Plan: | Omgevingsvergunning woningsplitsing Roldersweg 4, 4a Zieuwent |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1586.PBBUI2008-VG01 |
Bij de gemeente Oost Gelre is een aanvraag om omgevingsvergunning ingekomen voor splitsing van de voormalige boerderij op het perceel Roldersweg 4, 4a te Zieuwent. Op het perceel zijn twee wooneenheden aanwezig. De splitsing van de voormalige boerderij heeft reeds jaren geleden al plaatsgevonden. Planologisch is er echter sprake van 1 woning. Door middel van deze omgevingsvergunning wordt de al gerealiseerde woningsplitsing in twee wooneenheden planologisch geregeld.
De woningen Roldersweg 4, 4a te Zieuwent zijn gelegen in het buitengebied van de gemeente Oost Gelre ten zuidoosten van de kern Zieuwent. De directe omgeving is te kenmerken als een woonomgeving in het buitengebied met nog een enkel agrarisch bedrijf en een enkele bedrijfsbestemming in de directe omgeving.
Ligging plangebied met directe omgeving
Plangebied
In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten van het voorliggende plan beschreven.
Op het perceel Roldersweg 4, 4a te Zieuwent staat een voormalige boerderijwoning. De voormalige boerderijwoning is bewoond en intern verbouwd tot twee wooneenheden. Op het perceel heeft inwoning plaatsgevonden. Op het perceel staan verspreid nog enkele vrijstaande bijgebouwen.
De eigenaar heeft een verzoek ingediend om de woning formeel te splitsen. Vanuit inwoning, waarbij twee huishoudens gebruik maakten van de gehele woning, waarbij sprake is van 1 woning, is de woning gesplitst in twee wooneenheden en als zodanig nu in gebruik. Planologisch is nog sprake van 1 woning zodat, door deze omgevingsvergunning, beide woningen nu door deze woningsplitsing zelfstandige wooneenheden worden. De bouwvorm blijft ongewijzigd. Het perceel wordt hierbij landschappelijk ingepast. Hiervoor is een erfinrichtingsplan ingediend die hierna wordt beschreven.
Op internationaal, nationaal en provinciaal niveau zijn een aantal juridische kaders en beleidskaders van toepassing op het plangebied. De belangrijkste worden in de volgende paragrafen beschreven.
Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regeling van de Europese Unie is de Europese natuurbeschermingsregelgeving rond Natura 2000-gebieden. Deze regels zijn verder uitgewerkt in de Wet Natuurbescherming en de aanwijzing van zogenaamde Natura 2000-gebieden. De Wet Natuurbescherming is hier van toepassing. In december 2014 is het Korenburgerveen aangewezen als een Natura2000-gebied.
Het Korenburgerveen ligt op ruim 5.000 m afstand van het plangebied. Het Korenburgerveen is een komhoogveen in de Achterhoek, ten westen van Winterswijk. Het veencomplex bestaat uit een aantal deelgebieden waarvan de namen zijn ontleend aan de buurtschappen rondom het veen: het Meddose veen, het Vragenderveen en het Corlese Veen. Samen met het centraal gelegen Korenburgerveen vormen ze het Korenburgerveencomplex. Het is het enige gebied in Nederland waar een redelijk intacte hoogveenkern wordt omzoomd door een randzone, die doet denken aan de wat voedselrijkere laagzone van natuurlijke hoogvenen. De randzone bestaat uit nat schraalland, matig gebufferde vennen, broekbos en vochtige heide. In het Vragenderveen wordt het landschap bepaald door veendijkjes met daartussen langgerekte stroken regenererend hoogveen. Dit patroon is ontstaan tijdens de ontginning, waarbij de dijkjes zijn aangelegd om te voet de centrale delen van het hoogveen te kunnen bereiken.
Uit het aanwijzingsbesluit blijkt dat een groot deel van de habitattypen in het gebied gevoelig tot zeer gevoelig zijn voor vermesting en verzuring als gevolg van stikstofdepositie vanuit de lucht. Omdat veehouderijen ammoniak (en daarmee stikstof) uitstoten moet een agrarisch bedrijf over een vergunning beschikken.
In onderhavig geval is geen sprake van een inwerking zijnd veehouderijbedrijf of vinden op het perceel activiteiten plaats die bijdragen aan de stikstofdepositie op Natura2000-gebieden. Het plan past dan ook binnen Europese wetgeving.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tussen nu en 2040. Met deze visie trekt de Rijksoverheid een beleidslijn door die al met de Nota Ruimte werd ingezet, namelijk een verdere concentratie (voor wat betreft beleidsbemoeienis en investeringen) op de ruimtelijke ordening van de hoofdinfrastructuur van Nederland, te weten de havens, Schiphol, belangrijke wegen, spoorwegen, waterwegen en andere netwerken die van wezenlijk belang zijn voor het economisch functioneren van het land. Daaronder vallen verder industriële en agrarische complexen van nationaal belang. Verder wil het Rijk zich concentreren op de maatregelen die noodzakelijk zijn om het land te beschermen tegen de zee.
Voor verstedelijking en economische activiteiten gaat het Rijk nog steeds uit van de bundelingsstrategie. Daarbij wordt voldoende aanbod van ruimte gereserveerd voor stedelijke functies en bij de vraag aangesloten. Er wordt optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is en er wordt ruimte geboden aan gemeenten om te kunnen bouwen voor de eigen bevolkingsgroei.
De provincies en gemeenten zijn meer dan voorheen verantwoordelijk voor de ruimtelijke ordening met betrekking tot verstedelijking, de afbakening van de bebouwde kommen en het landelijk gebied en het veilig stellen en de verschillende waarden van het landelijk gebied.
In de Structuurvisie is een aantal nationale belangen benoemd. Voor dit wijzigingsplan is het belang 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van toepassing. Dit wijzigingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure voor wijzigingsplannen in de gemeente. Daarbij wordt een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze op het plan in te dienen.
De overige nationale belangen zijn voor dit plan niet van toepassing omdat het om belangen op een hoger schaalniveau dan het lokale schaalniveau gaat.
Provinciale Staten van de provincie Gelderland hebben op 9 juli 2014 de Omgevingsvisie vastgesteld. Nadien zijn in geconsolideerde versies wijzigingen verwerkt. De meest recente geconsolideerde versie is van januari 2018. De Omgevingsvisie Gelderland is doorvertaald in de Omgevingsverordening Gelderland. De omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsvergunning op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
In hoofdzaak geeft de Omgevingsverordening regels bij nieuwe ontwikkelingen. Denk hierbij aan nieuwe woningbouw, het oprichten van bedrijventerreinen, et cetera.
Het plangebied is niet gelegen in een maatschappelijke opgave zoals genoemd in de Omgevingsverordening. Deze omgevingsvergunning maakt de toevoeging van één woning mogelijk. In de regio Achterhoek zijn afspraken met de provincie gemaakt over de aantallen nieuwe woningen die gerealiseerd mogen worden. Deze afspraken zijn uitgewerkt in een planningslijst. In de planningslijst is een reservering voor woningsplitsingen opgenomen. Deze woning past binnen de reservering die in de planningslijst is opgenomen. Het plan voldoet daarmee aan de voorwaarde uit de provinciale omgevingsverordening. De Omgevingsverordening vormt geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkelingen op het perceel.
Het perceel Roldersweg 4en 4a te Zieuwent is gelegen in het geldend bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Oost Gelre 2011' met bijbehorende Reparatieplannen welke op 18 december 2012 is vastgesteld. Binnen dit bestemmingsplan is het perceel bestemd als 'Wonen'. In dit bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor woningsplitsingen. In plaats van gebruikmakend van de wijzigingsbevoegdheid kan ook gebruik worden gemaakt van een omgevingsvergunning (projectafwijking Wabo) waarbij in beide gevallen wordt afgeweken van de regels uit het bestemmingsplan.
Door het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning 'handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening' wordt aangegeven om een procedure om omgevingsvergunning Wabo ex. artikel 2.12, lid 1, onder a, sub. 3° (projectafwijking) te willen volgen om de voorgenomen woningsplitsing op het perceel mogelijk te maken.
Wel wordt getoetst aan de wijzigingsbevoegdheid met bijbehorende voorschriften, zoals opgenomen in de regels van het Reparatieplan 'Buitengebied, Reparatie 2016' van 4 april 2017.
Wijzigingsbevoegdheid functieverandering naar wonen
In artikel 19.6.2 zijn regels opgenomen waaraan een woningsplitsing moet voldoen. Deze zijn:
a. vervallen
b. de inhoud van het te splitsen gebouw (dus zonder vrijstaande stallen, schuren en loodsen e.d.) niet minder bedraagt dan 900 m3;
c. bij alle woningen 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan, met dien verstande dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd;
1. er sprake is van een landschappelijke inpassing door middel van een erfinrichtingsplan; uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
d. de wijziging mag niet leiden tot aantasting van landschappelijke waarden en natuurwaarden, waarvan laatstgenoemde door middel van onderzoek dient te worden aangetoond;
e. de wijziging geen onevenredige aantasting tot gevolg heeft voor:
f. het (wijzigings-)plan per saldo een positief effect heeft op de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en de omgeving. Burgemeester en wethouders kunnen voorschriften verbinden aan het wijzigingsplan ter bevordering van de kwaliteit van de omgeving.
Deze voorwaarden zijn uitgewerkt in hoofdstuk 4.
Het Landschapsontwikkelingsplan is een beleidsnota van de gemeente waarin het landschapsbeleid is vastgelegd. Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) biedt de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in de gemeente te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en nieuwe ontwikkelingen in de toekomst. In het LOP zijn elf landschapsensembles benoemd. Elk landschapsensemble kenmerkt zich door eigen karakteristieke landschapselementen. Het zijn meestal elementen die hier historisch gezien thuis horen, en soms varianten daarop die aansluiten bij het hedendaagse gebruik van het landschap. Die visie in het LOP is in hoofdlijnen: 'Groen licht voor het landschap, maar voor wat hoort wat!'
Het plangebied ligt in het landschapsensemble 'Het Zieuwent'. Hierbij geldt het motto: 'koppel de historische karakteristiek aan het eigentijdse gemengd bedrijf. Dat bevordert de leefbaarheid van deze cultuurlandschappen. Breng het water terug in de haarvaten tussen de buurtschappen met kerkepaden, overlopers en elzensingels''.
In het Visiedeel van het landschapsontwikkelingsplan is aangegeven dat de historische karakteristiek hier vooral uit het kleinschalige cultuurlandschap bestaat dat hier ooit was en uit het watersysteem, dat gekenmerkt werd door periodiek stagnerend water in de lagere delen van het landschap, eveneens kleinschalig tussen de zandruggen in. Omdat de bodemgesteldheid op veel plaatsen nog kleinschalig wisselt, kan het oude patroon van natte laagtes hier weer relatief gemakkelijk hersteld worden. Door juist deze gronden te benutten voor ontwikkeling van kleinschalige natuur en het vasthouden en bufferen van water, ontstaat een relatief kleinschalige afwisseling van open landbouwgronden en verdichte lagere gronden, waar water, moeras en moerasbos zorgen voor afwisseling in het landschap.
Op te poetsen parels:
Te behouden en stimuleren landschapselementen:
Deze uitgangspunten zijn de basis geweest voor het opgestelde landschappelijk inpassingplan voor het plangebied. Het landschappelijk inpassingsplan is als bijlage bijgevoegd.
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van drietrapsstrategie "vasthouden-bergen-afvoeren". Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt "stand still - step forward". Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.
Thema | Toetsvraag | Relevant |
HOOFDTHEMA'S | ||
Veiligheid |
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)? 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? |
Nee Nee |
Riolering en Afvalwaterketen | 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap? |
Nee Nee Nee |
Wateroverlast (oppervlaktewater) |
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m2? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes? |
Nee Nee Nee Nee |
Oppervlaktewater-kwaliteit | 1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? |
Nee |
Grondwater- overlast |
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Is in het plangebied sprake van kwel? 3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? |
Nee Nee Nee |
Grondwater- kwaliteit |
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? |
Nee |
Inrichting en beheer |
1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
Nee Nee |
Volksgezondheid | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functie, in of nabij het plangebied die milieuhygienische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
Nee Nee |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? |
Nee Nee Nee Nee |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | Nee |
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee |
Uit bovenstaande watertoets blijkt dat de voorgenomen planontwikkeling op het perceel Roldersweg 4 en 4a te Zieuwent geen gevolgen heeft voor het water, zowel hemel-, afval- of oppervlaktewater.
Bij een bestemmingsplanprocedure moet worden nagegaan of de bodemkwaliteit de planontwikkeling mogelijk maakt. Aan de hand van de beschikbare bodeminformatie moet onderbouwd worden wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodem geschikt te maken voor het beoogde gebruik.
Er is al jaren sprake van een gesplitste woning. Het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek zal geen meerwaarde meer hebben nu al jarenlang op de bodem wordt gewoond en geleefd. Een verkennend bodemonderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Vanaf 1 januari 2017 bestaat de Nederlandse natuurwetgeving uit de Wet natuurbescherming (Wnb). Deze wet vervangt de drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De bevoegdheid is geheel bij de betreffende provincie, waarin de activiteit zich plaatsvindt, komen te liggen.
De Wet natuurbescherming bestaat uit 3 onderdelen: de bescherming van Natura 2000-gebieden, de bescherming van soorten en de bescherming van bosopstanden. Naast de natuurwetgeving bestaat het natuurbeleid, waarbij de kern wordt gevormd door het Natuur Netwerk Nederland, afgekort de NNN.
Bij de woningsplitsing vindt geen aan- en/of verbouw plaats en geen sloopwerkzaamheden. Het verstoren of beschadigen van flora en fauna is hier dus niet aan de orde. Een onderzoek is hier dan ook niet verplicht. Wel telt ten allen tijde een algemene zorgplicht.
Algemeen geldende voorwaarde
Ten aanzien van de ingrepen is nog een algemeen geldende voorwaarde vanuit de Wet natuurbescherming van toepassing: Op basis van de zorgplicht volgens artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Dit houdt in dat bij het uitvoeren van werkzaamheden altijd rekening moet worden gehouden met aanwezige planten en dieren. Dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood.
In het plangebied zijn geen gebouwen aanwezig die als gemeentelijk- of rijksmonument zijn aangewezen.
Het plangebied heeft een matige archeologische verwachtingswaarde. Bij bodemingrepen dieper dan 30 cm over een bodemoppervlakte van 2.500 m2 dient een inventariserend archeologisch onderzoek plaats te vinden. Bij deze woningsplitsing vinden geen bodemingrepen plaats die een oppervlakte groter dan 2.500 m2 bestrijken. Onderzoek naar archeologie is geen verplichting, heeft geen toegevoegde waarde en is dan ook niet uitgevoerd.
Ingevolge de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij een ruimtelijke planontwikkeling ter waarborging van een akoestisch goed woon- en leefklimaat in verblijfsobjecten rekening te worden gehouden met het aspect wegverkeerslawaai. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) hebben alle wegen een geluidzone met uitzondering van wegen waar een maximum snelheid van 30 km/uur geldt.
In de Wet geluidhinder is aangegeven dat bij ruimtelijke ontwikkelingen dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden die zijn gelegen in een zone van een weg rekening wordt gehouden met de geluidsbelasting van deze weg op gevels van woningen, van andere geluidgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen. De daarvoor geldende geluidsbelastingen worden weergegeven in artikel 82 en 100 van de Wet geluidhinder. De zone van de weg is aangegeven in artikel 74 van de Wet geluidhinder.
De nieuwe woning bij woningsplitsing van de voormalige boerderij Roldersweg 4 en 4a te Zieuwent is gelegen op 12 m van de Roldersweg. De genoemde weg is gelegen in het buitenstedelijk gebied en te omschrijven als een weg bestaande uit een of twee rijstroken of een of twee sporen. Hiervoor geldt een zone van 250 m.
Om de geluidbelasting van het wegverkeer op de gevel van de nieuwe wooneenheid aan de Roldersweg 4a te bepalen zijn indicatieve berekeningen gemaakt van de mogelijke geluidsbelasting op de gevel(s). Hierbij is uitgegaan van aannames van het aantal motorvoertuigen nu er geen actuele gegevens bekend zijn.
Uit de indicatieve berekeningen is op te maken dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op 1,5 m niet wordt overschreden. Op 4,5 m hoogte wordt de voorkeursgrenswaarde gering overschreden. Deze geringe overschrijding heeft echter geen negatieve gevolgen voor het woon- en leefklimaat in de nieuwe wooneenheid. De berekeningen zijn als bijlage bijgevoegd.
Het wegverkeerslawaai zal dan ook geen belemmeringen opleveren voor de geplande planontwikkeling.
Bekeken is of de gewenste ontwikkeling past in haar omgeving ten opzichte van aanwezige bedrijven en omgekeerd of er sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat in de woning.
In de direkte omgeving zijn hoofdzakelijk woonbestemmingen gelegen. Op een afstand van ruim 170 m is een bedrijfsbestemming gelegen. Op 220 m is het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf gelegen.
In het algemeen kan dan ook worden geconstateerd dat er in de nieuwe wooneenheid een goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.
De nieuwe woningen mogen geen beperkende factor zijn voor toekomstige ontwikkelingen van omliggende agrarische bedrijven. Zoals hierboven is aangegeven is er nog een agrarisch bedrijf in de direkte omgeving gelegen. Om de toekomstige ontwikkelingen van dit agrarisch bedrijf niet te beperken dient er een minimale afstand van 50 m te worden aangehouden tot aan het bouwvlak van dit agrarisch bedrijf. Zoals is aangegeven is de werkelijke afstand 220 m.
De nieuwe wooneenheid Roldersweg 4a is dan ook op voldoende afstand gelegen van dit agrarisch bedrijf waardoor dit bedrijf niet in haar toekomstige ontwikkelingen wordt beperkt door deze woning. Daarnaast zijn andere woonbestemmingen al de eerst beperkende factor voor toekomstige ontwikkelingen van agrarische bedrijven.
Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur: 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder andere beschreven wanneer en hoe overschrijding van luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt. In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen hoeven niet te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.
Het voorgenomen plan betreft het wonen in een voormalige boerderij. Hierbij is geen sprake van een significante verkeersaantrekkende werking. Het voorgenomen plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging en is daarmee uitvoerbaar.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport. Het doel van het veiligheidsbeleid is zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en op termijn ook het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) gemeenten en provincies bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet op de ruimtelijke ordening afstand te houden tussen gevoelige objecten (zoals woningen) en risicovolle activiteiten. Geregeld is hoe gemeenten moeten omgaan met risico's voor mensen in de omgeving van een risicobron als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in de risicobron. Afstanden die aangehouden moeten worden, worden bepaald door het plaatsgebonden risico (PR) van een risicovolle activiteit. Het ijkpunt voor het groepsrisico (GR) wordt bepaald door een oriëntatiewaarde. De externe veiligheid van risicobronnen wordt uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de risicobron.
Om in beeld te brengen of er in het plangebied of in de nabijheid daarvan risicobronnen aanwezig zijn, is de provinciale risicokaart geraadpleegd. Een woning betreft geen risicobron. Uit de risicokaart blijkt dat er in de nabijheid van het plangebied geen risicobron aanwezig is. Wel is er een buisleiding op 450 m gelegen. Gezien de grote afstand is dit geen risicobron voor het plangebied.
Met betrekking tot het aspect externe veiligheid is het plan dan ook uitvoerbaar.
Uitsnede uit risicokaart met rode stippellijn de buisleiding
Route voor gevaarlijke stoffen
De Rijksweg N18 is aangewezen als een route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor het transport van gevaalijke stoffen via weg, water en spoor heeft het Rijk normen vastgesteld. Deze staan in het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet en gelden vanaf 1 april 2015. Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Hierin wordt ingegaan op het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en de verantwoordingsplicht. In de Regeling Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs de transportroutes, hoe hoog ze zijn en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkelingen.
Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoeren van gevaarlijke stoffen. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten). In de Regeling Basisnet staat een tabel met afstanden voor plaatsgebonden risico die gelden voor transportroutes van het Basisnet. Deze afstanden gelden per trajectdeel. Nieuwbouw van (beperkt) kwetsbare objecten is niet toegestaan binnen de afstanden van het plaatsgebonden risico. Daarnaast geldt dat, als binnen de 200 m van een transportroute wordt gebouwd, een verantwoording van het groepsrisico nodig is.
Afstandstabel
In de afstandstabel, opgenomen als bijlage 1 van de Regeling basisnet, is voor het wegvak G20: de N18, afrit 5 (Varsseveld) - afrit N319 (Groenlo) een afstand voor het risicoplafond (PR en GR) opgenomen van 9 m. Binnen deze afstanden zijn dus (beperkt) kwetsbare objecten niet toegestaan. De werkelijke afstand tussen het plangebied en het traject van de N18 bedraagt meer dan 1,5 km zodat voldaan wordt aan de minimale afstand. Daarnaast is de afstand groter dan 200 m zodat er geen verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is.
De voorgenomen ontwikkeling wordt getoetst aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid voor woningsplitsing binnen de bestemming Wonen. De onderzoeksresultaten uit het vorige hoofdstuk worden hierin meegenomen.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het splitsen van een voormalige boerderij in twee woningen, met dien verstande dat:
Ad.a. is vervallen.
Ad b. de inhoud van het te splitsen gebouw (dus zonder vrijstaande stallen, schuren en loodsen e.d.) niet minder bedraagt dan 900 m3.
Het woonhuis met deel en achterhuis heeft een inhoud van meer dan 1.000 m3.
Aan deze voorwaarde van de wijzigingsbevoegdheid wordt dus voldaan.
Ad c. bij alle woningen 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan, met dien verstande dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd; er sprake is van een landschappelijke inpassing door middel van erfinrichtingsplan; uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt.
Door splitsing van de voormalige boerderij ontstaan twee wooneenheden waarbij per wooneenheid 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan, in totaal dus 300 m2, gelegen in het achtererfgebied. De al aanwezige bijbehorende bouwwerken zijn gelegen in het achtererfgebied en beslaan een gezamenlijke oppervlakte van ongeveer 140 m2.
Aan deze voorwaarde van de wijzigingsbevoegdheid wordt dus voldaan.
Ad d. de wijziging mag niet leiden tot aantasting van landschappelijke waarden en natuurwaarden, waarvan laatstgenoemde door middel van onderzoek dient te worden aangetoond.
Bij het verzoek is een landschappelijk inpassingsplan overlegd. Het perceel wordt hierbij landschappelijk ingepast zodat geen aantasting van natuurwaarden en landschappelijke waarden zal plaatsvinden maar eerder van versterking hiervan.
Aan deze voorwaarde van de wijzigingsbevoegdheid wordt dus voldaan.
Ad e. de wijziging geen onevenredige aantasting tot gevolg heeft voor:
Deze genoemde aspecten zijn besproken en uitgelegd in het genoemde in hoofdstuk 4 Onderzoeksresultaten. Hieruit kan worden geconcludeerd dat er geen onevenredige aantasting is van deze aspecten.
Aan deze voorwaarde van de wijzigingsbevoegdheid wordt dus voldaan.
Ad f. het (wijzigings-)plan per saldo een positief effect heeft op de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en de omgeving. Burgemeester en wethouders kunnen voorschriften verbinden aan het wijzigingsplan ter bevordering van de kwaliteit van de omgeving.
De ruimtelijke kwaliteit is al behaald door het beëindigen van het agrarisch bedrijf, waardoor er geen uitstoot meer is van ammoniak en fijnstof. Het inpassen van het erf heeft een positieve invloed op de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en de omgeving. Nu door de woningsplitsing extra erfinpassing plaatsvindt zal ook dit een positieve bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit.
Aan deze voorwaarde van de wijzigingsbevoegdheid wordt dus voldaan.
Uit bovenstaande blijkt dat de beoogde planontwikkeling voldoet aan de in het geldende bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid.
Het betreft hier een particulier initiatief. De uiteindelijke uitvoering van de mogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt zijn voor rekening van de ondernemer. De gemeente werkt mee aan dit initiatief door het opstellen van een omgevingsvergunning en door de procedure voor haar rekening te nemen.
Het wijzigingsplan voorziet in een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waardoor voor de betrokken gronden een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro dient te worden vastgesteld. Burgemeester en wethouders mogen op grond van artikel 6.12 Wro afzien van een exploitatieplan als het verhaal van kosten voor rekening van verzoeker komt. Met verzoeker is een anterieure overeenkomst afgesloten waardoor geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld. Burgemeester en wethouders achten het plan economisch uitvoerbaar.
Het ontwerpwijzigingsplan heeft op grond van artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening voor een periode van zes weken ter inzage gelegen van 7 september 2018 tot en met 18 oktober 2018. In deze periode is geen zienswijze ingediend.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Binnen het plan zijn geen nationale belangen in het geding. Vooroverleg met de Vrom-inspectie is dan ook geen verplichting. Daarnaast zijn er geen wateraspecten in het geding waardoor er vooroverleg moet worden gevoerd met het Waterschap Rijn en IJssel. Er wordt voldaan aan het provinciaal beleid zodat toezending naar de provincie Gelderland geen verplichting is.
In de ontwerpfase worden de diensten van provincie en het Waterschap door middel van een kennisgeving op de hoogte gebracht van het ontwerpbestemmingsplan. Gedurende de inzage termijn hebben beide diensten geen zienswijzen en/of op- en/of aanmerkingen ingedient.