Plan: | Ruimtelijke onderbouwing Buntplein Maarn, Utrechtse Heuvelrug |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1581.MAAbuntplein-VV01 |
Sinds 2015 is als onderdeel van de vernieuwing en versterking van het centrum van Maarn de vernieuwde PLUS supermarkt aan de Raadhuislaan in Maarn geopend. Tegelijkertijd is de tijdelijke supermarkt van PLUS aan het Buntplein in Maarn gesloten. Al wat op die locatie resteert, is een betonnen fundering afgezet met een veiligheidshek. Het is de wens om op de locatie Buntplein hoogwaardige woningbouw toe te voegen en daarmee een eind te maken aan de huidige onaantrekkelijke invulling van de openbare ruimte.
Door de initiatiefnemer is voor de locatie een principeverzoek ingediend. Het College van de gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft besloten een positieve grondhouding in te nemen ten aanzien van het verzoek. Het planvoornemen past niet binnen het bestemmingsplan 'Maarn Noord’. Voor het gebied moet daarom een ruimtelijke procedure worden opgestart.
De eerste stap in deze ruimtelijke procedure is gezet door het opstellen en vaststellen door de gemeenteraad van een stedenbouwkundig kader op 23 januari 2020 en het voeren van participatie met de omgeving. De volgende stap is het planologisch mogelijk maken van het initiatief.
Met de omgevingsvergunning buitenplanse afwijking (artikel 2.12 lid 1, sub a onder 3o Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) wordt afgeweken van het vigerende bestemmingsplan, om daarmee het plan planologisch mogelijk te maken. Onderdeel van deze omgevingsvergunning is het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing. Voorliggend document bevat deze onderbouwing. Het vastgestelde stedenbouwkundig kader dient als uitgangspunt voor voorliggende ruimtelijke onderbouwing.
Het plangebied ligt aan de Buntlaan 7a te Maarn in de gemeente Utrechtse Heuvelrug (kadastraal bekend als percelen nr. 4397, 4194 en deels nr. 5520, sectie A). Het plangebied grenst aan de:
Afbeelding ligging plangebied
Het plangebied maakt deel uit van het vigerende bestemmingsplan 'Maarn Noord' (onherroepelijk 1 januari 2000) en is hierin bestemd voor 'Winkels' en 'Weg'.
Binnen de bestemming 'Winkels' zijn detailhandelsbedrijven en dienstverlenende bedrijven en/of instellingen met een baliefunctie toegestaan. Het plangebied is aangeduid met categorie W1. Binnen deze aanduiding zijn alleen winkels toegestaan.
Binnen de bestemming 'Weg' zijn verkeersdoeleinden toegestaan.
Woningbouw past niet binnen deze bestemmingen. Een afwijking van het vigerende bestemmingsplan is daarom noodzakelijk.
Afbeelding uitsnede vigerend bestemmingsplan
In onderstaande afbeelding is de begrenzing van de beheersverordening, en tevens van het plangebied, aangegeven. De locatie is met het oog op de toekomstige ontwikkeling buiten het bestemmingsplan voor het omliggende woongebied gelaten.
Afbeelding begrenzing beheersverordening en tevens plangebied
In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van het plan weergegeven. De huidige situatie en de planbeschrijving worden toegelicht in dit hoofdstuk.
Hoofdstuk 3 geeft vervolgens het algemene ruimtelijke beleidskader weer. Het overkoepelende beleid op alle bestuursniveaus en welke invloed dit beleid heeft op het plangebied wordt hier beschreven.
Het volgende hoofdstuk (4) geeft de specifieke wet- en regelgeving weer op verschillende onderdelen. Te denken valt aan beeldkwaliteit, wonen, verkeer, water, etc. Hierin is alleen het voor het plan relevante beleid opgenomen. Het overige beleid wordt niet benoemd.
Tenslotte geeft hoofdstuk 5 inzicht in de haalbaarheid van het plan. Hier wordt gekeken naar de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
Het plangebied was tot 2009 in gebruik als supermarkt met daarbij horende parkeergelegenheid en een groenvoorziening. De bebouwing is in 2009 gesloopt. Tot 2012 heeft het plangebied braakgelegen. Vanaf 2012 tot 2015 was in het plangebied een tijdelijke supermarkt gevestigd. Deze is in 2015 gesloten nadat de vernieuwde PLUS supermarkt aan het Raadhuislaan in Maarn was geopend.
Al wat op die locatie resteert sinds 2015, is een betonnen fundering afgezet met een veiligheidshek en een parkeerplaats die nog als zodanig in gebruik is. Daarnaast is de bestaande groenvoorziening nog aanwezig.
Afbeelding aanzicht plangebied huidige situatie, gezien vanaf de hoek Buntlaan/Buntplein (foto boven) en gezien vanaf de hoek Buntlaan / Driespronglaan (foto onder)
Het planvoornemen voorziet in totaal 13 woningen, bestaande uit 6 grondgebonden woningen, 3 gelijkvloerse woningen op de begane grond en 4 maisonettewoningen op de verdieping. De bergingen van de appartementen zijn inpandig in de woningen ingepast. Op de begane grond bevindt zich een gemeenschappelijke fietsenstalling. De achtertuinen en voortuinen worden privé-eigendom van de betreffende bewoners. De ontwikkeling sluit aan op de bouwmassa in de directe omgeving met een goothoogte van 6m en nokhoogte van 10,5m.
Voor het planvoornemen is een stedenbouwkundig kader opgesteld, deze is vastgesteld door de gemeenteraad. Het stedenbouwkundig kader is bijgesloten als Bijlage 1. Voor de volledige stedenbouwkundige beschrijving van het plan wordt verwezen naar deze bijlage.
Stedenbouwkundig kader
In het stedenbouwkundig kader is een ruimtelijke analyse opgenomen waarin het plangebied op de volgende thema's is beoordeeld:
Per thema is een korte analyse opgesteld en aan de hand daarvan zijn randvoorwaarden geformuleerd. Deze zijn in de conclusie in hoofdstuk 3 van Bijlage 1 toegelicht.
Ter beoordeling van de bouwmassa in dit kader is aanvullend een bezonningsstudie uitgevoerd (zie hiervoor bijlage 2 in Bijlage 1 Stedenbouwkundig kader). Uit deze studie blijkt dat de nieuwe bebouwing geen onevenredige schaduw veroorzaakt op de bestaande omgeving. De resultaten van het onderzoek zijn meegenomen in het stedenbouwkundig kader.
Het stedenbouwkundig kader (zie hiervoor ook onderstaande afbeelding en de bijlage) toont aan dat wordt voorzien in een adequate stedenbouwkundige inpassing in de omgeving waarbij de bestaande waarden niet onevenredig worden aangetast.
Afbeelding stedenbouwkundig kader
Afbeelding Architectuur juli 2020
Naast de realisatie van nieuwe woningen wordt ook het bestaande plein heringericht. De tijdelijke parkeervoorzieningen worden opgeheven en er wordt een nieuwe groenvoorziening gerealiseerd.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening. De 3 hoofddoelen van de structuurvisie zijn:
Specifiek beleid ten aanzien van het planvoornemen is niet opgenomen, derhalve wordt de structuurvisie niet nader toegelicht.
Het Barro bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan ruimtelijke plannen, zoals dit bestemmingsplan, moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart), Erfgoed (Unesco).
Het plangebied ligt niet binnen een aangewezen gebied van het Barro.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. De kernbepaling van de laddersystematiek luidt als volgt:
De toelichting van een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
De ladderonderbouwing is opgenomen de in volgende subparagraaf.
3.1.3.1 Onderbouwing ladder voor duurzame verstedelijking
De ladder is van toepassing bij stedelijke ontwikkelingen. Het planvoornemen voorziet in de realisatie van 13 woningen binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Dit wordt aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling waarvoor de ladder onderbouwd dient te worden.
Bestaand stedelijk gebied
Het planvoornemen wordt gerealiseerd in het bestaand stads- en dorpsgebied van Maarn.
Behoefte
Uit de onderbouwing van het gemeentelijk woonbeleid (zie hiervoor 4.2) volgt het planvoornemen voorziet in de kwantitatieve behoefte aan nieuwe woningen binnen de bestaande rode contour. Met het planvoornemen wordt een gedifferentieerd woningbouwprogramma gerealiseerd waarbij voorzien wordt in de behoefte aan woningen in de segmenten sociale huur/koop, middeldure koop en vrije sector huur. Het planvoornemen voorziet daarmee in de kwalitatieve behoefte aan verschillende soorten woningen, zoals beschreven in de woonvisie. Bij vaststelling van het stedenbouwkundig kader heeft de gemeenteraad akkoord gegeven op het voorgestelde woningbouwprogramma.
Conclusie
Het planvoornemen voorziet in een kwantitatieve- en kwalitatieve behoefte aan nieuwe woningen binnen de bestaande rode contour. De conclusie is daarom dat het planvoornemen voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Deze paragraaf bestaat uit subparagrafen, in subparagraaf 3.2.1 wordt het geldende provinciale beleid ten tijde van het opstellen van deze ruimtelijke onderbouwing toegelicht. Omdat gelijktijdig met het opstellen van deze onderbouwing ook nieuw provinciaal beleid in voorbereiding is wordt beoordeeld of het planvoornemen passend is binnen het toekomstig geldende beleid, dit wordt toegelicht in subparagraaf 3.2.2.
In de provinciale ruimtelijke structuurvisie beschrijft de provincie het beleid voor de periode tot 2028. In de provinciale ruimtelijke Verordening is het provinciaal beleid juridisch verankerd in de regels. Het plangebied ligt binnen de volgende gebieden en/of structuren die zijn opgenomen in de kaarten van de structuurvisie en/of Verordening;
Onderstaand wordt het provinciaal beleid voor deze gebieden en/of structuren toegelicht. De onderbouwing van het provinciaal beleid is opgenomen in subparagraaf 3.2.1.3.
Ruimtelijke structuurvisie
In het provinciaal verstedelijkingsbeleid richt de provincie zich primair op de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestaand stedelijk gebied: op die manier blijven de steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims. Het provinciaal beleid sluit aan bij de duurzame verstedelijkingsladder. Concreet hanteert de provincie de volgende voorkeursvolgorde voor stedelijke ontwikkelingen: eerst de mogelijkheden van herstructurering of transformatie, dan de mogelijkheden in de nabijheid van halten en knopen van het OV-netwerk, dan de overige mogelijkheden in het stedelijk gebied (binnen de rode contouren) en als laatste uitbreiding.
Al geruime tijd maakt de provincie in het ruimtelijk beleid gebruik van rode contouren als begrenzing van het stedelijk gebied. Het streven van de provincie is dat ten minste twee derde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving.
Er is voldoende ruimtelijke capaciteit om twee derde van de woningbouwopgave binnenstedelijk te realiseren. Dit is verwerkt in de stedelijke programma’s die per regio en per gemeente zijn opgenomen. De daadwerkelijke realisatie van de binnenstedelijke woningbouw is een ambitieuze opgave. Mede door het wegvallen van Rijksmiddelen en de huidige marktsituatie vergt de voortgang van de binnenstedelijke ontwikkeling in de komende jaren van alle partijen een grote inspanning.
Het stedelijk programma voor de gemeente Utrechtse Heuvelrug bedraagt 1.050 woningen. Dit programma kan vrijwel geheel in het stedelijk gebied worden gerealiseerd.
Afbeelding uitsnede kaart provinciale ruimtelijke Verordening - stedelijk gebied, plangebied blauw omkaderd
Ruimtelijke Verordening
In artikel 4.1 Stedelijk gebied zijn de provinciale regels voor het stedelijk gebied opgenomen.
Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘Stedelijk gebied’ kan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking. Onder verstedelijking wordt verstaan: van verstedelijking is sprake als een ruimtelijk besluit ten opzichte van het vigerende planologische regime nieuwe mogelijkheden biedt voor vestiging of uitbreiding van stedelijke functies;
De toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘Stedelijk gebied’ bevat een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen.
Ruimtelijke structuurvisie
Het plangebied ligt binnen het aanwezen archeologische gebied dat deel uit maakt van de CHS. Het beleid voor dit gebied richt zich op het bevorderen van duurzaam behoud en beheer van de archeologische resten in de bodem ('in situ'). Als ruimtelijke ingrepen onvermijdelijk zijn vraagt de provincie aandacht voor het op goede wijze uitvoeren van archeologisch onderzoek. Ten slotte richt de provincie zich op het versterken van de zichtbaarheid en de beleefbaarheid van archeologisch erfgoed, ook als inspiratiebron voor ruimtelijke ontwikkeling.
De focus voor archeologie ligt op drie gebieden: de Romeinse Limes, de Utrechtse Heuvelrug en Dorestad (Wijk bij Duurstede).
Het stuwwallenlandschap van de Utrechtse Heuvelrug kent een stapeling van cultuurhistorische kwaliteiten uit verschillende perioden, lopend van de Steentijd (Kwintelooyen) tot de Tweede Wereldoorlog, en beschermt de provincie juist vanwege deze variatie en rijkdom.
Afbeelding uitsnede kaart provinciale ruimtelijke Verordening - CHS, plangebied blauw omkaderd
Ruimtelijke Verordening
In artikel 1.7 Cultuurhistorische hoofdstructuur zijn de provinciale regels voor de cultuurhistorische hoofdstructuur opgenomen. Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘Cultuurhistorische hoofdstructuur’ bevat:
Het planvoornemen voorziet in de transformatie van een voormalige winkellocatie naar een woningbouwlocatie. Er is sprake van verstedelijking omdat ten opzichte van het vigerende planologische regime nieuwe mogelijkheden worden geboden voor de realisatie van woningbouw. Door de realisatie van het planvoornemen wordt een binnenstedelijke locatie (binnen de rode contour) optimaal benut ten behoeve van woningbouw. De realisatie van het planvoornemen zorgt voor invulling van de woningbouwopgave en levert daarnaast een bijdrage aan de verbetering van de woonomgeving ter plaatse (de ruimtelijke kwaliteit van het plan wordt toegelicht in paragraaf 2.2).
Het beleid ten aanzien duurzaamheid en de onderbouwing van het plan aan de hand van dit beleid is toegelicht in paragraaf 4.4.6.
De aspecten cultuurhistorie en archeologie worden toegelicht in respectievelijk paragraaf 4.8 en 4.9.
De provinciale Omgevingsverordening en Omgevingsvisie zijn ten tijde van het opstellen van deze ruimtelijke onderbouwing ter visie gelegd. Omdat deze beleidsstukken na vaststelling de ruimtelijke structuurvisie en ruimtelijke Verordening gaan vervangen is ook een beknopte analyse van deze (ontwerp) stukken opgesteld.
Uit de kaarten behorende bij de Omgevingsverordening en Omgevingsvisie provincie Utrecht is op te maken dat er geen andere regels of andere gebiedsaanduidingen dan hierboven zijn beschreven van toepassing zijn op het plangebied. Wel is de provinciale regel voor verstedelijking inhoudelijk gewijzigd. Derhalve wordt het planvoornemen vooruitlopend op de vaststelling van het nieuwe provinciaal beleid wel getoetst aan deze regels.
Verstedelijking
Artikel 9.15 Instructieregel Verstedelijking
Een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Stedelijk Gebied kan regels bevatten voor:
Onderbouwing artikel 9.15
In subparagraaf 3.2.1.3 is toegelicht dat woningbouw in het plangebied planologisch mogelijk wordt gemaakt. Er is daarmee sprake van verstedelijking. Omdat het plangebied binnen het stedelijk gebied (rode contour) ligt, is verstedelijking toegestaan.
Voorliggend document bevat de onderbouwing waaruit blijkt dat aan de voorwaarden voor woningbouw wordt voldaan. Uit de ladderonderbouwing (zie hiervoor subparagraaf 3.1.3) volgt dat het planvoornemen past binnen het (gemeentelijk) woningbouwprogramma. De woningbouw leidt niet tot extra bodemdaling.
Het planvoornemen is niet strijd met artikel 9.15 en past daarmee ook binnen het toekomstige provinciale beleid.
Op basis van bovenstaande onderbouwing wordt gesteld dat het planvoornemen niet in strijd is met het geldende provinciaal beleid en de toekomstige Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.
Structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal'
Het motto van de Structuurvisie 2030 is 'Groen dus Vitaal'. Aan de ene kant zijn natuur, landschap, cultuurhistorie en archeologie, samen met de sociale kwaliteit van de dorpen, het uitgangspunt. Voor wonen, economische ontwikkeling, sport en recreatie is ruimte als dat in het verlengde van dit uitgangspunt gevonden kan worden. Omgekeerd is het gewenst dat de samenleving, vanuit de behoefte aan wonen, werken, sporten en recreëren, op zoek gaat naar gebruiksmogelijkheden van het gemeentelijke grondgebied. De vitaliteit die daarmee wordt ingebracht, verhoogt voor iedereen de waarde van de leefomgeving. Gezien de complexe omgeving met zoveel waarden vraagt het motto om creativiteit en maatwerk voor de functies wonen, werken, sport en recreatie. En een standvastige, maar niet dogmatische houding vanuit het oogpunt van natuur, landschap, cultuurhistorie en de samenleving.
Voor de gemeentebrede invalshoek wordt gewerkt met thema's, die een breed terrein bestrijken:
Het thema maatwerk voor wonen en werken wordt voor het planvoornemen toegelicht. Om sturing te geven aan de ontwikkelingsrichting voor de diverse geografische samenhangende gebiedsdelen (zones), is een structuurvisiekaart met gebiedsdekkende zonering ontwikkeld. Op de kaart zijn de hoofdaccenten verbeeld in kleuren:
De gemeente streeft ernaar om voldoende te blijven bouwen binnen de 'rode' contouren van de dorpen.
Het plangebied ligt binnen de rode contour (dorpskern Maarn). Het is van groot belang dat voldoende gebouwd wordt binnen de ‘rode’ contouren van de dorpen om ze vitaal te houden en draagvlak te geven voor het voorzieningenniveau. Het planvoornemen voorziet in de realisatie van 13 nieuwe woningen binnen de bestaande rode contour van Maarn. Daarmee levert het plan een bijdrage aan het vitaal houden van het dorp.
Alle nieuwe woningen worden duurzaam worden gebouwd. Hierbij legt de gemeente initiatiefnemers hogere normen op dan wettelijk voorgeschreven. Het beleid ten aanzien duurzaamheid en de onderbouwing van het plan aan de hand van dit beleid is toegelicht in paragraaf 4.4.6.
Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Utrechtse Heuvelrug
De nota beschrijft het welstandsbeleid van de gemeente Utrechtse Heuvelrug en dient als toetsingskader voor het welstandsadvies dat noodzakelijk is bij het verlenen van omgevingsvergunningen.
Welstandstoezicht wordt vooral gelegitimeerd vanuit het belang dat door de gemeenschap i.c. de gemeente wordt gehecht aan de kwaliteit van de openbare ruimte en de bijdrage die gebouwen en bouwwerken geacht worden daaraan te leveren. Om dat belang op de juiste wijze te kunnen doorvertalen naar welstandscriteria is de gemeente onderverdeeld in deelgebieden.
Welstandskaart
Het plangebied maakt deel uit van het gebied dat op de welstandskaart is aangewezen als ''Maarn - Naoorlogs Wonen''. In de kern Maarn bevinden zich enkele recente naoorlogse woningcomplexen die qua schaal afwijken van andere naoorlogse bebouwing. Het betreft hier de woningen in de buurten De Driesprong en Droststeeg.
De woningen in De Driesprong zijn gebouwd in de jaren zeventig en hebben grote glasvlakken en aan de voorzijde uitgebouwde erkers. Hiermee is sprake van gecombineerde verbijzonderingen van de entrees. Er is sprake van een sterke horizontale gevelgeleding, die versterkt wordt door zwaar aangezette boeiboorden die in de loop der jaren in een breed scala van kleuren zijn geschilderd. Deze diversiteit geeft in enkele gevallen een rommelig beeld.
Het gemeentelijk beleid is gericht op het handhaven van de oorspronkelijke karakteristiek. Vooral eenheid in kleurgebruik van het schilderwerk is hier aandachtspunt van beleid. De bebouwing wordt getoetst aan basiscriteria. Criteria voor de nieuwe woningen hebben in geval betrekking op de volgende aspecten:
In Bijlage 1 Stedenbouwkundig kader zijn een aantal randvoorwaarden voor het plan die een relatie hebben met deze welstandscriteria al opgenomen. Onder meer ten aanzien van bouwmassa, rooilijnen en kapvormen.
Het bouwplan voor de nieuwe woningen wordt in het kader van de omgevingsvergunning getoetst aan de welstandscriteria voor dit gebied.
Actualisatie Woonvisie 2018 - 2022 (2018)
De woonvisie Woonbeleid in een nieuwe realiteit: Actualisatie Woonvisie Utrechtse Heuvelrug 2013-2020 vormt het uitgangspunt van deze actualisatie. Deze Woonvisie is in 2014 vastgesteld, maar de drie hoofdthema's zijn onverminderd actueel:
Woningmarkt in beweging
Eén van de genoemde doelen in de woonvisie is dat in 2020 er voldoende woningen voor het aantal huishoudens in de gemeente Utrechtse Heuvelrug moeten zijn. Vanzelfsprekend bouwt de gemeente geen woningen. Wel is het haar verantwoordelijkheid om op de programmering te sturen om te waarborgen dat voldoende woningen voor haar inwoners beschikbaar zijn. Tevens behoort het tot de taak van de gemeente om hiervoor voldoende gronden te bestemmen (bestemmingsplannen) en omgevingsvergunningen te verlenen.
Op de woningmarkt is nog steeds krapte, zowel voor huur- als koopwoningen. Mensen kunnen hierdoor geen wooncarrière maken en blijven wonen in een woning die niet langer passend is bij hun huishouden en wensen. Om de woningmarkt in beweging te krijgen is nieuwbouw en doorstroming in de bestaande voorraad nodig.
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van 13 woningen waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de toename van het aanbod aan woningen waardoor mede de woningmarkt in beweging kan blijven.
Nieuwbouwprogramma
De Woonvisie geeft het volgende nieuwbouwprogramma aan qua prijscategorieën:
Het planvoornemen voegt in verschillende categorieën nieuwe woningen toe waar sterke vraag naar is. De verdeling van de 13 woningen is als volgt:
Met het planvoornemen wordt een gedifferentieerd woningbouwprogramma gerealiseerd waarbij voorzien wordt in sociale huur/koop, middeldure koop en vrije sector huur. Het planvoornemen voorziet daarmee in de kwalitatieve behoefte aan verschillende soorten woningen, zoals beschreven in de woonvisie. Bij vaststelling van het stedenbouwkundig kader heeft de gemeenteraad akkoord gegeven op het voorgestelde woningbouwprogramma.
Het planvoornemen is passend binnen het gemeentelijk woonbeleid.
Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (2010)
Het gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) biedt een realistisch en concreet beleidskader voor het optreden van de gemeente op het gebied van verkeer en vervoer. Het planvoornemen voorziet niet in de aanleg van verkeerskundige voorzieningen waarbij het GVVP van toepassing is.
Voor de parkeernormen gaat het GVVP uit van de CROW-normen. Aangezien deze normen geregeld geactualiseerd worden is na overleg met de gemeente besloten om uit te gaan van CROW-publicatie nummer 317 voor de parkeerberekening van dit plan.
Beoordeling
Verkeer
Het plangebied is omsloten door voornamelijk buurtontsluitingswegen. Via de Buntlaan is de Tuindorpweg te bereiken. Vanuit hier is de A12 of station Maarn te bereiken
Op basis van de CROW-publicatie “Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'' wordt uitgegaan van een ritgeneratie van gemiddeld 7 verkeersbewegingen per woning. Dit betekent een totale verkeersgeneratie van 91 verkeersbewegingen per etmaal als gevolg van de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling.
Voorheen was een winkelfunctie aanwezig in het plangebied. Op basis van de oppervlakte van deze winkel (850 m2) is de theoretische verkeersgeneratie berekend. Uitgaande van een kencijfer van 134,7 ritbewegingen per 100 m2 voor een supermarkt resulteert dit in een theoretische verkeersgeneratie van circa 1145 verkeersbewegingen.
Ten opzichte van de bestaande situatie neemt het aantal verkeersbewegingen met 1054 bewegingen af. Gelet op de verkeersgeneratie ten gevolge van de supermarkt wordt gesteld dat capaciteit van de ontsluitingswegen afdoende is voor het opvangen van de verkeersgeneratie ten gevolge van het plan voor de nieuwe woningen.
Parkeren
Ten behoeve van het parkeren is een onderbouwing van de parkeerbehoefte opgesteld (zie hiervoor Bijlage 2).
Parkeerbehoefte bestaande situatie
Uitgaande van de CROW-normen (3,1 parkeerplaatsen/100 m2 bvo winkels) en de vergunde winkeloppervlakte van ca. 850m2 bruto vloer oppervlakte is de normatieve parkeerbehoefte voor de toegestane winkelfunctie bepaald op 26 parkeerplaatsen.
Parkeerbehoefte na herontwikkeling
Uitgaande van het programma (zoals toegelicht in paragraaf 2.2) en de parkeernormering van de gemeente conform de CROW, zijn voor het planvoornemen in totaal 19 parkeerplaatsen benodigd. De parkeerberekening is in onderstaande tabel nader toegelicht.
Aantal | Woning | Type GVVP | Norm (gemiddeld) | Totaal |
6 | Eengezins | Koop, tussen/hoek | 1,5 | 9 |
3 | Senioren/starters | Koop, etage, midden | 1,4 | 6 |
4 | Senioren/starters | Koop, etage, goedkoop | 1,3 | 4 |
19 |
Tabel parkeerberekening
Invulling parkeerbehoefte
In de directe omgeving worden 42 parkeervakken behouden. De parkeervakken op het Buntplein worden opgeheven omdat dit zorgt voor meer ruimte om het plein van een kwalitatieve groene inrichting te voorzien. De parkeerbehoefte van de supermarkt bedraagt 26 parkeerplaatsen en voor de nieuwbouw van de woningen 19 parkeerplaatsen. De parkeervraag in de toekomstige situatie vermindert met 7 parkeerplaatsen.
Om een goed inzicht te krijgen in het huidige gebruik van de parkeervakken, is een parkeerdrukmeting uitgevoerd (zie hiervoor Bijlage 3). Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat de voorgestelde parkeerinrichting na de herontwikkeling met daarbij het behoud van 42 parkeerplaatsen ruim voldoende is om aan de parkeervraag inclusief de beoogde nieuwbouw te voldoen.
Conclusie
Het planvoornemen kan gezien vanuit verkeer en parkeren gerealiseerd worden.
Voor het planvoornemen is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 4 bijgesloten. Doel van het onderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) om te bepalen of er op de locatie sprake is van bodemverontreiniging.
Uit de resultaten van het vooronderzoek, de veldwerkzaamheden en de uitgevoerde analyses wordt het volgende geconcludeerd.
Zintuiglijk zijn tijdens de uitvoering van het veldwerk geen afwijkingen in de bodem waargenomen die duiden op een mogelijke bodemverontreiniging.
Uit de analyseresultaten blijkt dat de boven- en ondergrond niet verontreinigd zijn met de onderzochte stoffen. Het grondwater blijkt licht verontreinigd te zijn met naftaleen. Voor de lichte verontreiniging met naftaleen in het grondwater geldt dat slechts een zeer marginale verhoging is aangetoond ten opzichte van de detectiegrens. Derhalve wordt hiernaar geen nader onderzoek noodzakelijk geacht.
De onderzoeksresultaten leveren geen beperkingen op ten aanzien van het planvoornemen.
Conclusie
Het plangebied kan gezien vanuit het aspect bodem gerealiseerd worden.
Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling met woningen, geluidsgevoelige gebouwen, nieuwe wegen en de reconstructie van bestaande wegen dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de Wet geluidhinder (Wgh) en dat er, op grond van de Wet ruimtelijke ordening, sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Indien van toepassing dient aanvullend te worden aangetoond dat voldaan wordt aan het gemeentelijk geluidbeleid.
Wet geluidhinder
Zonering
Met betrekking tot wegverkeerslawaai is hoofdstuk VI Wgh, ‘Zones langs wegen’ van toepassing. Artikel 74 Wgh geeft aan dat zich langs alle wegen geluidszones bevinden, met uitzondering van woonerven en wegen waarvoor een maximale snelheid geldt van 30 km/uur. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (binnen- of buitenstedelijk). Het stedelijk gebied wordt in de Wgh gedefinieerd als ‘het gebied binnen de bebouwde kom, doch voor de toepassing van de hoofdstukken VI en VII met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom voor zover gelegen binnen de zone langs een autoweg of autosnelweg. Dit laatste gebied valt onder het buitenstedelijk gebied.
Tabel zones langs wegen in stedelijk/buitenstedelijk gebied
Grenswaarden Wet geluidhinder
Wgh stelt in artikel 82 als ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting 48 dB voor nieuwe situaties binnen geluidszones voor wegverkeer. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de wettelijke grenswaarden bij nieuwbouw van woningen.
Tabel grenswaarden Wgh voor woningen bij een nieuwbouw
Het betreft hier uitsluitend de grenswaarden ten gevolge van gezoneerde wegen, 30 km/uur wegen worden getoetst in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Dit wordt hieronder nader toegelicht.
Bij een nieuwe ontwikkeling dient op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), in het kader van een goede ruimtelijke ordening, het akoestische klimaat inzichtelijk te worden gemaakt en te worden beoordeeld indien er sprake is van geluidsgevoelige bestemmingen ter plaatse van of nabij de ruimtelijke ontwikkeling. Het akoestisch klimaat wordt bepaald door alle aanwezige geluidsbronnen samen. Hierbij dienen ook de niet gezoneerde wegen bij de beoordeling te worden betrokken. Aangetoond dient te worden dat als gevolg van de gecumuleerde geluidsbelasting geen sprake is van onaanvaardbare negatieve effecten op het woon- en leefklimaat. Een wettelijk grenswaarde is hierbij niet aan de orde. Als toetsingskader voor een beoordeling in het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt uitgegaan van een toetsing aan de Milieukwaliteitsmaat (MKM Lden). De milieukwaliteitsmaat MKM Lden is een methode om de gecumuleerde geluidsbelasting te beoordelen op hinderlijkheid.
Tabel classificering van de kwaliteit van de akoestische omgeving in Lden
Onderzoek
Voor het planvoornemen is een akoestisch onderzoek wegverkeers- en spoorweglawaai uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 5 bijgevoegd.
Spoorweglawaai
Het plan ligt binnen de geluidzone van de spoorlijn Utrecht - Arnhem. Uit het onderzoek volgt dat de voorkeursgrenswaarde voor spoorweglawaai van 55 dB nergens wordt overschreden. Derhalve is een procedure hogere waarde ten gevolge van spoorweglawaai niet aan de orde.
Wegverkeerslawaai
Voor wegverkeerslawaai ligt het plan binnen de geluidzone van de wegen Rijksweg A12 en Tuindorpweg. Het plan ligt ook in de nabijheid van diverse 30 km/uur wegen.
Voor deze 30 km/uur wegen en de gezoneerde weg Tuindorpweg geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen de richtwaarde en voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschrijdt.
Voor de Rijksweg A12 geldt dat de geluidbelasting de voorkeursgrenswaarde op een aantal toetspunten, gelegen op de 2e verdieping van de woningen, overschrijdt. De maximale ontheffingswaarde van 53 dB wordt nergens overschreden. Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien er overwegende bezwaren zijn de geluidbelasting door bron- en overdrachtsmaatregelen terug te brengen.
Geluidsbeperkende maatregelen
Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet in de onderhavige situatie overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en landschappelijke aard. Het vergroten van de afstand tussen geluidbron en ontvanger is niet doeltreffend in onderhavige situatie. Voor het toepassen van stiller wegdek (bronmaatregel) geldt dat de voorkeurgrenswaarde nog altijd wordt
overschreden. Deze geluidreducerende maatregel is derhalve niet erg doeltreffend.
Het toepassen van een stiller wegdek ontmoet bovendien overwegende bezwaren van financiële aard.
Hogere waarde
Ten behoeve van het akoestisch onderzoek is rekening gehouden met het document “Beleidsregel hogere waarden Wet geluidhinder” d.d. 27 januari 2009 van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Voornoemde bron- en overdrachtsmaatregelen ontmoeten overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke en financiële aard. Bovendien zijn enkele maatregelen onvoldoende doeltreffend. Derhalve worden de nadelen van een hoog geluidniveau gecompenseerd door het treffen van maatregelen bij de ontvanger. De herontwikkeling zorgt voor nieuwbouw als vervanging van bestaande bebouwing.
Aangezien iedere woning ten minste één geluidluwe gevel en geluidluwe buitenruimte bezit, wordt voldaan aan de aanvullende eisen en inspanningsverplichtingen uit het gemeentelijk geluidbeleid. Derhalve wordt een hogere waarde aangevraagd conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.
Conclusie
Het planvoornemen kan gezien vanuit spoorweglawaai gerealiseerd worden. Voor wegverkeerslawaai dient een hogere waarde te worden aangevraagd wegens een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. De benodigde hogere waarde wordt aangevraagd.
Aangezien in onderhavige situatie sprake is van een procedure hogere waarde, wordt voor de woningen een aanvullend onderzoek uitgevoerd ter bepaling van de geluidwering van de gevels, ten behoeve van het binnenklimaat. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform een nader onderzoek) is vervolgens een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd en is dus te allen tijde sprake van een goed woon- en leefklimaat
Luchtkwaliteit is geregeld in de Wet milieubeheer. Een specifiek onderdeel van deze wet is de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). Hierin is bepaald wanneer de mate van de bijdrage aan de luchtverontreiniging verwaarloosbaar klein is. De grens voor woningbouwplannen ligt bij 3% op 1.500 woningen. Als er twee ontsluitingswegen zijn, mag een grens van 3.000 woningen worden gehanteerd.
Beoordeling
In het voorliggend plan is er sprake van het toevoegen van 13 nieuwe woningen, waardoor de ontwikkeling als NIBM wordt beschouwd. Een toetsing aan de grenswaarden is niet nodig.
Om inzicht te geven in de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging als gevolg van het plan zijn de concentraties uit de digitale monitoringstool, die behoort bij het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) bekeken. Uit de monitoringstool (2018) blijkt dat de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) ter plaatse van de dichtstbij gelegen doorgaande wegen, Tuindorpweg en de Rijksweg A12, nergens meer bedragen dan grenswaarden 40 ug/m3. De concentratie NO2 bedraagt maximaal 20,5 ug/m3 en concentratie PM10 bedraagt maximaal 19,4 ug/m3. De fijnstofconcentraties (PM2,5) zijn nergens hoger dan 11,9 ug/m3 (grenswaarde 25 ug/m3). Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uurgemiddelde concentratie is maximaal 7,1 waardoor het maximum van 35 dagen eveneens niet wordt overschreden.
De toekomstige luchtkwaliteit dient ook getoetst te worden aan de WHO-waarden om te kunnen bepalen of sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
De WHO hanteert advieswaarden voor fijnstof (PM10) van 20 microgram per kuub, en 10 microgram per kuub voor PM2,5, dit ligt lager dan de wettelijke grenswaarden. Als aan deze waarden wordt voldaan kan vanuit een goede motivering worden gesproken over acceptabele concentraties en goed woon- een leefklimaat. Ook de landelijke GGD kent een beoordelingsmethode via de gezondheidseffectscreening (GES), welk ook gebruikt kan worden als toetscriterium voor een goede ruimtelijke ordening.
De concentratie (PM10) bedraagt 14,9 ug/m3 (jaar 2030) en de concentratie (PM2,5) bedraagt 8,1 ug/m3 (jaar 2030). Er wordt voldaan aan de WHO-advieswaarden. Er is daarmee sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Conclusie
Gesteld wordt dat vanuit de luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn voor de ruimtelijke ontwikkeling.
In de brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn de richtafstanden tussen hinderlijke functie en gevoelige functies opgenomen. Deze zijn afhankelijk van het omgevingstype waarbinnen de milieugevoelige bestemming ligt. De VNG-publicatie gaat uit van het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied of van een gemengd gebied. De richtafstanden genoemd in de VNG-publicatie zijn gebaseerd op het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied. Voor het omgevingstype gemengd gebied kunnen deze richtafstanden met één stap worden verlaagd. De afstand tussen de ruimtelijke ontwikkeling en de milieubelastende activiteit wordt bepaald vanaf de gevel van de woning tot de grens van de bedrijfsbestemming.
Onderzoek
Het plangebied ligt in een bestaande woonwijk. Het omgevingstype wordt daarom aangemerkt als een rustige woonwijk. Een woning is een milieugevoelige functies. Bepaald dient te worden of de nieuwe woningen het functioneren van de omliggende bedrijven/activiteiten beperkt en of het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen aanvaardbaar is. Hiervoor kan het stappenplan zoals opgenomen in de VNG-brochure worden gebruikt. Het stappenplan bestaat uit de volgende stappen:
Stap 1 en 2
In de omgeving van het plangebied zijn de volgende bedrijfsbestemmingen of andere bestemmingen met een milieucategorie aanwezig:
De locaties van de bestemmingen zijn in onderstaande afbeelding aangegeven.
1. Bedrijfspercelen
De richtafstand voor bedrijven met milieucategorie 3.1 bedraagt 50 meter. De werkelijke afstand tussen het plangebied en deze percelen bedraagt 300 meter. Er wordt (ruimschoots) voldaan aan de richtafstand.
2. Maatschappelijke functies Trompplein
Binnen de maatschappelijke bestemming voor dit plein zijn ten hoogste functies met milieucategorie 1 toegestaan. De richtafstand voor milieucategorie 1 bedraagt 10 meter. De werkelijke afstand tussen het plangebied en het plein bedraagt 195 meter. Er wordt (ruimschoots) voldaan aan de richtafstand.
3. Basisschool aan Breeschotenlaan 26 Maarn
Op 58 meter afstand van het plangebied staat een basisschool. Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs vallen onder milieucategorie 2, hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter. Er wordt (ruimschoots) voldaan aan de richtafstand.
Afbeelding ligging plangebied (oranje omkaderd) ten opzichte van bestemmingen waar een milieucategorie is toegestaan
Andere bestemmingen waar een milieucategorie is toegestaan liggen op meer dan voldoende afstand van het plangebied.
Stap 3 en 4
Aan alle richtafstanden wordt voldaan. Het doorlopen van stap 3 van het stappenplan is niet noodzakelijk. Gesteld wordt dat het woon- en leefklimaat ter plaatse acceptabel is en omliggende bedrijven en activiteiten niet worden beperkt in hun bedrijfsvoering.
Conclusie
Het planvoornemen kan gezien vanuit dit aspect gerealiseerd worden.
Voor het milieuaspect externe veiligheid zijn een aantal bronnen van belang, namelijk het vervoer van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor of het water, het transport door ondergrondse leidingen, de opslag van gevaarlijke stoffen en elektromagnetische straling. Het Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, productie, opslag en transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. Die grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico (PR), een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR). Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Er worden in dit kader twee normstellingen gehanteerd, te weten:
Uit de beoordeling van de risicokaart blijkt dat het plangebied nabij 2 risicobronnen ligt (zie hiervoor ook onderstaande afbeelding):
Over de spoorlijn, gelegen parallel aan de A12, mogen geen gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Deze spoorlijn is daarom buiten beschouwing gelaten. Ten zuiden van het plangebied ligt een hoogspanningslijn (150 kV). Het plangebied ligt op 97 meter afstand van deze leiding. Gezien deze ruime afstand wordt deze leiding ook buiten beschouwing gelaten.
Afbeelding uitsnede risicokaart
1. Buisleiding
De buisleiding van Defensie heeft een diameter van 219 mm en een werkdruk van 80 bar. De leiding heeft geen PR 10-6 contour en de omvang van het invloedsgebied van een brandstofleiding bedraagt maximaal circa 50 meter.
Het plangebied ligt op een afstand van 115 meter van deze leiding en daarmee buiten de risicocontouren. Nader onderzoek is niet nodig.
2. Rijksweg A12
De A12 heeft een PR 10-6 contour van 0 meter en een GR-contour van 82 meter. Daarnaast is er sprake van de aanwezigheid van een plasbrandaandachtsgebied met een omvang van 30 meter uit de kant van de buitenste rijbaan. Het plangebied ligt op een afstand van 170 meter van de Rijksweg. Het plangebied ligt buiten deze contouren.
Het plangebied ligt binnen de zone van 200 meter van een transportroute waarbinnen een verantwoording van de hoogte van het groepsrisico plaats moet vinden. Om die reden moet de hoogte van het groepsrisico getoetst worden aan artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Dit wordt toegelicht in subparagraaf 4.4.5.1.1.
Om te bepalen of een berekening naar de hoogte en toename van het groepsrisico nodig is wordt gekeken of er sprake is van een toename van de personendichtheid. Hiervoor is gebruik gemaakt van kentallen uit de Handleiding risicoanalyse transport (HART).
Voor een supermarkt en detailhandel zijn de volgende kentallen van toepassing: 1 pers/30 m² bruto vloeroppervlak, aanwezigheid 100% dag, 20% nacht. Het bruto vloeroppervlak van de winkel bedroeg 850 m². Dit betekent dat overdag circa 28 personen aanwezig waren. En 's nachts circa 6 personen.
In het HART is aangegeven dat voor een woning in de dagperiode 1,4 personen aanwezig zijn en in de nachtperiode 2,4 personen. Dit betekent dat overdag circa 18 personen aanwezig zijn en 's nachts circa 31,2 personen. Als gevolg van de planontwikkeling neemt de personendichtheid binnen het plangebied af in de dagperiode. In de nachtperiode neemt de personendichtheid wel iets toe. Dit wordt gezien als een niet substantiële wijziging die hoogstwaarschijnlijk rekentechnisch niet meetbaar is. De personen die in het plangebied verblijven betreffen geen groepen die minder zelfredzaam zijn.
In onderhavige situatie kan ingevolge artikel 7 en 8 van Bevt volstaan worden met een beperkte verantwoording van de hoogte van het groepsrisico.
Uit de jaarintensiteit van Rijkswaterstaat blijkt dat over de rijksweg A12, ter hoogte van het plangebied , LF1, LF2, LT1 , LT2 , GF2 en GF3-stoffen worden getransporteerd. Op basis van het transport van deze stoffen blijkt dat het plangebied binnen het invloedsgebied van toxische vloeistoffen (LT1 en LT2) en brandbare gassen (GF2 en GF3) ligt. Deze risico's (toxisch en BLEVE scenario) dienen meegenomen te worden in deze beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Beperkte verantwoording van het groepsrisico.
In een beperkte verantwoording groepsrisico worden de volgende aspecten beschouwd:
Als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A12 dienen de risico's als gevolg van toxische vloeistoffen en brandbare gassen te worden beschouwd.
Toxisch scenario
Toxische stoffen kunnen vrijkomen als de tankwagen of container met toxische stoffen het begeeft als gevolg van bijvoorbeeld een incident. Hierbij komen de toxische stoffen vrij in de vorm van een plas (bij vloeistoffen). Bij een toxische plas verdampt deze vervolgens (gedeeltelijk), waarbij een toxische wolk wordt gevorm. Afhankelijk van de windrichting en de weersomstandigheden kan de toxische wolk richting het plangebied drijven.
Bij een ongeval met toxische stoffen kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water. Hiertoe dienen voldoende bluswatervoorzieningen nabij de risicobron aanwezig te zijn. De bereikbaarheid van de risicobron is bij een toxisch scenario maatgevend.
BLEVE-scenario
Een BLEVE is een afkorting voor "boiling liquid expanding vapour explosion". Bij het ontstaan van een BLEVE is er sprake de effecten overdruk en hittestraling. Bij een BLEVE als gevolg externe impact (koude BLEVE) is er nauwelijks tot geen tijd voor ontvluchting van het gebied. Bij een BLEVE als gevolg van aanstraling van een externe hittebron (warme BLEVE) is meer tijd om het gebied te ontvluchten. De mate van zelfredding is afhankelijk van de situatie ter plaatse en van de gebouwen. Op het moment dat de hulpverlening ter plaatse komt kan er worden begonnen met het redden van slachtoffers.
Een koude BLEVE is niet te bestrijden omdat de tankwagen of -container meteen explodeert. Gezien de snelle ontwikkeltijd er geen mogelijkheden voor bronbestrijding en primaire effectbestrijding. De effectbestrijding moet daarom gericht zijn op het bestrijden van secundaire branden.
Voor het voorkomen van een warme BLEVE dient een aangestraalde tankwagen- of container te worden gekoeld en de brandhaard te worden geblust. Hiervoor dient voldoende bluswater nabij de risicobron aanwezig te zijn
Bestrijdbaarheid
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De mate waarin zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren is bepalend om escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Ten aanzien van de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening hanteert de regionale brandweer de richtlijnen zoals beschreven in de NVBR-publicatie "Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid" van brandweer Nederland.
Bereikbaarheid en bluswatervoorziening
Uit bovengenoemde handreiking volgt het advies dat het plangebied goed bereikbaar moet zijn voor de hulpverleningsdiensten, waardoor in geval van werkzaamheden of calamiteiten het plangebied bereikbaar is. Het plangebied is goed bereikbaar voor hulpdiensten vanaf Buntlaan.
In overleg met de brandweer moet worden bepaald of in het plangebied primaire bluswatervoorzieningen moeten worden gerealiseerd die aan de norm voldoen of er dat in de omgeving voldoende voorzieningen aanwezig zijn.
Zorgnorm
De brandweerzorgnorm is een aanbevolen opkomsttijd die afhankelijk is van het soort object en de risico's voor de aanwezige personen. De opkomsttijd bestaat uit een optelsom van de uitruktijd en de aanrijdtijd. De uitruktijd betreft de tijd die men heeft vanaf het alarmeren totdat men gereed is om te vertrekken naar het plaats incident. De uitruktijd voor een beroepskorps ligt lager dan die van een vrijwillig korps, omdat de beroepsmedewerkers zich in de directe nabijheid van de kazerne bevinden. De streefwaarde voor een beroepskorps is 1,0 minuut en voor een vrijwillige organisatie ca 3,5 minuten. De aanrijdtijd betreft de zuivere rijtijd. De brandweer kan in de meeste gevallen binnen de zorgnorm in het plangebied aanwezig zijn. Er zijn geen omstandigheden die ertoe leiden dat de brandweer niet aan de zorgnorm zou kunnen voldoen.
Zelfredzaamheid van personen binnen het invloedsgebied
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten.
Mobiliteit van de aanwezigen
Binnen het plangebied worden geen functies voorzien die specifiek bedoeld zijn voor minder zelfredzame personen Dit betekent dat het uitgangspunt is dat personen zich bij een eventuele dreigende situatie zelfstandig in veiligheid kunnen brengen.
Mogelijkheden voor ontvluchting/schuilen
Bij incidenten moet een afweging gemaakt worden tussen schuilen of vluchten. Bij een toxische wolk kunnen mensen komen te overlijden als gevolg van blootstelling aan de toxische stof. Of mensen daadwerkelijk komen te overlijden is afhankelijk van de dosis, die bestaat uit de blootstellingsduur en de concentratie waaraan de persoon is blootgesteld. Aangenomen wordt dat personen die zich binnen in een van de buitenlucht afgesloten ruimte bevinden een 10 keer zo lage kans hebben te overlijden als personen die zich bevinden in de buiten lucht. Het beste advies bij het vrijkomen van een toxische wolk als gevolg van een incident op de weg is schuilen, mits ramen, deuren en ventilatie kunnen worden gesloten. Om personen goed te kunnen beschermen tegen de effecten van een giftige gaswolk dienen ramen en deuren dan ook goed gesloten te kunnen worden. Het planvoornemen is de nieuwbouw van een woningen, waarbij hoge eisen worden gesteld aan de luchtdichtheid. Aanwezige luchtbehandelingsinstallaties moeten met één handeling zijn uit te schakelen.
Indien bij een toxische wolk wordt besloten het gebied te ontruimen, is het van belang dot personen haaks op de wolk kunnen vluchten. Hiervoor is het nodig dat er haaks op elkaar staande vluchtwegen beschikbaar zijn, die van de bron af gericht zijn. Deze wegen mogen niet doodlopend zijn. In het plangebied kan via het bestaande wegennet (via de Buntlaan en de Bakkersweg) haaks van de bronnen af gevlucht worden.
Binnen het invloedsgebied van een BLEVE-scenario is vluchten het uitgangspunt waarbij gerealiseerd dient te worden dat indien daadwerkelijk een BLEVE dreigt, de vluchttijd bijzonder kort is. In geval van een calamiteit is een vroegtijdige alarmering van levensbelang om ervoor te zorgen dot de aanwezigen veilig kunnen vluchten. De mogelijkheden om op eigen kracht te kunnen vluchten nemen toe door (nood)uitgangen en vluchtroutes zoveel mogelijk loodrecht van de A12 of te richten. Op die manier worden vluchtende personen afgeschermd door de bebouwing zelf.
Risicocommunicatie
In zijn algemeenheid kan worden gesteld dot de zelfredzaamheid kan worden verbeterd door maatregelen zoals een waarschuwings- en alarmeringssysteem en risicocommunicatie (hoe te handelen bij een incident, gebaseerd op de relevante scenario's). In geval van een calamiteit is een snelle alarmering van aanwezige personen binnen het effectgebied essentieel voor een goede zelfredzaamheid. De invulling van de risicocommunicatie dient conform de Wet veiligheidsregio's door het bestuur van de Veiligheidsregio's uitgevoerd te worden.
Met bovenstaande onderbouwing is invulling gegeven aan artikel 7 van het Bevt.
Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van de buisleiding maar binnen het invloedsgebied van de A12. Met bovenstaande onderbouwing is invulling gegeven aan artikel 7 van het Bevt.
Het planvoornemen kan gezien vanuit externe veiligheid worden gerealiseerd.
Provinciaal beleid
In de Provinciale Structuurvisie 2013-2028 en in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 staat genoemd dat voor nieuwe ontwikkelingen binnen het stedelijk gebied het ruimtelijk plan een beschrijving moet bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen.
De opgave voor een klimaatneutrale provincie in 2040 moet voor een groot deel in de gebouwde omgeving gerealiseerd worden. De provincie vraagt gemeenten in bestemmingsplannen, waarin sprake is van bestemmingen van enige omvang voor onder andere woningbouw, te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en inzet van duurzame energie, waaronder het gebruik van restwarmte, aardwarmte (warmte-koudeopslag – WKO, geothermie), zonne-energie en biomassa.
Bij zowel bouw als renovatie is het van belang dat nagedacht wordt over het gebruik van alternatieve vormen van energie en energiebesparende technieken. Hiermee dragen ruimtelijke plannen bij aan het doel van 10% duurzame energiegebruik in 2020 zoals verwoord in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013.
Utrechtse Heuvelrug Duurzaam en Klimaatneutraal, Programma 2017 - 2022
Het programma “Utrechtse Heuvelrug Duurzaam en Klimaatneutraal” bevat de strategische milieubeleidsdoelen van de gemeente, de aanpak en het uitvoeringsprogramma 2017. Er staan vijf doelen centraal in dit programma
Om dit te bereiken zetten we in op de volgende vijf doelen:
De realisatie van het planvoornemen sluit aan bij tweede doel (zie hiervoor ook paragraaf 2.2). De ambitie binnen dit doel is om de milieukwaliteit te behouden en waar mogelijk te verbeteren. De prioriteit ligt bij de thema's water, geluid, luchtkwaliteit en licht & donker. Uit de uitgevoerde onderzoeken volgt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen. Onder meer ten aanzien water, lucht, bodem en externe veiligheid.
Het aspect duurzaamheid in relatie tot de nieuwe woningen wordt toegelicht aan de hand van het bouwbesluit.
Bouwbesluit
De wettelijke eisen aan nieuwbouw van woningen staan in het bouwbesluit (hoofdstuk 5). De volgende eisen worden gesteld bij nieuwbouw:
Beoordeling
De initiatiefnemer streeft ernaar om bij het bouwplan ten minste de volgende normen te realiseren; EPC 0,4, GPR gebouw 7,5 en GPR energie 8,5. Ook worden de woningen zonder gasaansluiting gerealiseerd. Op deze wijze wordt voldaan aan de wettelijke bepalingen voor nieuwbouw (zoals opgenomen in het Bouwbesluit). De keuze voor het eventueel toepassen van duurzame maatregelen zoals het gebruik van een luchtwaterpomp en zonnepanelen wordt in het Do-Architectuur verder uitgewerkt.
Een m.e.r.-procedure is noodzakelijk als een besluit wordt genomen over een activiteit waarbij belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. De vraag of door voorgenomen activiteiten belangrijke nadelige milieugevolgen veroorzaakt kunnen worden staat dan ook centraal bij het beoordelen of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven voor welke activiteiten direct een m.e.r.-plicht geldt. Verder zijn in onderdeel D van het Besluit m.e.r.-activiteiten aangewezen waarvoor het niet zeker is of er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Om te bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling plan-m.e.r.plichtig, project-m.e.r.plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig is, zijn voor deze activiteiten in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Per 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. Hierin is een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Een m.e.r.-procedure is noodzakelijk als een besluit wordt genomen over een activiteit waarbij belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. De vraag of door voorgenomen activiteiten belangrijke nadelige milieugevolgen veroorzaakt kunnen worden staat dan ook centraal bij het beoordelen of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. De Europese Unie heeft in de richtlijn m.e.r. aangegeven bij welke activiteiten er zeer waarschijnlijk sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen.
In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet:
De procedure voor de vormvrije m.e.r. beoordeling is uitsluitend van toepassing op projecten die voorkomen in het Besluit m.e.r.. Indien kan worden aangetoond dat het project geen onderdeel uitmaakt van onderdeel C of D van het Besluit m.e.r., dan is de nieuwe procedure niet van toepassing.
De omgevingsvergunning maakt de realisatie van dertien woningen mogelijk en bevat daarmee een activiteit die genoemd wordt in onderdeel D van de bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage. De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen valt onder onderdeel D in de bijlage van het Besluit Milieueffectrapportage. In de volgende gevallen waarop de activiteit betrekking heeft op is een aparte m.e.r.-beoordeling nodig;
De omvang van het planvoornemen blijft onder de drempelwaarden genoemd in onderdeel D.11.2 in de bijlage van het Besluit Milieueffectrapportage. De activiteit betreft de realisatie van 13 woningen en zit daarmee ruim onder de drempelwaarde van 2000 woningen waarvoor een aparte m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Wel is het nodig om voor het te nemen besluit kort uit te leggen dat er geen significante milieugevolgen voor de omgeving zijn. Dit heet een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Vormvrije m.e.r. beoordeling
1 Kenmerken project/activiteit
De omvang van het project betreft het realiseren van 13 woningen, deze activiteit zit ruim onder de drempelwaarden van 2000 woningen. De omvang van het plan is in relatie tot deze drempelwaarden relatief klein. De omgevingsvergunning maakt geen milieuhinderlijke functie mogelijk.
2 plaats van het project/activiteit
Het plangebied ligt aan het Buntplein in Maarn. Het plangebied ligt niet in of in de directe nabijheid van een Natura 2000-gebied of Natuur Netwerk Nederland gebied. Het plangebied ligt niet binnen de beschermingszone van een waterkering.
3 samenhang met andere activiteiten
Er is geen samenhang met plannen/ontwikkelingen buiten het plangebied. Binnen het plangebied wordt de realisatie van de woningen mogelijk gemaakt. De onderzoeken naar de verscheidene milieueffecten zijn toegelicht in dit hoofdstuk. Hieruit volgt dat er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn voor realisatie van het planvoornemen. Uit de beoordeling van het aspect bedrijven- en milieuzonering volgt dat het planvoornemen de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven niet belemmerd.
4 kenmerken van de (mogelijk belangrijke) nadelige milieugevolgen
De nieuwe ontwikkeling in het plangebied leidt niet tot milieugevolgen. Dit blijkt uit de resultaten van de beoordelingen en onderzoeken van omgevingsaspecten, zie hiervoor de voorgaande paragrafen in dit hoofdstuk. Er is daarom geen sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht.
Conclusie
Gelet op bovenstaande overwegingen is er geen sprake van nadelige gevolgen voor het milieu. De effecten op het milieu zijn voldoende beschreven in de voorgaande paragrafen. Voor het planvoornemen is dan ook geen m.e.r.-procedure of m.e.r.- beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r. De gemeente moet hier een wel een m.e.r.- beoordelingsbesluit over nemen. Hiertoe wordt tezamen met de ontwerp omgevingsvergunning een aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r. beoordeling voorgelegd aan de raad.
Beleid
Europees en Rijksbeleid
Kaderrichtlijn Water (KRW)
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water (KRW) omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren, kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebieds-beheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven; ook de ecologische ambities worden op dit niveau geregeld.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De 'watersysteembenadering' gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
De minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken hebben op 10 december 2015 het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Het waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij streven we naar een integrale benadering door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie (inclusief verdienvermogen) zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
Provinciaal beleid
Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-Plan)
Het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan) legt het beleid op basis van de provinciale wettelijke taken voor bodem, water en milieu vast voor de periode 2016-2021. Het BWM-plan richt zich op vier belangrijke maatschappelijke opgaven: waterveiligheid en wateroverlast, schoon en voldoende oppervlaktewater, ondergrond en leefkwaliteit stedelijk gebied. Vanaf 2016 is al het bodem-, water en milieubeleid in één integraal plan opgenomen. De opgaven vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) maken onderdeel uit van dit plan. Het plan zal straks dienen als een bouwsteen voor de Omgevingsvisie.
Regionaal beleid
Geactualiseerde leidraad afkoppelen Utrechtse Heuvelrug
De Utrechtse Heuvelrug biedt goede mogelijkheden voor het infiltreren van hemelwater. De heuvelrug herbergt echter een groot grondwaterreservoir, dat een belangrijke rol speelt voor de drinkwaterwinning. De provincie Utrecht stelt daarom strenge eisen aan de kwaliteit van het te infiltreren regenwater. In november 2015 is daarom door de Provincie Utrecht, HDSR, Waterschap Waterschap Vallei en Veluwe, Vitens en een groot aantal gemeenten op de heuvelrug een convenant ondertekend, waarin de randvoorwaarden voor het afkoppelen op de Heuvelrug zijn opgenomen.
Volgens dit convenant mag:
Beleid Waterschap Vallei & Veluwe
Het plangebied ligt in het beheergebied van waterschap Vallei en Veluwe.
Waterbeheerprogramma 2016-2021; Waterschap Vallei en Veluwe
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Vallei & Veluwe. In het Waterbeheerprogramma 2016-2021 heeft Waterschap Vallei & Veluwe zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van het waterschap voor de komende zes jaar.
Het waterschap geeft zijn taken vorm in drie programma's:
Het waterschap stelt compensatie verplicht bij een toename van het verhard oppervlak (verharding, bebouwing) met meer dan 1500 m² in het stedelijk gebied (beleidsregels Keur). Het plangebied ligt niet binnen een beschermingszone van een watergang of waterweg.
Gemeentelijk beleid
Waterplan Heuvelrug
Het Waterplan Heuvelrug is het resultaat van een intensieve samenwerking tussen Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden, voormalig Waterschap Vallei & Eem (nu Vallei en Veluwe), Vitens (de waterpartners) en de gemeente Utrechtse Heuvelrug.
Doel van het waterplan is te komen tot een integrale visie en daarop gebaseerde maatregelen, gericht op een gezond en veerkrachtig watersysteem. Planuitvoering moet leiden tot een hogere gebruikswaarde en belevingswaarde van het water. Daarnaast dient het waterplan bij te dragen aan de bewustwording van water bij burgers en ondernemers.
Het waterplan Heuvelrug richt zich vooral op de stedelijke kernen en de directe omgeving ervan.
Belangrijke punten uit het waterplan zijn:
Gemeentelijk rioleringsplan 2017-2020 (GRP)
Dit plan bevat de integrale visie van de gemeente op grondwater, regenwater en stedelijk afvalwater. De gemeente kiest hierin voor een integraal en duurzaam watersysteem. De gemeente Utrechtse Heuvelrug stelt zich de volgende doelen met betrekking tot hemelwater:
Volgens de hemelwaterzorgplicht (art. 3.5 Waterwet) draagt de gemeente zorg voor een doelmatige inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater, voor zover van degene die zich daarvan ontdoet redelijkerwijs niet kan worden gevergd het afvloeiend hemelwater op of in de bodem of in het oppervlaktewater te brengen. De zorg voor verwerking van het hemelwater begint dus bij de perceeleigenaar: hij moet op het eigen perceel opgevangen en gevallen hemelwater zo veel mogelijk ter plaatse in de bodem infiltreren of in oppervlaktewater lozen. Alleen als dat redelijkerwijs niet kan, en/of het realiseren van alternatieven vanuit kostentechnisch oogpunt niet uitvoerbaar zijn, kan worden toegestaan dat het hemelwater gescheiden wordt aangeboden.
Beoordeling
Voor het plan is een waternotitie opgesteld. Deze is als Bijlage 6 bijgesloten.
Huidige situatie
Binnen het plangebied heeft in het verleden een winkelvoorziening gestaan en laatstelijk een tijdelijke supermarkt. In de huidige situatie is het volledige plein 100% verhard met bestrating en is derhalve voor zover bekend altijd bebouwd of verhard geweest.
Riolering
In de rondom het plangebied is een gescheiden rioolstelsel gelegen. Vanuit de hemelwaterriolen wordt (hemel)water via hemelwateruitlaten rechtstreeks geloosd op het oppervlaktewater.
De dichtbijgelegen hemelwateruitlaten zijn gelegen op de bakkersweg-Buntlaan, Driespronglaan- Beeklaan en de Beeklaan-Prinseseheuvellaan-noord. De capaciteit van de riolering is over het algemeen voldoende voor de afvoer van het hemelwater. Voor zover bekend wordt al het van het plein afvloeiende hemelwater afgevoerd via het aanwezige regenwaterriool. Conform het gemeentelijk rioleringsplan zou in het gescheiden stelsel van Maarn sprake zijn geweest van een groot aantal foutieve aansluitingen. De aanwezige vuilwateraansluitingen die op het regenwaterriool waren aangesloten zijn echter inmiddels hersteld.
Oppervlaktewater
Op de leggerkaart van waterschap Vallei en Veluwe zijn de in de directe omgeving van het plangebied gelegen oppervlaktewateren weergegeven. Op basis van de leggerkaart blijkt dat direct aangrenzend aan het plangebied geen oppervlaktewater is gelegen. Het dichtsbijzijnde oppervlaktewater betreft de watergang langs de Beeklaan.
Toename verhard oppervlak
Om een indicatie te geven van het toekomstig verhard oppervlak is uitgegaan van de kaart stedenbouwkundige randvoorwaarden. In de onderstaande tabel zijn de oppervlakten van de huidige en toekomstige bebouwing(en) en verhardingen weergegeven. Bij de bepaling van het verhard oppervlak zoals opgenomen in de tabel is enkel uitgegaan van de huidige en toekomstige verhardingen die zijn gelegen binnen de begrenzing van de planlocatie. De verhardingen binnen het omliggende Buntplein, buiten het plangebied van de woningen, zijn hierin niet meegenomen.
Type verharding | Huidig verhard oppervlak (m²) | Toekomstig verhard oppervlak (m²) |
Dak | - | ± 750 |
Ontsluiting (wegen, paden en parkeren) | ± 1.135 | ± 25 |
Totaal | ± 1.135 | ± 775 |
Tabel gegevens huidig en toekomstig verhard oppervlak planlocatie
Ten opzichte van de huidige situatie neemt het verhard oppervlak af met 360 m2. Het verhard oppervlak in de toekomstige situatie bedraagt circa 775 m2. Bij de herinrichting van het plein, wordt de aanwezige verharding grotendeels wordt weggenomen waardoor, het verhard oppervlak nog verder afneemt.
Onderbouwing planvoornemen aan het waterbeleid
De neerslag binnen het plangebied wordt in de huidige situatie afgevoerd naar het oppervlaktewater via de kolken en het regenwaterriool in de weg.
Ten opzichte van de huidige situatie voorziet het planvoornemen in een afname van het verhard oppervlak. Hieruit volgt dat de ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie optreedt. De ontwikkelingen die door het plan mogelijk worden gemaakt hebben, door de afname, juist een positieve invloed op de waterhuishouding.
In het kader van de planontwikkeling is als onderdeel van het proces de digitale watertoets van waterschap Vallei en Veluwe doorlopen. Op basis van de digitale procedure blijkt inderdaad dat het plan geen groot effect heeft (geen groot waterbelang) en dat door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies kan worden gegeven. De samenvatting en de resultaten van de digitale watertoets zijn opgenomen in bijlagen 4 en 5 van het rapport.
Het treffen van extra compenserende maatregelen is derhalve niet noodzakelijk en ook niet doelmatig. Daar de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand wordt verwacht op een diepte van 6,25 m +NAP ofwel 0,75 m -mv is het vasthouden, bergen en infiltreren van regenwater, middels een ondergrondse hemelwatervoorziening lastig en vanuit kostentechnisch oogpunt niet haalbaar. De toepassing van een bovengrondse hemelwatervoorziening is vanwege de beperkte ruimte binnen het plan eveneens niet mogelijk.
Conform het Beslisschema afkoppelen en infiltreren uit het convenant ‘Leidraad afkoppelen Utrechtse Heuvelrug’ kan het afstromende regenwater als schoon worden beschouwd. De aanvoer van afgekoppelde neerslag leidt daardoor niet tot verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater. Om hemelwater op een adequate wijze zo schoon mogelijk te houden en de emissies vanuit bouwmaterialen richting het oppervlaktewater zoveel mogelijk te beperken worden binnen het planvoornemen bronmaatregelen genomen en wordt zoveel als mogelijk gebruik gemaakt van producten die voorzien zijn van een keurmerk (Bouwen volgens Duurzaam Bouwen (DuBo) principe). Conform het GRP en het afkoppelconvenant dienen er geen uitlogende materialen te worden toegepast.
Daarnaast wordt het gebruik van onkruidbestrijdingsmiddelen zoveel mogelijk beperkt en wordt gebruik gemaakt van alternatieven hierin.
Volgens de hemelwaterzorgplicht (art. 3.5 Waterwet) draagt de gemeente, voor zover van degene die zich daarvan ontdoet redelijkerwijs niet kan worden gevergd het afvloeiend hemelwater op of in de bodem of in het oppervlaktewater te brengen, zorg voor een doelmatige inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater. In deze situatie wordt het derhalve niet redelijk geacht om het hemelwater op eigen terrein te verwerken. Vanuit de hemelwaterzorgplicht moet worden toegestaan dat het hemelwater gescheiden mag worden aangeboden tot op de perceelgrens.
Bij de bouw van de woningen dient rekening te worden met mogelijke wateroverlast door het vloerpeil minimaal 30 cm boven de as van de weg aan te leggen.
Conclusie
Op basis van de randvoorwaarden en uitgangspunten is de ontwikkeling in zowel ruimte als tijd waterneutraal uit te voeren. Er worden dan ook vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmering verwacht ten aanzien van de bestemmingswijziging en de uitvoering van het plan.
De geldende wetgeving voor flora en fauna is de Wet natuurbescherming (Wnb). Deze wet heeft per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet, Boswet en Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. Hieronder is een overzicht gegeven van de Zorgplicht en verbodsbepalingen in de nieuwe wet.
Algemene Zorgplicht (Art. 1.11)
In beginsel zijn alle in Nederland in het wild levende dieren en planten beschermd. De bescherming wordt vormgegeven door verbodsbepalingen en een algemene Zorgplicht. De Wnb richt zich op de bescherming van soorten en gebieden.
Verbodsbepalingen (Art. 3.1 t/m 3.10)
De bescherming van planten en dieren is gebaseerd op het ‘Nee, tenzij’-principe. Dit wil zeggen, dat in principe werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geen negatief effect mogen hebben op beschermde flora en fauna, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen reguliere werkzaamheden en ruimtelijke ontwikkelingen. Wanneer de activiteiten geen negatief effect hebben op de flora en fauna dan is geen ontheffing nodig. De Wnb deelt beschermde flora en fauna in drie groepen in:
Bij de laatste twee punten gaat het om de bescherming van verschillende inheemse soorten vogels, zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers, sporenplanten en vaatplanten in Nederland. De drie gedefinieerde groepen hebben hetzelfde beschermingsniveau in de Wnb. Het is noodzakelijk om voor alle ruimtelijke ontwikkelingen en werkzaamheden een ontheffing aan te vragen indien beschermde flora en/of fauna in het plangebied aangetroffen of aangetoond is.
Het onderzoek naar beschermde flora en fauna wordt uitgevoerd door middel van een quickscan. De quickscan is een verkennend onderzoek dat de kans op aanwezigheid van beschermde soorten van de Wet natuurbescherming in kaart brengt. Hiermee kunnen beschermde soorten worden uitgesloten, maar in sommige gevallen is vervolgonderzoek nodig om hier meer zekerheid over te krijgen. Dit kan aanleiding geven voor het treffen van beschermingsmaatregelen. Bij de aanwezigheid van beschermde soorten dan kan een ontheffing op de Wet natuurbescherming nodig zijn voor de werkzaamheden. Een ontheffing moet in dat geval worden aangevraagd bij de provincie Utrecht.
Onderzoek
Voor het plan is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 7 bijgesloten. Doel van het onderhavige onderzoek is te bepalen of het plan leidt tot overtreding van de natuurwetgeving.
Beschermde gebieden
Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De provincie Utrecht hanteert geen externe werking als het gaat om NNN. De afstand tot het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is dermate groot dat er geen negatief effect te verwachten is. Tevens is de ingreep relatief beperkt van aard, aangezien het een winkellocatie (supermarkt) betreft die wordt omgezet naar 13 woningen. Daarnaast is er sprake van een afname van het aantal verkeersbewegingen (dit is toegelicht in paragraaf 4.3) waardoor er in de gebruiksfase geen toename aan stikstofdepositie te verwachten is. Een negatief effect is derhalve niet te verwachten. Om (met zekerheid) te bepalen of de realisatie van het planvoornemen een effect kan hebben op de stikstofdepositie van een Natura 2000-gebied is een berekening uitgevoerd met behulp van rekenmodel AERIUS. Deze berekening is opgenomen in bijgevoegde notitie (zie hiervoor Bijlage 8). Uit de berekening volgt dat het projecteffect van zowel de aanleg- als de gebruiksfase op de Natura 2000-gebieden kleiner is dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijke projecteffect zorgt het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen vergunning benodigd is voor het aspect stikstof.
Soorten
Flora
Er zijn binnen het plangebied geen beschermde wilde soorten aangetroffen.
Vogels
Er zijn geen (jaarrond beschermde) vogelnesten aangetroffen. Algemeen voorkomende soorten zonder jaarrond beschermd nest kunnen bovendien blijven broeden in de directe omgeving van het plangebied. Indien broedende vogels in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn, kunnen verstorende werkzaamheden zoals sloop- en bouwwerkzaamheden of een verwijdering van beplanting mogelijk echter niet plaatsvinden zonder hinder te veroorzaken. Wanneer er geen broedende vogels aanwezig zijn kunnen de werkzaamheden wel plaatsvinden. Indien er op deze manier wordt gehandeld, treden er geen nadelige effecten op ten aanzien van vogels. Wanneer de werkzaamheden in het geheel plaatsvinden in de minst kwetsbare periode (tussen begin oktober en half februari) worden eveneens geen nadelige effecten verwacht op vogels. Dit laatste verdient derhalve aanbeveling. Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd op bovenstaande wijze, treden er geen nadelige effecten op ten aanzien van vogels.
Grondgebonden zoogdieren
Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot grondgebonden zoogdieren.
Vleermuizen
Er zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen aanwezig binnen het plangebied. Mogelijk wordt er gefoerageerd binnen en nabij het plangebied. Foerageergebied is alleen beschermd wanneer dit gebied noodzakelijk is om de functionaliteit van een vaste verblijfplaats te behouden. In onderhavige situatie is dit niet aan de orde, aangezien het plangebied slechts beperkt geschikt is. De directe omgeving is geschikter als foerageergebied. Er zijn geen vliegroutes aanwezig binnen het plangebied. Omdat de sloop- en bouwwerkzaamheden overdag uitgevoerd worden, is een verstorend effect op foeragerende vleermuizen eveneens uit te sluiten. Gezien het vorenstaande zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot vleermuizen.
Amfibieën, reptielen en vissen
Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot amfibieën, reptielen en vissen.
Ongewervelden/overige soorten
Vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van nationaal beschermde soorten zijn niet aangetroffen. Er zijn derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot deze soortgroep.
Zorgplicht
Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan deze soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. De kwetsbare perioden zijn niet voor alle verschillende soortgroepen gelijk. Als “veilige” periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half oktober tot eind november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren nog niet in winterslaap zijn.
Indien vooraf bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de betreffende soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te beperken (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen).
Conclusie
De conclusie is als volgt:
Het planvoornemen kan gezien vanuit flora en fauna gerealiseerd worden.
In het stedenbouwkundig kader is het aspect groen in relatie tot het plan nader toegelicht (zie hiervoor ook Bijlage 1). Voor het planvoornemen is ook een bomeninventarisatie uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 9 bijgesloten. De uitkomsten van deze inventarisatie zijn meegenomen in het stedenbouwkundig kader (zie hiervoor ook Bijlage 1).
Voor de bomen en het groen in het plangebied zijn de volgende randvoorwaarden bepaald:
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient beschreven te worden op welke wijze met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Beoordeling
In of nabij het plangebied bevinden zich geen rijks- of gemeentelijke monumenten of cultuurhistorisch waardevolle objecten. Het plangebied ligt niet binnen een molenbiotoop of beschermd stadsgezicht.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie zorgt niet voor belemmeringen voor de herontwikkeling van het plangebied.
Wet op de Archeologische Monumentenzorg (2007)
Als gevolg van het Verdrag van Malta is op 1 september 2007 de Wet op de archeologische Monumentenzorg in werking getreden. In het bestemmingsplan moeten de archeologische waarden worden beschermd. Feitelijk moest dat al gebeuren als gevolg van het Verdrag van Malta, maar de archeologische wetgeving eist dat nu ook. Op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK), bijgehouden door de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, staan archeologische vindplaatsen aangegeven. Deze variëren in waarde van middelhoog tot zeer hoog. Enkele daarvan, de archeologische rijksmonumenten, worden reeds wettelijk beschermd. Het bestemmingsplan mag hier geen eigen regelgeving voor bevatten. De overige AMK-terreinen zijn onbeschermd. Hiervoor dienen regelingen opgenomen te worden in het bestemmingsplan.
De provincies hebben tot slot de mogelijkheid archeologische attentiegebieden aan te wijzen. Op deze manier worden de bestemmingsplannen archeologievriendelijk. De hele Heuvelrug is aangewezen als een dergelijk archeologisch attentiegebied. De provincie kijkt daarom in de gemeente Utrechtse Heuvelrug altijd mee of archeologie op de juiste wijze is geborgd.
Archeologische Beleidskaart (2019)
Het vigerende archeologie beleid is vastgelegd op de beleidskaart archeologie 2013 en vastgelegd in de Geconsolideerde Monumentenverordening gemeente Utrechtse Heuvelrug 2013. Het beleid is in 2019 geactualiseerd. Op de archeologische beleidskaart zijn verschillende archeologisch waardevolle gebieden aangeven. Er is gekozen voor zeven verschillende typen archeologie-gebieden, waarin verschillende regels met betrekking tot bescherming van archeologisch erfgoed gelden. In deze regels is vastgelegd wanneer archeologisch onderzoek noodzakelijk is. De archeologische waarden die bijdragen aan de identiteit en het karakter van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, zoals de historische kernen van de verschillende dorpen, ontginningsassen als de Langbroekerwetering van waaruit de omgeving in cultuur is gebracht, beschermde landgoederen, de Grebbelinie en prehistorische grafheuvels, zijn hierbij als meest waardevol aangemerkt.
Beoordeling
Uit de archeologische beleidskaart van de gemeente blijkt dat ter plaatse van het plangebied een lage archeologische verwachting geldt. Het plangebied ligt binnen de zone 'Waarde - Archeologie 5 laag' (zie hiervoor ook onderstaande afbeelding).
Er is onderzoek nodig bij ingrepen met een oppervlakte groter dan 10 ha. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 3200 m2 (0,32ha). Archeologisch onderzoek kan achterwege blijven omdat er geen ingrepen kunnen en gaan plaatsvinden met een oppervlakte groter dan 10 ha vanwege de oppervlakte van het plangebied.
Afbeelding uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Utrechtse Heuvelrug
Conclusie archeologie
Het planvoornemen kan gezien vanuit archeologie gerealiseerd worden. Er geldt wel een verplichting om eventuele archeologische resten die tijdens de werkzaamheden worden aangetroffen, te melden bij de gemeente, conform de Erfgoedwet 2016, artikel 5.10 (Archeologische toevalsvondst) en 5.11 (Waarneming).
Bij ontwikkelingen die door middel van een omgevingsvergunning mogelijk worden gemaakt, is het noodzakelijk aan te tonen in hoeverre de beoogde plannen financieel haalbaar zijn en wie de risicodragende partij is.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
Inzake het planvoornemen is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat naast het verhaal van de anterieure kosten ook het risico van planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. De verdere gemeentelijke kosten worden verhaald middels de legesverordening, waardoor het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
In deze paragraaf worden de resultaten van de zienswijze procedure en het overleg ex artikel 3.1.1 Bro behandeld.
Het ontwerpbesluit en de bijbehorende stukken hebben vanaf 26 november 2020 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen.
Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend. Het definitieve besluit is derhalve ten opzichte van de ontwerpbesluit inhoudelijk niet gewijzigd.
Met de werkgroep Buntplein van de Vereniging Bewonersbelangen Maarn Maarsbergen is sinds juni 2017 vooroverleg gevoerd op basis van een voorloper van het plan. Het stedenbouwkundig plan is mede gebaseerd op de input van deze Werkgroep dat tijdens dit vooroverleg is ontvangen.
In het kader van de vaststelling van de stedenbouwkundige randvoorwaarden door de gemeenteraad heeft participatie plaatsgevonden in de vorm van een inloopavond voor alle belangstellenden.