direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Omgevingsvergunning functieverandering de Witte Rieteweg 30b Marienvelde
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1586.PBBUI1518-VG01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Algemene gegevens bestemmingsplan

Omgevingsvergunning functieverandering de Witte Rieteweg 30b Marienvelde  
 
Inlichtingen:  
Afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling en Beheer  
de heer N. Rondeel  
Telefoonnummer 0544-393482  

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk kader

2.1 Aanleiding

Op 24 juni 2017 is bij de gemeente Oost Gelre een aanvraag om omgevingsvergunning ingekomen voor het perceel de Witte Rieteweg 30b te Mariënvelde. Op het erf aan de Witte Rieteweg 30b bevinden zich voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Al gedurende langere tijd zijn de bedrijfsgebouwen niet meer in gebruik. Initiatiefnemers zijn voornemens de schuren te slopen en gebruik te maken van functiewijziging. Hierbij worden de voormalige bedrijfsgebouwen gesloopt en in ruil hiervoor kan een woning worden teruggebouwd. Hiervoor dient minimaal 1.000 m2 aan bedrijfsgebouwen gesloopt te worden om een vrijstaande woning te mogen terugbouwen. Op het perceel zijn samen ongeveer 662 m2 aan te slopen bedrijfsgebouwen aanwezig. Tezamen met een te slopen bedrijfsgebouw op het perceel de Witte Rieteweg 30a, welke grenst aan de bedrijfsbebouwing van 30b, kan in totaal ongeveer 916 m2 worden gesloopt. Ondanks dat hiermee de ondergrens van 1.000 m2 nog niet behaald is, heeft het bevoegd gezag ingestemd onder de volgende voorwaarde: middels een goed inrichtingsplan moet worden aangetoond dat het gemis in vierkante meters wordt gecompenseerd. Hiertoe is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld.

De ontwikkeling van een woning past niet binnen het bestemmingsplan; middels een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan wordt dit mogelijk gemaakt. Om te bezien of de gewenste ontwikkeling mogelijk is, zal het verzoek getoetst worden aan het (inter-)nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid en relevante milieuaspecten. In deze ruimtelijke onderbouwing wordt hier nader op ingegaan.

2.2 Ligging en begrenzing

Het plangebied ligt ten zuidwesten van de kern Mariënvelde. Aan de west-, zuid- en oostzijde grenst het plangebied aan agrarische gronden. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan de kern van Mariënvelde. Het plangebied wordt ontsloten via een (met de bewoners van de Witte Rieteweg 26a) gedeelde eigen weg op de Witte Rieteweg. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI1518-VG01_0001.png"

Omgeving plangebied

2.3 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten van het voorliggende plan beschreven.

2.3.1 Aanleiding

De bedrijfsactiviteiten op het agrarisch perceel de Witte Rieteweg 30b te Mariënvelde zijn gestaakt. Door sloop van alle aanwezige bedrijfsgebouwen is het mogelijk om een woning terug te bouwen. Van deze mogelijkheid wordt gebruik gemaakt.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI1518-VG01_0002.png"

Plangebied met te slopen bebouwing en te verwijderen mestzak

2.3.2 Huidige situatie

Aan de Witte Rieteweg 30b te Mariënvelde is een agrarisch bedrijf gelegen. Het betreft een voormalig agrarisch bedrijf met meerdere opstallen. In de loop der jaren zijn de opstallen in staat van verval geraakt vanwege het ontbreken van een actief bedrijf.

Naast de aanwezigheid van enkele agrarische opstallen met asbest daken, is er tevens een oude mestzak aanwezig. De totale opeprvlakte aan schuren bedraagt 662 m2:

- voormalige ligboxenstal van 544 m2,

- kapschuur inclusief angebouwde berging van 118 m2.

De aanwezige mestzak heeft een oppervlakte van 289 m2. Ondanks dat een mestzak geen gebouw betreft, heeft de uitstraling ervan wel impact op de omgeving.

De locatie wordt via een smalle doodlopende toegangsweg ontsloten op de Witte Rieteweg. Deze toegangsweg is op meerdere plekken in matige tot slechte staat en is dermate smal dat grote voertuigen zoals tractoren en vrachtwagens elkaar niet kunnen passeren. Dit heeft in het verleden al meermaals tot gevaarlijke situaties geleid. Om die reden is er dan ook een bordje 'let op, spelende kinderen!!!' geplaatst.

Al met al bestaat de huidige situatie uit een rommelig agrarisch erf met oude opstallen. De ligging ervan tegen de dorpsrand en ontsluiting via het dorp maakt het een zeer ongunstige gelegen locatie. Deze situatie is reeds lange tijd aanwezig; in het Dorpsplan Marienvelde 2007-2017 (opgesteld door bewoners in opdracht van Mariënvelds Belang) wordt reeds gesproken over de rommelige aanblik van de doodlopende weg.

Om gebruik te maken van de functiewijziging van agrarisch naar wonen dient minimaal 1.000 m2 aan bedrijfsbebouwing te worden gesloopt. Het tekort aan bedrijfsbebouwing is gevonden in een gebouw op perceel 30a (het naastgelegen perceel). Dit gebouw heeft een oppervlakte van 254 m2 en ligt direct naast de te slopen ligboxenstal.

De nieuw te bouwen woning wordt teruggebouwd op de slooplocatie aan de Witte Rieteweg 30b. De exacte ligging van de woning, een te bouwen bijbehorend bouwwerk (bijgebouw) en de exacte invulling van het perceel is nader bepaald in het landschappelijk inpassingsplan.

2.3.3 Vigerende bestemde situatie

Het perceel de Witte Rieteweg 30b ligt in het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011' met bijbehorende 'Reparatieplan Buitengebied Ooste Gelre' en 'Buitengebied, Reparatieplan 2016'. Het perceel heeft de bestemming 'Agrarisch' en is voorzien van een 'bouwvlak'. Er geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' en heeft een functieaanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI1518-VG01_0003.png"

Plankaart uit vigerend bestemmingsplan

2.3.4 Gewenste situatie

Na sloop van de aanwezige bedrijfsbebouwing en het opruimen van de mestzak en overige perceelverhardingen zal een woning met bijbehorende bouwwerken worden terug gebouwd.

De functiewijziging van agrarisch naar wonen, waarbij een nieuwe woning wordt gerealiseerd, past niet in de regels van het geldende bestemmingspan met bijbehorende Reparatieplannen. Via een procedure om omgevingsvergunning (projectafwijking Wabo) of een herziening van het bestemmingsplan kan een extra wooneenheid op het perceel worden toegestaan. Middels het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning heeft verzoeker aangegeven een procedure om projectafwijking Wabo conform artikel 2.12. lid 1 onder a sub 3 van de Wet algemene bepaling omgevingsrecht (Wabo) te willen volgen, zodat medewerking kan worden verleend aan de functiewijziging.

De omgevingsvergunning is gefaseerd aangevraagd. In fase 1 zal het gebruik op het perceel worden gewijzigd van agrarisch naar wonen. In fase 2 volgt een aanvraag om omgevingsvergunning onderdeel bouwen. Hierin is dan de nadere uitwerking van de gewenste woning met bijbehorende bouwwerk(en) opgenomen. Initiatiefnemers hebben een tweetal aanzichten van de gewenste woning bijgevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI1518-VG01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI1518-VG01_0005.png"

Aanzichten woning

2.3.5 Landschappelijke inpassing

Ten behoeve van de ruimtelijke ontwikkeling dient er landschappelijke inpassing plaats te vinden. Verzoeker heeft een erfinpassingsplan ingediend waarbij het perceel landschappelijk wordt ingepast. Dit landschapsplan is door de gemeente goedgekeurd en als bijlage bijgevoegd.

2.3.6 Stedenbouw en welstand

De positie van de woning met bijbehorend bouwwerk is stedenbouwkundig akkoord bevonden. In fase 2 omgevingsvergunning zal de commissie welstand het bouwplan beoordelen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

Voor het gebied geldt een groot aantal juridische- en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat die relevant zijn voor het plangebied.

3.2 Europese wetgeving

3.2.1 Natura 2000

Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regeling van de Europese Unie is de Europese natuurbeschermingsregelgeving rond Natura 2000-gebieden. Deze regels zijn verder uitgewerkt in de Natuurbeschermingswet en de aanwijzing van zogenaamde Natura 2000-gebieden. In een straal van 3 kilometer rondom het plangebied is geen Natura 2000-gebied gelegen. Omdat in dit geval daarnaast een agrarisch bedrijf stopt neemt de uitstoot van stikstof af omdat er geen vee meer wordt gehouden en het aantal verkeersbewegingen afneemt. Daarmee past het plan binnen Europese wetgeving.

3.3 Nationaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tussen nu en 2040. Met deze visie trekt de Rijksoverheid een beleidslijn door die al met de Nota Ruimte werd ingezet, namelijk een verdere concentratie (voor wat betreft beleidsbemoeienis en investeringen) op de ruimtelijke ordening van de hoofdinfrastructuur van Nederland, te weten de havens, Schiphol, belangrijke wegen, spoorwegen, waterwegen en andere netwerken die van wezenlijk belang zijn voor het economisch functioneren van het land. Daaronder vallen verder industriële en agrarische complexen van nationaal belang. Verder wil het Rijk zich concentreren op de maatregelen die noodzakelijk zijn om het land te beschermen tegen de zee.

Voor verstedelijking en economische activiteiten gaat het Rijk nog steeds uit van de bundelingsstrategie. Daarbij wordt voldoende aanbod van ruimte gereserveerd voor stedelijke functies en bij de vraag aangesloten. Er wordt optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is en er wordt ruimte geboden aan gemeenten om te kunnen bouwen voor de eigen bevolkingsgroei.

De provincies en gemeenten zijn meer dan voorheen verantwoordelijk voor de ruimtelijke ordening met betrekking tot verstedelijking, de afbakening van de bebouwde kommen en het landelijk gebied en het veilig stellen en de verschillende waarden van het landelijk gebied.

In de Structuurvisie is een aantal nationale belangen benoemd. Voor een planologische procedure is het belang 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van toepassing. Deze omgevingsvergunning doorloopt in afwijking van het bestemmingsplan de gebruikelijke procedure in de gemeente. Daarbij wordt een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze op omgevingsvergunning te dienen.

De overige nationale belangen zijn voor dit plan niet van toepassing omdat het om belangen op een hoger schaalniveau dan het lokale schaalniveau gaat.

3.4 Provinciaal beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 22 december 2015 heeft Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Deze structuurvisie is de opvolger van het Streekplan Gelderland dat al de status van een structuurvisie had.

De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • Een duurzame economische structuur;

Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om krachtige steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Het verbeteren van de economische structuur is een belangrijke opgave voor de Gelderse samenleving. Er zijn veel kansen om de economische structuur te verbeteren. De provincie wil samen met haar partners de kansen benutten, mét oog voor de unieke kwaliteiten van Gelderland. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Concreet betekent dit dat bestaande en nieuwe bedrijven kansen moeten krijgen;

  • Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap in Gelderland, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem. De provincie zet daarom in op het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland.

Dit houdt onder meer in: ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek. Daarnaast moet de kwaliteit van het landschap behouden en versterkt worden. In Hoofdstuk 4 Onderzoeksresultaten wordt hier nader op ingegaan.

3.4.2 Omgevingsverordening Gelderland

Provinciale Staten hebben 24 september 2014 de Omgevingsverordening vastgesteld. In de Omgevingsverordening staan de regels die horen bij de Omgevingsvisie. De regels uit de Omgevingsverordening stellen de provinciale belangen veilig omdat bestemmingsplannen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen hieraan moeten voldoen.

In artikel 2.2.1.1. van de verordening is het volgende gesteld over nieuwe woningen:

In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

Het voorliggende plan voldoet aan Omgevingsverordening. De gemeente Oost Gelre heeft op basis van de afspraken met de provincie en de regio een planningslijst voor woningbouwprojecten vastgesteld. In deze lijst zijn voor 2017 woningen in het kader van het VAB-beleid gereserveerd. De woning die met deze omgevingsvergunning mogelijk wordt gemaakt past binnen deze reservering. In het stoplichtenmodel (welke nader wordt toegelicht onder gemeentelijk beleid) is opgenomen dat de gemeente onder voorwaarden mee wil werken aan functieveranderingsprojecten.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011'. Dit plan is voor een deel herzien in het 'Reparatieplan Buitengebied Oost Gelre' en 'Buitengebied, Reparatieplan 2016' . Deze laatste herziening heeft in dit geval betrekking op de planregels. Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch' met daarbinnen een bouwvlak.

Op het perceel ligt de dubbelbestemming "Waarde - archeologische verwachtingswaarde - 2". Dit houdt in dat het gebied een middelhoge tot hoge archeologische verwachtingswaarde heeft. Bij bodemingrepen die dieper gaan dan 30 centimeter én een oppervlakte beslaan van meer dan 2.500 m2 is het verplicht een archeologisch onderzoek uit te voeren.

Tenslotte is er een functieaanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' opgenomen. Deze aanduiding is opgenomen vanwege het feit dat het agrarisch bedrijf in het plangebied is afgesplitst van de voormalige bedrijfswoning. Daarbij is de voormalige agrarisch bedrijfswoning bestemd naar wonen en is voor het bouwvlak en bebouwing in het plangebied de agrarische bestemming behouden.

3.5.2 Landschapsontwikkelingsplan 'Groen licht voor het landschap'

Het Landschapsontwikkelingsplan is een beleidsnota van de gemeente waarin het landschapsbeleid is vastgelegd. Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) biedt de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in de gemeente te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en nieuwe ontwikkelingen in de toekomst. In het LOP zijn elf landschapsensembles benoemd. Elk landschapstensemble kenmerkt zich door eigen karakteristieke landschapselementen. Het zijn meestal elementen die hier historisch gezien thuis horen, en soms varianten daarop die aansluiten bij het hedendaagse gebruik van het landschap. Die visie in het LOP is in hoofdlijnen: 'Groen licht voor het landschap, maar voor wat hoort wat!'

Het plangebied ligt in het landschapsensemble 'Het kampenlandschap van Zieuwent en Mariënvelde'. Hier geldt het volgende beeld, karakteristieken en stuwende krachten.

Beeld:

Het landschap bestaat uit een kleinschalige afwisseling van open- en beslotenheid met concentraties van bebouwing in buurtschapjes op kruisingen van kronkelende wegen over de randen van de eenmansessen. De eenmansessen liggen bol in het land, soms met beplanting op aangrenzende steilranden. De weides tussen de ruggen vormen de brongebieden voor de bovenloopbeekjes die ten noordwesten in de Baakse Beek en de Veengoot uitkomen. De beekjes zien er momenteel uit als sloten. Vroeger was dit kampenlandschap kleinschalig en besloten, met bosjes, brinken, steilrand-, en wegbeplantingen. Die beplantingen zijn geruimd in de tijd van Ruilverkaveling Zieuwent Harreveld. Slechts enkele houtwalfragmenten en solitairen werden gespaard en in de lagere delen op de overgang naar de ontginningen staan hier en daar nog elzensingels langs sloten. De laatste jaren is er een toename van het aantal kerkenpaden door herstel en nieuwe aanleg.

Functionele karakteristiek:

  • Kleinschalige afwisseling van landbouw, wonen en diverse bedrijvigheid.
  • Natuur is vooral beperkt tot de hoofdlopen van Baakse Beek en Veengoot.

Stuwende krachten:

  • Bestaande landbouwbedrijven met weidebouw.
  • Nieuwe intensieve agrarische bedrijven in het landbouwontwikkelingsgebied in het noordwesten.
  • Landbouwbedrijven die zich heroriënteren, wellicht op groene en blauwe diensten.
  • De aanleg van kerkenpaden.
  • Nieuwe landgoederen.
  • Initiatieven voor vrijkomende agrarische bebouwing.
  • Wonen in de buurtschappen geeft nieuw leven aan de buurtschappen en groei van het kleinschalig markengevoel door de ervaring met de kerkenpaden.

Het streefbeeld voor het kampenlandschap van Zieuwent en Mariënvelde houdt beknopt het volgende in:

De historische karakteristiek bestaat hier vooral uit het kleinschalige cultuurlandschap dat hier ooit was en uit het watersysteem, dat gekenmerkt werd door periodiek stagnerend water in de lagere delen van het landschap, eveneens kleinschalig tussen de zandruggen in. Dit gebied is bij de Ruilverkaveling Harreveld-Zieuwent vrij fors op de schop gegaan ten behoeve van de landbouw, waardoor de kleinschaligheid is verdwenen en het onderscheid met de ontginningslandschappen nauwelijks meer zichtbaar is.

Deze uitgangspunten zijn de basis geweest voor het opgestelde ontwikkelingsplan voor het plangebied. De geschiedenis van het landschap heeft hierbij als basis gediend voor de investeringen in de ruimtelijke kwaliteit. Hierbij zijn een omzoomd erf en twee 'kamers' als in het coulisselandschap gecreëerd. Tevens wordt een karakteristieke hoogstam fruitboomgaard aangelegd en wordt de tweede kamer gecreëerd door middel van knotwilgen. De knotwilgen accentueren hierbij de overgang van de drogere naar de natte gronden.

Hoofdstuk 4 Onderzoeksresultaten

4.1 Bodem

Bij een bestemmingsplanprocedure moet worden nagegaan of de bodemkwaliteit de planontwikkeling in de weg staat. Aan de hand van de beschikbare bodeminformatie moet onderbouwd worden wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodem geschikt te maken voor het beoogde gebruik.

Wanneer de ontwikkeling betrekking heeft op een zogenaamde verblijfsruimte moet op grond van de Bouwverordening/Woningwet een bodemonderzoek worden verricht om uit te sluiten dat sprake is van enig risico voor de gebruikers van het bouwwerk.

Wanneer de ontwikkeling betrekking heeft op bedrijfsmatige activiteiten die mogelijk de bodem kunnen verontreinigen, zal een nulsituatie-bodemonderzoek noodzakelijk zijn in het kader van de vergunningverlening voor de omgevingsvergunning.

Door Kruse Groep is een verkennend bodemonderzoek op het perceel uitgevoerd. Het daarbij behorende onderzoeksrapport is ter beoordeling voorgelegd aan de Omgevingsdienst Achterhoek. Zij geven aan dat het onderoek en de rapportage voldoen aan de gestelde kwaliteitseisen. Met het onderzoek is een lichte verontreiniging vastgesteld en bij toetsing blijkt dat de gehalten in de bodem niet voldoen aan de (toekomstige) gebruiksfunctie Wonen. Met de risicotoolbox is doorgerekend dat bij normaal gebruik als wonen met tuin er geen gebruiksbeperkingen gelden. De bodemkwaliteit is geschikt voor het beoogde gebruik. Het uitvoeren van nader bodemonderzoek is niet nodig. Aan de vergunning behoeven geen bodemspecifieke voorschriften te worden verbonden.

Het uitgevoerde bodemonderzoek met nummer 17010616 van 29 maart 2017 is als bijlage bijgevoegd. Ook het beoordelingsrapport van de Omgevingsdienst Achterhoek is als bijlage bijgevoegd.

4.2 Watertoets

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema Watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden - Bergen - Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft Waterschap Rijn en IJssel naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Thema   Toetsvraag   Relevant  
HOOFDTHEMA'S  
Veiligheid
 
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
Nee

Nee  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?  
Nee
Nee
Nee  
Wateroverlast (oppervlaktewater)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500 m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Nee

Nee

Nee
Nee  
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?   Nee
 
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?  
Nee

Nee
Nee  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee  
Inrichting en beheer
 
1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Nee

Nee  
Volksgezondheid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee

Nee  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee
Nee
Nee

Nee  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee  

Uit bovengenoemde watertoetstabel blijkt dat er geen relevante thema's zijn die nader dienen te worden bekeken.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de richtafstanden uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom is deze publicatie te gebruiken voor het op verantwoorde wijze inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen.

In de omgeving van het plangebied liggen geen bedrijven. Het dichtbijzijndste agrarische bedrijf ligt op ruim 300 meter. Binnen de bebouwde kom liggen een bedrijfsbestemming op 150 meter afstand. Door de aanwezigheid van andere reeds bestaande burgerwoningen wordt dit bedrijf niet benadeeld door de bouw van een woning.

In de omgekeerde werking kan gesteld worden dat de gehele omgeving veel voordeel ondervind van het opheffen van het agrarisch bedrijf. Eventuele hinder bij omwonenden wordt door dit plan opgeheven.

4.4 Natuurwaardenonderzoek

Vanaf 1 januari 2017 bestaat de Nederlandse natuurwetgeving uit de Wet natuurbescherming. Deze wet vervangt de drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De bevoegdheid is geheel bij de betreffende provincie, waarin de activiteit zich plaatsvindt komen te liggen.

De Wet natuurbescherming bestaat uit 3 onderdelen: de bescherming van Natura 2000-gebieden, de bescherming van soorten en de bescherming van bosopstanden. Naast de natuurwetgeving bestaat het natuurbeleid, waarbij de kern wordt gevormd door het Natuur Netwerk Nederland, afgekort de NNN.

In het kader van de Wet natuurbescherming is een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd. Het volledige rapport is als bijlage bijgevoegd. De quickscan flora en fauna heeft als doel in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk verstoring kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep. Tevens is beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed kan hebben op gebieden die volgens de Wet Natuurbescherming zijn beschermd, of deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland.

Onderstaand volgen de conclusies en het vervolg naar aanleiding van de quickscan Flora en Fauna:

'Op basis van deze quickscan wordt geconstateerd dat in het onderzoeksgebied een potentiële habitat biedt voor een aantal beschermde soorten. Hoewel er geen gerichte veldinventarisatie heeft plaatsgevonden, is op basis van de beschikbare literatuurgegevens en een veldbezoek vastgesteld dat het terrein mogelijk van belang is voor enkele algemeen beschermde soorten met een landelijke vrijstelling en voor enkele beschermde broedvogels, vleermuizen en steenmarter. Met de ruimtelijke ontwikkeling worden echter geen negatieve effecten op deze soort(groepen) verwacht. In tabel 1 is een samenvatting gegeven van deze resultaten.

Op basis van deze quickscan wordt geen toetsing van de effecten van de ontwikkeling op beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebied en/of Ecologische Hoofdstructuur) en bosopstanden noodzakelijk geacht.

Overige soorten waarvoor vrijstellingen zijn opgesteld:

De ingreep zal naar verwachting leiden tot een zeer beperkt en tijdelijk verlies van leefgebied van enkele overige beschermde soorten. Hiervoor zijn door de provincie vrijstellingen opgesteld. De ingreep heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat het erf geschikt blijft als leefgebied en het relatief algemene soorten betreft. Voor deze soorten geldt dan ook een vrijstelling. Een ontheffing Wet natuurbescherming is daarom niet noodzakelijk.

Rekening houden met vogels:

Voor alle beschermde, inheemse (ook de algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt vanuit de Wet natuurbescherming een verbod op handelingen die nesten of eieren beschadigen of verstoren. Ook handelingen die een vaste rust- of verblijfplaats van beschermde vogels verstoren zijn niet toegestaan. In de praktijk betekent dit dat verstorende werkzaamheden alleen buiten het broedseizoen1 uitgevoerd mogen worden.

Werkzaamheden binnen het broedseizoen zijn mogelijk indien is vastgesteld dat er met de werkzaamheden geen nesten van broedvogels worden verstoord. Indien toch in het broedseizoen door gewerkt of gestart wordt, moet vóór het broedseizoen (uiterlijk in februari) contact gelegd worden met de begeleidend ecoloog. In samenspraak met de

ecoloog moeten eventuele nadere acties bepaald worden, zoals vroegtijdig kappen van bomen, of maaien van beplanting.

Zorgplicht en zorgvuldig handelen:

In het kader van de zorgplicht zijn de volgende maatregelen noodzakelijk:

  • Tijdens de uitvoering dient men bijvoorbeeld alert te zijn op aanwezigheid van fauna en deze, indien noodzakelijk, te verplaatsen.
  • Bij onvoorziene situaties dient daarnaast contact opgenomen te worden met een ter zake kundige.

Maatregelen voor kerkuil:

In de te slopen opstallen zijn sporen (uitwerpselen en braakballen) aangetroffen van de kerkuil. De kerkuil is een soort waarvan de vaste rust- en verblijfplaatsen jaarrond zijn beschermd. Met het slopen van de bebouwing zal zijn verblijfplaats verdwijnen. Eventuele negatieve effecten op kerkuil worden voorkomen door het nemen van mitigerende en compenserende maatregelen (zie paragraaf 5.3). Er is dan geen ontheffingsaanvraag noodzakelijk.'

Uit de quickscan Flora en Fauna is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling, in relatie tot de Flora en Fauna, mogelijk is.

Algemeen geldende voorwaarde

Ten aanzien van de ingrepen is nog een algemeen geldende voorwaarde vanuit de Wet natuurbescherming van toepassing: Op basis van de zorgplicht volgens artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Dit houdt in dat bij het uitvoeren van werkzaamheden altijd rekening moet worden gehouden met aanwezige planten en dieren. Dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood.

4.5 Archeologie

In het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed als doelstelling opgenomen. In 1998 is dit verdrag goedgekeurd door het Nederlandse parlement. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit is een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Door middel van de gewijzigde Monumentenwet moet het archeologisch erfgoed in de bodem bescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

Als gevolg van Europese en nationale wetgeving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Monumentenwet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Op plankaarten geeft de gemeente voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen bevinden. Voor het overige gebied gelden verwachtingswaarden. De kern van de huidige archeologiewetgeving behelst bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient oudheidkundig bodemonderzoek plaats te vinden. De informatie van de bij bodemonderzoek onderzochte resten wordt behouden door middel van documentatie.

Voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, die bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, moet inventariserend onderzoek plaatsvinden om uit te maken of daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Op basis van dit onderzoek kan besloten worden tot behoud van de vindplaats, verder onderzoek of vrijgave van de locatie.

Volgens de Archeologische beleidskaart voor de gemeente Oost Gelre (RAAP-rapport 1757) is het perceel gelegen op gronden met een middelmatige archeologische verwachtingswaarde. Bij planvorming of voorafgaand aan vergunningverlening dient bij bodemingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld en groter dan 100 m2 vroegtijdig een inventariserend archeologisch onderzoek plaats te vinden. Deze waardering wijkt hierin af van de dubbelbestemming in het bestemmingsplan. Omdat gekeken wordt naar het strengste regime is gekeken of de ontwikkeling de normen behorend bij een middelmatige archeologische verwachtingswaarde overschrijd.

Op het perceel vindt sloop plaats en zal een woning en bijgebouw op de locatie van de schuren worden opgericht. Daarnaast zijn de gronden rondom de schuren verhard. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de ondergrond is geroerd. De oppervlakte van 100 m2 'ongeroerde grond' wordt hierbij niet overschreden zodat een inventariserend archeologisch onderzoek in deze niet noodzakelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI1518-VG01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI1518-VG01_0007.png"

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, ook cultuurhistorische waarden in het plangebied worden meegewogen bij een afwijkingsbesluit in het kader van de Wro. Met het voorliggende plan worden geen cultuurhistorische waarden gesloopt of aangetast. Er bevinden zich in het plangebied geen rijks- of gemeentelijke monumenten.

Wel geldt te allen tijde de zorgplicht:

Wel dient bij het afgeven van een omgevingsvergunning de wettelijke meldingsplicht (ex artikel 5.10 Erfgoedwet) kenbaar te worden gemaakt om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort. Het dient aanbeveling ook de verantwoordelijk ambtenaar van de gemeente Oost Gelre hiervan direct in kennis te stellen.

4.6 Geluid

4.6.1 Woon- en leefklimaat

Het aspect geluid speelt een belangrijke rol in de omgevingskwaliteit. Ook is geluid van invloed op het welbevinden van mensen. Hierdoor komt het aspect geluid in veel verschillende wetten (met elk hun eigen reikwijdte) voor. Per 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. Hierin staat dat inzichtelijk moet worden gemaakt welke geluidsbronnen in het gebied aanwezig zijn en wat de geluidsbelasting is voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen zoals onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij nieuwe ruimtelijke plannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai. Artikel 76 Wgh verplicht er toe om bij ruimtelijke ontwikkelingen die betrekking hebben op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen.

Onderhavig plan betreft de realisatie van een geluidsgevoelige bestemming. In de omgeving van het plangebied zijn geen andere bestemmingen aanwezig die geluid (wegverkeer- railverkeer- en industrielawaai) veroorzaken. Andersom belemmert de realisatie van een woonfunctie geen andere bestemmingen in de omgeving. Met betrekking tot het aspect geluid is het plan dan ook uitvoerbaar.

4.7 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader bij vergunningverlening voor geur veroorzaakt door dierenverblijven van veehouderijen. Indirect heeft de Wgv middels de omgekeerde werking consequenties voor de ruimtelijke ordening.

Het dichtbijzijnde agrarisch bedrijf is gelegen op 340 meter afstand (Tolhutweg 7 te Mariënvelde). Deze afstand is dusdanig ver dat er geen invloed is vanuit dit bedrijf op het woon- en leefklimaat bij de woning. Andersom ondervind dit agrarisch bedrijf geen hinder van de realisatie van de woning. De (on)mogelijkheden van dit bedrijf wordt namelijk beïnvloed door andere burgerwoningen die op kortere afstand zijn gelegen.

4.8 Luchtkwaliteit

Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur: 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder andere beschreven wanneer en hoe overschrijding van luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt. In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen hoeven niet te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.

Het voorgenomen plan betreft de realisatie van een woning. Hierbij is geen sprake van een significante verkeersaantrekkende werking. In tegenstelling, een agrarisch bedrijf zal meer verkeersbewegingen genereren dan een woonbestemming. Het voorgenomen plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging en is daarmee uitvoerbaar.

4.9 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport. Het doel van het veiligheidsbeleid is zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en op termijn ook het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) gemeenten en provincies bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet op de ruimtelijke ordening afstand te houden tussen gevoelige objecten (zoals woningen) en risicovolle activiteiten. Geregeld is hoe gemeenten moeten omgaan met risico's voor mensen in de omgeving van een risicobron als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in de risicobron. Afstanden die aangehouden moeten worden, worden bepaald door het plaatsgebonden risico van een risicovolle activiteit. Het ijkpunt voor het groepsrisico wordt bepaald door een oriëntatiewaarde. De externe veiligheid van risicobronnen wordt uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de risicobron.

Om in beeld te brengen of er in het plangebied of in de nabijheid daarvan risicobronnen aanwezig zijn, is de provinciale risicokaart geraadpleegd. Een woning betreft geen risicobron. Uit de risicokaart blijkt daarnaast dat er in de nabijheid van het plangebied geen andere risicobronnen aanwezig zijn. Met betrekking tot het aspect externe veiligheid is het plan dan ook uitvoerbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI1518-VG01_0008.png" Uitsnede uit risicokaart

Route voor gevaarlijke stoffen

De Rijksweg N18 is aangewezen als een route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het perceel de Witte Rieteweg 30b te Mariënvelde is op een dusdanige grote afstand van deze Rijksweg gelegen dat aanvullend onderzoek naar mogelijke risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 5 Economische en maatschappelijk uitvoerbaarheid

5.1 Haalbaarheid

Het project en bijbehorende procedure worden door verzoeker bekostigd. Indien het project aanleiding geeft tot vergoeding van planschade (artikel 6.1 Wro) zullen de kosten worden doorberekend aan verzoeker. Ten behoeve van het project is een anterieure overeenkomst afgesloten met verzoeker inzake planschade.

5.2 Exploitatieplan

De omgevingsvergunning voorziet in de realisatie van een nieuwe woning. Hierbij is sprake van een bouwactiviteit zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waardoor voor de betrokken gronden een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro dient te worden vastgesteld. Burgemeester en Wethouders mogen op grond van artikel 6.12 Wro afzien van een exploitatieplan indien het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderzins verzekerd is. Met verzoeker is een anterieure overeenkomst afgesloten waarin is opgenomen dat de te maken kosten, waaronder eventuele planschade, voor rekening van verzoeker zijn. Burgemeester en wethouders achten het plan economisch uitvoerbaar.

5.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.3.1 Inspraak

Voor het plan wordt de uitgebreide procedure doorlopen zoals bepaald in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Dit betekent dat de ontwerp omgevingsvergunning voor een periode van zes weken ter inzage wordt gelegd. Een ieder kan gedurende deze periode een zienswijze indienen.

5.3.2 Artikel 3.1.1.-overleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Binnen het plan zijn geen nationale en provinciale belangen in het geding. Vooroverleg met de Vrom-inspectie en de provincie Gelderland is dan ook geen verplichting. Daarnaast zijn er geen wateraspecten in het geding waardoor er vooroverleg moet worden gevoerd met het Waterschap Rijn en IJssel.

In de ontwerpfase zijn de diensten van provincie en het Waterschap door middel van een kennisgeving op de hoogte gebracht van het ontwerpbestemmingsplan. Gedurende de inzage termijn zijn er geen zienswijzen en/of op- en/of aanmerkingen ingekomen van deze diensten.