het risico dat hij loopt wanneer hij zich onbeschermd in de omgeving van een inrichting of transportroute bevindt.

In tabel 5 is weergegeven welke normen voor het PR van toepassing zijn.

Tabel 5 Normen plaatsgebonden risico

Type object   Omgevingsbesluit  
kwetsbare objecten   grenswaarde PR 10-6  
beperkt kwetsbare objecten   richtwaarde PR 10-6  

De grenswaarde moet te allen tijde in acht worden genomen, het bevoegd gezag mag niet van de grenswaarde afwijken. Voor de richtwaarde geldt dat uitsluitend in geval van zwaarwegende belangen (zoals economische) daarvan mag worden afgeweken. Wanneer door een wijziging aan de vervoerskant bestaande kwetsbare bestemmingen binnen de 10-6-contour komen te liggen is de saneringsregeling Basisnet van toepassing. Eigenaren hebben daarbij recht op aankoop, maar geen plicht tot verkoop.

Voor het onderzoek naar het PR dienen volgens de Beleidsregels-EV de volgende twee vragen te worden beantwoord:

  • 1. leidt de aanpassing van de weg tot een toename van het vervoer van gevaarlijke stoffen over deze weg?
  • 2. wijzigt de ongevalsfrequentie?

Als beide antwoorden negatief zijn, kan ervan worden uitgegaan dat van een (dreigende) overschrijding van het PR-plafond geen sprake is en voor de omvang van het PR ook geen berekening hoeft plaats te vinden.

5.4.2 Groepsrisico (GR)

Het GR is de cumulatieve frequentie per jaar per km transportroute dat tien of meer personen in het invloedsgebied van een transportroute overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongeval op die transportroute waarbij een gevaarlijke stof vrijkomt. Het GR is een indicatie van de mogelijke maatschappelijke impact van een ongeval. Het is dus niet bedoeld als indicatie voor individueel gevaar op een bepaalde locatie. De omvang van het GR is afhankelijk van de aard en omvang van het transport van gevaarlijke stoffen, de ongevalsfrequentie van het transportmiddel op de route en de omvang en locatie van de bevolking naast en boven de route. De wijze van beoordeling van het GR geschiedt volgens de Beleidsregels-EV geheel overeenkomstig de wijze waarop het onderzoek voor het PR moet plaatsvinden.

In de volgende gevallen dient echter volgens de beleidsregels (artikel 7, lid 1) een 'afwijkende beoordeling groepsrisico' te worden uitgevoerd:

  • een verbreding van de weg met twee of meer rijstroken aan één zijde van de bestaande weg;
  • een verbreding van de weg met twee of meer rijstroken aan beide zijden van de bestaande weg;
  • een wegaanpassing als gevolg waarvan binnen 50 m vanaf de gewijzigde ligging van het referentiepunt bestaande of geprojecteerde kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten aanwezig zijn.

Omdat de voorgenomen wijziging mogelijk een wegaanpassing met een gewijzigde ligging betreft zal beoordeeld moeten worden of binnen 50 m (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn.

Bij een 'afwijkende beoordeling groepsrisico' dient de omvang van het GR te worden berekend. Voor het GR geldt een zogeheten oriëntatiewaarde. Uit de uitgevoerde berekening kan blijken dat het GR:

  • is gelegen tussen 0.1 en 1.0 maal de oriëntatiewaarde en tussen de referentie- en plansituatie met meer dan 10 % toeneemt; of
  • hoger is dan 1.0 maal de oriëntatiewaarde en tussen de referentie- en plansituatie toeneemt.

Indien hiervan sprake is dient volgens de Beleidsregels-EV de toename van het GR te worden verantwoord. In een dergelijke verantwoording wordt ingegaan op de maatregelen die genomen (kunnen) worden om het risico te verlagen, de expliciete en transparante bestuurlijke afweging van de maatschappelijke aanvaardbaarheid van de restrisico's, de zelfredzaamheid van aanwezigen en de rampenbestrijding. In de 'Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico' zijn nadere handvatten gegeven voor de
GR-verantwoording. Als onderdeel van de GR-verantwoording is het verplicht gebruik te maken van de adviesbevoegdheid van de veiligheidsregio.

Voor PR-plafonds en GR-plafonds geldt een zogeheten Basisnetafstand. Dit wil zeggen dat de ligging van deze risicoplafonds op een bepaalde afstand in meters vanaf een volgens het Basisnet geldend referentiepunt is. Bij Rijkswegen ligt het referentiepunt meestal op het midden van de middenberm van de aanwezige weg, maar in sommige gevallen ligt dit punt op een andere plek.

Indien als gevolg van het tracébesluit of bestemmingsplan sprake is van een gewijzigde ligging van het referentiepunt, dienen de gevolgen daarvan volgens de Beleidsregels-EV onderzocht te worden. Dit omdat als gevolg daarvan bestaande of geprojecteerde kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen de Basisnetafstand kunnen komen te liggen.

Meestal zal een tracébesluit of bestemmingsplan niet leiden tot een (dreigende) overschrijding van de risicoplafonds. Indien daarvan wel sprake is kan daarvoor volgens de Beleidsregels-EV worden verwezen naar de onderzoeksplicht van de minister.

5.4.3 Kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen de Basisnetafstand

Daarnaast dient (op basis van artikel 4 van de beleidsregels) bij een wijziging van een hoofdweg als gevolg waarvan de ligging van het referentiepunt verschuift inzicht gegeven te worden in:

  • het aantal bestaande of geprojecteerde kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten dat als gevolg van de verschuiving van het referentiepunt binnen de Basisnetafstand komt te liggen;
  • het aantal bestaande of geprojecteerde kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten dat voor uitvoering van het tracébesluit of bestemmingsplan binnen de Basisnetafstand ligt, maar als gevolg van de verschuiving van het referentiepunt na uitvoering van het tracébesluit of bestemmingsplan buiten de Basisnetafstand komt te liggen;
  • de afweging die ten grondslag ligt aan de keuze voor de ligging van de te wijzigen hoofdweg en het effect van die ligging voor de objecten (zie hoofdstuk 2).

Onder de Basisnetafstand wordt het PR-plafond verstaan. Het PR-plafond is in ieder hoofdstuk voor het betreffende wegvak weergegeven in een tabel.

5.5 Bodem

Milieuhygiënische bodemkwaliteit

Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht.

Een belangrijk basis vormt de Wet bodembescherming (Wbb) en daarnaast zijn het Besluit bodemkwaliteit en de Waterwet van toepassing. Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het Besluit bodemkwaliteit omvat de regels rond grondverzet, bouwstoffen en een stuk kwaliteitsborging.

Ten behoeve van het onderhoud aan wegbermen en om grondverzet te faciliteren is de 'Nota bodembeheer inclusief bodemkwaliteitskaart voor wegbermen in de Provincie Zeeland' opgesteld. In de bodemkwaliteitskaart landbodem van de gemeente Schouwen-Duiveland is de gemiddelde bodemkwaliteit van de boven- en ondergrond in de gemeente vastgelegd.

Niet gesprongen explosieven

De potentiële aanwezigheid van niet gesprongen explosieven (NGE's) kan een bedreiging zijn bij grondroerende werkzaamheden en kan tot vertraging in de planvorming en - uitvoering leiden. De gemeente heeft beleid opgesteld over de omgang met NGE's. Op basis van historisch onderzoek is een beleidskaart opgesteld. Deze kaart geeft aan in welk gebied er meer of minder risico is op het aantreffen van niet gesprongen explosieven. Per gebied gelden verschillende voorwaarden. Wanneer een gebied bestemd wordt in een risicogebied, zullen ontwikkelingen in dit gebied aan het beleid getoetst worden.

5.6 Water

Algemeen

In ruimtelijke plannen moet voldoende aandacht besteed worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. In het kader van dit project is een plan voor de waterhuishouding gemaakt.

Regelgeving

In de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw tussen rijk, provincies, Waterschappen en gemeenten (d.d. 14 februari 2001) is overeengekomen dat vanaf de ondertekening van deze overeenkomst op alle voor de waterhuishouding relevante nieuwe ruimtelijke plannen een zogenaamde watertoets uitgevoerd dient te worden. Concreet betekent de invoering van de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.6 lid 1, sub b Bro.

In artikel 3.1.1. van het Bro is vastgelegd dat bij het opstellen van het bestemmingsplan overleg dient plaats te vinden met de waterbeheerder. Water dient in een zo vroeg mogelijk moment in de planvorming te worden meegenomen. Bij voorkeur in de initiatieffase.

Beleid

Landelijk beleid afstromend wegwater

Het rapport 'Afstromend wegwater' van de Commissie Integraal Waterbeheer (CIW) uit 2002, het 'Kader 'Afstromend wegwater (KAWW)' van Rijkswaterstaat uit 2014 en de Factsheet 'Omgaan met bermgrond bij auto(snel)wegen' aanbevelingen voor de uitvoering van de weg:

  • toepassen van ZOAB om emissies via verwaaiing en afstromen te beperken;
  • maatregelen aan de bron (geen uitlogende materialen toepassen);
  • gecontroleerd infiltreren van afstromend hemelwater.

Er zal bij de ontwikkeling geen ZOAB worden toegepast vanwege het landbouwverkeer en risico op dichtslibbing van het ZOAB. Gecontroleerd infiltreren van afstromend hemelwater via berminfiltratie is het uitgangspunt voor de ontwikkeling.

De rapportages geven een verdere uitwerking van de voorkeursvolgorde voor de afvoer van afstromend hemelwater, waarbij de KAWW leidend is:

  • 1. berminfiltratie;
  • 2. zaksloten of retentiebekkens met overstort. Hierbij wordt rekening gehouden met de overstortingsfrequentie en de ledigingstijd;
  • 3. oppervlaktewater, mits gemotiveerd wordt waarom berminfiltratie en zaksloten of retentiebekkens niet mogelijk zijn;
  • 4. aangewezen oppervlaktewater.

Berminfiltratie van afstromend hemelwater is het uitgangspunt voor de ontwikkeling.

Keur Waterschap Scheldestromen

In de Waterwet en in de Keur is aangegeven, dat voor verschillende handelingen in het watersysteem een vergunning van het waterschap als waterbeheerder noodzakelijk is. Zonder volledig te zijn gaat het daarbij om onttrekken van grond- of oppervlaktewater (bijvoorbeeld voor een bronnering), het lozen van (onttrokken) water, het lozen van afvalwater, het (ver)graven van oppervlaktewaterlichamen, het dempen van oppervlaktewaterlichamen, het leggen van duikers en het plaatsen van beplantingen en bebouwingen.

Richtlijnen waterbeheer voor planontwikkeling in bebouwd gebied 2014

In de richtlijnennotitie geeft het waterschap aan waarmee rekening moet worden gehouden bij de ontwikkeling van een ruimtelijk plan. De richtlijn is van toepassing op bebouwd gebied. De ontwikkeling ligt in landelijk gebied, maar betreft wel een ruimtelijke ontwikkeling, waardoor de inzichten uit de richtlijnen benut kunnen worden. In de richtlijnennotitie is het volgende opgenomen:

  • wanneer een toename is van verhard oppervlak, wordt het extra verharde oppervlak niet aangesloten op het gemengde rioolstelsel;
  • compensatie dient plaats te vinden in de vorm van een infiltratievoorziening of extra aan te leggen watergang;
  • voor de berekening van de waterberging wordt uitgegaan van een neerslagsituatie die zich eenmaal per 100 jaar voordoet. Een dergelijke bui moet in principe binnen het ruimtelijk plangebied kunnen worden geborgen. Er wordt gerekend met een waterbergingsbehoefte van 75 mm neerslag waterberging;
  • onderhoud vanaf de kant heeft de voorkeur boven varend onderhoud;
  • indien de waterloop (op nieuw maaiveldniveau) breder wordt dan 8 m kan eenzijdig onderhoud (mogelijk) niet meer uitgevoerd worden. Het maaionderhoud van oevers vanaf het water is mogelijk tot een strookbreedte van maximaal 2 m vanuit het oppervlaktewater gerekend. Dit is echter zeer kostbaar. Bij een drooglegging van circa 0,90 m en een talud van 1:2 kan de totale oever vanaf het oppervlaktewater worden onderhouden. Buiten de insteek is altijd een onderhoudsstrook nodig van minimaal 3 m. Een alternatief is een vlakke(re) zone van minimaal 5 m met een helling van minimaal 1:20 op de oever, met voldoende draagkracht voor de machines;
  • de lengte van duikers onder Rijkswegen, provinciale wegen en lokale wegen wordt bepaald door de wegbreedte inclusief bermen. Bij een lengte van 50 m of meer zijn één of meerdere inspectieputten nodig;
  • minimale ontwatering betreft 1 m onder primaire wegen.

Nota vergunningenbeleid waterbeheer Scheldestromen 2012

In 2012 is de nota vergunningenbeleid van het Waterschap Scheldestromen uitgekomen. Hierin is het volgende opgenomen:

  • de taluds van nieuw aan te leggen leggerwatergangen dienen te worden aangelegd onder een helling van minimaal 1:2. Bij primaire leggerwateren wordt de bodembreedte en bodemdiepte bepaald door het waterschap. Bij overige watergangen dient de bodembreedte minimaal 0,5 m te zijn. De bodemdiepte, gemeten vanaf het maatgevende (representatieve) maaiveld van het afwateringsgebied, is in beginsel bij secundaire leggerwatergangen 1,30 m en bij tertiaire leggerwateren minimaal 1,20 m;
  • er zijn algemene regels vastgesteld voor beplanting en bebouwing langs leggerwateren:
      • a. eenzijdig onderhoud: bebouwing 5 m vanuit insteek, beplanting 1 m vanuit insteek;
      • b. tweezijdig onderhoud tot 8 m brede watergangen op insteek: bebouwing 5 m vanuit insteek, beplanting 3 m vanuit insteek;
      • c. tweezijdig onderhoud tot 8 m brede watergangen op insteek bij tertiaire watergangen: beplanting 3 m vanuit insteek;
      • d. tweezijdig onderhoud van 8 tot 14 m brede watergangen op insteek: beplanting op 5 m insteek, bebouwing 7 m vanuit insteek;
      • e. tweezijdig onderhoud groter dan 14 m bij insteek, primaire en secundaire watergangen: beplanting op 7 m vanuit insteek, bebouwing 7 m vanuit insteek;
  • een onderhoudsstrook heeft in verband met het voorkomen van wegglijden een helling (in dwarsrichting die niet steiler is dan 1:20 in de lengterichting van maximaal 1:8);
  • bij aanleg/wijzigingen in dammen en buisleidingen is het volgende van toepassing. De inwendige buisdiameter voor tertiaire watergangen is 400 mm en in secundaire watergangen is dit minimaal
    500 mm. De diameter van buisleidingen in primaire watergangen dient berekend te worden.

Bij beoordeling van vergunningaanvragen zal het waterschap handelen overeenkomstig met de nota.

Algemene regel beplanting bij leggerwateren in landelijk gebied

In 2012 heeft het waterschap Scheldestromen algemene regels vastgesteld, waaronder de algemene regel beplanting bij leggerwateren. Er is geen vergunning vereist inzake (hout)beplantingen indien voldaan wordt aan een bovenbreedte van een leggerwater van 14 m, waarbij een afstand vanaf de insteek wordt aangehouden van minimaal 5 m. Er kan een enkele bomenrij worden aangebracht, waarbij een afstand tot de insteek wordt aangehouden van minimaal 1 m. De onderlinge afstand tussen de bomen is minimaal 12 m. Achter deze bomenrij wordt een strook van minimaal 5 m vrijgehouden van obstakels. Deze strook en de ruimte tussen de bomen dienen toegankelijk te zijn en toegankelijk te worden gehouden ten behoeve van het blijvend uitvoeren van machinaal onderhoud aan het leggerwater.

Watertoets en afspraken (notitie)

Begin deze eeuw heeft de overheid gesteld dat ruimtelijke ontwikkelingen de ruimte voor water niet verder mogen beperken. Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid vorm te geven is het watertoetsproces. Het doel van het watertoetsproces is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze meewegen bij alle ruimtelijke plannen en besluiten die relevant zijn voor de waterhuishouding. In de Handreiking Watertoetsproces 3 is daarbij aangegeven, dat het watertoetsproces drie producten dient op te leveren: afsprakennotitie, wateradvies en waterparagraaf.

De afsprakennotitie is de vastlegging van de afspraken in de initiatieffase. Op 8 maart 2016 heeft vanuit het project in de initiatieffase een overleg plaatsgevonden met het waterschap. Daarbij heeft het waterschap de volgende eisen aangegeven voor het watersysteem:

  • de bodembreedte van een bermsloot dient ten minste 50 cm breed te zijn;
  • taluds van bermsloten dienen ten minste 1:2 te zijn of flauwer;
  • indien een duiker wordt geplaatst bij de hoofdwatergang bij Serooskerke, dan dient deze een nat profiel te hebben van 2,5 m2 en te voldoen aan de Keur;
  • de duiker bij de Zwaardweg kan verlengd worden indien de interne diameter van de buizen 900 mm bedraagt.

De door het waterschap aangegeven eisen zijn verwerkt in het plan waterhuishouding. Op 1 februari 2017 heeft een watertoetsoverleg plaats gevonden met het waterschap. Het volgende is daarbij door het waterschap aangegeven ten aanzien van de waterhuishouding:

  • er worden geen beperkingen gezien in de bestemmingen van het planvoornemen in relatie tot (de buitenbeschermingszone van) de waterkering;
  • water vanuit de pompkelder van de fietstunnels kan afgevoerd worden op oppervlaktewater;
  • zuivering van afstromend hemelwater van wegdelen kan plaatsvinden met bermpassage;
  • met waterdichte constructies bij de fietstunnels kunnen negatieve effecten op grondwaterkwantiteit voorkomen worden;
  • er zijn geen bijzonderheden ten aanzien van kwetsbare gebieden/zoetwatervoorziening;
  • compensatie voor het dempen van watergangen en voor toename verhard oppervlak kan plaatsvinden met bermsloten langs de weg. Voor waterbergingsberekeningen kan uitgegaan worden van (een gemiddelde) peilstijging van 50 cm;
  • het waterschap voert geen onderhoud uit van watergangen vanuit de rijbaan. Brede bermsloten (al dan niet door een flauwe oever) kunnen niet eenzijdig onderhouden worden. Afgesproken is de bermsloten zo in te richten dat deze eenzijdig onderhouden kunnen worden;
  • bij de locatie Kraaijensteinweg ligt een primaire watergang direct aan de noordoostzijde van de rijbaan N57, de watergangen ten noorden hiervan (langs de Daleboutsweg) kan dienen als vervangende primaire watergang;
  • bij het nieuwe wegdeel Serooskerke ontstaat aan de noordzijde een overhoek. De bestaande sloot kan gedempt worden als er aan de noordzijde langs de rijbaan een nieuwe bermsloot wordt aangelegd. Bij de spie van de turborotonde kan overwogen worden een zaksloot aan te leggen.

Het advies van het waterschap is verwerkt in het plan waterhuishouding. Het waterschap heeft verder aangegeven, dat voor het Natura 2000-gebied bij de Zwaardweg het ministerie van Economische Zaken en Klimaat het bevoegd gezag is. De ingrepen ten aanzien van het Natura2000 zijn met het ministerie en de provincie afgestemd.

Verder is het volgende besproken voor overname van wegen door het waterschap:

  • voor de Stoofweg wordt een breedte van 5,50 m aanbevolen bij overname (60 km/h);
  • de ontsluiting van de akkerbouw percelen bij de Kraaijensteinweg is van belang deze in asfalt uit te voeren vanwege overwegingen van beheer en onderhoud (voor overname door het waterschap).

In de waterparagraaf wordt aangegeven welke afwegingen in het plan ten aanzien van water zijn gemaakt.

In het kader van het vooroverleg heeft het waterschap aangegeven akkoord te zijn met het bestemmingsplan en de waterparagraaf.

5.6.1 Waterparagraaf

Voor het watersysteem van de weg is rekening gehouden met de Keur en het beleid van het Waterschap Scheldestromen. In de Keur is opgenomen dat voor het dempen van watergangen, graven van nieuwe watergangen en werkzaamheden in de keurzone van watergangen en de waterkering een watervergunning nodig is.

Met de plannen zullen bestaande watergangen doorkruist worden. In het ontwerp van de weg is hierbij rekening gehouden, dat de water aan- en afvoer niet wordt belemmerd door het handhaven van bestaande duikers, verlengen van bestaande duikers of het aanbrengen van nieuwe duikers. Zie paragrafen 6.6, 7.6 en 8.6 van deze toelichting voor locatiespecifieke cijfers en kaarten.

Langs de aangepaste wegdelen zullen bermsloten komen te liggen. Waar de wegligging niet verandert, blijven bestaande bermsloten liggen. De bermen zullen benut worden voor zuivering van het afstromend wegwater. De bermsloten zorgen voor ontwatering van de weg. De bermsloten zijn daarbij tevens van belang voor de watercompensatie.

In het bestemmingsplan zal de aanleg van bermsloten mogelijk gemaakt worden. Primaire watergangen zullen bestemd worden met de functie water. Het belang van de waterkering zal geborgd worden met een dubbelbestemming.

Er komen twee nieuwe fietstunnels. Het is van belang dat de wanden en de vloer van de tunnels waterdicht zijn. Het water in de fietstunnels zal in een kelder worden opgevangen en met een gemaal verpompt worden naar de nabijgelegen bermsloot.

Verder wordt aanbevolen de fietskelders te voorzien van een grotere pompkelder dan het benodigde minimum.

5.7 Flora en fauna

5.7.1 Wet Natuurbescherming

Algemeen

Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen effecten hebben op actuele natuurwaarden. Op 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt de voormalige Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet en Boswet. Hierna worden de relevante delen van de Wet toegelicht.

Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming.

Gebiedsbescherming

In hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming zijn de bepalingen voor wat betreft gebiedsbescherming vastgelegd. De regels hebben als doel het beschermen en in stand houden van natuurgebieden met bijzondere of kwetsbare waarden. Hiermee zijn internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn (VR) en Habitatrichtlijn (HR), maar ook verdragen als bijvoorbeeld het Verdrag van Ramsar (Wetlands) in nationale regelgeving verankerd. Elk Natura 2000-gebied wordt aangewezen door middel van een aanwijzingsbesluit. In dit besluit wordt, behalve onder andere de ligging van het gebied, vastgesteld welke natuurwaarden in dat gebied beschermd zijn, de zogeheten instandhoudingsdoelen.

Nederland past een vergunningstelsel toe bij de bescherming van Natura 2000-gebieden. Voor dit project is het Ministerie van Economische Zaken het bevoegd gezag voor het verlenen van ontheffingen of vrijstellingen voor natuur. Een vergunning wordt alleen verleend als wordt voldaan aan artikel 2.7 en
artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming.

Effecten op Natura 2000-gebieden worden beoordeeld aan de hand van de instandhoudingsdoelen die in de aanwijzingsbesluiten voor de betreffende gebieden zijn vastgesteld. Instandhoudingsdoelen betreffen zowel habitattypen als habitat- en vogelsoorten. De beoordeling start met een zogeheten Voortoets. Alleen als in een Voortoets significante effecten niet uitgesloten kunnen worden is een passende beoordeling noodzakelijk. In het geval de passende beoordeling niet de zekerheid verschaft dat er geen sprake is van een aantasting van de natuurlijke kenmerken van het betrokken Natura 2000-gebied, moet de vergunning, c.q. de instemming, worden geweigerd, tenzij aan de 'ADC-criteria' voldaan wordt. Dit betekent dat er geen alternatieven zijn, er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang en dat door compensatie de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk gewaarborgd blijft.

De Wet natuurbescherming kent geen beschermingsregime meer voor Beschermde Natuurmonumenten. Beschermde Natuurmonumenten die in Natura 2000-gebieden liggen worden via dat Natura 2000-regime reeds beschermd. Los liggende Beschermde Natuurmonumenten zijn niet meer beschermd.

Stikstofdepositie

Artikel 1.13 van de Wet natuurbescherming vormt de grondslag voor de verbinding tussen de Wet en het Programma Aanpak Stikstof (PAS). In het Besluit Natuurbescherming zijn de regels met betrekking tot het PAS in relatie tot de Wet natuurbescherming beschreven (hoofdstuk 2). Op 1 juli 2015 is het eerste PAS in werking getreden (Besluit van de staatssecretaris van Economische Zaken en de minister van Infrastructuur en Milieu van 10 juni 2015, nummer DGAN-NB/15076652 houdende vaststelling van het Programma Aanpak Stikstof (Inwerkingtredingsbesluit programma aanpak stikstof), Stcrt 2015, 18411). Sindsdien wordt het PAS periodiek gewijzigd. Het PAS steunt op twee pijlers om de doelen van Natura 2000-gebieden zeker te stellen: daling van stikstofdepositie en ecologische herstelmaatregelen. Als gevolg van de daling van de stikstofdepositie en de in het programma opgenomen herstelmaatregelen kunnen in en rondom de
Natura 2000-gebieden economische activiteiten worden toegelaten die stikstofdepositie veroorzaken. Op termijn voorziet het programma met deze gebiedsspecifieke maatregelen in de verwezenlijking van de instandhoudingsdoelstellingen voor de voor stikstof gevoelige natuur in Natura 2000-gebieden en in de tussenliggende tijd in het voorkomen van verslechtering. De totale hoeveelheid stikstofdepositie die voor de groei van bestaande activiteiten en nieuwe economische ontwikkelingen beschikbaar is, is de zogenoemde 'depositieruimte'. Hiervan kan een gedeelte in de vorm van 'ontwikkelingsruimte' worden toegewezen aan nieuwe activiteiten.

Voor projecten op de prioritaire projectenlijst is ontwikkelingsruimte gereserveerd. Prioritaire projecten zijn projecten van aantoonbaar nationaal of provinciaal maatschappelijk belang. EuroRAP is als prioritair project op de lijst opgenomen. Hiervoor is reeds ontwikkelingsruimte gereserveerd.

In de bijlage van de Regeling programmatische aanpak stikstof is een lijst met deze prioritaire projecten opgenomen. Voor de bepaling van de benodigde hoeveelheid ontwikkelingsruimte is rekening gehouden met de specifieke projectkenmerken van een project. EuroRAP is géén prioritair project.

Het PAS is, inclusief de ontwikkelingsruimte die binnen het programma beschikbaar is, in zijn geheel passend beoordeeld. De gebiedsanalyses, die onderdeel uitmaken van het programma, vormen de onderbouwing van de passende beoordeling op gebiedsniveau. In de gebiedsanalyses is voor elk Natura 2000-gebied onderbouwd dat het gebruik van de depositieruimte, met inbegrip van ontwikkelingsruimte die beschikbaar is voor projecten, andere handelingen en overige ontwikkelingen, de natuurlijke kenmerken van de te beschermen habitattypen en leefgebieden van beschermde soorten niet zal aantasten. Deze onderbouwing vindt plaats op basis van de effecten van de maatregelen die op grond van het programma worden getroffen.

In het kader van het PAS is een prognose gemaakt van de ontwikkeling van de stikstofdepositie in de periode van zes jaar waarvoor het programma wordt vastgesteld en voor de lange termijn tot 2030. Bij het bepalen van de totale te verwachten depositie is in AERIUS rekening gehouden met de cumulatieve bijdragen van alle emissiebronnen in Nederland en het buitenland, gebaseerd op een scenario van hoge economische groei en vaststaand en voorgenomen beleid. De totale te verwachten depositie is betrokken in de passende beoordeling van het gehele programma. De conclusie daaruit is dat bij de gegeven ontwikkeling van de stikstofdepositie en het gebruik van de depositieruimte, met inbegrip van ontwikkelingsruimte de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden niet worden aangetast.

Op basis van de actualisatie met het model dat de depositie voor stikstof berekent, de verwerking van de meest recente cijfers over de uitstoot van stikstof en de geactualiseerde lijst met prioritaire projecten is op 17 maart 2017 de partiële herziening van de PAS in werking getreden. Deze herziening resulteerde in de lager berekende depositie- en ontwikkelingsruimte. De uitkomsten van de herberekeningen in AERIUS Monitor laten zien dat voor 53 stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden alleen de grenswaarde is verlaagd en in delen van drie PAS-gebieden de ontwikkelingsruimte tot 1 juli 2018 volledig is benut. Voor zes PAS-gebieden geldt dat zowel de grenswaarde is verlaagd, als dat in delen van het gebied de ontwikkelingsruimte volledig is benut tot 1 juli 2018. Voor geen van de Natura 2000-gebieden rondom het plangebied, Kop van schouwen, Voordelta en Oosterschelde, is de grenswaarde verlaagd. De gebieden Kop van Schouwen en Oosterschelde zijn aangewezen als stikstofgevoelig. Voor deze gebieden zijn de gebiedsanalyses geactualiseerd.

In deze gebieden blijft de grenswaarde voor maximale stikstofbijdrage 1 mol/ha/jaar. Bij een maximale stikstofbijdrage tussen 0,05 en 1 mol/ha/jaar geldt een meldingsplicht.

Soortbescherming

Onder de Wet natuurbescherming bestaat de soortenbescherming uit drie delen: een apart beschermingsregime voor zowel Vogelrichtlijnsoorten (artikel 3.1), Habitatrichtlijnsoorten (artikel 3.5) als 'andere soorten' (artikel 3.10). Voor ieder van deze regimes gelden afzonderlijke verbodsbepalingen.

Vogelrichtlijnsoorten

Het beschermingsregime voor Vogelrichtlijnsoorten heeft betrekking op de soorten, zoals aangeduid in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Dit betreft alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten op het Europese grondgebied. Voor vogelsoorten gelden de volgende verbodsbepalingen:

  • het is verboden opzettelijk vogels te doden of te vangen;
  • het is verboden opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren van vogels te vernielen of te beschadigen, of nesten weg te nemen;
  • het is verboden eieren van vogels te rapen en deze onder zich te hebben;
  • het is verboden vogels opzettelijk te storen.

Het laatste verbod is echter niet aan de orde indien kan worden onderbouwd dat de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Het bepalen of sprake is van een wezenlijke invloed is per soort en per situatie maatwerk. Ook kunnen provincies regels opnemen in de Verordening of een actief soortenbeleid uitvoeren waardoor het mogelijk wordt voor bepaalde soorten ontheffing van de verbodsbepalingen te verlenen.

De meeste vogelsoorten maken elk broedseizoen een nieuw nest of zijn in staat een nieuw nest te maken. Deze vogelnesten voor eenmalig gebruik vallen alleen tijdens het broedseizoen onder de hiervoor beschreven verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming. Voor deze soorten is geen ontheffing nodig voor werkzaamheden buiten het broedseizoen. Buiten het broedseizoen mogen deze nesten worden verwijderd of verplaatst, tenzij er in specifieke situaties een ecologisch zwaarwegend belang is nesten die normaliter niet jaarrond beschermd zijn toch jaarrond te beschermen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer door een ingreep een groot deel van de nestgelegenheid van een bepaalde populatie dreigt te verdwijnen. Voor het verstoren van vogels (in het broedseizoen) is het verkrijgen van een ontheffing in principe niet mogelijk omdat bijna altijd een alternatief voorhanden is, namelijk werken wanneer geen broedende vogels aanwezig zijn. De Wet natuurbescherming kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het gaat erom of er een broedgeval is.

De verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming zijn altijd relevant voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten. Met inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming zijn er geen veranderingen in deze bescherming ten opzichte van de voormalige Flora- en faunawet of ten opzichte van de lijst van welke soorten tot deze categorie vallen. Dit zijn:

  • 1. nesten die buiten het broedseizoen worden gebruikt als vaste rust- en verblijfplaats (bijvoorbeeld: steenuil);
  • 2. nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop (bijvoorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus);
  • 3. nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing (bijvoorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk);
  • 4. vogels die jaar in jaar uit gebruik maken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (bijvoorbeeld boomvalk, buizerd en ransuil).

Voor overtreding van de verbodsbepalingen voor vogelrichtlijnsoorten is een ontheffing noodzakelijk. Een ontheffingsaanvraag voor deze groep soorten wordt getoetst aan drie criteria: 1) er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang, 2) er is geen bevredigende andere oplossing (alternatief), 3) doet geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. De belangrijkste in de wet genoemde belangen zijn de volgende:

  • bescherming van flora en fauna (b);
  • veiligheid van het luchtverkeer (c);
  • volksgezondheid of openbare veiligheid (d).

Habitatrichtlijnsoorten

Het beschermingsregime voor Habitatrichtlijnsoorten heeft betrekking op in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn. De verbodsbepaling voor planten heeft betrekking op soorten (in hun natuurlijke verspreidingsgebied) uit bijlage IV, onderdeel b, bij de Habitatrichtlijn of bijlage I bij het Verdrag van Bern. Voor deze soorten gelden de volgende verbodsbepalingen:

  • het is verboden dieren opzettelijk te doden of te vangen;
  • het is verboden dieren opzettelijk te verstoren;
  • het is verboden eieren opzettelijk te vernielen of te rapen;
  • het is verboden de voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren te beschadigen of te vernielen;
  • het is verboden planten opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.

Als deze verbodsbepalingen voor deze soorten worden overtreden, moet een ontheffing van de Wet natuurbescherming worden aangevraagd. Een ontheffingsaanvraag voor deze groep soorten wordt getoetst aan drie criteria: 1) er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang, 2) er is geen bevredigende andere oplossing (alternatief), 3) doet geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. De in de wet genoemde belangen zijn onder andere:

  • bescherming van flora en fauna (b);
  • volksgezondheid of openbare veiligheid (d);
  • dwingende redenen van groot openbaar belang, van sociale of economische aard, en voor het milieu wezenlijke gunstige effecten (e).

'Andere soorten'

Het beschermingsregime voor de 'andere soorten' heeft betrekking op de soorten uit bijlage A en B bij de Wet natuurbescherming. Hierin zijn lijsten met overige plant- en diersoorten opgenomen die buiten de Vogel- en Habitatrichtlijn om, nationaal beschermd worden. Voor deze soorten gelden de volgende verbodsbepalingen:

  • het is verboden dieren opzettelijk te doden of te vangen;
  • het is verboden de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen;
  • het is verboden vaatplanten opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.

Binnen de soortenlijsten in bijlage A en B bij de nieuwe wet is geen onderscheid gemaakt tussen licht en zwaar beschermde soorten, zoals dat onder de voormalige Flora- en faunawet wel het geval was. Zowel het ministerie van EZ als de provincie Zeeland is het bevoegd binnen deze lijsten soorten aan te wijzen waarvoor een vrijstelling geldt of waarvoor aangepaste voorwaarden gelden in het geval van een ontheffingsaanvraag.

Een ontheffing kan worden verleend indien wordt voldaan aan de volgende ontheffingscriteria: 1) er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang, 2) er is geen bevredigende andere oplossing (alternatief), 3) doet geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Voor ontheffingen ten aanzien van deze andere soorten gelden meer ontheffingsbelangen dan bij de HR en VR-soorten het geval is. Hier behoort ook het belang van ruimtelijke inrichting en ontwikkeling toe.

Toepassing gedragscodes

Voor een aantal soorten gold een vrijstelling voor artikel 8 tot en met 13 van de voormalige Flora- en faunawet, mits activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van EZ (voorheen EL&I en LNV) goedgekeurde gedragscode. Wanneer volgens een goedgekeurde gedragscode werd gewerkt, hoefde voor deze soorten geen ontheffing te worden aangevraagd. De gedragscodes blijven na inwerkingtreding van de Wet wel van toepassing, maar deze zullen wel geactualiseerd moeten worden (bijvoorbeeld door de verandering van soorten). Nieuw beschermde soorten, die niet in de gedragscodes zijn genoemd, vallen niet onder vrijstelling van de gedragscode. Totdat de gedragscodes zijn aangepast moet voor deze soorten gewoon ontheffing worden aangevraagd. Daarnaast geldt dat per provincie vrijstellingsregelingen zijn opgesteld, waarbij tussen de provincies verschillen aanwezig zijn in de soortenlijsten. De geldige toepassing van landelijke gedragscodes moet dan ook worden afgestemd met de voor het project relevante provincie(s).

Zorgplicht

In artikel 1.11 lid 1 en lid 2 van de Wet natuurbescherming is de zorgplicht beschreven: 'Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor in het wild levende dieren en hun directe leefomgeving. Een ieder laat handelingen na, waarvan redelijkerwijs te vermoeden is, dat ze nadelig zijn voor in het wild levende dieren. Als dat nalaten in redelijkheid niet gevergd kan worden, dienen de gevolgen van dat handelen voor die dieren zoveel mogelijk voorkomen, beperkt of ongedaan gemaakt te worden'.

5.7.2 Natuurnetwerk Nederland

Natuurnetwerk Zeeland

Het Natuurnetwerk Nederland (hierna: NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. In de wet heet dit de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Door natuur te verbinden blijft diversiteit behouden en verkleint de kans op uitsterven van soorten. Het Zeeuwse deel van dit natuurnetwerk heet 'Natuurnetwerk Zeeland'.

Begrenzing en wezenlijke kenmerken en waarden

De wezenlijke kenmerken en waarden van een NNN-gebied zijn van belang bij het bepalen of ruimtelijke initiatieven doorgang kunnen vinden. In beginsel geldt de regel dat geen bestemmingswijzigingen mogelijk zijn als daardoor de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied (per saldo) significant worden aangetast. Om te kunnen bepalen of de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied significant worden aangetast, moet het bevoegd gezag erop toezien dat hiernaar door de initiatiefnemer onderzoek wordt verricht. Om een zorgvuldige afweging te kunnen maken heeft de provincie de te behouden wezenlijke kenmerken en waarden per gebied gespecificeerd in het Natuurbeheerplan Zeeland.

De begrenzing van het gebied behorende tot het Natuurnetwerk Zeeland is vastgelegd in het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 en nader uitgewerkt in het Natuurbeheerplan Zeeland. Daarnaast staat de begrenzing op perceelniveau alsmede de regels ter bescherming van het natuurnetwerk Zeeland vast in de Verordening Ruimte Provincie Zeeland (VRPZ, vastgesteld PS 28 september 2012, 1e wijziging 11 maart 2016). Het Natuurbeheerplan wordt jaarlijks op onderdelen gewijzigd. Op 20 september 2016 hebben Gedeputeerde Staten de planwijziging natuurgebieden 2016 vastgesteld. De natuurbeheertypen zijn opgenomen in de digitale kaart van natuur en landschap. Op de beheertypenkaart worden de wezenlijke kenmerken en waarden van alle bestaande natuur weergegeven in de vorm van een (gecodeerd) natuurtype en beheertype. De ambitiekaart geeft de toekomstplannen weer. Indien er nog geen bestaand beheertype aanwezig is, wordt het op de ambitiekaart als type N00.01 aangegeven.

Nee, tenzij-beginsel

In artikel 2.12 van de Verordening Ruimte Provincie Zeeland (VRPZ) wordt aangegeven dat de begrenzing van het Natuur Netwerk Zeeland (NNZ) in geval van een ruimtelijke ontwikkeling kan worden gewijzigd met toepassing van het 'nee-tenzij'-principe. Dit houdt in dat binnen het NNZ geen bestemming of gebruik van de grond plaats mag vinden waardoor het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van deze gebieden worden aangetast, tenzij:

  • 1. er sprake is van een groot openbaar belang;
  • 2. er voor de ontwikkeling geen alternatieve locaties voorhanden zijn buiten het Natuur Netwerk Zeeland;
  • 3. er geen andere oplossingen voorhanden zijn waardoor de aantasting van het Natuur Netwerk Zeeland wordt voorkomen;
  • 4. de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende, negatieve effecten worden gecompenseerd, waarbij wordt voldaan aan de regels inzake het compenseren als bedoeld in artikel 2.12 (compensatieregels).

Externe werking

De provincie beschermt alle bestaande natuurgebieden en de agrarische gebieden van ecologische betekenis planologisch. Rond de natuurgebieden van het Natuur Netwerk Zeeland geldt een zone van 100 m waarbij nieuwe ontwikkelingen worden beoordeeld of er gevolgen zijn voor de natuur. Binnen deze zone dient te worden onderzocht of er negatieve effecten zijn als gevolg van geplande werkzaamheden die de wezenlijke kenmerken en waarden van het betreffende NNN-perceel aantasten.

5.8 Licht en duisternis

Algemeen

Kunstmatige verlichting komt voor bij (autosnel)wegen, (fiets)paden, woonkernen, industrie- en bedrijventerreinen, recreatieterreinen, glastuinbouwbedrijven, sportterreinen (maneges, golfbanen, tennisbanen, voetbalvelden, e.d.). Mogelijk negatieve effecten van lichthinder worden bepaald door enerzijds de aard, intensiteit en duur en plaats van de verlichting en anderzijds door de kans op blootstelling, die gerelateerd is aan de omgeving en de leefwijze van mens en dier.

Regelgeving

De volgende documenten vormen het wettelijk- en beleidskader voor Licht en duisternis:

  • 5. Module Licht en Duisternis; Onderdeel van het milieubeleidsplan gemeente Schouwen-Duiveland, 25 juni 2009.
  • 6. Beleidsplan ovl 2014 t/m 2018, zit in opdracht van de gemeente Schouwen-Duiveland, september 2014.
  • 7. Beleidsregel lichthinder gemeente Schouwen-Duiveland, gemeente Schouwen-Duiveland, nog vast te stellen.
  • 8. Drie-eenheid verlichting, RWS:
    • a. Uitvoeringskader verlichting 2015;
    • b. ROA Verlichting 2015;
    • c. Componentspecificatie Openbare Verlichting.
  • 9. Richtlijn openbare Verlichting (ROVL-2011), NSVV, 2011.
  • 10. Aanbevelingen voor de openbare verlichting, deel 3: ontwerpen, NSVV, 2010.
  • 11. Aanbeveling Dynamische Verlichting, NSVV, april 2009.
  • 12. Verlichting van (korte) tunnels en onderdoorgangen, NSVV, 2001.
  • 13. Richtlijn lichthinder, NSVV, 2014.
  • 14. Handreiking; Aanleg, Beheer en Onderhoud; Randvoorwaarden/eisen voor projecten, bijlage (turbo) rotondes, definitief, 25 juli 2015 (werkversie).

Niet verlichten, tenzij…

De gemeente Schouwen-Duiveland en tevens de ROVL-2011 gaan uit van het principe 'Niet verlichten, tenzij…' Voor de diverse wegvakken in het project EuroRAP is dit hieronder nader uitgewerkt.

Hoofdwegen

De verkeersdeelnemers moeten het verloop van de weg en de aanwezigheid van discontinuïteiten tijdig kunnen waarnemen. Op doorgaande wegvakken zonder discontinuïteiten en zonder grote hoeveelheden verkeer is, mits geleiding door middel van goed zichtbare markering en bebakening niet ontbreekt, openbare verlichting niet strikt noodzakelijk. Het wegverloop bij duisternis is dan voldoende duidelijk te herkennen door het gebruik van koplampverlichting. Echter schiet deze koplampverlichting in de meeste gevallen te kort bij ingewikkelde wegsituaties, zoals kruispunten en rotondes. Doordat de koplampverlichting niet de gehele discontinuïteit kan verlichten kan de bestuurder in veel gevallen niet op tijd anticiperen op de veranderende wegsituatie. Grootlichtgebruik is in dit geval zeer ongewenst in verband met de kans op verblinding van het tegemoetkomende en kruisende verkeer. Bij deze ingewikkelde wegsituaties is het van groot belang veel aandacht te besteden aan de geleiding van de weg en zal in de meeste gevallen een openbare verlichtingsinstallatie een uitkomst bieden.

De ROVL-2011 heeft voor het bovenstaande een beslisboom opgenomen, van toepassing zijnde op gebiedsontsluitingswegen buiten de bebouwde kom. Voor de planuitwerking is deze beslisboom doorlopen voor de diverse soorten wegvakken met als resultaat het volgende:

  • doorgaande rijbanen: V1, V2, V3, V5, V6 > A6: niet verlichten;
  • horizontale bogen: V1, V2, V3, V4 > A4: passieve markering;
  • discontinuïteiten: V1, V2, V3, V5 > A2: dimbare openbare verlichting.

Het bovenstaande sluit aan bij de eis van Rijkswaterstaat dat (turbo)rotondes vanwege de verkeersveiligheid worden voorzien van verlichting [10].

Fietspaden, fietstunnels

De fietspaden zijn voornamelijk gelegen langs de hoofdrijbanen en het uitgangspunt is deze niet te verlichten. Hiervoor kan de beslisboom voor fietspaden buiten de bebouwde kom (bijlage 3, ROVL-2011) worden geraadpleegd. Uit deze beslisboom kan worden opgemaakt dat, indien wordt uitgegaan dat er geen problemen zijn in het kader van de verkeersveiligheid of sociale veiligheid, de doorgaande fietspaden niet behoeven te worden verlicht. Daarentegen wordt aangeraden wel verlichting toe te passen op de locaties waar het fietspad een (hoofd-)rijbaan/parallelweg kruist of waarop het fietspad een aansluiting heeft. De huidige doorgaande fietspaden zijn overigens ook niet apart verlicht. De fietstunnels (bij de rotondes nabij Serooskerke) dienen daarentegen wel van verlichting te worden voorzien.

Dynamische verlichting

Rijkswaterstaat eist dat de verlichting dynamisch dient te zijn. Het beleid (kaders voor verkeersveiligheid en milieubeleid) van de gemeente Schouwen-Duiveland sluit hierop aan.

Bij dynamische verlichtingssystemen wordt de verlichting geschakeld aan de hand van meerdere factoren, zoals weeromstandigheden en verkeersintensiteiten.

In de Aanbeveling Dynamische Verlichting wordt uitgebreid stilgestaan bij het toepassen dynamische verlichting. In de criteria voor het gebruik zijn onder andere schakelregimes voor verschillende typen wegen en gebieden opgenomen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in omstandigheden (onder andere weer en verkeer) waaraan een prioriteit is toegewezen. Bij de prioriteit hoort een vooraf bepaalde dimstand.

5.9 Kabels en leidingen

De Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION) vormt het wettelijke kader voor kabels en leidingen. De WION heeft tot doel gevaar of economische schade door beschadiging van ondergrondse kabels of leidingen (water-, elektriciteit- en gasleidingen, telefoonlijnen en olie- en gasleidingen) te voorkomen.

In dit kader dient het voornemen rekening te houden met de in het plangebied aanwezige kabels en leidingen. Daarom is de ligging van kabels en leidingen geïnventariseerd door middel van een WION-melding. Vervolgens is bij kabel- en leidingbeheerders informatie ingewonnen over de aanwezige kabels en leidingen. Op basis hiervan zijn knelpunten beschreven en worden, in samenspraak met beheerders, beheersmaatregelen voorgesteld.

5.10 M.e.r.-beoordeling

Algemeen

De bedoeling van de Mer regelgeving is om (in een aantal gelimiteerde gevallen) milieu een volwaardige plaats in de besluitvormingsprocessen van een groot aantal wetten, waaronder de Wro, te geven.

Regelgeving

De basis voor de regelgeving met betrekking tot de MER wordt gevormd door de Europese richtlijn voor milieueffectrapportage (85/337/EEG) en de Europese richtlijn betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's (2001/42/EG). Beide richtlijnen zijn in de Wet milieubeheer (Hoofdstuk 7) en het Besluit milieueffectrapportage in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd.

De MER-regelgeving maakt onderscheid tussen plannen en besluiten en geeft hiervoor verschillende procedurele verplichtingen. Uitgangspunt van de MER-regelgeving is dat de procedure van het betreffende plan of besluit, waarbij het milieueffectrapport wordt opgesteld wordt gevolgd.

De Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage 1994 maken onderscheid tussen:

  • 1. een m.e.r.-plicht voor plannen (plan-m.e.r.);
  • 2. een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor projecten (project-m.e.r.);
  • 3. een m.e.r.-beoordeling voor projecten die als activiteit genoemd zijn in het Besluit m.e.r., ook al blijven zij onder de genoemde drempelwaarden.

Dit betekent dat het bevoegd gezag ook bij deze kleinere activiteiten (die niet aan de drempelwaarden voldoen), na moet gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Als uit de m.e.r-beoordeling blijkt dat geen MER behoeft te worden opgesteld of uit de MER blijkt dat er als gevolg van het plan geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen, kan het plan worden uitgevoerd.

5.11 Klimaatadaptatie

Klimaatadaptie omvat het aanpassen van de lokale en regioale omgeving aan de onvermijdelijke gevolgen van klimaatverandering. Thema's die daarbij een rol spelen zijn overstromingsrisico's, wateroverlast, droogte en hittestress. Hierna wordt voor alle verkeersmaatregelen (dus alledrie de deelgebieden) ingegaan op het aspect klimaatadaptie. Dit onderwerp komt daarom niet meer apart aan bod bij de toetsing aan de milieu- en duurzaamheidsaspecten per deellocatie in de hierna volgende hoofdstuk 6, 7 en 8.

Conform de Klimaateffectatlas blijkt dat het plangebied is gelegen in een gebied met een grote kans op overstromingen (nu en in toenemende mate in 2050). Op de locatie Serooskerke worden de nieuwe rotondes verhoogd aangelegd. In eerste instantie is dit om de sociale veiligheid in de fietstunnels beter te waarborgen. Een gunstig neveneffect daarvan is dat de rotondes en het tussenliggende wegvak hoger komt te liggen en daardoor beter bestand zijn tegen overstromingen. Daarmee is tevens de bereikbaarheid via deze hoofdtoegangswegen beter gewaarborgd voor hulpdiensten en als vluchtroute.

Daarnaast wordt in de maatregelen die getroffen worden om de wegen in te passen in het landschap en de bestaande structuren winst geboekt door bergingscapciteit voor water te realiseren. Ten noorden van de doortrekking van de N57 ter plaatse van de Serooskerke zal er een groenvoorziening met mogelijk een waterbuffer (bijvoorbeeld in de vorm van een wadi) worden aangelegd. Deze voorziet in extra opvang bij overlast (kortdurig, hevig nat). Ook bij het scenario langdurig nat zal het helpen om het water te bergen. De waterbuffer kan aangesloten worden op de bestaande watergang die is verbonden met de kreek in de Schelphoek.

6 Locatie N57 Kraaijensteinweg

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de locatie N 57 Kraaijensteinweg getoetst aan het kader zoals beschreven in hoofdstuk 5.

6.2 Luchtkwaliteit

6.2.1 Toetsing

Om het effect van het project op de luchtkwaliteit te toetsen zijn modelberekeningen uitgevoerd. De onderzoeksopzet en resultaten zijn opgenomen in Bijlage 5 Onderzoek luchtkwaliteit

6.2.2 Conclusie

Als gevolg van het planvoornemen treden in het gebied ter hoogte van woningen geen significante veranderingen op van de luchtkwaliteit. Bij geen van de woningen vindt een verandering plaats van meer dan 1,2 ìg/m3 (jaargemiddelde NO2-concentratie), respectievelijk 0,4 ìg/m3 (jaargemiddelde PM10- en
PM2,5-concentratie).

In de plansituatie liggen de NO2-, PM10- en PM2.5-concentraties ruim onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. De beoogde ontwikkeling voldoet hiermee aan artikel 5.16.1.a van de Wm en is derhalve niet in strijd met de wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit.

6.3 Geluid en stilte

6.3.1 Toetsing

Ten behoeve van het project is een Geluidsonderzoek uitgevoerd.

De fysieke wijziging van de weg brengt met zich mee dat de brongegevens van de weg tussen de projectgrenzen van hectometer 54,315 tot 54,463 (ter hoogte van de Daleboutsweg) en tussen hectometer 54,900 tot 55,275 (ter hoogte van de Kraaijensteinweg) wijzigen. Buiten dit gebied wijzigen de brongegevens niet en zijn deze ontleend aan het geluidregister.

Resultaten hoofdwegennet

N57 ter hoogte van de Daleboutsweg

Uit het onderzoek van het geluidloket blijkt dat het project binnen de geldende GPP's past. Het project kan hiermee doorgang vinden zonder uitvoering van akoestisch onderzoek op woningniveau.

N57 ter hoogte van de Kraaijensteinweg

Uit het onderzoek van het geluidloket blijkt dat het project niet binnen de geldende GPP's past. In afbeelding 3.3 zijn de resultaten weergegeven. Het onderzoek met toepassing van bronmaatregelen is niet uitgevoerd, omdat ter hoogte van de GPP overschrijding geen woningen zijn gelegen. Voor dit project is derhalve geen Stap 1b of Stap 1c onderzoek uitgevoerd.

Resultaten onderliggend wegennet

Als gevolg van de wijziging van de N59 worden de Daleboutsweg en de Kraaijensteinweg eveneens gewijzigd. De wijziging bestaat uit het aansluiten van de Daleboutsweg en de Kraaijensteinweg op de toekomstige rotondes.

De Daleboutsweg ten westen van de toekomstige rotonde (richting vakantiepark) heeft een maximale snelheid van 30 km/uur. Formeel heeft en wegvak met maximaal toegestane rijsnelheid van 30 km/uur geen geluidszone zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Bij de bepaling van de geluizone is de 30 km/uur echter wel beschouwd. Ook is de bijdrage van de 30 km/uur weg bij de berekening van de geluidbelasting, als worstcase benadering, ten gevolge van de Daleboutsweg meegenomen.

N57 ter hoogte van de Daleboutsweg

Binnen de zone van de Daleboutsweg zijn enkele woningen gelegen. Daarnaast is er een recreatiepark direct nabij de toekomstige rotonde gelegen. De recreatiewoningen zijn niet geluidgevoelig volgens de
Wet geluidhinder. De geluidsbelastingen zijn echter wel inzichtelijk gemaakt voor enkele maatgevende recreatiewoningen.

Voor de woningen gelegen aan de Kraaijensteinweg zijn er geen toenames ten opzichte van de grenswaarde. Er is geen sprake van reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder.

Voor de recreatiewoningen treden er tussen de huidige situatie en toekomstige situatie toenames op van maximaal afgerond 2 dB. Echter de maximale geluidsbelasting voor een recreatiewoning blijft ruim onder de voorkeurswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder (die overigens niet van toepassing is op de recreatiewoningen).

N57 ter hoogte van de Kraaijensteinweg

Binnen de zone van de Kraaijensteinweg is één woning gelegen. Het betreft een vrijstaande woning gelegen aan de Lageweg. Daarnaast is er een recreatiepark direct nabij de toekomstige rotonde gelegen. De recreatiewoningen zijn niet geluidgevoelig volgens de Wet geluidhinder. De geluidsbelasting is echter wel inzichtelijk gemaakt voor een maatgevende recreatiewoning.

Voor de woning gelegen aan de Lageweg zijn er geen toenames ten opzichte van de grenswaarde. Er is geen sprake van reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder.

Voor de onderzochte recreatiewoning blijft de geluidsbelasting vrijwel identiek. De toekomstige geluidsbelasting voor de recreatiewoning blijft ruim onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder (overigens niet van toepassing op de recreatiewoningen).

6.3.2 Conclusie

Hoofdwegennet

N57 ter hoogte van de Daleboutsweg

Uit dit onderzoek van het geluidloket blijkt dat het project binnen de geldende GPP's past. Het project kan hiermee doorgang vinden zonder uitvoering van akoestisch onderzoek op woningniveau.

N57 ter hoogte van de Kraaijensteinweg

Uit dit onderzoek van het geluidloket blijkt dat het project niet binnen de geldende GPP's past. Het onderzoek met toepassing van bronmaatregelen is niet uitgevoerd, omdat ter hoogte van de GPP-overschrijding geen woningen zijn gelegen.

Onderliggend wegennet

Voor de Daleboutsweg en de Kraaijensteinweg is er geen sprake van reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder.

6.4 Externe veiligheid

6.4.1 Toetsing

In het kader van de reconstructie van de N57 Kraaijensteinweg is een bureauonderzoek uitgevoerd naar externe veiligheid. Deze rapportage is opgenomen in Bijlage 11 Adviesnota externe veiligheid. De resultaten van dit onderzoek zijn hieronder samengevat.

Op de kruising N57 (Kraaijensteinweg)-Daleboutsweg in Burgh-Haamstede is een rotonde voorzien waardoor de wegas zal wijzigen. Over de N57 vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Ter hoogte van de locatie Kraaijensteinweg ligt een woning en meerdere recreatiewoningen in het Landal Resort Haamstede. Binnen een afstand van 50 meter van de gewijzigde ligging van het referentiepunt van de N57 bevindt zich een woning aan de Kraaijensteinweg 31 te Burgh-Haamstede. In het kader van de Beleidsregels EV-beoordeling Tracébesluiten zijn daarom groepsrisicoberekeningen nodig. Overigens zal door de verkeersmaatregelen de verkeersveiligheid verbeteren, waardoor de ongevalsfrequentie zal dalen en de kans op ongevallen met het vervoer van gevaarlijke stoffen daardoor ook zal afnemen.

Risicoplafond Basisnet

In tabel 3.1 zijn voor het onderzochte wegvak het plaatsgebonden risico (PR) plafond, het groepsrisico (GR) plafond en het plasbrandaandachtsgebied (PAG) weergegeven, die in de Regeling Basisnet zijn opgenomen.

Tabel 6 Risicoplafonds onderzochte wegvak

Wegvak   Omschrijving wegvak basisnet   Risicoplafond (M   PAG  
    PR 10-6   GR/PR 10-7    
Ze47   N57: N59-afrit N255 (bij Kamperland)   0   73   nee  

Plaatsgebonden risico (PR)

Zoals blijkt uit tabel 3.1, geldt voor dit wegvak een PR-plafond van 0 m. Dit betekent dat het PR vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen op het midden van het wegvak, niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar. Het PR vormt daarmee geen belemmering voor het plangebied. De PR 10-7-contour (het GR-plafond) wordt getoond in afbeelding 3.1; deze ligt op 73 m gemeten vanuit het midden van de weg.

De rotonde vervangt het bestaande kruispunt. Door de aanleg van de rotonde worden geen nieuwe verbindingen naar omliggende infrastructuur gerealiseerd. Naar verwachting zal de voorgenomen realisatie van de rotonde dan ook niet leiden tot een toename van het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegvak Ze47.

Het wegtype wijzigt niet door de aanleg van de rotonde, de N57 blijft een weg 'buiten de bebouwde kom'. De snelheid waarmee gereden wordt zal waarschijnlijk lager zijn omdat het verkeer bij nadering van de rotonde zal moeten afremmen. Het is hierdoor niet aannemelijk dat de ongevalsfrequentie wijzigt door de voorgenomen realisatie van de rotonde.

Bij gelijkblijvende vervoershoeveelheden en ongevalsfrequentie zullen het PR-plafond en GR-plafond niet worden overschreden.

Afbeelding 13 Risicocontouren PR-plafond (zwarte lijn, op het midden van de weg) en GR-plafond (blauwe lijn, 73 m vanuit het midden van de weg)

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00232BphBU-VA01_0015.png"

Groepsrisico (GR)

Realisatie van de rotonde heeft ter plaatse een gewijzigde ligging van de rijbanen tot gevolg. De as van de N57 blijft echter onveranderd. Voor de modellering in RBM II betekent dit dat de toekomstige situatie gelijk is aan de huidige situatie.

Tabel 7 toont het GR als factor ten opzichte van de oriëntatiewaarde. In de tabel is aangegeven hoeveel de berekende frequentie op een bepaald aantal slachtoffers maximaal afwijkt van de oriëntatiewaarde. Een factor 0.02 betekent dat het GR 50 keer kleiner is dan de oriëntatiewaarde. Ondanks de aanwezige recreatiewoningen en woning op de locatie Kraaijensteinweg blijkt uit de berekeningen dat het GR op deze locatie klein is. Het GR in de toekomstige situatie is gelijk aan het GR in de huidige situatie.

Tabel 7 Factor ten opzichte van de oriëntatiewaarde

Situatie   Factor ten opzichte van OW  
huidig   0.02  
toekomstig   0.02  

(Beperkt) kwetsbare objecten binnen Basisnetafstand

De Basisnetafstand is voor dit wegvak 0 m. Er is daarnaast geen sprake van een gewijzigde ligging van het referentiepunt van de weg. Daardoor komen voor de locatie N57 Kraaijensteinweg geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten binnen de Basisnetafstand te liggen.

6.4.2 Conclusie

Uit de toetsing wordt geconcludeerd dat het project haalbaar is binnen de vigerende wettelijke en beleidsmatige kaders voor externe veiligheid. De PR-plafonds en GR-plafonds worden niet overschreden. Met de realisatie van de rotonde aan de N57 Kraaijensteinweg neemt het groepsrisico niet toe, deze blijft 0.02 keer de oriëntatiewaarde. Het PR en GR vormen geen belemmering voor de realisatie van de voorgenomen wijzigingen.

6.5 Bodem

6.5.1 Toetsing

In het kader van de reconstructie van de N57 Kraaijensteinweg is een vooronderzoek uitgevoerd conform de NEN 5725. Deze rapportage is opgenomen in Bijlage 7 Bodemonderzoek. Daarnaast is een onderzoek uitgevoerd naar niet-gesprongen explosieven. Die rapportage is opgenomen in Bijlage 8 Rapportage Niet Gesprongen Explosieven. De resultaten van beide onderzoeken zijn hieronder samengevat.

Milieuhygiënische bodemkwaliteit

In de periode 1940-1980 zijn boomgaarden aanwezig geweest in het noordelijke en zuidelijke gedeelte van de onderzoekslocatie. Als gevolg hiervan zijn deze locaties verdacht op het voorkomen van bestrijdingsmiddelen in de bodem. Daarnaast dienen de bermen langs de doorgaande wegen als gevolg van atmosferische depositie/afspoelen van hemelwater van het wegdek ('run off') als verdacht te worden aangemerkt. Uit het onderzoek blijkt niet of de locatie asbestverdacht is.

Niet-gesprongen explosieven

De onderzoekslocatie is verdacht op de aanwezigheid van conventionele explosieven. Het wegverloop is naoorlogs enkele malen aangepast, waardoor de huidige N57 op een andere locatie ligt dan de weg die in de oorlog aanwezig was. Hierdoor is onder de huidige weg tot onderzijde van het wegcunet geen verhoogde kans op aanwezigheid van NGE meer aanwezig. De ongeroerde ondergrond en het gebied aan weerszijden van de weg blijven onverminderd verdacht op NGE.

Dit houdt in dat het gehele werkgebied zoveel mogelijk ontdaan moet worden van detectieverstoringen zoals obstakels en ferro-houdende objecten. De detectiedata worden geïnterpreteerd op 500 lbs vliegtuigbommen. Na deze interpretatie worden alle objecten die geïdentificeerd zijn benaderd en veiliggesteld. Het detectiebereik van passieve oppervlaktedetectie is groter dan de diepte tot waarop de werkzaamheden plaatsvinden. Bij dieper gelegen objecten wordt in samenspraak met het bevoegd gezag bepaald of deze benaderd worden of niet.

In gebieden waar de inzet van passieve detectie niet mogelijk is vanwege detectieverstoringen worden de werkzaamheden begeleid met laagsgewijze actieve detectie. Deze methode is minder gevoelig voor verstoringen, maar heeft een beperkt bereik. Hierdoor kan steeds een laag worden vrijgegeven die ontgraven kan worden, vervolgens wordt weer een detectieslag uitgevoerd en kan de volgende laag ontgraven worden. Dit proces herhaalt zich tot de gewenste diepte is bereikt. Na vrijgave van het werkgebied kunnen de werkzaamheden zonder aanvullende maatregelen worden uitgevoerd.

6.5.2 Conclusie

Milieuhygiënische bodemkwaliteit

Uit het vooronderzoek blijkt dat de onderzoekslocatie gedeeltelijk als verdacht is aangemerkt. Het gaat om mogelijke verontreinigingen als gevolg van atmosferische depositie/afspoelen van hemelwater van het wegdek ('run off'). Daarnaast zijn het noordelijke en zuidelijke gedeelte van de onderzoekslocatie verdacht op het voorkomen van bestrijdingsmiddelen in de bodem. Daarom zal vervolgonderzoek worden uitgevoerd voorafgaand aan de uitvoering en zullen de benodigde voorzorgsmaatregelen worden getroffen alvorens de werkzaamheden worden uitgevoerd. Tijdens het veldwerk wordt extra aandacht geschonken aan het voorkomen van asbestverdacht materiaal.

Niet gesprongen explosieven

Onder de huidige N57 tot onderzijde van het wegcunet is geen verhoogde kans op aanwezigheid van NGE meer aanwezig. Daar waar buiten deze geroerde gebieden gewerkt wordt of dieper wordt gegraven dan bij eerdere werkzaamheden is opsporing noodzakelijk. Na vrijgave van het werkgebied kunnen de werkzaamheden zonder aanvullende maatregelen worden uitgevoerd.

6.6 Water

6.6.1 Toetsing

In het kader van de reconstructie van de N57 Kraaijensteinweg is een watertoets uitgevoerd. Deze rapportage is opgenomen in Bijlage 10 Watertoets. Omdat de waterparagraaf voor alle drie de locaties hetzelfde is, is deze opgenomen in paragraaf 5.6 Water. Locatiespecifieke informatie is hieronder samengevat.

Met de toekomstige ontwikkeling zal het verhard oppervlak op de locatie N57 Kraaijensteinweg als volgt wijzigen:

  • 4. het oppervlak aan op te breken bestaande verharding betreft: 5.744 m2;
  • 5. het oppervlak aan nieuwe verharding betreft: 6.962 m2;
  • 6. de toename van het verhard oppervlak bedraagt hiermee: 1.218 m2.

Bij 75 mm waterbergingscompensatie is dan 91 m3 waterbergingscompensatie benodigd. Uitgaande van een peilstijging van 50 cm, kan dan volstaan worden met 182 m2 extra open water.

Met het toekomstig watersysteem wordt zowel het dempen van bestaand water als de toename van het verhard oppervlak volledig gecompenseerd.

Voor de duikers in dammen in de bermsloten wordt de minimummaat voor de diameter van minimaal
500 mm aangehouden.

Op afbeelding 14 zijn de contouren van het toekomstig watersysteem weergegeven. Er is daarbij een nieuwe duiker onder de weg voorzien. De bestaande duiker onder de N57 in de primaire watergang wordt behouden.

Afbeelding 14 Toekomstig watersysteem Kraaijensteinweg

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00232BphBU-VA01_0016.png"

6.6.2 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor realisatie van de ontwikkeling.

6.7 Flora en fauna

6.7.1 Toetsing

In het kader van de reconstructie van de N57 Kraaijensteinweg is een natuurtoets uitgevoerd. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 12 Natuurtoets N 57 Kraaijensteinweg .De resultaten van de natuurtoets zijn hierna samengevat.

Voortoets Wet natuurbescherming

Gegevens

Het plangebied ligt in de omgeving van drie Natura 2000-gebieden. Op ruim 600 m afstand, ten noordwesten van het plangebied ligt het Habitatrichtlijngebied (HR-gebied) Kop van Schouwen, dit gebied is aangewezen voor negen habitattypen en drie habitatrichtlijnsoorten (HR-soorten). Op circa 1000 m afstand ten zuidoosten van het plangebied ligt het Habitatrichtlijn- en Vogelrichtlijngebied (HR- en VR-gebied) Oosterschelde, dit gebied is aangewezen voor vijf habitattypen, twee HR-soorten en in totaal 42 vogels (15 broedvogelsoorten en 27 niet-broedvogelsoorten). Dit gebied heeft daarnaast de status van 'wetland'. Op ruim 1700 m afstand, ten zuidwesten van het plangebied ligt het HR-gebied Voordelta, dit gebied is aangewezen voor zes habitattypen en zes HR-soorten.

Effectenafbakening

Hierna wordt aangegeven welke verstoringaspecten relevant zijn voor de Natura 2000-gebieden rondom het betreffende plangebied.

Verzuring en vermesting

Significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofbijdrage door geplande werkzaamheden zijn uit te sluiten, waardoor het niet noodzakelijk is een Passende Beoordeling uit te voeren of een vergunning aan te vragen voor de wegwerkzaamheden. De stikstofbijdrage binnen de Natura 2000-gebieden als gevolg van het voornemen bedraagt tussen de 0,05 en 1 mol/ha/jaar. Hierdoor dient er een melding te worden gedaan in het kader van de PAS.

Verstoring door geluid

Door de afstand tussen het plangebied en het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, zijn negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de omliggende Natura 2000-gebieden als gevolg van geluidsverstoring in zowel de aanleg- of gebruiksfase uitgesloten. Ook negatieve effecten op soorten buiten de grenzen van Natura 2000-gebied waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn opgesteld zijn uitgesloten.

Verstoring door licht

Door de afstand tussen het plangebied en het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, zijn negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de omliggende Natura 2000-gebieden als gevolg van lichtverstoring in zowel de aanleg- of gebruiksfase uitgesloten. Ook negatieve effecten op soorten buiten de grenzen van Natura 2000-gebied waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn opgesteld zijn uitgesloten.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied bevindt zich niet in NNN-gebied. Het dichtstbijgelegen onderdeel van het NNN-gebied ligt op circa 300 m. Dit NNN-gebied heeft de status 'bestaande natuur' en is deel van Boswachterij Westenschouwen/Meeuwenduinen.

Effecten en conclusies

De geplande werkzaamheden voor de reconstructie van de N57 Kraaijensteinweg vallen geheel buiten
NNN-gebied. Externe werking dient binnen provincie Zeeland alleen te worden onderzocht binnen een straal van 100 m. Het plangebied bevindt circa 300 m afstand waardoor er geen sprake is van externe werking. Negatieve effecten van de werkzaamheden kunnen zodoende worden uitgesloten. Nader onderzoek is niet nodig.

Effecten op beschermde soorten

In tabel 8 zijn de conclusies ten aanzien van beschermde soorten samengevat. Een uitgebreide beschrijving van het effect van het project op beschermde soorten is opgenomen in hoofdstuk 5 van Bijlage 12.

Tabel 8 Samenvattende tabel effecten op beschermde soorten

Soortgroep   Beschermde soorten in het plangebied of directe omgeving aanwezig?   Kans op overtreding verboden Wn?   Gevolgen?   Ontheffing aanvragen WN?  
vaatplanten   nee   nee   geen, wel zorgplicht   nee  
grondgebonden zoogdieren   op basis van NDFF waarnemingen en aanwezige biotopen kan het voorkomen van algemene soorten zoals egel, veldmuis, mol, konijn niet worden uitgesloten   nee, vrijstelling binnen provincie Zeeland   geen, wel zorgplicht   nee  
  op basis van gericht onderzoek is geconstateerd dat de Noordse woelmuis aan de randen van het plangebied leefgebied heeft   nee, geen significant negatief effect op de gunstige staat van instandhouding van de lokale populatie van de Noordse woelmuis (kleinschalige en tijdelijke aard werkzaamheden en voldoende uitwijkmogelijkheden )   geen, wel zorgplicht   nee  
vleermuizen   belangrijk foerageergebied voor verschillende soorten (met name gewone dwergvleermuis en laatvlieger)   ja, wanneer er binnen de activiteitsperiode wordt gewerkt en vleermuizen door licht, trillingen of geluid worden verstoord   nee, mits werkzaamheden niet plaatsvinden tussen zonsondergang en zonsopgang en het werkterrein niet onnodig wordt verlicht   nee  
vogels   ja, meerdere algemene broedvogels   ja, indien broedgevallen opzettelijk worden verstoord of nesten worden vernietigd   Drie mogelijkheden:
buiten het broedseizoen werken;
vlak voor het broedseizoen inzetten en dan continue doorwerken, zodat vogels niet gaan broeden;
het plangebied voor het broedseizoen ongeschikt maken voor broedvogels. (zie hierna)  
nee  
reptielen   nee   nee   geen, wel zorgplicht   nee  
amfibieën   ja, vermoedelijk meerdere algemeen voorkomende bijlage A-soorten   nee, vrijstelling binnen provincie Zeeland   geen, wel zorgplicht   nee  
  ja, waarnemingen van rugstreeppad in nabije omgeving   nee, geen essentieel leefgebied binnen plangebied   geen, wel zorgplicht   nee  
  ja, boomkikker binnen plangebied   nee, het betreft een uitgezette populatie   geen, wel zorgplicht   nee  
dagvlinders, libellen en overige ongewervelden   nee   nee   geen, wel zorgplicht   nee  

6.7.2 Conclusie

Voortoets Wet natuurbescherming

Significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofbijdrage door geplande werkzaamheden zijn uit te sluiten, waardoor het niet noodzakelijk is een Passende Beoordeling uit te voeren of een vergunning aan te vragen voor de wegwerkzaamheden. Wel dient een melding te worden gedaan in het kader van de PAS.

Verstoring van Natura 2000-gebieden door geluid of licht zijn vanwege de grote afstand uit te sluiten. Ook negatieve effecten op soorten buiten de grenzen van Natura 2000-gebied waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn opgesteld zijn uitgesloten.

Effecten op Natuurnetwerk Nederland (NNN)

De geplande werkzaamheden voor de reconstructie van de N57 Kraaijensteinweg vallen geheel buiten
NNN-gebied. De wezenlijke kenmerken en waarden van NNN-gebieden worden zodoende niet direct aangetast. Er is ook geen sprake van externe werking. Negatieve effecten van de werkzaamheden kunnen zodoende worden uitgesloten. Nader onderzoek is niet nodig.

Effecten op beschermde soorten

In en nabij het plangebied zijn diverse beschermde soorten aanwezig.

Vleermuizen

Het plangebied is een belangrijk foerageergebied voor vleermuizen. Om verstoring te voorkomen wordt niet gewerkt tussen zonsondergang en zonsopkomst en wordt het terrein niet onnodig verlicht. Een ontheffing onder de Wet natuurbescherming is niet nodig.

Vogels

In het plangebied zijn verschillende soorten algemene broedvogels aanwezig. Verstoring of vernietiging van nesten wordt voorkomen door buiten het broedseizoen te werken, of door vlak voor het broedseizoen de werkzaamheden te starten en continue door te werken en daarmee te voorkomen dat volgens in het plangebied gaan broeden. Een derde optie is het plangebied voor het broedseizoen ongeschikt te maken voor broedvogels. Een ontheffing onder de Wet natuurbescherming is niet nodig.

Grondgebonden zoogdieren, amfibieën

Voor de in het plangebied aanwezige grondgebonden zoogdieren en amfibieën geldt een zorgplicht. Een ontheffing onder de Wet natuurbescherming is niet nodig.

6.8 Licht en duisternis

6.8.1 Toetsing

In het kader van de reconstructie van de N57 Kraaijensteinweg is een onderzoek uitgevoerd naar het effect van het project op licht en duisternis. Deze rapportage is opgenomen in Bijlage 16 Rapportage Licht en Duister. De resultaten van dit onderzoek zijn hieronder samengevat.

In de huidige situatie is er openbare verlichting aanwezig op de aansluiting N57-Kraaijensteinweg. De aansluiting N57-Daleboutsweg is onverlicht, behalve de Daleboutsweg aan de noordzijde van de N57 (kom Burgh-Haamstede). De tussen- en aanliggende wegvakken van de N57 zijn onverlicht.

In de nieuwe situatie komt op beide genoemde aansluitingen een rotonde. Uit het onderzoek is gebleken dat het vanuit verkeersveiligheid gewenst is de rotondes uit te voeren met verlichting.

De geplande verlichting tast de duisterheid in beperkte mate aan. Mogelijke hinder voor de omgeving wordt zoveel mogelijk beperkt middels de volgende maatregelen:

  • het aantal verlichtingsobjecten zijn beperkt;
  • de verlichtingsniveaus zijn relatief laag, daarnaast kunnen deze buiten de spits verder worden verlaagd door het toepassen van dynamische verlichting;
  • de armaturen zijn zodanig afgeschermd dat gericht wordt verlicht en strooilicht wordt beperkt;
  • er grenzen geen Natura 2000-gebieden aan de projectlocaties.

Door het toepassen van verlichting op beide rotondes wordt een bijdrage geleverd aan de verkeersveiligheid.

6.8.2 Conclusie

Uit de analyse is gebleken dat het effect van het voornemen op mens en dier beperkt en dat aan de doelstellingen uit het rapport Licht en Duister wordt voldaan. Het project voldoet aan de richtlijn lichthinder, nader onderzoek is niet nodig.

6.9 Kabels en leidingen

6.9.1 Toetsing

Voor de locatie N57 Kraaijensteinweg zijn twee knelpunten geïdentificeerd ten aanzien van kabels en leidingen. Het tracéontwerp is in een startoverleg besproken met de beheerders van kabels en leidingen. Op basis van dit overleg is een knelpuntanalyse gemaakt en zijn maatregelen tot bescherming, aanpassing of handhaving van een kabel of leiding voorgesteld. Op basis hiervan is een verleggingsplan voorgesteld. . In de volgende alinea's zijn de knelpunten en voorgestelde maatregelen samengevat.

Knelpunt 1: rotonde Daleboutsweg-N57

Rondom de kruising Daleboutsweg-N57 liggen diverse kabels en leidingen: ten zuidoosten ligt een deel van de te verleggen kabels en leidingen en ten noordwesten ligt een aantal te verleggen kabels en leidingen. De kabels en leidingen aan de oostzijde bestaan uit een tracé dat parallel aan de N57 loopt. In tabel 9 is een overzicht gegeven van de aanwezige kabels en leidingen en overeengekomen beheersmaatregelen.

Tabel 9 Overzicht knelpunten en beheersmaatregelen

Kabels en leidingen   Knelpunt   Beheersmaatregel  
200” kabel (data KPN)   de las van de kabel richting het vakantiepark komt onder het asfalt te liggen   omleggen van de kabel buiten het wegvlak. Aanvullende actie is om nader te overleggen of dit een categorie 2 verlegging moet worden  
overige kabels (data KPN)   overige kabels blijven tijdens de wegopbouw in het zandbed, onder de puinverharding   geen beheersmaatregel  
praatpaalkabel (data, RWS)   deze kabel ligt ten noorden van de kruising   de kabel wordt gerooid zonder terugplaatsing. Daarbij moet in communicatie met RWS ingemeten worden welk deel van de kabel verwijderd wordt  
glasvezelkabel (data, RWS)   deze kabel ligt ten zuiden van de kruising   omlegging van de kabel  
lege mantelbuis (overig, RWS)   de lege mantelbuis ligt in het projectgebied   nadere afstemming over het verwijderen of laten liggen van de mantelbuis  
vier mantelbuizen gevuld en niet gevuld (overig, Delta)   de mantelbuizen liggen nabij de nieuwe rotonde   beheersmaatregel nader af te stemmen met beheerder  
glasvezel en eventueel andere datakabels (data, Delta)   de kabels liggen ter hoogte van de nieuwe rotonde   beheersmaatregel nader af te stemmen met beheerder  
10 kV tracé (middenspanning, Delta)   het tracé ligt ten noorden van de N57   verlegging van de kabel  
laagspanning (Delta)   loopt parallel aan de Daleboutsweg en doorsteekt het kruispunt met de N57   verlegging in een nieuw tracé  
waterleiding 500 AC (Delta)   de waterleiding ligt ten zuiden van de rotonde   verwijderen en vervangen door een andere leiding  
waterleiding 250 AC (Delta)   de waterleiding ligt aan de noordkant van de kruising en wordt deels overdekt door de nieuwe rotonde   verwijderen en verleggen  
hogedruk gasleiding (Delta)   de gasleiding raakt de nieuwe rotonde aan de noordzijde   de leiding verleggen  
riool vrij verval van beton (waterschap Scheldestromen     kan blijven liggen als de rotonde zettingsneutraal wordt uitgevoerd, anders moeten beheersmaatregelen worden genomen  

Er wordt rekening gehouden met verleggingwerkzaamheden die de tuin van Kraaijensteinweg 31 ten zuiden van de rotonde raken. Deze tuin zal worden opgeknapt, wat betekent dat de verleggingwerkzaamheden van kabels en leidingen daarvoor moeten plaatsvinden.

Knelpunt 2: rotonde Kraaijensteinweg-N57

Rondom de kruising Kraaijensteinweg-N57 liggen diverse kabels en leidingen. De kabels en leidingen die een knelpunt vormen zijn weergegeven in tabel 10. In deze tabel zijn ook de overeengekomen beheersmaatregelen opgenomen.

Tabel 10 Overzicht knelpunten en beheersmaatregelen

Kabels en leidingen   Knelpunt   Beheersmaatregel  
de voeding Drip (laagspanning, RWS)   de kabel ligt in een scheve boog ten zuiden van de nieuwe rotonde   de knik in de kabel wordt aangepast  
praatpaalkabel (data, RWS)   de kabel ligt ten noorden van het fietspad   de kabels worden verwijderd, het te verwijderen gedeelte wordt ingemeten en gecommuniceerd met RWS. In hetzelfde tracé liggen diverse kabels van KPN. Ter hoogte van deze kabel zullen geen ingrepen plaatsvinden. Er wordt dus geen beheersmaatregel genomen  
diverse kabels 2x300”, 1x20”en 1x100” (data, KPN)   de kabels liggen ten zuiden van de N57 en komen onder de nieuwe rijbaan/rotonde te liggen   inventariseren van de locaties van mogelijk. Lassen en het verleggen ervan  
laagspanningskabels (Delta)   de kabels worden gebruikt voor de openbare verlichting en liggen diep genoeg. De laagspanning (Delta) die onder de rotonde komt te liggen voedt de openbare verlichting en moeten aangepast worden naar nieuwe verkeerssituatie   deze zaken worden in het contract geregeld met de aannemer en worden niet opgenomen als beheersmaatregel  
telecomkabels (data)   deze blijven buiten de ingrepen   beheersmaatregelen zijn niet nodig  
waterleiding 160 PVC (Delta)   de waterleiding komt onder de rotonde te liggen   omleggen van de leiding  

Aan de westkant ligt een vrijverval riool; dit riool ligt buiten de ingrepen en wordt derhalve niet aangemerkt als knelpunt. In het definitieve ontwerp dient hier echter wel rekening mee gehouden te worden met deze leiding en aanvullende kabels en leidingen die aan de oostkant van de rotonde liggen.

6.9.2 Conclusie

In het plangebied liggen diverse kabels en leidingen die mogelijk een knelpunt vormen voor het voornemen. Voor alle kabels en leidingen zijn, in overleg met kabel- en leidingbeheerders beheersmaatregelen vastgesteld. Deze beheersmaatregelen betreffen over het algemeen het omleggen of het verwijderen van kabels en leidingen. Voor een aantal kabels en leidingen zijn geen beheersmaatregelen nodig, of dienen beheersmaatregelen nader afgestemd te worden met de beheerder. Door het nemen van beheersmaatregelen vormen kabels en leidingen geen belemmering voor het voornemen.

6.10 M.e.r.-beoordeling

6.10.1 Toetsing

De voorliggende activiteit betreft het wijzigen van het kruispunt N57 Kraaijensteinweg door middel van het aanleggen van twee rotondes ter verbetering van de verkeersveiligheid en doorstroming. Deze activiteit wordt niet genoemd in bijlage I onderdeel C en/of D van het Besluit milieueffectrapportage.

In een voortoets (opgenomen in Bijlage 12 Natuurtoets N 57 Kraaijensteinweg) is nagegaan of het plan nadelige effecten heeft op de aangrenzende Natura 2000-gebieden. Hieruit is gebleken dat significant negatieve effecten of een significante verstoring van Natura 2000-gebieden uit te sluiten zijn. Het opstellen van een Passende Beoordeling (en een plan-m.e.r.) is dan ook niet aan de orde.

6.10.2 Conclusie

Voor het plan hoeft geen m.e.r.-beoordeling te worden gedaan, dan wel een MER te worden opgesteld.

7 Locatie N57 /N59 Serooskerke

7.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de locatie N 57/N59 Serooskerke getoetst aan het kader zoals beschreven in hoofdstuk 5. In de diverse onderzoeken waarnaar wordt verwezen is rekening gehouden met een nieuwe carpoolplaats. Deze maakt echter geen onderdeel uit van het plan. Door Rijkswaterstaat is besloten om deze carpoolplaats niet aan te leggen en de bestaande carpoolplaats te blijven gebruiken. Voor zover de onderzoeken dus betrekking hebben op die nieuwe carpoolplaats kunnen deze buiten beschouwing blijven.

7.2 Luchtkwaliteit

7.2.1 Toetsing

Om het effect van het project op de luchtkwaliteit te toetsen zijn modelberekeningen uitgevoerd. De onderzoeksopzet en resultaten zijn opgenomen in Bijlage 5 Onderzoek luchtkwaliteit.

7.2.2 Conclusie

Als gevolg van het planvoornemen treden in het gebied ter hoogte van woningen geen significante veranderingen op van de luchtkwaliteit. Bij geen van de woningen vindt een verandering plaats van meer dan 1,2 ìg/m3 (jaargemiddelde NO2-concentratie), respectievelijk 0,4 ìg/m3 (jaargemiddelde PM10- en
PM2,5-concentratie).

In de plansituatie liggen de NO2-, PM10- en PM2.5-concentraties ruim onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. De beoogde ontwikkeling voldoet hiermee aan artikel 5.16.1.a van de Wm en is derhalve niet in strijd met de wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit.

7.3 Geluid en stilte

7.3.1 Toetsing

Ten behoeve van het project is een Geluidsonderzoek uitgevoerd.

De fysieke wijziging van de weg brengt met zich mee dat de brongegevens van de weg tussen de projectgrenzen van hectometer 47,142 tot hectometer 49,066 (N57) en tussen de aansluiting van de
N57-N59 en hectometer 48,516 (N59), wijzigen. Buiten dit gebied wijzigen de brongegevens niet en zijn deze ontleend aan het geluidregister.

Resultaten hoofdwegennet

Uit het onderzoek van het geluidloket blijkt dat het project niet binnen de geldende GPP's past. Daarnaast zal een aantal referentiepunten worden verplaatst.

Het onderzoek met toepassing van bronmaatregelen is niet uitgevoerd, omdat ter hoogte van de GPP overschrijding geen woningen zijn gelegen.

Op basis van de resultaten is het minimale onderzoeksgebied voor het gedetailleerd akoestisch onderzoek op woningniveau aangegeven. Dit minimale onderzoeksgebied is gebaseerd op de richtlijnen uit het KAOW.

Vervolgens is het akoestisch relevante onderzoeksgebied afgebakend.

Hieruit volgt dat binnen het akoestisch relevante onderzoeksgebied geen woningen of andere bestemmingen zijn gelegen. Het afwegen van geluidsreducerende maatregelen is daarom niet aan de orde. Er worden geen maatregelen getroffen.

Langs de verlegde rijksweg (N57) worden door het geluidloket GPP-punten gesitueerd, berekend en vastgelegd in het geluidregister. Voor het vastleggen van de 'nieuwe' GPP-punten langs de N57 is geen nader akoestisch onderzoek nodig.

Resultaten onderliggend wegennet

Als gevolg van de ingreep van de N57 verandert de aansluiting van de Stoofweg op de Dammenweg. Daarnaast zal het deel van de Stoofweg tussen deze nieuwe aansluiting en de N59 over worden gedragen aan het waterschap en worden beschouwd als onderliggend wegennet en daarom ook akoestisch worden benaderd via de Wgh. Dit deel van de Stoofweg wordt benaderd als nieuwe wegaanleg, omdat de invloedssfeer van de weg niet wezenlijk wijzigt. Voor de geluidgevoelige bestemmingen is getoetst of er wordt voldaan aan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder van 48 dB ten gevolge van de nieuwe weg.

Binnen de zone van de Stoofweg zijn diverse woningen gelegen. Voor enkele maatgevende woningen zijn de geluidsbelastingen getoetst aan de Wet geluidhinder. Voor de beschouwde woningen is de verlengde Stoofweg een nieuwe weg. Er is derhalve getoetst aan de voorkeurswaarde van 48 dB zoals van toepassing voor een nieuwe weg. Uit onderzoek volgt dat voor geen enkele woning de voorkeurswaarde van 48 wordt overschreden en er derhalve geen sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder.

7.3.2 Conclusie

Hoofdwegennet

Uit dit onderzoek van het geluidloket blijkt dat het project niet binnen de geldende GPP's past. Daarnaast zal een aantal referentiepunten worden verplaatst. Het onderzoek met toepassing van bronmaatregelen is niet uitgevoerd, omdat ter hoogte van de GPP overschrijding geen woningen zijn gelegen. Als gevolg van het project moeten er echter ook referentiepunten verplaatst worden waarvoor een Stap 3 onderzoek benodigd is.

Binnen het akoestisch relevante onderzoeksgebied zijn geen woningen of andere bestemmingen zijn gelegen. Het afwegen van geluidsreducerende maatregelen is daarom niet aan de orde. Er worden geen maatregelen getroffen.

Onderliggend wegennet

Voor geen enkele woning in de geluidszone van de nieuwe Stoofweg wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor een nieuwe weg overschreden.

7.4 Externe veiligheid

7.4.1 Toetsing

In het kader van de reconstructie is een bureauonderzoek uitgevoerd naar externe veiligheid. Deze rapportage is opgenomen in Bijlage 11 Adviesnota externe veiligheid. De resultaten van dit onderzoek zijn hieronder samengevat.

In het voorkeursalternatief voor de N57/N59 Serooskerke worden twee rotondes gerealiseerd en wordt een nieuw wegdeel aangelegd. Deze wijzigingen aan de N57 leiden tot een verschuiving van het referentiepunt van de weg. Op basis van artikel 4 Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten moet bij een verschuiving van het referentiepunt van een hoofdweg worden beoordeeld of kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten binnen de Basisnetafstand komen te liggen.

De wegvakken die van toepassing zijn voor de locatie N57/N59 en bijbehorende risicoplafonds zijn weergegeven in tabel 11.

Tabel 11 Risicoplafonds onderzochte wegvakken

Wegvak   Omschrijving wegvak basisnet   Risicoplafond (M   PAG  
    PR 10-6   GR/PR 10-7    
Ze11   N57: afrit 215 (Stellendam-)N59   5   niet bekend   nee  
Ze47   N57: N59-afrit N255 (bij Kamperland)   0   73   nee  

Plaatsgebonden risico (PR)

De beoordeling van het PR is gebaseerd op artikel 5 van de Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten. Voor deze locatie zijn twee wegvakken van toepassing. Voor het wegvak Ze11 is het PR 5 m, voor het wegvak Ze47 is het PR 0 m.

De aanpassing van de weg zal niet meer vervoer van gevaarlijke stoffen genereren en de ongevalsfrequentie voor en na de aanpassing blijft naar verwachting gelijk. De voorgenomen ontwikkeling genereert niet meer vervoer van gevaarlijke stoffen, omdat de aanpassing van de weg niet zorgt voor een verandering in de routering, herkomst en bestemming van gevaarlijke transporten. De ongevalsfrequentie blijft gelijk omdat het wegtype niet wijzigt. Daarmee kan worden uitgesloten dat bij het project sprake is van een (dreigende) overschrijding van het PR-plafond.

Zowel in de huidige situatie als na aanpassing van de weg, liggen geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen het PR-plafond. Hieruit volgt dat in de plansituatie zich geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen het
PR-plafond bevinden. Hiermee voldoet de plansituatie aan de inspanningsplicht als bedoeld in artikel 3 van de Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten.

Daarmee voldoet de plansituatie aan de vigerende wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid.

Groepsrisico (GR)

Door de aanpassing van de N57 verschuift het referentiepunt ten opzichte van de bebouwde omgeving. Daarom moet het GR verantwoord worden. Voor deze locatie kan worden volstaan met een GR-beoordeling op basis van artikel 6 van de Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten. Artikel 7 van de Beleidsregels
EV-beoordeling tracébesluiten is niet van toepassing, omdat geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn binnen 50 m vanaf de gewijzigde ligging van het referentiepunt.

Het GR-risicoplafond is 73 m. Zoals aangegeven voor het plaatsgebonden risico is een toename van het vervoer van gevaarlijke stoffen als gevolg van de voorgenomen wijziging redelijkerwijs uit te sluiten. Daarnaast wordt geen toename van de ongevalsfrequentie verwacht, omdat het wegtype niet wijzigt. Daarmee kan worden uitgesloten dat bij het project sprake is van een (dreigende) overschrijding van het
GR-plafond.

(Beperkt) kwetsbare objecten binnen Basisnetafstand

De Basisnetafstand (5 m) vanaf het midden van de nieuwe wegligging blijft binnen het verhard oppervlak van de weg. Hierbinnen liggen geen (beperkt) kwetsbare objecten. Daardoor kan geconcludeerd worden dat voor de locatie N57/N59 Serooskerke geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten binnen de Basisnetafstand komen te liggen.

7.4.2 Conclusie

Uit de toetsing wordt geconcludeerd dat het project haalbaar is binnen de vigerende wettelijke en beleidsmatige kaders voor externe veiligheid. De PR-plafonds en GR-plafonds worden niet overschreden. Het PR en GR vormen geen belemmering voor de realisatie van de voorgenomen wijzigingen.

7.5 Bodem

7.5.1 Toetsing

In het kader van de reconstructie is een vooronderzoek uitgevoerd conform de NEN 5725. Deze rapportage is opgenomen in Bijlage 7 Bodemonderzoek Daarnaast is een onderzoek uitgevoerd naar niet-gesprongen explosieven. Die rapportage is opgenomen in Bijlage 8 Rapportage Niet Gesprongen Explosieven. De resultaten van beide onderzoeken zijn hieronder samengevat.

Milieuhygiënische bodemkwaliteit

In het oostelijke gedeelte van de locatie is het tankstation 'De Schelphoek' aanwezig. Hiervoor is in het verleden een bodemonderzoek uitgevoerd. De locatie is daarmee voldoende onderzocht, echter dient de locatie als verdacht te worden aangemerkt ten aanzien van het voorkomen van verontreinigingen. Daarnaast dienen de bermen langs de doorgaande wegen als gevolg van atmosferische depositie/afspoelen van hemelwater van het wegdek ('run off') als verdacht te worden aangemerkt. Uit het onderzoek blijkt niet of de locatie asbestverdacht is.

Niet-gesprongen explosieven

Dit gebied is verdacht op gedumpte/achtergelaten munitie. Er kunnen klein kaliber munitie, hand- en geweergranaten en geschutmunitie zijn achtergebleven in en rond de stellingen. De locatie van deze stellingen is weergegeven in afbeelding 15 met een paarse contour. De rode contour geeft het onderzoeksgebied weer. Er is een groter gebied onderzocht, omdat alle eerdere ruimtelijke varianten meegenomen zijn in het onderzoek naar NGE.

Na de Tweede Wereldoorlog is de dijk verbreed en is de weg meerdere keren heringericht (verbreding, gescheiden fietspad). Door deze werkzaamheden worden geen NGE meer verwacht binnen het profiel van de weg en naastliggende watergangen. Vanwege de ligging van de stellingen boven het maaiveld en de naoorlogse ontmanteling van deze stellingen worden binnen de contour van de stellingen geen NGE meer verwacht. De werkzaamheden binnen dit gebied kunnen daarom regulier (zonder aanvullende veiligheidsmaatregelen) uitgevoerd worden. Voor de werkzaamheden in dit scopegebied is daarmee het stoppunt bereikt.

Afbeelding 15 Risicogebieden deellocatie N57/N59 Serooskerke

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00232BphBU-VA01_0017.png"

7.5.2 Conclusie

Milieuhygiënische bodemkwaliteit

Uit het vooronderzoek blijkt dat de onderzoekslocatie gedeeltelijk als verdacht is aangemerkt. Het gaat om mogelijke verontreinigingen als gevolg van atmosferische depositie/afspoelen van hemelwater van het wegdek ('run off'). Daarnaast is de locatie tankstation 'De Schelphoek' verdacht ten aanzien van het voorkomen van verontreinigingen. Tijdens het veldwerk wordt extra aandacht geschonken aan het voorkomen van asbestverdacht materiaal.

Niet gesprongen explosieven

Naoorlogse grondroeringen leiden ertoe dat in het werkgebied N57/N59 Serooskerke geen verhoogde kans op aanwezigheid van NGE meer geldt. De werkzaamheden in dit gebied kunnen zonder aanvullende maatregelen uitgevoerd worden.

7.6 Water

7.6.1 Toetsing

In het kader van de reconstructie is een watertoets uitgevoerd. Deze rapportage is opgenomen in Bijlage 10 Watertoets. Omdat de waterparagraaf voor alle drie de locaties hetzelfde is, is deze opgenomen in paragraaf 5.6 Water Locatiespecifieke informatie is hieronder samengevat.

Met de toekomstige ontwikkeling zal het verhard oppervlak op de locatie N57/N59 Serooskerke als volgt wijzigen:

  • het oppervlak aan op te breken bestaande verharding betreft: 13.776 m2;
  • het oppervlak aan nieuwe verharding betreft: 22.000 m2;
  • de toename van het verhard oppervlak bedraagt hiermee: 8.224 m2.

Bij 75 mm waterbergingscompensatie is dan 617 m3 waterbergingscompensatie benodigd. Uitgaande van een peilstijging van 50 cm, kan dan volstaan worden met 1.234 m2 extra open water.

Met het toekomstig watersysteem wordt zowel het dempen van bestaand water als de toename van het verhard oppervlak volledig gecompenseerd. Op afbeelding 16 zijn de contouren van het toekomstig watersysteem weergegeven. Daarbij zijn tevens de duikers onder de weg aangegeven. Het voornemen was om één watergang te dempen en deze te vervangen door een sloot langs de weg (oranje lijn in onderstaande afbeelding). Het is gebleken dat (ondermeer voor afwatering van de aangrenzende agrarische percelen) het niet wenselijk is om deze watergang te dempen. Er is besloten de watergang te behouden en op het perceel (driehoek) tussen de toekomstige weg en de watergang een groenvoorziening met mogelijk een waterbuffer (overloopgebied) te realiseren. Hiermee wordt voorzien in extra ruimte voor waterberging. De waterbuffer kan aangesloten worden op de hoofdwatergang richting de kreek in de Schelphoek. Door de aanleg van een waterbuffer zou de overstort naar de kreek minder vaak gebruikt hoeven te worden. Dit zou de ecologische kwaliteit van de kreek ten goede komen vanwewege minder lozing van zoet water in het brakke water. De exacte inrichting van het gebied is nog niet bekend en wordt verder uitgewerkt.

Afbeelding 16 Toekomstig watersysteem Serooskerke

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00232BphBU-VA01_0018.png"

Voor de duikers in dammen in de bermsloten wordt de minimummaat voor de diameter van 500 mm aangehouden.

Bij beide rotonden zijn halfverdiepte fietstunnels voorzien. De wanden en vloer van de fietstunnels dienen waterdicht te zijn. Het hemelwater van de fietstunnels kan in een bergingskelder verzameld worden en met een pompkelder verpompt worden naar de naastgelegen bermsloot. Het afwaterend oppervlak is bij de fietstunnels circa 210 m2. Voor fietstunnels zijn geen specifieke richtlijnen voor de berging in de kelder en de pompcapaciteit. Voor het risico op water-op-straat hanteert de gemeente Schouwen Duivenland een toelaatbare herhalingstijd van eenmaal per twee jaar, dat getoetst wordt met 20 mm neerslag in één uur. Om deze bui te kunnen bergen kan met een bergingskelder van 4,2 m3 worden volstaan.

In de buitenbeschermingszone van de waterkering langs de N59 is onderhoud aan het bestaand asfalt voorzien/wordt bestaand asfalt gebruikt voor landbouwpasseerstroken. Verder zal er een bushalte komen in deze zone. Daarmee zijn geen ingrepen voorzien die een risico vormen voor aantasting van de functie van de waterkering.

7.6.2 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor realisatie van de ontwikkeling.

7.7 Flora en fauna

7.7.1 Toetsing

In het kader van de reconstructie van de N57/N59 Serooskerke is een natuurtoets uitgevoerd. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 13 Natuurtoets N57/N59 Serooskerke .De resultaten van de natuurtoets zijn hierna samengevat.

Voortoets Wet natuurbescherming

Gegevens

Het plangebied grenst ten zuiden direct aan het Habitat-Vogelrichtlijngebied (HR- en VR-gebied) Oosterschelde. In dit gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor 5 soorten habitattypen,
2 soorten habitatrichtlijnsoorten en in totaal 42 soorten vogels (15 broedvogelsoorten en 27
niet-broedvogelsoorten). Dit gebied heeft daarnaast de status van 'wetland'.

Effectenafbakening

Hierna wordt aangegeven welke verstoringaspecten relevant zijn voor de Natura 2000-gebieden rondom het betreffende plangebied.

Oppervlakteverlies

Door de geplande reconstructie van de kruising en de aanleg van de nieuwe rotonde treedt er geen oppervlakteverlies van het aangrenzende Natura 2000-gebied Oosterschelde op. Hierdoor zijn negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van dit Natura 2000-gebied als gevolg van oppervlakteverlies niet aan de orde. De overige Natura 2000-gebieden liggen allen ruim buiten de begrenzing van het plangebied waardoor ook hier verstoring als gevolg van oppervlakteverlies is uit te sluiten.

Verzuring en vermesting

Significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofbijdrage door geplande werkzaamheden zijn uit te sluiten, waardoor het niet noodzakelijk is een Passende Beoordeling uit te voeren of een vergunning aan te vragen voor de wegwerkzaamheden. De stikstofbijdrage bedraagt tussen de 0,05 en 1 mol/ha/jaar, er dient een melding te worden gedaan in het kader van de PAS.

Verstoring door geluid

Op basis van geluidsonderzoek is geconcludeerd dat in de nieuwe situatie tijdens de gebruiksfase een lichte afname in geluidsverstoring optreedt ten opzichte van de huidige gebruiksfase. Negatieve effecten op Natura 2000-gebieden als gevolg van geluidsverstoring in de gebruiksfase zijn dan ook uitgesloten. Doordat binnen de verstoringscontour van de geplande werkzaamheden (aanlegfase) geen geschikt rust- of broedgebied aanwezig is van soorten waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn opgesteld, zijn significant negatieve effecten op instandhoudingsdoelen als gevolg van verstoring door geluid niet aan de orde. Nader onderzoek of een vergunningaanvraag in het kader van geluidsverstoring is niet aan de orde.

Verstoring door licht

Door toename van lichtinval gaat de kwaliteit van het leefgebied van soorten met een instandhoudingsdoelstelling achteruit. Voor de toename van lichtinval en de mitigerende maatregel ter voorkoming daarvan dient een vergunning te worden aangevraagd bij het bevoegd gezag (provincie Zeeland).

Verstoring door trilling

Verstoring door trilling heeft geen significant negatief effect op de soort waarvoor een instandhoudingsdoel is opgesteld doordat het rust- en broedgebied binnen het Natura 2000-gebied niet direct grenst aan het plangebied en tevens wordt afgeschermd door een brede bosstrook. Nader onderzoek of een vergunningaanvraag in het kader van verstoring door trillingen is niet aan de orde.

Optische verstoring

Optische verstoring heeft geen significant effect doordat het rust- en broedgebied binnen het
Natura 2000-gebied niet direct grenst aan het plangebied en tevens wordt afgeschermd door een brede bosstrook. Nader onderzoek of een vergunningaanvraag in het kader van optische verstoring is niet aan de orde.

Natuurnetwerk Nederland

Langs de zuidzijde grenst het plangebied aan NNN-gebied. Dit NNN-gebied heet Schelphoek en heeft de status 'bestaande natuur'. Echter is langs de zuidzijde van de huidige verharding geen sprake van ruimtebeslag. De wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN-gebied wordt zodoende niet direct aangetast. Externe werking dient binnen provincie Zeeland alleen te worden onderzocht binnen een straal van 100 m.

Het gebied grenst aan het plangebied bestaat uit de wegberm van de N57/N59, overgaand in de beheertypen N16.02 (groen) vochtig bos met productie en op grotere afstand N04.03 (donker blauw) brak water. De andere beheertypen liggen op buiten de 100 m zone, waardoor externe werking op deze beheertypen geen invloed heeft.

Effecten en conclusies

De biotische wezenlijke kenmerken en waarden van vochtig productiebos worden gekenmerkt door de aanwezigheid van zestien verschillende vogelsoorten. Door de geplande werkzaamheden kunnen vogels op korte afstand verstoord worden door trillingen, geluid en optische verstoring. De verstoring is echter slechts van tijdelijke aard en bovendien op slechts een deel van het aanwezige beheertype van invloed waardoor niet het gehele oppervlak van het vochtige bos verstoord raakt. Daarbij heeft het voornemen in de gebruiksfase geen negatief effect op het aangrenzende beheertype. Hierdoor zijn negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het beheertype 16.02 uit te sluiten.

De wezenlijke kenmerken en waarden van het natuurbeheertype brak water wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van negen soorten vaatplanten en een groot aantal vissoorten. Trillingen, geluid en optische verstoring door tijdelijke werkzaamheden hebben geen effect op vaatplanten. Omdat de werkzaamheden op enige afstand van het water plaatsvinden worden significant negatieve effecten voor de aanwezige vissen ook uitgesloten. De wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN-gebied Schelphoek worden zodoende niet aangetast als gevolg van de geplande werkzaamheden.

Effecten op beschermde soorten

In tabel 12 zijn de conclusies ten aanzien van beschermde soorten samengevat. Een uitgebreide beschrijving van het effect van het project op beschermde soorten is opgenomen in hoofdstuk 5 van Bijlage 13 Natuurtoets N57/N59 Serooskerke.

Tabel 12 Samenvattende tabel effecten op beschermde soorten

Soortgroep   Beschermde soorten in het plangebied of directe omgeving aanwezig?   Kans op overtreding verboden Wn?   Gevolgen?   Ontheffing aanvragen Wn?  
vaatplanten   nee   nee   geen   nee  
grondgebonden zoogdieren   op basis van NDFF waarnemingen en aanwezige biotopen kan het voorkomen van algemene soorten zoals egel, veldmuis, mol, konijn niet worden uitgesloten   nee, vrijstelling binnen provincie Zeeland   geen, wel zorgplicht   nee  
vleermuizen   foerageergebied voor verschillende soorten (met name watervleermuis)   ja, wanneer er binnen de activiteitsperiode wordt gewerkt en vleermuizen door licht, trillingen of geluid worden verstoord   nee, mits werkzaamheden niet plaatsvinden tussen zonsondergang en zonsopgang en het werkterrein niet onnodig wordt verlicht.   nee  
vogels   ja, meerdere algemene broedvogels waaronder houtduif   ja, indien broedgevallen opzettelijk worden verstoord of nesten worden vernietigd   drie mogelijkheden:
buiten het broedseizoen werken;
vlak voor het broedseizoen inzetten en dan continue doorwerken, zodat vogels niet gaan broeden;
het plangebied voor het broedseizoen ongeschikt maken voor broedvogels.  
nee  
reptielen   nee   nee   geen, wel zorgplicht   nee  
amfibieën   ja, vermoedelijk meerdere algemeen voorkomende bijlage A-soorten   nee, vrijstelling binnen provincie Zeeland   geen, wel zorgplicht   nee  
  ja, waarnemingen van rugstreeppad en boomkikker in de wijde omgeving   nee, geen leefgebied in of nabij plangebied   geen, wel zorgplicht   nee  
dagvlinders, libellen en overige ongewervelde   nee   nee   geen, wel zorgplicht   nee  

7.7.2 Conclusie

Voortoets Wet natuurbescherming

Oppervlakteverlies 

Door de geplande reconstructie van de kruising en de aanleg van de nieuwe rotonde treedt er geen oppervlakteverlies van Natura 2000-gebied op. Hierdoor zijn negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de omliggende Natura 2000-gebieden niet aan de orde.

Verzuring en vermesting

Significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofbijdrage door geplande werkzaamheden zijn uit te sluiten, waardoor het niet noodzakelijk is een Passende Beoordeling uit te voeren of een vergunning aan te vragen voor de wegwerkzaamheden. Wel dient een melding te worden gedaan in het kader van de PAS.

Verstoring door geluid

Op basis van geluidsonderzoek is geconcludeerd dat in de nieuwe situatie tijdens de gebruiksfase een lichte afname in geluidsverstoring optreedt ten opzichte van de huidige gebruiksfase. Negatieve effecten op Natura 2000-gebieden als gevolg van geluidsverstoring in de gebruiksfase zijn dan ook uitgesloten.

Doordat er binnen de verstoringscontour van de geplande werkzaamheden (aanlegfase) geen geschikt rust- of broedgebied aanwezig is van soorten waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn opgesteld, zijn significant negatieve effecten op instandhoudingsdoelen als gevolg van verstoring door geluid niet aan de orde.

Verstoring door licht

Door toename van lichtinval gaat de kwaliteit van het leefgebied van soorten met een instandhoudingsdoelstelling achteruit. De toename van lichtinval en hiermee de achteruitgang van de kwaliteit van het betreffende Natura 2000-perceel, is echter te mitigeren door het plaatsen van schermen tegen lichtinval door koplampen en de realisatie van een dichte struweelhaag op de langere termijn. Hierdoor wordt de toename van lichtinval opgeheven en gaat de kwaliteit van het betreffende leefgebied niet achteruit. Voor de toename van lichtinval en de mitigerende maatregel ter voorkoming wordt een vergunning aangevraagd bij het bevoegd gezag (provincie Zeeland). Als de vergunning wordt aangevraagd en de mitigatie maatregel wordt nageleefd zijn significant negatieve effecten op instandhoudingsdoelen als gevolg van gebruik van licht tijdens de aanlegfase en gebruiksfase uitgesloten.

Verstoring door trilling

Verstoring door trilling heeft geen significant negatief effect doordat het rust- en broedgebied binnen het Natura 2000-gebied niet direct grenst aan het plangebied.

Optische verstoring

Optische verstoring heeft geen significant negatief effect doordat het rust- en broedgebied binnen het Natura 2000-gebied niet direct grenst aan het plangebied.

Effecten op Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Verstoring van NNN-percelen als gevolg van de geplande werkzaamheden zijn tijdelijk van aard en beïnvloeden slechts een deel van de aanwezige beheerstypen. In de gebruiksfase heeft het voornemen geen negatief effect op de aangrenzende beheertypen. Hierdoor zijn significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN-percelen uit te sluiten. Nader onderzoek is niet nodig.

Effecten op beschermde soorten

In en nabij het plangebied zijn diverse beschermde soorten aanwezig.

Vleermuizen

Het plangebied is een belangrijk foerageergebied voor vleermuizen. Om verstoring te voorkomen wordt niet gewerkt tussen zonsondergang en zonsopkomst en wordt het terrein niet onnodig verlicht. Een ontheffing onder de Wet natuurbescherming is niet nodig.

Vogels

In het plangebied zijn verschillende soorten algemene broedvogels aanwezig. Verstoring of vernietiging van nesten wordt voorkomen door buiten het broedseizoen te werken, of door vlak voor het broedseizoen de werkzaamheden te starten en continue door te werken en daarmee te voorkomen dat volgens in het plangebied gaan broeden. Een derde optie is het plangebied voor het broedseizoen ongeschikt te maken voor broedvogels. Een ontheffing onder de Wet natuurbescherming is niet nodig.

Grondgebonden zoogdieren, amfibieën

Voor de in het plangebied aanwezige grondgebonden zoogdieren en amfibieën geldt een zorgplicht. Een ontheffing onder de Wet natuurbescherming is niet nodig.

7.8 Licht en duisternis

7.8.1 Toetsing

In het kader van de reconstructie van de N57 Kraaijensteinweg is een onderzoek uitgevoerd naar het effect van het project op licht en duisternis. Deze rapportage is opgenomen in Bijlage 16 Rapportage Licht en Duister. De resultaten van dit onderzoek zijn hieronder samengevat.

In het betreffende projectgebied is in de huidige situatie openbare verlichting aanwezig op de kruising Stoofweg-Dammenweg. De Serooskerkseweg is westwaarts vanaf de kruising met de Stoofweg onverlicht.

In de nieuwe situatie komt op de kruising Stoofweg/Dammenweg een rotonde (rotonde N57-Stoofweg) en wordt in het verlengde van de Dammenweg een nieuwe rotonde in de Serooskerkseweg (rotonde N57-N59) gerealiseerd. Vanuit verkeersveiligheid is het gewenst de rotondes uit te voeren met verlichting. Voor deze nieuwe situatie is bepaald of verlichting noodzakelijk is en zo ja hoe dit het beste aansluit bij de doelstellingen. Daarnaast zal bij elke rotonde een half verdiepte fietsonderdoorgang worden gerealiseerd.

De geplande verlichting tast de duisterheid in beperkte mate aan. Mogelijke hinder voor de omgeving wordt zoveel mogelijk beperkt door het treffen van de volgende maatregelen:

  • 1. aantal verlichtingsobjecten is beperkt;
  • 2. verlichtingsniveaus zijn relatief laag, daarnaast kunnen deze buiten de spits verder worden verlaagd door het toepassen van dynamische verlichting;
  • 3. armaturen zijn zodanig afgeschermd dat gericht wordt verlicht en strooilicht wordt beperkt;
  • 4. voor het aangrenzende Natura 2000-gebied De Schelphoek is een indicatieve berekening gemaakt voor het bepalen van de hoeveelheid licht dat in het gebied valt. Uit de berekening volgt dat er geen licht op het vlak valt.

Door het toepassen van verlichting op beide rotondes, in en rond de fietstunnel wordt een bijdrage geleverd aan de verkeersveiligheid.

7.8.2 Conclusie

Uit de analyse is gebleken dat het effect van het voornemen op mens en dier beperkt en dat aan de doelstellingen uit het rapport Licht en Duister wordt voldaan. Het project voldoet aan de richtlijn lichthinder; nader onderzoek is niet nodig.

7.9 Kabels en leidingen

7.9.1 Toetsing

Voor de locatie N57/N59 Serooskerke zijn drie knelpunten geïdentificeerd ten aanzien van kabels en leidingen. Het tracéontwerp is in een startoverleg besproken met de beheerders van kabels en leidingen. Op basis van dit overleg is een knelpuntanalyse gemaakt en zijn maatregelen tot bescherming, aanpassing of handhaving van een kabel of leiding voorgesteld. Op basis hiervan is een verleggingsplan voorgesteld. In de onderstaande alinea's zijn de knelpunten en voorgestelde maatregelen samengevat.

Knelpunt 1: rotonde Serooskerke-Dammenweg

Rondom de rotonde Serooskerke-Dammenweg liggen diverse kabels en leidingen. Een overzicht van de kabels en leidingen en overeengekomen beheersmaatregelen is weergegeven in tabel 13.

Tabel 13 Overzicht knelpunten en beheersmaatregelen

Kabels en leidingen   Knelpunt   Beheersmaatregel  
praatkabel (data, RWS)     de kabel wordt verwijderd, ingemeten en gecommuniceerd met RWS  
kabels ten behoeve van openbare verlichting (laagspanning, RWS)     kabels worden vervangen, daarbij wordt rekening gehouden met voeding die bovengronds staat  
dRip kabels (data, RWS)     verleggen van de kabels tot net voor de turborotonde  
2 koper- en 1 NAFIN-kabel (data, KPN)   lopen ten noordoosten van de kruising en komen onder de nieuwe rotonde te liggen   omlegging buiten de fietstunnel om  
overige datakabels (data, KPN)   kabels lopen onder de aan te leggen rotonde   kabels worden verwijderd  
laagspanningskabel (Delta)   de kabel ligt aan de westkant ten behoeve van de openbare verlichting   aanpassing naar de nieuwe verkeerssituatie  
twee middenspannings-kabels (Delta)   de kabels liggen ten noordoosten en een middenspanningskabel ligt ten zuidwesten van de Stoofweg   beide kabels worden omgelegd  
de waterleiding van AC100 mm (Delta)   de leiding ligt ten zuidwesten van de rotonde   de leiding wordt omgelegd  
drukriolering PVC 200mm (waterschap Scheldestromen)   de riolering ligt ten noorden van de Stoofweg   wanneer deze mantelbuis lang genoeg is voor de nieuwe situatie, en de aanpassing van het fietspad niet zorgt voor onvoldoende dekking op de leiding, kan deze blijven liggen. Er worden proefsleuven gegraven om meer zekerheid te krijgen over de lengte van de mantelbuizen  

Knelpunt 2: fietspad aan de westkant van het projectgebied en nieuwe rotonde

Ter hoogte van het fietspad aan de westkant van het projectgebied (ten noorden van de N57, nabij huisnummer 15) wordt een knelpunt gecreëerd doordat bomen verwijderd worden. Op dit moment zorgt opwaartse druk van de wortels voor schade aan het fietspad; daarom worden de bomen verwijderd. Het is een optie de bomen te kappen en de wortels te laten zitten zodat de wortels even tijd hebben om af te sterven. Hierna zijn de wortels makkelijker te verwijderen en is er minder kans op schade aan de kabels en leidingen. Dit is een algemene beheersmaatregel om het risico op schade te verminderen. Naast het kappen van de bomen wordt voorgesteld een mantelbuis aan te leggen en de knellende kabels om te leggen. Per knellende kabel wordt dan twee maal een omlegging uitgevoerd. De kabels die omgelegd worden zijn weergegeven in tabel 14.

Tabel 14 overzicht knelpunten en beheersmaatregelen

Kabels en leidingen   Knelpunt   Beheersmaatregel  
10 kV netwerk (middenspanningskabels, Delta)   het netwerk ligt ten noorden en zuiden van de huidige Serooskerkseweg   kabels ten noorden verleggen in het nieuwe tracé  
vier buizen met datakabels (data, Delta)   de kabels liggen ten noorden van de huidige Serooskerkseweg   verleggen in het nieuwe tracé  
kabels ten behoeve van praatpalen, NAFIN, glasvezel (data, KPN)   de kabels liggen ten noorden en zuiden van de huidige Serooskerkseweg   verleggen in het nieuwe tracé  

7.9.2 Conclusie

In het plangebied liggen diverse kabels en leidingen die mogelijk een knelpunt vormen voor het voornemen. Voor deze kabels en leidingen zijn, in overleg met kabel- en leidingbeheerders beheersmaatregelen vastgesteld. Deze beheersmaatregelen betreffen over het algemeen het omleggen of het verwijderen van kabels en leidingen. Voor een aantal kabels en leidingen is geen beheersmaatregelen nodig. Door het nemen van beheersmaatregelen vormen kabels en leidingen geen belemmering voor het voornemen.

7.10 M.e.r.-beoordeling

7.10.1 Toetsing

De voorliggende activiteit betreft het wijzigen van het kruispunt N57/N59 Serooskerke door middel van het aanleggen van twee rotondes ter verbetering van de verkeersveiligheid en doorstroming. Deze activiteit wordt niet genoemd in bijlage I onderdeel C en/of D van het Besluit milieueffectrapportage.

In een voortoets (onderdeel van Bijlage 13 Natuurtoets N57/N59 Serooskerke) is nagegaan of het plan nadelige effecten heeft op de aangrenzende Natura 2000-gebieden. Hieruit is gebleken dat alleen door toename van lichtinval de kwaliteit van het leefgebied van soorten met een instandhoudingsdoelstelling achteruit gaat. De toename van lichtinval en hiermee de achteruitgang van de kwaliteit van het betreffende Natura 2000-perceel, is echter te mitigeren door het plaatsen van schermen tegen lichtinval door koplampen en de realisatie van een dichte struweelhaag op de langere termijn. Hierdoor wordt de toename van lichtinval opgeheven en gaat de kwaliteit van het betreffende leefgebied niet achteruit. Voor de toename van lichtinval en de mitigerende maatregel ter voorkoming wordt een vergunning aangevraagd bij het bevoegd gezag (provincie Zeeland). Als de vergunning wordt aangevraagd en de mitigatie maatregel wordt nageleefd zijn significant negatieve effecten op instandhoudingsdoelen als gevolg van gebruik van licht tijdens de aanlegfase en gebruiksfase uitgesloten. Voor de overige aspecten zijn significant negatieve effecten of een significante verstoring van Natura 2000-gebieden uit te sluiten. Het opstellen van een Passende Beoordeling (en een plan-m.e.r.) is daarmee niet aan de orde.

7.10.2 Conclusie

Voor het plan hoeft geen m.e.r.-beoordeling te worden gedaan, dan wel een MER te worden opgesteld.

8 Locatie N59 Zwaardweg

8.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de locatie N 59 Zwaardweg getoetst aan het kader zoals beschreven in hoofdstuk 5.

8.2 Luchtkwaliteit

8.2.1 Toetsing

Om het effect van het project op de luchtkwaliteit te toetsen zijn modelberekeningen uitgevoerd. De onderzoeksopzet en resultaten zijn opgenomen in Bijlage 5 Onderzoek luchtkwaliteit

8.2.2 Conclusie

Als gevolg van het planvoornemen treden in het gebied ter hoogte van woningen geen significante veranderingen op van de luchtkwaliteit. Bij geen van de woningen vindt een verandering plaats van meer dan 1,2 ìg/m3 (jaargemiddelde NO2-concentratie), respectievelijk 0,4 ìg/m3 (jaargemiddelde PM10- en
PM2,5-concentratie).

In de plansituatie liggen de NO2-, PM10- en PM2.5-concentraties ruim onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. De beoogde ontwikkeling voldoet hiermee aan artikel 5.16.1.a van de Wm en is derhalve niet in strijd met de wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit.

8.3 Geluid en stilte

8.3.1 Toetsing

Ten behoeve van het project is een Geluidsonderzoek uitgevoerd.

De fysieke wijziging van de weg brengt met zich mee dat de brongegevens van de weg tussen de projectgrenzen van hectometer 5,073 tot hectometer 5,358 wijzigen. Buiten dit gebied wijzigen de brongegevens niet en zijn deze ontleend aan het geluidregister.

Resultaten hoofdwegennet

Uit het onderzoek blijkt dat het project binnen de geldende GPP's past. Het project kan hiermee doorgang vinden zonder uitvoering van akoestisch onderzoek op woningniveau.

Resultaten onderliggend wegennet

Als gevolg van de wijziging van de N59 worden de Boogerdweg en de Zwaardweg eveneens gewijzigd. De wijziging bestaat uit het aansluiten van de Boogerdweg en de Zwaardweg op de toekomstige rotonde.

Binnen de geluidzone van de Boogerdweg zijn geen geluidsgevoelige bestemmingen gelegen. Binnen de geluidzone van de Zwaardweg is 1 woning gelegen. Het betreft een vrijstaande woning gelegen aan de Boogerdweg. Voor de woning gelegen aan de Boogerdweg zijn er geen toenames ten opzichte van de grenswaarde. Er is geen sprake van reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder.

8.3.2 Conclusie

Hoofdwegennet

Uit het onderzoek blijkt dat het project binnen de geldende GPP's past. Het project kan hiermee doorgang vinden zonder uitvoering van akoestisch onderzoek op woningniveau.

Onderliggend wegennet

Voor de Boogerdweg en de Zwaardweg is er geen sprake van reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder.

8.4 Externe veiligheid

8.4.1 Toetsing

In het kader van de reconstructie is een bureauonderzoek uitgevoerd naar externe veiligheid. Deze rapportage is opgenomen in de Adviesnota externe veiligheid De resultaten van dit onderzoek zijn hieronder samengevat.

De bestaande kruising N59/Zwaardweg wordt vervangen door een enkelstrooksrotonde. Deze wijziging leidt tot een geringe verschuiving van het referentiepunt van de weg. Op basis van artikel 4 Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten moet bij een verschuiving van het referentiepunt van een hoofdweg worden beoordeeld of kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten binnen de Basisnetafstand komen te liggen.

De wegvakken die van toepassing zijn voor de locatie N59/Zwaardweg en bijbehorende risicoplafonds zijn weergegeven in tabel 15.

Tabel 15 Risicoplafonds onderzochte wegvak

Wegvak   Omschrijving wegvak basisnet   Risicoplafond (M   PAG  
    PR 10-6   GR/PR 10-7    
Ze11   N59: N57 (Serooskerke)-afrit N256 (Zierikzee)   0   73   nee  

Plaatsgebonden risico (PR)

De beoordeling van het PR is gebaseerd op artikel 5 van de Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten. Voor dit wegvak geldt een PR-risicoplafond van 0 m.

De aanpassing van de weg zal niet meer vervoer van gevaarlijke stoffen genereren en de ongevalsfrequentie voor en na de aanpassing blijft naar verwachting gelijk. De voorgenomen ontwikkeling genereert niet meer vervoer van gevaarlijke stoffen, omdat de aanpassing van de weg niet zorgt voor een verandering in de routering, herkomst en bestemming van gevaarlijke transporten. De ongevalsfrequentie blijft gelijk omdat het wegtype niet wijzigt. Daarmee kan worden uitgesloten dat bij het project sprake is van een (dreigende) overschrijding van het PR-plafond. De plansituatie voldoet aan de vigerende wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid.

Groepsrisico (GR)

Door de aanleg van de rotonde verschuift het referentiepunt ten opzichte van de bebouwde omgeving enigszins. Daarom moet het GR verantwoord worden. Voor deze locatie kan worden volstaan met een
GR-beoordeling op basis van artikel 6 van de Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten. Artikel 7 van de Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten is niet van toepassing, omdat geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn binnen 50 m vanaf de gewijzigde ligging van het referentiepunt.

Het GR-risicoplafond is 73 m. Zoals beschreven voor het plaatsgebonden risico, is een toename van het vervoer van gevaarlijke stoffen als gevolg van de voorgenomen wijziging redelijkerwijs uit te sluiten. Daarnaast wordt geen toename van de ongevalsfrequentie verwacht, omdat het wegtype niet wijzigt. Daarmee kan worden uitgesloten dat bij het project sprake is van een (dreigende) overschrijding van het GR-plafond. De plansituatie voldoet aan de vigerende wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid.

(Beperkt) kwetsbare objecten binnen de Basisnetafstand

De Basisnetafstand is voor dit wegvak 0 m. Daardoor komen voor de locatie N59/Zwaardweg geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten binnen de Basisnetafstand te liggen.

8.4.2 Conclusie

Uit de toetsing wordt geconcludeerd dat het project haalbaar is binnen de vigerende wettelijke en beleidsmatige kaders voor externe veiligheid. De PR-plafonds en GR-plafonds worden niet overschreden. Het PR en GR vormen geen belemmering voor de realisatie van de voorgenomen wijzigingen.

8.5 Bodem

8.5.1 Toetsing

In het kader van de reconstructie is een vooronderzoek uitgevoerd conform de NEN 5725. Deze rapportage is opgenomen in Bijlage 7 Bodemonderzoek. Daarnaast is een onderzoek uitgevoerd naar niet-gesprongen explosieven. Die rapportage is opgenomen in Bijlage 8 Rapportage Niet Gesprongen Explosieven. De resultaten van beide onderzoeken zijn hieronder samengevat.

Milieuhygiënische bodemkwaliteit

De onderzoekslocatie wordt op basis van het vooronderzoek grotendeels als onverdacht aangemerkt. Uitzondering hierop zijn de bermen langs doorgaande wegen. Deze dienen als gevolg van atmosferische depositie/afspoelen van hemelwater van het wegdek ('run off') als verdacht te worden aangemerkt ten aanzien van het voorkomen van bodemverontreinigingen. Uit het onderzoek blijkt niet of de locatie asbestverdacht is.

Niet-gesprongen explosieven

Het gebied binnen de scopegrens is gedeeltelijk (Boogaardweg) verdacht op de aanwezigheid van geschutmunitie met de kalibers 17 pr., 25 pr. en 3.7 inch. De Boogaardweg was tijdens de oorlog nog niet aanwezig, deze is naoorlogs aangelegd en aangesloten op de N59. Hiervoor is eerst een brugconstructie en later een gronddam aangelegd. De werkzaamheden binnen het NGE-Risicogebied vinden dus plaats in naoorlogs opgebrachte en geroerde grond. Hierdoor kunnen de werkzaamheden in dit gebied zonder aanvullende veiligheidsmaatregelen uitgevoerd worden. Voor de werkzaamheden in dit scopegebied is daarmee het stoppunt bereikt.

8.5.2 Conclusie

Milieuhygiënische bodemkwaliteit

Uit het vooronderzoek blijkt dat de onderzoekslocatie gedeeltelijk als verdacht is aangemerkt. Het gaat om mogelijke verontreinigingen als gevolg van atmosferische depositie/afspoelen van hemelwater van het wegdek ('run off'). Ten slotte is de locatie verdacht ten aanzien van NGE. Om deze reden zal vervolgonderzoek worden uitgevoerd vóór uitvoering van de werkzaamheden en zullen de benodigde voorzorgsmaatregelen worden getroffen alvorens de werkzaamheden worden uitgevoerd. Tijdens het veldwerk wordt extra aandacht geschonken aan het voorkomen van asbestverdacht materiaal.

Niet gesprongen explosieven

Naoorlogse grondroeringen leiden ertoe dat in het werkgebied N59/Zwaardweg geen verhoogde kans op aanwezigheid van NGE meer geldt. De werkzaamheden in dit gebied kunnen zonder aanvullende maatregelen uitgevoerd worden.

8.6 Water

8.6.1 Toetsing

In het kader van de reconstructie is een watertoets uitgevoerd. Deze rapportage is opgenomen in Bijlage 10 Watertoets. Omdat de waterparagraaf voor alle drie de locaties hetzelfde is, is deze opgenomen in paragraaf 5.6 Water. Locatiespecifieke informatie is hieronder samengevat.

Met de toekomstige ontwikkeling zal het verhard oppervlak op de locatie N59/Zwaardweg als volgt wijzigen:

  • het oppervlak aan op te breken bestaande verharding betreft: 5.300 m2;
  • het oppervlak aan nieuwe verharding betreft: 5.600 m2;
  • de toename van het verhard oppervlak bedraagt hiermee: 300 m2.

Bij 75 mm waterbergingscompensatie is dan 23 m3 waterbergingscompensatie benodigd. Uitgaande van een peilstijging van 50 cm, kan dan volstaan worden met 46 m2 extra open water. Met het toekomstig watersysteem wordt zowel het dempen van bestaand water als de toename van het verhard oppervlak volledig gecompenseerd.

Op afbeelding 17 zijn de contouren van het toekomstig watersysteem weergegeven. Er zijn geen nieuwe duikers onder de weg voorzien. De bestaande duiker onder de Boogerdweg in de primaire watergang wordt verlengd.

Afbeelding 17: toekomstig watersysteem Zwaardweg

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00232BphBU-VA01_0019.png"

8.6.2 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor realisatie van de ontwikkeling.

8.7 Flora en fauna

8.7.1 Toetsing

In het kader van de reconstructie van de N59 Zwaardweg is een natuurtoets uitgevoerd. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 14 Natuurtoets N 59 Zwaardweg. De resultaten van de natuurtoets zijn hierna samengevat.

Voortoets Wet natuurbescherming

Gegevens

Het plangebied grenst ten zuidwesten, zuiden en oosten direct aan het Habitatrichtlijn- en Vogelrichtlijngebied (HR- en VR-gebied) Oosterschelde, dit gebied is aangewezen voor vijf soorten habitattypen, twee soorten habitatrichtlijnsoorten (HR-soorten) en in totaal 42 soorten vogels (15 broedvogelsoorten en 27 niet-broedvogelsoorten). Dit gebied heeft daarnaast de status van 'wetland'.

Effectenafbakening

Hierna wordt aangegeven welke verstoringaspecten relevant zijn voor de Natura 2000-gebieden rondom het betreffende plangebied.

Oppervlakteverlies

Als gevolg van de reconstructie van de kruising en aanleg van de nieuwe rotonde treedt enige mate van ruimtebeslag op binnen Natura 2000-gebied, respectievelijk circa 240 m2 in het oosten en 227 m2 in het zuidwesten. Er is echter geen sprake van ruimtebeslag op in de huidige situatie aanwezige habitattypen waar instandhoudingsdoelen voor gelden. Daarnaast kan op grond van het in absolute en relatieve zin zeer kleine oppervlak ruimtebeslag, de ligging aan de rand van het perceel en het feit dat het habitattype momenteel niet voorkomt, worden geconcludeerd dat de aanleg van de nieuwe rotonde het uitbreidingsdoel voor H1330B niet in de weg staat. Tevens vormt het Natura 2000-gebied direct grenzend aan de kruising van de Zwaardweg geen geschikt leefgebied van HR- of VR-soorten. Zodoende kan worden vastgesteld dat geen sprake is van een aantasting van de instandhoudingdoelen van Natura 2000-gebied Oosterschelde als gevolg van oppervlakteverlies. Compensatie is daarom niet benodigd.

Verzuring en vermesting

De maximale hoeveelheid stikstofdepositiebijdrage in het Natura 2000-gebied is hoger dan 1 mol/ha/jaar. Bij een maximale stikstofbijdrage hoger dan 1 mol/ha/jaar, dient in het kader van de PAS een vergunning aangevraagd te worden, waarbij een beroep wordt gedaan op de binnen het PAS opgenomen ontwikkelingsruimte. Indien ontwikkelingsruimte beschikbaar is, dan kan op grond van de Passende Beoordeling behorende bij het PAS worden geconcludeerd dat significante gevolgen als gevolg van de tijdelijke toename van stikstofdepositie afwezig zijn.

Verstoring door geluid

Als gevolg van geluid binnen de aanlegfase is er binnen een marginaal deel van Oosterschelde kans op verstoring van vogels waarvoor instandhoudingsdoelstellingen gelden. In de winter zijn vogels mobiel en hebben geen vaste rustplaatsen. Daarnaast zijn er in de omgeving ruim voldoende uitwijkmogelijkheden. Wanneer werkzaamheden buiten het broedseizoen worden gestart kunnen vogels, voordat wordt gestart met broeden, uitwijken naar gebied dat buiten de verstoringscontour ligt. Vervolgonderzoek is, mits werkzaamheden in de winter starten, niet nodig.

Verstoring door licht

Als gevolg van lichtuitstraling is er binnen een marginaal deel van Oosterschelde kans op verstoring van vogels waarvoor instandhoudingsdoelstellingen gelden. In de winter zijn vogels mobiel en hebben geen vaste rustplaatsen. Daarnaast zijn er in de omgeving ruim voldoende uitwijkmogelijkheden. Wanneer werkzaamheden buiten het broedseizoen worden gestart kunnen vogels, voordat wordt gestart met broeden, uitwijken naar gebied dat buiten de verstoringscontour ligt. Vervolgonderzoek is, mits werkzaamheden in de winter starten, niet nodig.

Verstoring door trilling

Als gevolg van trillingen door werkzaamheden in de aanlegfase is er binnen een marginaal deel van Oosterschelde kans op verstoring van vogels waarvoor instandhoudingsdoelstellingen gelden. In de winter zijn vogels mobiel en hebben geen vaste rustplaatsen. Daarnaast zijn er in de omgeving ruim voldoende uitwijkmogelijkheden. Wanneer werkzaamheden buiten het broedseizoen worden gestart kunnen vogels, voordat wordt gestart met broeden, uitwijken naar gebied dat buiten de verstoringscontour ligt. Vervolgonderzoek is, mits werkzaamheden in de winter starten, niet nodig.

Optische verstoring

Als gevolg van optische verstoring door werkzaamheden in de aanlegfase is er binnen een marginaal deel van Oosterschelde kans op verstoring van vogels waarvoor instandhoudingsdoelstellingen gelden. In de winter zijn vogels mobiel en hebben geen vaste rustplaatsen. Daarnaast zijn er in de omgeving ruim voldoende uitwijkmogelijkheden. Wanneer werkzaamheden buiten het broedseizoen worden gestart kunnen vogels, voordat wordt gestart met broeden, uitwijken naar gebied dat buiten de verstoringscontour ligt. Vervolgonderzoek is, mits werkzaamheden in de winter starten, niet nodig.

Verstoring door mechanische effecten

De bermen en oevers die worden verlegd missen de ecologische sleutelfactoren voor de habitattypen waarvoor een instandhoudingsdoel voor is opgesteld en zijn daarnaast geen essentieel leefgebied voor HR-soorten waarvoor Oosterschelde is aangewezen. Zodoende kan worden vastgesteld dat geen sprake is van negatieve effecten ten aanzien van de instandhoudingsdoelstellingen als gevolg van mechanische effecten van het Natura 2000-gebied Oosterschelde.

Natuurnetwerk Nederland

Als gevolg van de geplande werkzaamheden worden de wezenlijke kenmerken en waarden van drie NNN-percelen in beperkte mate aangetast doordat er binnen een klein areaal overlap is tussen plangebied en NNN-gebied. Binnen dit NNN-gebied, respectievelijk circa 345 m2, 220 m2 en 60 m2, zullen de wezenlijke kenmerken en waarden blijvend worden aangetast.

Ruimtelijke ontwikkelingen die de wezenlijke kenmerken en waarden van NNN-gebied aantasten zijn in beginsel niet mogelijk. Hierop kan de provincie een uitzondering maken wanneer de ontwikkeling een groot openbaar belang dient en geen reële alternatieven zijn (het 'Nee, tenzij-beginsel'). Aangezien met de geplande werkzaamheden een groot openbaar belang wordt gediend (verkeersveiligheid) en de betreffende werkzaamheden op deze specifieke locatie dienen te worden uitgevoerd (geen alternatieven) is er reden aan te nemen dat er voor de betreffende werkzaamheden een uitzondering geldt. Met provincie Zeeland (bevoegd gezag) is besproken dat er als gevolg van het verlies van oppervlakte van beheertypen N12.04 zilt- en overstromingsgrasland en N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland een compensatieplan dient te worden opgesteld waarin de onderwerpen; 'belang, alternatieven afweging, haalbaarheid realisatie beheertypen, planologische en financiële garantie', aan bod komen. Dit compensatieplan is als Bijlage 15 bij deze toelichting gevoegd. Het aangegeven perceel op afbeelding 18 geeft het compensatiegebied weer. Dit gebied is bijna 1,2 hectare groot en grenst aan het bestaande Natura2000-gebied.

Afbeelding 18: gebied natuurcompensatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00232BphBU-VA01_0020.jpg"

Effecten op beschermde soorten

In tabel 16 zijn de bevindingen en conclusies ten aanzien van de beschermde soorten samengevat. Een uitgebreide beschrijving van het effect van het project op beschermde soorten is opgenomen in hoofdstuk 5 van Natuurtoets N 59 Zwaardweg.

Tabel 16 Samenvattende tabel effecten op beschermde soorten

Soortgroep   Beschermde soorten in het plangebied of directe omgeving aanwezig?   Kans op overtreding verboden Wn?   Gevolgen?   Ontheffing aanvragen Wn?  
vaatplanten   nee   nee   geen   nee  
grondgebonden zoogdieren   op basis van NDFF waarnemingen en aanwezige biotopen kan het voorkomen van algemene soorten zoals egel, veldmuis, mol, konijn niet worden uitgesloten   nee, vrijstelling binnen provincie Zeeland   geen, wel zorgplicht   nee  
  op basis van gericht onderzoek is geconstateerd dat de Noordse woelmuis aan de randen van het plangebied leefgebied voorkomt   nee, de directe omgeving van het plangebied bestaat uit wegbermen die geen geschikt habitat vormen voor de Noordse woelmuis. Ruimtebeslag ter plekke van het geschikt leefgebied van deze soort treedt zodoende niet op. Daarnaast zijn er voldoende uitwijkmogelijkheden in de directe omgeving   geen, wel zorgplicht   nee  
vleermuizen   foerageergebied voor dwergvleermuis   ja, wanneer er binnen de activiteitsperiode wordt gewerkt en vleermuizen door licht, trillingen of geluid worden verstoord   nee, mits werkzaamheden niet plaatsvinden tussen zonsondergang en zonsopgang en het werkterrein niet onnodig wordt verlicht   nee  
vogels   ja, meerdere algemene broedvogels   ja, indien broedgevallen opzettelijk worden verstoord of nesten worden vernietigd   drie mogelijkheden:
buiten het broedseizoen werken;
vlak voor het broedseizoen inzetten en dan continue doorwerken, zodat vogels niet gaan broeden;
het plangebied voor het broedseizoen ongeschikt maken voor broedvogels  
nee  
reptielen   nee   nee   geen, wel zorgplicht   nee  
amfibieën   ja, leefgebied van rugstreeppad aanwezig in de omgeving van plangebied, bermen direct grenzend aan plangebied vormen echter geen geschikt biotoop.   nee, vrijstelling binnen de provincie Zeeland   geen, wel zorgplicht   nee  
  ja, leefgebied van rugstreeppad direct grenzend aan plangebied   nee, geen significant negatief effect op de gunstige staat van instandhouding van de lokale populatie rugstreeppadden (kleinschalige en tijdelijke aard werkzaamheden en voldoende uitwijkmogelijkheden)   geen, wel zorgplicht   nee  
dagvlinders, libellen en overige ongewervelde   nee   nee   geen, wel zorgplicht   nee  

8.7.2 Conclusie

Voortoets Wet natuurbescherming

Oppervlakteverlies 

Het Natura 2000-gebied waarin enige mate ruimtebeslag plaatsvindt, direct grenzend aan de kruising van de Zwaardweg, is geen onderdeel van de habitattypen waarvoor een instandhoudingsdoel is opgesteld. Tevens is het Natura 2000-gebied direct grenzend aan de kruising van de Zwaardweg geen onderdeel van het leefgebied van HR- of VR-soorten. Zodoende kan worden vastgesteld dat er geen sprake is van een aantasting van de instandhoudingdoelen van Natura 2000-gebied Oosterschelde als gevolg van oppervlakteverlies. Compensatie is daarom niet benodigd.

Verzuring en vermesting

Omdat de maximale hoeveelheid stikstofdepositiebijdrage in het Natura 2000-gebied hoger is dan 1 mol/ha/jaar, dient in het kader van de PAS een vergunning aangevraagd te worden. Op grond van de Passende Beoordeling kan worden geconcludeerd dat significante gevolgen als gevolg van de tijdelijke toename van stikstofdepositie afwezig zijn. Het project is in het kader van de PAS aangemeld als prioritair project, waardoor een vergunning verleend kan worden.

Verstoring door geluid

Wanneer werkzaamheden buiten het broedseizoen worden gestart kunnen vogels, voordat wordt gestart met broeden, uitwijken naar gebied dat buiten de verstoringscontour ligt. Vervolgonderzoek is, mits werkzaamheden in de winter starten, niet nodig.

Verstoring door licht

Wanneer werkzaamheden buiten het broedseizoen worden gestart kunnen vogels, voordat wordt gestart met broeden, uitwijken naar gebied dat buiten de verstoringscontour ligt. Vervolgonderzoek is, mits werkzaamheden in de winter starten, niet nodig.

Verstoring door trilling

Wanneer werkzaamheden buiten het broedseizoen worden gestart kunnen vogels, voordat wordt gestart met broeden, uitwijken naar gebied dat buiten de verstoringscontour ligt. Vervolgonderzoek is, mits werkzaamheden in de winter starten, niet nodig.

Optische verstoring

Wanneer werkzaamheden buiten het broedseizoen worden gestart kunnen vogels, voordat wordt gestart met broeden, uitwijken naar gebied dat buiten de verstoringscontour ligt. Vervolgonderzoek is, mits werkzaamheden in de winter starten, niet nodig.

Verstoring door mechanische effecten 

Er is geen sprake van negatieve effecten ten aanzien van de instandhoudingsdoelstellingen als gevolg van mechanische effecten van het Natura 2000-gebied Oosterschelde.

Effecten op Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Als gevolg van de geplande werkzaamheden worden de wezenlijke kenmerken en waarden van de drie NNN-percelen in beperkte mate aangetast (respectievelijk circa 345 m2, 220 m2 en 60 m2). Dit wordt gecompenseerd in de directe nabijheid van de werkzaamheden. De compensatielocatie maakt deel uit van dit bestemmingsplan.

Effecten op beschermde soorten

In en nabij het plangebied zijn diverse beschermde soorten aanwezig.

Vleermuizen

Het plangebied is een belangrijk foerageergebied voor de (dwerg)vleermuis. Om verstoring te voorkomen wordt niet gewerkt tussen zonsondergang en zonsopkomst en wordt het terrein niet onnodig verlicht. Een ontheffing onder de Wet natuurbescherming is niet nodig.

Vogels

In het plangebied zijn verschillende soorten algemene broedvogels aanwezig. Verstoring of vernietiging van nesten wordt voorkomen door buiten het broedseizoen te werken, of door vlak voor het broedseizoen de werkzaamheden te starten en continue door te werken en daarmee te voorkomen dat volgens in het plangebied gaan broeden. Een derde optie is het plangebied voor het broedseizoen ongeschikt te maken voor broedvogels. Een ontheffing onder de Wet natuurbescherming is niet nodig.

Grondgebonden zoogdieren, amfibieën

Voor de in het plangebied aanwezige grondgebonden zoogdieren en amfibieën geldt een zorgplicht. Een ontheffing onder de Wet natuurbescherming is niet nodig.

8.8 Licht en duisternis

8.8.1 Toetsing

In het kader van de reconstructie van de N57 Kraaijensteinweg is een onderzoek uitgevoerd naar het effect van het project op licht en duisternis. Deze rapportage is opgenomen in Bijlage 16 Rapportage Licht en Duister. De resultaten van dit onderzoek zijn hieronder samengevat.

In het betreffende projectgebied is in de huidige situatie geen openbare verlichting aanwezig. In de nieuwe situatie komt op de kruising N59/Zwaardweg een rotonde. Vanuit verkeersveiligheid is het gewenst de rotonde uit te voeren met verlichting. Voor deze nieuwe situatie is bepaald of verlichting noodzakelijk is en zo ja, hoe dit het beste aansluit bij de doelstellingen.

De geplande verlichting tast de duisterheid in beperkte mate aan. Mogelijke hinder voor de omgeving wordt zoveel mogelijk beperkt door de volgende maatregelen:

  • aantal verlichtingsobjecten is beperkt;
  • verlichtingsniveaus zijn relatief laag, daarnaast kunnen deze buiten de spits verder worden verlaagd door het toepassen van dynamische verlichting;
  • armaturen zijn zodanig afgeschermd dat gericht wordt verlicht en strooilicht wordt beperkt;
  • uit de Natuurtoets N 59 Zwaardweg volgt dat geen aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. De verlichtingswijze van de rotonde behoeft niet te worden gewijzigd.
8.8.2 Conclusie

Uit de analyse is gebleken dat het effect van het voornemen op mens en dier beperkt en dat aan de doelstellingen uit het rapport Licht en Duister wordt voldaan. Het project voldoet aan de richtlijn lichthinder; nader onderzoek is niet nodig.

8.9 Kabels en leidingen

8.9.1 Toetsing

Voor de locatie N59/Zwaardweg zijn knelpunten geïdentificeerd ten aanzien van kabels en leidingen. Het tracéontwerp is in een startoverleg besproken met de beheerders van kabels en leidingen. Op basis van dit overleg is een knelpuntanalyse gemaakt en zijn maatregelen tot bescherming, aanpassing of handhaving van een kabel of leiding voorgesteld. Op basis hiervan is een verleggingsplan voorgesteld. In tabel 17 zijn de knelpunten en voorgestelde maatregelen samengevat.

Tabel 17 Overzicht knelpunten en beheersmaatregelen

Kabels en leidingen   Knelpunt   Beheersmaatregel  
waterleiding 315 PVC (Delta)   de waterleiding is niet op de KLIC-melding te vinden, maar ligt ten zuidoosten van de huidige kruising en onder de nieuwe rotonde   verleggen van de leiding  
waterleiding 315 PVC (Delta)   de leiding ligt ten zuiden van de weg en is niet meer in gebruik   de leiding kan blijven liggen, geen beheersmaatregel nodig  
gasleiding (Delta)   de gasleiding ligt ten zuidoosten van de kruising onder de weg door in een mantelbuis   verlengen van de mantelbuis en de aansluiting naar het zuidwesten aanpassen  
waterleiding (400PE)   de waterleiding ligt ten zuiden van de gasleiding. De leiding vormt waarschijnlijk geen raakvlak   verifiëren of er inderdaad geen raakvlak is  
laagspanningskabel (Delta)   de kabel ligt ten noordwesten van de kruising maar wordt wellicht overdekt door het nieuwe wegdek   het raakvlak verifiëren  
vijf middenspanningskabels (Delta)   drie van de kabels liggen ten noorden en twee ten zuiden van de kruising   de beheersmaatregel is de middenspanningskabels ten zuiden te verleggen. De beheersmaatregel voor de middenspanningskabels ten noorden is het verleggen met behulp van de voorgestelde gestuurde boring  
rioolpersleiding van 90 mm (gemeente Schouwen Duivenland)   de leiding ligt ten zuiden van de kruising   vooralsnog lijkt deze diep genoeg te liggen en lijkt niet verlegd te hoeven worden. Dit wordt geverifieerd. Indien nodig worden mantelbuizen verlengd  
COAX kabel (data, Delta)   de kabel ligt ten zuiden en ten noorden van de weg   beide kabels worden omgelegd  
signaalkabel (data, Delta)   de kabel ligt aan de zuidwestkant van de rotonde en wordt overlapt door het ontwerp   de kabel wordt omgelegd  
een zonnepaneel en een tellus (data, RWS)   deze staan ten noordwesten van de kruising en worden geraakt door de verbreding van de verharding.   het verleggen van de kabels en mogelijk het zonnepaneel  
glasvezelkabel (data, RWS)   deze kabel ligt parallel langs de N59 aan de noordzijde en wordt geraakt door aanleg van de rotonde   verleggen van de glasvezelkabel  
20” koperkabel (data, KPN)   de kabel ligt ten zuiden van de N59 en komt in de nieuwe situatie onder de verharding te liggen   verifiëren van de precieze ligging en vervolgens verleggen  
zes kabels (data, KPN)   de kabels in het midden van de kruising. Deze kabels zijn verlaten   geen beheersmaatregelen nodig  
vier glasvezelkabels en één koperkabel 40”   de kabels liggen ten noorden van de N59 en komen onder de rotonde te liggen   de kabels worden verlegd  

Extra aandachtspunten zijn:

  • een nieuwe waterleiding 315 PVC (water, Delta) aangelegd ten zuidoosten van het huidige kruispunt en onder de toekomstige rotonde. Deze leiding is niet te zien op de KLIC-melding;
  • de beperkte ruimte voor beheersmaatregelen.

In het uitvoeringstraject wordt hieraan verder aandacht besteed.

8.9.2 Conclusie

In het plangebied liggen diverse kabels en leidingen die mogelijk een knelpunt vormen voor het voornemen. Voor deze kabels en leidingen zijn, in overleg met kabel- en leidingbeheerders beheersmaatregelen vastgesteld. Deze beheersmaatregelen betreffen over het algemeen het omleggen of het verwijderen van kabels en leidingen. Voor een aantal kabels en leidingen is geen beheersmaatregelen nodig.

8.10 M.e.r.-beoordeling

8.10.1 Toetsing

De voorliggende activiteit betreft het wijzigen van het kruispunt N59/Zwaardweg door middel van het aanleggen van een rotonde ter verbetering van de verkeersveiligheid en doorstroming. Deze activiteit wordt niet genoemd in bijlage I onderdeel C en/of D van het Besluit milieueffectrapportage. In een voortoets (onderdeel van Bijlage 14 Natuurtoets N 59 Zwaardweg) is nagegaan of het plan nadelige effecten heeft op de aangrenzende Natura 2000-gebieden. Hieruit is gebleken dat significant negatieve effecten of een significante verstoring van Natura 2000-gebieden uit te sluiten zijn door het treffen van maatregelen. Het opstellen van een Passende Beoordeling (en een plan-m.e.r.) is dan ook niet aan de orde.

8.10.2 Conclusie

Voor het plan hoeft geen m.e.r.-beoordeling te worden gedaan, dan wel een MER te worden opgesteld.

9 Juridische aspecten

9.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de wijze waarop het ruimtelijk en functioneel beleid voor het plangebied in het bestemmingsplan is vertaald. Bij het opstellen van de juridische regeling heeft het uitgangspunt centraal gestaan dat de nieuwe regeling de beoogde ontwikkeling in het plangebied mogelijk maakt.

9.2 Plansystematiek

Het bestemmingsplan bestaat uit (bestemmings)planregels, een verbeelding en een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Hierna volgt een toelichting op de afzonderlijke onderdelen. De verbeelding is een kaart van het plangebied waarop onder andere te zien is waar, welke bestemming geldt en waar bouwvlakken liggen waarbinnen gebouwen opgericht dienen te worden. Op de verbeelding zijn in dit plan de volgende hoofdgroepen opgenomen:

  • Enkelbestemmingen;
  • Dubbelbestemmingen;
  • Bouwaanduiding;

Uit de bestemmingsregels blijkt hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingsplanregels bestaan altijd uit de volgende vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

De opzet van de verbeelding en regels sluit aan op de wettelijk vastgelegde Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Verder zijn de bestemmingen zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gronden.

In de toelichting wordt gemotiveerd waarom er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridische plangedeelte, dient het wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels.

9.3 Toelichting op de bestemmingen

9.3.1 Inleidende regels

De inleidende regels staan in hoofdstuk 1 (artikel 1 en 2) van de regels.

In artikel 1 van de regels worden diverse begrippen die in de planregels voorkomen nader omschreven. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis, ook als in het normale spraakgebruik of bijvoorbeeld in een encyclopedie andere, afwijkende definities voorkomen.

Artikel 2 geeft aan hoe hoogte-, oppervlakte- en andere maten moeten worden gemeten.

9.3.2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 (met de artikelen 3 tot en met 7) zijn de bouw- en de gebruiksregels opgenomen van de op de verbeelding opgenomen (enkel)bestemmingen en dubbelbestemmingen.

In de bestemmingsomschrijving van ieder artikel is aangegeven waarvoor de gronden zijn bedoeld. Het grootste deel van het plangebied heeft de bestemming 'Verkeer'. Binnen de bestemming verkeer zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Ten behoeve van de fietstunnels is de bouwaanduiding 'onderdoorgang' opgenomen. Ter plaatse daarvan zijn geen bouwwerken toegestaan die de doorgang van de tunnel belemmeren.

De bestemming 'Groen' is opgenomen ten noorden van de doortrekking van de N57. Het voornemen is om ter plaatse een groenvoorziening te realiseren met mogelijkheden voor een waterbuffer.

Een deel van het perceel Kraaijensteinweg 31 Burgh - Haamstede heeft de bestemming 'Wonen' zonder bouwvlak gekregen. Het betreft het gedeelte dat nu een verkeersbestemming heeft en waar na realisatie van het project het eigendom over gaat naar de betreffende particulier.

De compensatielocatie nabij de Zwaardweg alsmede de gronden waar de huidige rijbanen liggen ter hoogte van Serooskerke en welke geen onderdeel uitmaken van de nieuwe infrastructuur krijgen de bestemming Natuur, met de daarbij behorende beschermingsregimes.

De archeologische verwachtingswaarden worden veilig gesteld door de dubbelbestemmingen 'Waarde-Archeologie 6' en 'Waarde-Archeologie 7'. Deze regels prevaleren boven de enkelbestemmingen.

9.3.3 Algemene regels

In hoofdstuk 3 zijn algemene regels opgenomen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen.

In artikel 13.1 is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel voorkomt dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als een deel van een bouwperceel van eigenaar wisselt, terwijl diezelfde gronden bij een al eerder verleende omgevingsvergunning zijn meegeteld bij het bepalen van de maximale bebouwingspercentage van het bouwperceel waartoe het behoorde. Het is dus niet mogelijk de gronden in te zetten voor twee verschillende bouwpercelen om op die manier een omgevingsvergunning voor het bouwen te verkrijgen.

Voorts bevatten de algmene regels enkele algemene bouw- en gebruiksregels en afwijkingsregels voor zeer ondergeschikte zaken.

9.3.4 Overgangs- en slotregels

De overgangsbepalingen vloeien rechtstreeks voort uit artikel 3.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. De slotregel bevat de naam van het bestemmingsplan.

9.4 Handhaving

9.4.1 Handhaving en bestemmingsplannen

Handhaving van regelgeving vraagt om geactualiseerde regels. Door de actualisering van de bestemmingsplannen worden de bestaande ruimtelijke kaders aangegeven en worden daarmee tevens de grenzen bepaald waarbinnen planologische ontwikkelingen mogelijk zijn.

De regels van het bestemmingsplan leggen een ruimtelijke relevante norm vast, met dikwijls een daaraan gekoppelde afwijkingsmogelijkheid, die het bestuur de mogelijkheid geeft in te spelen op de dynamiek van de samenleving. Op die wijze wordt ook de gelegenheid geboden een belangenafweging te maken van de individuele belangen ten opzichte van het algemeen belang.

De term handhaving wordt vaak beperkt uitgelegd als uitsluitend het toepassen van handhavingsinstrumenten, zoals de last onder bestuursdwang en de last onder dwangsom. Deze vorm van handhaving is overwegend repressief van aard. Handhaving bestaat echter ook uit het geven van voorlichting en het houden van toezicht op een goede uitvoering. Dit is de preventieve invalshoek. In de meest optimale situatie zou sanctionering niet nodig moeten zijn.

Handhaving van bestemmingsplannen en ruimtelijke regelgeving is steeds meer in de belangstellingkomen te staan van bestuurlijk Nederland. Door het plaatsvinden van enkele ingrijpende incidenten is de handhaving van wet- en regelgeving in een stroomversnelling gekomen. In toenemende mate spreken burgers de gemeente aan op het handhaven van de (eigen) regels.

De rechter spreekt zich nadrukkelijk uit over het handhaven van de regelgeving en neemt daartoe in beginsel een plicht tot handhaving aan. Dit houdt in dat, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift of regel het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

9.4.2 Handhavingsbeleid gemeente

Binnen de gemeente Schouwen-Duiveland wordt er zo veel mogelijk planmatig gehandhaafd. Hiertoe wordt jaarlijks een handhavingsprogramma vastgesteld. Daarnaast is er ook de nodige ruimte om te kunnen handhaven op incidenten en klachten.

In principe dient tegen alle geconstateerde overtredingen te worden opgetreden. De zogenaamde beginselplicht tot handhaving. Het vaststellen van prioriteiten is echter onvermijdelijk. Als belangrijke handhavingsdoelen kunnen genoemd worden: het tegengaan van het bouwen zonder vergunning en het optreden daar waar sprake is van afwijking van reeds verleende vergunningen. Ook in de gevallen waar de veiligheid in het geding is en/of aantasting van het milieu plaatsvindt, dient prioriteit te worden gegeven aan de handhaving. Het tegengaan van strijdig gebruik van gronden en/of gebouwen is eveneens een belangrijke doelstelling. Als nevengeschikte doelen van de handhaving kunnen worden genoemd: het ongedaan maken van de gevolgen van een overtreding of een daarmee behaald voordeel.

9.4.3 Uitvoering handhaving

De uitvoering van het handhavingsbeleid is vastgelegd in de hiertoe relevante handhavingsprotocollen, het handhavingsplan en het daaruit voortvloeiende jaarprogramma. Daar waar een overtreding wordt geconstateerd en legalisatie niet mogelijk is, moet in eerste instantie toepassing worden gegeven aan de bestuursrechtelijke handhaving om tot herstel van de rechtsorde te komen. Het proces van bestuursrechtelijke handhaving is vastgelegd in een stappenplan, waarin de verschillende stadia van de besluitvorming en procedures tot uitdrukking komen.

Naast de bestuursrechtelijke mogelijkheden van handhaving wordt een taak gezien voor de strafrechtelijke handhaving. De uitvoering en voortgang van de handhaving wordt jaarlijks vastgelegd in een verslag, dat bestuurlijk wordt vastgesteld.

10 Economische uitvoerbaarheid

10.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond.

10.2 Toepassing Grondexploitatiewet

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan, een projectbesluit of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².

Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is én er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld. Tevens is wettelijk geregeld dat voor onbenutte bouwruimte die al opgenomen was in een bestemmingsplan dat nog op basis van de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening was opgesteld en vastgesteld en bij de herziening van dat bestemmingsplan na 1 juli 2008 geen andere bestemmingsregeling is vastgesteld, geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld.

In dit geval is er geen sprake van een bouwplan zoals dat hierboven is omschreven. Tevens zijn geen nadere eisen aan fasering of locatie benodigd. Het opstellen van een exploitatieplan is daarom niet nodig.

10.3 Conclusie

Het plan is een initiatief van Rijkswaterstaat. Door de Provincie Zeeland en de gemeente Schouwen-Duiveland is een financiële bijdrage toegezegd om het project mede mogelijk te maken. De uitvoeringsrisico's liggen bij de initiatiefnemer. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente Schouwen-Duiveland zijn afspraken gemaakt over onder andere planschade, het beheer en het aansluiten op gemeentelijke wegen. Deze worden in een overeenkomst vastgelegd. Daarnaast is het Waterschap bereid om een deel van de Stoofweg na realisatie van het project over te nemen. De haalbaarheid is hiermee voldoende verzekerd

11 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

11.1 Inleiding

Gedurende de voorbereiding van bestemmingsplannen wordt het plan één of meerdere keren ter inzage gelegd. Tijdens de periode van ter inzage legging kunnen bewoners, bedrijven, dorps- en stadsraden en andere geïnteresseerden of belanghebbenden reageren op het plan. In dezelfde periode wordt ook overleg gevoerd met andere overheden over het plan. De resultaten van de ter inzage legging kunnen leiden tot aanpassingen, verbeteringen of wijzigingen van het plan. In dit hoofdstuk wordt beschreven wat de resultaten zijn van deze maatschappelijke consultaties.

11.2 Resultaten ter inzage legging voorontwerpbestemmingsplan

Tijdens de ter inzage legging zijn er vier inspraakreacties en drie vooroverlegreacties ingediend. Ook zijn er ambtelijke opmerkingen op het plan gemaakt. Een volledig overzicht van deze reacties en de bijbehorende beantwoording door het college vindt u in bijlage Antwoordnotitie inspraak en vooroverleg.

Het college heeft als gevolg daarvan bij het opstellen van het ontwerpbestemmingsplan de volgende wijzigingen doorgevoerd:

  • I. In de toelichting is aangegeven dat ten noorden van de doortrekking van de N57 een kavelpad op de agrarische percelen wordt aangelegd.
  • II. In de toelichting is aangegeven, dat in afwijking van het landschapsplan geen krentenbomen bij het bos van de Schelphoek worden geplant en gezocht wordt naar een goed alternatief.
  • III. In de toelichting wordt aandacht besteed aan klimaatadaptatie.
  • IV. Het plangebied is vergroot ten noorden van de verlengde N57 (deelgebied N57/N59 bij Serooskerke). Ter plaatse is de bestemming 'Groen' opgenomen ten behoeve van de aanleg van een groenvoorziening met mogelijkheden voor een waterbuffer.

11.3 Resultaten ter inzage legging ontwerpbestemmingsplan

Tijdens de ter inzage legging zijn 446 zienswijzen ingediend. Ook zijn er ambtelijke opmerkingen op het plan gemaakt. Een volledig overzicht van deze reacties en de bijbehorende beantwoording door de gemeenteraad vindt u in bijlage Antwoordnotitie zienswijzen.

De gemeenteraad heeft als gevolg daarvan bij de vaststelling van het bestemmingsplan de volgende wijzigingen doorgevoerd:

  • I. Toevoeging Rapportage Verkeersdoorstroming in Bijlage 1 bij deze toelichting.
  • II. Toevoeging addendum op het landschapsplan (Bijlage 2). In het addendum is de wijziging opgenomen om in plaats van krentenboompjes aan te planten in de overhoek die ontstaat ten noorden van de Schelphoek dit gebied in te richten als plas-drasgebied met gebiedseigen opgaande beplanting.

Het vaststellingsbesluit van de gemeenteraad is opgenomen in bijlage Vaststellingsbesluit.

Bronvermelding