direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Pagnevaartdreef Bosschenhoofd
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1655.BP4016-C001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Initiatiefnemer is voornemens om op het perceel aan de Pagnevaartdreef in Bosschenhoofd twee woningen te realiseren. Het plangebied betreft een gedeelte van de tuin horend bij Patershof 3. De planlocatie kent op basis van het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Bos'. Op basis van het vigerend bestemmingsplan is het realiseren van woningen dan ook niet direct toegestaan. Middels voorliggend bestemmingsplan wordt de haalbaarheid aangetoond en de realisatie van de woningen mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied behoort momenteel nog bij de tuin van Patershof 3 en tot oktober 2022 behoorde alles ook bij 1 perceel, namelijk Gemeente Hoeven, Sectie G, nummer 3730 met een oppervlakte van 8.050 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP4016-C001_0001.png"

Figuur 1.1 Weergave oorspronkelijk kavel

Recent heeft reeds kavelsplitsing plaatsgevonden. In totaal is het oospronkelijke perceel 3730 in 4 kavels verdeeld. Het zuidelijke perceel 4443 betreft de bestaande woning Patershof 3 en maakt geen onderdeel uit van voorliggend bestemmingsplan.

Het noordelijke deel, grenzend aan de Pagnevaartdreef is verdeeld in 3 kavels:

  • Perceel 4442 heeft een oppervlakte van 1.096 m2;
  • Perceel 4444 heeft een oppervlakte van 1.819 m2;
  • Perceel 4445 heeft een oppervlakte van 1.780 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP4016-C001_0002.png" Figuur 1.2 Begrenzing plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

De gronden liggen binnen het vigerend bestemmingsplan 'Kom Bosschenhoofd', welke is vastgesteld op 10 oktober 2012.

De gronden zijn bestemd als 'Bos'. Verder komen in het plangebied de volgende gebiedsaanduidingen voor:

  • Gebiedsaanduiding luchtvaartverkeerzone - 5;
  • Gebiedsaanduiding milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied.

Door de ligging binnen het grondwaterbeschermingsgebied dient te allen tijde worden geborgd dat de grondwaterkwaliteit wordt behouden. De luchtvaartverkeerszone heeft verder geen invloed op het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP4016-C001_0003.png"

Figuur 1.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan

Toets bestemmingsplan

Binnen de bestemming 'Bos' zijn gebouwen uitsluitend toegestaan ten dienste van de bestemming Bos en binnen een bouwvlak. Op deze locatie is geen bouwvlak aanwezig. Gebouwen of bouwwerken zijn dan ook niet toegestaan. Daarnaast is binnen de bestemming Bos een woonfunctie niet mogelijk.

Middels voorliggend bestemmingsplan wordt de haalbaarheid aangetoond en wordt de realisatie van twee woningen mogelijk gemaakt.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied is momenteel nog in gebruik als tuin horend bij de woning aan Patershof 3. Deze tuin kenmerkt zich door bomenlanen, graslanden, een kronkelende, onverharde padenstructuur en de aanwezigheid van een vijver en tennisbaan.

Het plangebied zelf bestaat voornamelijk uit open grasland met bomen en een deel van de vijver. De tennisbaan bevindt zich buiten het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP4016-C001_0004.png"

Figuur 2.1 Bestaande situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP4016-C001_0005.png"

Figuur 2.2 Foto's plangebied (bron: Quickscan Wet natuurbescherming, dec 2020)

2.2 Nieuwe situatie

Binnen het plangebied worden twee vrijstaande woningen gerealiseerd. Omdat nog niet bekend is hoe de woningen exact gesitueerd zullen worden is gekozen voor twee ruime bouwvlakken waarbinnen de woningen gerealiseerd moeten worden. De beide woningen bevinden zich op de twee westelijk gelegen kadastrale percelen. Het meest westelijke perceel krijgt een omvang van circa 1.200 m2. Het perceel daarnaast heeft een omvang van circa 1.820 m2, waarvan circa 1.140 m2 een woonbestemming krijgt. Het overige deel (gelegen buiten bestaand stedelijk gebied) krijgt de bestemming Bos. Het oostelijke perceel dat overblijft zal in eigendom van Patershof 3 blijven.

Bij de situering van de woningen is rekening gehouden met de grens stedelijk gebied en zal bestaand groen zoveel als mogelijk behouden blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP4016-C001_0006.png"

Figuur 2.3 Verdeling percelen en ligging woon- en bosbestemming

Hoofdgebouw

De woningen kunnen worden opgebouwd uit twee bouwlagen. De bouwhoogte bedraagt maximaal 7 meter. Om te voorkomen dat het gehele bouwvlak bebouwd kan worden is in de regels opgenomen dat het hoofdgebouw een oppervlakte mag hebben van maximaal 200 m2.

Aan- en/of bijgebouwen

Binnen de aanduiding 'bijgebouwen' zijn bijbehorende bouwwerken toegestaan. De goot- en bouwhoogte daarvan bedragen maximaal 3,5 en 5,5 meter. De oppervlakte daarbij is gemaximaliseerd op 150 m2 bij een bebouwingsgebied van meer dan 600 m2.

Parkeren

Op grond van de Kadernota Parkeren 2017-2021 van de gemeente Halderberge geldt een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen. Deze moeten op eigen terrein voorzien worden. Het perceel is van voldoende grootte om aan de norm te kunnen voldoen. Om dit te waarborgen is een voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksniveau

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking zal treden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is vastgesteld op 11 september 2020 en biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die er zijn. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op onze leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave.

Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers.

De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden om te bouwen aan een mooier en sterker Nederland.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • Duurzaam economisch groeipotentieel
  • Sterke en gezonden steden en regio's
  • Toekomstigbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Beoordeling en conclusie

Gezien de aard en omvang van voorliggend initiatief heeft bovengenoemd rijksbeleid niet direct invloed op de ontwikkeling. De inhoudelijke keuzes en afweging ligt bij de gemeente. Zij zullen daarbij uiteraard de richtlijnen en vier prioriteiten van het Rijk als leidraad gebruiken.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van nationale belangen, zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, de uitoefening van defensietaken en bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen etc.. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP4016-C001_0007.png" Figuur 3.1 Weergave radarverstoringsgebieden, Rarro 1 december 2020

Beoordeling en conclusie

Volgens de kaart behorend bij het Rarro is het plangebied gelegen binnen een radarverstoringsgebied. In dit gebied dient rekening te worden gehouden met de functionele bruikbaarheid daarvan. Rondom deze radarstations mogen geen bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. Binnen het plangebied geldt voor bouwwerken een maximale hoogte van 90 meter ten opzichte van het NAP.

In het onderhavige plan worden bouwwerken mogelijk gemaakt die deze maat overschrijdt.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'.

Bij toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' dient antwoord gegeven te worden op een aantal vragen. Indien een vraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een vraag niet positief kan worden beantwoord, dan is de 'ladder' niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.

  • 1. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
  • 3. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
  • 4. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied?
  • 5. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?

Beoordeling en conclusie

Voor wonen geldt, zo blijkt uit jurisprudentie, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die ladderplichtig is. Onderhavige ontwikkeling is derhalve niet ladderplichtig aangezien er maximaal 2 woningen worden gerealiseerd. De woningen worden gerealiseerd in het dure segment.

Verdere toetsing van de 'ladder' is derhalve niet aan de orde aangezien het geen stedelijke ontwikkeling betreft.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Noord-Brabant

De nieuwe Omgevingswet bundelt de wetten en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur, cultureel erfgoed en water. En regelt zo het beheer en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. Vooruitlopend hierop heeft de Provincie Noord-Brabant alvast een provinciale Omgevingsvisie gemaakt welke op 14 december 2018 is vastgesteld.

De omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. De basisopgave voor de provincie is: 'werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit'. Hierbij heeft de provincie als doel gesteld voor de middellange termijn, 2030: Brabant heeft een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit doordat wij voor alle aspecten voldoen aan de wettelijke normen. Voor de lange termijn, 2050, wil men een goede leefomgevingskwaliteit hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.

Om de basisopgave te behalen heeft men ambities verwoord op gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie.

De Omgevingsvisie bevat geen sectorale beleidsdoelen. De concrete doelen, voor bijvoorbeeld natuur, water, veiligheid, milieu, mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit, staan nu nog in de bestaande plannen van de provincie. Grote delen van die beleidsplannen horen vanuit het systeem van de Omgevingswet straks (soms verplicht) thuis in een programma zoals het natuurbeheerplan en het waterprogramma. De komende tijd wordt dit sectorale beleid afgestemd op de Omgevingsvisie en al dan niet uitgewerkt in de programma's en/of omgevingsverordening.

Conclusie

De nieuw te bouwen woningen zullen voldoen aan de minimale eisen ten aanzien van duurzaamheid, zoals gasloos bouwen, wat een verplichting is in het kader van het Bouwbesluit.

Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (geconsolideerde versie 15 april 2022)

Alle provinciale regels over de fysieke leefomgeving, staan voortaan bij elkaar in de Interim omgevingsverordening (IOV). Deze omgevingsverordening is vastgesteld op 25 oktober 2019. De Interim omgevingsverordening vervangt diverse provinciale verordening, waaronder de verordening Ruimte. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter en vooral is bedoeld om bestaande regelingen samen te voegen, heeft er ook (nog) geen expliciete afweging plaatsgevonden of de inzet van de verordening voor een bepaald thema gecontinueerd moet worden. Uitgangspunt van deze Interim omgevingsverordening is dat de huidige regels met het huidige beschermingsniveau zijn gehandhaafd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP4016-C001_0008.png"

Figuur 3.2 Uitsnede Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Beoordeling

Het plangebied is deels aangeduid als 'Stedelijk gebied, landelijke kern' en deels als 'Gemengd landelijk gebied'. Op de noordoostelijke en zuidoostelijke perceelsgrens is tevens de aanduiding 'Natuur Netwerk Brabant' aanwezig. Ter plaatse zijn de volgende regels van toepassing:

  • artikel 3.42 'duurzame stedelijke ontwikkeling'
  • artikel 3.9 'kwaliteitsverbetering landschap'
  • artikel 3.18 '

Artikel 3.42

Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen en ligt binnen Stedelijk gebied bevat een onderbouwing dat de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;

De locatie van de woningen is gelegen binnen het gedeelte dat is aangeduid als 'stedelijk gebied'. Uit het woningbouwprogramma van de gemeente Halderberge voor de periode 2018-2028 volgt een flexibele ruimte voor woningbouwrealisatie van 322 woningen. Deze afspraken zijn gemaakt tijdens regionaal ruimtelijk overleg. Er is duidelijk sprake van een behoefte aan woningen binnen de gemeente. Eén van de woningen zal bewoon gaan worden door de zoon van de eigenaar van Patershof 3. Er komt derhalve 1 woning op de markt voorverkoop.

Artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap

Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving. Het bestemmingsplan motiveert dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied én op welke wijze de uitvoering is geborgd door dat:

  • dit financieel, juridisch en feitelijk is geborgd in het plan; of
  • de afspraken uit het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken, worden nagekomen.

Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan mede de volgende aspecten omvatten:

  • de op grond van deze verordening verplichte landschappelijke inpassing;
  • het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
  • het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
  • het wegnemen van verharding;
  • het slopen van bebouwing;
  • de realisering van het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszones;
  • het aanleggen van extensieve recreatieve mogelijkheden.

Artikel 3.18 Nieuwe ontwikkeling in het Natuur Netwerk Brabant

Een bestemmingsplan kan bepalen dat nieuwvestiging is toegestaan als:

  • het een deel van het Natuur Netwerk Brabant betreft dat door Stedelijk gebied loopt;
  • de nieuwvestiging geen aantasting geeft van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant.

Een deel van Natuur Netwerk Brabant is gelegen binnen het plangebied. Het betreft ambitie/beheertype ‘Droog Bos met productie'. Door de ontwikkeling zal geen wijziging plaatsvinden van het Natuur Netwerk Brabant. Deze gronden vallen ook binnen de bestemming Bos waardoor behoud van het bos gewaarborgd is. Ook de ecologen bij de provincie Noord-Brabant hebben reeds aangegeven geen problemen te hebben met voorliggende ontwikkeling.

Daarnaast is een onderzoek uitgevoerd naar de effecten op het NNB-gebied. Dit onderzoek is als Bijlage 2 toegevoegd aan het bestemmingsplan.

Op basis van de quicskcan flora en fauna (Bijlage 1) is daarnaast geconcludeerd dat er mogelijk sprake kan zijn van de alpensalamander als ook de vinpootsalamander. De bestaande vijver die voor een deel binnen het plangebied is gelegen blijft volledig intact. Deze soorten zullen dan ook niet worden verstoord. De gunstige staat van instandhouding komt voor aanwezig beschermde soorten niet in gevaar. Dit blijkt eveneens uit het nader onderzoek amfibieën dat is uitgevoerd en als Bijlage 3 aan het bestemmingsplan is toegevoegd.

Conclusie

Voorgenomen ontwikkeling past derhalve binnen de kaders van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.

3.3 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie Halderberge

Met de omgevingsvisie laat de gemeente Halderberge zien wat ze belangrijk vinden in de omgeving waarin ze wonen, werken en recreëren. De omgevingsvisie helpt om samen te blijven werken aan een aantrekkelijke gemeente en vooruit te kijken naar ontwikkelingen waar ze mee te maken (gaan) krijgen. De omgevingsvisie is vastgesteld op 10 februari 2022.

Het karakter van Halderberge wordt gekenmerkt de grote verschillen in de gemeente. Elke kern heeft z'n eigen karakter. En ook het buitengebied is erg divers. Uniek voor Halderberge is de overgang van klei naar zand. Daardoor kan binnen de gemeente genoten worden van zowel polderlandschap en bosgebieden.

De gemeente wil het bijzondere karakter van gebieden en kernen met hun eigen identiteit koesteren en versterken. Daarom willen ze met elk initiatief ervoor zorgen dat de waarden en het karakter van dat deelgebied of kern versterken. De waarden per deelgebied zijn de omgevingsvisie beschreven.

Het behoud van de kwaliteiten van de ondergrond zijn een essentiële voorwaarde voor alle thema's die in de Omgevingsvisie aan de orde komen. Een robuust en toekomstbestendig bodem- en watersysteem is nodig om de waarden in alle deelgebieden te kunnen behouden.

In de omgevingsvisie worden negen algemene speerpunten voor de gemeente Halderberge uitgewerkt. Met de speerpunten wordt aangegeven op welke thema's er opgaven liggen voor de gemeente om mee aan de slag te gaan. De algemene speerpunten zijn:

  • 1. Werken aan een duurzame en klimaatbestendige omgeving;
  • 2. Werken aan een gezonde en veilige leefomgeving;
  • 3. Versterken van biodiversiteit;
  • 4. Behoud en (her)ontwikkeling van bijzonder cultureel erfgoed;
  • 5. Behoud en versterking van een aantrekkelijk buitengebied;
  • 6. Versterken aantrekkelijkheid voor recreanten en toeristen;
  • 7. Zorgen dat het in Halderberge goed wonen is voor iedereen,
  • 8. Behoud van vitale kernen en een actieve samenleving;
  • 9. Bieden van een aantrekkelijk economisch klimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP4016-C001_0009.png"

Figuur 3.3. Uitsnede kaart Omgevingsvisie Halderberge

Beoordeling en conclusie

De locatie is gelegen binnen het bebouwd gebied van 'Bosschenhoofd'. De kern is goed ontsloten door de ligging langs de A58 en wordt gekenmerkt door een gebiedsontsluitingsweg; de Pastoor van Breugelstraat. Van deze weg wordt veel gebruik gemaakt. Aan de oostzijde van deze straat vloeien het bosgebied en de bebouwing in elkaar over en de bebouwing heeft een bosrijk karakter. Het bosrijk karakter blijft behouden. Door de woningen op deze manier te positioneren kunnen zoveel mogelijk bomen behouden blijven. Rondom de woningen zal zovele mogelijk groen worden toegepast. Dit ten gunste van de klimaatbestendigheid en hittestress e.d. Ook zullen er duurzaamheidsmaatregelen worden toegepast zoals zonnepanelen.

Woonvisie Halderberge 2021-2025

In oktober 2022 is de woonvisie 2021-2025 vastgesteld. De woonvisie van 2021-2025 zet de ambities van 2016-2020 voort. In de nieuwe woonvisie wordt wel meer aandacht gevraagd voor duurzame ontwikkeling in bouwen en wonen. In de woonvisie worden doelen en ambities voor de komende 5 jaar geschetst. Deze zijn gekoppeld aan de woonagenda voor 4 thema's, te weten; goed wonen voor iedereen, toekomstbestendig wonen, sociaal wonen en wonen en zorg.

De woonvisie omvat het woonbeleid van de gemeente Halderberge. Halderberge is een woongemeenten met een unieke diversiteit aan kernen, bijzonder cultuurhistorisch erfgoed en een recreatieve en toeristische trekpleister. Op het gebied van wonen zijn er vier Halderbergse woonwaarden die als een rode draad door de woonvisie lopen:

  • 1. goed wonen voor iedereen in een groen, veelzijdig en landelijk woonmilieu;
  • 2. de vijf dorpen met unieke kernkwaliteiten;
  • 3. duurzame ontwikkeling in bouwen en wonen;
  • 4. ruimte voor initiatief en samenwerking.

Halderberge is het "groene hart" van West-Brabant. Gezamenlijk met partners op het gebied van wonen realiseert de gemeente de doelen en ambities van de woonvisie. De ambitie is om de bevolkingsprognose waarin een afname van het aantal inwoners verwacht wordt te gaan beïnvloeden. Daarnaast wordt een bijdrage geleverd aan een evenwichtige bevolkingsopbouw en een vitale en draagkrachtige samenleving door het bieden van gevarieerde woonmilieus en brede keuzemogelijkheden aan woningzoekenden en aan de verschillende doelgroepen in de woonvisie.

De ambities luiden dan ook:

  • Goed wonen voor iedereen in een groen, veelzijdig en landelijk woonmilieu;
  • De vijf dorpen met unieke kernkwaliteiten;
  • Duurzame ontwikkeling in bouwen en wonen;
  • Ruimte voor initiatief en samenwerking.

De afgelopen jaren zijn stappen gezet in de projecten die zijn opgenomen in het woningbouwprogramma 2018-2028 en zijn woningen gerealiseerd. In 2021-2031 wordt een nieuwe strategie vastgesteld. In de praktijk blijkt dat niet alle locaties ontwikkeld gaan worden die zijn opgenomen of nog opgenomen gaan worden in het woningbouwprogramma. Er wordt dan ook ingezet op een overprogrammering, zodat er uiteindelijk voldaan kan worden aan de woningbouwopgave die de gemeente Halderberge heeft. Rekening houdend met planuitval en –vertraging is de theoretisch benodigde plancapaciteit 130%. Per kern wordt gekeken welke strategie toegepast kan worden om kwalitatief en kwantitatief woningen toe te voegen aan de woningvoorraad.

Woningbouwprogramma 2018-2028

Op 14 december 2017 heeft de gemeenteraad het woningbouwprogramma 2018-2028 vastgesteld. Hierin zijn de woningbouwplannen opgenomen die voor de komende jaren op het programma staan. Ze passen bij de geprognotiseerde behoefte aan woningen in die periode. Het gaat hierbij om ruim 1000 woningen. In het programma zijn zowel de projecten van de gemeente als van ontwikkelaars en de woningcorporatie opgenomen.

Binnen het vastgestelde woningbouwprogramma is er ruimte voor nieuwe ontwikkelingen. Maatschappelijke ontwikkelingen als gewijzigde marktomstandigheden en veranderende demografische prognoses en behoeften vragen om monitoren en, waar nodig, het bijstellen van opgaven en daarmee flexibiliteit in programmering.

Voor de toevoeging van woningbouw in de kernen Oudenbosch, Oud Gastel, Bosschenhoofd en Stampersgat moet ingezet worden op het voorkomen van langdurige leegstand en transformatie van bestaand vastgoed en de herontwikkeling van locaties in het bestaand stedelijk gebied waar een meerwaarde wordt geleverd.

Beoordeling en conclusie

De nieuwbouwopgave voor Halderberge is vastgelegd in het gemeentelijk woningbouwprogramma, het huidige woningbouwprogramma 2018-2028 is gericht op de ambitie om ruim 1.000 woningen te realiseren. Het woningbouwprogramma is dynamisch en flexibel. De gemeenteraad heeft het college flexibiliteit gegeven in fasering, aantal en locaties binnen het totale woningbouwprogramma. Er vind daarnaast wel regionaal afstemming plaats over het woningbouwprogramma.

Ter plaatse worden twee nieuwe woningen gerealiseerd in het dure segment. Eén van de initiatiefnemers zal zelf één woning betrekken. Het andere perceel zal worden verkocht als vrije kavel met een woonbestemming.

Welstandnota, 2017

In de gemeente Halderberge wordt gestreefd naar een aantrekkelijke gebouwde omgeving. De gevels van de gebouwen en andere bouwwerken vormen samen de dagelijkse leefomgeving van onze inwoners. Dat betekent dat de verschijningsvorm van een bouwwerk geen zaak is van de eigenaar van een bouwwerk alleen. Het doel van het welstandstoezicht is, om in alle openheid, een bijdrage te leveren aan die aantrekkelijkheid van de dagelijkse leefomgeving. De welstandsnota, welke is vastgesteld op 28 maart 2017, vormt daarvoor de basis. In de nota zijn diverse welstandsgebieden met een eigen beschrijving en criteria opgenomen. De indeling is tot stand gekomen vanuit de stedenbouwkundige kenmerken van het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP4016-C001_0010.png"

Figuur 3.4 Uitsnede kaart Welstandnota (plangebied is paars omlijnd).

Beoordeling en conclusie

De locatie valt binnen het welstandsgebied 'woongebieden'. In de loop van de 20ste eeuw is men begonnen om naast het bouwen van individuele woningen ook groepen van woningen te realiseren. Vanaf de tweede wereldoorlog is binnen de gemeente Halderberge een eerste start gemaakt met het oprichten van complete woonwijken. Verschillende delen van deze woonwijken kennen vaak een specifieke samenhang vanwege de kenmerkende architectuur van de bebouwing. Deze architectuur vindt vaak zijn oorsprong in de tijdsperiode van realisatie. Ondanks het onderscheid in maat, schaal of architectuur hebben de woongebieden een belangrijk samenhangend kenmerk: grote aanwezigheid van reguliere woningbouw.

Voor woongebieden gelden de volgende criteria:

  • Hoofdaspecten: Bebouwing en omgeving
    • 1. Binnen woonwijken zijn de woningen vaak in onderlinge samenhang met elkaar en met de openbare ruimte ontworpen. Waar deze samenhang, bestaande uit meer dan twee losse bouwvolumes, aanwezig is, dient deze behouden te blijven.
    • 2. Gebouwen met bijzondere functies mogen afwijken van de ligging en de gebruikelijke massa, opbouw en vorm, mits geen afbreuk wordt gedaan aan het straatbeeld.
    • 3. Bij individuele woningbouw (veelal vrijstaand, tweekappers of korte rijen): behoud van het individuele karakter van de afzonderlijke panden of series van panden, zonder dat dit afsteekt tegen de omgeving.
    • 4. Bebouwing dient met de representatieve gevel gericht te zijn naar de openbare ruimte.
    • 5. Bebouwing op korte afstand van een monument dient ingetogen en terughoudende architectuur te hebben, waarbij de waarde van het monument overeind dient te blijven.

  • Deelaspecten: Massa, opbouw, gevel en onderdelen
    • 1. Bij wijzigingen van bebouwing die onderdeel uitmaakt van een grotere bouwmassa (aaneengesloten bebouwing), dient afstemming plaats te vinden met de samenhang van de rij en/of het cluster.
    • 2. Op-, bij- en aanbouwen zijn ondergeschikt en vormgegeven in lijn met de architectuur van het geheel.
    • 3. De naar de openbare ruimte gerichte voor- en/of zijgevel van de bebouwing heeft geen dichte vlakke gevels.
    • 4. Er dient zorgvuldig te worden omgegaan met het toevoegen van kenmerkende dakoverstekken, brede goten, erkers, dakopbouwen , uitbreidingen van de 2e bouwlaag en/of entreeoverkappingen.
    • 5. Specifiek voor twee-onder-een-kapwoningen geldt dat aanpassingen aan de voorkant van de woningen dienen te worden afgestemd op de naastgelegen woning aan de zijde van de aanbouw.

  • Detailaspecten: Detaillering, kleur en materiaal
    • 1. Detaillering, kleur- en materiaalgebruik moeten passen bij de architectuur van het pand en geen (extreem) contrast vormen met de naastgelegen panden.
    • 2. Het gebruik van felle en contrasterende kleuren is niet toegestaan.

  • Reclame:
    • 1. Reclame uitingen zijn een ondergeschikt deel van de gevel en zijn niet beeldbepalend voor het gevelbeeld. Verder mogen reclame uitingen niet worden aangebracht op bouwlagen met een woonbestemming.
    • 2. Permanent mechanisch bewegende delen, lichtkranten of lichtreclame met veranderlijk of intermitterend licht mogen niet worden toegepast.

De nieuwe woningen zullen voldoen aan bovengenoemde aspecten. De toetsing hiervan zal plaatsvinden bij de later aan te vragen omgevingsvergunning Bouwen.

Hoofdstuk 4 Planologisch relevante aspecten

4.1 Bodem

Bij nieuwe ontwikkelingen is het van belang inzicht te hebben in de bestaande bodemkwaliteit, zodat vooraf kan worden bepaald of de bodem geschikt is voor de beoogde bestemming. Er is dan ook een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Econsultancy, 17 december 2020). De rapportage is als Bijlage 4 aan het bestemmingsplan toegevoegd. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.

Beoordeling

De bodem bestaat voornamelijk uit zwak siltig, zeer fijn zand. De bovengrond is bovendien zwak humeus. De ondergrond bestaat plaatselijk uit sterk zandig leem.

In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. Tijdens de veldwerkzaamheden zijn op het maaiveld van de onderzoekslocatie, alsmede in de bodem, geen puin(resten) of andere asbestverdachte materialen aangetroffen.

In de bovengrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. In de ondergrond zijn eveneens geen verontreinigingen geconstateerd.

In het grondwater zijn geen verontreinigingen geconstateerd.

Asbest

Er zijn op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten. Een onderzoek asbest in bodem/puin conform de NEN 5707/5897 wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

Conclusie

Er bestaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging.

Algemeen

Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het “Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAShoudende grond en baggerspecie (d.d. 2 juli 2020) of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Bij de bouw van geluidgevoelige functies in de nabijheid van bedrijven dient aangetoond te worden dat er sprake is van een goed woon- en leefmilieu. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Omliggende bedrijven mogen bovendien niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.

Voor de beoordeling zal de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ als leidraad worden gebruikt. Als hulpmiddel voor de inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving of van gevoelige functies nabij bedrijven, heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) in 2009 namelijk een indicatieve bedrijvenlijst opgesteld. Deze bedrijvenlijst geeft richtafstanden. Hierbij worden de aspecten geluid, geur, gevaar en stof bekeken.

Beoordeling

In de VNG brochure worden richtafstanden aangegeven zoals die van toepassing zijn ten opzichte van omgevingstype 'rustige woonwijk'. Wanneer sprake is van 'gemengd gebied' mogen de richtafstanden met 1 stap verlaagd worden. Een gemengd gebied wordt gedefinieerd als: “Een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid. Daarnaast gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen".

Onderhavige locatie is gelegen tegen het buitengebied aan waar meerdere functies aanwezig zijn zoals maatschappelijk (kerk en begraafplaats) aan de overzijde, richting het oosten recreatie en richting het westen het centrum van de kern Bosschenhoofd. Daarnaast treedt ook de nodige geluidsbelasting op vanwege het wegverkeer op de Pagnevaartdreef. De omgeving kan dan ook worden getypeerd als 'gemengd gebied' waardoor de richtafstanden met 1 stap verlaagd kunnen worden. In onderstaande tabel zijn de omliggende functies weergegeven met de richtafstand geldend voor gemengd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP4016-C001_0011.png"

Figuur 3.5 Nabijgelegen functies met afstanden

Uit bovenstaande tabel in figuur 3.5 blijkt dat in alle gevallen voldaan kan worden aan de aan te houden richtafstanden.

Conclusie

Er bestaan met betrekking tot bedrijven en milieuzonering géén belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging. Daarnaast geldt voor zover in de bestaande situatie al woningen op kortere afstand zijn gelegen van omliggende bedrijven en voorzieningen, de beoogde woningen niet leiden tot belemmeringen voor die bedrijven en voorzieningen.

4.3 Geluid

In de Wet geluidhinder is bepaald, dat bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan waarbij mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bebouwing binnen geluidzones van (spoor)wegen, middels een akoestisch onderzoek dient te worden aangetoond of ter plaatse de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Overlast van geluid op geluidsgevoelige functies dient namelijk te worden voorkomen.

Woningen zijn geluidsgevoelige functies. Voor wegen met een maximumsnelheid van 50 km/uur of meer zijn geluidzones van toepassing. Wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur kennen geen geluidzone op grond van de Wet geluidhinder.

De locatie is gelegen binnen de geluidszone van de Pagnevaartdreef en de Pastoor van Breugelstraat. Een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is dan ook uitgevoerd (Econsultancy; 4 oktober 2022; 14400.005, D1). Tevens is, in het kader van goede ruimtelijke ordening, ook de Sint Gerardushof in het onderzoek meegenomen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur. De rapportage is als Bijlage 5 aan het bestemmingsplan toegevoegd. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.

Beoordeling

Alleen ten gevolge van de Pagnevaartdreef treedt een overschrijding op van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB. De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting wordt met maximaal 10 dB overschreden op beide woningen. De maximaal te ontheffen waarde van 63 dB wordt niet overschreden. Voor de Pagnevaartdreef is een afweging van geluidsreducerende maatregelen uitgevoerd. Bron- en/of overdrachtsmaatregelen worden niet voldoende doelmatig geacht of stuiten tegen bezwaren van financiële en stedenbouwkundige aard.

Voor de twee woningen dient ten gevolge van de overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de Pagnevaartdreef een hogere waarde te worden aangevraagd.

De gemeente kan hierbij de volgende kenmerken van het plan in overweging nemen:

  • de geluidsbelasting op woning 1 en 2 bedraagt ten hoogste 58 dB ten gevolge van de Pagnevaartdreef;
  • de berekende geluidsbelastingen zijn lager dan de maximaal te ontheffen waarde van 63 dB;
  • op de achtergevels van de woningen is sprake van een geluidsluwe gevel;
  • bron- en overdrachtsmaatregelen voor de Pagnevaartdreef zijn niet doelmatig of stuiten op overwegende bezwaren;
  • met de nieuwbouw wordt een nieuwe invulling aan het terrein gegeven.

Conclusie

Een hogere waarde is verleend. De beschikking is als Bijlage 6 aan het bestemmingsplan toegevoegd. Voor de woningen dient het akoestisch klimaat in de woning (het zogenaamde binnenniveau) te worden gegarandeerd. Voor de omgevingsvergunning ten behoeve van de bouw van de woningen is een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels noodzakelijk.

4.4 Waterhuishouding

Bij 'bergen' kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een buffersloot met een geknepen afvoer naar een nabij gelegen watergang. De initiatiefnemer dient deze berging in principe op eigen terrein te realiseren.

In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.

De watertoets bevat een onderbouwing voor de waterparagraaf die een onderdeel vormt van de ruimtelijke onderbouwing. In Bijlage 7 is het rapport ten aanzien van de watertoets opgenomen (Econsultancy, 20 december 2022, 14400.002, D3). Ten behoeve van de watertoets heeft ook een geohydrologisch veldonderzoek plaatsgevonden waarbij ook de doorlatendheid van de bodem is onderzocht. Hieronder wordt een samenvatting gegeven.

Waterbeleid Waterschap Brabantse Delta

Waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer -waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit.

Waterbeheerprogramma 2022-2027 (WBP5)

Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerprogramma 2022-2027 (WBP5) eWater als basis voor een toekomstbestendige leefomgevingf. In het Waterbeheerprogramma staat hoe het waterschap haar taken in die periode uitvoert.

Hydrologisch neutraal ontwikkelen (HNO)

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van hydrologisch neutraal ontwikkelen (HNO), waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Voorkomen moet worden dat regenwater snel verdwijnt in het riool of in de sloot.

Het waterschap gebruikt daarvoor de voorkeursvolgorde voor (schoon) regenwater:

  • 1. Opnieuw gebruiken;
  • 2. Vasthouden / in laten trekken in de grond;
  • 3. Water bergen;
  • 4. Afvoeren naar sloten of rivieren;
  • 5. Afvoeren naar een riool.

Keur

De keur is een verzameling regels die het waterschap gebruikt om dammen, dijken, sloten, beken, rivieren, gemalen en stuwen te beschermen. Bij werkzaamheden in, met of rondom het water is weten regelgeving uit de keur van toepassing.

In de keur van het waterschap is opgenomen dat het is in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van het verhard oppervlak of door afkoppelen van de bestaande oppervlakte, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen (Artikel 3.6 'Verbod afvoer door verhard oppervlak'). De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de beleidsregel 'Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'.

Het verbod uit artikel 3.6 van de keur is van toepassing tenzij:

  • Het afkoppelen van het verhard oppervlak maximaal 10.000 m2 is, of;
  • de toename van het verhard oppervlak maximaal 500 m2 is, of;
  • de toename van het verhard oppervlak bestaat uit een groen dak.
  • De toename van het verhard oppervlak tussen 500 m2 en 10.000 m2 is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel:

Benodigde retentiecapaciteit (in m3) = toename verhard oppervlak (in m2) x gevoeligheidsfactor x 0,06.

Daarbij dient de voorziening te voldoen aan de volgende voorschriften:

  • De bodem van de voorziening dient boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te liggen;
  • Afvoer mag niet meer bedragen dan 2/l/s/ha;
  • De afvoer uit de voorziening via een functionele bodempassage naar het grondwater en/of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater plaatsvindt. Indien een afvoerconstructie wordt toegepast, dient deze een diameter van 4 cm te hebben;
  • Daarnaast moet er altijd een overloopconstructie zijn, om uitspoeling naar de sloot te voorkomen.

Bij ontwikkelingen waarbij de toename van het verhard oppervlak 500 m2 of groter is, wordt vanuit het waterschap retentie geëist.

Voor plannen groter dan 10.000 m2 geldt Beleidsregel 13 'Afvoer door toename en afkoppelen van verhard oppervlak'. Op basis van deze beleidsregel zijn plannen met een omvang van meer dan 10.000 m2 vergunningsplichtig en dient een waterhuishoudkundigplan te worden opgesteld conform de onderwerpen zoals genoemd in paragraaf 4.6 van de hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen.

Gemeente Halderberge

Conform het Gemeentelijk Rioleringsplan Halderberge, 2020 - 2023 hanteert de gemeente de volgende eisen:

  • Bij een verhard oppervlak < 1.000 m2 een berging van 7 mm
  • Bij een verhard oppervlak . 1.000 m2 een berging van 60 mm

Voor iedere ontwikkeling die leidt tot nieuwe verharding, ongeacht de omvang van deze ontwikkeling, geldt een bergingseis van 7 mm voor de eerste 1.000 m2 . Voor verharding boven de 1.000 m2 geldt een bergingseis van 60 mm, conform de keur. Voor ontwikkelingen op bestaande verharde locaties (inbreidingen, verbouwingen, herstructureringen) met een oppervlak groter dan 1.000 m2 geldt een bergingseis van 60 mm voor het totale oppervlak.

Conform het voorgaande GRP gaat de voorkeur bij retentievoorzieningen uit naar het vasthouden van regenwater en hebben retentievoorzieningen die infiltratie van regenwater bevorderen of realisatie van oppervlaktewater (sloten, greppels en vijvers) de voorkeur. Slechts in het geval dat bovengrondse retentie niet mogelijk blijkt te zijn, worden maatregelen als ondergrondse bergingskelders (bergen) of verruimen van de (regenwater)riolering (afvoeren) toegepast.

In de geest van de gehanteerde voorkeursvolgorde wordt als principe toegepast dat zoveel als mogelijk retentie (dicht)bij de bron moet worden gerealiseerd. In de praktijk komt dit neer op in eerste instantie realisatie van retentie op eigen terrein en in tweede instantie realisatie van retentie binnen de plangrenzen van het te realiseren project waarvoor de retentie wordt gerealiseerd.

Situatie plangebied

Grondwater

In een straal van 2 km zijn meerdere grondwaterpeilputten gelegen. De grondwaterpeilputten zijn gelegen op een diepte van maximaal 8,8 m -mv.

Op basis van de beschikbare gegevens wordt ingeschat dat de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG) op ± 6,0 m +NAP is gelegen. Hiermee zou de GHG zich op ± 4,5 m -mv bevinden.

De planlocatie ligt in een grondwaterbeschermingsgebied voor (niet-) freatisch grondwater. Dit betreft een boringsvrije zone voor een boordiepte van meer dan 90 m -mv.

Oppervlaktewater

Op de leggerkaart van waterschap Brabantse Delta zijn de in de directe omgeving van de planlocatie gelegen oppervlaktewateren weergegeven. Op een afstand van circa 150 meter van de planlocatie is een A-watergang gelegen.

Riolering

Ter hoogte van de nieuwe woningen is geen riolering aanwezig. Er zal derhalve in een een rioolaansluiting moeten worden voorzien. Dit zal in overleg met de gemeente nader afgestemd worden.

Bodem

De bodem bestaat tot 1,0 m -mv voornamelijk te bestaan uit zwak humeus, zwak siltig, zeer fijn zand. De ondergrond bestaat uit zwak tot matig siltig, zeer fijn zand. In de diepere ondergrond vanaf 2,80 m -mv bevind zich een zwak zandige leemlaag. Lokaal bevind de bovenkant van de leemlaag zich dieper.

Doorlatendheid

De doorlatendheid van de bodem wordt over het algemeen geclassificeerd als goed doorlatend, waarbij k-waarden van 3,5 en 4,6 m/dag zijn aangetoond. Op basis van de resultaten uit het waterdoorlatendheidsonderzoek wordt de bodem binnen de onderzoekslocatie, mede op basis van de textuur, geschikt geacht voor de infiltratie van hemelwater.

Waterbergingsopgave

Het huidige gebruik van de locatie betreft sier-/achtertuin en is volledig onverhard. In onderstaande tabel zijn de oppervlakte van de toekomstige bebouwing en verhardingen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP4016-C001_0012.png"

Tabel 4.3 Toekomstig verhard oppervlak (bron: rapport watertoets, econsultancy, december 2022)

Het verhard oppervlak van de westelijke en oostelijke woning bedraagt circa 440 m2. Het totale verhard oppervlak in de toekomstige situatie bedraagt circa 880 m2.

Conform het beleid van de gemeente Halderberge is ten aanzien van de ontwikkeling van beide woningen een compenserende berging benodigd van circa 6 m3 (880 m2 x 0,007 m).

Hemelwaterafvoer

In de toekomstige situatie zal het schone hemelwater (zogenaamde hemelwaterafvoer; HWA) niet op het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) worden aangesloten maar separaat binnen de planlocaties worden verwerkt.

Het hemelwater kan worden opgevangen door de toepassing van zowel een bovengrondse als een ondergrondse voorziening. Om inzicht te krijgen in het ruimtebeslag die bij een (potentiële) voorziening hoort, is een alternatief uitgewerkt van zowel de toepassing van een bovengrondse voorziening als een ondergrondse voorziening of een combinatie van beide. De exacte uitwerking en toepassing van de hemelwatervoorziening is afhankelijk van het toekomstig ontwerp van de woningen en de aanleg van de verhardingen. Dit zal tijdens de verdere planuitwerking nader uitgewerkt worden. Vanuit de gemeente Halderberge heeft een bovengrondse bergingsvoorziening de voorkeur.

Bovengrondse voorziening

Om de wateropgave van de westelijke woning te bergen is per kavel een voorziening nodig van circa 3m3. De wateropgave kan gerealiseerd worden doormiddel van het verlagen van het maaiveld met 0,3 m. Uitgaande van een talud van 1:3 is, bij een volledige vulling, een oppervlak benodigd van circa 16 m2 per woning. De inhoud is berekend met behulp van de formule van de afgeknotte piramide.

Ondergrondse voorziening

Als alternatief kan gekozen worden om het hemelwater te bergen middels infiltratiekratten. Om de wateropgave van 3 m3 met kratten te kunnen bergen zijn circa 7 kratten per woning benodigd. Bij de berekening is uitgegaan van de inhoud van de Q-Bic+ Infiltratie unit van Wavin (430 liter) Wanneer de kratten niet worden gestapeld is per woning een minimaal oppervlak benodigd van circa 5 m2.

Vuilwater

Ten aanzien van de toekomstige situatie zal de ontwikkeling zorgen voor een toename in het aanbod van vuilwater op het riool.Voor de berekening van het toekomstige aanbod en eventuele toename hierin, is voor de berekening uitgegaan van een gemiddeld verbruik van 120 liter per dag geproduceerd per IE. Per woning wordt uitgegaan van een gemiddelde woningbezetting van 2,5 bewoners. Dit betekent dat er dus 2,5 x 120 liter = 300 liter per dag per woning wordt geloosd. Conform het planontwerp zullen er in totaal 2 woningen/bouwblokken worden gerealiseerd. Dit komt overeen met een aanbod c.q. toename van circa 0,6 m³/dag. De berekening is gebaseerd op basis van aannames en betreft derhalve een indicatie van hoeveelheden.

Het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) zal in de toekomstige situatie worden aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel in de omgeving. De mogelijkheden en wijze van aansluiting zal in overleg met de gemeente besproken moeten worden. Tevens zal voor de aansluiting een vergunning aangevraagd moeten worden.

Conclusie

Het hemelwater dient op eigen terrein te worden verwerkt. Op basis van de randvoorwaarden en uitgangspunten is de ontwikkeling in zowel ruimte als tijd waterneutraal uit te voeren. Er worden dan ook vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmering verwacht ten aanzien van de bestemmingswijziging en de uitvoering van het plan. De exacte locatie, dimensionering en eventuele uitwerking van het infiltratiesysteem zal in samenspraak met de gemeente Halderberge (bij de uitwerking van het bouwplan en aanvraag omgevingsvergunning bouwen) nader worden bepaald. Voor alle oplossingsrichtingen geldt sowieso dat het regenwater en afvalwater gescheiden zal worden ingezameld.

Om de water- en bodemkwaliteit niet negatief te beïnvloeden wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende bouwmaterialen (koper, zink, lood). De emissies vanuit bouwmaterialen worden beperkt door gebruik te maken van producten die voorzien zijn van een keurmerk.

4.5 Flora en fauna

Voor de bescherming van plant- en diersoorten is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming in werking getreden. In deze wet zijn de Natuurbeschermingswet 98, Flora en faunawet en Boswet geïntegreerd tot één wet. Het is noodzakelijk om voorafgaande aan ruimtelijke ingrepen en inrichting te toetsen of de geplande activiteiten geen negatief effect hebben op beschermde plant- en/of diersoorten en leefgebieden.

In het kader van de beoogde ontwikkeling is derhalve een quickscan Wet natuurbescherming (Econsultancy; 18 december 2020, 14400.004, D1). Doel van het de quickscan is om te bepalen of de wijzigingen binnen het plangebied mogelijk leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De volledige rapportage is als Bijlage 1 aan het bestemmingsplan toegevoegd. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.

Conclusie quickscan

Voor de algemene broedvogelsoorten die op de onderzoekslocatie zijn te verwachten geldt dat, indien de nestgelegenheden buiten het broedseizoen wordt verwijderd, er geen overtredingen plaats zullen vinden met betrekking tot deze soorten. In de Wet natuurbescherming wordt geen vaste periode gehanteerd voor het broedseizoen. Globaal kan voor het broedseizoen de periode maart tot eind september worden aangehouden. Indien binnen het broedseizoen gewerkt wordt, dient vooraf aan de werkzaamheden een broedvogelinspectie te worden uitgevoerd.

Voor de boom- en gebouwbewonende vleermuizen geldt dat er geen nader onderzoek omtrent de aan- of afwezigheid van verblijfplaatsen, foerageergebied en vliegroute nodig is. Wel dient bij de werkzaamheden rekening gehouden te worden met mogelijke verblijfplaatsen van vleermuizen bij de nabijgelegen gebouwen en de potentiële functie van de nabijgelegen bomen als vliegroute. Om de functionaliteit van de omliggende verblijfplaatsen te behouden dient de verlichting vleermuisvriendelijk te zijn rondom de bebouwing en de bomen. Vleermuisvriendelijke verlichting is amberkleurig, de armaturen zijn weggericht van de bebouwing en bomen, en de verlichting is zo min mogelijk diffuus.

Rondom de vijver op naastgelegen perceel is het gebied mogelijk interessant voor de alpenwatersalamander en vinpootsalamander. De onderzoekslocatie grenst aan geschikt voortplantingswater en bevat potentieel geschikt zomerbiotoop en winterbiotoop voor de bovengenoemde soorten. Om vast te stellen of deze beschermde soorten aanwezig zijn op de onderzoekslocatie dient er aanvullend ecologisch onderzoek plaats te vinden naar de functie van dit gebied voor de alpenwatersalamander en vinpootsalamander.

Er dient ook rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht met betrekking tot algemene amfibie-, reptiel- en zoogdiersoorten waarbij al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden van individuen te voorkomen. Aantoonbaar werken conform de zorgplicht kan gebeuren door te handelen middels een op maat gemaakt ecologisch werkprotocol dat bij de uitvoerende partij onder de aandacht dient te worden gebracht.

Nader onderzoek met betrekking tot Natura2000-gebieden en bescherming van houtopstanden wordt niet noodzakelijk geacht, gezien de afstand tot Natura2000-gebied (circa 13 à 14 km) en de voorgenomen plannen op de onderzoekslocatie.

Gelet op artikel 3.16 van de omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant uit 2020 worden beperkingen opgelegd vanuit het kader van het Natuurnetwerk Brabant wanneer deze gelegen zijn in het Natuurnetwerk Brabant of wanneer de activiteit een externe werking heeft op het Natuurnetwerk Brabant, vanwege geluid, licht of betreding.

Door aard van de voorgenomen plannen op de onderzoeklocatie gecombineerd met de afstand, zul-len de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Brabant worden aangetast. Omdat het hier gaat om een ontwikkeling buiten het NNB, is ook de regeling kwaliteitsverbetering landschap (artikel 3.9) van toepassing. Vervolgonderzoek in het kader van het Natuurnetwerk Brabant wordt noodzakelijk geacht. De afweging voor ingrepen met een extern effect op het NNN gaat volgens het 'nee, tenzij-principe'.

Aanvullend onderzoek amfibieën

Door EcoAssist is het aanvullend onderzoek uitgevoerd ten aanzien van de amfibieën (Eco Assist, 3 november 2022, RA22175-01). Deze rapportage is als Bijlage 3 aan het bestemmingsplan toegevoegd.

In het plangebied zijn geen alpenwatersalamanders of vinpootsalamanders aangetroffen. De aanwezigheid van vaste rust- en verblijfplaatsen (overwinteringsplaatsen) en functioneel leefgebied voor deze soorten is dan ook redelijkerwijs uitgesloten binnen het plangebied.

Met de uitvoering van de ingreep wordt de Wet natuurbescherming niet overtreden met betrekking tot het verstoren, doden of verwonden van alpenwatersalamanders of vinpootsalamanders of de aantasting van beschermde functies van het gebied voor deze soorten.

Bij de ingreep moet rekening gehouden worden met de Algemene zorgplicht uit de Wet natuurbescherming. Er dient bij het verwijderen van de vegetatie zorgvuldig gewerkt te worden om het onnodig doden en verwonden van dieren te voorkomen.

Onderzoek effect Natuur Netwerk Nederland-gebied

Een klein gedeelte van het Natuur Netwerk Nederland is gelegen binnen het plangebied. Ter plaatse van deze natuur vinden geen werkzaamheden plaats. Wel is een onderzoek uitgevoerd naar de effecten op het NNN-gebied als gevolg van de ontwikkelingen nabij de natuur. Dit onderzoek is toegevoegd als Bijlage 2 bij dit bestemmingsplan. Hieronder wordt enkel de conclusie weergegeven.

De ingreep vindt niet plaats in het NNB. Ten gevolge van de ingreep vindt mogelijk een tijdelijke verstoring plaats in een beperkt gedeelte van het totale gebied dat onderdeel uitmaakt van het NNB op deze locatie. Alle delen van het NNB waar het plangebied nabij gelegen is zijn door de provincie Noord-Brabant bestemd op de beheertypenkaart en ambitiekaart als type 'N16.03 Droog bos met productie'.

Doordat de werkzaamheden overdag plaatsvinden in een gebied waar al veel menselijke activiteit aanwezig is, blijft de verstoring binnen het NNB zeer beperkt. Als de verlichting beperkt blijft tot de bouwpercelen en niet uitstraalt naar het NNB zijn ook permanente effecten op het NNB niet te verwachten. Significant negatieve effecten van de ingreep op de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNB zijn dan ook redelijkerwijs uitgesloten. Compensatie is dan ook niet noodzakelijk om negatieve effecten op het NNB te voorkomen.

4.6 Stikstofdepositie

Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan over in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De uitspraak van de Raad van State betekent dat de PAS niet langer voldoet. Hiermee komt de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jaar te vervallen.  Derhalve dient aangetoond te worden dat een nieuwe ontwikkeling géén negatieve effecten heeft op Natura 2000-gebieden.

Als gevolg van een tweede uitspraak van de Raad van State waarbij de bouwvrijstelling is vernietigd, dient naast de gebruiksfase ook de aanlegfase inzichtelijk gemaakt te worden.

Beoordeling en conclusie

De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied waar stikstofgevoelige habitattypen aanwezig zijn bedraagt circa 13 à 14 km.

Door Econsultancy is een stikstofberekening uitgevoerd ten aanzien van zowel aanleg- als de gebruiksfase welke als Bijlage 8 aan het bestemmingsplan is toegevoegd (Econsultancy, 7 februari 2023, 14400.007, D1).

De relevante emissies van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) tijdens de aanlegfase vinden plaats door de verkeersbewegingen ten behoeve van de af- en aanvoer van materialen, het vervoer van personeel en de inzet van mobiele werktuigen. De relevante emissies tijdens de gebruiksfase vinden plaats door de verkeersbewegingen van en naar het plan.

De berekening van het projecteffect van zowel de aanleg- als de gebruiksfase is verricht met behulp van het programma AERIUS Calculator (versie 2022). Het projecteffect op de Natura 2000-gebieden ten gevolge van zowel de aanleg- als de gebruiksfase is kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijk projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten.

4.7 Cultureel erfgoed

Vanaf 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden rekening is gehouden. Het doel hiervan is om het 'bodemarchief' zoveel mogelijk te beschermen. De archeologische resten in de bodem vormen een belangrijke bron van informatie over het verleden. In het bijzonder voor die perioden of aspecten van het verleden waarvan geen of weinig schriftelijke bronnen bewaard zijn gebleven of waarover niet of nauwelijks is geschreven.

Archeologie

Beleid provincie Noord-Brabant

In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle archeologische vindplaatsen, ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) 2010, herziening 2016. Hierop staan de bepalende cultuurhistorische en archeologische elementen aangegeven. In figuur 4.3 is een uitsnede van deze CHW-kaart opgenomen. De locatie is gelegen in een gebied dat is aangeduid met een middelhoge indicatieve archeologische verwachtingswaarde.

Beleidsnota archeologie gemeente Halderberge 'Ons ongeschreven verleden' d.d. september 2011

Het archeologiebeleid van de gemeente Halderberge heeft tot doel haar archeologische erfgoed te beschermen en ontsluiten als bron van het 'gemeenschappelijke geheugen en als middel voor wetenschappelijke studie, zonder meer maatschappelijke lasten in het leven te roepen dan strikt noodzakelijk. Bij alle ruimtelijke plannen en ruimtelijke ontwikkelingen, op structuur-, bestemmings- en vergunningsniveau, dienen de archeologische waarden volwaardig te worden meegewogen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP4016-C001_0013.png"

Figuur 4.2 Uitsnede Archeologische verwachtingskaart Gemeente Halderberge

Het plangebied heeft op basis van de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart een lage archeologische verwachtingswaarde. Een archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Mochten er tijdens de werkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is wettelijke plicht dergelijke toevalsvondsten direct te melden bij de bevoegde overheid, de gemeente Halderberge (Erfgoedwet 2016, artikel 5.10).

Cultuurhistorie

Beleid provincie Noord-Brabant

Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant kan worden geconcludeerd dat er geen monumenten of andere cultuurhistorisch waardevolle elementen in de directe nabijheid aanwezig zijn die van invloed zijn op het plangebied. Ook zal de beoogde ontwikkeling, vanwege de grote afstand, niet van invloed zijn op de cultuurhistorische waardevolle elementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP4016-C001_0014.png"

Figuur 4.3 Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart provincie Noord-Brabant (plangebied is rood omcirkeld)

Beleid gemeente Halderberge

Op 22 september 2011 heeft de gemeenteraad de beleidsnota cultureel erfgoed Halderberge “Inspirerend verleden” vastgesteld. Cultuurhistorie is een belangrijke drager van de identiteit van Halderberge en maakt integraal onderdeel uit van de ruimtelijke ontwikkeling van Halderberge, waardoor ontmoetingen van heden en verleden gelden als uitdaging en inspiratiebron voor de toekomst.

De Pagnevaartdreef is aangeduid als historische weg. De beoogde ontwikkeling doet geen afbreuk aan het karakter van de Pagnevaartdreef. Het huidige perceel wordt momenteel afgeschermd door veel groen (hagen, bomen). Met uitzondering van de oprit zal dit in de nieuwe situatie gehandhaafd blijven.

Het gebied ten oosten van het plangebied is aangeduid als archeologisch landschap. De ontwikkeling doet geen afbreuk aan dit landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP4016-C001_0015.png"

Figuur 4.4 Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart gemeente Halderberge.

Conclusie

Het aspect cultureel erfgoed staat de ontwikkeling niet in de weg.

4.8 Luchtkwaliteit

In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.

De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.

De inwerkingtreding van het NSL heeft gevolgen voor het NIBM. Een plan is vanaf 1 augustus 2009 NIBM als het een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3 % van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 en NO2. Voor woningbouw is in de NIBM-regeling een grens opgenomen van 1.500 nieuwe woningen met één ontsluitingsweg en 3.000 nieuwe woningen met twee ontsluitingswegen. Plannen voor woningbouw met een omvang onder deze grens beschouwt de Wet luchtkwaliteit als ‘niet in betekenende mate’. Deze plannen mogen zonder verdere toetsing worden gerealiseerd. Dit blijkt ook uit een berekening met NIBM-tool die hieronder is opgenomen. Hierbij is uitgegaan van een verkeersgeneratie van 8,6 mvt/etmaal per woning. Dit is in de NIBM-tool afgerond op 20 voertuigbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP4016-C001_0016.png"

Beoordeling

De ontwikkeling voorziet in realisatie van 2 woningen en ligt daarmee ruim onder de hiervoor genoemde grenzen. Het plan draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtkwaliteit. Een aanvullend onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Desalniettemin dient de blootstelling aan luchtverontreiniging (lokale luchtkwaliteit) echter wel in kaart te worden gebracht en te worden getoetst aan de hierbij gestelde eisen.

Via de NSL-Monitoringstool zijn de concentraties van het meest nabijgelegen rekenpunten voor de jaren 2020 en 2030 afgelezen (d.d. 26 april 2022). Alle concentraties ten aanzien van NOx, PM10 en PM2.5 liggen onder de normen, waarbij de concentraties in 2030 lager liggen dan in 2020 en derhalve afneemt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP4016-C001_0017.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP4016-C001_0018.png"

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor het vaststellen van het voorliggende bestemmingplan.

4.9 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving, waaronder kwetsbare objecten, loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie, of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
  • het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden over spoor, weg, water en door buisleidingen. Daarnaast kunnen inrichtingen gevaarlijke stoffen opslaan. Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s voor personen ten gevolge van het gebruik van infrastructuur of het uitvoeren van activiteiten waarbij het voornamelijk gaat om de gevaren die de directe omgeving loopt, als er iets mis gaat bij de productie, de behandeling en/of het vervoer van gevaarlijke stoffen.

De beoogde woningen zijn op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen die worden aangemerkt als kwetsbaar object.

Bij de inventarisatie van risicobronnen rondom het plangebied is met name gebruik gemaakt van de "Risicokaart Nederland".

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP4016-C001_0019.png"

Figuur 4.5 Uitsnede Risicokaart Nederland (plangebied is rood omcirkeld)

Beoordeling

Zoals op bovenstaande afbeelding is te zien betreft de dichtstbijzijnde risicobron de spoorlijn, deze is gelegen op een afstand van circa 370 meter. Daarnaast is de locatie ook gelegen binnen het invloedsgebied van de Rijksweg A58 en de spoorlijn Lage Zwaluwe-Roosendaal. Voor de gemeente Halderberge is een standaardadvies van de Brandweer Midden- en West-Brabant van toepassing. Deze is als Bijlage 9 aan het bestemmingsplan toegevoegd.

In het standaardadvies is aangegeven wanneer de standaard verantwoording van toepassing is. Wanneer een locatie op meer dan 200 meter van een transportroute is gelegen is een berekening niet noodzakelijk en kan worden volstaan met de standaard verantwoording van het groepsrisico. Deze is als Bijlage 10 toegevoegd aan het bestemmingsplan.

Bij de verdere uitwerking van de bouwplannen dient rekening gehouden te worden met het advies in deze verantwoording ten aanzien van bluswatervoorzieningen, bereikbaarheid en zelfredzaamheid. Ten aanzien van bluswatervoorzieningen als ook bereikbaarheid en opstelplaatsen brandweervoertuigen zijn specifieke regels opgenomen in het bestemmingsplan.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Geur

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.

Beoordeling

Op basis van het Bestand Veehouderij Bedrijven van de Provincie Noord-Brabant wordt geconcludeerd dat het dichtstbijzijnde veehouderijbedrijf is gelegen op meer dan 800 meter. Op basis van de kaart 'achtergrond geurbelasting' uit de kaartenbank van de Omgevingsdienst Zuidoost Brabant kan geconcludeerd worden dat de achtergrondbelasting dusdanig laag is dat niet te verwachten is dat er belemmeringen zijn ten aanzien van de voorgrondbelasting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP4016-C001_0020.png"

Figuur 4.6 Uitsnede kaart 'Achtergrond geurbelasting' van de Omgevingsdienst Zuidoost Brabant

Conclusie

Het aspect geur vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.11 m.e.r.-beoordeling

Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage.

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Er zijn drie onafhankelijke aanvliegroutes die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Bepalend hierbij is de activiteit (of zijn de activiteiten) waarop het plan of besluit betrekking heeft. Het betreft de volgende drie stappen:

  • 1. Toetsing aan het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Hiermee wordt getoetst of het plan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
    • a. Het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig.
    • b. Het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r., en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen', van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan als bedoeld in kolom 3 ‘plannen' geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht.
    • c. Het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen', van onderdeel D: er moet beoordeeld worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd.
    • d. De activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit wordt niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
  • 2. In het geval van een plan: toetsing of het uitvoeren van een passende beoordeling in het kader van de Wet natuurbescherming voor dit plan verplicht is vanwege de hierin opgenomen activiteit(en). In dat geval is het plan mogelijk m.e.r.-plichtig.
  • 3. Toetsing aan de provinciale milieuverordening. Door Provinciale Staten kunnen hierin aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

Beoordeling en conclusie

De activiteit die met het onderhavige bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, betreft de realisatie van twee woningen. Dit wordt niet gezien als stedelijk ontwikkelingsproject. Dit blijkt ook uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin zij oordeel dat de ontwikkeling van twaalf vrijstaande woningen, gelet op de omvang ervan, niet kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.

Een informele m.e.r.-beoordeling is derhalve niet aan de orde. Daarnaast is ook in onderhavig hoofdstuk gebleken dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan heeft tot doel een adequaat juridisch-planologische regeling te scheppen voor onderhavige ontwikkeling. Bij het opstellen van het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'Kom Bosschenhoofd' en de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten.

Het bestemmingsplan biedt een flexibele, juridische regeling, zonder dat hierdoor de rechtszekerheid van de burger wordt geschaad. Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • de toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding.

De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en afwijkingen.

De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

Hierna wordt inhoudelijk ingegaan op de bestemmingen en de aanduidingen binnen het onderhavige bestemmingsplan.

5.2 Opzet regels

De indeling van de planregels is als volgt:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels
  • Hoofdstuk 4 Overgangsregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bos

Het resterende perceel en het gedeelte dat buiten het bestaand stedelijk gebied is gelegen is bestemd als ‘Bos’. Ter bescherming van de landschaps- en natuurwaarden is in de regels een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor bepaalde werken en werkzaamheden.

Artikel 4 Wonen

Deze bestemming is toegekend aan de nieuw te bouwen woningen. Het hoofdgebouw mag binnen het bouwvlak worden gebouwd rekening houdend met de maatvoering in de regels. Bijgebouwen mogen daarnaast binnen het bouwvlak en/of binnen de aanduiding 'bijgebouwen' worden gerealiseerd.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Artikel 6 Algemene bouwregels

Dit artikel bevat regels ten aanzien van afwijkende bestaande bebouwing, ondergronds bouwen en vervangende nieuwbouw van woningen.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is nader omschreven welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig met het bestemmingsplan worden aangemerkt.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

In dit artikel is de gebiedsaanduiding naar aanleiding van de luchtvaartverkeerzone opgenomen alsmede de milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen onder meer het overschrijden van de maximaal toegestane maten en afmetingen.

Artikel 10 Overige regels

In dit artikel zijn regels opgenomen ten aanzien van het voorzien in voldoende parkeerplaatsen alsmede bluswatervoorzieningen, bereikbaarheid en opstelplaatsen voor brandweervoertuigen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Dit artikel bevat tevens een overgangsregel ten aanzien van het voortzetten van bestaand gebruik dat in strijd met het bestemmingsplan is.

Artikel 12 Slotregel

Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

5.3 Verbeelding

De verbeelding is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit uit zich met name in de structuur en opmaak van de regels en verbeelding. De verbeelding opgebouwd en gecodeerd volgens IMRO 2012 en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012. Hiermee wordt aangesloten bij de landelijke richtlijn voor het benoemen van de bestemmingen, het bijbehoren kleurgebruik, het gebruik en de vorm van aanduidingen en dergelijken. Op de planverbeelding zijn de volgende onderdelen opgenomen:

  • de plangrens;
  • de bestemming;
  • bouwvlakken;
  • maatvoeringsvlakken;
  • functie- en bouwaanduidingen;

De gronden gelegen binnen de grens van het plangebied zijn geregeld binnen dit bestemmingsplan. De kleuraanduiding op de planverbeelding geeft aan om welke bestemming het gaat. Het bouwvlak geeft de begrenzing weer waarbinnen gebouwen mogen worden opgericht. De overige aanduidingen geven een specifieke situatie weer, waarvoor in de regels een aparte regeling is opgenomen.

Hoofdstuk 6 Financiële uitvoerbaarheid

In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie (Grexwet) opgenomen. Centrale doelstelling van de Grexwet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijke kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen.

In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of afwijkingsbesluit. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1.

Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.500 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².

Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is. Een exploitatieplan is niet noodzakelijk wanneer de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd zijn.

Beoordeling en conclusie

Ten behoeve van dit plan is/wordt een anterieure overeenkomst gesloten met initiatiefnemer. In deze overeenkomst is het kostenverhaal opgenomen. Het kostenverhaal bestaat enerzijds uit de plankosten en bovenwijkse voorzieningen en anderzijds eventuele planschade. Het opstellen van een exploitatieplan is derhalve in dit geval niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Omgevingsdialoog

Participatie wordt een belangrijke pijler onder de toekomstige Omgevingswet. Derden (waaronder omwonenden) moeten in een vroegtijdig stadium worden betrokken bij de voorbereiding van beleids- en besluitvorming. Van belang is dat de buurt betrokken wordt bij het planvoornemen. Als initiatiefnemer moet kennis worden genomen van eventuele bezwaren, wensen en belangen van omwonenden.

De direct omwonenden zijn mondeling reeds op de hoogte gebracht over het nieuwbouwplan. Uit de gesprekken zijn geen zaken naar voren gekomen waarop het plan aangepast hoeft te worden. De omwonenden worden op de hoogte te houden van de verdere uitwerking en procedures. Verslagvorming hiervan zal bij de omgevingsvergunning plaatsvinden.

7.2 Vooroverleg

In artikel 3.1.1 van het Bro is vastgelegd dat tijdens de voorbereiding van een voorontwerpbestemmingsplan overleg moet worden gepleegd met instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Daarbij zijn met name genoemd het waterschappen en diensten van provincie en Rijk. Ten aanzien van bekendmaking van het plan is artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Voorts is in artikel 3.1.6 van het Bro bepaald dat de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg in de toelichting van het plan moeten worden beschreven. Hieronder zijn de reacties samengevat weergegeven.

Provincie Noord-Brabant

Uitgangspunt van provinciaal beleid is dat alleen bestáánde woningen en bedrijfswoningen in landelijk gebied zijn toegestaan (artikel 3.68 IOV). Wij gaan er dus vanuit dat de woningen (woonbestemmingen) binnen bestaand stedelijk gebied worden opgericht.

Reactie: De woonbestemming is hier op aangepast.

Brandweer Midden- en west-Brabant

Het plangebied voldoet aan de criteria van het standaardadvies (deze is als Bijlage 9 opgenomen). Daarnaast is het plan getoetst aan de Beleidsregels bereikbaarheid en bluswater en hier wordt aan voldaan.

Kaan Consultancy

De locatie bevindt zich op geruime afstand van de buisleidingen die bij in beheer zijn van Kaan Consultancy. Er worden derhalve geen belangen geschaad.

Gasunie

Het plangebied is gelegen buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtst bij gelegen leiding. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

Rijkswaterstaat

Dit plan ligt niet in het beheersgebied van Rijkswaterstaat Zuid-Nederland en raakt dan ook geen van onze belangen.

Waterschap Brabantse Delta

Aangezien de belangrijkste uitgangspunten voor het waterschap naar wens zijn opgenomen in het bestemmingsplan geven wij een positief wateradvies.

Conclusie

Enkel als gevolg van de reactie van de provincie Noord-Brabant is het bestemmingsplan aangepast.

7.3 Zienswijzen

Na het wettelijk vooroverleg is dit bestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd als ontwerpbestemmingsplan. Binnen deze termijn (9 maart 2023 tot en met 20 april 2023) is eenieder in de gelegenheid geweest om zienswijzen op het plan in te dienen.

Er zijn geen zienswijzen binnengekomen. Het college zal de raad voorstellen het bestemmingsplan ongewijzigd vast te stellen.

7.4 Beroep

Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.