direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bovenstraat 51a te Hoeven
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1655.BP6020-C001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Initiatiefnemer is voornemens om op het perceel aan de Bovenstraat 51a te Hoeven een burgerwoning in de vorm van een ruimte voor ruimte woning te realiseren. De planlocatie is gelegen binnen het vigerend bestemmingsplan 'Eerste herziening bestemmingsplan Buitengebied Halderberge' (vastgesteld 2017) en heeft een bedrijfsbestemming.

Het perceel is tevens deels aangemerkt als bebouwingsconcentratie, overeenkomstig de gemeentelijke Gebiedsvisie voor bebouwingsconcentraties Halderberge uit 2009. In deze gebiedsvisie is het perceel deels aangeduid als zoeklocatie voor toevoeging van extra bebouwing.

Volgens artikel 38.3 van het bestemmingsplan kan binnen een dergelijke bebouwingsconcentratie een ruimte-voor-ruimte woning worden gebouwd met een wijzigingsplanprocedure ex art 3.6 Wro. Formeel gezien kan dit echter alleen als sprake is van omzetting van de bestemming 'agrarisch' naar 'wonen'. Door de gemeente is echter aangegeven dat het omzetten van de bestemming 'bedrijf' naar 'wonen' van gelijke strekking is, en middels de voornoemde Ruimte-voor-Ruimte-regeling alsnog mogelijk kan worden gemaakt mits hiervoor een provinciale Ruimte-voor-Ruimte bouwtitel aangekocht wordt. Aangezien voorliggende situatie maatwerk betreft dient in plaats van een wijzigingsplan een bestemmingsplan opgesteld te worden.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Bovenstraat te Hoeven. Aan de noordzijde van het perceel bevindt zich een woonhuis. Aan de zuidzijde bevond tot eind 2018 een fitnesscentrum. Sindsdien is het pand leegstaand.

De achterliggende terreinen zijn in gebruik als agrarische weilanden. Aan de westzijde wordt het perceel begrensd door de Bovenstraat. Aan de overzijde van de Bovenstraat zijn diverse woonpercelen aanwezig. Op het onderhavige perceel is in het oosten een constructiewerkplaats aanwezig.

Het plangebied betreft de kadastrale percelen, Gemeente Hoeven, Sectie H, nummers 1506 en 1508.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6020-C001_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

De gronden liggen binnen het vigerend bestemmingsplan 'Eerste herziening bestemmingsplan Buitengebied Halderberge', welke is vastgesteld op 12 oktober 2017, met aanvullend besluit d.d. 14 december 2017.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6020-C001_0002.jpg"

Figuur 1.2. Uitsnede vigerend bestemmingsplan

De gronden zijn bestemd als 'Bedrijf'. Voor het gehele plangebied geldt een maximale goot- en bouwhoogte van 6,25 meter. Op het achterste deel van het plangebied is een maximum bebouwingsoppervlakte van 425 m2 van toepassing. Binnen dit maatvoeringsvlak is thans een loods ten behoeve van de constructiewerkplaats aanwezig.

Verder komen in het plangebied de volgende dubbelbestemmingen en functie-, bouw- en gebiedsaanduidingen voor:

  • Dubbelbestemming Waarde - archeologie 3;
  • Functieaanduiding specifieke vorm van bedrijf - constructiewerkplaats;
  • Gebiedsaanduiding luchtvaartverkeerzone - 5;
  • Gebiedsaanduiding luchtvaartverkeerzone - 6;
  • Gebiedsaanduiding overige zone - bebouwingsconcentratie (gedeeltelijk);
  • Bouwaanduiding specifieke bouwaanduiding - onbebouwd (gedeeltelijk).

Op deze locatie is binnen de bedrijfsbestemming een woning niet toegestaan. Middels voorliggend bestemmingsplan wordt de realisatie van een burgerwoning in het kader van Ruimte-voor-Ruimte-regeling mogelijk gemaakt.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Binnen het plangebied is op het achterste deel van het perceel een werkloods aanwezig ten behoeve van een constructiewerkplaats. Het terrein rondom de loods is verhard. Vanaf de Bovenstraat is een oprit naar de loods aanwezig.

Het voorste deel van het perceel, waar de nieuwe woning wordt beoogd, bestaat uit schraal grasland met enkele (fruit)bomen en struiken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6020-C001_0003.jpg"

Figuur 2.1 Schematische weergave bestaand situatie (bron: quickscan Wet natuurbescherming)

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6020-C001_0004.jpg"

Figuur 2.2 Streetview plangebied (bon: Google Maps)

2.2 Nieuwe situatie

De bestemmingsplanwijziging heeft feitelijk gezien enkel betrekking op het voorste gedeelte van het perceel. De bestaande inrit aan de zuidzijde van het perceel blijft behouden en wordt gebruikt voor de toekomstige bewoners als ook voor gebruik van de werkloods op de achterzijde van het perceel. Zowel de inrit als de loods met omliggende verharding behouden de bestemming 'Bedrijf'. De inrit krijgt tevens een aanduiding 'onbebouwd' om de openheid hiervan te kunnen waarborgen.

In het verleden was een constructiewerkplaats gevestigd in de loods. Welke activiteiten er in de toekomst zullen plaatsvinden is momenteel nog niet bekend. De huidige bestemmingsregeling is 1 op 1 overgenomen.

De begrenzing van de nieuwe bestemming 'wonen' wordt aan de achterzijde gelijkgetrokken met de aan de noordzijde gelegen bestemming 'wonen' (Bovenstraat 51). De voorste punt van de woning is gelegen in de denkbeeldige rooilijn van het aan de zuidzijde gelegen pand (nummer 53a). De gevellijn van de nieuwe woning is daarentegen evenwijdig aan de woning aan de noordzijde (nummer 51) gesitueerd.

Er ontstaat een ruime voortuin wat aansluit met de noordelijke gelegen woning welke eveneens een ruime groene voortuin heeft.

De inhoud van de nieuwe woning mag maximaal 1.500 m3 bedragen. De goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk maximaal 3,5 en 7 meter. Binnen de bestemming wonen zijn tevens bijbehorende bouwwerken toegestaan. De goot- en bouwwhoogte daarvan bedragen respectievelijk maximaal 3,5 en 5,5 meter. De oppervlakte daarbij is gemaximaliseerd op 150 m2 bij een bebouwingsgebied van meer dan 400m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6020-C001_0005.png" Figuur 2.3 weergave nieuwe situatie (bon: landschappelijke inpassing, nov 2020, Bureau Dhondt)

Op grond van de Kadernota Parkeren 2017-2021 van de gemeente Halderberge geldt een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen. Deze moeten op eigen terrein voorzien worden. Het perceel is van voldoende grootte om aan de norm te kunnen voldoen. Om dit te waarborgen is een voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen.

Vanwege het geluidsaspect van nabijgelegen bedrijfsactiviteiten (Bovenstraat 53a alsmede de als voorheen in gebruik zijnde constructiewerkplaats aan achterzijde) dient, om een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen, een afstand van minimaal 5 meter te worden aangehouden tussen de woning en de bestemming bedrijf.

De woning wordt met behulp van de Ruimte voor Ruimte regeling ontwikkeld. Aangezien er geen bestaande bebouwing aanwezig om te slopen wordt de bouwtitel aangekocht te bij de ontwikkelingsmaatschappij. De bouwtitel is reeds aangekocht en als Bijlage 1 toegevoegd aan het bestemmingsplan.

Op het perceel worden onder een haag als ook diverse bomen aangeplant. Door een landschapsarchitect is een beplantingsplan opgesteld voor de boomsoorten en heesters. Het beplantingsplan is als Bijlage 2 toegevoegd aan het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksniveau

Nationale Omgevingsvisie

De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking zal treden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is vastgesteld op 11 september 2020 en biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die er zijn. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op onze leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave.

Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers.

De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden om te bouwen aan een mooier en sterker Nederland.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • Duurzaam economisch groeipotentieel
  • Sterke en gezonden steden en regio's
  • Toekomstigbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Beoordeling en conclusie

Gezien de aard en omvang van voorliggend initiatief heeft bovengenoemd rijksbeleid niet direct invloed op de ontwikkeling. De inhoudelijke keuzes en afweging ligt bij de gemeente. Zij zullen daarbij uiteraard de richtlijnen en vier prioriteiten van het Rijk als leidraad gebruiken.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van nationale belangen, zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, de uitoefening van defensietaken en bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen etc.. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6020-C001_0006.png"

Figuur 3.1 Weergave radarverstoringsgebieden, Rarro 1 december 2020

Beoordeling en conclusie

Zoals te zien is in figuur 3.1 is het plangebied gelegen binnen een radarverstoringsgebied. In dit gebied dient rekening te worden gehouden met de functionele bruikbaarheid daarvan. Rondom deze radarstations mogen geen bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. Binnen het plangebied geldt een maximale bouwhoogte van 90 meter ten opzichte van het NAP.

In het onderhavige plan wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt die deze maat overschrijdt.

Voor het plangebied geldt verder dat er regels zijn opgenomen inzake de uitoefening van het vliegverkeer vanaf luchthaven Breda International Airport. Er dient sprake te zijn van een obstakelvrij (start- en landings)vlak. De aanduidingen 'luchtvaartverkeerzone - 5' en 'luchtvaartverkeerzone - 6' komen hieruit voort. Ten behoeve van het obstakelvrije (start- en landings)vlak mag de bouwhoogte van een bouwwerk niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte die wordt verkregen door lineaire interpolatie van 49,14 m en 64,14 m boven NAP. De beoogde nieuwe bebouwing overschrijdt deze maat niet.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'.

Bij toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' dient antwoord gegeven te worden op een aantal vragen. Indien een vraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een vraag niet positief kan worden beantwoord, dan is de 'ladder' niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.

  • 1. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
  • 3. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
  • 4. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied?
  • 5. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?

Beoordeling en conclusie

Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die ladderplichtig is. Onderhavige ontwikkeling is derhalve niet ladderplichtig aangezien er maximaal 1 woning wordt gerealiseerd.

Verdere toetsing van de 'ladder' is derhalve niet aan de orde aangezien het geen stedelijke ontwikkeling betreft.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Noord-Brabant

De nieuwe Omgevingswet bundelt de wetten en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur, cultureel erfgoed en water. En regelt zo het beheer en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. Vooruitlopend hierop heeft de Provincie Noord-Brabant alvast een provinciale Omgevingsvisie gemaakt welke op 14 december 2018 is vastgesteld.

De omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. De basisopgave voor de provincie is: 'werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit'. Hierbij heeft de provincie als doel gesteld voor de middellange termijn, 2030: Brabant heeft een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit doordat wij voor alle aspecten voldoen aan de wettelijke normen. Voor de lange termijn, 2050, wil men een goede leefomgevingskwaliteit hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.

Om de basisopgave te behalen heeft men vier hoofdopgaven verwoord:

  • 1. Werken aan de Brabantse energietransitie;

Doel 2050: 100% duurzame energie, grotendeels afkomstig uit Noord-Brabant.

Doel 2030: ten minste 50% reductie van broeikasgassen ten opzichte van de uitstoot in 1990 en ten minste 50% duurzame energie.

  • 2. Werken aan een klimaatproof Brabant;

Doel 2050: Brabant is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht.

Doel 2030: Brabant handelt al sinds 2020 klimaatbestendig en waterrobuust; in 2030 zijn de eerste grote gebiedsopgaven daartoe al gerealiseerd.

  • 3. Werken aan de slimme netwerkstad;

Doel 2050: Het stedelijk netwerk van Brabant functioneert als één samenhangend duurzaam en concurrerend netwerk van steden en dorpen als onderdeel van de Noordwest-Europese metropool. Brabant kenmerkt zich door een sterke sociale cohesie, een excellent en duurzaam woon-, leef- en vestigingsklimaat met een comfortabel, betrouwbaar en multimodaal verkeers- en vervoersysteem en een uitstekende (digitale) infrastructuur.

Doel 2030: Brabantse partijen werken aan de transformatie van het bestaand bebouwd gebied van Brabant. Ondersteund door de digitale ontwikkelingen zijn er belangrijke stappen gezet in de richting van een excellent en duurzaam woon-, leef- en vestigingsklimaat met een comfortabel, betrouwbaar en multimodaal verkeers- en vervoersysteem. Bewoners uit alle geledingen van de bevolking voelen zich verbonden met hun omgeving en met elkaar doordat zij meedenken en meedoen aan de veranderingen in hun omgeving.

  • 4. Werken aan een concurrerende, duurzame economie;

Doel 2050: Brabant is top kennis- en innovatieregio in Europa. Producten, materialen en grondstoffen worden op alle onderdelen van de Brabantse economie in verregaande mate hergebruikt. Niet hernieuwbare hulpbronnen worden behouden. Het streven naar waardecreatie voor mens, natuur en economie gaan hand in hand. De Brabantse economie is verregaand circulair.

Doel 2030: Brabant is top kennis- en innovatieregio in Europa. We werken aan een circulaire economie door duurzamer om te gaan met de beschikbare grondstoffen en natuurlijke bronnen. We verminderen daartoe samen met maatschappelijke partners het gebruik van niet vernieuwbare grondstoffen (mineraal, fossiel en metalen) volgens de landelijke afspraken met 50%.

De Omgevingsvisie bevat geen sectorale beleidsdoelen. De concrete doelen, voor bijvoorbeeld natuur, water, veiligheid, milieu, mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit, staan nu nog in de bestaande plannen van de provincie (PMWP, Structuurvisie RO, BRUG, PVVP). Grote delen van die beleidsplannen horen vanuit het systeem van de Omgevingswet straks (soms verplicht) thuis in een programma zoals het natuurbeheerplan en het waterprogramma. De komende tijd wordt dit sectorale beleid afgestemd op de Omgevingsvisie en al dan niet uitgewerkt in de programma's en/of omgevingsverordening.

Conclusie

De nieuwe woning zal gasloos gebouwd worden conform het nieuwe Bouwbesluit. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan het klimaatproof Brabant alsmede de Brabantse energietransitie. 

Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (geconsolideerde versie 8 december 2021)

Alle provinciale regels over de fysieke leefomgeving, staan voortaan bij elkaar in de Interim omgevingsverordening (IOV). Deze omgevingsverordening is vastgesteld op 25 oktober 2019. De Interim omgevingsverordening vervangt diverse provinciale verordening, waaronder de verordening Ruimte. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter en vooral is bedoeld om bestaande regelingen samen te voegen, heeft er ook (nog) geen expliciete afweging plaatsgevonden of de inzet van de verordening voor een bepaald thema gecontinueerd moet worden. Uitgangspunt van deze Interim omgevingsverordening is dat de huidige regels met het huidige beschermingsniveau zijn gehandhaafd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6020-C001_0007.png"

Figuur 3.1 Uitsnede Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Beoordeling

Het plangebied is aangeduid als 'Landelijk gebied'. Verder zijn van toepassing de regels:

  • artikel 3.9 'kwaliteitsverbetering landschap'
  • artikel 3.77 'toepassing van kwaliteitsverbetering landschap'
  • artikel 3.78 'kwaliteitsverbetering bebouwingsconcentraties'
  • artikel 3.80 ruimte-voor-ruimte

Binnen de structuur 'landelijk gebied’ is in principe nieuwbouw van woningen uitgesloten. Echter is een uitzondering opgenomen wanneer deel wordt genomen aan de Ruimte-voor-Ruimteregeling. Deze regeling is in artikel 3.80 van de IOV opgenomen. In dat artikel zijn voorwaarden opgenomen waaraan moet worden voldaan. Volgens dit artikel is het mogelijk om binnen het landelijk gebied te voorzien in één of meerdere Ruimte-voor-Ruimtekavels, ieder ten behoeve van de bouw van één woning, indien:

  • a. er sprake is van een aanzienlijke milieu- en ruimtelijke kwaliteitswinst;
  • b. de ruimte-voor-ruimtekavel op een planologisch aanvaardbare locatie in een bebouwingsconcentratie ligt;
  • c. een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woning is verzekerd;
  • d. er geen sprake is van (een aanzet voor) een stedelijke ontwikkeling.

Ad a. Onder aanzienlijke milieu- en kwaliteitswinst wordt verstaan: de sloop van een minimale hoeveelheid agrarische bebouwing. In ruil daarvoor mag in het buitengebied één woning worden gerealiseerd. Wanneer iemand deelneemt aan de Ruimte-voor-Ruimteregeling, maar de woning zelf niet gaat ontwikkelen, kan de bouwtitel worden verkocht aan iemand die daarvoor een plek heeft die in aanmerking komt. De initiatiefnemer zal een bouwtitel aankopen bij de provinciale Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte, waardoor aan aan deze voorwaarde wordt voldaan. De bouwtitel zal zijn aangekocht alvorens het ontwerpbestemmingsplan ter visie wordt gelegd.

Ad b. De gemeente Halderberge heeft in de gebiedsvisie bebouwingsconcentraties vastgelegd waarbinnen woningbouw kan plaatsvinden. De grens van de bebouwingsconcentratie loopt dwars over het perceel. In overleg met de gemeente is gezocht naar een passende plaatsing van de woning waarbij deze zoveel mogelijk binnen de bebouwingsconcentratie is gelegen. Om een planologische aanvaardbare situering van de woning te realiseren is nieuwe woning zorgvuldig ingepast waarbij rekening is gehouden met aangrenzende bebouwing. De bestemming Wonen waarbinnen de woning gerealiseerd mag worden, is teruggelegen. Hierdoor ontstaat aan de voorzijde van het perceel ruimte voor een mooie voor- en zijtuin. Daarnaast is ook rekening gehouden met de rooilijn van naastgelegen bebouwing als ook de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen. Hieruit is te concluderen dat de grens van de bebouwingsconcentratie minimaal wordt overschreden.

Ad c. Bij de inpassing van de ontwikkeling is rekening gehouden met gebiedseigen (landschaps)elementen.

Ad d. De ontwikkeling betreft het realiseren van een nieuwe woning die landschappelijk en stedenbouwkundig wordt ingepast waarbij deze georiënteerd is op de weg en niet op het achterliggende landschap. Zoals eerder al is vermeld is conform de Ladder voor duurzame verstedelijking pas sprake van een stedelijke ontwikkeling indien er 12 of meer woningen in een plan worden gerealiseerd. De ontwikkeling betreft een dermate kleine ontwikkeling, van een enkele woning, waardoor conform het rijksbeleid dit niet te omschrijven is als een stedelijke ontwikkeling.

In de IOV zijn daarnaast regels vastgelegd die de belangen van de provincie bij ruimtelijke ontwikkelingen moet beschermen. Met deze regels moet bij de opstelling van bestemmingsplannen door alle gemeenten rekening worden gehouden. Bij nieuwe ontwikkelingen geldt dat er altijd sprake dient te zijn kwaliteitsverbetering van het landschap (artikel 3.9 respectievelijk artikel 3.77 en 3.78).

Binnen de Ruimte-voor-Ruimte regeling zijn al voorwaarden gesteld waaraan voldaan dient te worden zoals een aanzienlijke milieu- en ruimtelijke kwaliteitswinst; een planologisch aanvaardbare locatie in een bebouwingsconcentratie; een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woning is verzekerd; er geen sprake is van (een aanzet voor) een stedelijke ontwikkeling.

Daarnaast is tevens sprake van kwaliteitsverbetering aangezien een bedrijfsbestemming in een bebouwingslint gewijzigd wordt in een woonbestemming.

De gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving (zoals bijvoorbeeld de bodemkwaliteit, de waterhuishouding en de ecologische waarden) komt aan bod in Hoofdstuk 4 Planologisch relevante aspecten waarin de diverse aspecten nader onderbouwd zijn.

Conclusie

Voorgenomen ontwikkeling past derhalve binnen de kaders van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Halderberge 2025

De gemeente Halderberge beschikt over de Structuurvisie Halderberge 2025, vastgesteld in 2013. De structuurvisie geeft richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van het gemeentelijk grondgebied waardoor voor een ieder in algemene zin duidelijk is of bepaalde initiatieven daarbinnen passen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6020-C001_0008.jpg"

Figuur 3.2 Uitsnede strategie-kaart Structuurvisie Halderberge

Beoordeling en conclusie

De locatie is gelegen in een gebied dat strategisch gezien aangeduid is als 'verbreden'. In deze strategie worden functies toegevoegd aan gebieden waarvan de hoofdfunctie in principe prima functioneert. De variëteit aan functies in deze gebieden wordt als het ware verbreed. Kenmerkend in Halderberge is de lintbebouwing op diverse locaties. De waarde van deze lintbebouwing is gelegen in de afwisseling van bebouwing en open doorzichten. Langs de lintbebouwing is ruimte voor verbreding. De omzetting van een functie bedrijf naar wonen aan het lint past derhalve binnen de Structuurvisie.

Het plan is niet in strijd met de Structuurvisie Halderberge 2025.

Gebiedsvisie voor bebouwingsconcentraties Halderberge, 2015

De gemeente Halderberge heeft vooruitlopend op het bestemmingsplan Buitengebied, in 2015, een beleidsnotitie opgesteld voor verschillende bebouwingsconcentraties binnen de gemeente Halderberge. In deze beleidsnotitie worden de ontwikkelingsmogelijkheden in beeld gebracht welke worden bepaald aan de hand van de ligging van de bebouwingsconcentraties en de draagkracht van het omringende gebied. De beleidsnotitie vormt tevens het kader voor Ruimte-voor-Ruimte-woningen in het overig buitengebied.

Ruimte voor Ruimte

Een vorm van woningbouw die in principe buiten het reguliere woningbouwprogramma valt, betreft de realisatie van Ruimte-voor-Ruimte-woningen. Het programma wordt bepaald door het oppervlak gesloopte agrarische bedrijfsgebouwen in het buitengebied. Omdat de gemeente Halderberge niet gelegen is in een reconstructiegebied kunnen Rumte-voor-Ruimte bouwrechten verworden worden en in de gemeente gerealiseerd worden in de aangewezen bebouwingsconcentraties.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6020-C001_0009.png"

Figuur 3.2 Uitsnede gebiedsvisie voor bebouwingsconcentraties Halderberge (plangebied rood omcirkeld)

 

Beoordeling en conclusie

De begrenzing van de bebouwingsconcentratie loopt over het perceel heen en volgt niet de perceelsgrenzen. Met inachtneming van voldoende afstand tot de zijdelingse perceelgrenzen en diepe voortuin is de nieuwe woning zo veel mogelijk binnen de bebouwingsconcentratie gesitueerd. Slechts een klein deel overschrijdt deze oorspronkelijke bebouwingsconcentratiegrens en wordt door de gemeente als acceptabel bevonden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6020-C001_0010.png"

Figuur 3.3 Weergave oorspronkelijke bebouwingsconcentratie-grens (rode lijn)

Landschapsplan Halderberge 2016-2025 ‘Het landschap in beweging’

Op 21 april 2016 is het nieuwe landschapsplan voor de gemeente Halderberge vastgesteld. Het geactualiseerde landschapsbeleidsplan vormt een document dat gericht is op het duurzaam behoud, ontwikkeling en versterking van een groen samenhangend landschap. Enerzijds vormt het een beleidsstuk en anderzijds een doorvertaling naar uitvoeringsprojecten. Tevens dient het document, bij ruimtelijke ontwikkelingen in het kader ‘toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap’, als ondersteuning bij de behandeling van fysieke landschappelijke inrichtingsvoorstellen. Mogelijke bestedingsdoelen worden gelabeld aan de in dit document verwoorde uitvoeringsprojecten.

De algemene visie luidt als volgt: Behoud en versterken van het huidige karakter en identiteit door:

  • Verbeteren van de samenhang tussen de verschillende (landschap) elementen;
  • De beeldkwaliteit van markante punten bewaken en versterken;
  • Het behouden en versterken van landschappelijk-cultuurhistorische waarde.

Beoordeling en conclusie

De situering van de nieuwe woning is afgestemd op omliggende bebouwing en aanwezige elementen. De nieuwe woning wordt teruggelegd op het perceel. Hierdoor ontstaat aan de voorzijde een ruime voor- en zijtuin, wat aansluit bij de naastgelegen groene voortuin ter plaatse van Bovenstraat 51. Als erfafscheiding zal gekozen worden voor lage en groene erfafscheiding. Op het achterterrein, ter plaatse van het bestaande bedrijfspand, vinden geen wijzigingen plaats.

Het plan past binnen het Landschapsplan Halderberge 2016-2025.

Welstandnota, 2017

In de gemeente Halderberge wordt gestreefd naar een aantrekkelijke gebouwde omgeving. De gevels van de gebouwen en andere bouwwerken vormen samen de dagelijkse leefomgeving van onze inwoners. Dat betekent dat de verschijningsvorm van een bouwwerk geen zaak is van de eigenaar van een bouwwerk alleen. Het doel van het welstandstoezicht is, om in alle openheid, een bijdrage te leveren aan die aantrekkelijkheid van de dagelijkse leefomgeving. De welstandsnota, welke is vastgesteld op 28 maart 2017, vormt daarvoor de basis. In de nota zijn diverse welstandsgebieden met een eigen beschrijving en criteria opgenomen. De indeling is tot stand gekomen vanuit de stedenbouwkundige kenmerken van het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6020-C001_0011.jpg"

Figuur 3.4 Uitsnede kaart Welstandnota.

Beoordeling en conclusie

De locatie valt binnen het welstandsgebied 'buitengebied'. Het gebied buiten de kernen wordt gekenmerkt door overwegend agrarisch gebruik, maar verspreid over het gebied zijn ook bedrijven, burgerwoningen, recreatiewoningen, landgoederen en bijzondere functies (Bosbad Hoeven) in het buitengebied aanwezig. De bebouwing is individueel, afwisselend en op korte afstand van de weg gelegen. Bij woningen zijn vaak grote schuren aanwezig en achter de boerderijen staan vaak grote agrarische bedrijfspanden. Voor het buitengebied gelden de volgende criteria:

  • Hoofdaspecten: Bebouwing en omgeving
    • 1. Grootschalige bedrijfsgebouwen worden met een schuine kap uitgevoerd en zijn gepositioneerd achter de bedrijfswoning.
    • 2. De huidige mate van open- en beslotenheid van de bebouwing is leidend.
    • 3. Bebouwing dient met de representatieve gevel gericht te zijn naar de openbare ruimte.
    • 4. Bijgebouwen zijn ondergeschikt aan de hoofdmassa en eenvoudig van vorm.
  • Deelaspecten: Massa, opbouw, gevel en onderdelen
    • 1. Op-, bij- en aanbouwen zijn ondergeschikt en vormgegeven in lijn met de architectuur van het geheel.
    • 2. Afwijkende bebouwing is mogelijk mits met respect voor de oorspronkelijke kwaliteit van de omgeving en architectuur.
    • 3. Binnen de samenstelling/opbouw van de verschillende elementen van bebouwing binnen het bouwvlak dient het hoofdgebouw herkenbaar te zijn en te blijven.
    • 4. Binnen de architectuur van een bouwmassa met een grotere massa als de bedrijfswoning is geleding in de gevel van de massa wenselijk.
    • 5. De naar de openbare ruimte gerichte voor- en/of zijgevel van de bebouwing heeft geen dichte vlakke gevels.
  • Detailaspecten: Detaillering, kleur en materiaal:
    • 1. Detaillering, kleur- en materiaalgebruik moeten passen bij de architectuur van het pand en geen contrast vormen met de naastgelegen panden. Het gebruik van damwandprofielen en plaatmateriaal dient tot een minimum te worden beperkt.
    • 2. Het gebruik van felle en contrasterende kleuren is niet toegestaan.
    • 3. Gevels van woonbebouwing overwegend uitvoeren in traditionele materialen (baksteen) en gedekte kleuren.
    • 4. Voor woningen is eenheid in detaillering, kleur- en materiaalgebruik per individueel pand gewenst.

De nieuwe woning zal voldoen aan bovengenoemde aspecten. De toetsing hiervan zal plaatsvinden bij de later aan te vragen omgevingsvergunning Bouwen.

Hoofdstuk 4 Planologisch relevante aspecten

4.1 Bodem

Bij nieuwe ontwikkelingen is het van belang inzicht te hebben in de bestaande bodemkwaliteit, zodat vooraf kan worden bepaald of de bodem geschikt is voor de beoogde bestemming. Er is dan ook een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Econsultancy; 28 november 2019; 7755.001, versie D2). De rapportage is als Bijlage 3 aan het bestemmingsplan toegevoegd. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.

Beoordeling

In de bovengrond zijn analytisch geen verontreinigingen aangetoond. De ondergrond is licht verontreinigd met kobalt, koper, kwik, nikkel, lood en zink. De analyseresultaten worden representatief geacht voor de bodemkwaliteit ter plaatse. Het grondwater is licht verontreinigd met molybdeen.

Deze lichte verontreinigingen in de bodem en het grondwater houden mogelijk verband met het naastgelegen agrarische erf. Echter, gelet op de aard en mate van verontreinigingen, bestaat er géén reden voor een ander onderzoek.

Conclusie

Met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem bestaan er géén belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging en voorgenomen nieuwbouw.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Bij de bouw van geluidgevoelige functies in de nabijheid van bedrijven dient aangetoond te worden dat er sprake is van een goed woon- en leefmilieu. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Omliggende bedrijven mogen bovendien niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.

Voor de beoordeling zal de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ als leidraad worden gebruikt. Als hulpmiddel voor de inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving of van gevoelige functies nabij bedrijven, heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) in 2009 namelijk een indicatieve bedrijvenlijst opgesteld. Deze bedrijvenlijst geeft richtafstanden. Hierbij worden de aspecten geluid, geur, gevaar en stof bekeken.

Beoordeling

In de VNG brochure worden richtafstanden aangegeven zoals die van toepassing zijn ten opzichte van omgevingstype 'rustige woonwijk'. Wanneer sprake is van 'gemengd gebied' mogen de richtafstanden met 1 stap verlaagd worden. Een gemengd gebied wordt gedefinieerd als: “Een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid. Daarnaast gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen".

Onderhavige locatie is gelegen in het buitengebied aan de Bovenstraat aan een lint waar meerdere functies aanwezig zijn zoals wonen, bedrijven en agrarische bedrijven. Daarnaast is de Bovenstraat een ontsluitingsweg voor de kern Hoeven. De omgeving kan dan ook worden getypeerd als 'gemengd gebied' waardoor de richtafstanden met 1 stap verlaagd kunnen worden.

Op het achterterrein was in het verleden een constructiewerkplaats aanwezig en aan de zuidzijde van het perceel was een fitness-centrum aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6020-C001_0012.png"

  Adres   Bestemming / Functie   Afstand woonbestemming   Richtafstand VNG (gemengd gebied)  
1   Bovenstraat 51a   Bedrijf, aanduiding constructiewerkplaats   0 meter   50 meter  
2   Bovenstraat 53a   Bedrijf, aanduiding sportcentrum   6 meter   10 meter  

De nieuwe woning wordt gerealiseerd binnen de aan te houden richtafstanden. Een akoestisch onderzoek industrielawaai is derhalve uitgevoerd (Econsultancy; 29 januari 2020; 7755.005, versie D2). Deze rapportage is als Bijlage 4 aan het bestemmingsplan toegevoegd. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.

Akoestisch onderzoek industrielawaai

Uit de toetsing van de berekende geluidsbelastingen blijkt dat geen overschrijdingen van de grenswaarden van 50 dB(A) etmaalwaarde voor zowel het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau als de indirecte hinder plaatsvinden. Alleen in de dagperiode vindt een overschrijding van de grenswaarde voor maximale geluidniveaus van 2 dB op de zuidgevel plaats ten gevolge van de passage van een vrachtwagen over de inrit.

In de avond- en nachtperiode alsmede ten gevolge van de activiteiten bij de sportschool treden geen overschrijdingen op. De overschrijding ten gevolge van Weldax beperkt zich tot de zuidgevel in de dagperiode. De overschrijding bedraagt ten hoogste 2 dB ten gevolge van de vrachtwagenpassage.

De passage van de vrachtwagens kan bij toepassing van stap 3 van de VNG-brochure buiten beschouwing worden gelaten. Het maximale geluidniveau in de dagperiode bedraagt bij toepassing van stap 3 ten hoogste 69 dB(A) en voldoet aan de grenswaarde van 70 dB(A) etmaalwaarde. Omdat het gaat om een overschrijding van maximale geluidniveaus met een integratietijd van 125 ms is er geen sprake van cumulatie met overige geluiden.

Conclusie

De nieuwe woning wordt akoestisch inpasbaar geacht. Het akoestisch woon- en leefklimaat wordt gegarandeerd. De bedrijfsvoering van het in het vereleden aanwezige constructiebedrijf zou niet worden beperkt, aangezien conform het Activiteitenbesluit maximale geluidniveaus als gevolg van laad- en losactiviteiten in de dagperiode (7.00 - 19.00 uur) buiten beschouwing blijven.

Om voldoende ruimte tussen de woning en de bedrijfsbestemming te waarborgen dient tussen de woning en de bedrijfsbestemming minimaal 5 meter aangehouden te worden. Dit is opgenomen en derhalve geborgd in de regels van het bestemmingsplan.

4.3 Geluid

In de Wet geluidhinder is bepaald, dat bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan waarbij mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bebouwing binnen geluidzones van (spoor)wegen, middels een akoestisch onderzoek dient te worden aangetoond of ter plaatse de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Overlast van geluid op geluidsgevoelige functies dient namelijk te worden voorkomen.

Woningen zijn geluidsgevoelige functies. Voor wegen met een maximumsnelheid van 50 km/uur of meer zijn geluidzones van toepassing. Wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur kennen geen geluidzone op grond van de Wet geluidhinder.

De Bovenstraat kent deels een maximumsnelheid van 50 km/uur en deels 60 km/uur. De grens hiervan ligt ter plaatse van onderhavig perceel. De geluidzone van deze weg bedraagt 250 meter. De nieuwe woning is binnen deze geluidzone gelegen. Een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is dan ook uitgevoerd (Econsultancy; 29 januari 2020; 7755.004, versie D3). Tevens zijn, in het kader van goede ruimtelijke ordening, ook enkele wegen in het onderzoek meegenomen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur. De rapportage is als Bijlage 5 aan het bestemmingsplan toegevoegd. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.

Beoordeling

Als gevolg van de gezoneerde weg Bovenstraat treedt er geen overschrijding op van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De berekende geluidsbelasting voor het gezoneerde gedeelte van de Bovenstraat bedraagt 48 dB.

in het kader van goede ruimtelijke ordening is ook inzichtelijk gemaakt wat de totale geluidsbelasting is als gevolg van de Bovenstraat in totaal (zowel niet-gezoneerde gedeelte als gezoneerde gedeelte). De geluidsbelasting bedraagt in dat geval maximaal 49 dB.

In het kader van goede ruimtelijke ordening zijn tevens bron- en overdrachtsmaatregelen doorgerekend maar niet doelmatig geacht. Omdat de woning beschikt over meerdere geluidluwe gevels en gezien de minimale overschrijding van de Bovenstraat wordt de geluidsbelasting acceptabel geacht.

Conclusie

Een hogere waarde kan enkel aangevraagd worden voor gezoneerde wegen. Als gevolg van het gezoneerde gedeelte van de Bovenstraat bedraagt ed maximale geluidsbelasting 48 dB en voldoet daarmee aan de voorkeursgrenswaarde. Er is dan ook geen sprake van een hogere waarde.

Als gevolg van de gehele Bovenstraat (niet-gezoneerd en gezoneerd) bedraagt de geluidsbelasting 49 dB. Omdat de woning beschikt over meerdere geluidluwe gevels en gezien de minimale overschrijding van de Bovenstraat wordt de geluidsbelasting acceptabel geacht.

4.4 Waterhuishouding

Bij 'bergen' kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een buffersloot met een geknepen afvoer naar een nabij gelegen watergang. De initiatiefnemer dient deze berging in principe op eigen terrein te realiseren.

In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.

Nationaal waterbeleid

In de afgelopen decennia heeft Nederland meerdere keren te kampen gehad met wateroverlast. Dit heeft geresulteerd in een omslag in het waterbeleid en het denken over water. Het kabinet heeft in december 2000 voor het Waterbeleid 21e eeuw drie uitgangspunten opgesteld, te weten anticiperen in plaats van reageren, niet afwentelen van waterproblemen op het volgende stroomgebied, maar handelen volgens de drietrapsstrategie van vasthouden-bergen-afvoeren en meer ruimtelijke maatregelen naast technische ingrepen. Belangrijk onderdeel in het waterbeleid is de watertoets. Nieuwe plannen en projecten moeten worden getoetst aan de effecten op veiligheid, wateroverlast en verdroging. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen.

Het Waterbeleid 21e eeuw richt zich primair op het voorkomen van wateroverlast door overstroming vanwege veel neerslag in een korte tijd. Hieruit volgen richtlijnen voor de ruimtelijke inrichting van het gebied om wateroverlast tegen te gaan en de mogelijke technische maatregelen die kunnen worden ingezet. De maatregelen kunnen worden ingedeeld in de voorkeursvolgorde van vasthouden, bergen en afvoeren. De doelstelling van deze maatregelen is een afvoer te realiseren die niet groter is dan de landbouwkundige afvoer.

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een belangrijke verandering na het in werking treden van de Waterwet is de onderverdeling in het bevoegde gezag met betrekking tot directe en indirecte lozingen. Alle indirecte lozingen vallen onder het Wabo bevoegde gezag (gemeente en provincie). Alle directe lozingen vallen onder het bevoegde gezag voor de Waterwet (waterschappen voor de regionale wateren en Rijkswaterstaat voor de Rijkswateren). De directe lozingen vallen onder de Waterwet (Wtw). De indirecte lozingen zijn opgegaan in de Wet milieubeheer (Wm) en vallen inmiddels onder de omgevingsvergunning (Wabo).

Waterbeleid Waterschap Brabantse Delta

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeleid in en om de gemeente Halderberge. Het waterschap zorgt ervoor dat er voldoende water is en dat dit water een goede kwaliteit heeft. Om deze taak goed uit te voeren, zijn wettelijke regels nodig, ook op en langs het water. Deze regels staan in de Keur van het waterschap en gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap Brabantse Delta. Het waterschap stelt ter concretisering van het waterhuishoudkundig beleid kaartmateriaal vast.

De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord- Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de Keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde Keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme Keu-ren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015.

Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater

De drie Brabantse waterschappen (Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta) hanteren derhalve ook dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'.

Bij een toename en afkoppeling van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn, veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Het waterschap maakt grofweg onderscheid in projecten met een toename van verhard oppervlak van maximaal 500 m², 500 m² tot 10.000 m² en meer dan 10.000 m². Wanneer de toename van het verhard oppervlak minder is dan 500 m2 is er vanuit het waterschap geen compensatieverplichting. In deze gevallen is de gemeente het bevoegd gezag.

Nb. Deze grens is sinds 27 maart 2021 gewijzigd van 2.000m2 naar 500m2. Enkele gemeente hebben eigen beleid voor projecten waarbij sprake is van een toename van verharding van minder dan 2.000m2. Wanneer de eisen elkaar overlappen geldt de strengste eis.

GRP Halderberge, 2020-2023

Op 29 mei 2020 is het Gemeentelijk RioleringsPlan Halderberge (GRP) in werking getreden. In dit plan wordt beschreven hoe de gemeente het stedelijk watersysteem in de huidige situatie functioneert en met welke uitdagingen en ontwikkelingen men in de nabije toekomst te maken krijgt. Dit dient als vertrekpunt voor de visie op lange termijn en de strategie op korte termijn.

Zorgplicht Hemelwater

De gemeentelijke zorg voor het beheer van afvloeiend hemelwater heeft betrekking op het afvloeiend hemelwater van openbaar terrein en afvloeiend hemelwater dat niet op particulier terrein kan worden verwerkt. De eigenaar van het terrein waarop het hemelwater valt is primair verantwoordelijk voor de verwerking van het hemelwater. De gemeente hoeft het hemelwater afkomstig van particulier terrein niet te ontvangen. Alleen als de houder van het verzamelde hemelwater dit redelijkerwijs niet kan afvoeren.

Bergingseisen voor nieuwe ontwikkelingen:

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6020-C001_0013.png"

Toelichting:

Voor iedere ontwikkeling die leidt tot nieuwe verharding, ongeacht de omvang van deze ontwikkeling, geldt een bergingseis van 7 mm voor de eerste 1.000 m2. Voor verharding boven de 1.000 m2 geldt een bergingseis van 60 mm, conform de keur. Voor ontwikkelingen op bestaande verharde locaties (inbreidingen, verbouwingen, herstructureringen) met een oppervlak groter dan 1.000 m2 geldt een bergingseis van 60 mm voor het totale oppervlak.

Voorkeursvolgorde:

De voorkeur bij retentievoorzieningen gaat uit naar vasthouden. De gemeente heeft een voorkeur voor retentievoorzieningen die infiltratie van regenwater bevorderen of realisatie van oppervlaktewater (sloten, greppels en vijvers). Slechts in het geval dat bovengrondse retentie niet mogelijk blijkt te zijn, kunnen maatregelen zoals ondergrondse bergingskelders (bergen) of verruimen van de (regenwater)riolering (afvoeren) worden toegepast.

Situatie plangebied

Grondwater

De gemiddelde hoogste grondwaterstand ter plaatse van het plangebied bedraagt tussen de 1,00 tot 1,40 m-mv (bron: Bodematlas, Provincie Noord-Brabant). Voor zover bekend vinden in de directe omgeving van de locatie geen grootschalige grondwateronttrekkingen plaats die een directe invloed hebben op de grondwaterstand en grondwaterstroming op de locatie.

Oppervlaktewater

Aan de voorzijde van het perceel is een B-watergang aanwezig. En tevens komt een B-watergang uit op het plangebied in de noordoosthoek van het perceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6020-C001_0014.jpg"

Figuur 4.1 Uitsnede legger Waterschap Brabantse Delta (plangebied is rood omlijnd)

Bodem

De gemiddeld hoogste grondwaterstand bedraagt tussen 1,20 en 1,40 m-mv (bron: Bodematlas Provincie Noord-Brabant). De gemeten grondwaterstand tijdens het verkennend bodemonderzoek bedraagt 2,57 m-mv. Dit is echter éénmalige momentopname.

Waterbergingsopgave

Het hemelwater dient wel op eigen terrein verwerkt te worden en mag niet worden aangesloten op het riool. Het terrein waar de nieuwe woning is voorzien is in de bestaande situatie volledig onverhard. De toename van verharding bedraagt circa 615 m2 (200 m2 woning + 30 m2 berging + 50% van achtertuin). Het waterschap is in principe bevoegd gezag. Het waterschap hanteert ook een strengere eis dan de gemeente, waardoor de rekenregel van het waterschap dient te worden toegepast:

Benodigde compensatie (in m3) = Toename verhard oppervlak (in m2) * Gevoeligheidsfactor * 0,06 (in m).

Op basis van deze rekenregel dient derhalve 0,06 m x 615 m2 = 36,9 m3 water op eigen terrein geborgen te worden. De initiatiefnemer dient deze berging in principe volledig op eigen terrein te realiseren.

Hergebruik kan overwogen worden maar is geen strikte eis. Het eventueel hergebruiken van hemelwater voor toiletspoeling vraagt namelijk een hoge investering.

Berging kan gerealiseerd worden door middel van een slootje, vijver, verlaging in de openbare ruimte of (indien geen zichtbaar water wenselijk is) infiltratiekratten. Het hemelwater afkomstig van de daken van de woning kan bijvoorbeeld ook middels het plaatsen van een regenton en/of grindkoffers onder de regenpijp worden geborgen. Door bijvoorbeeld een regenton dusdanig te construeren dat deze via een noodoverloop vertraagd leegloopt op de erfverharding en het hemelwater vervolgens onder afschot richting de tuinen stroomt kan ter plaatse infiltratie van het hemelwater afkomstig van de daken plaatsvinden. Dit vergroot tevens het waterbewustzijn van de toekomstige bewoners.

Een andere oplossing voor het hemelwater kan ook gedacht worden aan de toepassing van zogenaamde “groene daken” (vegetatiedaken). Bij deze toepassing blijkt over het algemeen impliciet een berging van tenminste 25 mm aanwezig (in het groene dak).

Uiteraard kan er ook voor een combinatie van oplossingsrichtingen worden gekozen.

De voorkeursvolgorde is:

  • 1. (her)gebruik van regenwater. Het regenwater wordt opgevangen om binnen de ontwikkeling nuttig in te zetten waardoor het niet tot afvoer komt;
  • 2. bergen en vertraagd afvoeren. Na hevige regenval wordt water in het plangebied opgevangen en tijdelijk geborgen om vervolgens vertraagd te worden afgevoerd naar de openbare ruimte. Voorbeelden zijn: bergingsvijvers, wadi’s, groene daken etc.;
  • 3. rechtstreeks afvoeren naar oppervlaktewater. Indien regenwater niet kan worden geborgen wordt het afgevoerd naar gebieden met oppervlaktewater zoals vijvers, sloten en kanalen;

Materiaalgebruik

De afkoppeling van het hemelwater van het afvalwater maakt dat er in de bebouwing geen materialen gebruikt mogen worden die de grondwaterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden, zoals uitlogende materialen, bijvoorbeeld zink en lood.

In het afwateringssysteem van de daken moeten voorzieningen worden aangebracht om vaste bestanddelen als bladeren, zand, ander sediment en dergelijke achter te houden zodat het systeem niet verstopt raakt of dicht gaat slibben na verloop van tijd. Deze voorzieningen moeten goed bereikbaar blijven, om ze regelmatig te kunnen onderhouden en reinigen.

Het is niet toegestaan chemische bestrijdingsmiddelen toe te passen of agressieve reinigingsmiddelen te gebruiken op de af te koppelen verharde oppervlakken. Het is in beperkte mate toegestaan tijdens gladheid door bevriezing of sneeuwval zout als gladheidbestrijdingsmiddel op de bestrating en parkeerplaatsen e.d. toe te passen. Een alternatief kan bijvoorbeeld zand zijn. Regelmatig onderhoud van de aanvoerzijde van de voorzieningen zal noodzakelijk zijn om te garanderen dat het systeem blijft functioneren. Ook dienen standleidingen op de juiste manier te worden toegepast zodat voldoende beluchting en ontluchting van de binnenriolering is gewaarborgd en mogelijk stankoverlast wordt voorkomen.

Conclusie

Het hemelwater dient op eigen terrein te worden verwerkt. De exacte locatie, dimensionering en eventuele uitwerking van het infiltratiesysteem zal in samenspraak met de gemeente Halderberge (bij de uitwerking van het bouwplan en aanvraag omgevingsvergunning bouwen) nader worden bepaald. Voor alle oplossingsrichtingen geldt sowieso dat het regenwater en afvalwater gescheiden zal worden ingezameld.

4.5 Flora en fauna

Voor de bescherming van plant- en diersoorten is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming in werking getreden. In deze wet zijn de Natuurbeschermingswet 98, Flora en faunawet en Boswet geïntegreerd tot één wet. Het is noodzakelijk om voorafgaande aan ruimtelijke ingrepen en inrichting te toetsen of de geplande activiteiten geen negatief effect hebben op beschermde plant- en/of diersoorten en leefgebieden.

In het kader van de beoogde ontwikkeling is derhalve een quickscan flora en fauna uitgevoerd (Veldbiologische Werken; 29 oktober 2018; VBW 208-117 r, versie 1). Doel van het de quickscan is om te bepalen of de wijzigingen binnen het plangebied mogelijk leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De volledige rapportage is als Bijlage 6 aan het bestemmingsplan toegevoegd. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.

Beoordeling en conclusie

Uit de bevindingen van het veldonderzoek, het literatuur- en bronnenonderzoek en toetsing van de resultaten van dit onderzoek aan de Wet natuurbescherming en de Verordening natuurbescherming Brabant, blijkt dat bij uitvoering van de ingreep geen negatieve effecten te verwachten zijn op beschermde soorten. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming en/of Verordening natuurbescherming Brabant is niet van toepassing.

In algemene zin moet de Zorgplicht wel in acht worden genomen. Deze zorgplicht geldt met name ten aanzien van broedgevallen van alle vogelsoorten. Aangezien alle vogels tijdens het broeden zijn beschermd, kunnen werkzaamheden tijdens het broedseizoen leiden tot een overtreding van de Wet natuurbescherming. Waarbij wordt opgemerkt dat er geen vaste periode in het jaar voor het broedseizoen kan worden aangegeven. Voor aanvang van de werkzaamheden dient het plangebied gecontroleerd te worden op aanwezigheid van broedende vogels. Ook tijdens de werkzaamheden dient regelmatige controle op aanwezigheid van broedende vogels plaats te vinden.

Ten aanzien van de ligging van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden (Natura 2000-gebieden, Nationaal Natuurnetwerk (voorheen Ecologische Hoofdstructuur), Provinciaal Natuurbeheerplan/Provinciale Natuurvisie), worden geen negatieve effecten verwacht op de kwantiteit en kwaliteit van deze gebieden.

4.6 Stikstofdepositie

Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan over in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De uitspraak van de Raad van State betekent dat de PAS niet langer voldoet. Hiermee komt de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jaar te vervallen.  Derhalve dient aangetoond te worden dat een nieuwe ontwikkeling géén negatieve effecten heeft op Natura 2000-gebieden.

Beoordeling

De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied waar sstikstofgevoelige habitattypen aanwezig zijn bedraagt 15 km (Ulvenhoutse Bos). Het RIVM heeft in januari 2020 een handreiking 'Wonen en Aerius' uitgebracht. Hierin is aangegeven dat bij locaties waarbij sprake is van zandgronden, wat hier het geval is, kan worden aangenomen dat, wanneer sprake is van minder dan 50 woningen op meer dan 7 km van een stikstofgevoelig Natura 2000-gebied de stikstofdepositie geen effect heeft op het Natura 2000-gebied.

Een berekening is derhalve niet noodzakelijk.

Conclusie

Vanwege de beperkte omvang van de ontwikkeling in combinatie met de afstand tot een stikstofgevoelig gebied is er geen sprake van een negatief effect ten aanzien van stikstofdepositie op het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied.

4.7 Cultureel erfgoed

Vanaf 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden rekening is gehouden. Het doel hiervan is om het 'bodemarchief' zoveel mogelijk te beschermen. De archeologische resten in de bodem vormen een belangrijke bron van informatie over het verleden. In het bijzonder voor die perioden of aspecten van het verleden waarvan geen of weinig schriftelijke bronnen bewaard zijn gebleven of waarover niet of nauwelijks is geschreven.

Cultuurhistorie

Provincie Noord-Brabant

Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant kan worden geconcludeerd dat er geen monumenten in de nabijheid aanwezig zijn.

De bovenstraat zelf is wel aangeduid als historische geografische lijn met een redelijke hoge waarde. De beoogde ontwikkeling wijzigt niks aan de Bovenstraat en deze zal zijn historische waarden ook behouden. De nieuwe woning wordt daarnaast voorzien van een ruimte voortuin waardoor de nieuwe woning ook geen afbreuk doet aan het huidige straatbeeld van de Bovenstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6020-C001_0015.png"

Figuur 4.2 Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart Provincie Noord-Brabant (plangebied is rood omlijnd)

Gemeente Halderberge

Het gemeentebestuur van Halderberge wil met de Beleidsnota cultureel erfgoed Halderberge - Inspirerend verleden (2011) naar een beleid waarin sprake is van zorgvuldig omgaan met de aanwezige cultuurhistorische waarden binnen Halderberge.

Langs de weg tussen Bovendonk en Etten, die parallel aan de rand tussen het klei- en zandgebied was gelegen, verrees vanaf het einde van de 13e eeuw een reeks hoeven. In verband met de systematische lineaire opzet kan men spreken van een middeleeuwse randhoeven nederzetting. De stedenbouwkundige ontwikkelingen in de periode 1850-1940 die zich in Hoeven hebben voorgedaan zijn over het algemeen zeer kleinschalig van karakter.

De gemeente Halderberge heeft de cultuurhistorische waarden vastgelegd in een Cultuurhistorische Waardenkaart. De gemeentelijke kaart is een verfijning van de provinciale kaart. In dit geval biedt deze geen nieuwe informatie ten opzichte van de provinciale kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6020-C001_0016.png"

Figuur 4.3 Uitsnede Cultuurhistoriekaart gemeente Halderberge (plangebied is rood omcirkeld)

Archeologie

Beleid provincie Noord-Brabant

In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle archeologische vindplaatsen, ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) 2010, herziening 2016. Hierop staan de bepalende cultuurhistorische en archeologische elementen aangegeven.

Beleidsnota archeologie gemeente Halderberge 'Ons ongeschreven verleden'

Het archeologiebeleid van de gemeente Halderberge heeft tot doel haar archeologische erfgoed te beschermen en ontsluiten als bron van het 'gemeenschappelijke geheugen en als middel voor wetenschappelijke studie, zonder meer maatschappelijke lasten in het leven te roepen dan strikt noodzakelijk. Bij alle ruimtelijke plannen en ruimtelijke ontwikkelingen, op structuur-, bestemmings- en vergunningsniveau, dienen de archeologische waarden volwaardig te worden meegewogen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6020-C001_0017.jpg"

Figuur 4.3 Uitsnede archeologische advieskaart Gemeente Halderberge (plangebied is rood omlijnd)

Op basis van bovenstaande archeologische advieskaart heeft het plangebied een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Daarnaast is aangegeven dat het gebied deels reeds verstoord is. In het vigerende bestemmingsplan 'Eerste herziening buitengebied' is dit vertaald naar de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Hierin is aangegeven dat wanneer graafwerkzaamheden plaatsvinden dieper dan 40 cm-mv of er vindt verstoring plaats over een oppervlak van meer dan 500 m2 dan is er archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Het gedeelte dat wordt omgezet naar de functie wonen bedraagt circa 1.500 m2. De exacte oppervlakte en diepte van de nieuw te bouwen woning is nog niet bekend. Derhalve is een archeologisch onderzoek uitgevoerd (Transect; 19 augustus 2019; 18080015, eindversie). De rapportage is als Bijlage 7 aan het bestemmingsplan toegevoegd. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.

Beoordeling en conclusie

Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied een hoge archeologische verwachting heeft op de aanwezigheid van resten uit het Laat-Paleolithicum-Late Middeleeuwen. Het gebied bevindt zich namelijk op de flank van een terrasafzettingswelving of van een dekzandrug, waarop in het verleden bewoning mogelijk was. In de omgeving van het plangebied zijn echter nog niet eerder vindplaatsen geregistreerd. Ook blijkt uit het bureauonderzoek dat in het verleden veel ontgravingen hebben plaatsgevonden voor zandwinning en dat in het verleden een deel van het plangebied bebouwd is geweest (tussen 1950-1990). Dit kan ertoe bijgedragen hebben dat de ondergrond van het plangebied verstoord is geraakt.

Op basis van het veldonderzoek is vastgesteld dat de hoge verwachting uit het bureauonderzoek naar laag kan worden bijgesteld. Dit is gebaseerd op de hoge mate van verstoring van de ondergrond in het plangebied. Vermoedelijk heeft de verstoring te maken gehad met zandwinning (zoals ten oosten van het plangebied heeft plaatsgevonden) en de bouw en sloop van een woning in het noordelijk deel van het plangebied. De bodem is daarbij naar verwachting zodanig omgewerkt dat eventueel aanwezige archeologische resten vernietigd zullen zijn. Deze resultaten vormen daarmee aanleiding de archeologische verwachting voor alle perioden naar laag bij te stellen.

Het plangebied heeft een lage archeologische verwachting. Op grond hiervan zijn ten aanzien van de nieuwbouw van een woning in het plangebied geen aanvullende maatregelen noodzakelijk voor wat betreft het behoud van archeologische waarden. Wel geldt als er tijdens de graafwerkzaamheden toch zaken aan het licht komen, deze op grond van de Erfgoedwet 2016 artikel 5.10 bij de gemeente dienen te worden gemeld.

4.8 Luchtkwaliteit

In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.

De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.

De inwerkingtreding van het NSL heeft gevolgen voor het NIBM. Een plan is vanaf 1 augustus 2009 NIBM als het een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3 % van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 en NO2. Voor woningbouw is in de NIBM-regeling een grens opgenomen van 1.500 nieuwe woningen met één ontsluitingsweg en 3.000 nieuwe woningen met twee ontsluitingswegen. Plannen voor woningbouw met een omvang onder deze grens beschouwt de Wet luchtkwaliteit als ‘niet in betekenende mate’. Deze plannen mogen zonder verdere toetsing worden gerealiseerd.

Beoordeling

De ontwikkeling voorziet in realisatie van 1 woning en ligt daarmee ruim onder de hiervoor genoemde grenzen. Het plan draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtkwaliteit. Een aanvullend onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Desalniettemin dient de blootstelling aan luchtverontreiniging (lokale luchtkwaliteit) echter wel in kaart te worden gebracht en te worden getoetst aan de hierbij gestelde eisen.

Via de NSL-Monitoringstool zijn de concentraties van het meest nabijgelegen rekenpunt aan de Bovendonksestraat voor de jaren 2020 en 2030 afgelezen. Deze zijn in onderstaande tabel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6020-C001_0018.jpg"

Tabel 4.1 Concentraties lokale luchtkwaliteit

Uit de tabel blijkt dat de grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5 voor de jaren 2020 en 2030 niet worden overschreden.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor het vaststellen van het voorliggende bestemmingplan.

4.9 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie, of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
  • het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden over spoor, weg, water en door buisleidingen. Daarnaast kunnen inrichtingen gevaarlijke stoffen opslaan. Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s voor personen ten gevolge van het gebruik van infrastructuur of het uitvoeren van activiteiten waarbij het voornamelijk gaat om de gevaren die de directe omgeving loopt, als er iets mis gaat bij de productie, de behandeling en/of het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Bij de inventarisatie van risicobronnen rondom het plangebied is met name gebruik gemaakt van de "Risicokaart Nederland".

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6020-C001_0019.jpg"

Figuur 4.4 Uitsnede Risicokaart Nederland (plangebied is blauw omlijnd)

Beoordeling

Zoals op bovenstaande afbeelding is te zien ligt de dichtstbijzijnde risicobron op een afstand van circa 750 meter. Voor de gemeente Halderberge is een standaardadvies van de Brandweer Midden- en West-Brabant van toepassing. Deze is als Bijlage 8 aan het bestemmingsplan toegevoegd. In het standaardadvies is eveneens aangegeven wanneer het standaardadvies van toepassing is. Zoals uit het advies op te maken is, is dat de ontwikkeling is gelegen buiten de genoemde afstanden. Nadere toetsing aan het aspect externe veiligheid is niet aan de orde.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Geur

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6020-C001_0020.png"

Figuur 4.5 Uitsnede Bestand Veehouderij Bedrijven, Provincie Noord-Brabant (plangebied met rode lijn aangeduid)

Beoordeling

In voorgaande figuur zijn de nabijgelegen (voormalige) veehouderijbedrijven weergegeven.

De Heul 10

Dit betreft een voormalig veehouderijbedrijf welke in 2015 is beëindigd. Per 11 november 2015 is de melding voor de gehele veestand ingetrokken. Er is dan ook geen sprake van enige geurbelasting op de nieuwe woning.

Hermansstraat 4

De afstand tot dit veehouderijbedrijf bedraagt ruim 300 meter. Op korte afstand tot het veehouderijbedrijf bevinden zich reeds woningen. Er mag dan ook worden aangenomen dat ter plaatse van Bovenstraat 51a een voldoende tot goed woon- en leefklimaat aanwezig zal zijn. Ook zal, vanwege de dichterbij gelegen woningen, de nieuwe woning aan Bovenstraat 51a geen extra beperking vormen voor het reeds bestaande veehouderijbedrijf.

GES-kaart

Daarnaast kan ook op basis van de GES-kaart (Gezondheids Effect Screening, zie figuur 4.6) bevestigd worden dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van geur. Op de GES-kaart wordt de GES-score getoond op basis van de opgetelde geurbelasting veroorzaakt door veehouderijen. De GES scores zijn gebaseerd op een bepaalde kans op geurhinder. Voor voorliggend plangebied bedraagt de GES score 1, wat inhoudt dat er 0 tot 5 % hinderkans is, dit wordt als acceptabel beschouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6020-C001_0021.png"

Figuur 4.6 Uitsnede kaart GES Geur veehouderij (bron: Atlas Leefomgeving)

Conclusie

Het aspect geur vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.11 m.e.r.-beoordeling

Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage.

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Er zijn drie onafhankelijke aanvliegroutes die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Bepalend hierbij is de activiteit (of zijn de activiteiten) waarop het plan of besluit betrekking heeft. Het betreft de volgende drie stappen:

  • 1. Toetsing aan het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Hiermee wordt getoetst of het plan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
    • a. Het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig.
    • b. Het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r., en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen', van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan als bedoeld in kolom 3 ‘plannen' geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht.
    • c. Het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen', van onderdeel D: er moet beoordeeld worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd.
    • d. De activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit wordt niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
  • 2. In het geval van een plan: toetsing of het uitvoeren van een passende beoordeling in het kader van de Wet natuurbescherming voor dit plan verplicht is vanwege de hierin opgenomen activiteit(en). In dat geval is het plan mogelijk m.e.r.-plichtig.
  • 3. Toetsing aan de provinciale milieuverordening. Door Provinciale Staten kunnen hierin aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

Beoordeling en conclusie

De activiteit die met het onderhavige bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, betreft de realisatie van één woning. De Raad van State heeft in een uitspraak van d.d. 15 januari 2020 (201901439/1/R1) dat een ontwikkeling van twaalf vrijstaande woningen niet kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Daarbij is ook van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is. Nu de voorziene ontwikkeling geen stedelijk ontwikkelingsproject vormt, hoeft er geen m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd.

Daarnaast is ook in onderhavig hoofdstuk gebleken dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan heeft tot doel een adequaat juridisch-planologische regeling te scheppen voor onderhavige ontwikkeling. Bij het opstellen van het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast vormen de regels van het bestemmingsplan 'Eerste herziening bestemmingsplan Buitengebied Halderberge', welke is vastgesteld op 14 december 2017, het uitgangspunt.

Het bestemmingsplan biedt een flexibele, juridische regeling, zonder dat hierdoor de rechtszekerheid van de burger wordt geschaad. Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • de toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding.

De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en afwijkingen.

De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

Hierna wordt inhoudelijk ingegaan op de bestemmingen en de aanduidingen binnen het onderhavige bestemmingsplan.

5.2 Opzet regels

De indeling van de planregels is als volgt:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels
  • Hoofdstuk 4 Overgangsregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf 

Deze bestemming is toegekend vanwege de bestaande bedrijvigheid op deze gronden. Ter plaatse is tevens de speficieke aanduiding 'constructiewerkplaats' opgenomen. Naast een constructiewerkplaats zijn tevens andere bedrijven in de milieucategorie 1 en 2 toegestaan.

Een gedeelte binnen de bedrijfsbestemming heeft de specifieke aanduiding 'onbebouwd'. Hier zijn geen gebouwen toegestaan. Dit om te voorkomen dat de gehele bedrijfsbestemming bebouwd kan worden en tevens toegankelijk blijft via de inrit gelegen naast de (nieuwe) woning. De openheid van deze locatie in het buitengebied is hiermee gewaarborgd.

Artikel 4 Groen

Deze bestemming is opgenomen voor bescherming van gebieden waar sprake is van landschappelijke inpassing of kwaliteitsverbetering van het landschap.

Artikel 5 Wonen

Deze bestemming is toegekend aan de nieuw te bouwen burgerwoning. Het hoofdgebouw mag binnen de bestemming 'wonen' worden gebouwd rekening houdend met de maatvoering in de regels. Om een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen mag de afstand tussen de woning en de bedrijfsbestemming niet meer dan 5 meter bedragen.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

Het deel van het plangebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde zijn voorzien van deze dubbelbestemming. De mogelijk aanwezige archeologische waarden worden beschermd doordat archeologisch onderzoek vereist is voordat mag worden gebouwd of werken mogen worden uitgevoerd, tenzij is aangetoond dat de bodem al dusdanig is geroerd dat er geen waarden meer aanwezig kunnen zijn.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 3 

Het deel van het plangebied met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde zijn voorzien van deze dubbelbestemming. De mogelijk aanwezige archeologische waarden worden beschermd doordat archeologisch onderzoek vereist is voordat mag worden gebouwd of werken mogen worden uitgevoerd, tenzij is aangetoond dat de bodem al dusdanig is geroerd dat er geen waarden meer aanwezig kunnen zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Artikel 9 Algemene bouwregels

Dit artikel bevat regels ten aanzien van afwijkende bestaande bebouwing, ondergronds bouwen en vervangende nieuwbouw van woningen.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is nader omschreven welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig met het bestemmingsplan worden aangemerkt.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

In dit artikel is de gebiedsaanduiding naar aanleiding van het obstakelbeheergebied luchtvaartverkeerzone opgenomen.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen onder meer het overschrijden van de maximaal toegestane maten en afmetingen.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een algemene wijzigingmogelijkheid opgenomen. Deze wijziging betreft het verwijderen van eventuele aanwezige aanduidingen indien daar aanleiding toe is.

Artikel 14 Overige regels

In dit artikel zijn regels opgenomen ten aanzien van het voorzien in voldoende parkeerplaatsen. Daarnaast bevat dit artikel een verwijzing naar overige wettelijke regelingen en regels voor het stellen van nadere eisen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Dit artikel bevat tevens een overgangsregel ten aanzien van het voortzetten van bestaand gebruik dat in strijd met het bestemmingsplan is.

Artikel 16 Slotregel

Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

5.3 Verbeelding

De verbeelding is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit uit zich met name in de structuur en opmaak van de regels en verbeelding. De verbeelding opgebouwd en gecodeerd volgens IMRO 2012 en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012. Hiermee wordt aangesloten bij de landelijke richtlijn voor het benoemen van de bestemmingen, het bijbehoren kleurgebruik, het gebruik en de vorm van aanduidingen en dergelijken. Op de planverbeelding zijn de volgende onderdelen opgenomen:

  • de plangrens;
  • de verschillende bestemmingen;
  • bouwvlakken;
  • maatvoeringsvlakken;
  • functie- en bouwaanduidingen;

De gronden gelegen binnen de grens van het plangebied zijn geregeld binnen dit bestemmingsplan. De kleuraanduiding op de planverbeelding geeft aan om welke bestemming het gaat. Het bouwvlak geeft de begrenzing weer waarbinnen gebouwen mogen worden opgericht. De overige aanduidingen geven een specifieke situatie weer, waarvoor in de regels een aparte regeling is opgenomen.

Hoofdstuk 6 Financiële uitvoerbaarheid

In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie (Grexwet) opgenomen. Centrale doelstelling van de Grexwet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijke kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen.

In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of afwijkingsbesluit. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1.

Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.500 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².

Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is. Een exploitatieplan is niet noodzakelijk wanneer de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd zijn.

Beoordeling en conclusie

Ten behoeve van dit plan is een anterieure overeenkomst gesloten met initiatiefnemer. In deze overeenkomst is het kostenverhaal opgenomen. Het kostenverhaal bestaat enerzijds uit de plankosten en bovenwijkse voorzieningen en anderzijds eventuele planschade. Het opstellen van een exploitatieplan is derhalve in dit geval niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Omgevingsdialoog

Bij de voorbereidingen van het planvoornemen heeft de intiatiefnemer het omgevingsdialoog uitgevoerd. Dit houdt in dat direct omwonenden, voordat het plan de procedure in gaat, in de gelegenheid zijn gesteld zijn/haar mening/wens kenbaar te maken.

Er is een brief gestuurd naar 11 adressen. Hierin is het planvoornemen toegelicht en middels een antwoordformulier kon men reageren hierop. Er zijn 5 reacties binnen gekomen. Er zijn 3 reactie ontvangen waarbij is aangegeven geen bezwaar te hebben. Er zijn daarnaast 2 reacties ontvangen waarbij vragen zijn gesteld of wensen zijn geuit.

Een verslag van de omgevingsdialoog is in Bijlage 16 van dit bestemmingsplan opgenomen. Naar aanleiding van de ingekomen reacties is het plan niet aangepast. Bij de verdere uitwekring van de bouwplannen zal, daar war mogelijk, wel rekening gehouden met de aangegeven wensen.

7.2 Vooroverleg

In artikel 3.1.1 van het Bro is vastgelegd dat tijdens de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg moet worden gepleegd met instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Daarbij zijn met name genoemd het waterschappen en diensten van provincie en Rijk. Ten aanzien van bekendmaking van het plan is artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Voorts is in artikel 3.1.6 van het Bro bepaald dat de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg in de toelichting van het plan moeten worden beschreven.

  • 1. Provincie Noord-Brabant

Het plan is bekeken aan de hand van de provinciale belangen. De locatie is gelegen op een planologisch aanvaardbare locatie, binnen een bebouwingsconcentratie. De voorgestelde landschappelijke inpassing van het plan wordt door de provincie als minimaal beoordeeld. Vanuit de provincie wordt verzocht het plan aan te passen zodat de volledige landschappelijke inpassing is gelegen binnen de bestemming groen. Daarnaast wordt nog het advies gegeven om voor de voortuin een tuin- of woonbestemming op te nemen in plaats van een agrarische bestemming. De volledige reactie van de provincie Noord-Brabant is bijgevoegd als Bijlage 10

Reactie: De bomen zijn opgenomen in de bestemming Groen met een specifieke aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing'. Tevens is de voortuin aangepast naar de bestemming Wonen. Het woonvlak blijft qua grootte onder de toegestane 1.500 m2.

  • 2. Waterschap Brabantse Delta

Waterschap Brabantse Delta heeft geen opmerkingen op zowel de planregels als de verbeelding. De belangrijkste uitgangspunten voor het waterschap zijn naar wens opgenomen in het bestemmingsplan waardoor zij een positief wateradvies geven. De volledige reactie van Waterschap Brabantse Delta is bijgevoegd als Bijlage 11

  • 3. Rijkswaterstaat Zuid-Nederland

Het plan ligt niet in het beheersgebied van Rijkswaterstaat Zuid-Nederland en raakt daarmee ook geen van hun belangen. De volledige reactie van Rijkswaterstaat Zuid-Nederland is bijgevoegd als Bijlage 12

  • 4. Brandweer Midden- en West-Brabant

Brandweer Midden- en West-Brabant geeft in hun vooroverlegreactie aan dat het plangebied voldoet aan de criteria van het standaardadvies. Het plan is daarnaast ook getoetst aan de beleidsregels bereikbaarheid en bluswater. Het plan voldoet hieraan. De volledige reactie van Brandweer Midden- en West-Brabant is bijgevoegd als Bijlage 13

  • 5. DNWG

DNWG voert het omgevingsmanagement uit voor Waterbedrijf Evides. De afstand van de planlocatie tot waterleidingen van Waterbedrijf Evides is voldoende groot, zodat er geen onderling effect is. De reactie van DNWG is bijgevoegd als Bijlage 14

  • 6. Gasunie

Gasunie heeft het voorontwerpbestemmingsplan getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid van het Ministerie van I&M voor hun aardgastransportleidingen. Het plangebied valt buiten de 1% letaliteitsgrens van de dichtst bij gelegen leidingen. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling. De reactie van Gasunie is bijgevoegd als Bijlage 15

7.3 Zienswijzen

Na het wettelijk vooroverleg wordt dit bestemmingsplan gedurende zes weken ter visie gelegd als ontwerpbestemmingsplan. Binnen deze termijn is eenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen op het plan in te dienen.

Er zijn geen zienswijzen ontvangen.

Vervolgens zal het college de raad voorstellen het bestemmingsplan vast te stellen.

7.4 Beroep

Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.