direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Havendijk Kom Noord, deelgebieden 2 en 6, Oudenbosch
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1655.BP1028-C001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

De gemeente Halderberge is voornemens om de noordrand van de kern Oudenbosch, ook wel 'Havendijk Kom Noord' integraal te transformeren en af te ronden. De noordelijke rand van het dorp wordt getransformeerd naar een duurzaam samenhangend gebied met een balans tussen nieuwe woningbouw, groen en de herstructurering van de begraafplaats.

Het gebied kent leegstand, is rommelig en vormt geen representatieve entree/rand voor het dorp. Ten behoeve van deze ontwikkelingen heeft de gemeente Halderberge op 16 december 2021 de gebiedsvisie 'Havendijk Kom Noord' vastgesteld. Deze gebiedsvisie beschrijft de uitgangspunten en een programma van eisen waaraan de transformatie van dit gebied moet voldoen om te komen tot een kwaliteitsimpuls met een integrale aanpak. In de gebiedsvisie staan de kaders en ambities beschreven, waaraan de nieuwe ontwikkeling van het gebied moet voldoen, verdeeld over 6 deelgebieden. Het kaartbeeld van de gebiedsvisie is als Bijlage 1 toegevoegd aan het bestemmingsplan.

Onderhavig plangebied bestaat uit de deelgebieden 2 en 6 uit de gebiedsvisie, de daarnaast gelegen bedrijfswoning aan het adres Havendijk 10e alsmede de locatie van het rioolgemaal gelegen aan Havendijk 10b.

Middels voorliggend bestemmingsplan worden de deelgebieden 2 en 6 getransformeerd van bedrijfslocaties naar woningbouw met 20 grondgebonden koopwoningen. Daarnaast zal ter plaatse van de bedrijfswoning aan de Havendijk 10e de bestemming worden gewijzigd van 'Bedrijf' naar 'Wonen'. De locatie van het rioolgemaal heeft thans een bedrijfsbestemming en deze blijft gehandhaafd. Alleen de functieaanduiding wordt gewijzigd van bedrijfswoning naar rioolgemaal.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Havendijk Kom Noord

Het gebied Havendijk Kom Noord is gelegen aan de noordrand van de kern Oudenbosch. Aan de westzijde wordt het gebied begrensd door de Havendijk, deze weg loopt langs de rivier de Mark richting het noorden naar het buitengebied van de gemeente Halderberge. Aan de overzijde van de Mark bevindt zich de Jachthaven van Oudenbosch. In het oosten en zuiden sluit het gebied aan op de bestaande woningbouw, gelegen binnen de kern Oudenbosch.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP1028-C001_0001.png" Figuur 1.1 Ligging gebied Havendijk Kom Noord

Plangebied (deelgebieden 2 en 6 en Havendijk 10e)

Onderhavig plangebied bestaat uit de percelen kadastraal bekend als gemeente Oudenbosch, sectie A, nummers 2041, 2057, 2120, 2125, 2126 en 2127. De totale omvang van het plangebied bedraagt circa 9.780 m2.

Het plangebied is gelegen op de hoek van de Havendijk en de Schuitevaarstraat. De westgrens van het plangebied loopt parallel aan de Havendijk. Aan de oostzijde wordt het plangebied deels begrensd door een sportschool aan de Schuitevaarstraat en deels door het grasveld gelegen tussen het plangebied en de Strijmondlaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP1028-C001_0002.png" Figuur 1.2 Ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Kom Oudenbosch' van toepassing. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 20 juni 2013.

Het plangebied is gelegen binnen een bestemmingsvlak 'Bedrijf' en is voorzien van één bouwvlak die zich uitstrekt over een groot deel van het plangebied. De sportschool ten oosten van het plangebied is gelegen binnen hetzelfde bouwvlak. Bouwwerken mogen uitsluitend worden gerealiseerd binnen het bouwvlak. Voor het gehele bouwvlak geldt er een maximum bebouwingspercentage van 60%. Binnen het plangebied is het bouwvlak verdeeld in twee maatvoeringsvlakken met betrekking tot de maximale bouwhoogte verschillend van 8 tot 9 meter.

Vanaf het rioolgemaal loopt een rioolwatertransportleiding richting het noorden. Deze leiding wordt in het bestemmingsplan weergegeven met de dubbelbestemming 'Leiding - Riool'. De gehele westelijke rand van het plangebied is daarnaast ook voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering', ten behoeve van de instandhouding van de waterkering. Ten behoeve van de luchtvaartverkeerszone van Breda International Airport is het gehele plangebied ook voorzien van de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone - 11'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP1028-C001_0003.png"

Figuur 1.3 Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Kom Oudenbosch' (plangebied is rood omlijnd)

Toets bestemmingsplan

Het planvoornemen bestaat uit de transformatie van het plangebied van bedrijventerrein naar een woongebied met 20 grondgebonden koopwoningen.

Het gehele plangebied is voorzien van de bestemming 'Bedrijf'. Functioneel gezien zijn reguliere woningen binnen de bedrijfsbestemming niet passend. Ter plaatse van de beoogde woningen dient de bestemming derhalve te worden gewijzigd naar de bestemming 'Wonen' met bouwvlak. Het perceel ten behoeve van het rioolgemaal behoudt de bedrijfsbestemming. Enkel de functie bedrijfswoning wordt gewijzigd in rioolgemaal.

In onderhavig planvoornemen vinden er geen bouw- en/of sloopwerkzaamheden plaats ter plaatse van de gronden aangeduid met de dubbelbestemming 'Leiding - Riool'. Binnen dit deel van het plangebied vindt enkel een bestemmingswijziging plaats van 'Bedrijf' naar 'Wonen'.

Ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' mogen uitsluitend bouwwerken tot een maximale bouwhoogte van 2,5 m worden gebouwd ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de waterkering. Er is dan ook advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

De gebiedsaanduiding 'luchtvaartsverkeerszone - 11' heeft betrekking tot de maximale bouwhoogte ten behoeve van het obstakelvrije start- en landingsvlak. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerszone - 11' mag de bouwhoogte van bouwwerken niet meer bedragen dan 101,4 m en 110,54 m boven NAP. In het onderhavige plan wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt die deze maat overschrijdt.

De beoogde ontwikkeling van het plangebied is in strijd met het vigerend bestemmingsplan. Derhalve is besloten om voor deze ontwikkeling een nieuw bestemmingsplan in procedure te brengen.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een planbeschrijving gegeven van enerzijds de bestaande situatie en anderzijds de nieuwe situatie. In hoofdstuk 3 worden de beleidskaders van rijk, provincie en gemeente beschreven. De aspecten met betrekking tot het milieu en landschap komen in hoofdstuk 4 aan bod. De juridische planbeschrijving volgt in hoofdstuk 5 en in hoofdstuk 6 en 7 komen respectievelijk de uitvoerbaarheid van het plan en de communicatie aan bod.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied bestaat voor een groot deel uit twee bedrijfspercelen en ter plaatse van Havendijk 10e een bedrijfswoning. Op het noordelijke bedrijfsperceel is een bedrijfshal gelegen waarin voorheen De Kroon Salades was gevestigd. In de zuidelijke bedrijfshal is een vintagewinkel gevestigd.

Het plangebied heeft een eenzijdige samenstelling. De bedrijfshallen hebben daarnaast te maken met leegstand, waardoor het gebied een rommelige uitstraling heeft. In de bestaande situatie vormt het gebied daarmee niet een representatieve entree van de kern Oudenbosch.

Tussen de bedrijfswoning en het zuidelijk gelegen bedrijfsperceel is een rioolgemaal gelegen, welke geen onderdeel uit maakt van het plangebied. Middels een geuronderzoek wordt onderzocht in welke mate hiervan overlast kan worden verwacht en of er maatregelen genomen dienen te worden. De resultaten van het geuronderzoek worden verder toegelicht in paragraaf 4.9.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP1028-C001_0004.png"

Figuur 2.1 Foto's bestaande situatie plangebied

2.2 Nieuwe situatie

In de gebiedsvisie 'Havendijk Kom Noord' is het gebied, gelegen aan de noordelijke rand van Oudenbosch, verdeeld in 6 deelgebieden. Het doel van de gebiedsvisie is om van de verschillende deelgebieden een samenhangend woongebied te maken met circa 52 nieuwe koopwoningen van verschillende woningtypes, die Havendijk Kom Noord kwalitatief verbeteren. Een buurt waarin rekening wordt gehouden met het bestaande en nieuwe groen, dat inspeelt op klimaatadaptie en een aangename overgang naar het buitengebied maakt. De gebiedsvisie wordt verder toegelicht in paragraaf 3.3.2. De gemeente Halderberge heeft daarnaast ook een beeldkwaliteitsplan voor het plangebied laten opstellen. Hierin zijn de spelregels opgenomen voor de architectonische uitwerking van de bebouwing en de inrichting van de openbare ruimte. Het beeldkwaliteitsplan is als Bijlage 1 bij de regels opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.

Onderhavig plangebied is in de gebiedsvisie aangeduid als de deelgebieden 2 en 6. Het voornemen is om deze gebieden te transformeren naar een woongebied met woningen van verschillende typologieën. Het planvoornemen omvat de sloop van de bestaande bedrijfshallen en de bouw van in totaal 20 grondgebonden koopwoningen, waarvan 10 rijwoningen, 6 twee-onder-één-kapwoningen en 4 vrijstaande woningen, welke worden uitgevoerd als levensloopbestendige woningen met een volledig woonprogramma op de begane grond. De verkaveling van het plangebied, zoals weergegeven in figuur 2.2, is als Bijlage 2 toegevoegd aan voorliggend bestemmingsplan.

De 4 levensloopbestendige woningen (bouwkavels 7, 12, 13 en 14) hebben een goot- en nokhoogte van respectievelijk 5,5 en 8,5 meter. De overige nieuw te bouwen woningen hebben een goot- en nokhoogte van respectievelijk 7 en 11 meter.

De woningen worden ontsloten via een nieuw aan te leggen weg welke aansluit op de Havendijk aan de westzijde van het plangebied en wordt verbonden met Drimmelaarstraat aan de oostzijde van het plangebied. De ruimte tussen de nieuwe ontsluitingsweg en de bestaande bebouwing (sportschool en cafetaria) wordt als groene openbare ruimte ingericht met een wandelpad en wadi's ten behoeve van de waterbergingsopgave. Het groen en het wandelpad wordt tevens doorgetrokken in de richting van de Havendijk. Hiermee wordt de huidige groenstructuur versterkt.

Momenteel zorgt de bestaande bedrijfshal gedeeltelijk de erfgrens aan de noordzijde. Op de plaats waar geen hal staat vormen hoge hagen van 3 à 3,5 meter hoog de erfgrens. Na sloop van de bedrijfshal zal over het vrij gevallen deel Kokowall met een hoogte van 3 meter geplaast worden. Hiervoor is een specifieke aanduiding op de verbeelding opgenomen.

De woningen aan de Havendijk zijn georiënteerd op de Havendijk. De overige woningen zijn alle georiënteerd op de nieuw aan te leggen weg.

De bedrijfswoning aan de Havendijk 10e blijft in de huidige staat behouden. Middels onderhavige ontwikkeling zal het uitvoeren van bedrijvigheid in dit gebied wel verdwijnen. De bedrijfsbestemming met aanduiding 'bedrijfswoning' is daarmee niet meer van toepassing en zal worden gewijzigd naar 'Wonen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP1028-C001_0005.png" Figuur 2.2 Verkavelingsplan deelgebieden 2 en 6 (bron: Bijl Architecten B.V., 23-01-2024), (plangebied is rood omlijnd)

Hoofdstuk 3 Beleid

Bij het maken van een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met het beleid van hogere overheden (het rijk en de provincie) en de vastgestelde gemeentelijke beleidskaders. Hieronder wordt het relevante ruimtelijke beleid voor het plangebied weergegeven.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die op 1 januari 2024 in werking zal treden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is vastgesteld op 11 september 2020 en biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die er zijn. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op onze leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave.

Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers.

De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden om te bouwen aan een mooier en sterker Nederland.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
  • 4. Toekomstigbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Beoordeling en conclusie

Gezien de aard en omvang van voorliggend initiatief heeft bovengenoemd rijksbeleid niet direct invloed op de ontwikkeling. De inhoudelijke keuzes en afweging ligt bij de gemeente. Zij zullen daarbij uiteraard de richtlijnen en vier prioriteiten van het Rijk als leidraad gebruiken.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van nationale belangen, zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, de uitoefening van defensietaken en bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen etc.. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP1028-C001_0006.png"

Figuur 3.1 Weergave radarverstoringsgebieden, Rarro 1 december 2020

Beoordeling en conclusie

Zoals te zien is in figuur 3.1 is het plangebied gelegen binnen een radarverstoringsgebied. In dit gebied dient rekening te worden gehouden met de functionele bruikbaarheid daarvan. Rondom radarstations mogen geen bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. Binnen het radarverstoringsgebied geldt een maximale bouwhoogte van 90 meter ten opzichte van het NAP.

In het onderhavige plan wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt die deze maat overschrijdt.

Voor het plangebied geldt verder dat er regels zijn opgenomen inzake de uitoefening van het vliegverkeer vanaf luchthaven Breda International Airport. Er dient sprake te zijn van een obstakelvrij (start- en landings)vlak. De aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - 11' komt hieruit voort. Ten behoeve van het obstakelvrije (start- en landings) vlak mag de bouwhoogte van een bouwwerk niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte die wordt verkregen door lineaire interpolatie van 101,4 m en 110,54 m boven NAP. De beoogde nieuwe bebouwing overschrijdt deze maat niet.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is artikel 3.1.6 toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'.

Bij toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' dient antwoord gegeven te worden op een aantal vragen. Indien een vraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een vraag niet positief kan worden beantwoord, dan is de 'ladder' niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.

  • 1. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
  • 3. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
  • 4. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied?
  • 5. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?

Beoordeling

1. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?

Op basis van jurisprudentie kan geconcludeerd worden dat een woningbouwontwikkeling van meer dan 12 woningen gezien wordt als stedelijke ontwikkeling. Onderhavig planvoornemen voorziet in realisatie van 20 woningen. Een dergelijke ontwikkeling kan dan ook gezien worden als een stedelijke ontwikkeling.

2. Voorziet het onderhavige besluit in een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling?

De Laddertoets geldt alleen voor 'nieuwe' stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Als enkel sprake is van een planologische functiewijziging dan is in beginsel geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, tenzij het een functiewijziging van zodanige aard en omvang betreft.

Op basis van vigerend bestemmingsplan 'Kom Oudenbosch' hebben de gronden ter plaatse van het plangebied de bestemming 'Bedrijf'. Het realiseren van woningen is binnen deze bestemming niet toegestaan. Middels voorliggend bestemmingsplan wordt de bestemming gewijzigd, waarmee de realisatie van het woongebied mogelijk wordt gemaakt.

De planologische functiewijziging is van zodanige aard en omvang dat er sprake is van een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling.

3. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?

In het woningbouwprogramma 2018-2028 van de gemeente Halderberge zijn voor Oudenbosch in totaal 235 woningen opgenomen. Onderhavig plangebied maakt deel uit van het ontwikkelingsgebied Havendijk Kom Noord, wat voorziet in de ontwikkeling van circa 52 koopwoningen, waarvan 20 in onderhavig plangebied. Dit aantal is opgenomen in het woningbouwprogramma en is regionaal afgestemd.

4. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied?

Het plangebied is in de provinciale omgevingsverordening aangeduid als stedelijk gebied 'Landelijke kern'. De kaart van de provinciale omgevingsverordening is weergegeven op figuur 3.2 in paragraaf 3.2.2. Binnen het stedelijk gebied is voldoende ruimte om in de verstedelijkingsbehoefte (wonen, werken en voorzieningen) te voorzien. Hier is ruimte voor een grote verscheidenheid aan woon- en werkmilieus, of een menging daarvan, in uiteenlopende dichtheden.

Conclusie

De ontwikkeling betreft gezien de aard en omvang een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling. De locatie is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied en daarnaast is ook de behoefte aan de voorziene woningen aangetoond. Er wordt derhalve voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

De nieuwe Omgevingswet (welke 1 januari 2024 in werking zal treden) bundelt de wetten en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur, cultureel erfgoed en water. En regelt zo het beheer en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft de Provincie Noord-Brabant alvast een provinciale Omgevingsvisie gemaakt en op 14 december 2018 vastgesteld.

De omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. De basisopgave voor de provincie is: 'werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit'. Hierbij heeft de provincie als doel gesteld voor de middellange termijn, 2030: Brabant heeft een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit doordat wij voor alle aspecten voldoen aan de wettelijke normen. Voor de lange termijn, 2050, wil men een goede leefomgevingskwaliteit hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.

Om de basisopgave te behalen heeft men vier hoofdopgaven verwoord:

  • 1. Werken aan de Brabantse energietransitie;
    • a. Doel 2050: 100% duurzame energie, grotendeels afkomstig uit Noord-Brabant.
    • b. Doel 2030: ten minste 50% reductie van broeikasgassen ten opzichte van de uitstoot in 1990 en ten minste 50% duurzame energie.
  • 2. Werken aan een klimaatproof Brabant;
    • a. Doel 2050: Brabant is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht.
    • b. Doel 2030: Brabant handelt al sinds 2020 klimaatbestendig en waterrobuust; in 2030 zijn de eerste grote gebiedsopgaven daartoe al gerealiseerd.
  • 3. Werken aan de slimme netwerkstad;
    • a. Doel 2050: Het stedelijk netwerk van Brabant functioneert als één samenhangend duurzaam en concurrerend netwerk van steden en dorpen als onderdeel van de Noordwest-Europese metropool. Brabant kenmerkt zich door een sterke sociale cohesie, een excellent en duurzaam woon-, leef- en vestigingsklimaat met een comfortabel, betrouwbaar en multimodaal verkeers- en vervoersysteem en een uitstekende (digitale) infrastructuur.
    • b. Doel 2030: Brabantse partijen werken aan de transformatie van het bestaand bebouwd gebied van Brabant. Ondersteund door de digitale ontwikkelingen zijn er belangrijke stappen gezet in de richting van een excellent en duurzaam woon-, leef- en vestigingsklimaat met een comfortabel, betrouwbaar en multimodaal verkeers- en vervoersysteem. Bewoners uit alle geledingen van de bevolking voelen zich verbonden met hun omgeving en met elkaar doordat zij meedenken en meedoen aan de veranderingen in hun omgeving.
  • 4. Werken aan een concurrerende, duurzame economie;
    • a. Doel 2050: Brabant is top kennis- en innovatieregio in Europa. Producten, materialen en grondstoffen worden op alle onderdelen van de Brabantse economie in verregaande mate hergebruikt. Niet hernieuwbare hulpbronnen worden behouden. Het streven naar waardecreatie voor mens, natuur en economie gaan hand in hand. De Brabantse economie is verregaand circulair.
    • b. Doel 2030: Brabant is top kennis- en innovatieregio in Europa. We werken aan een circulaire economie door duurzamer om te gaan met de beschikbare grondstoffen en natuurlijke bronnen. We verminderen daartoe samen met maatschappelijke partners het gebruik van niet vernieuwbare grondstoffen (mineraal, fossiel en metalen) volgens de landelijke afspraken met 50%.
    • c. De Omgevingsvisie bevat geen sectorale beleidsdoelen. De concrete doelen, voor bijvoorbeeld natuur, water, veiligheid, milieu, mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit, staan nu nog in de bestaande plannen van de provincie (PMWP, Structuurvisie RO, BRUG, PVVP). Grote delen van die beleidsplannen horen vanuit het systeem van de Omgevingswet straks (soms verplicht) thuis in een programma zoals het natuurbeheerplan en het waterprogramma. De komende tijd wordt dit sectorale beleid afgestemd op de Omgevingsvisie en al dan niet uitgewerkt in de programma's en/of omgevingsverordening.

Beoordeling en conclusie

Het 'up to date' houden van het bestaand stedelijk gebied is essentieel voor een duurzame, sociale en economische ontwikkeling van de steden en dorpen van Brabant. Er ligt een forse woningbouwopgave voor de komende 10 jaar. Door het voorliggend bestemmingsplan wordt er woningbouw mogelijk gemaakt binnen het bestaand stedelijk gebied. De nieuwe woningen zullen gasloos gebouwd worden conform het nieuwe Bouwbesluit. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan het klimaatproof Brabant, alsmede de Brabantse energietransitie.

3.2.2 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

Alle provinciale regels over de fysieke leefomgeving, staan voortaan bij elkaar in de Interim Omgevingsverordening (IOV). Deze Omgevingsverordening is vastgesteld op 25 oktober 2019. De Interim Omgevingsverordening vervangt diverse provinciale verordening, waaronder de verordening Ruimte. De Interim Omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter en vooral is bedoeld om bestaande regelingen samen te voegen, heeft er ook (nog) geen expliciete afweging plaatsgevonden of de inzet van de verordening voor een bepaald thema gecontinueerd moet worden. Uitgangspunt van deze Interim Omgevingsverordening is dat de huidige regels met het huidige beschermingsniveau zijn gehandhaafd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP1028-C001_0007.png" Figuur 3.2 Uitsnede Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant (geconsolideerde versie augustus 2023)

Beoordeling

Het plangebied is aangeduid als stedelijk gebied 'Landelijke kern'. Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen binnen het stedelijk gebied bevat een onderbouwing dat:

  • a. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken;
  • b. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.

Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:

  • a. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
  • b. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
  • c. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
  • d. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
  • e. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
  • f. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.

Door de sloop van de op de locatie aanwezige bedrijfspanden en nieuwbouw is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. De nieuwe invulling zorgt voor een kwaliteitsimpuls van de noordrand van de kern Oudenbosch.

Zoals uit de gemeentelijke woonvisie en -programmering (zie paragraaf 3.3) blijkt past de ontwikkeling binnen de regionale afspraken.

Bij de nieuwbouw wordt rekening gehouden met duurzaamheidsmaatregelen zoals het toepassen van gasloos bouwen bij de nieuwbouw.

De gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving (zoals bijvoorbeeld de bodemkwaliteit, de waterhuishouding en de ecologische waarden) komt aan bod in Hoofdstuk 4, waarin de relevante milieu-aspecten nader onderbouwd zijn.

Conclusie

Voorgenomen ontwikkeling past derhalve binnen de kaders van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.

3.2.3 Perspectief op wonen en woningbouw West-Brabant West 2021

Het 'Perspectief op wonen en woningbouw West-Brabant West 2021' geeft een actueel beeld en visie van de subregio West-Brabant West op de toekomstige ontwikkelingen op de regionale woningmarkt. Ook geeft het document het actuele bestuurlijke afsprakenkader weer, die een resultaat is van regionale samenwerking, afstemming en afweging.

De subregio West-Brabant West ziet een aantal actuele regionale woonopgaven. Voor onderstaande 5 opgaven heeft zij de ambitie om dit gezamenlijk op te pakken en vorm te geven:

  • 1. Woningbouwprogrammering. Zorg voor voldoende en geschikte woningen om te voldoen aan de woningbouwbehoefte op de korte en (middel)lange termijn.
  • 2. Toekomstbestendige woningvoorraad. Zowel energetisch, veiligheid als levensloopbestendigheid in nieuwbouw en bestaande woningen.
  • 3. Transformatie en leegstand. Herontwikkeling en transformatie van binnenstedelijke locaties werkt niet alleen leegstand tegen en levert daarmee bijdrage aan leefbaarheid en zorgvuldig ruimtegebruik, maar past ook bij de wens van de woonconsument om dichter bij voorzieningen te willen wonen.
  • 4. Huisvesting arbeidsmigranten. Het realiseren van voldoende en kwalitatief goede huisvesting (short/midstay) voor arbeidsmigranten blijft een actuele opgave voor gemeenten in de regio.
  • 5. Nieuwe woonvormen en zelfbouw. De vraag naar verschillende woonvormen is toegenomen. Het gaat daarbij om o.a. om wonen met zorg voor ouderen (75+), geclusterd wonen, begeleid wonen, flexwonen en zelfbouw (PO en CPO).

Beoordeling en conclusie

Met de gehele gebiedsontwikkeling worden er (kleine) nieuwe woonclusters gerealiseerd in bestaand stedelijk gebied en deels in landelijk gebied aangeduid als 'verstedelijking afweegbaar'. in zijn totaliteit wordt voorzien in een hoogwaardig recreatief leefmilieu en een diversiteit aan dichtheden en woningtypes. Hierdoor kan het project worden beschouwd als flexibel en wordt er ingespeeld op de ontwikkelingen in de markt.

In het totaal te ontwikkelen gebied Havendijk Kom Noord worden 52 koopwoningen gerealiseerd, waarvan 20 in onderhavig plangebied. Dit aantal is opgenomen in het woningbouwprogramma en is regionaal afgestemd.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Halderberge

Met de omgevingsvisie laat de gemeente Halderberge zien wat ze belangrijk vinden in de omgeving waarin ze wonen, werken en recreëren. De omgevingsvisie helpt om samen te blijven werken aan een aantrekkelijke gemeente en vooruit te kijken naar ontwikkelingen waar ze mee te maken (gaan) krijgen. De omgevingsvisie is vastgesteld op 10 februari 2022.

Het karakter van Halderberge wordt gekenmerkt de grote verschillen in de gemeente. Elke kern heeft z'n eigen karakter. En ook het buitengebied is erg divers. Uniek voor Halderberge is de overgang van klei naar zand. Daardoor kan binnen de gemeente genoten worden van zowel polderlandschap en bosgebieden.

De gemeente wil het bijzondere karakter van gebieden en kernen met hun eigen identiteit koesteren en versterken. Daarom willen ze met elk initiatief ervoor zorgen dat de waarden en het karakter van dat deelgebied of kern versterken. De waarden per deelgebied zijn de omgevingsvisie beschreven.

Het behoud van de kwaliteiten van de ondergrond zijn een essentiële voorwaarde voor alle thema's die in de Omgevingsvisie aan de orde komen. Een robuust en toekomstbestendig bodem- en watersysteem is nodig om de waarden in alle deelgebieden te kunnen behouden.

In de omgevingsvisie worden negen algemene speerpunten voor de gemeente Halderberge uitgewerkt. Met de speerpunten wordt aangegeven op welke thema's er opgaven liggen voor de gemeente om mee aan de slag te gaan. De algemene speerpunten zijn:

  • 1. Werken aan een duurzame en klimaatbestendige omgeving;
  • 2. Werken aan een gezonde en veilige leefomgeving;
  • 3. Versterken van biodiversiteit;
  • 4. Behoud en (her)ontwikkeling van bijzonder cultureel erfgoed;
  • 5. Behoud en versterking van een aantrekkelijk buitengebied;
  • 6. Versterken aantrekkelijkheid voor recreanten en toeristen;
  • 7. Zorgen dat het in Halderberge goed wonen is voor iedereen,
  • 8. Behoud van vitale kernen en een actieve samenleving;
  • 9. Bieden van een aantrekkelijk economisch klimaat.

Waarden Oudenbosch

Oudenbosch kenmerkt en onderscheidt zicht van de andere kernen binnen de gemeente door de aanwezigheid van het religieus erfgoed. Er is een verscheidenheid aan historische gebouwen en monumenten in de kern, die verbonden zijn door het Parelpad. De aanwezigheid van de Basiliek met koepel, die boven de overige bebouwing uitsteekt, geeft de kern deels haar identiteit. De kern heeft een kernwinkelgebied met een goed bereikbare haven en voorzieningen voor de gehele gemeente met tevens een kleine regionale voorzieningenfunctie. mede door verschillende instellingen in het voortgezet en het beroepsonderwijs, zoals het Markland College en Curio Prinsentuin, heeft de kern ook een regionale aantrekkingskracht. De bereikbaarheid per openbaar vervoer is goed, mede vanwege de aanwezigheid van het treinstation. Dit station vormt een opstappunt naar Roosendaal en Dordrecht. Afgelopen jaren is er veel geïnvesteerd in de herstructurering van gebiedsontsluitingsweg en de rondweg om de bereikbaarheid met de auto te verbeteren, waardoor de bereikbaarheid van Oudenbosch nu goed is. Oudenbosch heeft verschillende woonwijken met een eigen identiteit en eigen voorzieningen. De wijken ten zuiden van de spoorlijn zijn gewilde woongebieden met een groen karakter. Ook op gebied van groen kent iedere wijk haar eigen identiteit; zo wordt de wijk Spui-Noord gekenmerkt door gazons en bomen en de wijk Albano door veel heesterbeplanting. De leefbaarheid in een aantal wijken komt steeds meer onder druk door tal van sociaaleconomische ontwikkelingen en maatschappelijke opgaven. De kern heeft veel verschillende culturen die zich op verschillende manieren in het straatbeeld tonen.

Waarden:

  • Grootste kern met een centrale ligging;
  • Voorzieningen voor de hele gemeente, kernwinkelgebied;
  • Goed aanbod aan voortgezet- en beroepsonderwijs;
  • Aanwezigheid basiliek, station en haven;
  • Onderscheidend door religieus erfgoed;
  • Veel verschillende culturen vertegenwoordigd.

Beoordeling en conclusie

Het gebied omgeving Havendijk kent leegstand, heeft een eenzijdige samenstelling en oogt door de aanwezigheid van een aantal bedrijfspercelen rommelig. Het gebied vormt in de bestaande situatie geen representatieve entree/rand voor het dorp Oudenbosch. Het voornemen is daarom de noordrand van de kern Oudenbosch, ook wel Kom Noord integraal te transformeren en kwalitatief te verbeteren.

De transformatie van Havendijk Kom Noord voorziet in de ontwikkeling van verschillende deelgebieden naar een samenhangend woongebied met circa 52 nieuwe koopwoningen van verschillende woningtypes die het gebied kwalitatief verbeteren. In de nieuwe gebiedsindeling wordt rekening gehouden met het bestaande en nieuwe groen, dat inspeelt op klimaatadaptie en een aangename overgang naar het buitengebied.

3.3.2 Gebiedsvisie Havendijk Kom Noord Oudenbosch

De gebiedsvisie 'Havendijk Kom Noord Oudenbosch' voorziet in een stedelijke ontwikkeling aan de noordwestelijke rand van het dorp bij de historische linten. Hier wordt een verbinding gemaakt tussen de bestaande woonwijken en de nieuwe ontwikkelingen. In de tussenliggende gebieden wordt de verbinding tussen het landschap en het dorp versterkt. Hier is ruimte voor diverse groene ontwikkelingen, zoals een begraafplaats, waterberging, boomgaarden en diverse recreatieve functies. Hierdoor ontstaat er een attractieve samenhangende groene dorpsrand die ruimte biedt aan publieke functies, recreatie, wonen en ruimtelijke vraagstukken zoals waterberging.

Het totale plangebied is opgedeeld in zes verschillende deelgebieden, die als een mozaïek verspreid liggen. De deelgebieden hebben allen hun eigen sfeer en karakteristiek die aansluit op de omliggende omgeving. Vijf deelgebieden (1 t/m 4 en 6) zullen transformeren naar woongebieden waarbij de ontwikkelingen in het gebied passend zijn bij de bestaande woonwijk met ruimtelijk en programmatische kwaliteitsverbeteringen. Deelgebied 5 zal deels transformeren naar woningbouw die past bij de sfeer van het bebouwingslint Havendijk. Onderdeel van deelgebied 5 is de begraafplaats.

In deelgebied 2 en 6, welke mogelijk wordt gemaakt middels voorliggend bestemmingsplan, omvat de sloop van de bestaande bedrijfshallen en de bouw van in totaal 20 grondgebonden koopwoningen, waarvan 10 rijwoningen, 6 twee-onder-één-kapwoningen en 4 vrijstaande woningen, waarvan er 3 of 4 uitgevoerd worden als levensloopbestendige woningen met een volledig woonporogramma op de begane grond.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP1028-C001_0008.jpg"

Figuur 3.3 Gebiedsvisie Havendijk Kom Noord Oudenbosch

3.3.3 Woonvisie en woningbouwopgave Halderberge

Op 7 oktober 2021 heeft de gemeenteraad de Woonvisie 2021-2025 vastgesteld. Halderberge is het groene hart van de regio West-Brabant en is een woongemeente met een unieke diversiteit aan kernen, bijzonder cultuurhistorisch erfgoed en een recreatieve en toeristische trekpleister. De variatie en kwaliteit in woningen staat voorop. De gemeente zorgt voor een ruime keuzevrijheid om te voorzien in de woonwens van (toekomstige) Halderbergenaren.

Daarvoor wordt voldoende woningaanbod gerealiseerd. Gedurende de periode van de Woonvisie wordt ingezet op toevoeging van 600 tot 900 woningen, een toename van 4 tot 7% ten opzichte van de huidige woningvoorraad. Dit is een grote opgave en de (toekomstig) inwoners en marktpartijen worden dan ook uitgedaagd om, vergezeld van creatieve ideeën, deze klus met ons te klaren.

Het woningaanbod past binnen de uitgangspunten van de woonvisie, het houdt voldoende rekening met de demografische ontwikkelingen van de eigen inwoners, maar is ook aantrekkelijk voor huishoudens die zich in Halderberge willen gaan vestigen. Om voldoende woningen te kunnen realiseren wordt gestuurd, zo lang dat nodig is, op een overprogrammering van circa 130%.

Het woningbouwprogramma draagt bij aan de gemeentelijke woonwaarden:

  • Goed wonen voor iedereen in een groen, veelzijdig en landelijk woonmilieu
  • De vijf dorpen met unieke kernkwaliteiten
  • Duurzame ontwikkeling in bouwen en wonen
  • Ruimte voor initiatief en samenwerking

 

Met de uitvoering van het woningbouwprogramma wordt ingezet op het bouwen voor de actuele woningbehoeften, zowel kwantitatief waarbij de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose de richtlijn voor het woningbouwprogramma is als in kwalitatieve aspecten. De nieuwbouwwoningen en locaties die nog toegevoegd worden aan het woningbouwprogramma moeten een aantoonbare meerwaarde leveren. Woningbouwontwikkelingen moeten voldoen aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Per dorp wordt ingezet op het vergroten van de diversiteit van de woningen en woonsferen. Er is aandacht voor kansen in het vergroenen van wijken en verduurzamen van woningen. De transformatie van leegstaand (religieus) vastgoed blijft een van de grootste opgaven komende periode waar extra tijd en geld ingestoken wordt. Om een versnelling van de woningbouw mogelijk te kunnen maken en te blijven aansluiten bij de acute vraag, zal ook buiten de bestaande bebouwingsgrenzen gezocht worden.

Er wordt ingezet op:

  • Sturing van een minimale invulling van 25% door nieuwe woonvormen en (collectieve) zelfbouw bij nieuwbouwontwikkeling. Daarbij is expliciete aandacht voor de doelgroep starters. Daarnaast is zelfbouw een gewenste toevoeging aan de woningvoorraad om doorstromers de kans te geven hun eigen plek te ontwikkelen.
  • Samen met marktpartijen nieuwe woonvormen te onderzoeken.
  • Meer ruimte bieden voor flexibele woonvormen met een tijdelijk karakter om de toenemende vraag naar woningen te kunnen bedienen.
  • Meer ruimte via maatwerk voor kleinschalige, collectieve wooninitiatieven met meerwaarde in de dorpen en in (delen van) het buitengebied, onder voorwaarden (ja mits).

Beoordeling en conclusie

De afgelopen jaren zijn stappen gezet in de projecten die zijn opgenomen in het woningbouwprogramma 2018-2028 en zijn woningen gerealiseerd. In 2021-2031 wordt een nieuwe strategie vastgesteld. In de praktijk blijkt dat niet alle locaties ontwikkeld gaan worden die zijn opgenomen of nog opgenomen gaan worden in het woningbouwprogramma. Er wordt dan ook ingezet op een overprogrammering, zodat er uiteindelijk voldaan kan worden aan de woningbouwopgave die de gemeente Halderberge heeft. Rekening houdend met planuitval en –vertraging is de theoretisch benodigde plancapaciteit 130%. Per kern wordt gekeken welke strategie toegepast kan worden om kwalitatief en kwantitatief woningen toe te voegen aan de woningvoorraad.

In het woningbouwprogramma 2018-2028 zijn voor de kern Oudenbosch in totaal 379 woningen opgenomen. Voor toevoeging van woningbouw in de kern Oudenbosch moet ingezet worden op het voorkomen van langdurige leegstand en transformatie van bestaand vastgoed en de herontwikkeling van locaties in het bestaand stedelijk gebied waar een meerwaarde wordt geleverd. Het plangebied Havendijk zijn kleine nieuwe woonclusters in een bestaand stedelijk gebied en 'verstedelijking afweegbaar', waar er aandacht is voor een hoogwaardig recreatief leefmilieu en er een diversiteit aan dichtheden en woningtypes worden gerealiseerd. Dit project kan hierdoor als flexibel worden beschouwd en speelt in op de ontwikkelingen in de markt. De beoogde ontwikkeling van Havendijk Kom Noord voorziet in de ontwikkeling van circa 52 woningen. Dit aantal is opgenomen in het woningbouwprogramma. In de gebiedsvisie Havendijk Kom Noord is een indicatie verdeling van het totaal aantal woningen per deelgebied opgenomen. Voor deelgebieden 2 en 6 is de gebiedsvisie uitgegaan van circa 9 woningen en 10 woningen. Totaal 19 woningen. Binnen het totale plangebied van de gebiedsvisie zijn 52 woningen gereserveerd. Voor de deelgebieden 2 en 6 worden uiteindelijk 20 woningen van de 52 gereserveerde woningen mogelijk gemaakt. Derhalve biedt de beoogde ontwikkeling een meerwaarde en sluit dit plan aan op het woningbouwprogramma van de gemeente Halderberge.

3.3.4 Woondeal West-Brabant West

In het eerste kwartaal van 2022 heeft het Rijk de Nationale Woon- en Bouwagenda uitgebracht, met als kerndoelen: beschikbaarheid, betaalbaarheid en kwaliteit. Hierin stelt het Rijk dat er landsdekkende regionale woondeals moeten komen. In het voorjaar van 2022 heeft het Rijk aan de provincies gevraagd een Woonbod op te stellen om tot provinciale woningbouwafspraken te komen.

Alle provincies hebben in het Woonbod het aantal te realiseren woningen in de periode tot en met 2030 aangegeven en de bijbehorende randvoorwaarden. Zo ook de provincie Noord-Brabant. De provincie Noord-Brabant heeft met de minister een handtekening gezet onder een totaal van 130.600 woningen in de periode t/m 2030. Hiervan dienen 8.630 (netto) woningen te worden gerealiseerd in de Stedelijke Regio West-Brabant West. Deze opgave is gebaseerd op de taakstelling van het Rijk waarbij een uitsplitsing is gemaakt op basis van de (provinciale) bevolkingsprognose.

Het Woonbod is vertaald naar deze regionale woondeal. De provincie, de gemeenten, de woningcorporaties en de minister voor VRO maken in deze regionale woondeal wederkerige afspraken. De kwalitatieve (betaalbaarheidsdoelstelling) en kwantitatieve woningbouwopgave per regio, die wordt vastgelegd in deze regionale woondeals, tellen op tot de provinciale woningbouwopgave. De provincie Noord-Brabant bestaat uit vier woonregio's.

In de Woondeal West-Brabant West wordt een regionale doorvertaling gemaakt naar gemeenten en woningcorporaties van de gemaakte afspraken tussen Rijk en provincie en tussen Rijk en woningcorporaties.

In de gemeente Halderberge is een beschikbare totale (netto) plancapaciteit beschikbaar van 1.169 woningen (periode 2022-2030). Hiervan zijn reeds 380 woningen onderdeel van de harde plancapciteit (plannen die zijn vastgesteld of al onherroepelijk zijn).

Bij woningbouwprojecten van 20 of meer woningen dient 30% te bestaan uit sociale huur en 2/3 dient betaalbaar te zijn.

Beoordeling en conclusie

In het kader van de woningbouwversnelling zijn, in de woondeal, door de regio 35 projecten aangewezen als sleutelprojecten. De focus van gemeentes ligt op deze sleutelprojecten en deze projecten krijgen dan ook proriteit.

De ontwikkeling Havendijk - Drimmelaarstraat is één van deze aangewezen sleutelprojecten. Dit betreft het gehele plangebied zoals weergegeven in de gebiedsvisie waar 52 woningen worden gerealiseerd en waar plangebied Havendijk 2 en 6 onderdeel van uitmaakt. In totaal zijn binnen de gemeente Halderberge een vijftal projecten aangewezen als sleutelprojecten. Deze vijf projecten maken in totaal 552 woningen mogelijk.

De totale gebiedsontwikkeling Havendijk Kom Noord (deelgebieden 1 t/m 6) bevat een ge-differentieerd woningbouwprogramma. De gebiedsontwikkeling is één van de sleutelpro-jecten die genoemd staat in de Woondeal West-Brabant-West. Vanwege de gemaakte stap-pen in het voorproces, kon niet meer worden voldaan aan de uitgangspunten die zijn gesteld op het aandeel sociale huur en betaalbaarheid van woningen in deze woningbouwontwikke-ling. Het plan is in overeenstemming met de op 16 december 2021 door de raad vastgestel-de gebiedsvisie.

Reden daartoe is dat de gemeente met deze woningbouwontwikkeling streeft naar een evenwichtig verdeeld woningbouwprogramma in dit gebied van Oudenbosch. Deze wijk kenmerkt zich voornamelijk door een groot aandeel sociale huurwoningen. Het aandeel so-ciale huur varieert in deze wijk tussen de 60 tot 80 %. Voor sommige straten ligt het aandeel zelfs hoger dan 80 %. Door het toevoegen van goedkope, middeldure en dure koopwonin-gen wordt toegewerkt naar een evenwichtig verdeelde woningvoorraad. Binnen de totale woningbouwontwikkeling Havendijk Kom Noord (deelgebieden 1 tot en met 6) werken we toe naar 1/3 betaalbare woningen. Dit voldoet niet aan het uitgangspunt van 2/3 betaalbaar-heid wat benoemd staat in de Woondeal.

Voor de woningbouwontwikkeling geldt dat wordt ingezet op meerdere opgaven, passend bij de kenmerken van de wijk. Naast de opgaven op betaalbaarheid wordt ook ingezet op het realiseren van voldoende woningen voor ouderen. Met de totale gebiedsontwikkeling wor-den minimaal 9 woningen voor de doelgroep ouderen gerealiseerd. Bovendien wordt ook bijgedragen aan de gemeentelijke ambitie om nieuwe woonvormen en collectief bouwen toe te voegen.

3.3.5 Welstandnota Halderberge, 2017

In de gemeente wordt gestreefd naar een aantrekkelijke gebouwde omgeving. De gevels van de gebouwen en andere bouwwerken vormen samen de dagelijkse leefomgeving van onze inwoners. Dat betekent dat de verschijningsvorm van een bouwwerk geen zaak is van de eigenaar van een bouwwerk alleen. Het doel van het welstandstoezicht is, om in alle openheid, een bijdrage te leveren aan die aantrekkelijkheid van de dagelijkse leefomgeving. De welstandsnota, welke is vastgesteld op 28 maart 2017, vormt daarvoor de basis. In de nota zijn diverse welstandsgebieden met een eigen beschrijving en criteria opgenomen. De indeling is tot stand gekomen vanuit de stedenbouwkundige kenmerken van het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP1028-C001_0009.png" Figuur 3.4 Uitsnede kaart Welstand

Beoordeling en conclusie

De locatie valt binnen het welstandsgebied 'Woongebieden'. Vanaf de tweede wereldoorlog is binnen de gemeente Halderberge een eerste start gemaakt met het oprichten van complete woonwijken. Verschillende delen van deze woonwijken kennen vaak een specifieke samenhang vanwege de kenmerkende architectuur van de bebouwing. Deze architectuur vindt vaak zijn oorsprong in de tijdsperiode van realisatie. Ondanks het onderscheid in maat, schaal of architectuur hebben de woongebieden een belangrijk samenhangend kenmerk: grote aanwezigheid van reguliere woningbouw.

Daarnaast is voor alle deelgebieden als geheel een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Deze is als Bijlage 1 aan de regels toegevoegd. In dit beeldkwaliteitplan zijn, naast een korte beschrijving van de gebiedsvisie en beschrijving van de huidige karakteristiek, concrete criteria opgenomen voor de nadere architectonische uitwerking en de inrichting van de openbare ruimte. Deze criteria worden door de welstandscommissie gehanteerd bij de beoordeling van de bouwplannen. Dit beeldkwaliteitplan kan daardoor, na vaststelling door de gemeenteraad, als onderdeel van de welstandsnota worden beschouwd.

Ten aanzien van sfeer en karakteristiek voor de deelgebieden 2 en 6 geldt dat het volgende: Door deze deelgebieden te voorzien van een groene verbinding, en deze te koppelen aan de bestaande oostelijke groengebieden, ontstaat er een groene verbinding tussen de Bornhemweg en Havendijk. De woningen dienen de bestaande ontsluitingsstructuur (Havendijk en Schuitevaarstraat) op een representatieve manier te begeleiden waarbij er qua criteria aansluiting gezocht wordt bij deelgebied 1. Uitzondering vormen de woningen aan de Havendijk die zicht hebben op de jachthaven. Een verbijzondering in de architectuur om vanuit de woning de jachthaven beleefbaar te maken is voorstelbaar (rekening houdende met het hoogteverschil van de Havendijk).

De bebouwing achter de bebouwing aan de Havendijk en Schuitevaarstraat kent een grotere mate van vrijheid passendebinnen de doprse karakteristiek. Binnen de deelgebieden dient een vrijliggende langzaamverkeersverbinding opgenomen te worden als onderdeel van een recreatieve route die de Bornhemweg met de Havendijk verbindt.

Hoofdstuk 4 Planologisch relevante aspecten

Bij ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met milieuhygiënische aspecten. In dit hoofdstuk worden de verschillende milieuhygiënische aspecten die van belang zijn voor het plangebied nader toegelicht.

4.1 Bodem

De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging.

Ten behoeve van onderhavig planvoornemen heeft Tritium Advies een milieutechnisch uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Het volledige rapport van het milieutechnisch onderzoek is als Bijlage 3 toegevoegd aan voorliggend bestemmingsplan. Hieronder volgen de belangrijkste resultaten en conclusie uit het onderzoek.

Milieutechnisch onderzoek

Het doel van het millieutechnisch onderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) om te bepalen of op de locatie sprake is van bodemverontreiniging die een belemmering kan vormen voor de aankoop en de voorgenomen ontwikkelingen.

Op basis van het vooronderzoek zijn de volgende deellocaties onderscheiden:

  • deellocatie A : gehele onderzoekslocatie incl. opslag verontreinigde grond; verdacht;
  • deellocatie B : gedempte watergangen (3x); verdacht.

Zintuiglijke waarnemingen

Zintuiglijk zijn sporen baksteen, sporen tot uiterst puin, sporen kolengruis, zwak tot sterk plastic, en stortmateriaal in de bodem waargenomen. Tevens is een puinfundering en een halfverharding (puin) waargenomen.

Verkennend onderzoek

Uit de analyseresultaten blijkt dat in een mengmonster van de bovengrond een matige verontreiniging met koper aanwezig is. Daarnaast is in een mengmonster van de ondergrond een matige verontreiniging met cadmium aangetoond. Na uitsplitsing van deze mengmonsters blijkt de grond niet tot hooguit licht verontreinigd te zijn met deze stoffen.

Verder zijn in de bovengrond lichte verontreinigingen met kwik, lood, zink, minerale olie, PAK, PCB en OCB aangetoond. De ondergrond is licht verontreinigd met koper, kwik, lood, zink, minerale olie en PCB. Het grondwater op de locatie is hooguit licht verontreinigd met barium.

PFAS grond

Landelijk gezien kan het gehalte PFAS in de grond tot 1,0 m-mv geclassificeerd worden onder de norm 'landbouw/ natuur'. De resultaten zijn tevens getoetst aan de normen uit de 'Handreiking toepassing PFAS houdende grond en baggerspecie Noord-Brabant' van 2 december 2019. Hieruit blijkt dat zowel de boven- als ondergrond in aanmerking komen voor hergebruik binnen de deelnemende gemeenten.

PFAS grondwater

In beide peilbuizen zijn gehalten boven de detectiegrens zijn aangetoond. De aangetoonde gehalten aan PFOS in peilbuis 27 zijn dermate hoog dat niet kan worden uitgesloten dat op de locatie sprake is van een overschrijding van de humane risicogrens (zoals vastgesteld door het RIVM in 2021). Tevens is het gehalte aan L_PFHxS sterk verhoogd aangetoond.

Middels nader onderzoek zal moeten worden vastgesteld of in de ondergrond of het grondwater op de locatie sprake is van een overschrijding van de humane risicogrenzen aan PFOS.

Bekend is dat aan Havendijk 10a in het verleden een zeilen,-tenten,- en dekkledenfabriek aanwezig is geweest. De exacte periode is onbekend. Mogelijk is de verontreiniging met PFAS veroorzaakt door deze voormalige bedrijfsactiviteiten.

Verkennend- en nader asbestonderzoek

Uit het verkennend asbestonderzoek blijkt dat in de grond ter plaatse van asbestgat 28 368 mg/kg d.s. aan asbest is aangetoond. Dit gehalte is bepaald op basis van een verkennend onderzoek en betreft derhalve een indicatieve waarde. Daar de interventiewaarde 100 mg/kg d.s. is, is ter plaatse van asbestgat 28 een nader asbestonderzoek uitgevoerd. Hierbij bleek geen sprake te zijn van bodem maar werd de laag beoordeeld als een puinlaag (geen bodem). Tijdens dit nader asbestonderzoek is een maximaal gewogen asbestgehalte van 22 mg/kg d.s. aangetoond in de puinlaag ter plaatse van sleuf SL01. Voor verontreinigingen met asbest geldt geen volumecriterium. Er is sprake van een geval van ernstige verontreiniging indien het gemeten gehalte hoger is dan de interventiewaarde. Omdat de interventiewaarde (100 mg/kg d.s.) niet wordt overschreden kan worden afgeleid dat er geen sprake is van een verontreiniging met asbest. Tevens is geen sprake van een overtreding in het kader van het Besluit asbestwegen milieubeheer.

Onderzoek puinlaag (hergebruik)

Het volume van het onderzochte puin wordt geraamd op 250 m3. De laag kan geclassificeerd worden als N-bouwstof en komt volledig in aanmerking voor hergebruik.

Aanvullend bodemonderzoek

Aanleiding voor het aanvullend onderzoek is de bekende metalenverontreinigingen ter plaatse van het voormalige slibdepot aan de noordzijde van de locatie. De resultaten zijn toegevoegd in Bijlage 4. Hieruit het volgende geconcludeerd:

In de bovengrond zijn hooguit lichte verontreinigingen met zware metalen aangetoond. De ondergrond blijkt deels in de kleilaag in het traject 1,00 - 1,50 m-mv matig verontreinigd te zijn met koper, lood en zink. Verder zijn er in deze laag maximaal lichte verontreinigingen met zware metalen aangetoond. In de boven- en onderliggende laag zijn de matige verontreinigingen niet meer aangetoond. In de kleilaag in de naastgelegen boring zijn geen verontreinigingen met zware metalen aangetoond.

Omdat het deel van de slibdroogbedden dat mogelijk op de onderzoekslocatie gelegen was voldoende onderzocht is, kan worden aangenomen dat er geen sprake is van een sterke verontreiniging met zware metalen op de huidige onderzoekslocatie. Daarnaast is het grondwater maximaal licht verontreinigd met barium. Nader onderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.

Conclusie

De onderzoeksresultaten leveren geen beperkingen op ten aanzien van het huidige en voorgenomen gebruik van de locatie en vormen derhalve geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijziging en de afgifte van een omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit.

Naar aanleiding van de reactie van de Omgevingsdienst is nader onderzoek uitgevoerd naar de begrenzing van het voormalige slibdepot aan de noordzijde. HIeruit kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een sterke verontreiniging met zware metalen. Nader onderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.

4.2 Geluid

In de Wet geluidhinder is bepaald, dat bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan waarbij mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bebouwing binnen geluidzones van (spoor)wegen, middels een akoestisch onderzoek dient te worden aangetoond of ter plaatse de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Overlast van geluid op geluidsgevoelige functies dient namelijk te worden voorkomen.

Woningen zijn geluidsgevoelige functies. De locatie is gelegen binnen de geluidzone van de Havendijk, waar een maximumsnelheid van 80 km/uur geldt. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling heeft Wematech Milieu Advies B.V. een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn tevens de omliggende 30 km/uur-wegen meegenomen in het onderzoek.

Het onderzoek is als Bijlage 5 toegevoegd aan dit bestemmingsplan. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.

Beoordeling en conclusie

Wet geluidhinder (Wgh)

Uit het onderzoek blijkt dat als gevolg van het wegverkeer vanwege de Havendijk ten hoogste 41 dB wordt berekend ter plaatse van de nieuwe woningen. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt hiermee niet overschreden. Het aanvragen van hogere grenswaarden is derhalve niet aan de orde.

Bouwbesluit 2012

Op grond van artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2012 dient een gevel van een nieuwe woning een geluidwering van tenminste 20 dB te hebben. Aangezien het vaststellen van hogere grenswaarden niet aan de orde is, worden op grond van het Bouwbesluit, behoudens de minimale isolatie van 20 dB, geen aanvullende eisen gesteld aan de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie.

Cumulatieve geluidbelasting

Uit de rekenresultaten van de cumulatieve geluidbelasting (alle wegen samen) blijkt dat ter plaatse van de voor- en zijgevels van woningen 6 en 7 de cumulatieve geluidbelasting 57 dB (excl. 5 dB aftrek conform Wgh) bedraagt en derhalve is te kwalificeren als een matig woon- en leefklimaat. Ter plaatse van de achtergevels van de woningen 6 en 7 varieert de geluidbelasting van 38 dB tot 49 dB, wat te kwalificeren is als een goed woon- en leefklimaat.

Voor de overige woningen wordt een cumulatieve geluidbelasting berekend van </= 53 dB (excl. 5dB aftrek conform Wgh), wat te kwalificeren is als een redelijk tot goed woon- en leefklimaat.

Om ook binnen in de woningen 6 en 7 een acceptabel woon- en leefklimaat te kunnen waarborgen, dient voor de geveldelen waar sprake is van een cumulatieve geluidbelasting van boven de 53 dB een aanvullend onderzoek naar de geluidwering van de gevels te worden uitgevoerd.

Geadviseerd wordt om hierbij aansluiting te zoeken bij de normstelling uit het Bouwbesluit 2012. De na te streven geluidsisolatie van de gevel is afhankelijk van de optredende geluidbelasting en kan hierbij oplopen tot een minimum benodigde isolatie van 24 dB (57 dB - 33 dB binnenniveau). Hiermee kan worden gewaarborgd dat ter plaatse van de nieuwe woningen sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.

4.3 Watertoets

Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water een sturende factor in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Goede afstemming tussen beide is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals wateroverlast, slechte waterkwaliteit en verdroging te voorkomen. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen dan ook verplicht.

In het kader van de beoogde woningbouwontwikkeling binnen het plangebied heeft Tritium Advies een waterparagraaf opgesteld. Hierin wordt beschreven op welke wijze in het plangebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan. De volledige waterparagraaf is aan voorliggend bestemmingsplan toegevoegd als Bijlage 6. Hieronder volgen de meest relevante aspecten en conclusies uit de waterparagraaf.

Waterparagraaf

Beleid

Beleid Waterschap Brabantse Delta

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente Halderberge. Het beleid van het waterschap is opgenomen in het 'Waterbeheerprogramma 2022-2027', welke is vastgesteld op 1 december 2021. De 'Keur Waterschap Brabantse Delta 2015' bevat vervolgens regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van het oppervlaktewater en grondwater.

De drie Brabantse waterschappen (Aa en maas, De Dommel en Brabantse Delta) hanteren sinds 1 maart 2015 dezelfde uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'beleidsregel Hydrologische uitgangspunten voor afvoeren van hemelwater'. Bij toename en afkoppeling van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat de plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Bij een toename van het verhard oppervlak van meer dan 500 m2 is er vanuit het waterschap een compensatieverplichting. Tot 500 m2 is de gemeente het bevoegd gezag.

Beschermingszones waterkering

Zoals de naam al aanduidt, is de Havendijk een waterkering voor het naastgelegen kanaal, de Mark. De Havendijk is ook als zodanig opgenomen in de vastgestelde legger van Waterschap Brabantse Delta, zijnde een regionale waterkering, onderdeel rivieren.

Overeenkomstig de Leggerkaart is het plangebied gedeeltelijk gelegen binnen 'Beschermingszone A' van de waterkering. Dit betreft een profiel van vrije ruimte, waar volgens de Keur ontwikkelingen in basis niet mogelijk zijn. Daarnaast is het plangebied gedeeltelijk gelegen binnen ‘Beschermingszone B’ van diezelfde waterkering, waarbij slechts met vergunning en onder voorwaarden ontwikkelingen mogelijk zijn.

Binnen 'Beschermingszone A' staan geen ruimtelijke ontwikkelingen c.q. fysieke ingrepen gepland. Voor de fysieke ingrepen binnen 'Beschermingszone B' wordt een vergunning overeenkomstig de voorwaarden uit de Keur aangevraagd. Hieromtrent is reeds overleg gevoerd met Waterschap Brabantse Delta en is het stedenbouwkundig plan hierop aangepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP1028-C001_0010.png"

Figuur 4.1 Beschermingszones regionale waterkering (plangebied is rood omlijnd)

GRP Halderberge, 2020-2023

De gemeente Halderberge heeft het waterbeleid opgenomen in het 'GRP Halderberge, 2020-2023'.

Met betrekking tot de omgang met afstromend hemelwater van daken en terreinverharding wordt aangegeven dat de verantwoordelijkheid primair bij de perceeleigenaar ligt. Als van de perceeleigenaar redelijkerwijs niet kan worden vereist dat het afvloeiend hemelwater op of in de bodem of in het oppervlaktewater wordt gebracht zal de gemeente zorgen voor een geschikte voorziening voor de afvoer van het hemelwater, mits dat op een doelmatige manier kan. Deze primaire verantwoordelijkheid van de perceeleigenaar geldt vooral in nieuwe situaties. Bij nieuwbouw is de initiatiefnemer (projectontwikkelaar, particulier of gemeente) dus verantwoordelijk voor het gescheiden verwerken van hemelwater en het hydrologisch neutraal houden van de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling. Bij verbouwingen en kleinschalige vervangende nieuwbouw (in bestaand stedelijk gebied) dient de eigenaar, vooruitlopend op de toekomst, alvast een gescheiden riolering aan te leggen tot aan de perceelsgrens. In gescheiden gerioleerde wijken en bij nieuwbouw zal de particulier het hemelwater gescheiden van het afvalwater moeten aanbieden. In drukrioleringsgebieden en bij gebruik van een IBA dient de particulier het hemelwater op zijn perceel zelf te verwerken. De gemeente Halderberge vindt dat de omgang met en verwerking van hemelwater een gedeelde verantwoordelijkheid is, waarvoor ze samen met de burgers en de bedrijven aan de lat staan. Ze geven hier een praktische invulling aan door waterberging te eisen bij ontwikkelingen, een voorkeursvolgorde na te streven voor de omgang met water, voldoende open water te creëren, initiatieven vanuit de maatschappij te stimuleren en het beleid te verankeren in plan(ontwikkelingen). Hierna volgen de belangrijkste hydrologische uitgangspunten voor de opvang van hemelwater:

  • Voor iedere ontwikkeling die leidt tot nieuwe verharding, ongeacht de omvang van deze ontwikkeling, geldt een bergingseis van 7 mm voor de eerste 1.000 m2. Voor verharding boven de 1.000 m2 geldt een bergingseis van 60 mm, conform de Keur. Voor ontwikkelingen op bestaande verharde locaties (inbreidingen, verbouwingen, herstructureringen) met een oppervlak groter dan 1.000 m2 geldt een bergingseis van 60 mm voor het totale oppervlak.
  • Voorkeur voor water vasthouden; dus retentievoorzieningen die infiltratie van regenwater bevorderen of realisatie van oppervlaktewater (sloten, greppels en vijvers).
  • Slechts in het geval dat bovengrondse retentie niet mogelijk blijkt te zijn, passen we maatregelen als ondergrondse bergingskelders (bergen) of verruimen van de (regenwater)riolering (afvoeren) toe.
  • In de geest van de gehanteerde voorkeursvolgorde passen we als principe toe dat zoveel als mogelijk retentie (dicht)bij de bron moet worden gerealiseerd. In de praktijk komt dit neer op in eerste instantie realisatie van retentie op eigen terrein en in tweede instantie realisatie van retentie binnen de plangrenzen van het te realiseren project waarvoor de retentie wordt gerealiseerd.

Compensatieopgave

De verhardingsopgave van het te ontwikkelen plan, welke wordt afgezet tegen het relevante beleid omtrent de waterbergingsopgave als gevolg van (de toename van) het verhard oppervlak, bepaalt de te compenseren waterberging en de mogelijke oplossingsrichtingen hiervoor. Deze worden in onderhavige paragraaf belicht.

Vanwege het van toepassing zijnde beleid is zowel de verhardingsopgave van de huidige als de beoogde situatie inzichtelijk gemaakt. De verhardingsopgave voor de bestaande situatie is indicatief opgesteld op basis van beschikbare luchtfoto’s. De verhardingsopgave voor de nieuwe situatie is aangeleverd door de opdrachtgever en opgesteld op basis van het stedenbouwkundig plan (zie Bijlage 2) . De verhardingsopgave wordt weergegeven in tabel 4.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP1028-C001_0011.png"

Tabel 4.1 Verhardingsopgave plangebied

Uitgaande van voorgaande tabel en de daarin opgenomen verhardingsopgave neemt de totale verharding ten opzichte van de huidige situatie af met circa 3.304 m². Gesteld kan worden dat er overeenkomstig de Keur geen waterwetvergunning en compenserende maatregelen met betrekking tot de opvang van hemelwater worden verlangd. Vanuit het gemeentelijke beleid wordt wel een compenserende maatregel met betrekking tot de opvang van hemelwater verlangd.

Op basis van het gemeentelijke beleid geldt voor ontwikkelingen op bestaande verharde locaties (inbreidingen, verbouwingen, herstructureringen) met een oppervlak groter dan 1.000 m² een bergingseis van 60 mm voor het totale oppervlak.

Op basis van dit gegeven en de verhardingsopgave kan de maatgevende berging worden bepaald aan de hand van de volgende formule:

4.696 m² (verhard oppervlak) x 0,06 m³ (benodigde retentiecapaciteit per m²)

Op basis hiervan dient een waterberging gerealiseerd te

worden van in totaal 281,76 m³, bij voorkeur in bovengrondse infiltratievoorzieningen zoals sloten, greppels of wadi’s. In en nabij het plangebied zijn voldoende mogelijkheden om deze bergingscapaciteit te realiseren, dit bijvoorbeeld in de vorm van verlagingen in de groenstroken (het creëren van wadi’s, watergangen en/of vijvers).

Bij toepassing van voornoemde oplossingsrichtingen, met voldoende bergend vermogen, in de verdere uitwerking van het plan zal het aspect water geen belemmering vormen voor de uitvoering van het planvoornemen. Geadviseerd wordt om bij nadere uitwerking van de plannen het waterschap in een vroeg stadium te betrekken en tevens een gedetailleerd waterhuishoudkundig plan uit te laten werken door een (civieltechnisch) specialist. Op deze wijze moet voorkomen worden dat de toekomstige voorzieningen onjuist gedimensioneerd worden, op de verkeerde diepte worden aangelegd of onvoldoende functioneren.

Conclusie

Bij toepassing van de voorgenoemde oplossingsrichtingen, met voldoende bergend vermogen, in de verdere uitwerking van het plan zal het aspect water geen belemmering vormen voor de uitvoering van het planvoornemen. Er dient tevens een rioleringsplan opgesteld te worden waarin zowel de opvang van het het vuil- als het hemelwater inzichtelijk gemaakt wordt.

4.4 Flora- en fauna

Vanuit Europese- en nationale regelgeving dient onderzocht te worden welke effecten de voorgenomen ingreep heeft op beschermde gebieden (Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland) en op beschermde flora en fauna.

Natura 2000-gebieden

Nederland kent 162 Natura 2000-gebieden. Dit Natura 2000-netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle gebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.

Natuurnetwerk Nederland (NNN) / Natuurnetwerk Brabant (NNB)

Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Ook alle grote wateren en de gehele Noordzee behoren tot het NNN. Voor deze gebieden is het Rijk verantwoordelijk. De provincies zijn verantwoordelijk voor het Natuurnetwerk Nederland op het land. Het Natuurnetwerk Brabant maakt onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland.

Ecologische quickscan

Om inzicht te krijgen in de aanwezige ecologische waarden is door Eco Assist een ecologische quickscan opgesteld. Het onderzoek is als Bijlage 7 toegevoegd aan dit bestemmingsplan. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt ruim buiten de invloedsfeer van Natura 2000-gebieden voor alle mogelijk effecten met uitzondering van verrijkende effecten ten gevolge van stikstofdepositie. Gezien de afstand en de aard en duur van de werkzaamheden worden kansen op negatieve effecten van stikstofuitstoot en depositie op daarvoor gevoelige habitattypen en de leefgebieden van soorten met instandhoudingsdoelstellingen als laag ingeschat. De stikstofdepositie kan in de gebruiksfase toenemen. Dit is sterk afhankelijk van de uitstoot die de nieuwbouw met zich meebrengt en die is afhankelijk van zaken als de verwarming van de gebouwen en het aantal verkeersbewegingen van de toekomstige gebruikers. Om hier rechtszekerheid over te krijgen dient voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase een stikstofberekening (AERIUS-berekening) uitgevoerd te worden. Zie hiervoor paragraaf 4.5.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)/ Natuurnewerk Brabant (NNB)

De ingreep vindt niet plaats in het NNN. Daarnaast zijn negatieve effecten op wezenlijke waarden en kenmerken van het NNB ten gevolge van externe werking uitgesloten. Hierdoor is een vergunning of nadere toetsing in de vorm van een Nee-tenzij-toets niet noodzakelijk.

Houtopstanden

Binnen het plangebied zijn geen bomen aanwezig welke gekapt dienen te worden ten behoeve van de ingreep welke onderdeel uitmaken van een bosperceel van meer den 10 are of een rijbeplanting van tenminste 20 bomen. Hierdoor is er ook geen sprake van effecten op bomen welke vallen onder het gedeelte beschermde houtopstanden uit de Wet natuurbescherming. Artikel 4.2 van de Wet natuurbescherming is hierdoor niet van toepassing.

Soortenbescherming

Planten

Uit de directe omgeving van het plangebied zijn geen beschermde vaatplanten bekend. Oude bebouwing of muren welke kunnen fungeren als groeiplaats voor beschermde muurplanten zijn geheel afwezig in het plangebied. Alle overige beschermde vaatplanten stellen zeer specifieke eisen aan hun standplaats. Deze zijn binnen het plangebied niet aanwezig. Doordat de aanwezigheid van beschermde vaatplanten in het plangebied uitgesloten is leidt de ingreep voor deze soorten niet tot een negatief effect of overtreding van de Wet natuurbescherming.

Vogels

Binnen het plangebied en de directe omgeving daarvan zijn geen beschermde functies van broedvogels met jaarrond beschermde nesten uit categorie 1 t/m 4 te verwachten. Daarmee zijn negatieve effecten op deze soorten ook uitgesloten. Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten uit categorie 5, zoals ekster, koolmees en pimpelmees zijn voldoende alternatieve broedlocaties aanwezig in de directe omgeving van het plangebied.

Voor de andere mogelijk aanwezige soorten broedvogels geldt dat de werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd dienen te worden. Werkzaamheden die uitgevoerd worden tijdens het broedseizoen kunnen leiden tot het verlaten van nesten met eieren of jongen en brengen de functionaliteit van de nesten in gevaar en zijn een overtreding van de Wet natuurbescherming, artikel 3.1, lid 1 en 2. Voor het broedseizoen stelt de wet geen vaste begin- of einddatum. Normaal gesproken loopt het broedseizoen voor de meeste vogelsoorten van 15 maart tot 15 juli.

Wanneer niet buiten het broedseizoen gewerkt kan worden, moet het plangebied voorafgaande aan de werkzaamheden door een deskundige op het gebied van beschermde soorten onderzocht worden op de aanwezigheid van broedgevallen. Ook is het in dat geval aan te raden het afval dat vrijkomt in het plangebied (ruim) voor het broedseizoen te verwijderen, om de kans op broedgevallen binnen het plangebied te beperken. Het is voor de voorgenomen ingreep niet mogelijk ontheffing te verkrijgen voor het verstoren van broedgevallen van vogelsoorten welke van nature broeden in Europa en op natuurlijke wijze in Nederland gekomen zijn.

Vleermuizen

In de gebouwen binnen het plangebied zijn verblijfplaatsen van vleermuizen redelijkerwijs uitgesloten op basis van dit onderzoek. Ook zijn er geen bomen met potentieel geschikte verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig. De aanwezigheid van essentieel foerageergebied of vaste vliegroutes van vleermuizen zijn eveneens uitgesloten binnen het plangebied. Hierdoor is overtreding van de Wet natuurbescherming ten aanzien van vleermuizen niet aan de orde. Daarbij is het wel van belang dat in het plangebied zowel in de aanlegfase als in de gebruiksfase geen verlichting wordt toegepast welke uitstraalt naar de omgeving, waar wel vaste rust- en verblijfplaatsen en vaste vliegroutes van vleermuizen aanwezig kunnen zijn.

Overige zoogdieren

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat verder geen beschermde gebiedsfuncties voor zoogdiersoorten te verwachten zijn waarvoor geen vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt. De ingreep leidt voor deze soorten dan ook niet tot een overtreding van de Wet natuurbescherming.

Reptielen

Gedurende het veldbezoek zijn geen reptielen waargenomen binnen het plangebied. Het plangebied ligt ver buiten het bekende verspreidingsgebied van muurhagedis. Op grond van het ontbreken van voor overige reptielen geschikte ecotopen in het plangebied (zoals schrale vegetatie met voldoende rustige, zonnige plekken) kan de aanwezigheid daarvan eveneens uitgesloten worden. Doordat de aanwezigheid van reptielen in het plangebied uitgesloten is leidt de ingreep voor deze soorten niet tot een negatief effect of overtreding van de Wet natuurbescherming.

Amfibieën

Uit het plangebied en de directe omgeving daarvan zijn geen waarnemingen van beschermde amfibieën bekend. Binnen het plangebied en hieraan direct grenzend ligt geen water, waarmee voortplantingswateren van amfibieën ook uitgesloten zijn. Ook zijn binnen het plangebied geen pionierssituaties aanwezig waar soorten als de rugstreeppad gebruik van kunnen maken als voortplantingsbiotoop of landhabitat. Tijdens de werkzaamheden kan dit ontstaan en rugstreeppadden kunnen als enige amfibieënsoort in Nederland relatief grote afstanden afleggen in korte tijd. Maar gezien de rugstreeppad nergens bekend is uit Oudenbosch (NDFF) wordt ook in dat geval kolonisatie niet verwacht. De aanwezigheid van beschermde amfibieën is in het plangebied dan ook uitgesloten.

De kleine watersalamander, gewone pad, bruine kikker, bastaardkikker en meerkikker zijn door alle provincies voor ruimtelijke ingrepen vrijgesteld van de Wet natuurbescherming.

Doordat de aanwezigheid van beschermde amfibieën in het plangebied uitgesloten is leidt de ingreep voor deze soorten niet tot een negatief effect of overtreding van de Wet natuurbescherming. Ook is kolonisatie door rugstreeppadden gedurende de uitvoeringsfase redelijkerwijs uitgesloten omdat de soort niet bekend is uit het dorp en omstreken.

Vissen

Doordat in het plangebied geen oppervlaktewater aanwezig is zijn beschermde vissen niet aanwezig en leidt de ingreep niet tot een negatief effect op beschermde vissen.

Vlinders en libellen

In het plangebied komen geen voedselarme wateren of vegetaties met waardplanten voor die geschikt zijn als leefgebied voor beschermde libellen en dagvlinders. De aanwezigheid van beschermde libellen en vlinders kan daarom redelijkerwijs worden uitgesloten. Doordat de aanwezigheid van beschermde vlinders en libellen in het plangebied uitgesloten is leidt de ingreep voor deze soorten niet tot een negatief effect of overtreding van de Wet natuurbescherming.

Overige ongewervelden

Uit het plangebied en de directe omgeving daarvan zijn geen overige beschermde ongewervelden bekend (NDFF). Op basis van de gebiedskenmerken en de ligging van het plangebied in stedelijk gebied worden overige beschermde ongewervelden ook niet verwacht. Doordat de aanwezigheid van overige beschermde ongewervelden in het plangebied redelijkerwijs uitgesloten is leidt de ingreep voor deze soorten niet tot een negatief effect of overtreding van de Wet natuurbescherming.

Conclusie

Op grond van de mogelijke effecten die op kunnen treden ten gevolge van de ingreep blijkt dat deze niet door de Wet natuurbescherming wordt verhinderd. Wel dient tijdens de uitvoering van werkzaamheden rekening gehouden te worden met het broedseizoen en de algemene zorgplicht. Daarnaast dient een werkprotocol opgesteld te worden ter goedkeuring van de gemeente.

De ingreep heeft geen significant negatief effect op gebieden welke onderdeel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Ook worden bij de ingreep geen bomen gekapt welke vallen onder beschermde houtopstanden uit de Wet natuurbescherming. Voor Natura 2000-gebieden is de kans op negatieve effecten nihil. Om hier rechtszekerheid over te verkrijgen is in paragraaf 4.5 een AERUIS-berekening uitgevoerd voor de gebruiksfase. Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

4.5 Stikstofdepositie

De bescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming. In zowel de Habitat- als de Vogelrichtlijn zijn de gebieden opgenomen welke als Natura 2000-gebied worden aangemerkt. Ten behoeve van de instandhouding van de natuurgebieden dienen negatieve effecten te worden uitgesloten, waardoor onder andere onderzoek plaats dient te vinden naar de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Hiervoor is sinds 1 juli 2021 de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) van kracht.

Beoordeling

Het plan is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied. De meest nabij gelegen Natura 2000-gebieden zijn 'Hollands Diep' en 'Krammer Volkerak'. Deze gebieden zijn gelegen op respectievelijk 9 en 12 kilometer afstand tot het plangebied.

Het beoogde plan mag in beginsel geen negatieve effecten veroorzaken op de omliggende Natura2000-gebieden. Daarnaast maakt het voorliggende plan deel uit van een grotere gebiedsontwikkeling. De verschillende deelprojecten zullen qua doorlooptijd elkaar overlappen. Om de effecten van de gehele gebiedsontwikkeling inzichtelijk te krijgen is een stikstofonderzoek uitgevoerd waarbij alle deelprojecten betrokken zijn.

Met het voorgeschreven programma AERIUS Calculator 2023 is de depositie van de gehele gebiedsontwikkeling op het oppervlak van de omliggende Natura 2000-gebieden inzichtelijk gemaakt. In Bijlage 8 is de berekening en bijbehorende rapportage opgenomen.

Conclusie

Uit de uitgevoerde berekeningen kan geconcludeerd worden dat zowel gedurende de aanlegfase als de gebruiksfase voor de planontwikkeling aan de Havendijk ong. te Oudenbosch de stikstofbijdrage 0,00 mol/ha/jaar bedraagt. Hierdoor kan het initiatief niet tot significante negatieve effecten leiden ter plaatse van de Natura 2000 gebieden. Hiertoe moet in de aanlegfase gebruik worden gemaakt van de mobiele werktuigen zoals aangegeven in onderhavig onderzoek. Voor wat betreft het aspect stikstofdepositie zijn er derhalve vanuit de Wet natuurbescherming geen belemmeringen voor de realisatie van het initiatief. Het aanvragen van een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is niet aan de orde.

4.6 Cultureel erfgoed

Vanaf 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden rekening is gehouden. Het doel hiervan is om het 'bodemarchief' zoveel mogelijk te beschermen. De archeologische resten in de bodem vormen een belangrijke bron van informatie over het verleden. In het bijzonder voor die perioden of aspecten van het verleden waarvan geen of weinig schriftelijke bronnen bewaard zijn gebleven of waarover niet of nauwelijks is geschreven.

4.6.1 Cultuurhistorie

Provincie Noord-Brabant

Op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant kan worden geconcludeerd dat er geen monumenten van cultuurhistorische waarde in de nabijheid van het plangebied aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP1028-C001_0012.png"

Figuur 4.2 Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart Provincie Noord-Brabant (plangebied is blauw omlijnd)

De Havendijk, gelegen ten westen van het plangebied, is aangeduid als historisch geografische lijn met een hoge waarde. De beoogde ontwikkeling wijzigt niets aan de Havendijk. De cultuurhistorische waarden blijven daarmee ook behouden en worden niet aangetast. Binnen het plangebied bevinden zicht verder geen elementen van specifieke cultuurhistorische waarden.

Gemeente Halderberge

Het gemeentebestuur van Halderberge wil met de Beleidsnota cultureel erfgoed Halderberge "Inspirerend Verleden" naar een beleid waarin sprake is van zorgvuldig omgaan met de aanwezige cultuurhistorische waarden binnen Halderberge. De gemeente heeft de cultuurhistorische waarden vastgelegd in de 'Cultuurhistoriekaart Halderberge'. De gemeentelijke kaart is een verfijning van de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP1028-C001_0013.png"

Figuur 4.3 Uitsnede Cultuurhistoriekaart gemeente Halderberge (plangebied is rood omlijnd)

Op basis van de Cultuurhistoriekaart Halderberge maakt het plangebied deel uit van het inundatiegebied 'Zuider Frontier'. Een inundatiegebied is een gebied dat ten behoeve van de verdediging onder enkele decimeter water kon worden gezet. Het onder water zetten van het land, bijvoorbeeld door een dijk door te steken, was eeuwenlang een veel toegepaste tactiek in tijden van oorlog. Het doel was een onbegaanbaar en onbevaarbaar terrein te creëren om de vijand tegen te houden. Het inundatiegebied bestrijkt vrijwel het gehele noordelijk grondgebied van Halderberge. Voor dit gebied geldt op basis van de Cultuurhistoriekaart Halderberge geen concreet beleidsadvies.

Conclusie

In onderhavig planvoornemen worden er geen elementen van cultuurhistorische waarden aangetast. Het aspect cultuurhistorie staat de ontwikkeling derhalve ook niet in de weg.

4.6.2 Archeologie

Beleidsnota archeologie gemeente Halderberge 'Ons ongeschreven verleden'

Het archeologiebeleid van de gemeente Halderberge heeft tot doel haar archeologische erfgoed te beschermen en ontsluiten als bron van het 'gemeenschappelijke geheugen en als middel voor wetenschappelijke studie, zonder meer maatschappelijke lasten in het leven te roepen dan strikt noodzakelijk. Bij alle ruimtelijke plannen en ruimtelijke ontwikkelingen, op structuur-, bestemmings- en vergunningsniveau, dienen de archeologische waarden volwaardig te worden meegewogen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP1028-C001_0014.png"

Figuur 4.4 Uitsnede archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart stedelijk gebied (plangebied is rood omlijnd)

Op basis van de bovenstaande archeologische advieskaart van de gemeente Halderberge is onderhavig plangebied gelegen in het 'overig stedelijk gebied'. Voor dit gebied geldt een lage archeologische verwachting en is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet verplicht.

Conclusie

Onderhavig planvoornemen is niet in strijd met de beleidsnota archeologie van de gemeente Halderberge. Het aspect archeologie vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.7 Verkeer en parkeren

4.7.1 Verkeer

De ontwikkeling van Havendijk Kom Noord naar een woongebied zorgt ook voor een toename van het verkeer in en rondom het gebied. De gemeente Halderberge heeft daarom een verkeersanalyse laten uitvoeren waarin antwoord wordt gegeven op de volgende vier vragen:

  • 1. Hoeveel verkeer genereert de nieuwe ontwikkeling?
  • 2. Kunnen de wegen in het plangebied de nieuwe verdeling van het verkeer aan?
  • 3. Hoe is het verkeer vanuit deelgebied 5/ begraafplaats het beste te ontsluiten?
  • 4. Vraagt de ontwikkeling wel of geen doorsteek tussen deelgebied 2-6 en 3?

In de verkeersanalyse wordt antwoord gegeven op de gestelde onderzoeksvragen en wordt er vervolgens advies gegeven voor het verkeerskundig meest geschikte scenario. De volledige verkeersanalyse is aan dit bestemmingsplan toegevoegd als Bijlage 9, hieronder volgen enkel de conclusies.

Beoordeling en conclusie verkeer

De volledige ontwikkeling van alle deelgebieden van Havendijk Kom Noord zal maximaal 495 extra voertuigbewegingen per etmaal genereren. In de verkeersanalyse wordt geconcludeerd dat de toename aan verkeer niet zal leiden tot een negatief effect op de verkeersveiligheid en afwikkeling.

Het verkeerskundig meest geschikte scenario is te creëren door deelgebied 5 en de begraafplaats ieder een eigen aansluiting te geven op de parallelstructuur en richting het zuiden te ontsluiten op de bestaande verharde parallelstructuur. Hiervoor dient de bestaande onverharde parallelweg vanaf de nieuwe aansluiting van deelgebied 5 te worden verhard. Geadviseerd wordt om het profiel van de nieuwe verharding in te richten volgens de optimale CROW-richtlijnen voor een erftoegangsweg type 2. Daarnaast zal de bestaande fysieke afsluiting van de parallelstructuur ter hoogte van de Havendijk 10 noordwaarts worden verplaatst ter hoogte van de Havendijk 12a. Vanaf de nieuwe fysieke afsluiting zal de paralellstructuur richting het noorden worden verhard voor langzaam verkeer.

Deelgebieden 2 en 6 worden ontsloten via de bestaande parallelstructuur. Deelgebieden 4 en 3 worden ontsloten via de bestaande infrastructuur aan de Strijmondlaan. Een doorsteek tussen deelgebied 2-6 en 3 is verkeerskundig mogelijk, maar niet noodzakelijk.

4.7.2 Parkeren

Het benodigde aantal parkeerplaatsen binnen het plangebied wordt berekend op basis van de 'Kadernota Parkeren 2023-2027' van de gemeente Halderberge. In de parkeernota is de locatie van het plangebied aangeduid als 'gebied B'. Conform de parkeernota geldt:

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP1028-C001_0015.png"

Tabel 4.2 Parkeernormering Kadernota Parkeren 2023-2027

In het plangebied worden 20 woningen gerealiseerd. Het betreft allen koopwoningen, maar wel in verschillende uitvoeringen. In onderstaand overzicht is het benodigd aantal parkeerplaatsen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP1028-C001_0016.png"

Tabel 4.3 Benodigd aantal parkeerplaatsen op basis van de parkeernormen

Op eigen terrein worden diverse parkeerplaatsen aangelegd. Maar ook in de openbare ruimte bevinden zich parkeerplaatsen. In onderstaande tabel is weergegeven hoeveel parkeerplaatsen er in het plan aanwezig zijn. Hierbij is rekening gehouden met de in de Nota parkeernormen opgenomen rekenfactoren voor parkeervoorzieningen bij woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP1028-C001_0017.png"

Tabel 4.4 Aantal aanwezige parkeerplaatsen binnen het plangebied

Conclusie parkeren

Er is op basis van voorliggende verkaveling wordt voldaan aan de parkeernormen van de gemeente Halderberge. Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning bouwen zal uiteindelijk getoetst worden aan de dan geldende parkeernormen. Om dit te kunnen waarborgen is hiervoor in de regels een specifieke bepaling opgenomen.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

In de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) wordt informatie gegeven over de gemiddelde milieubelasting van de verschillende typen bedrijven en instellingen. De milieucategorie geeft daarbij een indicatie over de afstand, die tussen de diverse bedrijfstypen en een rustige woonwijk of een milieugevoelig object dient te worden aangehouden, om hinder uit te sluiten of althans tot een aanvaardbaar niveau te beperken.

De richtafstanden van de VNG-publicatie gelden tot het gebiedstype 'rustige woonwijk'. In bepaalde gevallen is echter sprake van een 'gemengd gebied'. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een lint in een dorpskern waar meerdere functies naast elkaar zitten. Of bij een gebied dat langs een ontsluitingsweg ligt of een gebied in het buitengebied met meerdere functies.

De afstanden tot de milieucategorieën zijn in de onderstaande tabel weergegeven.

Milieu categorie   Richtafstand tot "rustige woonwijk"   Richtafstand tot "gemengd gebied"  
1   10   0  
2   30   10  
3.1   50   30  
3.2   100   50  
4.1   200   100  
4.2   300   200  
5.1   500   300  
5.2   700   500  
5.3   1000   700  
6   15000   1000  

Tabel 4.3 Richtafstanden VNG-publicatie

Beoordeling

Havendijk Kom Noord is gelegen in aan de noordelijke rand van de kern Oudenbosch, aan de grens tussen het stedelijk gebied en het buitengebied. Binnen het gebied en de nabije omgeving zijn meerdere bedrijven gevestigd, waaronder ook in onderhavig plangebied. Voor de beoordeling van onderhavig plangebied zou de omgeving kunnen worden getypeerd als een 'gemengd gebied'.

De beoogde ontwikkeling van Havendijk Kom Noord voorziet echter in de transformatie van het gebied naar een samenhangend woongebied met circa 58 koopwoningen, waarvan 20 in onderhavig plangebied. In de toekomstige situatie zullen de bedrijfsbestemmingen binnen het gebied grotendeels verdwijnen. Hiervan uitgaande wordt er voor de beoordeling van onderhavig plangebied uitgegaan van de VNG-richtafstanden tot een 'rustige woonwijk'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP1028-C001_0018.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP1028-C001_0019.png" Figuur 4.5 Weergave omliggende bedrijven met bijbehorende VNG-richtafstanden

De functies ter plaatse van a en b zijn of komen te vervallen. Ter plaatse van a is in 2019 reeds een bestemmingsplan vastgesteld ten behoeve van woningbouw. De woningen zijn reeds gerealiseerd en er vinden derhalve geen bedrijfsactiviteiten meer plaats.

Ter plaatse van b bevond zich het kinderdagverblijf OkiDoki. Het kinderdagverblijf is sinds al geruime tijd niet meer in gebruik en het betreft nu een leegstaand pand. De locatie wordt meegenomen in het bestemmingsplan 'Havendijk Kom Noord, Oudenbosch' dat vanaf 24 mei 2023 reeds als ontwerpbestemmingsplan ter visie heeft gelegen. Op de locatie van OkiDoki is woningouw voorzien. Onderdeel van het bestemmingsplan 'Havendijk Kom Noord, Oudenbosch' betreft ook de hierboven aangeduide locatie c. Dit is de begraafplaats. de begraafplaats blijft behouden maar kent een herinrichting op het terrein. Naast de begraafplaats bevindt zich reeds woningbouw welke maatgevend zijn. De begraafplaats vormt dan ook geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.

Bepalende bedrijven/functies zijn:

  • 1. Havendijk 10d (De Kroon Salades)

In het vigerende bestemmingsplan 'Kom Oudenbosch' is het noordelijke bedrijfsperceel, gelegen binnen het plangebied, aangeduid met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bereiden salades'. Voorheen was op deze locatie het bedrijf De Kroon Salades gevestigd. Op de locatie werden kant-en-klaar maaltijden bereidt, wat valt in een milieucategorie 3.1. In de huidige situatie is De Kroon Salades niet meer gevestigd binnen het perceel en wordt er van deze milieuactiviteit ook geen gebruik meer gemaakt. Middels onderhavige transformatie zal de bedrijfsbestemming ook komen te vervallen binnen het plangebied.

  • 2. Schuitevaartstraat 4a (sportschool)

Het plangebied grenst in het oosten aan sportschool. Een sportschool is een categorie 2 inrichting met een richtafstand van 30 meter tot een 'rustige woonwijk'. Het perceel van de sportschool grenst direct aan het plangebied. Bij de situering van de woningen is echter rekening gehouden met de richtafstand van 10 meter, waarbij uitgegaan was van een 'gemengd gebied'. Nu de richtafstanden ten aanzien van een 'rustige woonwijk' aangehouden moeten worden zijn de woningen gelegen binnen de richtafstand.

Aan de oostzijde van de sportschool zijn echter al bestaande woningen aanwezig waar de sportschool rekening mee moet houden. De verwachting is dan ook dat de bewoners geen overlast zullen ondervinden van de sportschool. Bij de omgevingsvergunning voor het bouwen van woningen zal nog aandacht geschonken worden aan eventuele afscherming van het geluid, zoals bijvoorbeeld het plaatsen van kokowall als erfafscheiding. Op deze manier kan ook in de tuin een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd worden.

  • 3. Drimmelaarstraat 40 (cafetaria)

Aan de Drimmelaarstraat 40 is een cafetaria gevestigd. Dit betreft een categorie 1 inrichting met een richtafstand van 10 meter tot een 'rustige woonwijk'. De afstand tussen de cafetaria en de woonbestemming bedraagt minimaal 30 meter. De cafetaria vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling van het plangebied.

  • 4. Havendijk 5 (betonreparatiebedrijf)

Ter hoogte van de Havendijk 5 is de mogelijkheid tot een betonreparatiebedrijf bestemd. Deze bestemming valt onder milieucategorie 3.2, waarbij een richtafstand geldt van 100 meter tot een 'rustige woonwijk'. Onderhavig plangebied is gelegen op circa 165 meter afstand, waarmee er wordt voldaan aan de richtafstand. Aan de Havendijk zijn daarnaast al bestaande woningen gelegen op een kortere afstand tot dit bedrijfsperceel, er is derhalve sprake van een al bestaande woonomgeving waar al woningen op kortere afstand aanwezig zijn. Op basis hiervan kan er voor onderhavig plangebied worden uitgegaan dat er geen onevenredige milieuoverlast wordt verwacht vanuit het bedrijf aan de Havendijk 5 en dat de ontwikkeling van onderhavig plangebied ook geen belemmering zal vormen voor de bedrijfsuitvoering.

  • 5. Havendijk 7 (timmermansbedrijf)

Ter hoogte van de havendijk 7 is een timmernmansbedrijf met een maximum oppervlakte van 340 m2 toegestaan. Deze bestemming valt onder milieucategorie 3.2, waarbij een richtafstand geldt van 100 meter tot een 'rustige woonwijk'. Onderhavig plangebied is gelegen op circa 195 meter afstand, waarmee er wordt voldaan aan de richtafstand. Aan de Havendijk zijn daarnaast al bestaande woningen gelegen op een kortere afstand tot dit bedrijfsperceel, er is derhalve sprake van een al bestaande woonomgeving waar al woningen op kortere afstand aanwezig zijn. Op basis hiervan kan er voor onderhavig plangebied worden uitgegaan dat er geen onevenredige milieuoverlast wordt verwacht vanuit het bedrijf aan de Havendijk 7 en dat de ontwikkeling van onderhavig plangebied ook geen belemmering zal vormen voor de bedrijfsuitvoering.

  • 6. Rioolgemaal Havendijk

Aan de Havendijk 10b is een rioolgemaal gelegen van het Waterschap Brabantse Delta. Het rioolgemaal betreft een categorie 2 inrichting en met een richtafstand van 30 meter tot een 'rustige woonwijk'. Bij het gemaal zijn door het waterschap geurbeperkende maatregelen getroffen om overlast te beperken. Ten behoeve van de ontwikkeling van deelgebied 6 is er een geuronderzoek uitgevoerd om te bepalen in welke mate er overlast kan worden verwacht van het rioolgemaal en of er maatregelen genomen dienen te worden. Het geuronderzoek wordt nader toegelicht in paragraaf 4.9. Uit dit onderzoek is gebleken dat sprake is van een aanvaardbaar hinderniveau.

  • 7. Bedrijventerrein Havendijk 9 - 23

Ten noordwesten van het plangebied liggen een aantal bedrijfsbestemmingen aan de Havendijk. Op basis van het daar geldende bestemmingsplan zijn ter plaatse bedrijven toegestaan in milieucategorie 1 en 2, alsmede agrarisch verwante en agrarisch technische hulobedrijven in categorie 3.1. Hievoor geldt een maximale VNG-richtafstand van 50 meter tot een 'rustige woonwijk'.

De afstand tot het plangebied bedraagt circa 230 meter, waarmee er voldaan wordt aan de richtafstand en er geen belemmeringen worden verwacht vanuit dit gebied en vice versa.

Conclusie

De bedrijven in de omgeving van het plangebied vormen geen belemmering voor onderhavig planvoornemen. De richtafstanden zijn gemeten tot aan de woonbestemming omdat in de tuinen ook sprake moet zijn van een goed woon- en leefklimaat. Bij een tweetal bedrijven wordt daar niet aan voldaan. Ten aanzien van de sportschool kunnen maatregelen getroffen in de vorm van een geluidwerende erfafscheiding. Dit zal bij de omgevingsvergunning bouwen nader bekeken worden. Daarnaast is onderzocht dat ook ten aanzien van het rioolgemaal sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat binnen de woonbestemmingen (en dus ook de tuinen).

Daarnaast zal de ontwikkeling van het plangebied ook geen belemmerende werking hebben op de uitvoering van de bedrijfsactiviteiten. Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het bestemmingsplan derhalve niet in de weg.

4.9 Geur

4.9.1 Veehouderijen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) betreft een wet waarmee de nationale regels inzake geurhinder ten opzichte van de tot veehouderijen behorende dierenverblijven vastgesteld staan. De Wet geurhinder en veehouderij heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van geurbelasting, onder andere als gevolg van emissies door bedrijven. Indirect heeft de Wgv ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt ‘omgekeerde werking’ genoemd. Voor wat betreft geurhinder van veehouderijen betekent dit dat de volgende aspecten in ogenschouw moeten worden genomen:

  • a. Wordt er een onevenredige inbreuk gemaakt op de mogelijkheden voor bedrijfsontwikkeling van de nabij gelegen veehouderijen?
  • b. Is ter plaatse van het plangebied een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd?

Beoordeling

In Bestand Veehouderijen Bedrijven van de provincie Noord-Brabant (Web-bvb) zijn alle veehouderijbedrijven opgenomen. Op basis van de Web-bvb wordt geconcludeerd dat ter plaatse van de Bornhemweg 139 een veehouderijbedrijf is gevestigd waar vrouwelijk jongvee tot 2 jaar en melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar worden gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP1028-C001_0020.png"

Figuur 4.6 Uitsnede Web-bvb Brabant

De gemeente Halderberge heeft geen eigen geurbeleid. De te hanteren afstand tussen de woning en het emissiepunt van de veehouderij bedraagt in de bebouwde kom minimaal 100 meter en in het buitengebied minimaal 50 meter. De afstand tussen het onderhavig plangebied en de veehouderij aan de Bornhemweg 139 bedraagt circa 550 meter, derhalve wordt er voldaan aan de minimaal aan te houden afstand. De transformatie van het plangebied belemmert de bedrijfsvoering van het veehouderijbedrijf dan ook niet.

Op de kaart 'Achtergrondbelasting geur' van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant (ODZOB) is de cumulatieve (bij elkaar opgetelde) geurbelasting van alle veehouderijen weergegeven.

Op deze kaart is de achtergrondbelasting, veroorzaakt door de aanwezigheid van intensieve veehouderijen, opgenomen in odour units per kubieke meter (ouE/m3). Op basis van onderstaande uitsnede is er voor onderhavig plangebied sprake van een geurbelasting van veehouderijen van minder dan 1,5 ouE/m3.

Op basis van onderstaande kaart is sprake van een zeer goede kwaliteit van de leefomgeving. De leefkwaliteit op de kaart van de ODZOB is berekend voor een concentratiegebied. Het initiatief ligt echter in een niet-concentratiegebied. De leefkwaliteit op de kaart is positiever dan de werkelijkheid. Het is zeer aannamelijk dat vanwege de 'zeer goede' leefkwaliteit op de kaart er alsnog sprake is van minimaal een 'redelijk goede' leefkwaliteit in werkelijkheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP1028-C001_0021.png"

Figuur 4.7 Uitsnede kaart veehouderijen (bron: ODZOB kaarten)

Conclusie

Op basis van de bovenstaande beoordeling wordt er ter plaatse van het plangebied geen geurhinder verwacht vanuit veehouderijen. Het aspect geurhinder veehouderijen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.9.2 Rioolgemaal

Ter plaatse van de Havendijk 10a is een rioolgemaal gelegen. Zoals aangegeven in paragraaf 4.8 geldt hiervoor een VNG-richtafstand van 30 meter tot een rustige woonwijk. Ten behoeve van onderhavige woningbouwontwikkeling is in het kader van een goede ruimtelijke ordening een geuronderzoek uitgevoerd. De volledige rapportage van het geuronderzoek is aan voorliggend bestemmingsplan toegevoegd als Bijlage 10.

Beoordeling

Middels het geuronderzoek is de geuremissie en -immissie vanuit het rioolgemaal onderzocht. Hierbij is de geuremissie bepaald aan de hand van geurkengetallen uit de Activiteitenregeling en is de geuremissie bepaald middels berekeningen. De berekende geurimmissie is vervolgens getoetst aan het acceptabele geurhinderniveau zoals opgenomen in het Activiteitenbesluit.

In de Activiteitenregeling milieubeheer zijn onderbouwde emissiekengetallen opgenomen voor diverse procesonderdelen van rioolwaterzuiveringsinstallaties. Het rioolgemaal valt onder het onderdeel ontvangwerk. Hieronder worden namelijk onderdelen verstaan zoals putten, vijzels en dergelijke die overeenkomen met een rioolgemaal.

De emissiekengetallen voor een ontvangwerk bedragen volgens bijlage 5 van de Activiteitenregeling milieubeheer 65 ou/s per m2 voor een percentage aanvoer vrij verval van 0-25% en 9,5 ou/s per m2 voor een percentage aanvoer vrij verval van 76-100%. Het rioolstelsel van de gemeente Halderberge betreft een stelsel onder vrij verval. Derhalve wordt gerekend met een emissiekengetal van 9,5 ou/s per m2, hetgeen met een oppervlakte van 10,5 m2 resulteert in een emissie van 100 ou/s.

Het rioolgemaal is voorzien van een geurreducerend filter waarmee de geuremissie voor 50% wordt gereduceerd. Op basis van het bovenstaande is voor het rioolgemaal uitgegaan van een continue geuremissie van 50 ou/s, oftewel 1,8 MouE/uur gedurende het gehele etmaal en jaar.

Bij het vollopen van het bassin ontstaat geurende verdringingslucht die via een buis door het geurreducerend filter wordt geleid. Het filtermateriaal wordt jaarlijks beoordeeld op kleur en vervangen.

In het onderzoek zijn rekenpunten opgenomen ter plaatse van de gevels van de beoogde nieuwe woningen in deelgebieden 2 en 6. De hoogste geurbelasting zal plaatsvinden ter hoogte van de meest nabijgelegen woning op kavel 12. De geurbelasting ter plaatse van onderhavige woning bedraagt 0,27 OU/m3 en blijft ruimschoots binnen de norm van 0,5 OU/m3 bij 98-percentiel voor geurgevoelige objecten.

Conclusie

Ter plaatse van nieuwe woningen blijven de geurconcentraties binnen de norm van 0,5 Oue/m3 als 98-percentiel. Hiermee kan geconcludeerd worden dat sprake zal zijn van een aanvaardbaar hinderniveau.

4.9.3 Conclusie geur

Vanuit de omliggende veehouderijen en het rioolgemaal aan de Havendijk 10a wordt in onderhavig plangebied geen onevenredige geurhinder verwacht. Het aspect geur vorm derhalve geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

4.10 Luchtkwaliteit

In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.

De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.

De inwerkingtreding van het NSL heeft gevolgen voor het NIBM. Een plan is vanaf 1 augustus 2009 NIBM als het een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3 % van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 en NO2. Voor woningbouw is in de NIBM-regeling een grens opgenomen van 1.500 nieuwe woningen met één ontsluitingsweg en 3.000 nieuwe woningen met twee ontsluitingswegen. Plannen voor woningbouw met een omvang onder deze grens beschouwt de Wet luchtkwaliteit als ‘niet in betekenende mate’. Deze plannen mogen zonder verdere toetsing worden gerealiseerd.

Beoordeling

De ontwikkeling van de Havendijk Kom Noord voorziet in de realisatie van 52 woningen, waarvan circa 20 in onderhavig plangebied. Het aantal te ontwikkelen woningen ligt daarmee ruim onder de hiervoor genoemde grenzen. Volledigheidshalve is er wel met behulp van de NIBM-tool onderzocht of het extra verkeer als gevolg van de ontwikkeling een 'niet in betekenende mate' bijdrage heeft op de luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP1028-C001_0022.png"

Figuur 4.8 Berekening NIBM-tool voor bijdrage extra verkeer op luchtkwaliteit

Zoals op figuur 4.8 is af te lezen behoort onderhavig plan vanwege de relatief beperkte omvang tot de categorie van gevallen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan luchtverontreiniging. Een toets aan de 3% (bijdrage aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide) kan derhalve achterwege blijven. De blootstelling aan luchtverontreiniging (lokale luchtkwaliteit) dient echter wel in kaart te worden gebracht en te worden getoetst aan de hierbij gestelde eisen.

Via het centraal Instrument monitoring Luchtkwaliteit (CIML) zijn de concentraties van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) voor de jaren 2021 en 2030 af te lezen op de dichtstbijzijnde rekenpunten aan de Zandeweg te Oudenbosch. De concentraties zijn hieronder in de tabel weergegeven. Hieruit blijkt dat de grenswaarden niet worden overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP1028-C001_0023.png"

Tabel 4.4 Concentraties aan de Zandeweg, Oudenbosch (bron: CIML-kaart)

Naast de monitoringstool zijn ook de Schone lucht Kaarten van het RIVM geraadpleegd op de Atlas Leefomgeving. Op deze kaarten is te zien dat ter plaatse van het plangebied geen sprake is van een overschrijding van de grenswaarden van roet (EC), fijnstof en stikstofdioxide. Aan de hand van de resultaten van de monitoringstool en de Schone lucht Kaarten van de Atlas Leefomgeving kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van onderhavig plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van de luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP1028-C001_0024.png"

Figuur 4.9 Uitsneden Schone lucht Kaarten (RIVM, Atlas Leefomgeving, afgelezen d.d. 25 oktober 2023)

Conclusie

Uit bovenstaande beoordeling blijkt dat de bijdrage van het initiatief 'niet in betekende mate' is en derhalve geen nader onderzoek benodigd is. Tevens kan geconcludeerd worden dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.11 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie, of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
  • het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden over spoor, weg, water en door buisleidingen. Daarnaast kunnen inrichtingen gevaarlijke stoffen opslaan. Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s voor personen ten gevolge van het gebruik van infrastructuur of het uitvoeren van activiteiten waarbij het voornamelijk gaat om de gevaren die de directe omgeving loopt, als er iets mis gaat bij de productie, de behandeling en/of het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Bij de inventarisatie van risicobronnen rondom het plangebied is met name gebruik gemaakt van de "Risicokaart Nederland".

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP1028-C001_0025.png"

Figuur 4.10 Uitsnede Risicokaart Nederland (bron: Atlas Leefomgving)(plangebied is blauw omlijnd)

Beoordeling

Inrichtingen

Er zijn nabij het plangebied twee inrichtingen met gevaarlijke stoffen aanwezig. Eén ten noorden en één ten zuiden van het plangebied betreffen beide LPG-tankstations en zijn gelegen op respectievelijk 400 en 300 meter. De plaatsgebonden risico-contouren van deze inrichtingen reiken niet tot aan het plangebied. Het invloedsgebied van een LPG-tankstation bedraagt 150 meter. Het plangebied is daarmee buiten het invloedsgebieden van beide inrichtingen gelegen.

Op circa 5 kilometer is Shell Nederland Chemie BV gelegen (niet zichtbaar in figuur 4.10). Het invloedsgebied hiervan bedraagt 10,5 kilometer en is derhalve over het plangebied gelegen. Het groepsrisico van Shell Moerdijk overschrijdt de oriëntatiewaarde. Er is sprake van een verantwoording van het groepsrisico. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de standaard verantwoording en het standaard advies. Deze zijn als Bijlage 11 en Bijlage 12 toegevoegd aan het bestemmingsplan.

Transportroute rijksweg A17

De rijksweg A17 maakt deel uit van het Basisnet waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd en ligt op circa 1,8 kilometer ten westen van het plangebied. Omdat het plangebied niet is gelegen binnen het verantwoordingsgebied van 200 meter van deze transportroute is een berekening van het groepsrisico niet aan de orde.

Als gevolg van de stofcategorie LT3 die over de A17 wordt vervoerd bedraagt de maximale effectafstand echter wel 4 kilometer. Dat betekent dat bij een calamiteit iedereen en/of de gebouwen binnen 4 kilometer van de rijksweg gevolgen van kan hebben. Een beperkte verantwoording van het groepsrisico is dan ook noodzakelijk. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de standaard verantwoording en het standaard advies. Deze zijn als Bijlage 11 en Bijlage 12 toegevoegd aan het bestemmingsplan.

Transportroute spoorlijn Roosendaal - Lage Zwaluwe

De spoorlijn die door de kern Oudenbosch loopt is gelegen op een afstand van 1 kilometer van het plangebied.

Voor de trajecten van het doorgaande spoor, ter hoogte van het plangebied, geldt op grond van het Basisnet Spoor, dat er sprake is van een plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar van 18 meter vanaf het hart van het doorgaand spoor. Het plaatsgebonden risico reikt niet tot aan het plangebied. Het plangebied is eveneens niet gelegen in het plasbrandaandachtsgebied (PAG), dat zich uitstrekt tot 30 meter vanaf het doorgaande spoor.

Wanneer een locatie is gelegen op meer dan 200 meter van een transportroute is een berekening van het groepsrisico niet nodig aangezien de toevoeging van personen op deze afstand niet meer van invloed is op de hoogte van het groepsrisico.

Als gevolg van de stofcategorie zeer toxische gassen (B3) en vloeistoffen (D4) bedraagt de maximale effectafstand echter wel 4 kilometer. Dat betekent dat bij een calamiteit iedereen en/of de gebouwen binnen 4 kilometer van het spoor hier gevolgen van kan hebben. Een beperkte verantwoording van het groepsrisico is dan ook noodzakelijk. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de standaard verantwoording en het standaard advies. Deze zijn als Bijlage 11 en Bijlage 12 toegevoegd aan het bestemmingsplan.

Transportroute Havendijk

Onderhavig plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van het transport van gevaarlijke stoffen over de Havendijk. De Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (OMWB) heeft in 2018 een inventarisatie gedaan naar transporten van gevaarlijke stoffen over gemeentelijke en provinciale wegen. Volgens deze inventarisatie vinden er ter hoogte van het plangebied 42 transporten van brandbare gassen (stofcategorie GF3) per jaar plaats over deze weg. Het plangebied ligt binnen 200 meter van deze transportroute. Er dient derhalve getoetst te worden aan de artikelen 7 en 8 van het besluit externe veiligheid transportroutes. Hiervoor kunnen de vuistregels van de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) gebruikt worden.

Routetype: weg binnen de bebouwde kom (50 km/uur)  
Plaatsvonden risico  
Vuistregel 1:

Een weg binnen de bebouwde kom heeft geen 10-5-contour  
Er is geen sprake van een 10-5-contour  
Vuistregel 2:

Een weg binnen de bebouwde kom heeft geen 10-6-contour  
Er is geen sprake van een 10-5-contour  

Groepsrisico  
Toetsing oriëntatiewaarde  
Vuistregel 1:

Wanneer de vervoersstroom gevaarlijke stoffen in tankwagens (bulkvervoer) stoffen bevat uit de categorieën LT3, GT4 of GT5 (ongeacht de aantallen) pas dan RBM II toe.  
Er is enkel sprake van GF3. RBMII is niet van toepassing.  
Vuistregel 2:

Wanneer GF3 minder is dan 10 maal de drempelwaarde in Tabel 1-8 (eenzijdige bebouwing) of 10 maal de drempelwaarde in Tabel 1-9 (2-zijdige bebouwing) wordt de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet overschreden.  
Als kengetal ten aanzien van personendichtheid per ha voor een rustige woonwijk kan 25 pers/ha aangehouden worden. Uitgaande van een worst case benadering wordt in dit geval 30 aangehouden.

De dichtstbijzijnde woningen zijn gelegen op 15 meter. Uitgaande van een worst case benadering wordt uitgegaan van 10 meter.

Er is sprake van een tweezijdige bebouwing. De drempelwaarde bedraagt 3.250

42 transporten is minder dan 10* 3.250 De oriëntatiewaarde wordt derhalve niet overschreden.  
Toetsing 10% van de oriëntatiewaarde  
Vuistregel 1:

Wanneer de vervoersstroom gevaarlijke stoffen in tankwagens (bulkvervoer) stoffen bevat uit de categorieën LT3, GT4 of GT5 (ongeacht de aantallen) pas dan RBM II toe.  
Er is enkel sprake van GF3. RBMII is niet van toepassing.  
Vuistregel 2:

Wanneer GF3 minder is dan de drempelwaarde in Tabel 1-6 (een-zijdige bebouwing) of in Tabel 1-7 (2-zijdige bebouwing) wordt 10% van de oriëntatiewaarde niet overschreden.  
42 is kleiner dan 3.250 De 10% oriëntatiewaarde wordt niet overschreden.  

Vanwege de ligging binnen het invlooedsgebied is wel een beperkte verantwoording van het groepsrisico nodig. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de standaard verantwoording en het standaard advies. Deze zijn als Bijlage 11 en Bijlage 12 toegevoegd aan het bestemmingsplan.

Buisleidingen

Op circa 1,9 km afstand ten zuiden van het plangebied is een buisleidingenstraat aanwezig. Deze straat bestaat enerzijds uit een aardgastransportleiding en anderzijds de pijpleiding Rotterdam - Antwerpen.

De aardgastransportleiding kent de volgende kenmerken:

  Uitwendig diameter   Maximale werkdruk   100% letaliteitsgrens   1% letaliteitsgrens  
Z-529-27   16 inch   66,2 bar   100 meter   210 meter  

hieruit is op te maken dat het plangebied is gelegen buiten het invloedsgebied van de aardgastransportleiding.

De brandstofleiding Rotterdam-Antwerpen betreft een leiding waardoor petroleum getransporteerd wordt. Deze leiding kent de volgende kenmerken

  Stofnaam   PR 10-6   1% letaliteitsgrens   Diameter   Max. werkdruk  
RAPL maatschappij   Petroleum   34 meter   45 meter   34 inch   52 bar  

De leiding heeft een PR 10-6 contour van 34 meter. Het invloedsgebied van leidingen waardoor aardolieproducten worden vervoerd is beperkt (45 meter) en reikt niet tot het plangebied van voorliggend bestemmingsplan. De leiding is derhalve niet relevant voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.

Aandachtsgebieden conform Omgevingswet

Op 1 januari 2024 treedt de Omgevingswet in werking. Onderdeel van de Omgevingswet is het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Het plaatsgebonden risico blijft gehandhaafd. Het groepsrisico wordt gekoppeld aan zogenaamde aandachtsgebieden en wordt een kwalitatieve beoordeling; de verplichte berekening verdwijnt. Er zijn drie soorten aandachtsgebieden:

  • Brandaandachtsgebied (voorheen plasbrandaandachtsgebied);
  • Explosieaandachtsgebied;
  • Gifwolkaandachtsgebied.

Aan de aandachtsgebieden kunnen voorschriftengebieden zijn verbonden waarvoor extra bouweisen gelden t.a.v. nieuwbouw. In de Atlas Leefomgeving is een kaart in ontwikkeling waarop de aandachtsgebieden zijn weergegeven. De locatie is niet gelegen binnen een brandaandachtsgebied of explosieaandachtsgebied. De gifwolkaandachtsgebieden zijn nog niet in de Atlas Leefomgeving opgenomen. In het Besluit kwaliteits leefomgeving is aangegeven dat ten aanzien van een de afstand van een gifwolkaandachtsgebied uitgegaan moet worden van 1,5 km. Over de spoorlijn gaan toxische stoffen welke een gifwolk kunnen veroorzaken in geval van een calamiteit. De afstand va de spoorlijn tot het plangebied bedraagt 1 km en is derhalve binnen het gifwolkaandachtsgebied gelegen. Gifwolkaandachtsgebieden kunnen niet als voorschriftengebied worden aangewezen. Om toch te komen tot voldoende bescherming tegen gifwolken gelden (voor nieuwbouw) generieke bouweisen zoals het meest geschikte ventilatiesysteem, zoals we deze nu kennen vanuit het Bouwbesluit 2012. Dit is tevens aangegeven bij de beperkte verantwoording groepsrisico hierna.

Beperkte verantwoording groepsrisico

a. zelfredzaamheid

Gezien de afstand van de spoorlijn tot het plangebied dient rekening te worden gehouden met het risico van een toxische wolk. In geval van het zich voordoen van een scenario met een toxische wolk, dienen bewoners de ramen en deuren te sluiten en eventuele luchtbehandelingsystemen af te sluiten. Geadviseerd wordt bij de nieuwbouw maatregelen te treffen ten aanzien van luchtdichtheid (en toepassing van een centrale afzetmogelijkheid van ventilatie- en aircosystemen. Bij de nadere uitwerking van bouwplannen dient hiermee rekening gehouden te worden.

Aangenomen word dat de bewoners zich zelfstandig kunnen voortbewegen en in veiligheid kunnen brengen bij eventuele calamiteiten. Er is geen sprake van een zorg gerelateerde zorgfunctie ter plaatse.

Van belang is dat bewoners tijdig gewaarschuwd worden. Het plangebied ligt binnen het dekkingsgebied van een waarschuwings- en alarmeringsinstallatie. Daarnaast is NL Alert operationeel voor vele mobiele telefoons. Dit kan worden gebruikt om de bevolking in geval van een calamiteit te waarschuwen.

b. bestrijdbaarheid

Om effectief en efficiënt hulp te kunnen bieden ten tijde van een ongeval zijn de opkomsttijd, de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen van belang. De hulpverleningsdiensten moeten voldoende capaciteit beschikbaar hebben om alle effecten binnen een kort tijdsbestek te kunnen bestrijden.

Om een brand in het plangebied te kunnen bestrijden is het noodzakelijk dat er voldoende primair en secundair bluswater aanwezig is. Voor ruimtelijke ontwikkelingen wordt de aanwezigheid van bluswater in het kader van de omgevingsvergunning bouwen getoetst. In de omgeving van het plangebied moet een bluswatervoorziening aanwezig zijn die binnen drie minuten na aankomst van een tankautospuit deze van bluswater kan voorzien. Het plangebied is via het wegennet goed bereikbaar voor voertuigen van hulpverleningsdiensten.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.12 M.e.r.-beoordeling

Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage.

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Er zijn drie onafhankelijke aanvliegroutes die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Bepalend hierbij is de activiteit (of zijn de activiteiten) waarop het plan of besluit betrekking heeft. Het betreft de volgende drie stappen:

  • 1. Toetsing aan het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Hiermee wordt getoetst of het plan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
    • a. Het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig.
    • b. Het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r., en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen', van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan als bedoeld in kolom 3 ‘plannen' geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht.
    • c. Het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen', van onderdeel D: er moet beoordeeld worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd.
    • d. De activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit wordt niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
  • 2. In het geval van een plan: toetsing of het uitvoeren van een passende beoordeling in het kader van de Wet natuurbescherming voor dit plan verplicht is vanwege de hierin opgenomen activiteit(en). In dat geval is het plan mogelijk m.e.r.-plichtig.
  • 3. Toetsing aan de provinciale milieuverordening. Door Provinciale Staten kunnen hierin aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

Beoordeling en conclusie

De activiteit die met het onderhavige bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is de realisatie van 20 grondgebonden woningen. Deze activiteit valt binnen onderdeel D. (D11.2 de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen). Er is geen definitie gegeven voor een 'stedelijk ontwikkelingsproject'.

De activiteit blijft ruimschoots onder de drempelwaarde:

  • Oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • Aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat; of
  • Bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De drempelwaarden in het Besluit m.e.r. zijn indicatieve waarden. Dit betekent dat het bevoegd gezag dient na te gaan of de beoogde activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben. Dit kan middels een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Op grond van de stappen 2 en 3 is geen directe aanleiding voor een m.e.r.-plicht.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden beoordeeld of de activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben. Hiervoor is een aanmeldnotitie mer opgesteld, welke als Bijlage 13 aan het bestemmingsplan is toegevoegd.

Hieruit blijkt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van het project die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatsen. Er is dan ook geen sprake van een m.e.r.-plicht.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan heeft tot doel een adequaat juridisch-planologische regeling te scheppen voor onderhavige ontwikkeling. Bij het opstellen van het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten.

Het bestemmingsplan biedt een flexibele, juridische regeling, zonder dat hierdoor de rechtszekerheid van de burger wordt geschaad. Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • de toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding.

De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en afwijkingen.

De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

Hierna wordt inhoudelijk ingegaan op de bestemmingen en de aanduidingen binnen het onderhavige bestemmingsplan.

5.2 Opzet regels

De indeling van de planregels is als volgt:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels
  • Hoofdstuk 4 Overgangsregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

Deze bestemming is toegekend aan gronden waarop een bedrijf is toegestaan. Met de specifieke aanduiding is het rioolgemaal mogelijk gemaakt.

Artikel 4 Groen

Deze bestemming is toegekend aan gronden waarop uitsluitend groenvoorzieningen, paden, sport- en spelvoorzieningen, water e.d. zijn toegestaan. Het onderscheid met de bestemming ‘Verkeer’ is gelegen in het feit dat groenvoorzieningen een daadwerkelijk structureel groen karakter hebben en behouden.

Artikel 5 Verkeer

Deze bestemming is toegekend aan gronden met een verkeersfunctie. Binnen de bestemming zijn ook groenvoorzieningen mogelijk waardoor het openbare gebied eenvoudig in te richten is.

Artikel 6 Wonen

Deze bestemming is toegekend aan de nieuw te bouwen woningen. De gebouwen mogen binnen het bouwvlak worden gebouwd rekening houdend met de maatvoering in de regels. Bijgebouwen mogen daarnaast binnen het bouwvlak en/of binnen de aanduiding 'bijgebouwen' worden gerealiseerd. Binnen de specifieke bouwaanduiding 'onbebouwd' zijn gebouwen en/of bouwwerken niet toegestaan in verband met het profiel vrije ruimte als gevolg van de waterkering.

Artikel 7 Leiding - Riool

In het plangebied is een ondergrondse rioolwatertransportleiding van het waterschap aanwezig, welke is beschermd door middel van de dubbelbestemming 'Leiding – Riool'. Binnen de beschermingszone zijn uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de leiding toegestaan, het bevoegd gezag kan echter een omgevingsvergunning verlenen teneinde ook bouwwerken ten behoeve van de onderliggende bestemmingen toe te staan. Ook het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden welke de leiding kunnen schaden is aan beperkingen gebonden, namelijk door een omgevingsvergunningstelsel.

Artikel 8 Waterstaat - Waterkering

Deze bestemming betreft gronden waaraan tevens een andere bestemming is toegekend, maar waarvoor ten behoeve van de dijk een beschermingsregime geldt. Ingevolge deze bestemming zijn slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming toegestaan. Via een omgevingsvergunning kunnen bouwwerken worden toegestaan, die ingevolge de andere aan de gronden toegekende bestemming zijn toegestaan, onder de voorwaarde dat het belang van de waterkering niet onevenredig wordt aangetast. Vooraf dient advies van de beheerder van de waterkering te worden ingewonnen. Een omgevingsvergunning als hier bedoeld wordt geacht te zijn verleend voor bouwwerken die aanwezig zijn op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan, of die gebouwd kunnen worden krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning. In aanvulling op het voorgaande geldt voor bepaalde werken dat het ook noodzakelijk is om een watervergunning aan te vragen bij het bevoegd gezag (doorgaans het waterschap).

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Artikel 10 Algemene bouwregels

Dit artikel bevat regels ten aanzien van afwijkende bestaande bebouwing, ondergronds bouwen en vervangende nieuwbouw van woningen.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is nader omschreven welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig met het bestemmingsplan worden aangemerkt.

Artikel 12 Algemene aanduidingsregels

In dit artikel is de gebiedsaanduiding naar aanleiding van de luchtvaartverkeerzone opgenomen alsmede de milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen onder meer het overschrijden van de maximaal toegestane maten en afmetingen.

Artikel 14 Overige regels

In dit artikel is het de toetsing aan het beeldkwaliteitsplan geborgd in de planregels. Daarnaast zijn regels opgenomen ten behoeve van een duurzame ontwikkeling van het gebied en parkeren.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Dit artikel bevat tevens een overgangsregel ten aanzien van het voortzetten van bestaand gebruik dat in strijd met het bestemmingsplan is.

Artikel 16 Slotregel

Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

5.3 Verbeelding

De verbeelding is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit uit zich met name in de structuur en opmaak van de regels en verbeelding. De verbeelding opgebouwd en gecodeerd volgens IMRO 2012 en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012. Hiermee wordt aangesloten bij de landelijke richtlijn voor het benoemen van de bestemmingen, het bijbehoren kleurgebruik, het gebruik en de vorm van aanduidingen en dergelijke. Op de planverbeelding zijn de volgende onderdelen opgenomen:

  • de plangrens;
  • de bestemming;
  • bouwvlakken;
  • maatvoeringsvlakken;
  • functie- en bouwaanduidingen;

De gronden gelegen binnen de grens van het plangebied zijn geregeld binnen dit bestemmingsplan. De kleuraanduiding op de planverbeelding geeft aan om welke bestemming het gaat. Het bouwvlak geeft de begrenzing weer waarbinnen gebouwen mogen worden opgericht. De overige aanduidingen geven een specifieke situatie weer, waarvoor in de regels een aparte regeling is opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financiële-economische uitvoerbaarheid

In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie (Grexwet) opgenomen. Centrale doelstelling van de Grexwet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijke kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen.

In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of afwijkingsbesluit. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m2 of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.500 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2.

Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.

Beoordeling en conclusie

Ten behoeve van dit plan is een anterieure overeenkomst gesloten met initiatiefnemer. In deze overeenkomst is het kostenverhaal opgenomen. Het kostenverhaal bestaat enerzijds uit de plankosten en bovenwijkse voorzieningen en anderzijds eventuele planschade. Het opstellen van een exploitatieplan is derhalve in dit geval niet noodzakelijk.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Omgevingsdialoog

Participatie wordt een belangrijke pijler onder de toekomstige Omgevingswet. Derden (waaronder omwonenden) moeten in een vroegtijdig stadium worden betrokken bij de voorbereiding van beleids- en besluitvorming. Van belang is dat de buurt betrokken wordt bij het planvoornemen. Als initiatiefnemer moet kennis worden genomen van eventuele bezwaren, wensen en belangen van omwonenden.

Voor het gehele project Havendijk Kom Noord is gekozen om in een vroeg stadium de gelegenheid te geven aan omwonenden en belangstellenden om opmerkingen en suggesties te leveren. Zo is er een digitale informatiebijeenkomst georganiseerd op dinsdag 18 januari 2022, een fysieke bijeenkomst was toen nog niet toegestaan wegens de coronamaatregelen. Deze digitale bijeenkomst is georganiseerd via Microsoft teams. Circa 30 tot 40 belangstellenden hebben gebruik gemaakt van die uitnodiging en hebben in die sessie vragen gesteld aan medewerkers van de gemeente.

Later in het jaar, op 11 juli 2022, is ook een fysieke bijeenkomst georganiseerd in Cafetaria 't Schuitje. Bij deze bijeenkomst is verteld hoe ver de gemeente was met de uitwerking van de plannen en wat er gedaan gaat worden de komende tijd. De bijeenkomst is gestart met een presentatie en daarna was er gelegenheid voor het stellen en beantwoorden van vragen. Circa 30 tot 40 belangstellenden hebben gebruik gemaakt van deze tweede bijeenkomst.

Vervolgens is op 22 mei 2023 wederom een fysieke bijeenkomst georganiseerd door de gemeente. Bij deze bijeenkomst is een update gegeven van de verschillende deelgebieden.

Alle reacties van deze bijeenkomsten zijn verzameld in een verslag en voorzien van een antwoord. Zie daarvoor Bijlage 14 van de toelichting van het bestemmingsplan. De presentaties die tijdens de bijeenkomsten zijn gepresenteerd, zijn terug te vinden op de website van de gemeente via: https://www.halderberge.nl/oudenbosch-havendijk-kom-noord

6.2.2 Vooroverleg

In artikel 3.1.1 van het Bro is vastgelegd dat tijdens de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg moet worden gepleegd met instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Daarbij zijn met name genoemd het waterschappen en diensten van provincie en Rijk. Ten aanzien van bekendmaking van het plan is artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Voorts is in artikel 3.1.6 van het Bro bepaald dat de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg in de toelichting van het plan moeten worden beschreven. In het kader van het vooroverleg is het voorontwerp-bestemmingsplan naar diverse instanties gestuurd. De ingekomen reacties zijn opgenomen als Bijlage 15 bij de toelichting. Er zijn reacties ontvangen van:

  • N.V. Nederlandse Gasunie;
  • Brandweer Midden- en West Brabant;
  • Provincie Noord-Brabant;
  • Wasterschap Brabantse Delta.

De reacties hebben niet geleid tot aanpassing van het plan.

6.2.3 Zienswijzen

Na het wettelijk vooroverleg wordt dit bestemmingsplan gedurende zes weken ter visie gelegd als ontwerpbestemmingsplan. Binnen deze termijn is eenieder in de gelegenheid om zienswijzen op het plan in te dienen. De zienswijzen worden samengevat en van commentaar voorzien. Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft. Vervolgens zal het college de raad voorstellen het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 14 december 2023 tot 24 januari 2024 gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is één zienswijze ingediend. Deze is in de Nota van zienswijzen samengevat en beantwoord. Daarnaast hebben twee ambtshalve wijzigingen geleid tot aanpassingen. Ook dit is opgenomen in de Nota van zienswijzen. De Nota van zienswijze is als Bijlage 16 toegevoegd aan het bestemmingsplan.

6.2.4 Beroep

Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbende én geen belanghebbenden die kunnen aantonen dat hij/zij niet in staat was een zienswijze af te geven én (niet) belanghebbenden indien het beroep betrekking heeft op een wijziging die is aangebracht t.o.v. het ontwerpbestemmingsplan tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.