direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zuidermeer CPO
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1598.BPZuidermeerCPO-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor dit bestemmingsplan

Het voornemen bestaat om op agrarische gronden ten zuidwesten van de kern Zuidermeer in de gemeente Koggenland 16 woningen, in een gedifferentieerd programma, te realiseren. In het vigerend bestemmingsplan "Zuidermeer" is binnen de gebiedsaanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 2' een bevoegdheid voor burgemeester en wethouders opgenomen voor het wijzigen van de bestemming 'Agrarisch' naar 'Wonen -2'. Deze bevoegdheid geldt voor maximaal 14 woningen. De beoogde ontwikkeling betreft het realiseren van 16 woningen. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te kunnen regelen is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor deze locatie noodzakelijk. Het voorliggende plan voorziet hierin.

1.2 Het plangebied

De begrenzing van het plangebied komt overeen met het hierboven omschreven wijzigingsgebied in het vigerend bestemmingsplan. De ligging van het plangebied in diens omgeving is weergegeven in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPZuidermeerCPO-va01_0001.jpg"

Figuur 1 De globale ligging van het plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied is het bestemmingsplan "Zuidermeer" van toepassing. Dit bestemmingsplan is op 13 september 2010 door de gemeenteraad van Koggenland vastgesteld. De locatie heeft hierin de bestemming 'Agrarisch' en een gebiedsaanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 2'. De voorgenomen ontwikkeling ten behoeve van woningbouw is op grond van de bestemming 'Agrarisch' niet toegestaan. Gezien het aantal te realiseren woningen, komt de ontwikkeling ook niet in aanmerking voor de wijzigingsbevoegdheid onder artikel 3.6 van de regels. Een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan is weergeven in figuur 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPZuidermeerCPO-va01_0002.jpg"

Figuur 2 Fragment plankaart vigerend bestemmingsplan

1.4 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige en gewenste situatie in het plangebied. Hoofdstuk 3 gaat in op het relevante beleid van het rijk, de provincie en de gemeente. In hoofdstuk 4 komen de milieu- en omgevingsaspecten aan de orde. Hoofdstuk 5 bevat een beschrijving van de juridische regeling van het plan. Hoofdstuk 6 tot slot, gaat in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planuitgangspunten

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de huidige situatie en de gewenste ontwikkeling. De huidige situatie is van belang voor de inpassing van de gewenste ontwikkeling. De gewenste ontwikkeling is het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de westzijde van het lint aan de Zuidermeerweg en is gelegen op onbebouwde agrarische gronden. De omgeving typeert zich als een gemengd gebied voor wonen, maatschappelijke - , sport- en agrarische functies.

Het plangebied is ontsloten via de Omloop. Aan de noord-, -west en zuidzijde gaat het plangebied over in het open agrarisch landschap. Om alle randen van het plangebied liggen sloten met water. Het plangebied ligt achter de bebouwing aan het hofje aan de Zuidermeerweg en het hofje aan de Omloop. De omgeving is al een tiental jaren in ontwikkeling. Met de ontwikkeling van de planlocatie wordt een derde schil toegevoegd in de uitbreiding van het lint. Hiermee wordt bovendien een nieuwe rand met het landschap gemaakt.

In de omgeving van de planlocatie is geen sprake van een eenduidig bebouwingsbeeld. De architectonische uitstraling van de bebouwing verschilt enorm. Zowel qua materialisering als bebouwings- en kapvormen is er geen echte eenheid te herkennen. Het merendeel van de woningen heeft een compacte hoofdvorm met een bescheiden uitstraling. Er is veel verscheidenheid in woningtypen. De woningen zijn: vrijstaand, rij of twee-onder één kap. Op de Omloop is er sprake van een tweedeling; westelijk vind je lage bungalows van één laag met kap. Aan de oostzijde vind je traditionele woningen van één laag en één à twee woonlagen met kap.

De openbare ruimte is functioneel ingericht; woonstraten en parkeervakken zijn ingericht met betonklinkers. De bebouwing kent geen sterke rooilijnen en staat onregelmatig op de kavel. De kavels aan de oostzijde van de Omloop zijn op de straat georiënteerd en kennen een open, groene tuin inrichting. De bungalows aan de westzijde staan om en nabij een meter van de erfgrens en worden gescheiden door een groen haag. Naar het noordwesten kijk je uit vanaf straat op het open landschap.

Een overzicht van de huidige situatie is weergeven in figuur 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPZuidermeerCPO-va01_0003.jpg"

Figuur 3 Huidige situatie plangebied

2.2 Gewenste situatie

Ambitie

Het doel van het plan is om een gedifferentieerd woongebied in te richten dat aansluit op de bestaande bebouwingsstructuur van Zuidermeer, ten oosten en zuidoosten van het plangebied. De woningen worden gerealiseerd in collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO). Dit betekent dat de toekomstige bewoners meer invloed hebben op de ontwikkeling van de eigen woning en deze een individuele uitstraling hebben. Figuur 4 geeft een overzicht van de invulling van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPZuidermeerCPO-va01_0004.jpg"

Figuur 4 Invulling van het plangebied

Het programma

De voorliggende verkaveling voorziet in 16 woningen, die georiënteerd zijn op een centrale ontsluitingsstraat. Ten oosten van de straat zijn 2 tiny-houses, 3 rijwoningen en 2 twee-onder-een-kap woningen gelegen. Ten westen van de straat staan 4 rijwoningen, 2 twee-onder-een-kap woningen, 2 vrijstaande woningen en een levensloopbestendige woning. De maximale goot- en nokhoogtes van de woningen bedragen respectievelijk 6 en 10 meter. Bij de tiny-houses zijn de goot- en nokhoogtes respectievelijk 3 en 5 meter. Op de levensloopbestendige woning na (die een platdak heeft), worden de overige woningen afgedekt met een kap. Ontsluiting vindt plaats via de centrale weg in het plan dit de Omloop en de Overtoom met elkaar verbinden.

De uitbreiding van de Omloop heeft een dorps en informeel karakter. Het plan kent geen sterke rooilijnen en er is veel diversiteit in architectonische uitwerking. Het middengebied van de straat wordt voorzien met groen en bomen. Vanaf de straatzijde zorgt een groene verbinding voor een open zichtlijn naar het westelijke landschap. Het groen verbreedt zich aan de entree van de woonstraat, wat zorgt voor een landschappelijk en informeel karakter.

Het parkeren geschiedt op eigen terrein en in parkeervakken langs de centrale ontsluitingsstraat.

2.3 Beeldkwaliteitsparagraaf

De woningbouwontwikkeling wordt ingepast in de bestaande stedelijke structuur van het zuidwestelijke deel van Zuidermeer. Van belang is dat het ontwerp zodanig is, dat geen afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Daarom is een beeldkwaliteitsplan voor de ontwikkeling opgesteld. Deze is als bijlage 1bij de toelichting opgenomen. Dit beeldkwaliteitsplan zal tevens dienen als welstandskader bij de uiteindelijke vormgeving van de woningen. In het beeldkwaliteitsplan is een aantal welstandscriteria opgenomen, waaraan moet worden voldaan. Op deze manier wordt gewaarborgd dat de stedenbouwkundige structuur van de woningen aansluit op het straat- en bebouwingsbeeld van de omgeving.

Hoofdstuk 3 Beleid

In dit hoofdstuk staat het beleid beschreven dat mogelijk relevant is voor de gewenste ontwikkeling en/of het plangebied van dit bestemmingsplan. Hierbij wordt kort ingegaan op rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI. Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. Landsdeel Noordwest is aangewezen als voorlopig NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  • 1. ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie;
  • 2. de economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • 3. steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  • 4. een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Realiseren opgaven

In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  • 1. De Omgevingsagenda. Voor Landsdeel Noordwest is een omgevingsagenda opgesteld, waar Noord - Holland onderdeel van uitmaakt. In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.
  • 2. De NOVI-gebieden. Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.

Conclusie

Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Dit houdt in dat de toelichting bij ruimtelijke plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling moet bevatten. Indien het ruimtelijk plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Bestaand stedelijk gebied

Bij gebleken behoefte dient te worden beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.

Van belang is of de onderhavige locatie reeds aan te merken is als 'bestaand stedelijk gebied'. Gelet op de bewoording van artikel 1.1.1 lid h van de Bro wordt onder 'bestaand stedelijk gebied' verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Op basis van de definitie kan geconcludeerd worden dat het plangebied binnen bestaand stedelijk gebied ligt. Er is sprake van een samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid alsmede de daarbij behorende stedelijk groen en infrastructuur. Het geldende bestemmingsplan biedt onder artikel 3.6 aan het college van burgemeester en wethouders een wijzigingsbevoegdheid, waarbij het volledige plangebied mag worden volgebouwd met maximaal 14 woningen. Deze woningen mogen daarbij een goot- en bouwhoogte hebben van respectievelijk 6 en 10 meter.

In de Omgevingsverordening NH2020 van de provincie Noord-Holland ligt onderhavig ruimtelijk plan in stedelijk gebied.

Behoefte

Uit het regionaal beleid en het beleid van de gemeente dat is beschreven in paragraaf 3.3 en 3.4, blijkt dat er een behoefte is aan woningen. Daarmee mag worden aangenomen dat er sprake is van een actuele regionale behoefte.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050 en Omgevingsverordening NH2020

Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord - Holland is vastgelegd in de Omgevingsvisie NH2050. In de omgevingsvisie geeft de provincie een toekomstbeeld, waaruit het provinciaal belang volgt. Het toekomstbeeld is als volgt gedefinieerd: "De provincie Noord-Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik."


In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels verbonden aan de provinciale hoofdbelangen. Het plangebied ligt buiten het werkingsgebied 'landelijk gebied'. Artikel 6.3 bepaalt dat een ruimtelijk plan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Gedeputeerde Staten stellen nadere regels aan deze afspraken. De volgende paragraaf 3.3 gaat hier verder op in.

Per email van 15 september 2022 heeft de provincie Noord-Holland aangegeven dat zij in stedelijk gebied, op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro, enkel plannen hoeven te zien indien er raakvlakken zijn met LIB5 zone Schiphol, industrieterrein van provinciaal/regionaal belang, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, regionale waterkeringen, regionale luchthavens, verblijfsrecreatie, provinciale wegen/OV knooppunten of detailhandel. Onderhavig plan heeft geen raakvlakken met de genoemde onderwerpen. Voor een volledig overzicht van de vooroverleg reacties, zie bijlage 2.

Wel moet er regionaal afgestemd worden conform artikel 6.3 (indien het een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft) van de verordening (opgenomen in woonakkoord, etc.) en moet er voldoende rekening gehouden worden met klimaatadaptatie (artikel 6.62 van de verordening). In paragraaf 3.3 is te lezen dat het plan regionaal is afgestemd. Paragraaf 4.14 toont aan dat voldoende rekening wordt gehouden met klimaatadaptatie.

Gelet op bovenstaande is de voorgenomen ontwikkeling niet in strijd met het provinciaal beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Woonvisie West-Friesland 2017

De 7 gemeenten in de regio West-Friesland werken nauw samen op het gebied van woningbouw en volkshuisvesting. Het woningbouwbeleid is vastgelegd in de regionale Woonvisie Westfriesland 2017. Hierin is de ambitie uitgesproken om tot de top 10 woonregio’s van Nederland te gaan behoren en de Woonvisie draagt bij aan het realiseren van die ambitie. De Woonvisie zet in op de volgende speerpunten:

  • bestaande voorraad: kwaliteit en aantrekkelijkheid op peil houden en uitbouwen;
  • vitale kernen richten op kansrijke producten en locaties;
  • nieuwbouw: vooral inzetten op onderscheidende en complementaire producten;
  • scheiden wonen en zorg: langer zelfstandig wonen bevorderen;
  • flexibel kader: houvast voor de regio en ruimte voor marktinitiatieven.

Het speerpunt voor nieuwbouw, inzetten op onderscheidende en complementaire producten, heeft de volgende uitgangspunten:

  • de vraag staat centraal: naar woning en woonomgeving;
  • landschappelijk onderscheidend vermogen van West-Friesland benadrukken: 'groen, rust, ruimte, water';
  • betreft gemengde woonmilieus met meer aandacht voor bijvoorbeeld duurzaamheid en zelfvoorzienendheid, mengvormen met landelijk wonen en stadslandbouw;
  • toepassen van nieuwe woonvormen met geïncorporeerde vormen van domotica en 'the internet of things' en een nieuwe bouwopzet van nieuwbouw: seniorenwoningen, collectieve bouw, tiny houses, grote landschapskavels et cetera;
  • bewoners-initiatieven over vormgeving van zorg voor hun ouders en/of kinderen (familiedomeinen, woongroepen en wonen met gelijkgestemden);
  • nieuwe vormen van opdrachtgeverschap, zoals (collectief-)particulier opdrachtgeverschap, mede-opdrachtgeverschap en doe-het-zelf planologie.

De voorgenomen ontwikkeling van de Omloop in Zuidermeer met 16 woningen draagt bij aan de kwaliteit van de woningvoorraad, waarbij invulling wordt gegeven aan de aanwezige woningbehoefte.

3.3.2 Woonakkoord 2020-2025 en Afwegingskader wonen West-Friesland 2021

De uitvoering van de regionale woonvisie vindt plaats via het Woonakkoord 2020-2025. In het Woonakkoord staat per speerpunt welk beleid en welke instrumenten hiervoor worden ingezet. Onderdeel van het Woonakkoord is een regionale woningbouwprogrammering met een regionaal afwegingskader wonen. Het afwegingskader vormt de basis voor nieuwe woningbouwplannen en licht deze toe.

Het woningbehoefteonderzoek dat in 2018 door Atrivé is uitgevoerd heeft tot een aantal nieuwe inzichten geleid, waaronder de conclusie dat er een grote behoefte aan woningen is en dat de huidige plancapaciteit ontoereikend is. De woningbouwproductie dient versneld uitgebreid te worden en er moet een accent gelegd worden op het prijssegment betaalbare koop. Hiervoor zijn een aantal uitgangspunten benoemd:

  • zet in op diversiteit in het woningbouwprogramma en nut de binnenstedelijke potentie van Hoorn uit. Ook in andere centrumdorpen en steden is ruimte om de binnenstedelijke capaciteit uit te breiden;
  • bouw grootschalig rondom OV-knooppunten (conform provinciaal- en Rijksbeleid);
  • maak gebruik van laaghangend fruit, voer locaties die tijdens de crisis zijn afgevallen weer op;
  • benader dit alles regionaal en leg de focus op diversiteit en onderscheidend karakter.

Bovenstaande uitgangspunten hebben als basis gediend voor het aangepaste afwegingskader en voor de aangepaste woningbouwprogrammering.

Het toepassen van de ladder is in de regio West-Friesland vastgelegd in het Afwegingskader wonen West-Friesland 2021 (AWF 2021). Daarin zijn de minimumvereisten vastgelegd waaraan elk plan moet voldoen (Westfriese basis). Aan de hand van de stappen in deze basis kan worden beoordeeld of een nieuwbouwplan wel of niet kan worden gerealiseerd. Hierin is onder meer van belang dat een plan moet passen in de vastgelegde woningbouwbehoefte. Daarnaast zijn er een aantal vereisten waar minstens voor de helft aan voldaan moet worden (Westfries vooruitdenken).

De minimumvereisten van de Westfriese basis waaraan elk plan moet voldoen zijn:

  • het plan past binnen de ambitie van 16.000 woningen aan zachte plancapaciteit;
  • het plan voldoet aan de voorwaarde dat 70% van de woningbouwplannen in de regio West-Friesland worden gerealiseerd in de krachtige kernen;
  • is getoetst en onderbouwd of realisatie binnenstedelijk mogelijk is?;
  • als realisatie past binnen de regionale opgave, maar realisatie binnenstedelijk niet mogelijk is, is getoetst aan provinciale voorwaarden inzake beschermingsregimes, energieneutraal, klimaatadaptief, circulair bouwen, landschappelijke inpassing en mobiliteit.

De ambities voor het Westfries vooruitdenken bestaan uit:

  • het plan levert een positieve bijdrage aan betaalbaar wonen;
  • het plan voorziet in woningen in de vrije huursector voor middeninkomens;
  • het plan levert een bijdrage aan het langer zelfstandig wonen;
  • het plan is circulair en energieneutraal;
  • het plan draagt bij aan klimaatadaptatie, een gezonde leefomgeving en verbetering van de natuur en het landschap;
  • nieuwe woningbouw wordt zoveel mogelijk gerealiseerd in de nabijheid van een OV-knooppunt;
  • het plan draagt bij aan de versnelling van de woningbouwproductie in Westfriesland;
  • het plan draagt bij aan de aantrekkingskracht van de regio door het bieden van een aantrekkelijke onderscheidende woonomgeving.

Aan alle minimumvereisten van de Westfriese basis wordt voldaan. Daarnaast wordt met betrekking tot het Westfries vooruitdenken ten minste voldaan aan de volgende vijf ambities: het plan levert een positieve bijdrage aan betaalbaar wonen; het plan levert een bijdrage aan het langer zelfstandig wonen; het plan draagt bij aan klimaatadaptatie, een gezonde leefomgeving en verbetering van de natuur en het landschap; het plan draagt bij aan de versnelling van de woningbouwproductie in Westfriesland; en het plan draagt bij aan de aantrekkingskracht van de regio door het bieden van een aantrekkelijke onderscheidende woonomgeving. Daarnaast voldoet het plan aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking en de vereisten zoals is vastgelegd in het AWF 2021.

3.3.3 Pact 7.1 Westfriesland

In 2013 hebben de Westfriese gemeenten (Drechterland, Enkhuizen, Hoorn, Koggenland, Medemblik, Opmeer en Stede Broec) het eerste Pact Westfriesland gesloten. Doel was om de samenwerking op gebied van wonen, werken, onderwijs, bereikbaarheid, sociaal domein en vrije tijd te versterken. Uit de evaluatie blijkt dat dit eerste pact 'een enorme stimulans is geweest om saamhorigheid en verwantschap te ontwikkelen' en dat het veel heeft betekend voor de samenwerking met externe stakeholders. Ook zijn er enkele aandachtspunten benoemd voor toekomstige samenwerking. Deze lessen en de ambities voor verdere samenwerking zijn gevat in een nieuw Pact 7.1 ('7 gemeenten, 1 doel). Eind 2018 hebben de Westfriese gemeenteraden een intentieverklaring vastgesteld, met de ambitie: "West-Friesland behoort tot de top 10 van meest aantrekkelijke regio's waar welvaart en welzijn, een florerende duurzame economie en een rechtvaardig sociaal beleid de belangrijkste prioriteiten zijn."

Om de gezamenlijke ambitie te behalen is het van belang de kracht van West-Friesland optimaal te benutten en de belangrijkste opgaven op te pakken. De kracht van West-Friesland zit in de combinatie van het aantrekkelijke landschap en de ligging aan het water, mooie binnensteden, de nabijheid van en bereikbaarheid vanuit de noordelijke Randstad, en de sterke ondernemersgeest met koplopers in de agribusiness, leisure en health.

Om de kansen in West-Friesland te benutten en aan regionale opgaven te werken, staan in het Pact de volgende ambities per thema centraal:

  • wonen, leefbaarheid & bereikbaarheid: West-Friesland is een leefbare, gezonde en vitale regio, dankzij een betaalbaar en aantrekkelijk woonaanbod voor iedere doelgroep. De regio kenmerkt zich door duurzame woningbouw, een aantrekkelijk landschap en goede bereikbaarheid;
  • energietransitie: de regio heeft een afgestemde energiestrategie waarmee zij de Westfriese opgave in de RES (Regionale energiestrategie) Holland boven Amsterdam invult. Ook bereikt West-Friesland het benodigde beschermingsniveau voor klimaatadaptatie;
  • ondernemen & economie: West-Friesland heeft een aantrekkelijk vestigingsklimaat dat wordt gepromoot. De bereikbaarheid verbetert en de regio beschikt over toekomstbestendige werklocaties, een sterk MKB en agrisector;
  • arbeidsmarkt & onderwijs: arbeidspotentieel in de regio wordt optimaal benut en West-Friesland komt tot een structurele en effectieve samenwerking met ondernemers en onderwijs;
  • vrije tijd: landschappelijke kwaliteiten en het aantrekkelijke leisure-aanbod uitbouwen, verbinden en promoten, om zo een toegankelijk aanbod voor eigen inwoners te bieden en meer bezoekers en bestedingen aan te trekken;
  • sociaal domein: de regio wil een gezonde en inclusieve regio zijn waarin iedereen mee doet en waarin (kwetsbare) inwoners een passend zorgaanbod en woonplek krijgen.

Koggenland wil zich binnen die regionale ambities en binnen het samenspel van de zeven gemeenten, alsmede met inachtneming van de eigen kernwaarden en -kwaliteiten, vooral inzetten op promotie van de regio, ontwikkeling van onderwijs en de arbeidsmarkt, ondersteuning van het bedrijfsleven (met name het MKB, bouw en agrarische sector). Daarnaast wil Koggenland zich focussen op het wonen, duurzaamheid en sociale voorzieningen.

De voorgenomen ontwikkeling van 16 woningen draagt bij aan de woningvoorraad in een aantrekkelijke onderscheidende woonomgeving, het plan levert een positieve bijdrage aan duurzaamheidsdoelstellingen met de ruimte voor groen en water, en het plan draagt bij aan het in stand houden van de sociale voorzieningen van de kern Zuidermeer.

3.3.4 Conclusie

Onderhavig plan hoeft niet regionaal te worden afgestemd. Omdat het plan in stedelijk gebied ligt en er meer dan 11 woningen worden gebouwd is dit plan ter kennisgeving gezonden aan het regionaal bestuurlijk overleg VVRE. Hieruit zijn geen bijzonderheden voortgekomen.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie en Kadervisie

De omgevingsvisie is een nieuw, voor alle gemeenten verplicht, instrument uit de aankomende Omgevingswet. In de Omgevingsvisie komt te staan hoe Koggenland zich kan ontwikkelen tot 2040. In eerste instantie richt de gemeente zich op de hoofdthema’s die de gemeenteraad heeft benoemd: wonen, economie/recreatie/toerisme, duurzaamheid en gezondheid. De ambities rondom deze thema’s komen terecht in een Kadervisie Koggenland. Deze Kadervisie vormt een tussenstap op weg naar een volwaardige Omgevingsvisie in 2024. Voor het maken van de Kadervisie is de gemeente in gesprek gegaan met inwoners, ondernemers, belangenorganisaties en ketenpartners. De uitkomsten van dit participatietraject zijn door de gemeenteraad meegenomen bij het maken van keuzes en het bepalen van het ambitieniveau. Het vertrekpunt voor de Kadervisie vormen 4 onderwerpen waarvoor al de wens was uitgesproken om - op korte termijn - nieuwe beleidskaders met een uitvoeringsprogramma te formuleren. Dat betrof de thema’s:

  • wonen;
  • duurzaamheid;
  • economie, recreatie en toerisme;
  • gezondheid.

Die gevraagde sectorale visies zijn vervolgens, bij wijze van pilot, integraal opgepakt en vertaald naar een Kadervisie. De Kadervisie is dus feitelijk een ‘Omgevingsvisie’ maar beperkt tot de genoemde 4 thema’s. Daarmee is het ook een eerste stap richting de volledige omgevingsvisie, die in 2024 gereed moet zijn. Recent bestaand, sectoraal beleid, dat vanuit die kennis en betrokkenheid is opgesteld, blijft de basis voor de Kadervisie. Dit beleid is als zodanig uitgewerkt in de thematische verkenningen. Daarbij gaat het niet alleen om gemeentelijk beleid, maar ook om Rijks-, provinciaal en regionaal beleid en beleid van het hoogheemraadschap. Daarmee maakt het bestaand beleid in samenhang met de verwachte ontwikkelingen onderdeel uit van deze Kadervisie. De Kadervisie borduurt daarmee voort op dit bestaande beleid en de ontwikkelingen die per thema zijn herkend.

Wonen

De Verkenning Wonen van mei 2019 is een verfijning van de regionale visie naar de lokale, gemeentelijke situatie. De verkenning is opgesteld met als uitgangspunt het coalitieakkoord, beschikbare bevolkingsprognoses en statistische gegevens. Dit is aangevuld met een uitgebreid woningbehoefteonderzoek (2018) en de resultaten van dorpsgesprekken, gesprekken met 'DOE-teams', projectmatig onderzoek bij nieuwbouw en gesprekken met lokale makelaars, zorgaanbieders en een projectontwikkelaar.

De ambities voor wonen zijn:

  • in de eigen woningbehoefte voorzien;
  • de verduurzaming van de woningvoorraad (bestaand en nieuw) stimuleren en faciliteren met innovatie in bouwen en renoveren: energieneutraal, circulair en natuurinclusief;
  • voor linten en op erven alternatieve perceelgerichte woningbouw stimuleren die bijdragen aan een aantrekkelijke woonomgeving.

Koggenland wil samen met bouwers, inwoners en investeerders werken aan een gevarieerde woningvoorraad, met voor alle inwoners een woning die past bij ieders woonwensen, levensfase en financiële mogelijkheden. Koggenland wil bijdragen aan een toekomstbestendige woningvoorraad, om veranderingen zoals de afnemende bevolkingsgroei, de vergrijzing en de verduurzaming, goed op te vangen. In nieuwbouwplannen moet meer ruimte komen voor starters en senioren door nieuwbouw van betaalbare, levensloopbestendige woningen (huur en koop), door nieuwbouw van duurdere woningen voor doorstromers, door het stimuleren van zelf(ver)bouw en door het verstrekken van leningen. De gemeente onderzoekt hoe regels verruimd kunnen worden en hoe ruimte gegeven kan worden aan innovatieve bouw- en woonvormen.

De gemeente wil voor alle inwoners een goede woning in een aantrekkelijke woonomgeving. Dit betekent dat de gemeente de verduurzaming van bestaande woningen wil stimuleren en dat rust, ruimte en landschap zwaar wordt meewogen bij de keuze waar nieuwe woningen gebouwd kunnen worden. Het streven is gericht op het behoud van het authentieke landelijke en dorpse karakter van Koggenland.

De natuurlijke bevolkingsgroei daalt, maar door kleinere huishoudens, migratie, vestiging van buitenlandse werknemers en huisvesting van kwetsbare groepen, blijft er vooral in de periode tot 2030 toch behoefte aan meer woningen om in de eigen woningbehoefte te voorzien. De gemeente wil voldoende woningen bouwen voor de inwoners, maar niet teveel. Daarom wordt de nieuwbouw van woningen tot 2030 versnelt van gemiddeld 60 naar ruim 100 woningen per jaar. Na 2030 wordt de productie afgebouwd, tenzij de woningbehoefte zich anders ontwikkelt dan de prognoses nu uitwijzen. Daarbij moet wel de leefbaarheid en vitaliteit van de kernen gewaarborgd blijven.

Duurzaamheid

Duurzaamheid is een breed begrip en heeft duidelijke raakvlakken met de andere verkenningen. Koggenland wil samen met bedrijven en inwoners werken aan een duurzaam Koggenland in de volle breedte met oog voor de lokale economie en borging van het Westfriese landschap. Koggenland wil bijdragen aan de vermindering van CO2 uitstoot en verhoging van de biodiversiteit door elektrificering, besparing en de opwek van duurzame energie en met aandacht voor materialen en schadelijke stoffen.

De ambities voor duurzaamheid zijn:

  • toewerken naar een energie neutrale gemeente;
  • een veilig en gezond leefklimaat behouden en bevorderen;
  • duurzaam omgaan met materialen en grondstoffen;
  • slim duurzaam (subdoelstelling die geïntegreerd wordt bij de voorgaande drie ambities door het gebruik van technologische toepassingen).

Economie, recreatie en toerisme

De gemeente Koggenland wil samen met de ondernemers het huidige ondernemersklimaat optimaliseren. Dit vraagt om een intensievere samenwerking tussen gemeente, inwoners en ondernemers. De gemeente neemt daarbij een aanjagende rol aan. De gemeente gaat actief, samen met de ondernemers aan de slag met de lokale- en regionale opgaves.

Koggenland wil de kleinschalige toeristische en recreatieve routenetwerken (varen, wandelen, fietsen) en de bijbehorende voorzieningen verbeteren. Daarnaast wil Koggenland de mogelijkheden onderzoeken waarmee het recreatieve aanbod uitgebreid kan worden. Daarnaast wil de gemeente al het goede dat Koggenland te bieden heeft promoten. Denk aan de rust, landelijkheid, het aanbod dat wordt verzorgd door de ondernemers, maar ook de goede bereikbaarheid.

De ambities zijn:

  • versterken van de toekomstbestendigheid van de bedrijventerreinen, de samenwerking tussen gemeente, regio en bedrijfsleven en verbinding leggen met het onderwijs;
  • versterken van de samenwerking tussen gemeente en ondernemers en het promoten van Koggenland in relatie tot een goed vestigingsklimaat;
  • bevestigen van het agrarische karakter van Koggenland, het versterken van kringlooplandbouw, multifunctionele landbouw en verduurzaming van de agrarische sector en het versterken van de relatie met natuur, waaronder de biodiversiteit;
  • versterken van de toekomstbestendigheid van de voorzieningen, versterken van de vitaliteit van de bestaande winkelgebieden en het promoten van Koggenland;
  • het versterken van het kleinschalig toeristisch-recreatieve aanbod, een onderzoek starten naar de toekomst van de recreatieparken en het promoten van Koggenland.

Gezondheid

Met een brede blik wordt naar het begrip gezondheid gekeken. Gezond zijn is namelijk meer dan alleen fysiek gezond zijn: het gaat ook (en misschien wel vooral) om mee kunnen doen, welbevinden en kwaliteit van leven.

Voor gezondheid zijn er de volgende ambities:

  • gezondheid is één van de leidende principes bij ontwikkelingen die plaatsvinden in de fysieke leefomgeving;
  • een inspirerende en voorlichtende rol in samenspraak met ketenpartners spelen om mensen te bewegen tot een gezondere leefwijze;
  • gebouwen moeten voor iedereen toegankelijk zijn.

Toetsing

Het plan draagt bij aan de eigen woningbehoefte en de versnelling in de realisatie van het aantal woningen voor de gemeente. Er is ruimte voor starters en senioren. In de Actielijst - programma Wonen is De Omloop in Zuidermeer opgenomen als één van de geplande woningbouw projecten. Het plan voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking, de behoefte van de regio West-Friesland en de Verkenning Wonen.

3.4.2 Welstandsnota Koggenland

De welstandsnota van Koggenland van 2012 is van toepassing. Het daarin beschreven beleid is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke bebouwde omgeving moet en wil behartigen. Het beleid geeft de gemeente de mogelijkheid om de aanwezige cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden te benoemen. Daarnaast speelt de welstandsnota een rol bij de ontwikkeling en de beoordeling van bouwplannen. De gebieds- en objectgerichte aanpak beoogt de belangrijkste karakteristieken van de bebouwing te beschermen en te zorgen dat nieuwe ontwikkelingen daarop voortbouwen. Zo ook voor de gewenste ontwikkeling in het plangebied.

Toetsing

De toekomstige woningen liggen in het welstandsgebied 'Buitengebied'. Omdat dit bestemming voorziet in de bouw van woningen in plaats van agrarische gronden is voor de ontwikkeling een apart beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie bijlage 1en paragraaf 2.3). Bij de beoordeling van het toekomstige bouwplan gaat het beeldkwaliteitsplan als toetsingskader gelden.

3.4.3 Nota Parkeernormen Koggenland 2018

Vanwege de leefbaarheid en verkeersveiligheid is het belangrijk om voldoende parkeerruimte te realiseren. Om parkeerproblemen in de omgeving te voorkomen, wordt bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor een bouwplan, het bouwplan onder andere getoetst aan een uniforme en objectieve parkeernorm. Op basis van de in de Nota Parkeernormen Koggenland 2018 opgenomen normen kan de indiener een objectieve berekening maken van het aantal benodigde parkeerplaatsen bij een bepaalde functie.

Het doel van deze nota is om de toepassing van de objectieve parkeernormen inzichtelijker te maken, zodat het voor inwoners, bedrijven en ontwikkelaars duidelijk is welke normen gehanteerd worden bij een aanvraag omgevingsvergunning. Deze normen zijn gebaseerd op de parkeerkencijfers van CROW, toegepast op de situatie van Koggenland. De relevante parkeernormen zijn gebundeld in een document dat van toepassing is op de hele gemeente en deze nota kan in de toekomst eenvoudig geactualiseerd worden. In een bestemmingsplan volstaat het dat er in de regels wordt opgenomen dat er voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden ten behoeve van de nieuwe functie. Voor de concrete invulling hiervan wordt verwezen naar de nota. Deze is vastgelegd in het paraplubestemmingsplan Parkeren van de gemeente, vastgesteld op 17 juni 2019. In dat bestemmingsplan is de manier waarop de parkeernormen in bestemmingsplannen opgenomen moeten worden vastgelegd.

Bij de inrichting van het plangebied zal rekening worden gehouden de normen uit de Nota Parkeernormen Koggenland 2018 en het paraplubestemmingsplan Parkeren, vastgesteld op 17 juni 2019. Dit wordt verder toegelicht in paragraaf 4.3 

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Naast het feit dat de ontwikkelingen in het plangebied binnen het overheidsbeleid tot stand moet komen, moet ook rekening gehouden worden met de aanwezige functies in en rond het gebied. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat.

In dit hoofdstuk zijn de omgevingsaspecten bekeken die van belang zijn voor het plangebied. Aandacht is besteed aan geluidhinder afkomstig van verkeer, bedrijven en milieuzonering, bodem, externe veiligheid en luchtkwaliteit. Daarnaast is aandacht besteed aan de aspecten ecologie, archeologie en is een waterparagraaf opgenomen.

4.1 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.

Gezien de diverse functies die in de directe omgeving van het plangebied voorkomen kan De Omloop gezien worden als een gemengd gebied. Om die reden kunnen de afstanden uit de derde kolom van tabel 1 (zie hieronder) gehanteerd worden.

Categorie   Rustige woonwijk   Gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  

Tabel 1: Richtafstand tot omgevingstype

Toetsing

In de omgeving van het plangebied bevinden zich meerdere functies. Voor het plangebied zijn de sportvelden ten noorden van het plangebied en de maatschappelijke functies ten (noord)oosten en zuiden van belang. De sportvelden worden ook genoemd in het advies van de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord (zie bijlage 2). In deze paragraaf gaan we daarnaast ook nog in op de nabijgelegen maatsschappelijke functies.

Sportvelden

Aan de noordzijde van het plangebied ligt een veldsportcomplex. Dit valt onder milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 30 meter in gemengd gebied. De maatgevende aspecten hiervoor zijn licht en geluid.

De dichtstbijzijnde verlichting op het veldsportcomplex ligt op circa 32 meter afstand van het plangebied en ten aanzien van licht wordt hiermee voldaan aan de richtafstand.

Het voetbal-, handbalveld, de kantine en de kleedkamers liggen op ruim 55 meter en verder van het plangebied. De kortste afstand tussen het plangebied en een trap-/trainingveldje is circa 12 meter.

De twee volwaardige sportvelden (hand- en voetbalveld) liggen verder dan de richtafstand van 30 meter. Dit zijn de velden die tijdens wedstrijden het hoogste geluidsniveau bereiken. De wedstrijden op de sportvelden vinden niet dagelijks plaats, maar alleen in de weekenden en in het seizoen. Daarnaast is S.V. Zuidermeer een relatief kleine club waardoor het aantal wedstrijden beperkt is. De wedstrijden vinden overdag plaats, en niet in de avond en/of nacht. Daarmee is geen sprake van verstoring van de nachtrust.

De woningen langs de Overtoom grenzen in de huidige situatie met de tuinen aan het sportcomplex. De afstand van circa 15 meter tot het dichtstbijzijnde volwaardige sportveld is bij deze woningen aanzienlijk korter dan bij de woningen in het plangebied. Vanuit de bewoners aan de Overtoom zijn geen klachten bekend. Daarmee kan worden gesteld dat sprake is van een acceptabele ruimtelijke situatie.

Maatschappelijke functies

Op een afstand van circa 11 meter ten noordoosten van het plangebied ligt de basisschool St. Bernadette. Basisscholen zijn categorie 2 inrichtingen en in gemengd gebied geldt hiervoor een richtafstand van 10 meter.

Ten oosten van het plangebied liggen de kerk en begraafplaats. De kerk staat op een afstand van circa 53 meter en de kortste afstand tot de begraafplaats bedraagt circa 5 meter. Kerkgebouwen zijn categorie 2 inrichtingen en hebben in gemengd gebied een richtafstand van 10 meter. Begraafplaatsen vallen in categorie 1 en de richtafstand in gemengd gebied is hiervoor 0 meter.

Het zuiden van het plangebied grenst direct aan de woonvoorziening ‘Klein Suydermeer’ voor mensen met dementie. Op het erf staan een stolpboerderij, drie groepswoningen en dagsociëteit De Hooischuur. Voor gezondheids- en welzijnszorg in gemengd gebied geldt voor ziekenhuizen en verpleeghuizen een richtafstand van 10 meter. De stolpboerderij en de drie groepswoningen staan op meer dan 30 meter afstand van het plangebied. Voor dagverblijf De Hooischuur geldt een richtafstand van 0 meter in gemengd gebied. Hiermee voldoet de woonvoorziening 'Klein Suydermeer' aan de richtafatanden uit de VNG-brochure.

Het onderdeel bedrijven en milieuzonering staat de ontwikkeling niet in de weg.

4.2 Geur

Voor veehouderijen met een milieuvergunning geldt de Wet geurhinder en veehouderij. In deze wet zijn voor bepaalde typen dieren geurnormen opgenomen. Ten aanzien van dieren waarvoor geen geurnorm is vastgesteld, gelden vaste afstanden.

Voor veehouderijen gelden de vaste afstanden uit het Activiteitenbesluit. Ten opzichte van geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom geldt een (vaste) afstand van 100 meter.

De gemeente Koggenland heeft op basis van de Wet geurhinder veehouderij een eigen geurverordening vastgesteld. De geurverordening geldt alleen voor dieren waar geen geuremissiefactor voor is vastgesteld. De afstand die in de Wgv genoemd staat, is in de geurverordening gehalveerd. Voor bedrijven binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter (in plaats van 100). Buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 25 meter (in plaats van 50). Hiermee zijn de meeste knelpunten binnen de gemeente opgelost.

De dichtstbijzijnde veehouderij ligt op 230 meter afstand van het plangebied en voldoet ruimschoots aan de minimale afstand uit het Activiteitenbesluit. Het onderdeel geur staat de ontwikkeling niet in de weg.

4.3 Verkeer en parkeren

De gemeente Koggenland heeft zijn parkeerbeleid vastgelegd in de Nota parkeernormen gemeente Koggenland 2018. Voor 10 woningen in het plangebied, die groter zijn dan 80 m², geldt een parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsen per woning. Voor de overige 6 geldt een parkeernorm van 1,2 parkeerplaatsen per woning. Dit betekent dat minimaal 26 parkeerplaatsen in het plangebied gerealiseerd moeten worden.

In totaal worden in de openbare ruimte van het plangebied 15 parkeerplaatsen gerealiseerd. Parkeeroplossingen op eigen terrein bij de woningen zorgen (na doorberekening) voor 13 extra plekken. In totaal voorziet het plan dus in 28 volwaardige parkeerplaatsen. Op deze manier wordt aan de parkeernorm voldaan en is sprake van (ruim) voldoende parkeergelegenheid voor de woningen.

4.4 Geluid

Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing bij het realiseren van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen binnen de zone van een weg, spoorweg of gezoneerd industrieterrein. De Wgh kent een systematiek met voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden per bronsoort.

Voor het plan CPO Zuidermeer is alleen het geluid vanwege railverkeer van belang. Er is geen sprake van een geluidzone industrie. De Zuidermeerweg is weliswaar een 50 km-weg met een zonebreedte van 200 meter (met het plangebied op circa 100 meter afstand), maar vanwege de afstand en afscherming door tussenliggende bebouwing kan zonder meer worden gesteld dat aan de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai (Lden = 48 dB) wordt voldaan.

Railverkeerslawaai

In het Besluit Geluidhinder van 1 juli 2012 is het wettelijk kader van geluidhinder vanwege spoorwegen opgenomen. Op grond van artikel 1.4a is de zonebreedte van de trajecten in Nederland vastgesteld. Deze zonebreedte is afhankelijk van het vastgestelde geluidproductieplafond (hierna GPP). Deze GPP's zijn op 1 juli 2012 door een wetswijziging van de Wet milieubeheer voor hoofdspoorwegen van kracht geworden. GPP's zijn berekende waarden op referentiepunten en stellen een heldere grens over de toelaatbare hoeveelheid geluid en voorkomen een onbelemmerde groei van het geluid door toenemend verkeer. Deze referentiepunten liggen om de 100 meter op 4 meter boven lokaal maaiveld, op een vaste afstand van 50 meter aan weerszijden van het spoor. De GPP's, brongegevens en relevante besluitinformatie zijn opgenomen in het zogenaamde geluidregister. Dit register is openbaar, digitaal toegankelijk via de website van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.

Het plangebied is, op basis van de referentiepunten van het spoor ter hoogte van het plangebied, gelegen in de geluidzone van de spoorlijn Alkmaar-Hoorn (GPP = 58 dB, zonebreedte 200 m). Akoestisch onderzoek naar aanleiding van spoorweglawaai is daardoor noodzakelijk. De voorkeursgrenswaarde bedraagt Lden = 55 dB voor woningen en de maximale grenswaarde Lden = 68 dB.

Het akoestisch onderzoek is bijgevoegd in bijlage 3. Uit het onderzoek blijkt dat aan de voorkeursgrenswaarde van Lden = 55 dB voor railverkeerslawaai wordt voldaan.

Geluid warmtepompen

Warmtepompen, en dan met name lucht-/water warmtepompen, kunnen geluid produceren. In artikel 3.8, lid 2 van het Bouwbesluit 2012 worden eisen gesteld aan buiten opgestelde installaties voor warmte- of koudeopwekking (dus ook Airco's). Op de perceelsgrens mag het geluidniveau niet meer bedragen dan 40 dB(A), bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai en het gestelde in bijlage VIII bij de Regeling Bouwbesluit 2012. Op basis daarvan geldt dat indien een installatie een afzonderlijke instelling heeft voor de avond- en nachtperiode (19:00 - 7:00 uur), wordt het gemeten geluidsniveau in de dagperiode (7:00 - 19:00 uur) gecorrigeerd met -5 dB, wat betekent dat 45 dB(A) is toegestaan.

In of rond een nieuwe woonwijk kan er een cumulatief effect ontstaan vanwege alle individuele warmtepompen. Dit effect is locatiespecifiek en afhankelijk van de per woning te installeren installatie en daarmee op voorhand niet te kwantificeren. Gezien de eisen op de perceelsgrens wordt er geen relevant cumulatief effect verwacht.

Conclusie

Het aspect geluid is geen belemmering voor het plan.

4.5 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient met het oog op de natuurbescherming rekening te worden gehouden met de gebiedsbescherming en soortenbescherming. Beide aspecten zijn geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Hierbij moet worden aangetoond dat als gevolg van de geplande activiteiten de gunstige staat van instandhouding van waardevolle dier- en plantensoorten niet in het geding komt.

Gebiedsbescherming

Met betrekking tot gebiedsbescherming is de ligging van de aangewezen Natura 2000-gebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur) van belang.

Natura 2000-gebieden

Met de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt gaat geen oppervlakte aan Natura 2000-gebied of Beschermd Natuurmonument verloren. In de omgeving van het plangebied is geen sprake van Natura 2000-gebieden. Het plangebied ligt niet in een beschermd natuurgebied. De dichtstbijzijnde beschermde gebieden liggen tussen 5 en 19 kilometer afstand. Het gaat om het Marker- & IJmeer, de Eilandspolder, Polder Zeevang en de Schoorlse Duinen. Gezien deze afstand en het relatief kleinschalige karakter van de voorgenomen ontwikkeling is het niet te verwachten dat de ontwikkelingen in het plangebied negatieve effecten hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.

Met betrekking tot de uitvoering van het ruimtelijk plan is het van belang om na te gaan of stikstofdepositie een knelpunt kan vormen voor het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura-2000 gebied. Dat betreft in dit geval de Schoorlse Duinen. Om te kunnen bepalen of stikstofdepositie een knelpunt vormt, zijn met AERIUS Calculator berekeningen gemaakt van de stikstofdepositie als gevolg van de ontwikkelingen. Deze berekening met een motivering van de uitgangspunten zijn als bijlage 4 toegevoegd.

Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie op de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden niet boven de 0,00 mol N/ha/jaar uit komt. Hiermee is aangetoond dat het project, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden, de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied niet kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.

NNN en Weidevogelleefgebied

De voorgenomen ontwikkelingen vinden plaats buiten de begrenzing van NNN-gebied en ligt ook niet binnen de begrenzing van het volgens de provincie aangewezen Bijzonder provinciaal landschap. In deze gebieden zijn onder andere leefgebieden voor weidevogels opgenomen. Het plangebied maakt hier dus geen deel van uit. Zolang de voorgenomen werkzaamheden buiten de begrenzing van NNN-gebied plaatsvindt, is nadere toetsing in de vorm van een ‘Nee, tenzij-toets’ niet aan de orde.

Soortenbescherming

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Het plangebied betreft een onbebouwd stuk agrarische grond dat in de wintermaanden gebruikt kan worden als ijsbaan. Uit de Quickscan ecologie in bijlage 5 blijkt dat het plangebied (mogelijk) onderdeel vormt van het leefgebied van beschermde soorten. Het gaat in dit geval om broedvogels, kleine marterachtigen (bunzing, wezel en hermelijn) en de rugstreeppad. Ten aanzien van de laatste twee is nader onderzoek nodig om hun aanwezigheid vast te stellen, dan wel uit te sluiten. Dit zal in de periode maart tot en met augustus 2023 worden uitgevoerd. Indien de soorten aanwezig zijn, dient een ontheffing op de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd. Hiervoor zal een activiteitenplan opgesteld moeten worden met daarin de mitigerende en compenserende maatregelen. Op basis van het activiteitenplan wordt een ontheffing aanvraag ingediend bij het bevoegd gezag (lees: de provincie Noord-Holland). Indien er een ontheffing wordt toegewezen mogen daarna de werkzaamheden worden uitgevoerd zoals ze worden beschreven in de ontheffing. Met inachtneming van de eventueel te nemen maatregelen in het activiteitenplan wordt de uitvoering van dit bestemmingsplan uitvoerbaar geacht. Concluderend kan worden gesteld dat ecologie geen beperkingen geeft aan de ontwikkeling vanuit dit bestemmingsplan.

4.6 Water

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder.

Watertoets

Het plan is op 2 januari 2023 aangemeld op de website www.dewatertoets.nl. Op basis van de ingevoerde gegevens is een wateradvies gegenereerd, zie bijlage 6. Onderstaand is een vertaling van de uitgangspunten naar het voorliggende plan gemaakt. De belangrijkste aandachtspunten uit het advies zijn:

Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.

Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn.

Verharding en compenserende maatregelen

Binnen het werkgebied van het hoogheemraadschap is de afgelopen decennia door verstedelijking het areaal aan open water afgenomen. Om onder andere dit verschijnsel tegen te gaan is in 2003 de watertoets geïntroduceerd die ervoor moet zorgen dat de waterbelangen beter in ruimtelijke plannen worden meegenomen en dat ontwikkelingen 'waterneutraal' worden gerealiseerd. Een van de onderdelen van de watertoets is het beoordelen van de verhardingstoename.

Een toename van meer dan 2000 m² verhard oppervlak heeft negatieve gevolgen voor het watersysteem. Het hemelwater stroomt versneld af en komt direct tot afvoer. Compensatie in de vorm van waterberging of infiltratie is noodzakelijk om deze

negatieve effecten op te heffen. Bij een verhardingstoename van meer dan 2000 m² berekent het hoogheemraadschap aan de hand van diverse plangebiedkenmerken een specifiek compensatiepercentage.

Ruimtelijke adaptatie

Het hoogheemraadschap adviseert om in het ontwerp van het plan het principe van ruimtelijke adaptatie op te nemen. Zo zou kunnen worden gedacht aan het aanbrengen van 'groene daken' op nieuwe gebouwen, eventueel met meervoudig ruimtegebruik en waterberging capaciteit. Ook kan bij bijvoorbeeld de aanleg van nieuwe parkeerplaatsen gebruik worden gemaakt van waterdoorlatende verharding met bijbehorende afvoer vertragende onderlaag of waterberging op straat en in verlaagde groenstroken.

Waterkwaliteit en riolering

Samen met de gemeenten heeft het hoogheemraadschap de basisdoelstelling het

hemelwater zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater. Het hoogheemraadschap adviseert de mogelijkheden te onderzoeken het hemelwater op eigen terrein te

verwerken in de bodem of rechtstreeks te lozen op het aanwezige oppervlaktewater. Voorwaarde hierbij is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage.

Geen verontreiniging

Binnen het plan is geen sprake van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (RWZI). Dit betekent dat het hoogheemraadschap voor de nieuwe ontwikkeling adviseert om een gescheiden stelsel aan te leggen.

Conclusie

In het kader van het vooroverleg artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het plan in een vroeg stadium afgestemd met het hoogheemraadschap. Per email van 23 september 2022 heeft het hoogheemraadschap voor het plan een watercompensatiepercentage van 15,4% vastgesteld. Daarbij zijn de volgende aandachtspunten meegegeven:

  • de onbebouwde percelen (de tuinen) dienen voor 50% als verharding te worden meegerekend;
  • watergangen moeten minimaal 6 meter breed zijn (1 meter diep en een talud van ½), een deel van de watergangen heeft reeds deze breedte maar parallel aan de kerk is de watergang beduidend smaller;
  • alle bruggen en duikers moeten doorvaarbaar zijn: minimale breedte 2,50 meter en hoogte 1,10 meter (ten opzichte van het geldende peil);
  • waar mogelijk zijn natuurvriendelijke oevers wenselijk;
  • een klimaat adaptieve inrichting is de basis van het ontwerp, dat betekent veel groen, ruimte voor water(berging) en zo mogelijk waterdoorlatende verharding; en
  • hemelwater dient afzonderlijk van het afvalwater afgevoerd te worden.

De nieuw te graven watergang tussen kavels 1 en 2, in het zuidwestelijk deel van het plangebied, heeft een breedte van 8 meter en voldoet hiermee aan de 6 meter norm van het HHNK. De waterkanten krijgen een eenduidige inrichting over de gehele lengte in de vorm van natuurlijke rietoevers met een flauw talud van 1:3 of flauwer. Daarnaast komt iets noordelijker in het plangebied een wadi te liggen die zorgt voor waterafvoer vanuit het plangebied naar de omliggende sloten en voor tijdelijke wateropvang in het plangebied na regenval.

De brug ten noorden van het plangebied zal doorvaarbaar gemaakt moeten worden volgens de door het HHNK genoemde minimale maatvoering en in het plan komen natuurvriendelijke oevers. Op de verbeelding en in de regels is langs de oevers een strook van 1 meter opgenomen met de 'specifieke aanduiding uitgesloten – bouwwerken'. Hier mogen geen bouwwerken worden gebouwd. Het plan bestaat uit relatief veel groen en het heeft toegevoegde ruimte voor water(berging) en -afvoer. Hierdoor is sprake van een klimaat adaptieve inrichting. Zie ook paragraaf 4.14.

4.7 Bodem

Het uitgangspunt voor de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit ervan zodanig is, dat er geen risico's voor de volksgezondheid ontstaan. Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem moeten vanuit een goede ruimtelijke ordening - in het kader van de Wet bodembescherming - bij ruimtelijke plannen en projecten worden gesignaleerd. Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

Voor het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 7). Hierin is een gedegen beeld verkregen van de bodemkwaliteit ter plaatse en binnen de bandbreedte van voorzienbaarheid aangetoond dat de bodemkwaliteit ter plaatse voldoende is voor de beoogde woonfunctie. Hiermee is aangetoond dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

Bij nieuwe ontwikkelingen is het van belang rekening te houden met aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden. Waar nodig moet in het bestemmingsplan een regeling worden opgenomen om aangetroffen waarden te beschermen.

4.8.1 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden is op basis van historisch onderzoek de Beleidskaart Archeologie Gemeente Koggenland opgesteld. Het plangebied ligt op een locatie dat is aangeduid als 'Waarde - Archeologie 5'. Dit betreft een gebied waar een zeer lage tot lage verwachting geldt voor vindplaatsen uit alle perioden. Bij ingrepen groter dan 20.000 m² en dieper dan 40 cm dient het archeologisch belang te worden betrokken. Het plangebied is circa 8.000 m² en om die reden is voor deze ontwikkeling geen archeologisch onderzoek nodig. Het aspect archeologie heeft geen gevolgen voor het bestemmingsplan. Mochten er tijdens werkzaamheden archeologische resten aangetroffen worden, dan dient dit gemeld te worden bij de gemeente en bij de provinciaal archeoloog.

4.8.2 Cultuurhistorie

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

Binnen het plangebied is geen sprake van specifieke cultuurhistorische waarden. Het is niet noodzakelijk om regels op te nemen ter bescherming van cultuurhistorische waarden. Cultuurhistorie is geen belemmerende factor voor de voorgenomen ontwikkelingen in dit gebied.

4.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang.

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2025) geldt in de directe omgeving van het plangebied een gemiddelde fijn stof concentratie (PM10) van minder dan 14 µg/m3 en een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van minder dan 10 µg/m3. De norm voor beide stoffen ligt op 40 µg/m3. Er is dus geen sprake van een dreigende overschrijding van de grenswaarden.

Een plan dat slechts in zeer beperkte mate bijdraagt aan luchtverontreiniging is op grond van het besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Een plan komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Pas bij een toename van enkele honderden verkeersbewegingen per dag wordt dit criterium overschreden. De ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt heeft een dergelijke toename niet tot gevolg. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.

4.10 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Onderzoek

Risicorelevante inrichtingen

Uit de risicokaart voor Nederland blijkt dat het plangebied niet gelegen is in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Er zijn geen (spoor)wegen in de omgeving van het plangebied die zijn aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Buisleidingen

Er zijn geen buisleidingen in de omgeving van het plangebied aanwezig die zijn aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Dit wordt bevestigd in de reactie van de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord, d.d. 10 mei 2022 (zie bijlage 8).

4.11 Kabels en leidingen

In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden. In het plangebied komt één straalpad voor die bepaalt dat de maximale hoogte van bouwwerken maximaal 27 meter mag bedragen. De maximale bouwhoogte in het bestemmingsplan blijft hier ruimschoots onder en om die reden vormt het straalpad geen belemmering voor het plan.

In en rond het plangebied zijn geen kabels of leidingen aanwezig waarmee met dit bestemmingsplan rekening gehouden dient te worden. Wel kunnen er enkele kleinere huisaansluitingen voor bijvoorbeeld gas, water en riool zijn. Bij de uitvoering van de plannen wordt met deze leidingen rekening gehouden. Voor het bestemmingsplan behoeven deze leidingen geen bescherming.

4.12 Trillingen

Algemeen

Het plangebied ligt op ca. 170 meter afstand van de spoorlijn Alkmaar-Hoorn. In algemene zin geldt dat door het rijden van treinen over de spoorlijn trillingen kunnen worden opgewekt, welke zich voortplanten door de bodem en vervolgens gebouwfunderingen kunnen aanstoten en in trilling kunnen brengen. Deze trillingen planten zich voort in de gebouwconstructie. Eventuele (objectiveerbare) trillingshinder is afhankelijk van de optredende trillingssterkten en de mate van voorkomen (hoe vaak is een trilling voelbaar).

In Nederland bestaan op dit moment geen wettelijke regelingen en normen, die duidelijke grenswaarden met een beoordelingssysteem voor trillingen geven. Sinds 1993 is er wel de meet- en beoordelingsrichtlijn van de SBR “Trillingen deel B – Hinder voor personen in gebouwen”, waarin streefwaarden worden gegeven, waarbij redelijkerwijs mag worden aangenomen dat er geen hinder optreedt. De SBR-publicatie is in 2002 geactualiseerd.

Vanwege de toenemende aandacht voor trillingen en trillingshinder langs spoorlijnen (met name waar veelvuldig goederentreinen rijden) is er sinds mei 2019 de “Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen” (Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat). In de Handreiking wordt twee afstandscriteria aangegeven t.a.v. van de beoordeling van het aspect trillingen. Vindt een plan of project plaats binnen een afstand van 100 m van een spoorlijn, dan wordt geadviseerd een quickscan trillingshinder uit te voeren op basis van paragraaf 10.1 van de Handreiking. Vindt een plan of project plaats binnen 250 m afstand van een spoorlijn, dan moet worden beoordeeld in hoeverre klachten, bodemopbouw en/ of het treinbeeld aanleiding geven voor het doen van nader onderzoek.

Beoordeling

Voor het plangebied is de situatie t.a.v. spoortrillingen als volgt beoordeeld: de afstand tot de spoorlijn Alkmaar-Hoorn is groter dan 100 meter, maar kleiner dan 250 meter. De kortste afstand van de nieuwe woningen tot de spoorlijn bedraagt circa 170 meter. Binnen deze afstand liggen al bestaande woningen waar geen trillingshinder optreedt. Daarnaast geldt dat trillingen vanwege spoorlijnen met name optreden wanneer er goederentreinen rijden; dit is in het onderhavige geval niet aan de orde.

Concluderend wordt gesteld dat een nader aanvullend onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht en dat in het kader van bovengenoemde Handreiking deze beoordeling toereikend is voor het aspect trillingen. Trillingshinder binnen de nieuwe te realiseren woningen wordt niet verwacht.

4.13 Spuitzone bestrijdingsmiddelen

In de omgeving van het plangebied bevinden zich agrarische percelen die voornamelijk als grasland worden gebruikt. Op de nabijgelegen agrarische gronden is volgens het vigerende bestemmingsplan geen fruitteelt toegestaan. Gezien het open karakter van het landschap voert de gemeente een terughoudend beleid ten aanzien van deze vormen van agrarische productie. In het gehele landelijk gebied van de gemeente Koggenland zijn deze vormen van agrarische productie uitgesloten.

Niet-permanente bollenteelt (reizende bollenkraam) krijgt wel ruime ontwikkelingsmogelijkheden in de gemeente Koggenland. Met de reizende bollenkraam wordt de wisselende bloembollenteelt bedoeld, die elk jaar naar een ander perceel trekt. Wanneer gewassen worden bespoten met gewasbeschermingsmiddelen, kunnen deze niet alleen op het gewas zelf neerdalen, maar ook in de (nabije) omgeving. Dit wordt drift genoemd. De term 'gewasbescherming' heeft betrekking op een veelheid van methoden en middelen die ingezet kunnen worden om planten te beschermen tegen aantasting. Afhankelijk van het gekozen middel, kan dat mogelijk effecten hebben op de gezondheid van omwonenden. Als in de omgeving sprake is van gevoelige functies, zoals woningen, moet beoordeeld worden of de gewasbeschermingsmiddelen een bedreiging vormen voor de volksgezondheid en of gelet daarop, al dan niet uit voorzorg, een spuitvrije zone (hierna ‘spuitzone’) aangehouden kan/moet worden tussen de gevoelige functies en de percelen met open teelt.

Bij de beoordeling van een goede ruimtelijke ordening dient niet alleen rekening te worden gehouden met de mogelijke gevolgen voor de volksgezondheid. Ook de belangen van de (bestaande) telers bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen moeten afgewogen worden. Met het ruimtelijke besluit - vaststelling bestemmingsplan - moet worden aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening in de zin van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Er gelden in Nederland geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen in de open lucht worden geteeld en nabij gelegen, voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige objecten, zoals woningen met tuinen. Ook de richtafstanden uit de VNG-brochure zijn niet van toepassing op open teelten. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder meer opgenomen in haar uitspraak van 23 september 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ8308, wordt een afstand van 50 meter tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid, waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk geacht.

De vuistregel die uitgaat van een afstand van 50 meter tussen de betreffende agrarische gronden en woningen is ontstaan vanuit de professionele fruitteelt (appels en peren). Als die afstand wordt aangehouden wordt enerzijds het agrarische bedrijf niet belemmerd en anderzijds het woon- en leefklimaat bij de woningen gegarandeerd. De richtafstand van 50 meter heeft zijn oorsprong in het Streekplan 1996 van de Provincie Gelderland en is dus al meer dan 25 jaar oud. In die tijd was de regelgeving met betrekking tot het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen beperkt en er was veel minder sprake van toepassing van bijvoorbeeld drift reducerende spuitmethoden. Ook de toelatingsprocedure van gewasbeschermingsmiddelen was veel minder streng en door minder regels omgeven dan thans het geval is. De afstand van 50 meter is aldus een indicatieve afstand. Onder omstandigheden en in een specifiek geval kan van de afstand van 50 meter worden afgeweken en dus een kortere of een langere afstand worden aangehouden.

Op grond van het moederplan is in juridisch-planologische zin geen fruit- of bomenteelt toegestaan. Tussen verschillende vormen van agrarisch grondgebruik zitten zeer grote verschillen. Het dichtstbijzijnde agrarische perceel dat afwisselend voor bollenteelt wordt gebruikt, ligt op circa 80 meter afstand (bron: boerenbunder.nl). Dat is afgaande op de hiervoor besproken jurisprudentie een ruim voldoende afstand. De direct aangrenzende agrarische gronden, ten westen van het plangebied, worden in de praktijk alleen gebruikt als grasland. In een worst-case scenario wordt grasland eens per zes jaar een keer bespoten, maar hierbij wordt alleen neerwaarts gespoten. De belasting van het plangebied door eventueel drift is daardoor nihil. Er gaat vanwege de wijziging van de bestemming van ‘agrarisch’ naar ‘wonen’ geen negatieve werking uit ten aanzien van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op de aangrenzende agrarische gronden, noch treden er door het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de directe omgeving van het plangebied negatieve effecten voor de volksgezondheid op.

4.14 Duurzaamheid en klimaatadaptatie

Duurzaamheid

Gelet op de eindigheid van ruimte en bouw- en brandstoffen is duurzaamheid bij ruimtelijke ontwikkelingen van belang. Duurzame ontwikkeling is de ontwikkeling die aansluit op de behoeften van heden en toekomst zonder het vermogen van de toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen.

Het wettelijk beleid ten aanzien van energiezuinig bouwen is opgenomen in het Bouwbesluit. Daarin is vastgelegd hoe de energieprestatie van gebouwen wordt gemeten met behulp van de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Deze eis zal in de toekomst verder worden aangescherpt vanuit het streven om uiteindelijk energieneutraal te bouwen (EPC=0).

De nieuwbouw van de woningen zal volgens de huidige normen voor duurzaamheid plaatsvinden. De toekomstige woningen worden in ieder geval gasloos uitgevoerd.

Klimaatadaptatie

Ten aanzien van klimaatadaptatie hanteert de gemeente Koggenland het ambitiedocument “Klimaatbestendige nieuwbouw”, opgesteld in juni 2021 door de Metropoolregio Amsterdam (MRA) en de provincie Noord-Holland (zie bijlage 9). Het doel van dit document is om nieuwbouwlocaties zo te realiseren dat zij voorbereid zijn op de steeds extremere weersomstandigheden: het risico op hitte, droogte, wateroverlast en overstromingen ten gevolge van de wereldwijde klimaatverandering. Om richting te geven aan deze opgave is een Basisveiligheidsniveau voor klimaatbestendige nieuwbouw opgesteld. Het basisveiligheidsniveau bestaat uit uitgangspunten en doelvoorschriften voor nieuwbouw (gebiedsontwikkeling) op de thema's wateroverlast, droogte, hitte, overstromingen en natuurinclusief bouwen. Het beschrijft een totaalpakket aan doelvoorschriften waar nieuwbouw binnen de Metropoolregio Amsterdam en provincie Noord-Holland aan zou moeten voldoen om klimaatbestendig te zijn, schade door het veranderende klimaat te verminderen en leefbaarheid te vergroten. De doelvoorschriften die van belang zijn voor onderhavig plan hebben met name betrekking op de aspecten water en hitte.

Water

Door het realiseren van een 8 meter brede sloot en het toevoegen van een wadi in het westelijk deel van het plangebied, kan een groot deel van de neerslag (range 40-70 mm) van een hevige bui op het bebouwd deel van publiek en privaat terrein worden verwerkt (geïnfiltreerd, opgevangen en/of vertraagd worden afgevoerd). In het plangebied zelf wordt voorzien in extra (water)voorzieningen. De voorzieningen (in het openbaar gebied met name de wadi) voeren de eerste 24 uur vertraagd af (niet extra naar riolering of watersysteem) en zijn in maximaal 60 uur weer beschikbaar. In het gebied is natuurlijke en oppervlakkige afwatering aanwezig. Op privéterrein kan dit bijvoorbeeld door middel van regentonnen opgevangen en vertraagd afgevoerd worden.

De ontwikkeling gebeurt waterneutraal en leidt niet tot extra aanvoer/afvoer van water. Hemelwater wordt zoveel mogelijk vastgehouden, in de bodem gebracht en hergebruikt in het plangebied.

Hitte

Ten aanzien van hitte adviseren de MRA en provincie tenminste 40% schaduw voor langzaam verkeersroutes en verblijfsplekken in het plangebied tijdens de hoogste zonnestand in de zomer. In het plangebied is bij die zonnestand ongeveer 30% schaduw langs de langzaam verkeersroutes aanwezig. Dit voldoet niet volledig aan het doelvoorschrift. Hierbij wordt wel opgemerkt dat het plangebied in een laag stedelijk gebied ligt met relatief veel groen, water en ruimte tussen bebouwing en in de directe omgeving. Dit zorgt op natuurlijk wijze voor meer verkoeling dan in hoog stedelijk gebied, waar het ambitie document vooral op toegespitst is. In dat opzicht zou 30% moeten volstaan op deze locatie. Daarnaast zijn koele plekken (minimaal 200 m2) op loopafstand (300 meter) aanwezig. In het plan wordt tenminste 50% van alle daken warmtewerend of verkoelend ingericht/gebouwd om opwarming van het stedelijk gebied te verminderen.

Conclusie

Het plan voldoet aan het basisveiligheidsniveau voor klimaatbestendigheid, waar nieuwbouw minstens aan moet voldoen.

4.15 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen. Dit bestemmingsplan maakt slechts 16 woningen mogelijk en is dus niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig.

Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een vormvrije mer. Derhalve is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.

Toetsing aan het Besluit m.e.r.

In het kader van de toetsing aan het Besluit m.e.r. is een m.e.r.-beoordelingsnotitie opgesteld (zie bijlage 11). Uit deze notitie blijkt dat gelet op de aard en relatieve omvang van het plan, de plaats hiervan en de kenmerken van de potentiële effecten, op voorhand kan worden geconcludeerd dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen aan de orde zijn die een milieueffectrapportage rechtvaardigen.

Hoofdstuk 5 Juridische beschrijving

In de voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten en het beleid. In dit hoofdstuk worden de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

Op grond van de informatie zoals genoemd in hoofdstuk 2 is een inventarisatie uitgevoerd naar de aanwezige functies in het plangebied. Onderstaand wordt een verantwoording van de keuzes van bestemmingen weergegeven. Een aantal aspecten die niet in het bestemmingsplan geregeld kunnen worden, zoals het uitsluiten van vergunningsvrij bouwen, kunnen worden gewaarborgd in een privaatrechtlijke overeenkomst of een convenant (Vereniging van eigenaren) en dan wel bestuursrechtelijk. Hierin wordt het tegengaan van kwalitatief ongewenste bouwwerken die normaliter vergunningvrij zijn, geborgd. Denk bijvoorbeeld aan groene erfafscheidingen.

Hieronder volgt een toelichting op de bestemmingen.

Groen

De wadi in het westelijk deel en het openbaar gebied in het zuidoosten van het plangebied hebben de bestemming 'Groen'. Dit betreffen openbare, groene, gronden.

Verkeer - Verblijf

De ontsluitingsweg in het plangebied is onder de bestemming “Verkeer - Verblijf” gebracht. De ontsluitingsweg is bedoeld voor het afwikkelen van verkeer en heeft tevens het karakter van een verblijfsgebied. Binnen deze bestemming vallen ook fiets- en voetpaden, groenvoorzieningen, parkeergelegenheden en speelvoorzieningen.

Water

Deze gronden zijn bestemd voor waterlopen, waterpartijen en oevers, bermen en beplanting. Ondergeschikt aan de hoofdbestemming mogen hier bouwwerken worden gebouwd, waaronder duikers en/of dammen en walbeschoeiingen. Steigers, vlonders, plankieren en daarmee vergelijkbare andere bouwwerken mogen niet op deze gronden worden gebouwd.

Wonen

De wooneenheden met bijbehorende erven hebben de bestemming 'Wonen' gekregen. Het maximum aantal wooneenheden per bouwvlak is op de verbeelding aangegeven. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bouwwerken ' mogen geen bouwwerken worden gebouwd. Dit is een strook van 1 meter breedte langs de oevers.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een project. Wat dat betreft, wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een project. Wat dat betreft, wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1.1 Overleg

Het concept van het stedenbouwkundig plan is in het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vooroverleg, verzonden naar de volgende overleginstanties:

  • 1. De aangrenzende gemeenten.
  • 2. Provincie Noord-Holland.
  • 3. ProRail NV (ligging nabij spoorlijn).
  • 4. Omgevingsdienst Noord-Holland Noord.
  • 5. Het Hoogheemraadschap Holland Noorderkwartier (HHNK);
  • 6. De Veiligheidsregio;
  • 7. de HVC; en
  • 8. Tennet.

De ingekomen vooroverlegreacties zijn in bijlage 2 samengevoegd en beantwoord. Tevens is hierin aangegeven of de vooroverlegreacties tot wijzigingen van het (concept) ontwerpbestemmingsplan hebben geleid.

Omdat de gemeente belanghebbenden wil betrekking bij de planvorming is op 12 oktober 2022 een informatieavond georganiseerd. Een verslag hiervan zit in bijlage 10.

6.1.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage aangeboden voor zienswijzen (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode bestaat de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen door eenieder. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

6.1.3 Vaststelling

Het bestemmingsplan is vervolgens op 5 juni 2023 vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat voor belanghebbenden de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen. Uiteindelijk is tegen het (vastgestelde) bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

6.2.1 Financiële haalbaarheid

De gronden zijn nu nog in eigendom van de gemeente. De uitgeefbare gronden worden na vaststelling van het bestemmingsplan verkocht aan de CPO. Het openbaar gebied blijft eigendom en in beheer van de gemeente Koggenland.

6.2.2 Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

De bouwlocatie is gemeentelijk eigendom en de kosten van het woon- en bouwrijp maken en eventuele planschade van het bouwplan zijn in de grondexploitatie verwerkt en derhalve gedekt.