direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hoeven-Zuid
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1655.BP2017-B001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De druk op de woningmarkt is enorm groot in Nederland. De landelijke krapte is ook goed merkbaar in Halderberge. In het dorp Hoeven wordt de woningbehoefte ook gevoeld.

Gemeente Halderberge wil zorgen voor voldoende woningaanbod. In 2021 heeft de gemeente Halderberge gronden aangekocht aan de Haspelstraat, Bovendonksestraat en Bovenstraat in Hoeven om te ontwikkelen als woningbouwlocatie.

De gemeente Halderberge is voornemens om op bovengenoemde gronden 384 woningen te realiseren. Hierbij wordt ook de inrichting van de openbare ruimte tussen de woonvelden meegenomen. In overleg met de bewoners van de Bovenstraat 88 is besloten de planologische situatie aan te passen. De eigenaar wil de agrarische woning laten omzetten naar een burgerwoning, hetgeen overeenkomt met het huidige gebruik.

De gronden ter plaatse van het plangebied zijn op grond van de 'Eerste herziening bestemmingsplan Buitengebied Halderberge' bestemd als 'Agrarisch' en 'Water'. Over een deel van het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen. De voorgenomen woningbouw past niet binnen het bestemmingsplan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken, is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Het voorliggend bestemmingsplan maakt de beoogde woningbouw mogelijk.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt in de gemeente Halderberge, ten zuidwesten van het dorp Hoeven. Het plangebied wordt begrensd door de Haspelstraat en tennis- en padelclub Pagnevaart aan de noordzijde, Bovendonksestraat aan de oostzijde, woningen aan de Bovenstraat aan de zuidzijde. Bovenstraat 88 is onderdeel van het plangebied. Molecaten Park Bosbad Hoeven en Villapark Panjevaart liggen aan de westzijde van het plangebied. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 15,4 hectare. Ten noorden van het plangebied wordt de toekomstige woonwijk Bovendonken gerealiseerd.

Onderstaande luchtfoto's geven zicht op de ligging van het plangebied. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2017-B001_0001.jpg"

Afbeelding 1.1: Globale ligging van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2017-B001_0002.jpg"

Afbeelding 1.2: Begrenzing van het plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied valt onder de werking van het bestemmingsplan 'Eerste herziening bestemmingsplan Buitengebied Halderberge', vastgesteld op 14 december 2017. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven. Het plangebied is daarop met een rode omlijning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2017-B001_0003.jpg"

Afbeelding 1.3: Huidige planologische situatie

Het plangebied is bestemd als 'Agrarisch' en 'Water'. Daarnaast is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen. Binnen de bestemming 'Agrarisch' is één bouwvlak opgenomen.

Binnen de bestemming 'Agrarisch' zijn de gronden bestemd voor agrarisch gebruik, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen en hobbymatige agrarische activiteiten, (vollegronds)teeltbedrijven, overige agrarische bedrijven, met uitzondering van productiegerichte paardenhouderijen, één bedrijfswoning per bouwvlak, productiegebonden detailhandel en detailhandel in streekgebonden producten, als zijnde nevenactiviteit bij het agrarisch bedrijf, statische binnenopslag, opslag en be- en verwerking van agrarische producten, alsmede het verzendklaar maken van de producten, als zijnde nevenactiviteit bij het agrarisch bedrijf, een kleinschalig kampeerterrein met maximaal 30 standplaatsen per agrarisch bedrijf, een voorziening ten behoeve van het opwekken van duurzame energie door middel van biomassavergisting ten behoeve van een agrarisch bedrijf, aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven, groenvoorzieningen, (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen, water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen, recreatief medegebruik, behoud, herstel en ontwikkeling van de landschapswaarden en tevens tuinen.

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen, voorzieningen voor waterberging, voorzieningen voor aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen, stuwen, voorzieningen voor waterkeringen, vaarwater, kanovaarwater en viswater, (onverharde) wegen en paden met daarbij behorende voorzieningen zoals bruggen en duikers, groenvoorzieningen, extensief recreatief medegebruik en behoud, herstel en/of ontwikkeling van landschappelijke waarden en natuurwaarden.

De gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de ter plaatse aanwezige hoge archeologische verwachtingswaarden.

In het plangebied zijn daarnaast de gebiedsaanduidingen 'luchtvaartverkeerzone - 5', 'milieuzone - boringsvrije zone', 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' en 'overige zone - bebouwingsconcentraties' opgenomen. Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - 5' geldt dat de bouwhoogte van een bouwwerk niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte die wordt verkregen door lineaire interpolatie van 49.14 m en 54.14 m boven NAP. Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone' zijn de gronden tevens bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater in verband met de drinkwatervoorziening. De voor 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van de grondwaterkwaliteit ten behoeve van de openbare drinkvoorziening. Ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingsconcentratie' gelden aanvullende bouwregels.

De ontwikkeling van woningbouw binnen het plangebied is op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Eerste herziening bestemmingsplan Buitengebied Halderberge' niet mogelijk. Om een passend juridisch-planologisch plan te maken voor de ontwikkeling is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. De ontwikkeling wordt over een langere tijd gerealiseerd. Om in te kunnen spelen op marktveranderingen gekozen is voor een flexibel bestemmingsplan. De kwaliteit wordt geborgd middels een op te stellen stedenbouwkundig plan, beeldkwaliteitsplan, en privaatrechtelijke afspraken. De stedenbouwkundige- en landschappelijke inrichting houdt rekening met de omgevingskwaliteit en structuren in het gebied en de naaste omgeving waardoor een duurzame afronding van de kern Hoeven gerealiseerd wordt. Dit wordt verder toegelicht in paragraaf 2.2.

1.4 Leeswijzer

In Hoofdstuk 2 wordt het planvoornemen toegelicht. In Hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid behandeld. In Hoofdstuk 4 worden de resultaten van de onderzoeken en beoordelingen van verscheidene milieuaspecten toegelicht. In Hoofdstuk 5 wordt de juridische planvorm beschreven. Tot slot wordt in Hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het plan beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied ligt in de gemeente Halderberge, aan de rand van het dorp Hoeven. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 15,4 hectare.

Het plangebied is in de huidige situatie agrarisch in gebruik. In het zuiden van het plangebied ligt een boerderij die in de huidige situatie wordt gebruikt als burgerwoning. Er is verder geen bebouwing aanwezig in het plangebied.

In het midden van het plangebied ligt een watergang. Dit betreft een A-watergang en wordt beheerd door waterschap Brabantse Delta. Ten noorden van het plangebied wordt de toekomstige woonwijk Bovendonken gerealiseerd.

De volgende afbeeldingen geven een beeld van de huidige situatie van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2017-B001_0004.jpg"

Afbeelding 2.1: Zicht op het plangebied vanaf de Haspelstraat

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2017-B001_0005.jpg"

Afbeelding 2.2: Zicht op het plangebied vanaf de Bovendonksestraat

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2017-B001_0006.jpg"

Afbeelding 2.3: Zicht op het plangebied vanaf de Bovenstraat

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2017-B001_0007.jpg"

Afbeelding 2.4: Zicht op het plangebied vanaf Molecaten Park Bosbad Hoeven

2.2 Toekomstige situatie

Het plan voorziet in de realisatie van 384 woningen aan de rand van Hoeven. Bij het ontwerp van deze ontwikkeling spelen bodem en water een belangrijke sturende rol. Om de ontwerpuitgangspunten vanuit bodem en water op te halen is in aanvulling op de Klimaatonderlegger Gemeente Halderberge voor het plangebied een attentiekaart opgesteld, zie Bijlage 1. Deze attentiekaart vormt het vertrekpunt voor de nieuwe landschappelijke en stedenbouwkundige structuur van de woonwijk.

Het plangebied kent in de toekomstige situatie twee deelgebieden, zie onderstaande afbeelding. Het plangebied zal in fasen worden ontwikkeld. Zo kan een gefaseerde groei van de woningvoorraad gerealiseerd worden. Daarnaast kan er ook beter rekening gehouden worden met een afgerond geheel per fase en kan er beter ingespeeld worden op de marktvraag (woningtypen). Voor deelgebied 2 is dan ook een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

De bestaande (bedrijfs)woning aan de Bovenstraat 88 blijft behouden. In overleg met de bewoners van de Bovenstraat 88 is besloten de planologische situatie aan te passen. De eigenaar wil de agrarische woning laten omzetten naar een burgerwoning, hetgeen overeenkomt met het huidige gebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2017-B001_0008.jpg"

Afbeelding 2.5: Deelgebieden plangebied

Stedenbouwkundig plan

In het stedenbouwkundig plan (afbeelding 2.6) vormen gebiedseigenschappen de basis voor de nieuw te ontwikkelen omgevingskwaliteit en ruimtelijke structuur. Hoeven Zuid ligt op de overgang van hoger gelegen grond naar een lager gelegen beekdal. Dit is kenmerkend voor het donkenlandschap. Een donk is een heuvel die zich duidelijk aftekent tegenover een lager gelegen gebied. Het donkenlandschap is in het stedenbouwkundig plan als uitgangspunt genomen. Er is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Deze is bijgevoegd als Bijlage 2 en bevat een uitgebreidere toelichting met kaarten over het stedenbouwkundig plan en de uitwerking naar beeldkwaliteitseisen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2017-B001_0009.jpg"

Afbeelding 2.6: Stedenbouwkundig plan

Deelgebied 1 (oranje op afbeelding 2.5)

In deelgebied 1 worden 324 woningen gerealiseerd in voornamelijk het sociale en betaalbare segment. Circa een kwart van de woningen bestaat uit grondgebonden en gestapelde sociale huurwoningen. Bijna eenderde van de woningen bestaat uit grondgebonden en gestapelde betaalbare huur- en koopwoningen. Het plangebied heeft in de toekomstige situatie een dorpse dichtheid.

Het plan bestaat uit verschillende woonvelden waarin een mix van rijwoningen, (geschakelde) twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen worden gerealiseerd. Binnen het voorliggende plan wordt invulling gegeven aan de kwalitatieve behoefte door met name de toevoeging van woningen in het goedkope en betaalbare segment. Daarnaast wordt middels de toevoeging van woningen in het duurdere segment gezorgd voor doorschuifmogelijkheden. Verder is er ruimte voor een aantal kleinschalige appartementengebouwen en bijzondere woonvormen. Deze gestapelde woningen zijn aangeduid met een blauwe rand op de volgende afbeelding. De appartementengebouwen zijn landschappelijk ingepast en hebben een eigen identiteit. Elk gebouw vormt een stedenbouwkundig accent in het landschap. De grondgebonden woningen zijn voorzien van een kap. De appartementencomplexen hebben een platte dakafwerking.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2017-B001_0010.jpg"

 Afbeelding 2.7: Situering appartementengebouwen in het plangebied

De openbare ruimte wordt ingericht als een verlengstuk van de groene omgeving van het plan. De woonvelden binnen het plangebied worden gescheiden door de groen- en waterstructuur centraal in het plangebied. De openbare ruimte wordt functioneel ingericht met ruimte voor waterberging. In overleg met het waterschap wordt de A-watergang in het plangebied mogelijk verlegd. Om de groene uitstraling van het plangebied te ondersteunen wordt aangemoedigd de erfafscheidingen grenzend aan de openbare ruimte vorm te geven door middel van beplanting. Er wordt daarnaast zo min mogelijk verharding en open verharding toegepast om hittestress tegen te gaan. Het plangebied krijgt een groene uitstraling.

Het plangebied wordt ontsloten met erftoegangswegen. De hoofdontsluiting van de wijk ligt aan de Bovendonksestraat ter plaatse van bestaande kruisingen en secundaire ontsluiting op de Bovenstraat . Langzaam verkeer krijgt extra ontsluitingen: voor fietsers en voetgangers wordt een padenstructuur aangelegd.

Het parkeren in het plan vindt voor de vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen plaats op eigen perceel. Op deze manier wordt het openbaar gebied niet teveel belast met parkeerplekken. Voor de aaneengebouwde en gestapelde woningen worden parkeerkoffers gerealiseerd.

Deelgebied 2 (rood op afbeelding 2.5)

Na deelgebied 1 wordt deelgebied 2 gerealiseerd. De precieze invulling van dit deel van het plangebied staat nog niet vast. Het deelgebied sluit aan op deelgebied 1 en mag maximaal uit 60 woningen (grondgebonden en gestapeld) bestaan. Om de woningvoorraad gefaseerd te laten groeien, is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in het bestemmingsplan en is deelgebied 2 dan ook nog niet rechtstreeks met de bestemming 'Woongebied' bestemd. Zo kan er te zijner tijd (flexibel) ingespeeld worden op de gewenste woningtypen (marktvraag) en kan er een passende stedenbouwkundige opzet worden bepaald (zie ook hoofdstuk 5.4 onder artikel 11 algemene aanduidingsregels, wijzigingsgebied).

De groen- en waterstructuur verbindt deelgebied 2 voor langzaam verkeer met deelgebied 1. Het deelgebied wordt voor autoverkeer ontsloten door een erftoegangsweg op de Haspelstraat en Bovendonksestraat. Het parkeren in het plan vindt voor de vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen plaats op eigen perceel. Voor de aaneengebouwde en gestapelde woningen worden parkeerkoffers gerealiseerd.

Bestaande woning (geel op afbeelding 2.5)

In overleg met de bewoners van de Bovenstraat 88 is besloten de planologische situatie aan te passen. De eigenaar wil de agrarische woning laten omzetten naar een burgerwoning, hetgeen overeenkomt met het huidige gebruik. Daarmee vervallen ook de milieucirkels van het agrarisch bedrijf dat planologisch gezien mogelijk was op de locatie. De bestemming 'Agrarisch' wijzigt in 'Wonen' en 'Agrarisch'. Deze wijziging is gerechtvaardigd, omdat in de toekomstige situatie de woning wordt omringd door woningen en daarnaast ontbreken al jaren agrarische activiteiten.

De beoogde nieuwbouw voorziet in de actuele behoefte aan woningen in Hoeven en gemeente Halderberge. Met de ontwikkeling van woningen op deze locatie wordt een logische uitbreiding van Hoeven bereikt.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) schetst een duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland in 2050. De visie geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen. De volgende vier prioriteiten zijn geformuleerd:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.

Toetsing

Voor het plangebied geldt dat er geen nationale belangen uit de NOVI in het geding zijn. Met het initiatief wordt wel een bijdrage geleverd aan een sterke en gezonde regio. Het plangebied heeft in de toekomstige situatie een dorpse dichtheid. Daarmee wordt aangesloten op de stedenbouwkundige opzet van Hoeven, waardoor de kenmerken en identiteit van Hoeven behouden blijven.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de Nationale Omgevingsvisie.

3.1.2 Besluit en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro en Rarro)

Het Besluit algemene ruimtelijke ordening (Barro) en de bijbehorende regeling (Rarro) vormen de juridische vertaling van de kaderstellende uitspraken en bevatten regels ter bescherming van de nationale belangen. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen, zodat ze doorwerken tot het niveau van de lokale besluitvorming.

Toetsing

Voor het plangebied gelden op grond van het Barro geen bijzondere regelingen waar rekening mee moet worden gehouden. Op grond van Rarro geldt dat het plangebied in een radarverstoringsgebied ligt. Voor bebouwing in het radarverstoringsgebied geldt een maximale bouwhoogte van 90 meter ten opzichte van NAP. De bouwhoogte van voorgenomen ontwikkeling bedraagt niet meer dan 90 meter ten opzichte van NAP. Er komen geen andere nationale belangen in het geding. De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de beleidsregels zoals deze zijn opgenomen in het Barro en Rarro.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de beleidsregels zoals deze zijn opgenomen in het Barro en de Rarro.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is de ladder voor duurzame verstedelijking als motiveringseis voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Doel van de ladder is het stimuleren van zuinig ruimtegebruik, door te komen tot een optimale benutting van de ruimte in het stedelijk gebied en het voorkomen van leegstand. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Per 1 juli 2017 luidt de ladder, zoals opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening, als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Toetsing

Voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van 384 woningen en het omzetten van een bedrijfswoning naar een burgerwoning. Omdat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (buiten bestaand stedelijk gebied) is de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing.

Door Antea Group is een ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing uitgevoerd. Deze ladder is bijgevoegd als Bijlage 3. Hieronder worden de resultaten kort toegelicht.

De gemeente Halderberge is onderdeel van de Stedelijke Regio West-Brabant West (SRWBW). De regio West-Brabant West (bestaande uit de gemeenten Halderberge, Roosendaal, Woensdrecht, Steenbergen, Bergen op Zoom, Moerdijk en Rucphen en het waterschap Brabantse Delta) is onderdeel van het NOVEX-gebied Stedelijk Brabant. De betrokken partijen hebben besloten samen op te trekken in het versterken van het woningaanbod.

Kwantitatieve behoefte

Het aantal huishoudens zal in het onderzoeksgebied naar verwachting blijven stijgen. Door huishoudensverdunning neemt het aandeel huishoudens relatief harder toe dan het aantal inwoners. Het inwonertal van de gemeente Halderberge zal naar verwachting tot 2030 toenemen tot 31.610 (1,9%) en het aantal huishoudens tot 13.870 (3,4%).

Op basis van 'Woondeal West-Brabant West: Afspraken woningbouw 2022-2030' is de kwantitatieve vraag in de regio West-Brabant West netto 8.630 woningen tussen 2022 en 2030. De kwantitatieve vraag binnen de gemeente Halderberge bedraagt tussen 2022 en 2030 bruto 885 woningen. Dit is exclusief de vervangingsopgave binnen de gemeente.

Voor de ladder is alleen de harde planvoorraad relevant. Dit zijn plannen die al planologisch zijn vastgesteld. Voor de gemeente Halderberge is er een harde plancapaciteit van 392 woningen. Daarnaast zijn er sinds 2021 circa 180 woningen gebouwd welke voor het berekenen van de resterende behoefte effectief bij de harde planvoorraad opgeteld kunnen worden. Hiernaast is er een zachte plancapaciteit van 683. Er is sprake van een resterende behoefte van 313 woningen ten opzichte van de minimale behoefte voor de gemeente Halderberge is er een resterende behoefte van 313 woningen.

Het voorliggende plan past daarmee binnen de kwantitatieve kaders zowel de gemeentelijke woningprogrammering als de woondeal.

Kwalitatieve behoefte

Op basis van data van het CBS is in het onderzoeksgebied het grootste deel van de huishoudens een meerpersoonshuishouden (66,1% van het aantal huishoudens), waarvan 88,8% uit paren bestaat en 11,2% uit eenouderhuishoudens. Het aandeel eenpersoonshuishoudens in het onderzoeksgebied is 33,9%. Relevant voor de toekomstige woningvraag is de voorspelde groei van het aandeel éénpersoonshuishoudens in het totaal, omdat deze groep een groot deel van de groei van het aantal huishoudens betreft.

Op basis van de bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant (actualisering 2020) kan ook geconcludeerd worden dat zowel het inwonertal als het aantal huishoudens toeneemt in de gehele provincie Noord-Brabant. Deze trend is ook waar te nemen in het onderzoeksgebied. Het aandeel éénpersoonshuishoudens in het onderzoeksgebied stijgt tussen 2023 en 2030 met circa 11,5%. Het aandeel eenpersoonshuishoudens stijgt harder dan het aandeel eenouderhuishoudens (4,2%). Het aandeel paren daalt tot 2030 met 1,4%. Afgaande op deze bevolkings-/huishoudensprognose zal de toekomstige woningvraag in het onderzoeksgebied in toenemende mate bestaan uit woningen die geschikt zijn voor kleine(re) huishoudens.

Er wordt in de regio West-Brabant West gestreefd naar dat twee-derde van de tot en met 2030 nieuw te realiseren woningen betaalbare woningen zijn. Uit de Woontafels 2022 van de gemeente Halderberge blijkt dat er in de gehele gemeente (en ook in Hoeven specifiek) behoefte is naar betaalbare woningen voor starters en woningen voor senioren in verschillende prijssegmenten.

De voorgenomen ontwikkeling behoort tot een van de sleutelprojecten in de Woondeal. Deze sleutelprojecten zijn bestaande plannen zijn met een zekere mate van uitvoerbaarheid. Binnen het voorliggende plan wordt voor een belangrijk deel invulling gegeven aan de kwalitatieve behoefte door met name de toevoeging van woningen in het goedkope en betaalbare segment. Daarnaast wordt middels de toevoeging van woningen in het duurdere segment gezorgd voor doorschuifmogelijkheden. Belangrijke notitie is dat het een sleutelproject is uit de woondeal waarin de kaders en afspraken reeds lange tijd geleden zijn vastgelegd. Dit betekent dat de gemaakte afspraken mogelijk niet volledig voldoen aan de kwalitatieve richtlijnen uit de woondeal of de eigen gemeentelijke visie.

Buiten bestaand stedelijk gebied

Omdat de voorgenomen ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied is voorzien, moeten alternatieve locaties binnen bestaand stedelijk gebied in het kader van de ladder worden afgewogen.

In de 'Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking' van het Ministerie van I&W zijn argumenten opgenomen op basis waarvan kan worden gemotiveerd dat binnen bestaand stedelijk gebied geen mogelijkheden zijn voor de nieuwe stedelijke ontwikkeling:

  • kwalitatieve aspecten van de behoefte (denk bijvoorbeeld aan woonmilieus die niet binnen bestaand stedelijk gebied kunnen worden ingepast)
  • andere functies die ter plaatse al aanwezig zijn of volgens ruimtelijk beleid (zoals een structuurvisie) worden beoogd;
  • aanzienlijke investeringen die eerst nodig zijn voor de inbreidingsplaatsen, bijvoorbeeld vanwege milieuaspecten die zich voordoen op inbreidingslocaties.

Het onderzoeksgebied kent een woningbouwopgave van 8.630 woningen tot 2030. Het is niet realistisch om binnen afzienbare tijd en financiële kaders in deze behoefte te voorzien binnen bestaand stedelijk gebied. Bij voorkeur wordt in het onderzoeksgebied binnen de kernen gebouwd. De Omgevingsvisie van de gemeente Halderberge noemt dat gelet op de compactheid van de kernen in de gemeente, dat er ook uitbreidingslocaties worden benut direct grenzend aan de woonkernen. Dit is alleen mogelijk wanneer de kernwaarden van het buitengebied niet in het gedrang komen. Daarnaast is het plangebied in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant aangeduid als 'Verstedelijking afweegbaar'. Deze gebieden zijn in het verleden na toepassing van de lagenbenadering en afweging aangeduid als gebieden waar - onder voorwaarden - verantwoorde uitbreidingsmogelijkheden (kunnen) liggen.

Het plangebied grenst ruimtelijk aan woonbebouwing en bestaande infrastructuur waardoor ontwikkeling met woningbouw voor de hand ligt. Hiermee wordt de voorgenomen ontwikkeling aangesloten op de bestaande structuur van de kern Hoeven. Ook betreft de beoogde ontwikkeling een goede bijdrage aan de verbetering van de omgevingskwaliteit. Het plangebied is een 'lege plek' aan de rand van de kern Hoeven waarin een nieuw woonmilieu kan worden gerealiseerd. De ontwikkeling vindt plaats buiten het bestaand stedelijk gebied. Gelet op de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van deze ontwikkeling, het gebrek aan beschikbare ruimtes binnen het bestaand stedelijk gebied van Hoeven en de aanduiding 'Verstedelijking afweegbaar' wordt geconcludeerd dat woningbouw buiten het bestaande stedelijk gebied een logische keuze is.

Conclusie

Met de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een invulling van een lokale behoefte met een gedifferentieerd aanbod. Aangetoond is dat de woningbouwontwikkeling voorziet in de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte en verantwoord buiten het stedelijk gebied van Hoeven wordt gesitueerd. De ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Provinciale Staten hebben op 14 december 2018 de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld. De omgevingsvisie is opgesteld volgens de uitgangspunten van de nieuwe Omgevingswet en beschrijft de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. De provincie streeft in de omgevingsvisie naar het creëren van meerwaarde. Het handelen van de provincie is daarom gericht op het verknopen en verweven van opgaven en het zoeken naar synergie. Daarbij vindt de provincie het belangrijk om vanuit meerdere richtingen naar een ontwikkeling te kijken:

  • Een 'diepe' manier van kijken: niet alleen kijken naar effecten op de bovenste laag in het hier en nu, maar de dynamiek en randvoorwaarden betrekken die de onderste lagen meegeven. Kijken op verschillende schaalniveaus en actief benutten van de factor tijd. Hierbij ook kijken naar het verleden, de geschiedenis van de lagen op een plek.
  • Een 'ronde' manier van kijken: niet sectoraal kijken, maar combineren van opgaven en kansen zodat ontwikkelingen optimaal bijdragen aan een circulair, sterk en sociaal Brabant, waarin alle Brabanders zich prettig voelen. Kijken vanuit een gebiedsgerichte insteek, naar een balans tussen people, planet en profit.
  • Een 'brede' manier van kijken: niet kijken vanuit één gezichtspunt, maar het betrekken van veel partijen, met al hun gezichtspunten, meningen, wensen, ideeën en belangen.

In de omgevingsvisie zijn één basisopgave en vier hoofdopgaven benoemd. De basisopgave is het werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit. De vier hoofdopgaven zijn:

  • werken aan de Brabantse energietransitie;
  • werken aan een klimaatproof Brabant;
  • werken aan Brabant als slimme netwerkstad;
  • werken aan een concurrerende, duurzame economie.

De omgevingsvisie gaat over de hele fysieke leefomgeving, heeft een integraal karakter en bevat geen sectorale beleidsdoelen. Concrete doelen voor bijvoorbeeld natuur, water, veiligheid, milieu, mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit staan nog in de bestaande plannen van de provincie, bijvoorbeeld in de Svro en het provinciale verkeers- en vervoersplan. De provincie is bezig met het afstemmen van het sectorale beleid op de omgevingsvisie. Dit betekent dat aan de hand van de drie manieren van kijken wordt beoordeeld welke waarden moeten worden beschermd en hoe beleid kan worden vormgegeven. Het (sectorale) beleid wordt verder uitgewerkt in programma's en in de provinciale omgevingsverordening.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling betreft een goede bijdrage aan de verbetering van de omgevingskwaliteit. Omdat het gebied ruimtelijk grenst aan woonbebouwing en bestaande infrastructuur ligt ontwikkeling met woningbouw voor de hand. Het plan voorziet in een stedenbouwkundige uitbreiding van Hoeven. Omdat er wordt voorzien in verschillende woningtypen is sprake van een ontwikkeling voor verschillende doelgroepen. Er is sprake van een grote mate van sociale inclusiviteit. Daarnaast is de ontwikkeling in lijn met de opgave 'klimaatproof Brabant'. De provincie vindt het belangrijk om vanuit meerdere richtingen (diep, rond en breed) naar een ontwikkeling te kijken. Hier wordt in paragraaf 3.2.2 verder op ingegaan. De beoogde ontwikkeling past binnen de kernwaarden voor het handelen van de Provincie.

Conclusie

De ontwikkeling is in lijn met de Omgevingsvisie.

3.2.2 (Interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant

Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

Provinciale Staten hebben op 25 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (IOV) vastgesteld. De IOV is in werking getreden op 5 november 2019 en bevat regels voor de fysieke leefomgeving. Op 15 april 2022 is de IOV geactualiseerd. De regels hebben betrekking op ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, bodem en wegen. De Iov heeft de Verordening ruimte Noord-Brabant, de Provinciale milieuverordening, de Verordening natuurbescherming, de Verordening water, de Verordening ontgrondingen en de Verordening wegen vervangen. De IOV is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels uit de voorheen geldende verordeningen zijn gehandhaafd met het daarbij horende beschermingsniveau en dat er in beginsel geen beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd als die rechtstreeks voortvloeien uit vastgesteld beleid, bijvoorbeeld uit de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

Omgevingsverordening Noord-Brabant

Op 11 maart 2022 is de Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. De Omgevingsverordening is opgesteld om te voldoen aan de nieuwe Omgevingswet en zal van kracht worden tegelijkertijd met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Bij het opstellen van de omgevingsverordening zijn de huidige regels in de Interim omgevingsverordening als uitgangspunt gehanteerd. De belangrijkste wijzigingen zijn:

  • Er is aansluiting gezocht bij de opbouw van de rijksregels.
  • Vanwege het vervallen van de Wet bodembescherming zijn nieuwe regels opgenomen om verontreiniging van het grondwater te voorkomen.
  • De aanwijzing van voor verzuring gevoelige kwetsbare gebieden (Wav-kaarten) is vervallen.
  • De rechtstreeks werkende regels voor de ontwikkeling van veehouderij en mestbewerking vervallen. Het voorstel is om die te vervangen door voorbeschermingsregels.
  • De rechtstreeks werkende regels gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening (Wro) zijn vervallen.
  • Er is een attentiezone geluid opgenomen langs provinciale wegen waarbinnen aandacht wordt gevraagd voor het oprichten van geluidgevoelige bebouwing.

Daarnaast is er een aantal wijzigingen doorgevoerd naar aanleiding van nieuwe inzichten:

  • Er zijn regels opgenomen voor een maximale boordiepte voor bodemenergiesystemen.
  • Er zijn regels opgenomen voor grondverzet in grondwaterbeschermingszones, inclusief de toepassing voor PFAS-houdende grond.
  • De regels voor het kappen van houtopstanden zijn aangepast vanwege de Brabantse Bossenstrategie.
  • Omgevingskwaliteit heeft een centrale plek gekregen bij de instructieregels voor het omgevingsplan aan gemeenten. Hierbij is een bouw-sloop regeling vormgegeven en is een ruime maatwerkregeling opgenomen ter versterking van omgevingskwaliteit.
  • De mogelijkheden voor collectieve woonvormen in het buitengebied zijn verruimd.
  • Er zijn wijzigingen doorgevoerd in de gebieden op de kaart die aangeven waar welke regels gelden.

Naast actualisaties zijn er ook gebieden vervallen of samengevoegd.

Toetsing

Verstedelijking afweegbaar

Op grond van de IOV is het plangebied aangemerkt als landelijk gebied in combinatie met de aanduiding 'verstedelijking afweegbaar'. Deze aanduiding komt met de inwerkingtreding van de Omgevingsverordening 1 januari 2024 te vervallen. Daarom betekent dit dat de begrenzing van het stedelijk gebied verruimd dient te worden. Bij een dergelijke uitbreiding dient er op basis van artikel 3.7 IOV een goede onderbouwing geschreven worden aan de hand van de zogeheten 'lagenbenadering'. Door Antea Group is deze onderbouwing geschreven. De lagenbenadering is als Bijlage 4 bijgevoegd. Met behulp van de lagenbenadering is een zorgvuldige analyse van het gebied gemaakt, die is betrokken bij het opstellen van het stedenbouwkundig plan en het bestemmingsplan.

Duurzame stedelijke ontwikkeling

Voor het plangebied is het onderwerp 'duurzame stedelijke ontwikkeling' relevant. Artikelen 3.42 en 3.43 IOV schrijven voor dat bij woningbouw er sprake moet zijn van een duurzame ontwikkeling. Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:

  • a. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
  • b. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
  • c. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
  • d. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
  • e. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
  • f. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.

Omgevingskwaliteit:

De stedenbouwkundige opzet van het woningbouwplan sluit aan bij de dorpse dichtheid van de omgeving. Er worden verschillende woningtypologieën gerealiseerd. De openbare ruimte wordt ingericht als een verlengstuk van de groene omgeving van het plan. De woonvelden binnen het plangebied worden gescheiden door de groen- en waterstructuur centraal in het plangebied, zie ook de toelichting in paragraaf 2.2.

Duurzame energie:

Alle woningen worden aardgasloos opgeleverd. Een deel van het van plangebied ligt in een grondwaterbeschermingsgebied. In grondwaterbeschermingsgebieden zijn bodemenergiesystemen niet toegelaten. Bodemenergiesystemen zijn wel toegestaan in boringsvrije zones.

Klimaatverandering:

Het plan is ruim opgezet met voldoende ruimte voor groen en water ten behoeve van klimaatadaptatie en om hittestress te voorkomen. Uitgangspunt voor het ontwerp is bodem en water sturend met een maximaal uitgeefbaargebied van 55%. Zie ook de toelichting in paragraaf 2.2.

Duurzame mobiliteit:

Er worden extra ontsluitingen voor langzaam verkeer gerealiseerd. Voor fietsers en voetgangers wordt een padenstructuur aangelegd. Voorzieningen zijn op fietsafstand van het plangebied gelegen.

Duurzame, concurrerende economie:

Binnen het voorliggende plan wordt invulling gegeven aan de kwalitatieve behoefte door met name de toevoeging van woningen in het goedkope en betaalbare segment. Daarnaast wordt middels de toevoeging van woningen in het duurdere segment gezorgd voor doorschuifmogelijkheden. Het programma is afgestemd op de specifieke vraag en behoefte van Hoeven, zie paragraaf 3.1.3.

Kwaliteitsverbetering van het landschap (artikel 3.9 provinciale Iov)

De provinciale Interim omgevingsverordening stelt regels over landschappelijke maatregelen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk maakt, dient te voorzien in een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving (artikel 3.9 Iov).

Omdat de locatie is aangemerkt als landelijk gebied moeten ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied bijdragen aan de verbetering van de kwaliteit van het landschap. Volgens het regionaal Afsprakenkader voor West-Brabant is sprake van een zogenaamde categorie 3 ontwikkeling. Dit houdt in dat tenminste 1% van de totale gronduitgifteprijs dient te worden geïnvesteerd in een fysieke kwaliteitsverbetering, of er dient een financiële tegenprestatie te worden geleverd waarbij het investeringsbedrag in het gemeentelijk groenfonds wordt gestort.

De totale grondopbrengst wordt voor deze ontwikkeling geraamd op €23.450.356. Voor de ontwikkeling wordt derhalve een bedrag van €235.000 financieel gecompenseerd.

Hoewel er binnen het plan ook de nodige investeringen zijn opgenomen die een kwaliteitsverbetering van het landschap tot gevolg hebben, is gekozen voor een storting in het gemeentelijk groenfonds van 1% van de totale gronduitgifteprijs. Hiermee wordt voldaan aan de verplichting die volgt uit de Interim Omgevingsverordening.

Conclusie

De ontwikkeling is in lijn met de omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Halderberge

De omgevingsvisie is vastgesteld op 10 februari 2022. Met de Omgevingsvisie toont de gemeente Halderberge wat zij belangrijk vinden in de omgeving waarin wordt gewoond, gewerkt en gerecreëerd. De Omgevingsvisie heeft als doel dat Halderberge aantrekkelijk blijft en nog aantrekkelijk wordt onder het motto “het versterken van de leefomgeving”. Dat kan door de waarden te versterken én door bij te dragen aan de opgaven. Bij de waarden gaat het om de vraag wat kenmerkend is voor Halderberge en Halderberge uniek maakt. Gemeente Halderberge heeft negen algemene opgaven:

  • Werken aan een duurzame en klimaatbestendige omgeving;
  • Werken aan een gezonde en veilige leefomgeving;
  • Versterken van biodiversiteit;
  • Behoud en (her)ontwikkeling van bijzonder cultureel erfgoed;
  • Behoud en versterking van een aantrekkelijk buitengebied;
  • Versterken aantrekkelijkheid voor recreanten en toeristen;
  • Zorgen dat het in Halderberge goed wonen is voor iedereen;
  • Behoud van vitale kernen en een actieve samenleving;
  • Bieden van een aantrekkelijk economisch klimaat.

Naast de algemene opgaven en waarden zijn per kern of gedeelte van het buitengebied de waarden en opgaven beschreven. Elke kern heeft z’n eigen karakter.

Toetsing

Op de onderstaande afbeelding is de waardenkaart weergegeven. Het plangebied ligt in het gebied dat is aangeduid als 'Kleinschalig landschap' naast Hoeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2017-B001_0011.jpg"

Afbeelding 3.1: Uitsnede Omgevingsvisie Halderberge (plangebied geel omcirkeld)

De waarden van het kleinschalig landschap zijn het halfopen landschap in de landelijke waar recreatie, natuur, landbouw, wonen en water samenkomt, kleine bebouwingsclusters of lintbebouwing, beken, onregelmatige verkaveling en oude groenelementen zoals houtwallen, laanbeplanten en geriefbosjes. Op de zandgronden rond de kernen is sprake van een halfopen landschap dat voornamelijk is ontstaan in vroegere tijden. Houtwallen, bomenrijen, geriefhoutbosjes en verspreide bebouwing hebben het landschap een kleinschalig en halfopen karakter gegeven. Het plangebied grenst aan Hoeven. In Hoeven geldt de opgave om projecten te faciliteren die invulling geven aan de grote vraag naar woningen in Hoeven.

De Omgevingsvisie van de gemeente Halderberge noemt dat gelet op de compactheid van de kernen in de gemeente, dat er ook uitbreidingslocaties worden benut direct grenzend aan de woonkernen. Dit is alleen mogelijk wanneer de kernwaarden van het buitengebied niet in het gedrang komen. Voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van maximaal 384 woningen en het omzetten van een bedrijfswoning naar een burgerwoning. Met de ontwikkeling wordt centraal in het plangebied een groen- en waterstructuur aangelegd. Er worden verschillende woonvelden gerealiseerd die van elkaar worden gescheiden door groene openbare ruimte. Op die manier blijft het gevoel van een half open landschap met groene landschapselementen behouden. Met deze ontwikkeling aan de rand van Hoeven wordt invulling gegeven aan de woningbehoefte in de kern Hoeven.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de Omgevingsvisie Halderberge.

3.3.2 Woonvisie Halderberge 2021-2025

De Woonvisie Halderberge 2021-2025 is op 7 oktober 2021 vastgesteld door de gemeenteraad. Halderberge is het groene hart van de regio West-Brabant. Het is een woongemeente met een unieke diversiteit aan kernen, bijzonder cultuurhistorisch erfgoed en een recreatieve en toeristische trekpleister. In deze woonvisie wordt ingegaan op de hedendaagse ontwikkelingen op het gebied van wonen. Daarbij ligt het accent op vier ambities die als een rode draad door de woonvisie lopen:

  • Goed wonen voor iedereen in een groen, veelzijdig en landelijk woonmilieu;
  • De vijf dorpen met unieke kernkwaliteiten;
  • Duurzame ontwikkeling in bouwen en wonen;
  • Ruimte voor initiatief en samenwerking.

Voor de woningbouwopgave wordt in de komende jaren ingezet op:

  • Leefbaarheid van de kernen;
  • Verduurzaming van de woningmarkt;
  • Betaalbaarheid en beschikbaarheid;
  • Levensloopbestendig en toekomstgericht;
  • Wonen en zorg.

Toetsing

Voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van 384 woningen en het omzetten van een bedrijfswoning naar een burgerwoning. De openbare ruimte wordt ingericht als een verlengstuk van de groene omgeving van het plan. De woonvelden binnen het plangebied hebben een dorpse dichtheid en worden gescheiden door de groen- en waterstructuur centraal in het plangebied. Er worden verschillende woonvelden met diverse woningtypen gerealiseerd. Omdat er wordt voorzien in verschillende woningtypen is sprake van een ontwikkeling voor verschillende doelgroepen, waardoor het goed wonen is voor iedereen in een groen en landelijk woonmilieu. Met de ontwikkeling wordt ingezet op de betaalbaarheid en beschikbaarheid van woningen: circa een kwart van de woningen bestaat uit grondgebonden en gestapelde sociale huurwoningen. Bijna eenderde van de woningen bestaat uit grondgebonden en gestapelde betaalbare huur- en koopwoningen. Deze ontwikkeling levert een bijdrage aan het versnellen van de woningbouw en het vergroten van de variatie op de lokale woningmarkt. Er wordt daarmee aangesloten op de woonvisie.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de Woonvisie Halderberge.

3.3.3 Welstandsnota gemeente Halderberge

In de gemeente Halderberge wordt gestreefd naar een aantrekkelijke gebouwde omgeving. De gemeenteraad van Halderberge heeft op 4 april 2017 de Welstandsnota vastgesteld. De welstandsnota geeft per gebied aan op welk niveau de welstand getoetst moet worden. Op deze wijze beoogt de gemeente de architectonische kwaliteit bij verbouw of nieuwbouw te waarborgen. Bij de beoordeling van bouwplannen wordt getoetst aan de hand van verschillende criteria. Nieuwe ontwikkelingen dienen aan te sluiten op de karakteristiek van de bebouwing in de omgeving, zoals bouwmassa, kapvorm, mate van detaillering, kleur- en materiaalgebruik en de variatie daartussen.

Het gebied buiten de kernen wordt gekenmerkt door overwegend agrarisch gebruik, maar verspreid over het gebied zijn ook bedrijven, burgerwoningen, recreatiewoningen, landgoederen en bijzondere functies (Bosbad Hoeven) in het gebied aanwezig. De bebouwing is individueel, afwisselend en op korte afstand van de weg gelegen. Bij woningen zijn vaak grote schuren aanwezig en achter de boerderijen staan vaak grote agrarische bedrijfspanden.

Toetsing

Voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van 384 woningen en het omzetten van een bedrijfswoning naar een burgerwoning. Het plangebied valt in de categorie 'planmatige ontwikkeling'. Dit betekent dat de Welstandscommissie de ontwikkeling toetst. Er dient een beeldkwaliteitsplan opgesteld te worden of een ander welstandsgebied van toepassing worden verklaard. Woningbouw in het plangebied moet voldoen aan de volgende criteria:

  • De huidige mate van open- en beslotenheid van de bebouwing is leidend;
  • Bebouwing dient met de representatieve gevel gericht te zijn naar de openbare ruimte;
  • Bijgebouwen zijn ondergeschikt aan de hoofdmassa en eenvoudig van vorm;
  • Op-, bij- en aanbouwen zijn ondergeschikt en vormgegeven in lijn met de architectuur van het geheel;
  • Afwijkende bebouwing is mogelijk mits met respect voor de oorspronkelijke kwaliteit van de omgeving en architectuur;
  • Binnen de samenstelling/opbouw van de verschillende elementen van bebouwing binnen het bouwvlak dient het hoofdgebouw herkenbaar te zijn en te blijven;
  • De naar de openbare ruimte gerichte voor- en/of zijgevel van de bebouwing heeft geen dichte vlakke gevels;
  • Detaillering, kleur- en materiaalgebruik moeten passen bij de architectuur van het pand en geen contrast vormen met de naastgelegen panden. Het gebruik van damwandprofielen en plaatmateriaal dient tot een minimum te worden beperkt;
  • Het gebruik van felle en contrasterende kleuren is niet toegestaan;
  • Gevels van woonbebouwing overwegend uitvoeren in baksteen;
  • Gevels van woonbebouwing overwegend uitvoeren in traditionele materialen (baksteen) en gedekte kleuren;
  • Voor woningen is eenheid in detaillering, kleur- en materiaalgebruik per individueel pand gewenst.

Er is een beeldkwaliteitsplan opgesteld, zie Bijlage 2. Hierin is een uitgebreide toelichting opgenomen met kaarten over het stedenbouwkundig plan en de uitwerking naar beeldkwaliteitseisen. De voorgenomen ontwikkeling zal voldoen aan de criteria van het beeldkwaliteitsplan.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van gemeente Halderberge.

 

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid, landschap en ruimtelijke ordening. Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling dient inzichtelijk gemaakt te worden of vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen en/of beperkingen aanwezig zijn voor de beoogde ontwikkeling. De milieukwaliteit vormt dan ook een belangrijke afweging bij de ontwikkeling van ruimtelijke functies. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de milieuhygiënische en overige planologische aspecten. Indien noodzakelijk is aanvullend onderzoek uitgevoerd. De eventuele onderzoeksrapportages zijn separate bijlagen bij de toelichting. In deze toelichting zijn de samenvattingen en conclusies opgenomen.

4.1 M.e.r.-beoordeling

Kader

Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen, waaronder wijzigingsplannen en bestemmingsplannen, onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:

• Plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige besluiten;

• Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000 gebieden.

Een plan is kaderstellend voor een toekomstig m.e.r.- (beoordelings)plichtig besluit indien er sprake is van een overschrijding van de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.

Onder de grenzen uit de C- en D-lijst van het Besluit m.e.r. geldt nog wel de plicht om een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' uit te voeren. Dit houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke onder andere de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.

Toetsing

Dit bestemmingsplan voorziet in het mogelijk maken van maximaal 384 woningen en het omzetten van een bedrijfswoning naar een burgerwoning.

De voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r. onder categorie D 11.2 (stedelijk ontwikkelingsproject). Voor elke activiteit die genoemd wordt in het besluit m.e.r. bijlage D moet bij overschrijding van de drempelwaarden, zoals genoemd in de kolom 'gevallen' een m.e.r.-beoordelingsprocedure worden doorlopen, waarin door het bevoegde gezag besloten moet worden of er sprake is van belangrijk nadelige milieugevolgen die het doorlopen van een m.e.r.-procedure en het opstellen van een milieueffectrapport (MER) noodzakelijk maken. Indien de drempelwaarden niet worden overschreden geldt een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht.

De voorgenomen ontwikkeling betreft de ontwikkeling van 384 woningen. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 15 hectare. De ontwikkeling valt daarmee onder de drempelwaarden.

Er worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die zijn opgenomen in onderdeel C van het Besluit m.e.r. Er is dan ook vanuit het Besluit m.e.r. geen directe m.e.r.-plicht. Zodoende kan worden volstaan met het opstellen van een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt later als Bijlage 5 bijgevoegd. Er kan gesteld worden dat de voorgenomen ontwikkeling, met inachtneming van de genoemde maatregelen, niet leidt tot belangrijk nadelige milieugevolgen. Er is geen reden tot het uitvoeren van een m.e.r.-procedure.

Conclusie

Vanuit de m.e.r. wet- en regelgeving zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.2 Bodem

Kader

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet - als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening - worden onderzocht of de voorgenomen bestemming niet wordt belemmerd door bodemverontreiniging. In het belang van de bescherming van het milieu zijn, om de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming. Deze wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken. De bodem dient geschikt te zijn voor de beoogde functie, in dit geval voor woningbouw.

Toetsing

Door Aveco de Bondt is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 6. In het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek is het plangebied onderverdeeld in de volgende deellocaties:

  • a. Noordelijk terreindeel, oppervlakte 33.460 m²;
  • b. Onverharde weg, oppervlakte 1.610 m²;
  • c. Zuidelijk terreindeel, oppervlakte 137.430 m²;
  • d. Terrein boerderij, oppervlakte 2.425 m²;

dd. Druppelzones asbestverdachte daken, oppervlakte 40 m² (locatie DD maakt onderdeel uit van locatie D).

De bodem (grond en grondwater) ter plaatse van de deellocaties A, C en D (uitgezonderd deellocatie DD) is niet sterk verontreinigd. De grond ter plaatse van deellocatie B is niet sterk verontreinigd. In het grondwater wordt plaatselijk nikkel en kobalt verhoogd aangetroffen, maar dit vormt geen belemmering voor de beoogde woningbouwontwikkeling. Ter plaatse van het zuidelijke bouwwerk met asbesthoudend dak op het boerderijterrein (locatie DD) zijn in beide druppelzones tot 0,5 m-mv sterk verhoogde asbestgehalten aangetoond. Voorafgaande aan de sloop of herontwikkeling moet de sterke asbestverontreiniging worden gesaneerd.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Geluid

Kader

Bij de realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen dient inzichtelijk te worden gemaakt of de geluidsinvloed van omliggende wegen en spoorlijnen voldoet aan de grenswaarden die zijn gesteld in de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder hanteert de volgende hoofdindeling van geluidgevoelige gebouwen:

  • woningen;
  • andere geluidgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven);
  • geluidgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Toetsing

Door Antea Group is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 7 bijgevoegd. De resultaten worden hieronder kort toegelicht.

Wegverkeerslawaai

De relevante gezoneerde wegen nabij het plangebied zijn de Bovendonksestraat en de Bovenstraat. Op de Haspelstraat, gelegen ten noorden van het plangebied, geldt een maximum rijsnelheid van 30 km/uur. Deze weg is daarmee niet gezoneerd.

Ter plaatse van de toekomstige geluidgevoelige woningen is de geluidbelasting als gevolg van het verkeer per weg berekend. De resultaten worden per weg gesproken.

Bovendonksestraat

Uit de rekenresultaten blijkt dat aan de oostzijde sprake is van een overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting als gevolg van het verkeer op de Bovendonksestraat. De geluidbelasting bedraagt maximaal 58 dB, inclusief aftrek ex artikel 110g, Wet geluidhinder. Er is geen sprake van een overschrijding van de maximaal vast te stellen hogere waarde.

Bovenstraat

Uit de rekenresultaten blijkt dat aan de zuidzijde sprake is van een overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting als gevolg van het verkeer op de Bovenstraat. De geluidbelasting bedraagt maximaal 63 dB, inclusief aftrek ex artikel 110g, Wet geluidhinder. Er is daarmee geen sprake van een overschrijding van de maximaal vast te stellen hogere waarde.

Maatregelen

Naar aanleiding van de overschrijding zijn geluidreducerende maatregelen onderzocht. Een bronmaatregel in de vorm van een geluidreducerend wegdektype op de genoemde wegen is akoestisch gezien een effectieve maatregel. Andere maatregelen blijken uit overleg met de gemeente Halderberge niet wenselijk. Met en zonder toepassing van de voorgestelde bronmaatregel dienen hogere waarden te worden vastgesteld.

Bij de vaststelling van hogere waarden dient het bevoegd gezag een oordeel te vellen over de cumulatieve geluidbelasting. Deze bedraagt aan de randen van de bouwvlakken maximaal 68 dB indien geen maatregelen worden toegepast. Bij toepassing van de voorgestelde maatregelen bedraagt deze maximaal 65 dB.

De verlening van de hogere waarde vindt plaats in een aparte hogere waarde-procedure gelijktijdig met de ruimtelijke procedure.

Gevelisolatie 

Voor alle woningen en andere geluidgevoelige gebouwen waarvoor het bevoegd gezag een hogere waarde vaststelt, dient met behulp van een gevelgeluidweringsonderzoek te worden onderzocht of deze woningen en andere geluidgevoelige gebouwen aan de wettelijke geluidgrenswaarde voor het binnenniveau kunnen voldoen. Het Bouwbesluit stelt dat de karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie bij nieuwbouw gelijk moet zijn aan de belasting op de gevel minus 33 dB, met een minimale karakteristieke gevelgeluidwering van 20 dB.

Verkeersaantrekkende werking

Op de Bovendonksestraat blijkt sprake te zijn van een toename in geluidemissie van afgerond 1 tot 2 dB als gevolg de verkeersaantrekkende werking die het plan heeft. De toename is het grootst op het wegdeel tussen de Pinksterbloemlaan en de Bovenstraat. De hoogst berekende geluidbelasting op de nabijgelegen bestaande woningen bedraagt 55 dB (inclusief aftrek naar analogie met de Wet geluidhinder). Indien de voorgestelde bronmaatregel op de Bovendonksestraat wordt toegepast, is er geen sprake van een toename in geluidemissie als gevolg van het plan.

Omliggende bedrijven

Het geluid als gevolg van omliggende bedrijven is berekend op basis van kengetallen. Hieruit blijkt dat er sprake is van een overschrijding van de geluidnormen als gevolg van het tennis- en padelpark aan de noordzijde van het plangebied. De gemeente Halderberge is voornemens verder onderzoek te doen naar de werkelijke geluidbelasting als gevolg van de sportactiviteiten. Daarom is de geluidbelasting als gevolg van deze bron in dit onderzoek niet verder beoordeeld.

Indien na nader onderzoek nog steeds sprake is van een overschrijding van de norm met betrekking tot het tennis- en padelpark en geluidreducerende maatregelen niet worden getroffen of onvoldoende effectief zijn, kunnen enkel geluidgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd in combinatie met maatwerkvoorschriften op grond van artikel 2.20 Activiteitenbesluit milieubeheer. Er wordt dan een hogere mate van hinder geaccepteerd, hetgeen gemotiveerd moet worden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast kan de toepassing van maatregelen aan de ontvanger bij de gevels waarop een overschrijding plaatsvindt (bijvoorbeeld middels schermen aan de gevel of zogenaamde ‘dove’ gevels) het bouwen van geluidgevoelige bestemmingen aan de noordzijde van het plangebied mogelijk maken.

Railverkeerlawaai

Het plangebied is gelegen binnen de zone van de spoorwegverbinding Breda – Roosendaal. De geluidbelasting als gevolg van de spoorweg binnen het plangebied is onderzocht. De spoorweg is gelegen op ruim 500 m afstand. Er is binnen de grenzen van het plangebied geen sprake van een overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting als gevolg van het railverkeerlawaai. De geluidbelasting als gevolg van de spoorwegverbinding vormt geen belemmering voor de ontwikkeling en invulling van het plangebied.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Archeologie en cultuurhistorie

Kader

De Erfgoedwet is per 1 juli 2016 ingegaan. Deze wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en archeologie in Nederland. Bovendien is aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. In een plantoelichting dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

In de monumentale objecten en het landschap van Halderberge is nog veel terug te vinden van de geschiedenis en de ontwikkeling van de streek. In de beleidsnota Archeologie Halderberge worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behoud in de bodem (in situ) niet mogelijk is;
  • De relatie tussen archeologie en ruimtelijke ordening versterken zodat behoud en beheer van het bodemarchief onderdeel worden van het planologische besluitvormingsproces;
  • Bodemverstoorders betalen archeologisch onderzoek en mogelijke opgravingen;
  • Verbetering informatievoorziening over archeologisch erfgoed om het draagvlak voor archeologie te vergroten.

In de beleidsnota Cultureel Erfgoed Halderberge wordt de huidige stand van zaken met betrekking tot monumentenzorg besproken en worden voorstellen gedaan om te komen tot een adequaat, integraal en actief gemeentelijk beleid op het gebied van monumentenzorg. De inzet van de gemeentelijke monumentenzorg voor de komende jaren is met name gericht op de volgende activiteiten:

  • Zorg voor het erfgoed: de gemeente is nog meer verantwoordelijk voor haar eigen erfgoed;
  • Kennis van cultuurhistorische waarden - de erfgoedvoorraad; kennis van het eigen erfgoed is van essentieel belang;
  • Halderberge in beweging – erfgoed en ruimtelijke ontwikkelingen: bij het ontwikkelen van nieuwe ruimtelijke plannen dient cultuurhistorie een volwaardige plaats én inbreng te krijgen;
  • Ontwikkelen cultuurtoerisme: Halderberge heeft veel potentie op het gebied van toerisme en recreatie;
  • Draagvlakverbreding cultuurhistorie: de ontsluiting van het Halderbergs erfgoed: een grotere betrokkenheid van monumenteigenaren en publiek is essentieel voor een vitaal cultuurhistorisch beleid.

Toetsing

Archeologie

Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologievriendelijke alternatieven. Bij ingrepen waarbij de ondergrond ernstig wordt geroerd, moet worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.

Door Antea Group is in 2023 een bureauonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 8 bij dit bestemmingsplan bijgevoegd. Hieronder worden de resultaten kort toegelicht.

Het plangebied ligt in een gebied waar zandige terraswelvingen liggen. Deze gebieden lagen hoger in de omgeving en werden aan het begin van het Holoceen interessant om landbouw op uit te oefenen. Toen kon er namelijk vegetatie groeien en kon de bodem in dit gebied zich ontwikkelen tot hoge zwarte enkeerdgronden en laarpodzolgronden, die niet te nat waren en niet te droog. Verder ligt het plangebied naast een veengebied waar mogelijk kreken doorheen hebben gelopen, wat het gebied ook interessant maakte om te wonen.

In de omgeving van het plangebied zijn diverse onderzoeken gedaan. Hieruit bleek dat vooral resten uit de Middeleeuwen en Nieuwe Tijd zijn gevonden. Verder zijn er ook een paar waarnemingen gedaan voor vondsten uit het Mesolithicum. De verwachting van archeologie uit het laat-paleolithicum is echter wel laag. Door de continue bemesting kan het namelijk zijn dat resten uit het laat-Paleolithicum gemaskeerd zijn. Gezien de landschappelijke situatie is het plangebied voor de andere perioden (neolithicum – Nieuwe Tijd) middelhoog tot hoog. Dit ook omdat er maar weinig bebouwing in het plangebied aanwezig is. Archeologie kan daardoor goed bewaard zijn gebleven.

De archeologische verwachtingskaart van de gemeente Halderberge toont aan dat het plangebied in een gebied ligt met een middelhoge tot hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor de periode van jager-verzamelaars geldt een lage archeologische verwachting: het paleoreliëf ligt grotendeels gemaskeerd onder de enkeerdgronden. Voor alle enkeerdgronden met de grondwatertrappen VI of VII, zijnde laarpodzolgronden en hoge zwarte enkeerdgronden, geldt een hoge archeologische verwachting. Voor de periode van landbouw geldt een hoge en middelhoge verwachting. In het noordoostelijke punt geldt geen verwachting in verband met moderne bebouwing en wegen.

Verder ligt het plangebied in een zone met een archeologische dubbelbestemming, met uitzondering van de noordoostelijke hoek van het plangebied. Hier is geen dubbelbestemming aanwezig. Voor de rest van het plangebied geldt een archeologische dubbelbestemming met vrijstellingsgrenzen 500 m² en 0,4 m-mv.

Op basis van de bodemopbouw, bekende onderzoeken, de archeologische verwachtingskaarten en het vigerend beleid wordt er verwacht dat in het plangebied archeologische resten gevonden kunnen worden.

Gezien de middelhoge tot hoge archeologische verwachting en de (lage) mate van moderne verstoringen in het plangebied is voor het hele plangebied een verkennend booronderzoek benodigd. De archeologische dubbelbestemming blijft in het plangebied behouden.

Cultuurhistorie

De provincie ziet het Brabantse erfgoed als belangrijk onderdeel van haar identiteit en wil het een plaats geven in de verdere ontwikkeling van Brabant. Daarom heeft ze haar ruimtelijk erfgoed opgenomen op de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Op de volgende afbeelding is een uitsnede van de CHW van de provincie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2017-B001_0012.jpg"

Afbeelding 4.1: Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Brabant

In het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorische waarden en komen geen rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten voor. Beschermende maatregelen zijn niet noodzakelijk.

Conclusie

De dubbelbestemming uit het vigerende bestemmingsplan blijft in het plangebied behouden. Er dient verkennend booronderzoek uitgevoerd te worden om de mate van intactheid van de bodemopbouw en eventueel aanwezige archeologische lagen te bepalen. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

Kader

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies of milieuhinderveroorzakende functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu binnen en buiten het plangebied mogelijk is. Daarnaast mogen omliggende bedrijven ook niet in hun mogelijkheden worden aangetast door de realisatie van nieuwe gevoelige functies. De VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) (hierna: VNG-brochure) geeft handreikingen voor een verantwoorde inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving en voor de inpassing van gevoelige bestemmingen nabij bedrijven.

In de VNG-brochure worden per bedrijfssoort en per milieuaspect indicatieve afstanden gegeven (hierna: VNG-afstanden) tot gevoelige objecten. Deze milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van milieubelastende activiteiten gesitueerd worden. Indien aan de VNG-afstand wordt voldaan, kan gesteld worden dat hinder niet te verwachten is.

Richtafstanden en omgevingstypen

In de VNG-publicatie is een richtafstandenlijst opgenomen. Deze richtafstandenlijst geeft voor een scala aan typen van bedrijvigheid de richtafstanden tot gevoelige bestemmingen. Daarbij worden indicatieve richtafstanden gegeven voor de milieuaspecten geluid, stof, geur en veiligheid. Het aspect geluid heeft hierbij de maatgevende (grootste) afstand. De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een nieuwe gevoelige functie.

In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor de omgevings- en gebiedstypen 'rustige woonwijk/rustig buitengebied' en 'gemengd gebied' opgenomen. Een ‘rustige woonwijk/rustig buitengebied’ kan aangemerkt worden als een gebied zonder functiemenging en een minimale invloed van wegverkeer. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kan (gemotiveerd) worden uitgegaan van gemengd gebied. Dit zijn gebieden waar bewust verschillende functies (wonen en bedrijvigheid) met elkaar worden gemengd, zoals (winkel)centra. Voor deze gebieden wordt een hogere milieubelasting aanvaardbaar geacht. Hierbij is vanwege de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al sprake van een hogere milieubelasting. In gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

Toetsing

Het plangebied en haar omgeving maakt gezien de aanwezige functies deel uit van een 'rustige woonwijk'.

Hinderveroorzakende functies in het plangebied

Binnen het plangebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De woningen kunnen worden aangemerkt als milieuhindergevoelig. In overleg met de bewoners van de Bovenstraat 88 is besloten de planologische situatie aan te passen. De eigenaar wil de agrarische woning laten omzetten naar een burgerwoning, hetgeen overeenkomt met het huidige gebruik. Daarmee vervallen ook de milieucirkels van het agrarisch bedrijf dat planologisch gezien mogelijk was op de locatie.

Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied

Onderzocht moet worden of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied. De volgende functies in de omgeving van het plangebied kunnen eventuele hinder veroorzaken of in hun bedrijfsvoering beperkt worden.

  • 1. Recreatiepark Molecaten, Oude Antwerpsepostbaan 81b;
  • 2. Villapark Panjevaart, Haspelstraat 30;
  • 3. Bedrijf met ijsbanenmateriaal, Bovenstraat 61/61a;
  • 4. Woonwinkel/tuindecoratie, Bovenstraat 63;
  • 5. Huisvesting De Olmen, Bovenstraat 98;
  • 6. Sportpark Achter 't Hof, 't Groot Stuk 1-3;
  • 7. Tennis- en padelbanen, 't Groot Stuk 9.

De volgende tabel laat zien hoe de functies kunnen worden gecategoriseerd op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. De tabel geeft de minimaal aanbevolen richtafstanden (in meters) aan voor deze functies voor een rustige woonwijk en toont de minimale afstand tot milieugevoelige functies in het plangebied.

Functie   Geur   Stof   Geluid   Gevaar   Grootste afstand   Minimale afstand tot milieugevoelige functies in het plangebied  
1. Kampeerterreinen, vakantiecentra,e.d. (met keuken)   30   0   50   30   50   20  
2. Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken)   30   0   50   30   50   130  
3. Bedrijf milieucategorie 3.1   30   10   50   10   50   80  
4. Tuincentrum   0   0   30   10   30   40  
5. Pension met keuken   30   0   50   0   50   10  
6. Veldsportcomplex (met verlichting)   0   0   50   0   50   100  
7. Veldsportcomplex (met verlichting)   0   0   50   0   50   20  

Functie   Geur   Stof   Geluid   Gevaar   Grootste afstand   Minimale afstand tot milieugevoelige functies in het plangebied  
1. Kampeerterreinen, vakantiecentra,
e.d. (met keuken)  
30   0   50   30   50   20  
2. Kampeerterreinen, vakantiecentra,
e.d. (met keuken)  
30   0   50   30   50   130  
3. Bedrijf milieucategorie 3.1   30   10   50   10   50   80  
4. Tuincentrum   0   0   30   10   30   40  
5. Pension met keuken   30   0   50   0   50   10  
6. Veldsportcomplex (met verlichting)   0   0   50   0   50   100  
7. Veldsportcomplex (met verlichting)   0   0   50   0   50   20  

De afstand tussen het plangebied en de hinderveroorzakende functies is voldoende groot voor Villapark Panjevaart, het tuincentrum, het bedrijf met ijsbaanmateriaal en sportpark Achter 't Hof.

De afstand tussen het plangebied en de hinderveroorzakende functies is niet voldoende groot voor recreatiepark Molencaten, het tuincentrum, pension en de tennis- en padelbanen. In de huidige situatie zijn reeds gevoelige bestemmingen (woningen) aanwezig binnen de richtafstanden van 50 meter tot het pension en 50 meter tot het kampeerterrein. De afstand tot deze woningen is daarom maatgevend voor de functies die hinder veroorzaken of in hun bedrijfsvoering kunnen worden beperkt. De afstand van milieugevoelige functies in het plangebied tot de functies die hinder veroorzaken of in hun bedrijfsvoering worden beperkt, is voldoende groot.

Voor het veldsportcomplex aan 't Groot Stuk 9 (tennis- padelclub) geldt een indicatieve richtafstand van 50 meter voor geluid. Voor het veldsportcomplex is op de verbeelding bij dit bestemmingsplan een milieucontour opgenomen. In deze zone mag alleen bebouwing worden gerealiseerd, mits aangetoond is dat de sportvelden geen belemmering vormen voor de milieugevoelige functies of technische voorzieningen worden getroffen (aan de bron, overdrachtsgebied of ontvanger) dat de milieubelasting van de belendene sportvelden voldoende is afgenomen en het veldsportcomplex niet in de bedrijfsvoering worden beperkt door de realisatie van milieugevoelige functies.

Glastuinbedrijf, Bovenstraat 90

De gronden aan de Bovenstraat 90 zijn bestemd voor een glastuinbouwbedrijf. Dit bedrijf is in de huidige situatie niet aanwezig, maar wel planologisch mogelijk. Een eventueel nieuw glastuinbedrijf kan door middel van de situering van gebouwen en voorzieningen voldoende rekening houden met milieugevoelige functies.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Geur

Kader

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader als het gaat om geurhinder vanwege veehouderijen. De wet geeft onder andere normen voor de voor- en achtergrondbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). Het is van belang dat ter plaatse van het plangebied een goed woonen leefmilieu kan worden gegarandeerd en dat een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.

Toetsing

Deze ontwikkeling voorziet in de realisatie van nieuwe geurgevoelige functies. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen veehouderijbedrijven gesitueerd. Om aan te tonen dat er in het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat is gekeken naar de provinciale kaart behorende bij achtergrondbelasting geur opgesteld door de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant. Afbeelding 4.2 geeft een uitsnede van deze kaart weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2017-B001_0013.jpg"

Afbeelding 4.2: Uitsnede kaart achtergrondbelasting geur

In het plangebied is sprake van een achtergrondbelasting van 0-3 ouE/m³. Hiermee is sprake van een zeer goed woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Luchtkwaliteit

Kader

Op 15 november 2007 is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5 titel 2 van de Wet milieubeheer (Wm). In artikel 5.16 Wm staat een limitatieve opsomming van de bevoegdheden waarbij luchtkwaliteitseisen een directe rol spelen. Het gaat om ruimtelijke besluiten en milieuvergunningen die direct gevolgen voor de luchtkwaliteit hebben en daardoor kunnen bijdragen aan overschrijding van een grenswaarde.

Een vaststelling van een bestemmingsplan betreft de uitvoering van een bevoegdheid als bedoeld in artikel 5.16 van de Wm. Vaststelling van een bestemmingsplan is mogelijk als:

  • De concentratie stoffen in de lucht door de voorgenomen ontwikkeling verbetert of gelijk blijft;
  • Bij beperkte toename van de concentratie, door een met de activiteit samenhangende maatregel of optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbeterd;
  • De toename, niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt. Dit is het geval als een project of activiteit maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bijdraagt aan de concentraties PM10 of NO2 (max 1,2 µg/m³).

Toetsing

Projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven volgens de Wet luchtkwaliteit niet afzonderlijk te worden getoetst op de grenswaarde, tenzij een dreigende overschrijding van één of meerdere grenswaarden te verwachten is. De grens van niet in betekenende mate ligt volgens de gelijknamige AMvB bij 3% van de grenswaarde van een stof. Hiervan is volgens de ministeriële regeling van niet in betekenende mate sprake bij de realisatie van minder dan 1500 woningen op één ontsluitingsweg of minder dan 3000 woningen op twee ontsluitingswegen. Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van 384 woningen juridisch-planologisch mogelijk. De ontwikkeling is kleiner dan 1500 woningen. De ontwikkeling zal dan ook niet in betekenende mate bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit blijkt ook uit de NIBM-tool, zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2017-B001_0014.jpg"

Afbeelding 4.3: NIBM-tool

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is aan de hand van de Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit-monitoringstool een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied bekeken. Hierbij vormen fijnstof en stikstofdioxide de belangrijkste verontreinigende stoffen. Uit de monitoringstool blijkt dat de concentraties NO2, PM10 en PM2,5 onder de grenswaarden liggen. Ook het aantal overschrijdingsdagen van PM10 ligt onder het maximaal aantal toegestane overschrijdingsdagen. Nader onderzoek is daarom niet benodigd.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Externe veiligheid

Kader

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen.

De risico's dienen te worden beoordeeld op het plaatsgebonden en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandseisen tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven in de vorm van contouren rondom een risicobron.

Toetsing

Door Antea Group is een quickscan externe veiligheid uitgevoerd. De onderzoeksmemo is als Bijlage 9 opgenomen. Hierna wordt ingegaan op de conclusies van het onderzoek.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich verschillende risicobronnen. De volgende risicobronnen zijn relevant in relatie tot het plangebied:

  • Provinciale weg N640;
  • Rijksweg A58;
  • Spoorlijn Breda – Roosendaal;
  • Propaantank.

Provinciale weg N640

De weg bevindt zich ten oosten van het plangebied op circa 10 meter. Het plangebied bevindt zich binnen het invloedsgebied van deze risicobron. Het groepsrisico dient inzichtelijk te worden gemaakt en te worden verantwoord. Daarnaast dient volgens de Regeling basisnet het plaatsgebonden risico inzichtelijk te worden gemaakt indien het traject geen onderdeel uitmaakt van het basisnet.

Plaatsgebonden risico

In de bijlage van de HART staan vuistregels beschreven om het plaatsgebonden risico voor een binnen buiten de bebouwde kom te bepalen. In deze vuistregels staat vastgesteld dat een weg binnen de buiten kom geen PR 10-6 -contour heeft. Daarmee wordt conform het Bevt voldaan aan de norm- en richtwaarden ten aanzien van het plaatsgebonden risico.

Groepsrisico

Het plangebied is binnen de 200 meter zone van de N640 gelegen. Het groepsrisico dient derhalve conform het Bevt inzichtelijk te worden gemaakt. Gezien de weg geen onderdeel uitmaken van het basisnet dient de meest recente telling te worden gebruikt om het groepsrisico inzichtelijk te maken. Volgens een inventarisatie van de OMWB uit 2018 gaat het ter hoogte van het plangebied om 36 transporten van brandbare gassen (stofgroep GT3) per jaar. In de bijlage van de HART staan vuistregels beschreven om een indicatie van de hoogte van het groepsrisico te geven en wanneer er sprake zal zijn van een groepsrisico hoger dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde.

In dit geval wordt worst case uitgegaan van dat de omgeving een personendichtheid heeft van 100 personen per hectare, dan zijn er meer dan circa 2900 GF3 tra voor een overschrijding van de oriëntatiewaarde. Deze gemiddelde worst-case personendichtheid zal door de voorgenomen ontwikkeling niet stijgen. Volgens de HART dient dan het aantal GF3 transporten (bij worst-case bebouwingsafstand van 10 meter) hoger te zijn dan 290 transporten per jaar, om te resulteren in een groepsrisico lager dan 10% van de oriëntatiewaarde. Op basis van de gegevens van de OMWB kan worden vastgesteld dat het aantal GF3 transporten lager is dan de gestelde aantallen in de HART. Dit zal op basis van de geplande ontwikkeling niet veranderen. De bestemmingsplanwijziging zal dus niet resulteren in een groepsrisico hoger dan 10% van de oriëntatiewaarde en het groepsrisico zal niet significant stijgen.

Omdat het plangebied binnen het invloedsgebied van de weg is gelegen, is een beperkte verantwoording van het groepsrisico (beschouwen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid) conform het Bevt verplicht.

Rijksweg A58

De Rijksweg bevindt zich ten zuiden van het plangebied op circa 1,1 kilometer afstand. De transportroute maakt onderdeel uit van het basisnet. Het invloedsgebied van de Rijksweg bedraagt 4000 meter (stofcategorie GT4). Het plangebied ligt dus binnen het invloedsgebied van de Rijksweg. De weg heeft een 10-6/jaar plaatsgebonden risicocontour van 0 meter ter hoogte van het plangebied. Het plangebied ligt ruim buiten de 10-6/jaar-contour. Het plangebied ligt buiten de 200 meter zone van de Rijksweg, het groepsrisico hoeft niet te worden berekend. Een verantwoording van het groepsrisico is conform artikel 7 van het Bevt verplicht. In de Regeling basisnet is voor deze Rijksweg aangegeven dat een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter geldt. Het plangebied ligt ruim buiten het PAG. Er gelden daarmee geen aanvullende eisen conform het Bouwbesluit.

Spoorlijn Breda - Roosendaal

Het spoor bevindt zich ten zuiden van het plangebied op circa 530 meter afstand. De transportroute maakt onderdeel uit van het basisnet. Het invloedsgebied van het spoor bedraagt 4000 meter (stofcategorie D4). Het plangebied ligt dus binnen het invloedsgebied van het spoor. Het spoor heeft een 10-6/jaar plaatsgebonden risicocontour van 0 meter ter hoogte van het plangebied. Het plangebied ligt ruim buiten de 10-6/jaar-contour. Het plangebied ligt buiten de 200 meter zone van het spoor; het groepsrisico hoeft niet te worden berekend. Een verantwoording van het groepsrisico is conform artikel 7 van het Bevt verplicht. In de Regeling basisnet is voor dit spoor aangegeven dat er geen plasbrandaandachtsgebied (PAG) geldt. Er gelden daarmee geen aanvullende eisen conform het Bouwbesluit.

Propaantank

Ten noordwesten van het plangebied bevindt zich een bovengrondse propaantank. De ligging van deze propaantank is op de Signaleringskaart foutief aangegeven. De juiste ligging van de propaantank en de corresponderende risicocontouren is weergegeven in figuur 4-3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2017-B001_0015.jpg"

Figuur 4.4: Ligging van de propaantank ten opzichte van het plangebied (rood)

De PR 10-6-contour van de propaantank blijft binnen de inrichtingsgrens en overlapt niet met het plangebied. Er wordt daarmee voldaan aan de norm- en richtwaarden ten aanzien van het plaatsgebonden risico.

Wanneer de Omgevingswet ingaat, op 1 januari 2024, ligt een deel van het plangebied binnen het explosieaandachtsgebied. Als binnen het explosieaandachtsgebied zeer kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt is de gemeente verplicht om een voorschriftengebied aan te wijzen. De omgevingsdienst adviseert de realisatie van zeer kwetsbare gebouwen en de (beperkt) kwetsbare gebouwen en locaties binnen dit explosieaandachtsgebied geheel te vermijden en ook niet mogelijk te maken. In het stedenbouwkundig plan zijn binnen het explosieaandachtsgebied geen woningen in het ontwerp opgenomen.

Verantwoording groepsrisico

Een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico is verplicht ten aanzien van de N640, spoorlijn Breda – Roosendaal en de Rijksweg A58. In deze paragraaf wordt daarom aan de hand van diverse kwalitatieve aspecten nadere duiding gegeven aan het risiconiveau en de optimalisatie van de veiligheidssituatie aan de hand van mogelijke maatregelen. Deze elementen kunnen betrokken worden bij het invullen van de verantwoordingsplicht.

De volgende indeling is gehanteerd:

  • scenario's;
  • bronmaatregelen;
  • zelfredzaamheid;
  • bestrijdbaarheid.

Algemene beschouwing veiligheidssituatie

Scenario's

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van drie transportroutes gevaarlijke stoffen (weg en spoor). Bij deze risicobronnen kan een plasbrand, een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion) of een toxisch scenario optreden. De gevolgen van deze scenario's zijn verschillend. Gezien de afstand tot het plangebied zijn enkel het BLEVE-scenario en het toxisch scenario relevant. Daarnaast ligt een deel van het plangebied binnen het invloedsgebied van een bovengrondse propaantank, hier kan een explosiescenario plaatsvinden.

Explosie-scenario

Een koude BLEVE ontstaat wanneer de tankwagen met brandbaar gas bezwijkt waardoor er plotseling gas kan ontsnappen, dat na ontsteking ontploft. Een warme BLEVE ontstaat door een (plas)brand in de nabijheid van een tankwagen met bijvoorbeeld LPG. Door de hitte van de brand loopt de druk in een tankwagen hoog op, terwijl de sterkte van de metalen wand afneemt. Hierdoor kan de wand het begeven en de tank ontploffen. Dit scenario is relevant met betrekking tot de N640. Daarnaast kan zich een explosie voordoen bij de bovengrondse propaantank, deze ontstaat als bij instantaan falen van de tank. Hierbij kan het gas ontsteken en tot ontploffing komen.

Toxisch scenario

Een toxisch scenario ontstaat wanneer een tank (weg- of spoorvervoer) lek raakt en toxische stoffen ontsnappen. Toxische vloeistoffen kunnen verdampen waardoor een gaswolk ontstaat die over de omgeving uit kan waaien. Bij een deel van de aanwezige personen zal letaal letsel optreden door blootstelling aan de gaswolk. Bij de toxische scenario's zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment. Dit scenario is relevant met betrekking tot zowel de N640, de Rijksweg A58 en de spoorlijn Breda - Roosendaal.

Hoogte van het groepsrisico

Het groepsrisico van de provinciale weg ligt ruim onder de oriëntatiewaarde. Geconcludeerd is dat het groepsrisico van de N640 niet significant zal toenemen ten gevolge van de voorgenomen ontwikkelingen binnen het plangebied.

Bronmaatregelen

De meest effectieve veiligheidsmaatregelen zijn maatregelen aan de risicobron zelf. In het kader van het Basisnet zijn diverse veiligheidsmaatregelen aan de Rijksweg en het spoor getroffen. De gemeente is niet bevoegd om aanvullende bronmaatregelen te eisen (voor zover dit technisch gezien al mogelijk is).

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is de mate waarin personen in staat zijn zichzelf (zonder hulp van buitenaf) in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen. Het gewenste handelingsperspectief in geval van een calamiteit (schuilen en/of vluchten) is afhankelijk van het scenario.

Gerichte risicocommunicatie met bewoners (bijvoorbeeld via NL-Alert) kan ertoe bijdragen dat alarmering sneller verloopt. Hierbij dient aan te worden gegeven wat het gewenste handelingsperspectief is (schuilen of vluchten) en op welke manier hieraan invulling kan worden gegeven. Op de website van Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant staan onder 'Gevaarlijke stoffen' (link) instructies over wat te doen bij een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Het is aanbevelingswaardig om toekomstige bewoners van de te realiseren woningen te voorzien van instructies die betrekking hebben op het handelingsperspectief bij een incident met gevaarlijke stoffen. Deze maatregel kan door de gemeente (en eventuele samenwerking met de Veiligheidsregio) worden uitgewerkt.

Mogelijkheden van zelfredzaamheid bij een (dreigende) explosie

In het geval van een 'koude' BLEVE is er geen tijd om te vluchten en zullen alle personen (die zich onbeschermd buiten bevinden) in de directe omgeving slachtoffer worden. Buiten de 150 meter is schuilen in een gebouw of woning in beginsel de beste manier om de calamiteit te overleven. Echter, een koude BLEVE kan plaatsvinden zonder enige aankondiging vooraf. De omgeving zal dus verrast worden door het incident en zelfredzaamheid is niet aan de orde. Hetzelfde geldt voor de bovengrondse propaantank, bij instantaan falen van de tank is zelfredzaamheid niet aan de orde.

Bij een warme BLEVE is er in principe tijd om te vluchten tot buiten het invloedsgebied van de weg en daar te schuilen (er is eerst brand en daarna volgt pas een explosie).

Mogelijkheden van zelfredzaamheid bij een toxisch scenario

Bij een calamiteit waarbij toxische gassen vrijkomen is zo snel mogelijk schuilen in een gebouw het voorkeurscenario. Bij een calamiteit met toxische gassen zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. Snel reageren, naar binnen vluchten en ramen en deuren sluiten is bij dit scenario dus van belang.

In geval van een calamiteit met toxische stoffen op de weg is het van belang dat de bebouwing bescherming biedt. Van belang daarbij is dat - in dat geval - de (eventueel aanwezige) mechanische ventilatie centraal afgesloten kan worden (via een noodschakelaar). Dit voorkomt dat bij het optreden van een incident de ramen en deuren gesloten zijn, maar toch toxische stoffen via de ventilatie (versneld) tot het gebouw toetreden. Het is een goedkope maatregel die bij een calamiteit met giftige stoffen zeer effectief kan zijn.

Onder de Omgevingswet dient een mechanisch ventilatiesysteem standaard te beschikken over een voorziening waarmee het systeem handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 4.124 Besluit bouwwerken leefomgeving).

Interne vluchtwegen afstemmen op externe veiligheid

Een calamiteit met gevaarlijke stoffen bij één van de risicobronnen zal vrijwel direct worden opgemerkt door de directe omgeving. Personen in de omgeving zijn daarbij direct gealarmeerd. Vervolgens dienen de vluchtwegen in de te realiseren woonwijk zodanig gesitueerd te zijn dat het mogelijk is aan de risicoluwe zijde te ontvluchten. Bij een dreigende BLEVE op de N670 is dat richting het westen. Bij een dreigende explosie van de propaantank is dat richting het oosten.

Externe vluchtwegen

In sommige gevallen kan vluchten eveneens nodig zijn, in geval van een dreigende BLEVE of eventueel als reactie op secundaire branden. Er wordt geadviseerd dat de toekomstige infrastructuur binnen het plangebied voldoende mogelijkheden biedt om de omgeving meerzijdig (naar de risicoluwe zijde) te ontvluchten.

Beperkt zelfredzame groepen

Binnen het plangebied wordt niet specifiek een functie mogelijk gemaakt voor beperkt zelfredzame groepen. Er wordt aangeraden geen beperkt zelfredzame groepen dichtbij de risicobronnen te plaatsen. Verder wordt er aangeraden dat grotere gebouwen beschikken over een 'zelfredzaamheidplan' en bewoners van de te realiseren woningen voorzien van instructies die betrekking hebben op het handelingsperspectief bij een incident met gevaarlijke stoffen.

Bestrijdbaarheid

Bij bestrijdbaarheid dient rekening gehouden te worden met de volgende aandachtspunten bij de twee scenario's:

Explosie scenario

Belangrijk voor een ongeval met brandbare gassen (in combinatie met brandbare vloeistoffen) is dat de brandweer zo snel mogelijk ter plaatse van de calamiteit is, zodat de gevolgen van de 'warme' BLEVE bestreden kunnen worden. Tussen de calamiteit en de expansie zit, een korte periode, waarbinnen de brandweer de tijd heeft om de wagon te koelen en de druk weggenomen kan worden. De brandweer heeft hier voor langere periode voldoende bluswatercapaciteit voor nodig (primaire, secundaire en eventueel tertiaire bluswatervoorziening). De directe effecten van een 'koude' BLEVE zijn niet te bestrijden, omdat bij een calamiteit met enkel brandbare gassen de tankwagen meteen expandeert, maar secundaire branden dienen wel bestreden te worden. Bij de propaantank geldt hetzelfde als bij een koude BLEVE, enkel secundaire branden kunnen worden bestreden.

Toxisch scenario

Bij een ongeval met toxische gassen en vloeistoffen kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water.

De Veiligheidsregio heeft aparte protocollen voor het bestrijden van incidenten met gevaarlijke stoffen op de weg.

Bereikbaarheid

De brandweer heeft een kazerne in Hoeven aan de Bovendonksestraat 60. Vanaf deze kazerne wordt de zorgnorm voor opkomsttijd behaald. De locatie is goed bereikbaar en indien de toekomstige infrastructuur binnen het plangebied voldoende mogelijkheden biedt kan de brandweer kan de N640 op meerdere plaatsen oversteken in geval van een incident.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Ecologie

Kader

Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. Per 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming van kracht. Deze wet vormt het belangrijkste juridische kader voor natuurbescherming en regelt de bescherming van flora en fauna, gebieden en bossen. Ook geeft de wet invulling aan de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn via de aanwijzing van Natura 2000-gebieden. In de nieuwe Wet Natuurbescherming zijn drie bestaande wetten samengevoegd, te weten de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet en de Boswet. De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden.

Naast bescherming vanuit de Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn. Het betreft het ‘Natuurnetwerk Nederland’ (hierna NNN). De bescherming van het NNN verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht (Barro, bestemmingsplannen) en niet via de natuurwetgeving. Er kan een tweedeling worden gemaakt in soort- en gebiedsbescherming.

Toetsing

Door Antea Group is een natuurtoets uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 10 bijgevoegd. Hieronder wordt ingegaan op de resultaten en conclusies uit het rapport.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, Hollandsdiep, ligt op 12,3 km afstand ten noorden van het plangebied. Binnen een straal van 20 km liggen nog twee andere Natura 2000-gebieden. Het betreft het Ulvenhoutse Bos (15,5 km van het plangebied) en de Brabantse Wal (16,5 km van het plangebied). Vanwege deze afstanden worden geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden verwacht. Om elk risico uit te sluiten, is een onderzoek naar de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden uitgevoerd. Hier wordt later in de paragraaf op ingegaan.

In het plangebied is geen NNB-gebied aanwezig. Van directe aantasting van NNB door ruimtebeslag is hierom geen sprake. Het dichtstbijzijnde NNB-gebied bevindt zich op 130 meter ten westen van het plangebied. Dit gebied heeft als beheertype Droog bos met Productie (N16.03). In de provincie Noord-Brabant dient rekening gehouden te worden met externe werking op NNB-gebieden. De afstand tussen het NNB en het plangebied is zodanig groot dat externe effecten op het NNB-gebied worden uitgesloten. Er is geen sprake van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNB.

Het voornemen heeft geen effect op Rust en foerageergebieden voor ganzen en smienten. Ook zijn er geen effecten van het voornemen op de Groenblauwe mantel. Er is bij voorliggend planvoornemen geen sprake van aantasting van onder de Wnb beschermde houtopstanden.

Soortenbescherming

Van een aantal soorten is de aanwezigheid in het plangebied niet uit te sluiten. Hieronder wordt per soort ingegaan op de bescherming en de mogelijke effecten die zij kunnen ondervinden door de werkzaamheden.

Buizerd, ransuil en boomvalk

Buizerds zijn te vinden in uitgestrekte bossen afgewisseld met heide, boerenland, moerasbossen, duinvalleien met struweel en bosjes in steden. Een buizerd bouwt een groot nest in de kruin van een boom, maar kan ook gebruik maken van nesten van zwarte kraaien of andere roofvogels. Buizerds foerageren in cultureel gebied op kleine zoogdieren, regenwormen, kevers, amfibieën, jonge vogels en aas (Vogelbescherming, z.d.a). Tijdens het terreinbezoek zijn drie zwarte kraaiennesten buiten het plangebied waargenomen. Buizerds staan erom bekend dat zij kunnen broeden in de nesten van zwarte kraaien. Hierdoor kan niet worden uitgesloten dat de betreffende nesten worden gebruikt door de buizerd. Het is noodzakelijk om nader onderzoek uit te voeren.

Er zijn ook andere vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten die gebruik maken van zwarte kraaiennesten, zoals de ransuil en de boomvalk. Ook voor deze soorten kan niet worden uitgesloten dat zij gebruik maken van de betreffende nesten, ook voor deze soorten is het noodzakelijk om nader onderzoek uit te voeren.

Vleermuizen

Verblijfplaatsen

Vleermuizen kunnen hun verblijfplaats in gebouwen of bomen (of beide) hebben. Gebouwbewonende vleermuizen verblijven met name in spouwmuren, onder dakbetimmering, achter boeiborden of op zolders. Boombewonende vleermuizen verblijven in gaten, holen of scheuren van voornamelijk grote bomen.

Ten westen van het plangebied staan twee bomen met spechtholtes en los schors, die daardoor mogelijk als verblijfplaats gebruikt kunnen worden door vleermuizen. Deze bomen staan naast de aanwezige wandelroute. Het voornemen zelf heeft geen direct effect op deze bomen. Verstoring van deze bomen kan echter ook leiden tot het verloren gaan van de functie als verblijfplaats en is hierom ook niet toegestaan. Het betreft hierbij met name verstoring door verlichting, wat kan worden veroorzaakt door bouwbelichting of, in de gerealiseerde fase, lantaarnpalen. Gedurende de werkzaamheden kan hier rekening worden gehouden door tussen zonsondergang en zonsopkomst de bouwbelichting uit te zetten. In de realisatiefase dienen geen lantaarnpalen geplaatst te worden, óf moeten deze lantaarnpalen van amberverlichting worden voorzien. Indien deze maatregelen worden getroffen is er geen sprake van een overtreding. Indien effecten op de bomen niet voorkomen kunnen worden, is nader onderzoek naar het gebruik van de bomen als verblijfplaats noodzakelijk.

Vliegroutes

Buiten de westelijke rand van het plangebied, in dezelfde lijn waar de eerder benoemde mogelijk geschikte verblijfplaatsen in bomen aanwezig zijn, vormen de bomen een lijn die kan dienen als vliegroute. Deze route wordt niet direct getroffen door het voornemen, aangezien geen bomen gekapt worden. Eventuele effecten door het voornemen betreffen hierbij met name verstoring door verlichting, wat kan worden veroorzaakt door bouwbelichting of, in de gerealiseerde fase, lantaarnpalen. Gedurende de werkzaamheden kan hier rekening worden gehouden door tussen zonsondergang en zonsopkomst de bouwbelichting uit te zetten. In de realisatiefase kan lichtverstoring worden voorkomen door geen lantaarnpalen te plaatsen of om deze lantaarnpalen van amberverlichting te voorzien. Indien deze maatregelen worden getroffen is er geen sprake van een overtreding. Indien effecten niet voorkomen kunnen worden, is nader onderzoek naar het gebruik van de structuur als (essentiële) vliegroute noodzakelijk.

Bunzing

De bunzing heeft een voorkeur voor kleinschalig landschap met houtwallen, greppels en sloten met overhangende vegetaties. Als dagrustplaats maakt de bunzing gebruik van konijnenholen, takken- en steenhopen. Het voedsel van de bunzing bestaat uit kleine zoogdieren, vogels, vogeleieren, reptielen, amfibieën, insecten en fruit (Zoogdiervereniging, z.d.b). De sloten en de houtwal vormen geschikt leefgebied voor de bunzing: in de sloten aan zowel de oostelijke als aan de westelijke kant is een hoge mate aan bruine rattenholen aanwezig, die sporen van activiteit tonen, en de konijnen in de houtwal vormen ook geschikt voedsel. Beide soorten maken verblijfplaatsen die ook geschikt kunnen zijn voor de bunzing. Verbindingen met andere geschikte leefgebieden zijn ook aanwezig, met de houtwallen ten noorden van het plangebied en vooral het recreatiegebied ten westen van het plangebied. De aanwezigheid van verblijfplaatsen van de bunzing in het plangebied kan niet worden uitgesloten. Er dient nader onderzoek uitgevoerd te worden naar deze soort.

Wezel

Wezels leven bij voorkeur in open, droge natuur- en cultuurlandschap maar verder in veel verschillende biotopen. Ze zoeken graag dekking in bosschages, houtstapes of heggen. Een wezel leeft hoofdzakelijk op muizen (Zoogdiervereniging, z.d.e). De sloten en de houtwal vormen geschikt leefgebied voor de wezel: in de sloten aan zowel de oostelijke als aan de westelijke kant is is een hoge mate aan bruine rattenholen aanwezig. Hoewel konijnen een forse prooi zijn voor de wezel, zijn waarnemingen van predatie op konijnen door wezels bekend. Zowel de bruine rat als het konijn maken verblijfplaatsen die geschikt kunnen zijn voor de wezel. Verbindingen met andere geschikte leefgebieden zijn ook aanwezig, met de houtwallen ten noorden van het plangebied en vooral het recreatiegebied ten westen van het plangebied. De aanwezigheid van verblijfplaatsen van de wezel in het plangebied kan niet worden uitgesloten. Er dient nader onderzoek uitgevoerd te worden naar deze soort.

Nader onderzoek

De natuurtoets geeft aanleiding om nader ecologisch onderzoek uit te voeren om de aanwezigheid van de buizerd, ransuil, boomvalk, vleermuizen, bunzing en wezel in het plangebied te onderzoeken. Uit het nader onderzoek zal blijken of er beschermde soorten aanwezig zijn. Dit zou kunnen betekenen dat in de omgeving van het plangebied mitigerende maatregelen moeten worden getroffen en een ontheffing Wet natuurbescherming dient te worden aangevraagd. De verwachting is dat als er een ontheffing zou moeten worden aangevraagd, deze ontheffing op basis van het van toepassing zijnde provinciale beleid ook verleend kan worden.

Het nader onderzoek naar de bunzing en wezel is reeds uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 11. Tijdens het onderzoek zijn geen individuen van de bunzing en de wezel noch sporen waargenomen. Vanwege afwezigheid van deze soorten is ontheffing niet aan de orde.

De Wet natuurbescherming staat de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.

Stikstofdepositie

Door Antea Group is een onderzoek naar stikstofdepositie uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 12 bijgevoegd. Met behulp van het rekenprogramma AERIUS Calculator 2022 zijn de effecten met betrekking tot stikstofdepositie als gevolg van de voorliggende ontwikkeling in beeld gebracht. Voor de voorgenomen ontwikkeling toont AERIUS Calculator voor de realisatiefase en de gebruiksfase geen bijdrage groter dan 0,00 mol/ha/jaar. Op basis van bovenstaande rekenresultaat worden significante negatieve effecten ten aanzien van stikstof op Natura 2000-gebieden uitgesloten. Het aspect stikstofdepositie staat nadere besluitvorming niet in de weg.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Water

Kader

Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet richt zich op de zorg voor waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterfuncties (zoals de drinkwatervoorziening). De wet biedt de basis voor het stellen van normen ten aanzien van deze onderwerpen. Verder bevat de wet regelingen voor het beheer van water. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning.

De Wet gemeentelijke watertaken is onderdeel van de Waterwet. In deze Wet heeft de gemeente de zorgplicht gekregen voor:

  • Het doelmatig inzamelen en verwerken van overtollig afvloeiend hemelwater;
  • Het doelmatig nemen van maatregelen in openbaar gebied om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

In de Wet milieubeheer is de derde zorgplicht voor de gemeente opgenomen. De gemeente dient zorg te dragen voor het inzamelen transporteren van stedelijk afvalwater.

Omgevingswet

Op 1 januari 2024 treedt de Omgevingswet in werking. In de Omgevingswet wordt de leefomgeving op een andere manier benaderd dan voorheen, waarbij wordt ingezet op een duurzame economische structuur met borging van de kwaliteit en veiligheid daarvan. In de Omgevingswet worden de wetgeving en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu natuur en water gebundeld. Deze wet regelt daarmee het beheer en de ontwikkeling met minder en overzichtelijke regels, meer ruimte voor initiatieven en lokaal maatwerk. Ingezet wordt op integraliteit, vertrouwen en participatie van alle belanghebbenden. De wet krijgt vorm in de omgevingsvisie, waarbij de huidige provinciale plannen komen te vervallen en worden geïntegreerd in deze visie.

Wet ruimtelijke ordening en de watertoets

De watertoets is per 1 november 2003 wettelijk verplicht (en vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening). De watertoets betekent dat ruimtelijke plannen (waaronder bestemmingsplannen) voorzien moeten zijn van een waterparagraaf. Ruimtelijke plannen van de initiatiefnemer worden overlegd met de waterbeheerder.

In de waterparagraaf geeft de initiatiefnemer aan welke afwegingen in het plan ten aanzien van water zijn gemaakt. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van water transparant. De waterparagraaf grijpt zichtbaar terug op de afsprakennotitie en het wateradvies.

Nationaal Water Programma 2022-2027

Het Nationaal Water Programma 2022–2027 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2016-2021 en het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren 2016- 2021. Met de samenvoeging van deze twee plannen wordt geanticipeerd op de Omgevingswet, waarin het programma als een van de instrumenten is opgenomen. Het Nationaal Water Programma bevat:

  • Een uitwerking van het te voeren beleid (inclusief het nationale ruimtelijke en ecologische beleid) voor de ontwikkeling, het gebruik, het beheer en de bescherming of het behoud van water;
  • Maatregelen vanwege nationale belangen en om wateropgaven te bereiken en daaraan te blijven voldoen.

Kamerbrief 'Water en bodem sturend'

In een brief aan de Tweede Kamer in november 2022 hebben minister Harbers en staatsecretaris Heijnen principes en structurerende keuzes geformuleerd over de rol van water en bodem in de ruimtelijke ordening. De brief presenteert principes waarbij water en bodem een leidende rol spelen bij toekomstige besluitvorming.

De veranderende klimatologische omstandigheden zorgen voor toenemende uitdagingen op het gebied van water en bodem. De zeespiegel stijgt en er zijn periodes van extreme droogte en wateroverlast. Het grond- en oppervlaktewater raakt verzilt en de waterkwaliteit laat te wensen over. Om deze problemen aan te pakken werkt de overheid vanuit voorwaarden in programma’s zoals Ruimte voor de Rivier, Integraal Rivier Management en de Programmatische Aanpak Grote Wateren. Het doel is om deze aanpak standaard te maken bij nieuwe ontwikkelingen, zodat alle betrokken partijen rekening kunnen houden met deze aanpak.

Relevante artikelen met betrekking tot water en bodem gerelateerd aan het voorliggende plan zijn:

7. Ruimte creëren voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water in de ruimtelijke inrichting, landgebruik en landbeheer. Hiermee vergroten we de veerkracht van zowel het hoofdwatersysteem als regionale watersystemen. Dit wordt vanaf heden door het Rijk, de waterschappen, provincies en gemeenten uitgewerkt en in de gebiedsprogramma’s opgenomen.

13. 5% tot 10% reserveren van diepe polders voor waterberging, bij voorkeur de diepste delen. Wateroverlast als gevolg van aanhoudende regenval of piekbuien wordt hiermee voorkomen. Hier is geen nieuwe bebouwing toegestaan, tenzij het niet ten koste gaat van het waterbergend vermogen.

15. Versterken van regie op de inrichting van de ondergrond. Daarmee wordt een efficiënte inrichting ervan bereikt, zodat ontwikkelingen als woningbouw en energietransitie mogelijk worden gemaakt zonder de bodem aan te tasten. Rijk en gemeenten ontwikkelen hiervoor een gezamenlijk instrument.

16. Bij verstedelijking en infrastructuur streven naar zo efficiënt mogelijk gebruik van ruimte, dekken de bodem zo min mogelijk af en herstellen de bodem waar mogelijk. Zo wordt de waardevolle organisch rijke landbouw- en natuurbodems behouden en blijft ook de sponswerking van de bodem behouden. Samen met gemeenten en provincies wordt ingezet op beperking van onnodig landgebruik.

19. Tegengaan van bodemverstoring door ontgraving tegen en hergebruiken grond hoogwaardig. Daarmee blijven gezonde en vitale bodems behouden. Samen met provincies en waterschappen start het Rijk hier als opdrachtgever zelf pilots voor.

21. Risico’s van overstromingen, wateroverlast, bodemdaling en drinkwaterbeschikbaarheid zijn sturend bij de locatiekeuze en inrichting van woningbouw. Hierme wordt voorkomen dat nieuwbouw wordt gerealiseerd op locaties waar we later spijt van gaan krijgen. Provincies nemen in hun ruimtelijke arrangementen het (concept) richtinggevend kader mee.

23. De maatlat voor een klimaatadaptieve en natuurinclusieve bebouwde omgeving wordt toegepast. Daarmee worden gebieden klimaatbestendiger ontwikkeld. Overheden sturen zo min mogelijk op afdekking van de bodem.

24. Overheden sturen zo min mogelijk op afdekking van de bodem. Daarmee blijft buiten het bebouwd gebied goede landbouwgrond behouden en wordt hittestress gereduceerd. De waterinfiltratie binnen het bebouwd gebied wordt bevorderd. Samen met provincies en gemeenten wordt dit gewerkt wordt ingezet op op minder netto landgebruik in de ladder duurzame verstedelijking.

Nationaal Bestuursakkoord Water

Met het NBW-Actueel (2008) onderstrepen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord. Een actualisatie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) uit 2003 komt voort uit de invoering van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), de noodzaak tot de aanscherping van een aantal begrippen en het beschikbaar komen van nieuwe klimaatscenario's.

Regionaal Water- en Bodemprogramma Noord-Brabant (2022-2027)

Het Regionaal Water- en Bodemprogramma 2022–2027 (RWP) bevat de ambitie, opgaven, doelen en de aanpak, inclusief de zeven leidende principes bij het tot stand komen van een klimaatbestendig en verkeerkrachtig wateren bodemsysteem binnen de provincie Noord-Brabant. In het RWP zijn de volgende leidende principes opgenomen:

  • 1. Watervoorraad in balans;
  • 2. Elke druppel telt;
  • 3. Niet alles kan overal;
  • 4. Brabant is in staat extreme weersituaties op te vangen;
  • 5. Bescherming van water- en bodemkwaliteit;
  • 6. Gebruikers zijn maximaal verantwoordelijk;
  • 7. Circulair denken en doen.

Visie klimaatadaptatie

De provincie Noord-Brabant heeft een aparte visie ten behoeve van klimaatadaptatie opgesteld. Hierin zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:

  • Klimaatadaptatie is als vanzelfsprekend een vast onderdeel van provinciale opgaven en is geborgd in de provinciale programma’s;
  • De provincie gaat uit van een klimaatbestendig en robuust watersysteem. Daarbij worden vijf principes gehanteerd:
    • 1. niet meer gebruik dan is aangevuld;
    • 2. in hogere gebieden water infiltreren;
    • 3. lagere gebieden zijn natter;
    • 4. het systeem kan omgaan met extremen;
    • 5. de waterkwaliteit is op orde.
  • De provincie maakt op basis van een klimaatbestendig en robuust watersysteem, de overgang naar een nieuwe systematiek voor wateroverlast bij extreme buien;
  • De provincie kiest ervoor om voorrang te geven aan de robuustheid van het watersysteem en niet aan individuele belangen;
  • De provincie werkt via een gebiedsgerichte en samenhangende aanpak;
  • Via de gebiedsgerichte aanpak zet de provincie zijn middelen in samenhang en waar mogelijk gebundeld in.

Interim Omgevingsverordening

Vanuit de nieuwe Omgevingswet zijn alle provincies verplicht om een omgevingsvisie op te stellen. In de omgevingsvisie staat wat de provincie wil bereiken en wat ze wil doen om dat te bereiken. Naast een omgevingsvisie moet de provincie vanuit de Omgevingswet ook een omgevingsverordening vaststellen voor haar grondgebied. De Brabantse Omgevingsverordening vervangt een aantal provinciale verordeningen, zoals de provinciale milieuverordening en de provinciale verordening water.

Waterschap Brabantse Delta

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer -waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit.

Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema’s/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de ‘natuurlijke’ waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de ‘beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater'.

Waterbeheerprogramma Klimaatbestendig en veerkrachtig waterschap 2022-2027

Het waterschap streeft naar een samenhang tussen wateropgaven en andere opgaven in de samenleving en leefomgeving. Om dit te kunnen bereiken zijn er zes beleidskeuzes opgezet. Aan de hand de beleidskeuzes wordt de strategie voor waterveiligheid, gezond water, voldoende water, vaarwegen en waterketen uitgewerkt. De zes beleidskeuzes zijn:

  • 1. Water als drager voor een vitale regio;
  • 2. Evenwicht in het water- en bodemsysteem;
  • 3. We werken samen;
  • 4. We werken duurzaam;
  • 5. We werken veerkrachtig en vernieuwend;
  • 6. We prioriteren op basis van verplichtingen en mogelijkheden.

Beleid versneld afvoeren hemelwater/ verhardingstoename

In de Keur van Waterschap Brabantse Delta is in artikel 3.6 een verbod op versnelde afvoer door verhard oppervlak opgenomen. Op grond van artikel 1.4 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden.

Algemene regel 15 “Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak”

Algemene regel 15 licht toe dat vrijstelling wordt verleend van het verbod voor het afvoeren van hemelwater via toename verhard oppervlak of door het afkoppelen van verhard oppervlak, naar een oppervlaktewaterlichaam wanneer:

  • a. Het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m² is, of;
  • b. De toename van verhard oppervlak maximaal 500 m² is of;
  • c. De toename van verhard oppervlak bestaat uit een groen dak;
  • d. De toename van verhard oppervlak tussen 500 m² en 10.000 m² is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale compensatie conform de rekenregel:

benodigde compensatie (in m³) = toename verhard oppervlak (in m² ) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m)

Wanneer een bergingsvoorziening wordt gerealiseerd, moet deze voldoen aan de volgende eisen:

  • i. De bodem van de voorziening ligt boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG);
  • ii. De afvoer uit de voorziening vindt plaats via een functionele bodempassage naar het grondwater en/of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater. Indien een afvoerconstructie wordt toegepast, dient deze een diameter van 4 cm te hebben;
  • iii. Daarnaast moet er altijd een overloopconstructie zijn, om beschadiging van het oppervlaktewaterlichaam te voorkomen.

Beleidsregel 13 “Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak”

Er geldt een vergunningsplicht indien niet aan algemene regel 15 wordt voldaan. Voor het vergunningstraject geldt beleidsregel 13.

Doel:

Het doel van beleidsregel 13 is om de versnelde afvoer van hemelwater als gevolg van de uitbreiding van het verhard oppervlak op een optimale wijze in te passen in het bestaande watersysteem.

Motivering:

Ten eerste dient de ontwikkeling hydrologisch neutraal te zijn. Er dient gebruik te worden gemaakt van de drietrapsstrategie “vasthouden-bergen-afvoeren”. Ten tweede dient er een integrale afweging te worden gemaakt. Dit houdt in dat er bij het bepalen van de noodzakelijke compensatie opgave moet worden gekeken naar het huidig en toekomstig functioneren van het totale (deel)stroomgebied waar de ontwikkeling deel van uit maakt. Er dient rekening te worden gehouden met aspecten zoals: de realisatie van ecologische verbindingszones of watersysteemherstelmaatregelen en het beheer. Ten derde dient in een waterhuishuidkundig onderzoek te worden onderbouwd hoe de compensatie opgave wordt ingevuld. Om in de toekomst grote hoeveelheden hemelwaterwater te kunnen verwerken dient de ontwikkeling te zijn voorzien van een noodoverloopconstructie.

Toetsingscriteria:

Om een vergunning te kunnen aanvragen dient er te worden voldaan aan verschillende toetsingscriteria. Er dient een waterhuishuidkundig (model) onderzoek te worden uitgevoerd. Dit onderzoek dient te voldoen aan de richtlijnen die zijn ingenomen in “Hydrologisch uitgangspunten bij de Keurregels voor het afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen”. In aanvulling hierop geldt er een compensatieplicht van 600 m³ per ha toename verhard oppervlak, tenzij uit het waterhuishoudkundig onderzoek blijkt dat minder compensatie nodig is. Er geldt de volgende afvoereis: “De afvoer uit een voorziening mag maximaal 2 l/s/ha zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van een kleinere opvangcapaciteit omdat infiltratie in de voorziening plaatsvindt, moet de voorziening binnen 5 dagen waarbinnen maximaal 2 mm hemelwater per etmaal is gevallen, leeggelopen zijn”. Ook dient er een noodoverloopconstructie aanwezig te zijn. Tot slot geldt voor de versnelde afvoer dat het uitgangspunt is dat er hydrologisch neutraal wordt ontwikkeld. Bij bepaalde uitzonderingen mag er van dit principe worden afgeweken.

GWP Halderberge 2024-2027

In juli 2023 is door Arcadis voor de gemeente Halderberge het Gemeentelijk Water Programma (GWP) 2024-2027 opgesteld. In het GWP is vastgesteld wat de gemeente wil bereiken en wat de rol is van burgers en bedrijven ten aanzien van afval, hemel-, en grondwater.

De gemeente Halderberge heeft samen met waterpartners een waterketenvisie 2030 opgesteld. Dit is gebaseerd op de volgende principes: het creëren van meerwaarde voor de omgeving, doelmatig waterbeheer en participatie. In aanvulling hierop heeft de waterketenvisie de volgende drie speerpunten:

  • 1. Werken aan klimaatbestendigheid
  • 2. Werken aan een goede waterbalans tussen bebouwd en landelijk gebied
  • 3. Werken aan waardevol water

Omgevingswet

Na het van kracht worden van de Omgevingswet is het gemeentelijk rioleringsplan van 2020-2023 niet langer een wettelijk verplichte planvorm. De gemeente heeft toch een GWP opgesteld, omdat het een effectief planinstrument is om de rioleringszorg te borgen en activiteiten af te stemmen. Daarbij is rekening gehouden met de beoogde opzet van de Omgevingsvisie, het Omgevingsplan en de programma’s.

Afvalwater

Afvalwater dient zoveel mogelijk afzonderlijk van regen- en grondwater te worden ingezameld en te worden afgevoerd naar een RWZI.

Hemelwater

Hemelwater wordt bij voorkeur niet afgevoerd naar een RWZI. Hemelwater wordt lokaal verwerkt, en anders regionaal, bij voorkeur vindt dit plaatst door infiltratie of tijdelijke berging. Zowel bij nieuwbouw, als bij ontwikkeling in bestaand bebouwd gebied wordt van de perceeleigenaar verlangt dat deze zijn/haar verantwoordelijkheid neemt om wateroverlast te voorkomen. De waterbergingseisen voor een ontwikkeling zijn weergegeven in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2017-B001_0016.jpg"

Toelichting bij en aanvulling op de tabel:

  • Het onderscheid tussen kleine (<500 m²) en grote (>500 m²) ontwikkelingen betreft het totale oppervlak van de ontwikkeling;
  • Herbouw na sloop wordt beschouwd als nieuwe ontwikkeling. Inbreidingen, verbouwing en herstructureringen worden beschouwd als ontwikkelingen in bestaand gebied;
  • Een eis van 60 mm betekent ten minste 60 liter berging per m² oppervlak;
  • Het oppervlak waarover deze bergingseis berekend dient te worden, betreft het totale verhard oppervlak (100% van daken en 50% van de rest van het perceel) binnen de werkgrenzen in de nieuwe situatie. Door ander materialen te gebruiken, kan dit percentage worden verminderd (bij de aanleg van groene daken wordt 0% toegerekend). Kunstgrasvelden worden als 50% verhard beschouwd. Groene daken worden als onverhard oppervlak beschouwd);
  • De bergingseisen zijn van toepassing op ieder individueel perceel. Bij een bouwblok met meer percelen, dient elk perceel te worden voorzien van 20 mm berging op eigen terrein;
  • Indien er geen openbare ruimte komt bij een ontwikkeling van >500 m², dan dient de opgave geheel op eigen terrein te worden gerealiseerd;
  • Indien er wel openbare ruimte komt, wordt 60 mm in openbaar gebied geborgen en 20 mm op particulier terrein.

Grondwater

Er wordt gestreefd naar een natuurlijke fluctuatie zonder dat hierdoor wateroverlast optreedt ten gevolge van een te hoge of een te lage grondwaterstand. Het grondwaterbeleid is gericht op een hydrologisch neutrale inrichting. Indien grondwater wordt verplaatst wordt dit bij voorkeur afgevoerd richting het oppervlaktewater of naar de bodem in plaats van de RWZI.

Ontwateringseisen

De gemeente hanteert de volgende minimale ontwateringseisen bij nieuwbouw:

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2017-B001_0017.jpg"

Hemelwaterverordening gemeente Halderberge

De gemeente Halderberge hanteert de volgende voorkeursvolgorde voor de omgang met hemelwater:

  • Hergebruiken van regenwater;
  • Bergen en infiltreren op eigen terrein;
  • Tijdelijke opslag in openbaar gebied met uitloop naar groen;
  • Afvoeren naar bovengrondse afwateringsvoorzieningen (zoals oppervlaktewater);
  • Afvoeren via ondergrondse hemelwaterafvoer;
  • Via een gemengd rioolstelsel naar een RWZI.

Toetsing

Door Antea Group is een watertoets uitgevoerd. Deze is als Bijlage 13 bijgevoegd. Hieronder worden de resultaten beschreven.

Huidige situatie

Maaiveldhoogte

Om de maaiveldhoogtes in het plangebied te analyseren is het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN4-viewer) geraadpleegd. Het maaiveld bevindt zich tussen NAP +8,2 m en NAP +6,6 m.

Bodemopbouw

Om de lokale bodemopbouw ter plaatse van de planlocatie te analyseren zijn grondboringen uit het DINOloket geraadpleegd. De maximale diepte in de grondboringen is 88 m -mv. De bodem bestaat voornamelijk uit zand van de fijne, midden en grove categorie. Op afwisselende dieptes in leem aangetroffen. De geschematiseerde bodemopbouw is in onderstaande tabel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2017-B001_0018.jpg"

Grondwater

In het DINOloket zijn binnen een straal van circa 250 m zijn geen bruikbare peilbuizen waargenomen. Op basis van een isohypsenkaart gemaakt met het Landelijk Hydrologisch Model in Grondwatertools bevindt de grondwaterstand zich ter plaatse van het plangebied op tussen circa NAP +6,0 en +5,0 m. Het grondwater stroomt in noordelijke richting.

Met behulp van de Kaartbank van de Provincie Noord-Brabant is de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG) en de Gemiddelde Laagste Grondwaterstand (GLG) ingeschat. De GHG bevindt zich op basis hiervan 0,8 à 1,0 m -mv, en de GLG bevindt zicht op basis van deze kaart tussen 1,6 à 1,8 m -mv.

Op basis van de WKO-tool zijn in de directe omgeving meerdere gesloten bodemenergiesystemen en grondwateronttrekkingen aanwezig. De dichtstbijzijnde grondwateronttrekking ligt op een afstand van circa 120 m. De invloed op het plangebied wordt als nihil ingeschat.

Op basis van de “Kaartbank” kaart van de provincie Noord-Brabant ligt het plangebied in een boringsvrije zone en deels in een grondwaterbeschermingsgebied. Binnen een grondwaterbeschermingsgebied gelden diverse gebruiksbeperkingen om de het drinkwaterbelang te beschermen, welke zijn opgenomen in de Provinciale Milieuverordening Noord-Brabant. Voor een boringsvrije zone geldt dat in dit gebied de grondwatervoorraden zijn afgedekt met slecht doorlatende kleilagen, dit vormt een natuurlijke bescherming tegen verontreiniging. Om de grondwaterkwaliteit te beschermen dient de doorboring van beschermde kleilagen zoveel mogelijk te worden tegengegaan.

Watersysteem

In en rondom het plangebied zijn verschillende waterlopen aanwezig. In het plangebied zelf gaat dit om één A-watergang centraal in het plangebied en B-watergangen. Het plangebied ligt niet binnen een peilbesluit.

Vuil- en hemelwater

In het plangebied is geen rioolstelstel aanwezig. Wel ligt ten noorden van het plangebied een gemengd rioolstelsel. Ten zuiden van het plangebied in de Bovenstraat ligt een drukleiding en een vuilwaterriool. In de huidige situatie bestaat het plangebied uit onverhard terrein en bestaat de bodem grotendeels uit zandbodem en enkeerdgronden, waardoor hemelwater direct kan infiltreren in de bodem. In maart 2023 is er door Antea Group een memo “Doorlatendheid Hoeven Zuid te Halderberge” opgesteld. Deze memo is bijgevoegd als Bijlage 14. Ten tijde van de veldwerkzaamheden op 1 maart 2023 is de grondwaterstand tussen de 1,2 en 1,7 m -mv aangetroffen. De bodemopbouw bestaat tot 2,7 m -mv uit zeer fijn zand. Op basis hiervan wordt geadviseerd een k-waarde van 2 m/dag aan te houden als de infiltratiecapaciteit in de onverzadigde zone. Dit behoort tot de classificatie “goed doorlatend”.

Waterveiligheid

Uit de leggerkaart van waterschap Brabantse Delta blijkt dat het plangebied zich niet in de kern- of beschermingszone van waterkeringen bevindt.

Toekomstige situatie

Het plangebied heeft een totaal oppervlak van circa 18 ha. Van dit oppervlak is circa 9 ha uitgeefbaar oppervlak (93.720 m²) en circa 9 ha openbaar terrein (88.268 m²).

Grondwater

De gemiddelde grondwaterstand wordt op basis van een isohypsenkaart geschat tussen circa NAP + 6,0 en +5,0 m. Het maaiveld bevindt zich tussen NAP +8,2 en +7,1 m. Op basis van de kaartbank van de provincie NoordBrabant bevindt de GHG zich op 0,8 à 1,0 m -mv, en de GLG op tussen 1,6 à 1,8 m -mv. Het waterschap heeft aangegeven dat op basis van hun eigen kaart van de GHG, de GHG ondieper is dan op de provinciale kaart.

Omdat binnen het plangebied geen peilbuizen aanwezig zijn, wordt geadviseerd om grondwaterstandmonitoring toe te passen op meerdere plaatsen in het plangebied, om zo een accurater beeld te krijgen van de grondwaterstanden (zowel GHG als GLG). De monitoring dient voor minimaal 1 jaar plaats te vinden, waarbij een langere monitoring betere resultaten oplevert, ten aanzien van de GHG wordt daarbij geadviseerd om minimaal 2 winterseizoenen (januari – maart/april) te monitoren. In aanvulling hierop ligt het plangebied in een boringsvrije zone en grondwaterbeschermingsgebied. Om de grondwatervoorraden te beschermen gelden er diverse beperkingen, denk hierbij bijvoorbeeld aan beperkingen voor warmtekoude installaties.

Watersysteem

Oppervlaktewatersysteem

In de toekomstige situatie worden B-watergangen gedempt. Dit is vergunningplichtig. De gedempte hoeveelheid water dient één op één te worden gecompenseerd. Volgens algemene regel 3 “bijkomende tijdelijke werken en werkzaamheden in b-wateren” geldt dat de waterafvoer van de aangrenzende percelen te allen tijde dient te worden gewaarborgd. Ook dienen alle materialen die vrijkomen bij het uitvoeren van de werken en werkzaamheden te worden verwijderd.

Het waterschap en de gemeente zijn overeengekomen dat de huidige A-watergang binnen het plangebied wordt losgekoppeld en dat binnen het plangebied een nieuwe afvoerroute komt, met bijbehorende onderhoudsstrook van 5,0 m. Dit dient in de vervolgfase van de ontwikkeling verder geconcretiseerd te worden, hier is in het huidige ontwerp ruimte voor opgenomen, maar nog geen invulling aan gegeven.

Verhard- en onverhard

In de toekomstige situatie neemt het verhard oppervlak toe met circa 106.720 m². Het onverhard oppervlak neemt af met 111.050 m², en het oppervlak aan oppervlaktewater neemt toe met 4.780 m².

Waterbergingsopgave

Beleid Waterschap Brabantse Delta

Volgens artikel 3.6 van uit de Keur geldt er een verbod op een versnelde toename aan In de toekomstige situatie neemt het verhard oppervlak toe met circa 106.720 m². Het onverhard oppervlak neemt af met 111.050 m² en het oppervlak aan oppervlaktewater (wadi’s)neemt toe met 4.780 m². Volgens artikel 3.6 vanuit de Keur geldt er een verbod op een versnelde toename aan verharding. De toename aan verharding is meer dan 10.000 m². Dit heeft tot gevolg dat er geen vrijstelling kan worden verleend middels algemene regel 15. Er dient een vergunning te worden aangevraagd. Voor de vergunningsaanvraag is beleidsregel 13 “Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak” van toepassing. Voor het vergunningstraject gelden verschillende toetsingscriteria. Hier volgt een korte opsomming:

  • Er dient een waterhuiskundig (model) onderzoek te worden opgesteld;
  • Er geldt een compensatieplicht van 600 m³ per ha toename aan verhard oppervlak, tenzij uit het waterhuiskundig onderzoek blijkt dat minder compensatie nodig is. Het verhard oppervlak neemt toe met circa 10,7 ha (106.720 m²). Dit resulteert in een benodigde compensatie van 6.376 m³.
  • Er dient te worden voldaan aan de afvoereisen. Ook dient er een noodoverloopconstructie te worden gerealiseerd.
  • Tot slot dient de ontwikkeling hydrologisch neutraal te worden ontwikkeld.

Beleid gemeente Halderberge

Het plangebied is groter dan 500 m². Daarnaast gaat het om een nieuwbouwontwikkeling. Dit betekent dat minimaal 60 mm neerslag dient te worden geborgen op openbaar terrein en daarbij minimaal 20 mm op eigen terrein. Het plangebied heeft 73.950 m² verharding in het woningbouwprogramma en 32.320 m² verharding in openbaar gebied. Dit resulteert in een opgave van 2.125 m³ (0,02 m * 106.270 m²) benodigde waterberging op eigen terrein en 6.376 m³ (0,06 m * 106.270 m²) op openbaar terrein. Dit resulteert in een totale opgave van 8.501 m³ (2.125 m³ + 6.376 m³).

Waterberging in het stedenbouwkundige plan

Het huidige stedenbouwkundige plan biedt 4.251 m³ aan waterberging middels de drie te realiseren wadi’s en infiltratiezones in openbaar groen. Hiermee wordt niet voldaan aan de waterbergingseisen van het waterschap en de gemeente. Er dienen daarom aanvullende maatregelen te worden genomen om aan de waterbergingseis van de gemeente Halderberge te voldoen. Hier volgt een korte uiteenzetting:

  • Het graven van extra oppervlaktewater
  • Verlaagde plantenbakken
  • Open verharding
  • Groen daken
  • Hemelwaterriolering
  • Minder verharding in tuinen

Naast de compensatie voor de toename van verhard oppervlak moet ook de waterberging van de eventueel te dempen A- en B-wateren gecompenseerd worden. Hier wordt bij de nadere uitwerking voor de Omgevingsvergunning invulling aan gegeven.

Vuil- en hemelwater

In het plangebied zijn 384 woningen voorzien. De woningen dienen te worden aangesloten op het DWA-riool (droogweerafvoer). Uit het kadaster blijkt dat in de gemeente Halderberge een gemiddeld huishouden uit 2,3 personen bestaat. Gemiddeld wordt er per persoon 130 l aan droogweerafvoer geproduceerd. Het toekomstige DWA-riool dient hierop te zijn gedimensioneerd. Tevens dient bij waterschap Brabantse Delta te worden nagegaan of het aanwezige RWZI hiervoor voldoende capaciteit beschikbaar heeft.

Waterkwaliteit

In de toekomstige situatie mag de waterkwaliteit niet verslechteren. Dit houdt in dat er geen negatieve gevolgen zijn op het omliggende grond en/of oppervlaktewatersysteem. Derhalve dient gewerkt te worden met nietuitlogende materialen. Ook moet afstromend hemelwater zoveel mogelijk gescheiden afgevoerd worden om vervuiling te voorkomen. Een voorbeeld hiervan is dat hemelwater dat op het dak valt schoner is dan hemelwater dat valt op een intensief gebruikte parkeerplaats of weg.

Conclusie

Als het stedenbouwkundig plan definitief is, wordt een waterhuishoudkundig plan (model) opgesteld. Dit onderzoek dient te voldoen aan de richtlijnen die zijn ingenomen in “Hydrologisch uitgangspunten bij de Keurregels voor het afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen”. Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.11 Verkeer en parkeren

Kader

Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.

Toetsing

Door Antea Group is onderzocht of de voorgenomen ontwikkeling verkeerskundig mogelijk is. De memo is als Bijlage 15 opgenomen. De conclusies worden hieronder kort behandeld.

Verkeersgeneratie

Voor het berekenen van de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van de kencijfers van de CROW-publicatie uit 2018 'Toekomstbestendig parkeren'. Hierbij is uitgegaan dat het plangebied zich in de 'rest bebouwde kom' van een 'weinig stedelijk' gebied bevindt. Om de verkeersgeneratie van het plan niet te onderschatten is uitgegaan van het maximale kencijfer van het plan.

Het plangebied genereert in de huidige situatie geen verkeer, doordat zich geen verkeersaantrekkende functies in het plangebied bevinden. In totaal is de verkeersgeneratie van het plan 2.744 verkeersbewegingen per gemiddelde werkdag (hierna, motorvoertuigen per etmaal of mvt/etm). Hiervan zorgt het noordelijke deel voor 848 mvt/etm en het zuidelijke deel voor 1.896 mvt/etm.

Verkeersafwikkeling

Het deel van het plangebied ten noorden van de huidige watergang is voor het gemotoriseerd verkeer ontsloten via de Bovendonksestraat en de Haspelstraat. Het deel van het plangebied ten zuiden van de huidige watergang wordt ontsloten via de Bovendonksestraat en via de Bovenstraat. Vanaf deze wegen verdeelt het verkeer zich vervolgens in diverse richtingen. Tussen beide deelgebieden is voor autoverkeer geen directe uitwisseling mogelijk, wel voor langzaam verkeer.

Om de verkeerseffecten van de ontwikkeling van Hoeven-Zuid te toetsen is gekeken naar de verkeersafwikkeling van kruispunten die belangrijk en dichtbij het plangebied liggen. Binnen de bebouwde kom zijn kruispunten maatgevend voor de doorstroming van een netwerk, omdat deze vaak de grootste knelpunten vormen. Om deze reden is specifiek naar volgende kruispunten:

  • Bovendonksestraat – Haspelstraat;
  • Bovendonksestraat – Korenbloemlaan – Hoeven-Zuid (noordelijk deel);
  • Bovendonksestraat – Pinksterbloemlaan – Hoeven-Zuid (zuidelijk deel);
  • Bovendonksestraat – Bovenstraat – Heistraat;
  • Bovenstraat – Hoeven-Zuid (zuidelijk deel).

Uit de kruispuntbeoordelingen komt naar voren dat de kruispunten in de omgeving van het plangebied deze toename van het aantal verkeersbewegingen kunnen verwerken. Uit verkeersonderzoek blijkt dat het plan niet leidt tot knelpunten of doorstromingsproblemen.

Parkeren

Voor het berekenen van de parkeerbehoefte is gebruik gemaakt van de 'Kadernota Parkeren 2023-2027', vastgesteld op 20 maart 2023. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen de gebieden A (centrum Oudenbosch), B (rest Oudenbosch en centrum Hoeven en Oud Gastel) en C (overig). Voor het berekenen van de parkeerbehoefte is daarom uitgegaan van gebied C.

Het plangebied heeft in de huidige situatie geen parkeerbehoefte. Dit komt doordat het plangebied niet voorzien is van functies die verkeer aantrekken. Onderstaande tabel geeft de toekomstige parkeerbehoefte weer.

Type woning   categorie   aantal   kencijfer   parkeerbehoefte  
sociale huur egw   Huur, huis, sociale huur   33   2,1   69,3  
gestapelde sociale huur   Huur, appartement, midden/goedkoop (inclusief sociale huur)   42   2,1   88,2  
betaalbaar huur   Huur, huis, vrije sector   26   2,1   54,6  
betaalbaar koop   Koop, huis, tussen/hoek   42   2,1   88,2  
gestapeld betaalbaar   Koop, appartement, goedkoop   24   2,1   50,4  
tiny houses   Kleine eenpersoonswoning   12   0,8   9,6  
compensatiekavels   Koop, huis, vrijstaand   6   2,3   13,8  
ruimte voor ruimte kavels   Koop, huis, vrijstaand   20   2,3   46  
rijen duur   Koop, huis, tussen/hoek   26   2,1   54,6  
levensloopbestendig   Koop, appartement, duur   14   2,1   29,4  
twee-onder-een-kap   Koop, twee-onder-een-kap   24   2,1   50,4  
vrijstaand   Koop, huis, vrijstaand   31   2,3   71,3  
gestapeld duur   Koop, appartement, duur   24   2,1   50,4  
Totaal     324     676,2  

De parkeerbehoefte zal op eigen terrein naast de vrijstaande en twee-onder-een-kap woningen en in de openbare ruimte in parkeerkoffers worden opgelost. De parkeerkoffers worden zoveel mogelijk uit het zicht van het straatbeeld tussen de woningen in de woonvelden geïntegreerd en in de groene structuur ingepast. Er worden voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Plansystematiek

Bij het opstellen van de planregels is enerzijds zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van recente bestemmingsplannen. Het geheel is als volgt opgebouwd: In hoofdstuk 1 komen de 'Inleidende regels' aan bod. Het betreft hier de Begrippen en de Wijze van meten. In Hoofdstuk 2 'Bestemmingsregels' zijn de planregels, behorende bij de verschillende bestemmingen, opgenomen. Hoofdstuk 3 'Algemene regels', bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn. Tot slot zijn de Overgangs- en slotregels opgenomen in Hoofdstuk 4. De planregels zijn opgedeeld in: 1. de bestemmingsomschrijving: waarvoor mogen de gebouwen en gronden worden gebruikt; 2. bouwregels: een beschrijving van de toelaatbare bouwwerken; 3. specifieke gebruiksregels: verbod op bepaald gebruik van gronden en 4. het afwijken van de gebruiksregels.

De ontwikkeling wordt over een langere tijd gerealiseerd. Om in te kunnen spelen op marktveranderingen gekozen is voor een flexibel bestemmingsplan. De kwaliteit wordt geborgd middels een stedenbouwkundig plan, beeldkwaliteitsplan, inrichtingsplan openbare ruimte en privaatrechtelijke afspraken.

5.2 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van de begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. Bij toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten gemeten moeten worden. Een aantal bepalingen is op grond van de SVBP dwingend voorgeschreven.

Peil

Kenmerkend voor de gronden binnen de bestemming 'Woongebied' is het donkenlandschap. Er is dan ook sprake van hoogteverschillen in dit gebied. Om het donkenlandschap te behouden en om duidelijkheid te geven over de wijze van meten is een specifiek peilenplan opgesteld. Dit peilenplan maakt onderdeel uit van het beeldkwaliteitsplan Hoeven Zuid dat in Bijlage 1 de regels opgenomen.

Voor alle gronden en percelen binnen overige bestemmingen geldt dat, daar waar de hoofdtoegang aan een weg grenst dat het peil de hoogte van die weg is of in de andere gevallen de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwterrein.

5.3 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Het bestemmingsplan kent de bestemmingen Agrarisch,Tuin, Wonen, Woongebied en de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2. Hierna volgt een toelichting op deze bestemmingen.

Artikel 3 Agrarisch

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische gebruik, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen en hobbymatige agrarische activiteiten, extensief recreatief medegebruik, groenvoorzieningen, (onverharde) paden en wegen, water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen en behoud, herstel en ontwikkeling van de landschapswaarden.

Omdat de omliggende gronden tot woongebied worden bestemd is (hobbymatig of bedrijfsmatig) boom- of fruitteelt niet toegestaan om op deze gronden.

Artikel 4 Tuin

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en erven behorende bij woningen met de bestemming Wonen. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen toegestaan van maximaal 1 m hoog.

Artikel 5 Wonen

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, tuinen, erven en verhardingen, water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen en groenvoorzieningen. Deze bestemming is opgenomen voor de bestaande woning aan de Bovenstraat en sluit aan bij de bestemmingen voor burgerwoningen in het buitengebied.

Het bestemmingsvlak is tevens het bouwvlak.

Artikel 6 Woongebied

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor de toekomstige woningen in het plangebied. Er is gekozen voor een flexibele bestemming waarbinnen alle voorzieningen behorend bij openbaar gebied gerealiseerd kunnen worden en in totaal324 woningen. Daarvan mogen 90 woningen als gestapelde woningen worden gerealiseerd. Waar de gestapelde woningen binnen het woongebied komen is aangeduid middels de aanduiding 'gestapeld' op de planverbeelding. Daarnaast mogen van het totaal maximaal 8 woningen als een tiny house woren gerealiseerd. De overige woningen moeten grondgebonden zijn, maar er zijn verschillende typen mogelijk.

Bouwregels

Het in Bijlage 1 opgenomen beeldkwaliteitsplan Hoeven Zuid is een belangrijke peiler voor de stedenbouwkundige kwaliteit. De bouwwerken die binnen dit gebied worden gebouwd dienen ook te voldoen aan de voorwaarden en uitgangspunten zoals daarin beschreven. Er wordt een supervisor aangesteld die als regievoerder de kwaliteit en samenhang tussen gebouwen, complexen en deelgebieden bewaakt en stuurt op de inrichting van het gebied. Daarbij is de supervisor gebonden aan het beeldkwaliteitsplan. De supervisor kan gevraagd en ongevraagd adviseren.

Er is onderscheid gemaakt tussen bouwregels voor tiny houses en voor de andere typen woningen. De bouwhoogte, bouwdiepte en bebouwde oppervlakte zijn wel vastgelegd in de regels. Daarnaast zijn voor vrijstaande woningen en twee-aaneengebouwde woningen afstanden tot de zijdelingse perceelsgrens bepaald. Voor patiowoningen is ook een bebouwingspercentage van 75% per bouwperceel opgenomen. De kapvorm van de grondgebonden woningen moeten voldoen aan het beeldkwaliteitsplan.

Er is onderscheid gemaakt in aangebouwde bijbehorende bouwwerken en vrijstaande bijbehorende bouwwerken. Het bebouwde oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken is ook bepaald.

Voor bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde bij hoofdgebouwen zijn ook specifieke regels opgenomen. Overkappingen dienen te voldoen aan de regels voor bijbehorende bouwwerken, ondanks dat een overkapping ook een bouwwerk geen gebouw kan zijn. Voor erafscheidingen in zijtuinen bij hoekwoningen geldt een specifieke regeling. De zijgevel van het hoofdgebouw is hierbije een bepalende factor. De bouwhoogte van een erfafscheiding parallel aan de zijgevel (ter afscherming van de zijtuin) mag maximaal 1 m hoog zijn over 1/3 van de breedte van de zijgevel aan de voorzijde en aan de achterzijde mag de hoogte 2 m hoog zijn. Dit sluit aan bij het bepaalde in het beeldkwaliteitsplan.

Terzijde wordt opgemerkt dat óók bouwwerken geen gebouwen zijnde moeten voldoen aan het beeldkwaliteitsplan.

Tot slot zijn er nog specifieke bouwregels opgenomen voor bouwwerken geen gebouwen zijnde in het openbaar gebied.

Voorwaardelijke verplichting waterberging

Het bouwen van gebouwen is uitsluitend toegestaan als eerst, gelijktijdig met het bouwrijp maken van de gronden een waterbergende voorziening is aangelegd. Deze voorziening dient ook in stand gehouden te worden.

Gebruiksregels

In de gebruiksregels is opgenomen dat maximaal 55% van de gronden met deze bestemming mag worden uitgegeven voor 'wonen'. Zo blijft er ruimte voldoende aanwezig om het openbaar gebied aan te leggen en om de ruime opzet te garanderen en het donkenlandschap te behouden.

De ontsluiting van het woongebied en van de woningen zelf is niet specifiek bestemd. Echter de inrit van de hoofdonstluiting, de ontsluiting van het woongebied op de bestaande omliggende wegenstructuur is middels aanduidingen wel bepaald.

Tot slot is er binnen deze bestemming nog een aanduiding 'water' opgenomen. Deze aanduiding is ter bescherming van de reeds aanwezige A-watergang. Ter plaatse van deze aanduiding is uitsluitend de watergang met bijbehorende beschermings- en onderhoudsstroken toegestaan (tevens mag op deze gronden niet worden gebouwd).

Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan de aanduiding 'water' verwijderen en elders binnen het woongebied de aanduiding toe te voegen indien er sprake is van een verlegging van de A-watergang. Dit kan alleen als het waterschap ook een positief advies heeft afgegeven.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 2

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor de bescherming van de ter plaatse aanwezige hoge archeologische verwachtingswaarden.

5.4 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Met deze regel wordt voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Bijvoorbeeld in het geval (onderdelen van) bouwpercelen - al dan niet tijdelijk - van eigenaren wisselen. De regeling is met name van belang met het oog op nieuwbouw. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere omgevingsvergunning. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit te verkrijgen.

Artikel 9 Algemene bouwregels

Om bestaande afwijkingen van de bouwregels niet onder het overgangsrecht te plaatsen is een regel opgenomen dat bestaande maten en situeringen zijn toegestaan. Daarnaast zijn in dit artikel regels opgenomen voor ondergronds bouwen. Ondergronds bouwen is enkel toegestaan daar waar hoofdgebouwen aanwezig zijn, met uitzondering binnen de aanduiding 'gestapeld'. Het bevoegd gezag kan hier wel van afwijken.

Er is ook een mogelijkheid voor het bevoegd gezag opgenomen om nadere eisen te stellen aan de situering, afmeting en vormgeving van bouwwerken indien dit noodzakelijk is vanwege het beeldkwaliteitsplan, verkeerssituatie, gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen of in het kader van brandveiligheid en calamiteiten.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

In artikel 9 zijn regels voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit opgenomen. Een niet-publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit is onder voorwaarden rechtstreeks toegestaan. Het bevoegd gezag kan ten behoeve van een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit onder voorwaarden afwijken. Ook is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor kamergewijze verhuur.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

Binnen het plangebied zijn enkele gebiedsaanduidingen opgenomen.

Wijzigingsgebied

Het nieuwe woongebied wordt in twee fasen uitgevoerd. De eerste fase is rechtstreeks bestemd met de bestemming 'Woongebied'. De tweede fase (ten noord-oosten van het plangebied) kan middels een wijzigingsbevoegdheid worden gerealiseerd, zodat er een gefaseerde groei van de woningvoorraad plaats kan vinden en er flexibel ingespeeld kan worden op de dan gewenste woningtypen (marktvraag). Voor nu zijn deze gronden (vanwege het nog huidige gebruik) met een agrarische bestemming bestemd.

De wijzigingsbevoegdheid is concreet begrensd. Binnen dit gebied mogen maximaal 60 woningen met bijbehorend openbaar gebied worden gerealiseerd. De regels van Artikel 6 zijn van overeenkomstige toepassing, met uitzondering dan van de in dat artikel genoemde woningaantallen.

Voorafgaand aan de wijziging dient wel eerst een stedenbouwkundig plan opgesteld te worden die voldoet aan het beeldkwaliteitsplan en waarover de supervisor een positief advies heeft afgegeven. De woningtypen dienen te voldoen aan/ aan te sluiten bij de dan geldende Woonvisie/beleid van de gemeente. Wel is bepaald dat er maximaal 24 gestapelde woningen binnen het wijzigingsgebied zijn toegestaan.

De ontsluiting van fase 2 op de omliggende bestaande wegenstructuur mag uitsluitend plaatsvinden ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting'. Daarnaast moet er, bij realisatie van het woongebied fase 2 een verbinding worden gelegd met het woongebied ten westen van deze gronden (fase 1).

Luchtvaarverkeerszone

Ten behoeve van de bescherming van luchtvaartverkeer mag er niet hoger gebouwd worden dan in dit artikel is bepaald.

Boringsvrije zone

Om de kwaliteit van het grondwater in verband met de drinkwatervoorziening te waarborgen mag de beschermende kleilaag niet zonder omgevingsvergunning worden doorboord. Dit kan alleen nadat schriftelijk advies is gegeven door het waterwinbedrijf.

Grondwaterbeschermingsgebied

Binnen het plangebied is een grondwaterbeschermingsgebied aangewezen, tevens ten behoeve van de bescherming van de grondwaterkwaliteit. De bouwdiepte van gebouwen mag niet meer dan 3 m onder maaiveld bedragen en daarnaast mogen enkele werken en werkzaamheden niet zonder vergunning worden uitgevoerd. Het bevoegd gezag kan alleen een vergunning daarvoor afgeven als het waterleidingbedrijf advies heeft afgegeven.

Sportvelden

Buiten het plangebied is een padelbaan aanwezig. In het kader van geluid mogen er geen woningen gebouwd worden, tenzij aangetoond is dat de geluidbelasting geen belemmering vormt voor de geluidgevoelige woningen lf dat er voorzieningen worden genomen, zodat de belasting op de geluidgevoelige woningen voldoende is afgenomen.

Propaantank

Ten behoeve van een aanwezige propaantank is in het kader van externe veiligheid een veiligheidszone opgenomen. Binnen deze aanduiding mogen geen functies worden toegestaan die worden gebruikt voor verblijf door minder zelfredzame personen. Het bevoegd gezag kan hiervan afwijken indien aangetoond is dat er geen externe veiligheidsrisico's meer aanwezig zijn (bijvoorbeeld omdat de propaantank is gesaneerd).

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel geeft het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid om medewerking te verlenen aan een bouwplan dat net niet binnen de bouwregels van het bestemmingsplan past. Alvorens deze overweging plaatsvindt, brengt de supervisor een advies uit. Het is belangrijk dat de ruimtelijke kwaliteiten van het beeldkwaliteitsplan behouden blijven. Het college betrekt Indien aangetoond wordt dat een minimale overschrijding noodzakelijk is voor de uitvoering van het project, kan uit oogpunt van redelijkheid en billijkheid overwogen worden om medewerking te verlenen aan het verzoek. Het is hierbij wel van belang dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast, met dien verstande dat in ieder geval sprake moet zijn van een akoestisch aanvaardbare situatie. Eventueel kan het college van burgemeester en wethouders indien dat noodzakelijk is nadere eisen stellen met betrekking tot de situering.

Artikel 13 Overige regels

In de overige regels staan regels voor duurzame ontwikkeling, waaronder laadpalen en opwekking en levering van duurzame energie.

Daarnaast bevat dit artikel een regeling waarmee wordt gewaarborgd dat binnen het plangebied voldoende parkeergelegenheid (in de openbare ruimte en op eigen terrein) wordt gerealiseerd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

 

Voor het voorliggende bestemmingsplan is het kostenverhaal anderszins verzekerd. De gemeente Halderberge is eigenaar van alle gronden en heeft hiervoor een grondexploitatie-berekening opgesteld waarmee het kostenverhaal is verzekerd. Het bestemmingsplan is daarmee economisch uitvoerbaar.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Participatie

Op 13 november is in Bovendonk een informatiebijeenkomst georganiseerd voor omwonenden, overige (toekomstige) inwoners van Hoeven Zuid en andere belangstellenden. Via diverse panelen met onderwerpen over woningtypen, het bestemmingsplan, planning en hoe het eruit moet gaan zien konden bezoekers zich laten informeren. De bijeenkomst is door circa 750 mensen bezocht.

6.2.2 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bestemmingsplan voorgelegd aan diverse instanties. Vier instanties hebben hierop gereageerd. Hieronder volgt een samenvatting van de reacties van Provincie Noord-Brabant, Waterschap Brabantse Delta, Gasunie, Brabant Water en de brandweer.

Provincie

Op 31 oktober 2023 heeft provincie Noord-Brabant een reactie gegeven. De reactie van de provincie is bijgevoegd als Bijlage 16. In de reactie geeft de provincie aan dat de aandacht uitgaat naar het op dat moment nog uit te werken stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan. Belangrijke aandachtspunten voor de verdere uitwerking zijn in ieder geval:

  • inzicht in de te ontwikkelen ruimtelijke structuur en landschapskwaliteiten;
  • een stedenbouwkundige verkaveling- en/of inrichtingsschets;
  • formele afstemming voor het aantal woningen;
  • kwaliteitsverbetering van het landschap;
  • onderbouwing op basis van de lagenbenadering.

Dit heeft geleid tot aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan. Hierbij wordt tevens verwezen naar paragraaf 2.2 en 3.2.2 waarin rekening is gehouden met de door de provincie aangegeven aandachtspunten.

Waterschap Brabantse Delta

Op 27 oktober 2023 heeft het waterschap Brabantse Delta een reactie gegeven. De reactie van het waterschap is bijgevoegd als Bijlage 17. Op basis van het bestemmingsplan geeft het waterschap onder voorbehoud een positief wateradvies. Het voorbehoud heeft betrekking op de volgende punten:

  • verificatie GHG;
  • borgen van ruimte voor a-watergang en bijbehorende onderhoudsstrook.

Deze reactie heeft geleid tot aanpassingen in de Watertoets en het ontwerpbestemmingsplan.

Gasunie

Gasunie heeft op 27 september 2023 een reactie gegeven, waarin wordt aangegeven dat het plangebied buiten de 1% letaliteitsgrens van de dichtstbij gelegen leiding van Gasunie valt. De leiding heeft geen invloed op de verdere planontwikkeling. Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan.

Brabant Water

In de reactie wordt aangegeven dat bodemenergiesystemen niet zijn toegestaan binnen grondwaterbeschermingsgebieden. Deze reactie heeft geleid tot aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan. Hierbij wordt verwezen naar paragraaf 3.2.2. In de reactie wordt ook gewezen op de (drink)watertransportleiding die door het plangebied loopt. Dit is echter geen hoofdwaterleiding. Daarom heeft deze opmerking niet geleid tot aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan.

Brandweer Midden- en West-Brabant

In de reactie wordt aangegeven dat het plan aan de criteria van het standaardadvies voldoet. Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan.

Vervolg van de procedure

Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening. In het kader van die procedure wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd, waarbij de mogelijkheid wordt geboden tot het indienen van een zienswijze.