direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Rijksstraatweg 4B Leersum
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatwg4b-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Middels dit bestemmingsplan willen we u vragen om mee te werken aan het planologisch mogelijk maken van twee nieuwe vrijstaande woningen (permanente bewoning) aan de Rijksstraatweg 4B in Leersum.

Hierbij wordt een gezamenlijke ontsluiting van de woningen en een centrale parkeerplaats gerealiseerd. Ook komt er 400 m2 natuurbestemming (circa 20% van de kavel), met nog eens 400 m2 ‘overgangsgebied’ van natuur naar tuin.

Het perceel, dat naast en achter de dubbele woning aan de Rijksstraatweg nummer 2 en 4 is gelegen, kenmerkt zich in de bestaande situatie door een scala aan zeer diverse bebouwingen en opstallen. Naast drie recreatiewoningen staan er diverse bijgebouwen waaronder een paardenstal met paardenbak.

Het voornemen om twee woningen te realiseren is niet passend binnen het vigerende bestemmingsplan, omdat er vanuit het bestemmingsplan alleen de mogelijkheid is om twee aaneen gebouwde woningen in één bouwvolume en drie recreatiewoningen te realiseren. Initiatiefnemer heeft daarom besloten op 11 november 2020 een principeverzoek bij u in te dienen om na te gaan of u medewerking wilt verlenen aan de realisatie van twee vrijstaande woningen. De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft op 16 maart 2021 besloten een positieve grondhouding (met voorwaarden) in te nemen op het ingediende principeverzoek voor de realisatie van 2 vrijstaande woningen.

Met voorliggend bestemmingsplan is gemotiveerd dat het plan kan voldoen aan de uitgangspunten van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Rijksstraatweg 4B te Leersum aan de zuidoostkant van Leersum. Het plangebied ligt tussen Leersum en Amerongen. De locatie staat kadastraal bekend als gemeente Leersum, sectie C, perceel 2838, 2970, 3163, 3164. Het plangebied heeft een grootte van 2.821 m2. In onderstaand figuur is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatwg4b-VA01_0001.png"

Luchtfoto plangebied aan de Rijksstraatweg 4 B te Leersum. Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatwg4b-VA01_0002.png"

Kadastrale kaart plangebied Bron: Perceelloep.nl

1.3 Geldende plannen

De planlocatie ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Leersum 2005, herziening 2009‘. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Utrechtse Heuvelrug op 16 september 2010 en op 10 december 2010 onherroepelijk geworden. In het bestemmingsplan kent de planlocatie de enkelbestemming ‘Wonen’. Binnen deze bestemming zijn binnen het aangegeven vlak twee (aaneen gebouwde) woningen en drie recreatiewoningen toegestaan (zie afbeeldingen hieronder).

Binnen de bestemming wonen mogen de volgende bouwwerken worden gebouwd:

Toegestane bouwwerken

Op en in de gronden als bedoeld in lid 1, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. woningen,
  • b. bijgebouwen, waaronder begrepen hobbykassen, dierenverblijven en soortgelijke gebouwen,
  • c. stacaravans en recreatiewoningen op gronden met op de plankaart de aanduiding “stacaravan toegestaan”, respectievelijk "recreatiewoning toegestaan", en
  • d. andere bouwwerken.

Hier mag de inhoud van de woning niet meer bedragen dan 600 m3 , tenzij anders aangegeven in een tabel (Rijksstraatweg 4B staat niet in die tabel). De goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 meter. Bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op ten minste 1 m achter het verlengde van de voorgevel van de betreffende woning.

Vergunningplichtige bijgebouwen mogen een gezamenlijke oppervlakte hebben van maximaal 50 m2. Er is wel een mogelijkheid om hier van af te wijken, maar daar zijn voorwaarden aan verbonden waar niet aan wordt voldaan.

Naast het bestemmingsplan buitengebied geldt ook het paraplubestemmingsplan ‘Stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening’. Dit paraplubestemmingsplan is vastgesteld op 7 juni 2018. Dit plan is niet van invloed op de geldende bestemming voor het perceel Rijksstraatweg 4B in Leersum. Hierin zijn enkel nadere stedenbouwkundige bepalingen opgenomen, geen nieuwe bestemmingen.

Ook heeft het plangebied de gebiedsaanduiding ‘milieuzone- en grondwaterbeschermingsgebied’ en de dubbelbestemming ‘Gebied met archeologische waarde of verwachtingswaarde’. Het perceel is gelegen in het Natuur Netwerk Nederland (NNN).

Conclusie

De realisatie van twee nieuwe vrijstaande woningen is niet mogelijk binnen de vigerende bestemming. Het oprichten van nieuwe vrijstaande woningen, voor permanente bewoning, is niet toegestaan. De gemeente Utrechtse Heuvelrug is echter van mening dat met voorgestelde verzoek met deze verkaveling op deze locatie een beter woon- een leefklimaat kan ontstaan. Dit zal nader uitgewerkt worden in planvorming zoals omschreven in dit bestemmingsplan. Dit betreft maatwerk voor deze locatie en ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatwg4b-VA01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatwg4b-VA01_0004.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan verbeelding bestemmingsplan ‘Buitengebied Leersum 2005'. Bron: ruimtelijkeplannen.nl

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een algemene beschrijving van het plan weergegeven. De huidige ruimtelijke en functionele structuur van het gebied en de eventuele verschillen tussen het geldende planologische regime en de toekomstige manier van bestemmen wordt beschreven.

Hoofdstuk 3 geeft vervolgens het algemene ruimtelijke beleidskader weer. Het overkoepelende beleid op alle bestuursniveaus en welke invloed dit beleid heeft op het plangebied wordt hier beschreven.

Het volgende hoofdstuk (4) geeft de specifieke wet- en regelgeving weer op de verschillende onderdelen. Te denken valt aan beeldkwaliteit, wonen, bedrijven, verkeer, water, etc. Hierin is alleen het voor het plan relevante beleid opgenomen. Het overige beleid wordt niet benoemd.

In hoofdstuk 5 is de juridische uitleg opgenomen van de bestemmingen die in de regels zijn verwoord.

Tenslotte geeft hoofdstuk 6 inzicht in de haalbaarheid van het plan. Hier wordt gekeken naar de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid en ook wordt het aspect handhaving besproken.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Het huidige perceel is een onsamenhangend geheel. Het perceel, dat naast en achter de bestaande dubbele woning aan de Rijksstraatweg nummer 2 en 4 is gelegen, kenmerkt zich door een scala aan zeer diverse bebouwingen en opstallen. Naast drie recreatiewoningen staan er diverse bijgebouwen waaronder een paardenstal met paardenbak. Zie onderstaand een (lucht)foto van het perceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatwg4b-VA01_0005.png"

Luchtfoto van het plangebied. Bron: opdrachtgever

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatwg4b-VA01_0006.png"

Foto van de huidige situatie. Bron: Funda

2.2 Projectbeschrijving

De nieuwe situatie betreft het bouwen van twee nieuwe vrijstaande woningen op het perceel Rijksstraatweg 4B in Leersum. De woonpercelen krijgen beide een oppervlak van circa 700 m2. Het gaat om een hoofdwoning met een inpandig bijgebouw en een schuurwoning met los bijgebouw. Het losse bijgebouw wordt direct achter de te realiseren parkeerplaatsen ingepast. Op onderstaande afbeelding is inzichtelijk gemaakt hoe dat er uit ziet. De bestaande bebouwing (recreatiewoningen en stallen) worden gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatwg4b-VA01_0007.png"

Nieuwe situatie plangebied. Bron: Inrichtingsplan (bijlage 1 en 2 )

In de gewenste situatie wordt er een gezamenlijke ontsluiting voor de woningen gerealiseerd met een centrale parkeerplaats met vijf parkeerplaatsen waar ook de buren van de bestaande woning gebruik van kunnen maken (één oprit voor totaal drie woningen). Er wordt gebruik gemaakt van de bestaande aansluiting op de Rijksstraatweg.

Naast de woningen wordt er 400 m2 natuur gerealiseerd. In aansluiting daarop wordt er een ‘overgangsgebied’ van natuur naar tuin gerealiseerd. In het 'overgangsgebied' wordt bebouwing en verharding volledig uitgeloten. Reden hiervboor is dat het realiseren van bouwwerken afbreuk doet aan de geleidelijke overgang naar het bosgebied en de gewenste ruimtelijke kwaliteit op deze locatie. In bijlage 1 en 2 is het complete inrichtings- en beplantingsplan opgenomen.

Hoofdwoning

Voor de hoofdwoning dient Boerderij Wayenstein (tegenover gelegen op landgoed Zuylenstein) ter inspiratie. De gedachte is om in de hoofdwoning een inpandige garage te realiseren en daarmee slechts één bouwvolume op de kavel te realiseren met aansluiting op de centrale oprit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatwg4b-VA01_0008.png"

Inspiratie hoofdwoning. Bron: Inrichtingsplan (bijlage 1)

Schuurwoning

De wens is om de schuurwoning grotendeels op te trekken uit zwart hout. Dit valt mooi weg tegen de bosrand. Om het onderscheid tussen de hoofd- en schuurwoning duidelijk te maken, wordt de schuurwoning langer – en smaller –dan de hoofdwoning. Bijkomend voordeel hiervan is dat de zichtlijn richting Leersum (achter de schuur van de buren op nr. 4 langs zo gewaarborgd blijft. Het is de wens om de kop van de schuurwoning van glas te maken en deze ‘in de natuur’ te positioneren. Het bijgebouw van de schuurwoning wordt achter de te realiseren parkeerplaatsen gepositioneerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatwg4b-VA01_0009.png"

Inspiratiebeelden schuurwoning. Bron: Inrichtingsplan (bijlage 1)

Landschappelijke inpassing

Het geheel wordt, naast de realisatie van natuur, landschappelijk ingepast. De kroonprojectie van de notenboom wordt niet aangetast door de te realiseren woningen. De gedachte is om een lage erfafscheiding vanaf het fietspad tot en met de voorgevel van de hoofdwoning te realiseren. Zo houden de bewoners van de woningen aan Rijksstraatweg 2 en 4 zicht op de oostelijke bosrand.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatwg4b-VA01_0010.png"

Inpassing. Bron: Inrichtings- en beplantingsplan (bijlage 1 en 2  )

Participatie

Op zaterdag 5 december 2020 heeft er overleg plaats gevonden met omwonenden. De omwonenden zijn positief over het plan, wel vragen ze om een groene afscheiding van de percelen. Donderdag 12 november 2020 is Staatsbosbeheer op locatie geweest om het snoeien van de aangrenzende bosrand te bespreken. Tijdens dit bezoek zijn de ontwikkelplannen kort doorgenomen. Op maandag 7 december 2020 is er telefonisch contact geweest met Staatsbosbeheer. Staatsbosbeheer vraagt niet om verdere inspraak.

2.3 Ruimtelijke gevolgen

De gewenste ontwikkeling op het perceel Rijksstraatweg 4B in Leersum leidt tot het verdwijnen van de verrommeling op het perceel zoals dat nu is. Het voorgestelde plan vormt een (landschappelijke) eenheid, waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande ontsluiting. Het nieuwe plan wordt landschappelijk ingepast, dit geldt zowel voor de bebouwing als de erfinrichting. Bestaande zichtlijnen blijven behouden. Bij de inpassing is rekening gehouden met de geschiedenis van het dorp en de omgeving. Het doel is dat er een blikvanger wordt gerealiseerd geïnspireerd door Boerderij Wayenstein (tegenover gelegen op landgoed Zuylenstein). De gewenste woningen tasten het achterliggende gebied minder aan dan de huidige verrommelde bebouwing en er wordt natuur toegevoegd.

Hoofdstuk 3 Algemeen ruimtelijk beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland.

Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.

De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Conclusie

Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ontwikkeling is passend binnen de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit het nationale beleid te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit het nationale beleid.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:

  • Rijksvaarwegen;
  • Project mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Conclusie

Het initiatief ligt in het Natuurnetwerk Nederland. Hier wordt later in de toelichting op ingegaan. De overig genoemde onderwerpen zijn voor dit plan niet van belang. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad.

3.1.3 Ladder voor de duurzame verstedelijking

Het nationale beleid vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'

Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:

  • 1. er dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  • 2. indien er een vraag is aangetoond, dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Indien het bestemmingsplan de ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, is een motivering benodigd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Stedelijke ontwikkeling

Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen. Onderhavig initiatief betreft de bouw van 2 vrijstaande woningen, waardoor het doorlopen van de laddertoets niet noodzakelijk is.

Conclusie

Op basis van jurisprudentie blijkt dat het doorlopen van de laddertoets voor voorliggend initiatief niet noodzakelijk is. Er is in de huidige woningmarkt grote behoefte aan nieuwe woningen. Landelijk is er een woningtekort en door het realiseren van twee vrijstaande woningen komen er twee andere woningen vrij. Dit zorgt voor doordstroming.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie van de provincie Utrecht is vastgesteld door de Provinciale Staten op 10 maart 2021. De provincie Utrecht is, vooruitlopend op de Omgevingswet, aan de slag gegaan met de uitvoering van het omgevingsbeleid, zoals beschreven is in de Omgevingsvisie. De Omgevingsvisie geeft aan hoe de provincie Utrecht wenst dat de provincie er in 2050 uitziet.

De Omgevingsvisie gaat over de fysieke leefomgeving. Dit omvat alle aspecten van de fysieke leefomgeving op, onder en boven de grond. De Omgevingsvisie van de provincie Utrecht is uitgewerkt in thema's en gebieden. Het betreft de volgende beleidsthema's:

  • 1. Stad en land gezond;
  • 2. Klimaatbestendig en waterrobuust;
  • 3. Duurzame energie;
  • 4. Vitale steden en dorpen;
  • 5. Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar;
  • 6. Levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • 7. Toekomstbestendige natuur en landbouw.

Voor het voorgenomen plan zijn de volgende thema's uit de Omgevingsvisie direct relevant.

Plan specifiek

Geluidscontour 61 dB

De geluidhinder neemt toe in de provincie Utrecht. De provincie streeft vanaf 2030 nieuwbouw voor geluidsgevoelige gebouwen vooral nog te laten plaatsvinden op locaties die voldoen aan de WHO-advieswaarden voor geluid. Dit vraagt om aandacht bij nieuwe woningbouwplannen en bij wijzigingen in de infrastructuur (weg/spoor/tram), bedrijvigheid en windmolens.

Het beleid zal zich meer richten op het reduceren van het blootstellingsniveau. Er wordt meer ingezet op preventie en inspanningen om risico’s voor de gezondheid aan te pakken. De provincie wil de ontwikkeling van nieuwe geluidgevoelige gebouwen met hoge geluidsbelastingen langs provinciale wegen zoveel mogelijk voorkomen via regelgeving in onze verordening. Het aantal woningen langs provinciale wegen met een geluidsbelasting binnen de Geluidscontour 61 dB Lden wil de provincie Utrecht vanwege de gezondheidseffecten de komende jaren verminderen.

Een deel van het plangebied dat gelegen is aan de weg is deel van de 'Geluidscontour 61 dB Lden'. De twee vrijstaande woningen dienen niet in deze geluidscontour geplaatst te worden, maar verder van de weg af. Dit is het geval bij het huidige ontwerp.

Beschermingszone drinkwaterwinning

Drinkwaterbedrijven en overheden zijn samen verantwoordelijk voor het duurzaam veiligstellen van de openbare drinkwatervoorziening. Dit wordt ook wel de ‘zorgplicht drinkwater’ genoemd. Voor de bescherming van de bestaande drinkwaterwinningen in onze provincie hebben wij een beschermingszone drinkwaterwinning. Vanwege de bevolkingsgroei en de toenemende bedrijvigheid hebben we tot 2050 extra drinkwater nodig, waarvoor oppervlakte- en grondwater wordt onttrokken. Hiervoor ontwikkelen we samen met de drinkwaterbedrijven nieuwe grondwaterwinningen en breiden we bestaande grondwaterwinningen uit.

Het is van belang om daarnaast een deel van het grondwater te beschermen, om ook de groei van de drinkwatervraag op te kunnen vangen op de langere termijn en in extreme situaties (zoals nu nog niet voorziene extra sterke bevolkingsgroei of een veel hoger verbruik per persoon). Daartoe beschermen we het gebied dat we de strategische grondwatervoorraad noemen (in onder andere de landelijke Structuurvisie Ondergrond (STRONG) wordt dit de Aanvullende Strategische Voorraden genoemd). Bij onttrekkingen uit deze grondwatervoorraden geldt als uitgangspunt dat deze voorraden niet worden uitgeput. Het beoogde plan is relatief kleinschalig en zal geen invloed hebben op de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater voor drinkwaterwinning.

Landschap Utrechtse Heuvelrug - kernrandzone

De provincie Utrecht kent vijf karakteristieke landschappen. De planlocatie is gelegen in het landschap 'Utrechtse Heuvelrug. Dit landschap kenmerkt zich door de robuuste eenheid, reliëfbeleving en extreme historische gelaagdheid.

Tevens is de planlocatie onderdeel van de kernrandzone. De kernrandzone is het gedeelte van het landschap en het landelijk gebied dat direct aansluit aan het stedelijk gebied. Deze zone om de Utrechtse kernen is van grote waarde voor de leefbaarheid van de kern als uitloopgebied en door de hier aanwezige stedelijke functies.

De ontwikkelingen op de planlocatie hebben geen gevolgen voor het karakteristieke landschap Utrechtse Heuvelrug. De twee vrijstaande woningen worden gerealiseerd op een locatie die momenteel ook bebouwd is. Daarnaast wordt het plan landschappelijk ingepast. Bestaande zichtlijnen blijven behouden.

CHS - Archeologisch waardevolle zone

Het beleid van de provincie Utrecht voor de archeologisch waardevolle zones richt zich op het bevorderen van duurzaam behoud en beheer van de archeologische resten in de bodem ('in situ'). Als ruimtelijke ingrepen onvermijdelijk zijn, vraagt de provincie aandacht voor het op goede wijze uitvoeren van archeologisch onderzoek. Ook richt de provincie zich op het versterken van de zichtbaarheid en de beleefbaarheid van archeologisch erfgoed, ook als inspiratiebron voor ruimtelijke ontwikkelingen.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied is onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland. De provincie Utrecht streeft naar een natuur die vitaal is. Hiertoe zet de provincie in op een robuust natuurnetwerk van voldoende schaal en veerkracht, het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De provincie ontwikkelt, beschermt en verbindt natuurgebieden van voldoende omvang en samenhang tot aaneengesloten gebieden van hoge kwaliteit die tegen een stootje kunnen. Het NNN is een belangrijk leefgebied voor onze bedreigde en beschermde soorten.

Met het realiseren van het voorgenomen plan wordt geen natuur verwoest. De twee woningen komen in plaats van reeds bestaande bebouwing. Het gaat niet ten koste van natuurgebied. Daarnaast wordt het plan landschappelijk ingepast.

3.2.2 Interim Omgevingsverordening

De Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht is vastgesteld door de Provinciale Staten op 10 maart 2021. De interim omgevingsverordening bevat instructieregels over taken en bevoegdheden van gemeenten en waterschappen. Daarnaast voorziet de verordening in regels die doorwerking van de beleidsdoelstellingen uit de Omgevingsvisie een juridische basis geven waarmee concrete uitwerking wordt gegeven aan de doelstellingen.

Plan specifiek

Voor het voorgenomen plan zijn de regels in de interim omgevingsverordening relevant die betrekking hebben op bebouwingsenclaves en -linten, grondwaterbeschermingsgebied en kwetsbare strategische grondwatervoorraad, natuurnetwerk Nederland, CHS - archeologische waardevolle zone en landschap Utrechtse Heuvelrug.

Grondwaterbeschermingsgebied en kwetsbare strategische grondwatervoorraad

Ondestaand figuur laat zien dat het plangebied gelegen is in een grondwaterbeschermingsgebied en de kwetsbare strategische watervoorraad. Met betrekking tot deze gronden stelt artikel 3.7 van de Interim omgevingsverordening dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen een 'grondwaterbeschermingsgebied' en 'kwetsbare strategische grondwatervoorraad' geen activiteiten toelaat en bevat geen bestemmingen en regels die een risico vormen voor de grond- en oppervlaktewaterwinning voor menselijke consumptie. Zoals eerder benoemd betreft het voorgenomen plan het realiseren van twee woningen. Dit brengt geen verontreinigingsrisico met zich mee. De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de Interim omgevingsverordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatwg4b-VA01_0011.png"

Figuur: Uitsnede kaart 'Ondergrond en bodem kaart 1' met aanduiding plangebied (Bron: Interim omgevingsverordening).

Natuurnetwerk Nederland

Onderstaand figuur toont dat het plangebied gelegen is binnen het natuurnetwerk Nederland. Met betrekking tot deze gronden stelt artikel 6.2 van de Interim Omgevingsverordening dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen het natuurnetwerk Nederland bestemmingen en regels bevat die strekken tot bescherming, instandhouding, verbetering en ontwikkeling van de kwaliteit, de wezenlijke kenmerken en waarden en samenhang van het natuurnetwerk Nederland. In het bestemmingsplan zijn om die reden bestemmingen en regels opgenomen die het natuurnetwerk Nederland beschermen, instandhouden, verbeteren en ontwikkelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatwg4b-VA01_0012.png"

Figuur: Uitsnede kaart 'Natuur kaart 1' met aanduiding plangebied (Bron: Interim omgevingsverordening).

CHS - archeologische waardevolle zone

Onderstaande figuur toont een uitsnede van de kaart 'Cultuurhistorie en landschap kaart 1' van de Interim omgevingsverordening. Hieruit blijkt dat de planlocatie gelegen is in een archeologisch waardevolle zone. Op basis van de regels die gelden voor deze gronden, artikel 7.7 van de Interim omgevingsverordening, wordt gesteld dat een bestemmingsplan rekening dient te houden met de waarden van de Cultuurhistorisch waardevolle hoofdstructuur. Daarnaast dienen er regels gesteld te worden ter bescherming en benutting van deze waarden.

In de toelichting op artikel 7.7 is opgenomen dat bij het behouden van archeologische waarden behoud in situ (in de bodem) het uitgangspunt is, conform het Verdrag van Valletta en de Erfgoedwet. Wanneer behoud in situ niet mogelijk is, kan behoud ex situ (opgraving) uitkomst bieden. Om de archeologische waarden die in de bodem liggen te behouden is het belangrijk om zowel bekende als aantoonbaar te verwachten waarden te beschermen. Het regelen van een onderzoeksplicht bij ingrepen vanaf een bepaalde omvang en verstoringsdiepte zijn hier een geschikt middel voor. In artikel 9.1 lid 1 sub a Erfgoedwet (overgangsrecht tot inwerkingtreding Omgevingswet) is standaardoppervlaktemaat 100 vierkante meter, maar hier mag gemotiveerd van worden afgeweken. Voor de dieptegrens is geen wettelijke standaard ingesteld. De provincie Utrecht gaat uit van de gemiddelde bouwvoordiepte van 30 centimeter (de bouwvoor is de bewerkte bovenlaag van de bodem). Ook hier kan gemotiveerd een andere norm worden gehanteerd.

Onderzoek in het Kromme Rijngebied naar de dikte van de bouwvoor en de diepteligging van archeologische waarden (RAAP-rapport 3308) toonde aan dat archeologische waarden in dit gebied meestal direct onder de bouwvoor liggen. De bouwvoordikte/verstoorde bovenlaag varieert vooral van 10 tot 50 centimeter, met een paar uitschieters tot anderhalve meter, waarbij dit soms zelfs binnen één perceel sterk verschilt. Het rapport toont aan dat het stellen van een dieptegrens die op lokaal niveau effectieve bescherming biedt én ruimte biedt waar dat kan, om maatwerk vraagt.

Onderhavig plangebied ligt in een gebied met een archeologische verwachtingswaarde. Er is daarom een archeologisch onderzoek uitgevoerd. In paragraaf 4.9 wordt nader op het aspect 'archeologie' ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatwg4b-VA01_0013.png"

Figuur: Uitsnede kaart 'Cultuurhistorie en landschap kaart 1' met aanduiding plangebied (Bron: Interim omgevingsverordening).

Landschap Utrechtse Heuvelrug

Onderstaand figuur laat zien dat het plangebied in het landschap Utrechtse Heuvelrug ligt. Met betrekking tot deze gronden stelt artikel 7.9 van de Interim omgevingsverordening dat een bestemmingsplan bestemmingen en regels bevat ter bescherming van de voorkomende kernkwaliteiten en geen bestemmingen of regels die nieuwe activiteiten toestaan die de kernkwaliteiten onevenredig aantasten.

Het voorgenomen plan worden slechts twee woningen gerealiseerd. De bestaande bebouwing wordt gesloopt. Het geheel wordt, naast de realisatie van natuur, landschappelijk ingepast. Geconcludeerd wordt dat er geen kernkwaliteiten worden aangetast. De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het gestelde in de Interim omgevingsverordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatwg4b-VA01_0014.png"

Figuur: Uitsnede kaart 'Cultuurhistorie en landschap kaart 2' met aanduiding plangebied (Bron: Interim omgevingsverordening).

Bebouwingsenclaves en -linten

De uitbreiding van woonfuncties wordt door de Omgevingsverordening als verstedelijking gezien. Voorliggend plan leidt dus tot verstedelijking, omdat de bestaande woonfunctie wordt uitgebreid en het plangebied in het landelijk gebied ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatwg4b-VA01_0015.png"

Ligging landelijk gebied (bron www.ruimtelijkeplannen.nl)

Er moet getoetst worden aan de instructieregel beouwingsenclaves en -linten (artikel 9.5).

Artikel 9.5 Instructieregel bebouwingsenclaves en -linten

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Landelijk gebied kan bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat in bebouwingsenclaves of bebouwingslinten verstedelijking plaatsvindt, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • a. gelijktijdig met de verstedelijking wordt de ruimtelijke kwaliteit verhoogd;
    • b. bebouwing vindt niet plaats buiten de bestaande bebouwingsenclaves of bebouwingslinten; en
    • c. belangen van bestaande omringende functies worden niet onevenredig aangetast.

In voorliggend plan wordt voldaan aan de genoemde voorwaarden. De ruimtelijke kwaliteit van het plangebied wordt verhoogd en (verdere) verrommeling van het perceel wordt hiermee voorkomen. De bestaande verrommelde bebouwing wordt gesloopt en er is een inrichtings- en beplanintingsplan opgesteld (bijlage 1 en 2) dat is gekoppeld aan een voorwaardelijke verplichting. De nieuw te realiseren woningen mogen alleen worden gebruikt als de bestaande bebouwing is gesloopt en perceel conform inrichintinsplan is ingericht. Tot slot worden bestaande omringende functies niet (onevenredig) aangetast. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening. Dit is met name in hoofdstuk 4 van deze toelichting nader onderbouwd.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie 2030 - 'Groen dus vitaal'

De structuurvisie van de gemeente Utrechtse Heuvelrug is vastgesteld door college van B&W op 2 juni 2009. Hierin is het beleid en de koers van de gemeente te vinden wat betreft ruimtelijke ontwikkelingen.

In dit beleidsstuk komt naar voren dat ze toe willen naar een levensvatbare en duurzame toekomst in een veelzijdig landelijk gebied. Deze ontwikkeling draagt hieraan mee, de gewenste vrijstaande woningen worden gebouwd op de toekomst, om lang mee te gaan.

Door de provincie is een grens rond de kernen vastgesteld waarbuiten het beleid voor het landelijk gebied geldt en waar bebouwing een ongewenste functie is. De locatie valt buiten de rode contour maar zorgt ook voor een toename van natuur door het creëren van een natuur bestemming op twintig procent van het perceel. De ontwikkeling valt wel binnen de gemengde zone. Hier streeft de gemeente naar een duurzame functiemenging. Maar wel in een grote bandbreedte. Soms is die menging vooral op natuur gericht, soms op de agrarische sector en soms is het een zeer brede mix van landbouw, cultuurhistorie, wonen, werken en natuur. Een veranderingsvraag (of het nu uitbreiding of herontwikkeling is) benaderen we integraal en de gemeente zoekt naar maatwerk. De verandering moet niet alleen een verbetering zijn voor de initiatiefnemer, maar ook voor andere belanghebbenden; De beleidsrichting ‘gemengde zone’ bijvoorbeeld houdt in dat bij de beoordeling van initiatieven de mate van stapeling van doelen (natuur, cultuurhistorie, werken of recreatie) beoordeeld wordt. Iemand die bijvoorbeeld een cultuurhistorisch park te eenzijdig in de richting van natuur wil ontwikkelen, zal de overheid als rem tegenkomen. Voor deze ontwikkeling is een mix tussen natuur en wonen gewenst.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatwg4b-VA01_0016.png"

Structuurvisiekaart. Bron: gemeente Utrechtse Heuvelrug

Conclusie

Het plan is niet in strijd met het gemeentelijk beleid. Het speelt juist in op de gemeentelijke doelstellingen en draagt hieraan bij. Het zorgt voor een veelzijdig landelijk gebied. Het draagt bij aan de verbetering van de ‘gemengde zone’ van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Het is een voorbeeld van een stapeling van doelen, in dit geval wonen en natuur.

3.3.2 Woonvisie 2018-2022

In augustus 2018 heeft de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug de woonvisie 'Woonvisie 2018-2022' vastgesteld. Met deze woonvisie wordt richting gegeven aan demografische ontwikkelingen, veranderingen in de samenleving en wetgeving op het gebied van wonen. Voor deze woonvisie zijn prognoses tot 2040 gebruikt, maar de focus ligt op de komende 4 jaar (t/m 2022).

De woonvisie behandeld de drie hoofdthema's 'woningmarkt in beweging', 'thuis in de wijk' en 'duurzaam wonen'.

Woningmarkt in beweging

De inwoners van de gemeente Utrechtse Heuvelrug moeten goed kunnen wonen in een veilig een prettige omgeving waar genoeg woningen zijn. Om dit te bereiken moeten er voldoende geschikte woningen zijn en moeten er genoeg nieuwbouwwoningen opgeleverd worden. Hierbij wordt voortgebouwd op de afspraken uit het raadsprogramma, zijnde:

    • 1. Creatieve en slimme oplossingen om ruimte en mogelijkheden te creëren voor verschillende doelgroepen op de woningmarkt;
    • 2. Niet alleen kijken naar segmenten, maar ook naar verschillende typen woningen, vernieuwende woonvormen en verduurzaming;
    • 3. Meer verdichten, bijvoorbeeld het mogelijk maken en/of faciliteren door transitie van kantoorgebouwen, verplaatsen van bedrijven uit wijken, opdelen van kavels, woningsplitsing en meer de hoogte in bouwen, zoals nader uitgewerkt zal worden in de Nota inbreidingslocaties;
    • 4. Versnelde uitgifte van bouwenveloppen op gemeentelijk vastgoed;
    • 5. Inzetten op het bevorderen van doorstroming;
    • 6. Inzetten op maximale benutting van de plancapaciteit binnen de rode contour, en daarnaast de ster van Overberg.

Thuis in de wijk

De kwetsbare inwoners van de gemeente moeten zoveel mogelijk in staat zijn de regie over hun eigen leven te voeren. Ze moeten in een geschikte woning wonen waar ondersteuning dicht bij huis te krijgen is. Ze moeten volwaardig deel kunnen nemen aan de lokale samenleving.

Duurzaam wonen

De gemeente Utrechtse Heuvelrug wil een klimaatneutrale gemeente worden. De uitstoot binnen de gemeentegrenzen moet in de toekomst nul zijn. Het verduurzamen van de particuliere en sociale woningvoorraad zal een essentiële bijdrage leveren aan dit doel.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de Woonvisie 2018 - 2022. Met de realisatie van twee nieuwe vrijstaande woningen wordt de doorstroming bevorderd. Tot slot is het de ambitie om de nieuwe woningen zoveel mogelijk energieneutraal te bouwen, conform huidige wet- en regelgeving gasloos. Waar mogelijk worden de daken voorzien van zonnepanelen. Materiaalkeuzes zullen uitsluitend duurzaam zijn. Dit geldt ook voor de verlichting op het erf. Het beoogde plan voldoet aan de ambities van de Woonvisie.

Hoofdstuk 4 Specifieke regelgeving en beleid

4.1 Beeldkwaliteit

4.1.1 Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Utrechtse Heuvelrug

De gemeentelijke nota ruimtelijke kwaliteit beschrijft het welstandsbeleid van de gemeente Utrechtse Heuvelrug en dient als toetsingskader voor het welstandsadvies dat noodzakelijk is bij het verlenen van omgevingsvergunningen voor de activiteit "bouwen". In de nota is de gemeente opgedeeld in verschillende deelgebieden. Voor elk deelgebied gelden specifieke welstandscriteria.

Het doel van het beleid is het leveren van een bijdrage aan de schoonheid en aantrekkelijkheid van de (bebouwde) omgeving. De nota ruimtelijke kwaliteit legt vast op welke wijze toezicht plaatsvindt, op grond van welke uitgangspunten en criteria.

Het plangebied ligt in het overgangsgebied tussen de Heuvelrug en de uiterwaarden van de Nederrijn en valt in de categorie 'Lintbebouwing langs de Rijksstraatweg en de Middelweg'. Als beeldbepalend binnen Leersum geldt de Rijksstraatweg, als onderdeel van de Stichtse Lustwarande.

Lintbebouwing Leersum

De bebouwing langs de Rijksstraatweg is dorps, dit wil zeggen kleinschalig, individueel en gevarieerd. De bebouwing heeft veelal een lage goot met de kap afwisselend in dwarsrichting of in langsrichting. In de loop van de tijd is de ruimte tussen de bebouwing steeds meer opgevuld. Het kenmerk van de bebouwing zijn de sterke verschillen in bouwhoogte, kaprichting (hoofdzakelijk loodrecht op de weg), bebouwingskorrel, materiaal, kleur en de mate van afwisseling tussen bebouwing uit verschillende bouwperioden. De korrelgrootte van de bebouwing is over het algemeen beperkt (één a twee lagen met kap). Veel panden staan op de gemeentelijke- of rijksmonumentenlijst en zijn uit dien hoofde beschermd.

De Middelweg en de Rijksstraatweg hebben een informeel karakter met sterk wisselende lintbebouwing en onregelmatige laanbeplanting aan weerszijden. De panden kunnen welstandelijk gezien op zich worden bekeken mits de bebouwing aansluit bij de kenmerken van de overige bebouwing aan de lanen.

Het verblijfsklimaat van de Rijksstraatweg wordt sterk beïnvloed door het verkeer. Voor passanten is de Rijksstraatweg de enige kennismaking met Leersum. Voor hen is het een visitekaart van het dorp.

Welstandscriteria

Algemeen

  • De bouwwerken passen bij de hierboven beschreven karakteristiek, wat betreft situering op de kavel, schaal en vormgeving van de bouwmassa, indeling van de gevels en detaillering, kleur- en materiaalgebruik.
  • Bij verbouw dienen de oorspronkelijke kenmerken als uitgangspunt.

Situering

  • Handhaving van de richting van de bebouwing ten opzichte van de straat.
  • De groene open tussenruimte tussen bebouwing blijft zo veel mogelijk gehandhaafd.
  • Bij niet-woonfuncties staat de eventuele bedrijfswoning aan de straat.
  • Bijgebouwen dienen te verspringen ten opzichte van de hoofdbouwmassa;

Massa en vorm

  • Handhaving of versterking van de individualiteit van de bebouwing door onderlinge verschillen in massa en vormgeving.
  • Bij toepassing van een plat dak wordt de bovenste bouwlaag als duidelijke eindlaag vormgegeven door een terugliggend geveldeel of anderszins.
  • Woningen hebben een korrelgrootte die aansluit bij die van de omgeving.
  • Andere gebouwen hebben een korrelgrootte die voortkomt uit de specifieke functie.
  • Schaalvergroting door samenvoeging van panden of grote aanbouwen is ongewenst.
  • Bij nieuwbouw: enkelvoudige hoofdvorm. Bijgebouwen en aanbouwen zijn ondergeschikt in plaatsing en vormgeving.
  • Eenvoudige symmetrische hoofdvorm of asymmetrisch samengestelde hoofdvorm in een compacte bouwwijze met verticale geleding en opbouw.
  • De hoofdvorm van woningen bestaat uit een of twee lagen met een kap.
  • Andere gebouwen hebben een hoogte die voortkomt uit de functie, waarbij drie lagen in beginsel als maximum geldt.
  • Bij toepassing van een plat dak wordt de bovenste bouwlaag als duidelijke eindlaag vormgegeven door een terugliggend geveldeel of anderszins.
  • Aan- en bijgebouwen zijn ondergeschikt aan het hoofdgebouw. Ze zijn plat of voorzien van een kap.

Detaillering, kleur- en materiaalgebruik

  • Bij verbouwingen worden de stijlkenmerken overgenomen van het oorspronkelijke gebouw, zoals die tot uitdrukking komen in symmetrie in gevels, hoogtebreedte verhouding van geveluitsnijdingen, maatvoering van lijsten en overstekken, erkers en dakkapellen, profielen van ramen en kozijnen en neggen, versieringen en kleurgebruik.
  • Aanbouwen hebben de stijlkenmerken van het hoofdgebouw of vormen een duidelijk contrast daarmee.
  • Bij nieuwbouw zijn stijl en detaillering vrij, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de bebouwing in de directe omgeving.
  • Bij verbouwing wordt in vorm, kleur en materiaal aangesloten bij de kenmerken van de omgeving;
  • Daken van woningen zijn afgedekt met rode of grijze pannen of met riet.
  • Gevels zijn opgetrokken in baksteen, in gedekte kleuren afgestemd op de belendingen, of in wit.
  • Hoogwaardige materialen die niet snel verouderen, bij voorkeur pleisterwerk, baksteen en hout. Kleurgebruik terughoudend, passend bij de omgeving en geen signaalkleuren.
  • Aanbouwen hebben de stijlkenmerken van het hoofdgebouw of vormen een overtuigend contrast daarmee.

Aanvullende welstandscriteria Rijksstraatweg

Situering

  • Behoud van het principe met verspringingen in de rooilijnen.
  • De hoofdgevel van de woning dient evenwijdig aan de Rijksstraatweg of haaks op de zijdelingse perceelsgrens te staan.
  • Bij niet-woonfuncties staat de eventuele bedrijfswoning aan de straat.

Massa en vorm

  • Handhaving of versterking van onderlinge verschillen in korrelgrootte en vormgeving.
  • Schaalvergroting door samenvoeging of grote aanbouwen is ongewenst.
  • Bebouwing heeft maximaal twee bouwlagen met een kap.
  • Aan- en bijgebouwen zijn ondergeschikt aan het hoofdgebouw en zijn plat of voorzien van een kap.

Detaillering, kleur- en materiaalgebruik

  • De hoofdmassa dient te bestaan uit baksteen, pleisterwerk of stucwerk.
  • Pleisterwerk en stucwerk dienen in crème of wit te worden uitgevoerd.
  • Baksteen dient te worden toegepast in de tinten oranje/ rood/ bruin.
  • Dakpannen dienen oranje of grijs van kleur te zijn.
  • Kozijnen en houtwerk dienen in traditionele kleuren te worden geschilderd.
  • De bestaande gevelopbouw, ritmiek, stijl, detaillering en ornamentiek zijn uitgangspunt.

Conclusie

Bovenstaande welstandscriteria zullen als uitgangspunt gelden bij het ontwerp van de woningen. Hierbij zijn met name de criteria die gelden voor nieuwbouw van toepassing. Het project bestaat uit twee vrijstaande woningen. Bij het ontwerp van de woningen dient rekening gehouden te worden met de van toepassing zijnde welstandscriteria. De aspecten uit de Nota Ruimtelijke Kwaliteit spelen een rol bij de beoordeling van de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het bouwplan door de welstandscommissie. Bij verdere uitwerking van de plannen zal aangesloten worden op de genoemde welstandscriteria.

4.2 Wonen

Woonvisie 2018 - 2022

De woonvisie van de gemeente Utrechtse Heuvelrug is in paragraaf 3.3.2 uitgebreid behandeld. Daarom zal de woonvisie op deze plek in het kort behandeld worden. De gemeente heeft als doel dat de inwoners een wooncarrière kunnen maken waarbij huishoudens door verhuizen naar een woning die aansluit bij hun situatie, waarin kan worden voorzien in de zorgvraag die zij nodig hebben en die past bij het inkomen. Bij dit centrale vraagstuk hanteert de gemeente drie hoofdthema's:

  • 1. Woningmarkt in beweging;
  • 2. Levensloopbestendig wonen;
  • 3. Duurzaam wonen.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de Woonvisie 2018 - 2022. Met de realisatie van twee nieuwe vrijstaande woningen wordt de doorstroming bevorderd. Daarnaast is het de ambitie om de nieuwe woningen zoveel mogelijk energieneutraal te bouwen, conform huidige wet- en regelgeving gasloos. Waar mogelijk worden de daken voorzien van zonnepanelen. Materiaalkeuzes zullen uitsluitend duurzaam zijn. Dit geldt ook voor de verlichting op het erf. Het beoogde plan voldoet aan de ambities van de Woonvisie.

4.3 Verkeer en parkeren

Provincie

Interim omgevingsverordening (Mobiliteitstoets)

De provincie vindt het van belang dat bij alle ruimtelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) voor alle verkeersvormen sprake is van een goede en tijdige ontsluiting. De provincie wijst er daarbij op dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen een verstorend effect kunnen hebben op het functioneren van het verkeersnetwerk in de directe nabijheid. In dat geval zullen er extra maatregelen nodig om deze verstoring niet op te laten treden. Om het bovenstaande te bewerkstelligen stelt de provincie bij elke ruimtelijke ontwikkeling een mobiliteitsscan verplicht. Dit betekent dat in een vroegtijdig stadium (bij voorkeur al in de planvormingsfase) wordt nagegaan of de ontwikkeling leidt tot een verstoring van het functioneren van het verkeersnetwerk. Indien dit het geval is, is op grond van artikel 4.1 Interim omgevingsverordening het verplicht de zogenaamde mobiliteitstoets te doen.

Gemeente

Gemeentelijk Verkeers- en vervoersplan (GVVP)

Op 28 januari 2010 heeft de gemeente het gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan vastgesteld (GVVP). In het GVVP is het gemeentelijke verkeers- en vervoerbeleid opgenomen. Doelstelling van het GVVP is te zorgen voor een duurzaam verkeers- en vervoersysteem met een gezonde en verkeersveilige leefomgeving in een groene, bereikbare, economisch gezonde gemeente. Blijkens het GVVP kunnen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen van enige omvang in principe alleen plaatsvinden op goed bereikbare plaatsen. Iedere ruimtelijke ontwikkeling dient dan ook getoetst te worden aan het GVVP. De gemeente gebruikt het GVVP bij het bepalen van de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Ten aanzien van parkeren worden bij nieuwbouw de CROW-normen gehanteerd. Hierbij geldt de minimale parkeernorm voor een weinig stedelijk gebied. Aan de hand van de kencijfers 'CROW 381 toekomstbestendig parkeren' uit 2018 (voorheen: 'CROW 317 kencijfers parkeren en verkeersgeneratie') kan inzicht worden verkregen in de parkeersituatie. De verkeersaantrekkende werking van de nieuwe woningen, is eveneens te bepalen aan de hand van de kencijfers 'CROW 381 toekomstbestendig parkeren' uit 2018.

Planspecifiek

Parkeren

Conform de CROW-normen geldt voor een vrijstaande koopwoning in het buitengebied van een weinig stedelijk gebied een minimale parkeernorm van 2,0 parkeerplaats per woning. Het aandeel bezoekers maakt onderdeel uit van deze norm. In onderhavig plan is vorzien in een centrale parkeerplaats met vijf parkeerplaatsen waar ook de buren gebruik van kunnen maken. Er wordt door de aanleg van vijf parkeerplaatsen binnen het plangebied ruim voldaan aan de minimale parkeernorm.

Verkeer

De twee nieuw te bouwen woningen hebben een gezamenlijke inrit aan de Rijksstraatweg.

De verkeersgeneratie is voor de huidige situatie en gewenste situatie te bepalen aan de hand van de CROW-publicatie '381 toekomstbestendig parkeren'. Om de verkeersgeneratie in de huidige situatie te bepalen, is gekeken naar de verkeersgeneratie die geldt voor 'bungalowpark (huisjescomplex). Een recreatiewoning komt wat betreft het gebruik het meest overeen met deze functie. De verkeersgeneratie voor een bungalowpark in buitengebied in weinig stedelijk gebied komt neer op gemiddeld 2,7 mvt/etmaal per bungalow. In de huidige situatie staan er drie recreatiewoningen. De verkeersgeneratie voor de huidige situatie komt daarmee neer op 8,1 mvt per etmaal.

De verkeersgeneratie in de toekomstige situatie is op eenzelfde manier te bepalen. Voor een vrijstaande woning in buitengebied in weinig stedelijk gebied geldt voor de verkeersgeneratie een kencijfer van 8,2 mvt/etmaal per woning. In de gewenste situatie is de verkeersgeneratie voor twee vrijstaande 16,4 mvt per etmaal.

In de gewenste situatie neemt de verkeersgeneratie als gevolg van de voorgenomen plannen toe met 8,3 mvt per etmaal. Gezien de ontsluiting via de Rijksstraatweg, is de verwachting dat deze toename geen problemen oplevert wat betreft de verkeerskundige situatie. De toename van het aantal verkeersbewegingen heeft een gering en verantwoord effect op de verkeerssituatie en de verkeersveiligheid.

 

Conclusie

Het aspect parkeren en verkeer vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Milieu

4.4.1 Milieu algemeen

Rijk

Milieu Effect Rapportage (M.E.R.)

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure doorlopen moet worden

De bouw van woningen is een activiteit die voorkomt op de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage 1994. Categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage noemt de activiteit 'aanleg van een stedelijk ontwikkelingsproject', waaronder ook de bouw van woningen wordt verstaan. Het beoogde plan gaat uit van twee nieuwe woningen, waardoor de zogenaamde drempelwaarde van 2000 woningen niet wordt overschreden. Het Besluit m.e.r. (artikel 2, vijfde lid onder b.) schrijft echter ook bij activiteiten onder de drempelwaarde voor dat een milieu-effectbeoordeling nodig is, waarbij wordt verwezen naar de Europese richtlijn milieueffectrapportage. Dit is de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.

De vraag of een ontwikkeling een stedelijk ontwikkelingsproject is in de zin van het Besluit m.e.r. hangt volgens de jurisprudentie af van de omstandigheden van het geval, waarbij onder andere de aard en omvang van de ontwikkeling een rol spelen.

Conclusie

In het beoogde plan zullen er twee nieuwe vrijstaande woningen worden gebouwd. Er kan worden gesteld dat een dergelijke ontwikkeling naar aard en omvang niet kan worden beschouwd als een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Besluit M.e.r. Het besluit is op deze ontwikkeling niet van toepassing en er geldt geen m.e.r.(-beoordelings)plicht. Een vormvrije m.e.r. beoordeling is hierbij van toepassing en voorliggend hoofdstuk voorziet in deze beoordeling.

Provincie

Bodem-, Water- en Milieuplan 2016 - 2021

Op 7 december 2015 is het Bodem-, Water- en Milieplan 2016 - 2021 vastgesteld. Dit is het beleidsplan wat de wettelijke provinciale taken zijn omtrent bodem, water en milieu voor de periode van 2016 - 2021. Hierin stelt de provincie vier prioriteiten:

  • Waterveiligheid en wateroverlast;
  • Schoon en voldoende oppervlaktewater;
  • Ondergrond;
  • Leefkwaliteit stedelijk gebied.

Deze prioriteiten hebben een beleidsinsteek opgeleverd die veel meer dan voorheen gericht is op het voorkomen van problemen en vooral op het verbeteren van de Utrechtse leefkwaliteit. Hierbij neemt de provincie Utrecht de rol op zich om te verbinden, te stimuleren en te regisseren. Gebiedsgerichte aanpak staat hierbij centraal. Hierbij streeft de provincie naar een robuust bodem- en watersysteem. Dit houdt in dat onder normale omstandigheden alle functies goed uitgevoerd kunnen worden en dat extreme situaties goed opgevangen kunnen worden. Daarnaast streeft de provincie naar bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied. Ook streeft de provincie naar een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving, zodat de mogelijkheden die het natuurlijk systeem ons biedt ook in de toekomst gebruikt kunnen worden. Als laatste streeft de provincie Utrecht naar een gezonde leefomgeving, die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio.

Conclusie

Voorliggend plan leidt tot een verbetering van de (leef)kwaliteit. De vervallen recreatiewoningen en bijbehorende opstallen worden van het perceel verwijderd en er worden twee vrijstaande woningen voor teruggebouwd. Daarnaast zal een groot deel van het perceel bestemd worden als 'Natuur'.

Gemeente

Programma 'Utrechtse Heuvelrug Duurzaam en Klimaatneutraal' (2017)

In deze vernieuwde milieubeleidsplanning neemt duurzaamheid en kwaliteit van de leefomgeving een belangrijke plaats in. Ruimtelijke ontwikkelingen worden tevens gerelateerd aan milieukwaliteitsprofielen die voor verschillende typen omgevingen zijn geformuleerd.

Gebiedsgericht milieubeleid

De gemeente Utrechtse Heuvelrug werkt met gebiedsgericht milieubeleid. De gemeente is opgedeeld in gebiedstypen. Bij ieder gebiedstype hoort een milieukwaliteitsprofiel met bijbehorende kernmerkende kwaliteiten die bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst. Voor dit bestemmingsplan is profiel 'Landelijk gebied verwerving van functies' van toepassing:

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatwg4b-VA01_0017.png"

In onderstaande milieuparagrafen worden bovenvermelde milieuaspecten getoetst aan dit profiel.

4.4.2 Bodem

Rijk en provincie

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent voor de bodem (grond en grondwater) dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.

Bodemkwaliteit plangebied

In het vigerende bestemmingsplan kent de planlocatie de enkelbestemming ‘Wonen’. Binnen deze bestemming zijn binnen het aangegeven vlak twee (aaneen gebouwde) woningen en drie recreatiewoningen toegestaan. Nu er plannen zijn twee vrijstaande woningen te bouwen, is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Econsultancy (zie Bijlage 3). Het verkennend bodemonderzoek heeft tot doel met een relatief geringe onderzoeksinspanning vast te stellen of op de onderzoekslocatie een grondverontreiniging aanwezig is, teneinde te bepalen of er milieuhygiënische belemmeringen zijn voor de voorgenomen nieuwbouw op de onderzoekslocatie.

De onderzoekslocatie is met betrekking tot de boven- en ondergrond gelegen binnen de bodemkwaliteitszone "zandgrond”, van het gebied waarvoor de milieudienst Zuidoost-Utrecht een “Bodemkwaliteitskaart Regio Zuidoost-Utrecht” heeft opgesteld. In de bovengrond komen geen verhoogde gehalten voor. In de ondergrond komen verhoogde gehalten met minerale olie voor.

Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd, dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie voor een "verdachte locatie met diffuse bodembelasting en een heterogene verontreiniging op schaal van monsterneming, niet lijnvormig" (VED-HE-NL). Het doel van het verkennend bodemonderzoek in deze situatie is het bepalen van de aard van de heterogeen verdeelde verontreinigende stof op schaal van monsterneming.

De bodem bestaat voornamelijk uit zwak tot matig siltig, zeer fijn tot matig grof zand. De bovengrond is bovendien zwak humeus en plaatselijk zwak keien houdend. De bodem is zwak tot sterk grindig. Zintuiglijk bleek de bodem plaatselijk zwak kolengruishoudend.

De bovengrond is licht verontreinigd met kwik, lood, zink en PAK. De ondergrond bleek niet verontreinigd te zijn. Gezien het feit dat het grondwater zich tijdens uitvoering van het veldwerk dieper dan 5,0 m -mv bevond, heeft er conform de NEN 5740 geen grondwateronderzoek plaatsgevonden.

Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "heterogeen verdacht, niet lijnvormig" dient te worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, bevestigd. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek.

Conclusie

De milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor onderhavig initiatief.

4.4.3 Geluid

Rijk en provincie

Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie. Als een plangebied geheel of gedeeltelijk binnen de onderzoekszone van een verkeersweg, een spoorweg, of een gezoneerd industrieterrein valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld scholen en ziekenhuizen) binnen die geluidszone.

Een bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld indien de geluidbelasting op nieuwe geluidsgevoelige functies voldoet aan de voorkeursgrenswaarden genoemd in de Wgh, of indien een besluit is genomen om hogere waarden vast te stellen. Voor dit laatste geeft de Wgh een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde kan worden vastgesteld, dienen eerst maatregelen onderzocht te worden om de geluidbelasting terug te dringen.

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door inrichtingen, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde).

Plangebied

Omdat er met de beoogde ontwikkeling nieuwe geluidsgevoelige bebouwing mogelijk wordt gemaakt, is er een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd door Econsultancy (zie Bijlage 4). De geluidgevoelige bestemmingen zijn gelegen in de geluidszone van de Rijksstraatweg (N225). In de nabijheid van het plan zijn geen relevante 30 km/uur wegen gelegen. In het onderzoek wordt de geluidbelasting op de geluidgevoelige bestemmingen inzichtelijk gemaakt en beoordeeld op basis van het toetsingskader.

Als gevolg van de Rijksstraatweg (N225) treedt een overschrijding op van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB bij beide woningen. Ook de maximaal te ontheffen waarde van 53 dB wordt overschreden. De maximaal te ontheffen waarde wordt overschreden op de voorgevel van woning 1 op de tweede bouwlaag. Voor de Rijksstraatweg (N225) is een afweging van geluidsreducerende maatregelen noodzakelijk.

Het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen zijn niet doelmatig. Vanwege de Rijksstraatweg (N225) dient een hogere waarde te worden aangevraagd. Bij de realisatie van beide woningen dient het akoestisch klimaat in de woning (het zogenaamde binnenniveau) te worden gegarandeerd. Voor de omgevingsvergunning ten behoeve van de bouw van de woning is een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels noodzakelijk. Om te waarborgen dat de woning 1 ook met een ‘dove gevel’ wordt uitgevoerd, is deze gevel in de planregels van het bestemmingplan vastgelegd. Met de genoemde maatregelen wordt een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd.

Conclusie

Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen voor onderhavig initiatief, mits wordt voldaan aan de aanbevelingen van het akoestisch onderzoek. Er dient een hogere waarde te worden aangevraagd bij de gemeente en er dient één gevel als een dove gevel uitgevoerd te worden.

4.4.4 Luchtkwaliteit

Rijk

In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel 5.2 Wm 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide en fijnstof. Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. Voor de overige stoffen genoemd in de Wet milieubeheer komen de concentraties niet in de buurt van de grenswaarde.

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit.

Daarnaast worden er bestemmingen benoemd die extra gevoelig zijn voor luchtvervuiling, de zogenaamde gevoelige bestemmingen. Uiteraard moet niet alleen bij gevoelige bestemmingen, maar bij alle projecten sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. Vanuit dit oogpunt moet afgewogen worden of het aanvaardbaar is om een bepaald project op een bepaalde plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het project zelf niet of nauwelijks bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Bij ieder (ruimtelijk) project moet toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaatsvinden, met andere woorden het moet duidelijk zijn welke gevolgen het project heeft voor de luchtkwaliteit. Uitgangspunt is dat de luchtkwaliteit niet verslechtert c.q. dat het project 'niet in betekenende mate' (NIBM), d.w.z. hoogstens 3%, bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Deze grens wordt concreet gelijk gesteld aan een woonwijk van 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg. Dit plan valt onder deze grens.

Luchtkwaliteit plangebied

De beoogde ontwikkeling die voorziet in het toevoegen van twee vrijstaande woningen in het buitengebied van Utrechtse Heuvelrug kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

Omdat sprake is van woningen (gevoelige functie) is met behulp van het Geoloket van de Omgevingsdienst regio Utrecht gekeken of de kwaliteit van de lucht voldoende is om woningen toe te staan.

Hieruit blijkt dat de concentraties NO2, PM10 en PM2,5 in 2018 ter plaatse van het plangebied 16-18 µg/m³, 19-20 µg/m³ respectievelijk 12-12,5 µg/m³ bedragen.

Ook in 2030 voldoet de luchtkwaliteit ruimschoots aan de grenswaarde van 40 µg/m³ voor zowel fijnstof (16-17 µg/m³) als stikstofdioxide (10-12 µg/m³). De concentratie PM2,5 blijft met een waarde van 10-10,5 µg/m³ eveneens ruim onder de grenswaarde.

Het voorgaande is samengevat in onderstaande tabel:

Indicator   Grens waarden   Situatie
2018  
Situatie
2030  
NO2 [µg/m3]   40   14 -16   10 - 12  
PM10[µg/m3]   31,3   19-20   16 - 17  
PM2,5[µg/m3]   25   12-12.5   10 - 10,5  

De WHO hanteert advieswaarden voor fijn stof (PM10 en PM2,5) die lager zijn dan de wettelijke grenswaarden. De WHO advieswaarden zijn 20 µg/m3 voor PM10 en 10 µg/m3 voor PM2,5. Uit de genoemde concentraties blijkt dat nu al wordt voldaan aan de WHO advieswaarde voor PM10. Op dit moment wordt nog niet voldaan aan de WHO advieswaarde van PM2,5, maar in de toekomst wordt de advieswaarde benaderd. Dit betekent dat er, in ieder geval in de nabije toekomst, sprake is van een gezonde leefomgeving.

Conclusie

Het project kan, gezien de beperkte omvang, worden beschouwd als een NIBM-project. Daarnaast is de kwaliteit van de lucht ter plaatse van het plangebied voldoende om woningen toe te staan. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.

4.4.5 Bedrijven en milieuzonering

Gemeente

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik. Bij het toestaan van nieuwe bedrijven of andere milieubelastende functies dient rekening gehouden te worden met de milieuruimte die in de toekomst nodig is en dient beoordeeld te worden of ter plaatse van in de nabijheid gelegen gevoelige functies, zoals woningen sprake blijft van een adequaat woon- en leefmilieu. Bij het bepalen hiervan kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009 worden gehanteerd. Deze handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt onder meer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied).

Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt getoetst conform:

• VNG handreiking 'Bedrijven en milieuzonering'(editie 2009).

• Wet milieubeheer.

VNG handreiking

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten doet in de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009), een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie ten opzichte van woningen krijgen. De publicatie heeft bedrijven ingedeeld in categorieën met bijbehorende gewenste afstand tot milieugevoelige functies. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de bestemmingsgrens van de bedrijven en anderzijds de gevel van een woning. De adviesafstanden hangen samen met gebiedskenmerken. De meest voorkomende categorieën met bijbehorende gewenste afstand tot milieugevoelige functies in een rustige woonwijk/buitengebied zijn weergegeven in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatwg4b-VA01_0018.png"

Om te voorkomen dat hinder ontstaat moet tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige bestemmingen (zoals woningen) voldoende afstand in acht genomen worden. Voor het bepalen van deze afstanden wordt getoetst conform de VNG Handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) en de Wet milieubeheer. De richtafstanden gelden in beginsel tussen de perceelsgrens van een bedrijf enerzijds en de gevel van een - in een rustige woonwijk gelegen - woning anderzijds. Bij functiemenging kan worden afgeweken van deze afstanden.

Het plan

Onderhavig plangebied is gelegen in een gebied dat zich laat karakteriseren als rustige woonwijk/buitengebied. Er dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.

Momenteel bevinden zich drie recreatiewoningen en diverse bijgebouwen op het perceel. In de nieuwe situatie zullen de bestaande gebouwen worden vervangen door twee vrijstaande woningen. Een woning wordt onder de categorie milieugevoelige objecten geschaard door de Wet milieubeheer. Omdat het plangebied is gelegen op een afgezonderd stukje en omringd is door bossen en agrarische grond (ten behoeve van akkerbouw), is deze locatie geschikt voor de nieuw op te richten gevoelige functie.

Het dichtsbijzijnde bedrijfsperceel, wat mogelijk van invloed is op de nieuwe woningen, ligt op circa 230 meter afstand. Op basis van het bestemmingsplan mogen op dergelijke bedrijfspercelen enkel bedrijven met maximaal milieucategorie 2 gesitueerd zijn. De voorgeschreven richtafstand van 30 meter (geluid) wordt daarmee niet overschreden. Andersom leidt de bouw van de nieuwe woningen niet tot beperkingen voor de omliggende bedrijven.

Conclusie

Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt bouw van de nieuwbouwwoningen niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieugevoelige functies. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.

4.4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.

Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader tot op heden nog de circulaire risiconormering transport gevaarlijke stoffen. Voor ondergrondse buisleidingen is het wettelijk kader vastgelegd in het Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang, namelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico is het risico uitgedrukt als de kans per jaar, dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats zou verblijven, verblijft overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij de transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico zijn de cumulatieve kansen dat per jaar dat een groep van 10, 100 of 1000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting of een transport-as en een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij een transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

Plaatsgebonden risico

Het PR kent een grenswaarde van 10-6 per jaar. De kans per jaar, dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, verblijft overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij de transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is, mag dus niet groter zijn dan 1 op een miljoen. Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde en in nieuwe situaties moet in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan.

Verantwoordingsplicht groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen in het plangebied. De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen in het plangebied. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden. In de verantwoording van het groepsrisico worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico en de ruimtelijke situatie. Het groepsrisico wordt kwantitatief beoordeeld. Daarnaast komen ook planologische aspecten aan de orde en de mogelijkheden tot rampenbestrijding.

Het plan

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatwg4b-VA01_0019.png"

Figuur: Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: www.risicokaart.nl)

Bedrijven – Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Er zijn in de directe omgeving van het plangebied geen bedrijven gevestigd die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Bedrijven – Overige veiligheidswetgeving

Er zijn in de directe omgeving geen bedrijven gevestigd met een overig veiligheidsrisico. Propaantanks zijn in het bedrijvenbestand van de Omgevingsdienst in dit gedeelte van de gemeente Utrechtse Heuvelrug niet bekend.

Transport van gevaarlijke stoffen over weg, spoor en water

Er moet rekening gehouden worden met het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en water. Wegen, spoorwegen en vaarwegen met structureel en grootschalig vervoer van gevaarlijke stoffen liggen niet in de buurt van het plan.

Gemeentelijke routering

Voor de gemeentelijke en provinciale wegen is in de gemeente Utrechtse Heuvelrug een routering voor gevaarlijke stoffen vastgesteld. Onderstaand figuur toont hiervan een uitsnede met aanduiding van de planlocatie (blauwe ster). Deze route loopt niet langs of door het plangebied.

Voor noodzakelijk transport ten behoeve van laden en/of lossen van gevaarlijke stoffen buiten de vastgestelde routes is een ontheffing nodig. Aan deze ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden om een veiligere leefomgeving te realiseren.

Er kan langs het plangebied dus wel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvinden van de niet-route plichtige stoffen (zoals benzine) en route plichtige stoffen (zoals propaan), maar de frequentie daarvan is (door het lokale karakter van het transport) dermate laag dat daardoor geen risico's ontstaan die ruimtelijk relevant zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatwg4b-VA01_0020.png"

Figuur: Uitsnede gemeentelijke routering met aanduiding plangebied (bron: Gemeente Utrechtse Heuvelrug)

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Er moet rekening worden gehouden met transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Er loopt een hoge druk aardgasleiding van de Gasunie langs het plangebied (parallel aan de noordzijde van de Rijksstraatweg). Dit betreft leiding W-526-01.

Het bestemmingsplan maakt twee vrijstaande woningen mogelijk in plaats van drie recreatiewoningen. De nieuw te realiseren woningen liggen op ruime afstand van deze leiding (meer dan 20 meter en op grotere afstand dan de bestaande woningen).

Gezien het feit dat er slechts twee woningen worden gerealiseerd en er in de bestaande situatie al drie recreatiewoningen mogelijk zijn heeft voorliggend bestemmingsplan geen effect op de hoogte van het groepsrisico. Het maatgevende scenario voor calamiteiten met hogedrukaardgastransportleidingen doet zich voor als de gasleiding ter hoogte van het plangebied beschadigd raakt. Door de zeer hoge druk zal hierbij vrijwel onmiddellijk een fakkelbrand ontstaan. Overigens moet men daarbij beseffen dat de kans op een dergelijk ongeval zeer klein is.

Mogelijkheden om zich in veiligheid te brengen zijn aanwezig zolang het gas nog niet is ontstoken. Wanneer het gas direct of vrijwel direct wordt ontstoken zijn de mogelijkheden om zich in veiligheid te brengen (erg) beperkt. Binnen het gebied waar gebouwen in brand kunnen raken is elk vorm van zelfredzaam gedrag erop gericht dat men niet wordt blootgesteld aan de hittestraling van de fakkel.

Elektromagnetische straling

Er zijn in de omgeving geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de indicatieve magneetveldzones tot het plangebied reiken. Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken.

Risicotoetsing

Voor zowel plaatsgebonden risico als groepsrisico wordt voldaan aan de ambitiekwaliteit van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Er is geen sprake van aangrenzende wegen die bestemd zijn als transportroute voor gevaarlijke stoffen.

Er is geen risicorelevante bedrijvigheid in de nabijheid van het plangebied aanwezig.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor de verdere planontwikkeling.

4.4.7 Duurzaamheid

De gemeente Utrechtse Heuvelrug is een groot voorstander van duurzame ontwikkeling / bouwen en wil dit graag actief ondersteunen en stimuleren in haar ruimtelijk beleid. Duurzaam bouwen is een manier van bouwen waarbij het milieu zo min mogelijk wordt belast, een optimale woonkwaliteit wordt gerealiseerd en het gebouw een lange levensduur heeft. Dit kan door bijvoorbeeld meer flexibiliteit in gebruik in te bouwen of door een beter op het gebruik afgestemde materiaalkeuze.

Daarnaast streeft de gemeente naar een gezonde, veilige en duurzame leefomgeving. Hiertoe wil de gemeente de bestaande milieukwaliteit behouden en waar mogelijk verbeteren. Dit betekent dat er ook eisen worden gesteld aan ruimtelijke ontwikkelingen, enerzijds op gebouwniveau en anderzijds op omgevingsniveau.

Wetgevend kader

De wettelijke eisen zijn vastgelegd in het Bouwbesluit. Per 10 maart 2020 is het bouwbesluit gewijzigd en zijn de eisen ten aanzien van duurzaamheid aangescherpt. Deze zijn als volgt:

  • Minimale isolatiewaarden (Rc) voor dichte uitwendige scheidingscontructies, per onderdeel van de schil - 4,5 voor gevel, 6 voor het dak en 3,5 voor de vloer;
  • Een gemiddelde U-waarde van 1,65 voor ramen (glas en kozijn) en deuren, maximaal 2,2;
  • Een maximale EPC waarde afhankelijk van het type gebouw. De EPC dient berekent te worden middels de EPG methodiek. Voor woningen is dit 0,4;
  • Een Milieuprestatie Gebouw (MPG). Deze verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen met nevenfuncties groter dan 100 m2.

BENG

Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat de vergunningaanvragen vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Die eisen vloeien voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese Energy Performance of Buildings Directive (EPBD).

De energieprestatie bij BENG wordt bepaald aan de hand van 3 individueel te behalen eisen:

  • de maximale energiebehoefte in kWh per m2 gebruiksoppervlak per jaar (kWh/m2.jr)
  • het maximale primair fossiel energiegebruik, eveneens in kWh per m2 gebruiksoppervlak per jaar (kWh/m2.jr)
  • het minimale aandeel hernieuwbare energie in procenten (%)

Conclusie

De initatiefnemer is zich bewust van de visie van zowel gemeente Utrechtse Heuvelrug alsmede provincie Utrecht. Er is naast het stedenbouwkundig plan nog geen gedetailleerd ontwerp gemaakt van de toekomstige bebouwing. De initiatiefnemer zal bij het ontwerpproces rekening houden met de bovenstaande regelgeving en ambities.

Milieuprestatie Gebouw (MPG)

Vanaf 2015 geldt vanuit het Bouwbesluit de verplichting om bij de aanvraag omgevingsvergunning bouwen een berekening aan te leveren van de Milieuprestatie van een gebouw. De verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen met nevenfuncties groter dan 100 m2. De initiatiefnemer kan op twee manieren aantonen te voldoen aan het Bouwbesluit:

  • Zelf documenten aanleveren waarmee wordt aangetoond dat voldaan is aan het Bouwbesluit;
  • Het aanleveren van en SBK-bewijs MPG, hetgeen voldoende bewijs is dat voldaan is aan het Bouwbesluit.
  • De Stichting Bouwkwaliteit (SBK) geeft op de website www.milieuprestatiebewijs.nl informatie over het aanvragen van een SBK-bewijs. Voor het aanvragen moet een berekening worden aangeleverd, voor maken van een berekening is een gratis licentie beschikbaar bij de Omgevingsdienst voor de software van een GPR Gebouw.

De wettelijke eisen aan nieuwbouw van woningen staan in het bouwbesluit van 2012. Aanvullend op deze eisen heeft de gemeente Utrechtse Heuvelrug haar duurzaam bouwen beleid verwoord in het milieubeleidsplan 'Natuurlijk Duurzaam' (2009).

Het plan

De planontwikkeling levert een bijdrage aan het streven naar efficiënt ruimtegebruik en is gericht op een duurzame versterking van het landelijk gebied.

Conclusie

Bij de realisatie van de woningen zal voldaan worden aan de wettelijke eisen met betrekking tot energie en duurzaam bouwen.

4.5 Kabels en leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navalgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgasleidingen afhankelijk van de druk;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Uit de toelichting en verbeelding van het geldende bestemmingsplan blijkt dat er ten zuidwesten van het plangebied zowel een aardgastransportleiding als een ondergronde rioolpersleiding aanwezig zijn. Voor deze leidingen geldt een belemmeringsstrook van 4 meter breed aan weerszijden van de leidingen. De ondergrondse rioolpersleiding ligt op voldoende afstand waardoor de belemmeringsstrook niet reikt tot het plangebied. De aardgastransportleiding ligt dichter bij het plangebied, waardoor de belemmeringsstrook grenst aan het plangebied. De toekomstige bebouwing komt op minimaal 20 meter afstand van de aardgastransportleiding te liggen. de realisatie van de woningen wordt hier niet door beperkt. Verder lijkt er geen andere planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig te zijn.

Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

4.6 Water

Europa

Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.

Rijk

De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Provincie

Het waterbeleid van de provincie Utrecht omvat het beleid voor waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van water in de provincie.

Het plangebied heeft in het provinciale waterbeleid de functie 'landelijk gebied' waarvoor specifieke doelstellingen gelden. Deze vinden hun neerslag in waterbeheerplannen.

Waterbeheerplan 'Waterkoers 2016-2021' en Waterstructuurvisie, Keur en Legger

Het Waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) geeft hierin aan wat de komende periode te doen staat met waterbeheer, waterkering en de waterketen. Dit betreft de zorg voor voldoende schoon water waar dat voor mens, dier en natuur gewenst is, en voor het voorkomen van wateroverlast en overstroming. In het waterbeheersplan geeft het Waterschap tevens invulling aan de verschillende waterwetten en -verordeningen, beleidsstukken en overeenkomsten of afspraken met instanties en belanghebbenden.

In watergebiedsplannen wordt het beleid verder uitgewerkt.

Watergebiedsplan Langbroekerwetering

In een watergebiedsplan legt het waterschap voor een periode van 10 jaar de beheerplannen voor grond- en oppervlaktewater vast. In dit plan staan maatregelen om de aan- en afvoer van water in het gebied te verbeteren. Het bevat de richtlijnen voor het waterbeheer in een bepaald deelgebied, onder andere over peilbeheer en onderbemaling.

Het waterschap is bezig met de uitvoering van maatregelen uit het watergebiedsplan Langbroekerwetering. Zo worden te krappe duikers vergroot, enkele stuwen vernieuwd en enkele natuurvriendelijke oevers aangelegd. Ook neemt het waterschap maatregelen om de verdroging tegen te gaan.

Regionaal

Convenant afkopppelen

In november 2015 is de jongste versie van het convenant "Afkoppelbeleid Utrechtse Heuvelrug" getekend tussen de provincie Utrecht, 10 gemeenten met grondgebied op de Utrechtse Heuvelrug en de waterschappen Vallei & Eem en HDSR. In dit convenant zijn afspraken gemaakt over welke verharde oppervlakken wel en niet kunnen worden afgekoppeld, afhankelijk van het risico van vervuiling van het grondwater. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen afkoppelen binnen en buiten het grondwaterbeschermings-gebied van de drinkwaterwinningen op de Utrechtse Heuvelrug. Voor dakoppervlakken geldt in dit convenant, dat zowel binnen als buiten het grondwaterbeschermingsgebied deze zonder aanvullende voorzieningen kunnen worden afgekoppeld. Voor andere oppervlakken kunnen aanvullende eisen worden gesteld waarvoor het convenant als richtlijn geldt.

Gemeente

Gemeentelijk Waterplan

In februari 2007 heeft de gemeenteraad het Waterplan Heuvelrug vastgesteld. In het waterplan heeft de gemeente Utrechtse Heuvelrug samen met Waterschap het lokale waterbeleid vastgelegd. Verder sluit het waterplan aan bij het waterplan van de provincie Utrecht en het waterbeheerplan van Waterschap Vallei en Veluwe. De waterdoelen van het waterplan richten zich op de volgende speerpunten:

    • 1. Herstel van de natuurlijke waterhuishouding
    • 2. Voorkomen van waterverontreiniging door riooloverstort en belasting door stedelijke activiteiten

Alle nieuwe ontwikkelingen worden, afhankelijk van de ligging, aan een van deze streefbeelden en de daarbij behorende omschrijving, getoetst.

Gemeentelijk Rioleringsplan 2017-2020

Op 18 mei 2017 heeft de gemeenteraad van Utrechtse Heuvelrug het “Gemeentelijk Rioleringsplan 2017-2020" vastgesteld. In dit plan heeft de gemeente Utrechtse Heuvelrug samen met Waterschap Vallei en Veluwe en Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden het rioleringsbeleid vastgelegd. Beleidsmatig zijn er geen veranderingen ten opzichte van het voorgaande plan (VGRP 2012-2015):

  • Inzameling stedelijk afvalwater middels een gescheiden systeem
  • Voorkomen van ongewenste emissie naar oppervlaktewater, grondwater en bodem
  • Hemelwater wordt bij voorkeur op bodem of oppervlaktewater afgevloeid
  • Grondwateroverlast beperken en voorkomen

Alle nieuwe ontwikkelingen worden, afhankelijk van de ligging, aan de doelstellingen van het VGRP getoetst.

Beleid hemel- en afvalwater

Voor het hemelwater streeft de gemeente naar het zoveel mogelijk ter plaatse vast houden van water. Dit betekent dan dat het hemelwater niet langer het riool ingaat maar lokaal wordt geborgen in de bodem en/of oppervlaktewater.

Dit levert zowel voordelen op voor het milieu als de economie. Het helpt om verdroging van gebied te bestrijden en voorkomt dat schoon oppervlaktewater vies wordt. Verder verbetert de werking van de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI). Deze werkt beter als rioolwater minder vermengd is met regenwater.

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie van water in de bodem het uitgangspunt, omdat dit het meest duurzaam is. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Watertoets

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening is voor dit ruimtelijke plan een watertoetsproces doorlopen door Econsultancy (zie Bijlage 5).

Bij nieuwe ontwikkelingen dient onderzocht moet te worden hoe in het toekomstige plan op een duurzame wijze kan worden omgegaan met hemelwater. Hierbij speelt vasthouden, bergen en afvoeren van water in eigen gebied een belangrijke rol. Wanneer voor bouwplannen een bestemmingsplanwijziging nodig is, zal als een verplicht onderdeel van een ruimtelijk plan of besluit, een waterparagraaf opgenomen moeten worden.

De waterparagraaf beschrijft de invloed van het plan op het watersysteem en geeft aan welke eisen het watersysteem aan het besluit of plan oplegt. Daarnaast worden de waterhuishoudkundige consequenties van het plan of besluit hierin meegenomen en omvat het op basis van de gemaakte afwegingen een wateradvies.

Het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden hanteert het beleid dat bij het aanbrengen van meer dan 500 m² verharding in stedelijk gebied of meer dan 1.000 m² in landelijk gebied gecompenseerd moet worden in de vorm van oppervlaktewater voor waterberging. Door compensatie wordt voorkomen dat ernstige peilstijging optreedt door afstromend regenwater met wateroverlast tot gevolg. Voor infiltratie van hemelwater vanaf verharde oppervlakken hanteert het hoogheemraadschap een ja, mits-principe. Door het aanleggen van bovengrondse voorzieningen, zoals wadi's en greppels, wordt een versnelde afvoer naar oppervlaktewater voorkomen. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden bij de bouw van de woningen geen uitlogende materialen toegepast.

In de huidige situatie zijn er drie recreatiewoningen aanwezig op het perceel. Naast de recreatiewoningen staan er diverse bijgebouwen waaronder een paardenstal met paardenbak. In de toekomstige situatie worden deze gebouwen gesloopt en een groot deel van de verharding verwijderd. Vervolgens worden er twee vrijstaande woningen op het perceel gebouwd. Per saldo neemt het verhard oppervlak af met 191m2.

  bestaand (m2)   toekomstig (m2)  
verharding   265   210  
bebouwing   374   238  
totaal   639   448  
afname     191  

Overzicht bestaande en toekomstige bebouwing/ verharding plangebied

De norm van 1.000 m² wordt niet overschreden, maar dit betekent niet dat er geen waterbergingsopgave bestaat. Conform het beleid van de gemeente Utrechtse Heuvelrug bedraagt de waterbergingsopgave voor de planlocatie op basis van de toename van verhard oppervlak in totaal circa 13,4 m3 (448 m2 x 0,03 m).

Op basis van de randvoorwaarden en uitgangspunten is de ontwikkeling in zowel ruimte als tijd waterneutraal uit te voeren. Er worden dan ook vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmering verwacht ten aanzien van de bestemmingswijziging en de uitvoering van het plan.

Het hemelwater en afvalwater wordt in de toekomst gescheiden aangeleverd. Als gevolg van de ontwikkeling zal het aanbod van vuilwater mogelijkerwijs wijzigen.

Het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) zal in de toekomstige situatie worden aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel in de omgeving. De mogelijkheden en wijze van aansluiting zal in overleg met de gemeente besproken moeten worden. Tevens zal voor de aansluiting een vergunning aangevraagd moeten worden.

Het hemelwater wordt opgevangen in een 'groene' bovengrondse voorziening, een wadi.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatwg4b-VA01_0021.png"

Uitsnede legger oppervlaktewater Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden

4.7 Groen, natuur en landschap

Rijk

Natuurbeschermingswet

De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Samen met andere wetgeving vormt deze wet het beschermingsrecht voor zowel soorten als gebieden. De wet richt zich op gebieden die zijn aangewezen op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn, ook wel Natura 2000-gebieden genoemd. Daarmee wordt op nationaal niveau invulling gegeven aan de Europese richtlijnen. Natura 2000 is een samenhangend Europees netwerk van beschermde natuurgebieden, waarin belangrijke flora en fauna voorkomen. De wet bepaalt dat projecten en plannen, die de kwaliteit van Natura 2000-gebieden kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning. Als er geen schade optreedt, kan vergunning worden verleend. Is dit wel het geval, kan vergunning alleen worden verleend als aan verschillende eisen wordt voldaan. Bij ruimtelijke ingrepen dient altijd te worden nagegaan of een vergunning nodig is op grond van de Natuurbeschermingswet.

Voorts regelt de wet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren.

De natuurbeschermingswet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen. Bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren is het verplicht om vooraf te toetsen of deze kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen.

Nationaal netwerk

Het nationale netwerk van natuur (NNN) is een robuust, samenhangend netwerk van natuurgebieden en verbindingen daartussen op nationaal niveau. Natura 2000, een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden, maakt onderdeel uit van deze structuur. Zowel het Rijk als de Provincie wensen het NNN-netwerk te behouden en verder te ontwikkelen. In de Interim Omgevingsverordeing is dan ook een beschermingsregime opgenomen. De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op de natuurbescherming, het in stand houden en versterken van een robuust netwerk van natuurgebieden en het behouden en versterken van de biodiversiteit. Daartoe is het uitgangspunt van deze regels en bij de toepassing daarvan, dat de kwaliteit en oppervlakte van het natuurnetwerk Nederland niet achteruitgaan en dat de samenhang tussen de gebieden van het natuurnetwerk Nederland wordt behouden.

Plantoetsing

Voor het bepalen van eventuele effecten op de natuurlijke waarden is op 6 januari 2021 een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd door Inventarium flora- en fauna (Bijlage 6). De conclusies van dit onderzoek worden hieronder samengevat.

Gebiedsbescherming - Natura 2000

Het plangebied ligt in de directe nabijheid van het Natura 2000-gebied Kolland & Overlangbroek (circa 1,06 kilometer) alsmede Rijntakken, deelgebied Uiterwaarden Neder-Rijn (circa 1,75 kilometer).

Kolland & Overlangbroek is ter plaatse begrensd als Habitatrichtlijngebied. Voor dit Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen opgesteld voor één habitattype (vochtige alluviale bossen), geen habitatsoorten en geen broedvogelsoorten. Omdat de werkzaamheden van het plangebied buiten het Natura 2000-gebieden plaatsvinden heeft dit geen invloed op de oppervlakte van het Natura 2000-gebied en de gestelde doelstelling.

Om te kunnen beoordelen of de geplande ontwikkeling effect heeft op het Natura 2000-gebied Kolland & Overlangbroek is de effectenindicator gebieden ingevuld met als activiteit ‘woningbouw’. Hierdoor wordt inzichtelijk gemaakt welke storingsfactoren aan de orde kunnen zijn bij de geplande ingreep. Tevens is een ecologische onderbouwing gegeven in hoeverre de storing relevant is ten aanzien van de ingreep.

Uit de effectenindicator blijkt dat de geplande ingreep geen invloed heeft op de grondwaterstand alsmede de overig genoemde storingsfactoren behorend bij het Habitattype 'vochtige alluviale bossen'.

Uiterwaarden Neder-Rijn is ter plaatse begrensd als ‘overige Natura 2000-gebieden. Voor dit Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen opgesteld voor veertien habitattype, elf habitatrichtlijnsoorten en twaalf broedvogelsoorten. Omdat de werkzaamheden van het plangebied buiten het Natura 2000-gebieden plaatsvinden heeft dit geen invloed op de oppervlakte van het Natura 2000-gebied en de gestelde doelstellingen.

Gebiedsbescherming - Natuur Netwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. In de wet heet dit de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het Natuurnetwerk Nederland liggen:

  • bestaande natuurgebieden, waaronder de 20 Nationale Parken;
  • gebieden waar nieuwe natuur aangelegd wordt;
  • landbouwgebieden, beheerd volgens agrarisch natuurbeheer;
  • ruim 6 miljoen hectare grote wateren: meren, rivieren, de kustzone van de Noordzee en de Waddenzee;
  • alle Natura 2000-gebieden.

Aangezien het plangebied onderdeel is van het NNN, is het van belang om de ontwikkelingen te toetsen aan het geldende regime. Het uitgangspunt van is dat de kwaliteit en oppervlakte van het natuurnetwerk Nederland niet achteruitgaan en dat de samenhang tussen de gebieden van het natuurnetwerk Nederland wordt behouden. Wanneer binnen het NNN de oppervlakte aan verharding toeneemt dan moet diezelfde oppervlakte + 10% buiten het NNN gecompenseerd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatwg4b-VA01_0022.png"

Oppervlakte bestaande bebouwing (blauw) en bestaande verharding (rood)

  bestaand (m2)   toekomstig (m2)  
verharding   265   210  
bebouwing   374   238  
totaal   639   448  
afname     191  

Overzicht bestaande en toekomstige bebouwing/ verharding plangebied

In voorliggend plan is geen sprake van oppervlakteverlies van het NNN. In de bestaande situatie is de oppervlakte van verharding en bebouwing in totaal circa 639m2.

De toekomstige bebouwing en verharding bedraagt in totaal 448m2. De verharding neemt per saldo af met 191 m2 en er gaat geen NNN verloren. Daarnaast is de toekomstige bebouwing geclusterd en wordt deze conform bijlage 1 landschappelijk ingepast, zodat wordt aangesloten op de omgeving. Het perceel wordt landschappelijk ingepast door een natuurlijke haag van onder meer hulst, rhododendron en taxus langs de hoofdwoning, overgaand in een struweelhaag van inheemse heesters voor de woning op het achtererf. Bestaande bomen worden zoveel mogelijk behouden. Aan de achterzijde komt een zone met kruidenrijk gras en een poel voor de wateropvang en tegelijk ook bijdraagt aan een hogere ecologische waarde.

Voorliggend plan leidt niet tot achteruitgang van de kwaliteit en oppervlakte van het NNN. Tevens wordt de samenhang tussen gebieden behouden en mogelijk zelfs versterkt. Verdere toetsing is niet noodzakelijk.

Soortenbescherming

Op de planlocatie en de nabijgelegen omgeving (200 meter) zijn geen nesten dan wel horsten waargenomen, uitgezonderd een nest in de paardenstal van de boerenzwaluw. Er zullen dus verder geen vaste rust- of verblijfplaatsen verloren gaan ten aanzien van de soortgroep vogels. Ook is het uitgesloten dat de ingreep directe sterfte van vogels met zich meebrengt. Het plangebied heeft tevens geen ecologische waarde voor de vogelsoorten die volgens de effectenindicator soorten) in het nabijgelegen Natura 2000-gebied voorkomen zoals de buizerd en gierzwaluw.

Het voorkomen van vogels zoals genoemd in de verdragen van Bonn en Bern kan niet worden uitgesloten. Deze soorten vallen zowel onder het beschermingsregime Vogelrichtlijn als het beschermingsregime Habitatrichtlijn. Voor deze soorten geldt dat ze niet opzettelijk mogen worden verstoord, ongeacht hun staat van instandhouding.

Voor alle inheemse vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die soorten, nesten, eieren of vaste rust- of verblijfplaatsen beschadigen of verstoren. Voor werkzaamheden met schadelijke effecten op broedvogels wordt veelal geen ontheffing verleend, omdat het uitvoeren van de werkzaamheden buiten het broedseizoen over het algemeen een goed alternatief vormt. In het kader van de Wet natuurbescherming wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd, omdat deze per soort en vaak per jaar kan verschillen. Van belang is of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum. Voor de meeste soorten kan de periode tussen half maart en eind juli worden aangehouden als broedseizoen.

Ten aanzien van vogels geldt: zorgvuldig handelen.

De opstallen op de planlocatie zijn vrij van kieren en holten en dus ook voor de vleermuis ontoegankelijk. Er is gekeken of er afbladderend verf of beginnend houtrot aanwezig is, zodat er ruwe vlekken ontstaan waar ze alsnog kunnen aanklampen. De boeilijsten zijn in goede (gladde) staat. Verblijfplaatsen van gebouw bewonende vleermuizen kunnen dus redelijkerwijs worden uitgesloten.

Het pand is via het dak geïnspecteerd op holten en kieren (middels een endoscoop). Het gebouw verschaft geen toegang voor vleermuizen. Mestsporen zijn dus ook niet aangetroffen. Straat- en terreinverlichting maakt het habitat tevens suboptimaal voor lichtgevoelige vleermuizen. De bomen blijven intact, dus ook boombewonende soorten ondervinden geen blijvende hinder van de planontwikkeling. De aanwezige bomen zijn ook onderzocht op spleten, holten of loszittend schors hetgeen niet is waargenomen.

Schade op onmisbare vliegroutes en foerageergebieden, verblijfplaatsen van vleermuizen is niet te verwachten. Het foerageergebied blijft intact. Een nader onderzoek naar vleermuizen is niet noodzakelijk.

Tijdens het veldbezoek zijn geen vaste verblijfplaatsen van overige zoogdieren die zijn opgenomen op Habitatrichtlijn en de Verdragen van Bern en Bonn aangetroffen.

Stikstof

Voorheen diende op grond van het Programma Aanpak Stikstof (PAS), welke in juli 2015 van kracht werd, berekend te worden of een nieuwe (bouw)activiteit tot een significante toename leidde van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Onder het PAS golden enkele drempel- en grenswaarden. Deze waarden bepaalden of een toename van stikstofdepositie significant was en zo ja, of er dan een meldingsplicht of een vergunningplicht gold. Door te rekenen met het voorgeschreven rekenprogramma AERIUS Calculator werd automatisch met die drempelwaarden rekening gehouden. In het geval van de meldingsplicht kon de planontwikkeling aanspraak kan maken op benutting van de ontwikkelingsruimte die voor een Natura 2000-gebied gold, totdat deze niet meer voorradig was.

Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 mag het PAS niet meer gebruikt worden als toestemmingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden. De drempel- en grenswaarden uit het PAS zijn daarmee ook niet meer van toepassing. Hierdoor kan een project met een geringe depositietoename van 0,01 mol/ha/jaar al vergunning plichtig zijn (artikel 2.7 en 2.8 Wnb). Dit betekent dat ook relatief kleinschalige projecten zorgvuldig dienen te worden getoetst op hun stikstofdepositie, om zo aan Europese regelgeving te kunnen voldoen (en stand te houden bij de Raad van State in geval van een beroep).

Sinds de vernieuwing van de AERIUS Calculator op 16 september 2019, en na de laatste update van 26 januari 2023, kan correct berekend worden of er überhaupt sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied. Daarbij dient zowel de gebruikersfase als de realisatiefase doorgerekend te worden. Zodra er geen rekenresultaten boven de 0,00 mol/ha/jaar zijn, is er geen belemmering voor een plan op het gebied van stikstofdepositie.

Uit de berekeningen (bijlage 7, 8, 9 en 10) blijkt dat er door de gewenste ontwikkeling geen strijdigheden ontstaan met de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied. Er vindt geen stikstofdepositie plaats op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.

Houtopstanden

Er worden geen bomen gekapt, die vallen binnen de wet houtopstanden.

Provincie

Provinciale ruimtelijke Verordening

Natuur vormt een belangrijke basis voor een aantrekkelijk, kwalitatief hoogwaardig landelijk gebied. De provincie Utrecht heeft, onder meer door de variatie in ondergrond, een diverse natuur met hoge biodiversiteit. Door verschillende oorzaken, zoals verstedelijking, verdroging en vermesting, maar ook klimaatverandering, staat deze biodiversiteit onder druk. De provincie Utrecht spant zich in voor het in stand houden en waar mogelijk vergroten van de biodiversiteit, in de Natuurvisie geeft de provincie aan hoe zij dit willen aanpakken. Deze visie heeft tot doel om het Nationale Netwerk van Natuur (NNN) te beschermen. Deze bescherming richt zowel op actuele als potentiële waarden.

De potentiële waarden worden vooral bepaald door abiotische factoren zoals waterhuishouding en bodemopbouw. De bescherming van de potentiële waarden kan alleen aan de orde zijn wanneer de gronden daadwerkelijk (mede) voor natuurdoeleinden zijn bestemd. Als er echter in het vigerende bestemmingsplan sprake is van mede- of dubbelbestemming voor natuur of bos dan moet de ontwikkeling voor de bestaande functie getoetst worden aan zowel actuele als potentiële waarden. De provincie en gemeente toetsen deze waardes aan de hand van een 'nee, tenzij'-regeling.

Dit houdt in dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen het natuurnetwerk Nederland geen nieuwe bestemmingen en regels mag bevatten die ruimtelijke ontwikkelingen toestaan die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de wezenlijke kenmerken en waarden van het natuurnetwerk Nederland, of die kunnen leiden tot een vermindering van de kwaliteit, de oppervlakte of de samenhang van het natuurnetwerk Nederland, tenzij sprake is van:

  • a. ruimtelijke ontwikkelingen vanwege een groot openbaar belang, waarbij er geen reële alternatieven zijn die het natuurnetwerk Nederland niet of minder aantasten;
  • b. ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot aantasting worden gecompenseerd binnen een met die ruimtelijke ontwikkeling samenhangend gebied en met dusdanige activiteiten dat de uitvoering van die activiteiten gezamenlijk binnen 10 jaar resulteert in een duidelijk aantoonbare meerwaarde voor het natuurnetwerk Nederland voor wat betreft kwaliteit, oppervlakte en samenhang; of
  • c. ruimtelijke ontwikkelingen in het natuurnetwerk Nederland die beperkt worden gewijzigd of worden toegevoegd, waarbij die wijziging of toevoeging noodzakelijk is voor de instandhouding van de bestaande bestemming.

Onder de oppervlakte van het natuurnetwerk Nederland wordt in ieder geval niet de bestaande legale bebouwing, erven en verhardingen begrepen.

Aantasting van het natuurnetwerk Nederland op grond van het eerste lid is slechts mogelijk als:.

  • a. de aantasting zo veel mogelijk wordt beperkt; en
  • b. de overblijvende aantasting tijdig wordt gecompenseerd.

Aangezien er als gevolg van dit plan geen extra grond wordt ontnomen aan de NNN heeft het plan geen effect op de NNN. Het plan zorgt juist voor extra natuurwaarden Hiervoor is een inrichtingsplan opgesteld (bijlage 1)

Conclusie

Het plangebied is onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland, zie ook paragraaf 3.2 en bijalge 6.

Met het realiseren van het voorgenomen plan wordt geen natuur verwoest. Wel worden er een aantal bomen gekapt. Onder het kopje 'waardevolle bomen' wordt hier nader op ingegaan. De twee woningen komen in plaats van reeds bestaande bebouwing. Het gaat niet ten koste van natuurgebied. Daarnaast wordt het plan landschappelijk ingepast. De ontwikkeling leidt niet tot een aantasting van het NNN.

Er is geen sprake van strijdigheid met het provinciaal beleid op het gebied van natuur.

Gemeente

Groenstructuurplan

In het groenstructuurplan staat omschreven hoe men het belangrijkste groen in de dorpen duurzaam in stand wil houden en zo de hoogwaardige kwaliteit van de leefomgeving te behouden en te versterken. Daarbij is het behoud van de eigen identiteit van de kernen een belangrijk uitgangspunt. Bij nieuwe ontwikkelingen in de dorpen is met dit Groenstructuurplan het belangrijkste openbare groen binnen de dorpen in beeld en kan daar dus rekening mee worden gehouden. Daarnaast geeft het Groenstructuurplan belangrijke richtlijnen voor specifieke beleidsvraagstukken. Het Groenstructuurplan beschrijft het groenbeleid in hoofdlijnen.

De gemeente Utrechtse Heuvelrug onderscheid drie verschillende waardes binnen de groenstructuur. Dit zijn 'Stedenbouwkundige waarde', 'Cultuurhistorische waarde' en 'Ecologische waarde'. Als een groene structuur bijdraagt aan de stedenbouwkundige structuur van een dorp, wijk of buurt, heeft het stedenbouwkundige waarde. Denk bijvoorbeeld aan laanbomen langs een belangrijke uitvalsweg. De cultuurhistorische waarde wordt bepaald door de relatie die het element heeft met de ontstaans- of ontwikkelingsgeschiedenis van de omgeving. Een groenelement heeft ecologische waarde als het een bijdrage levert aan de natuurwaarden in de omgeving. Het Groenstructuurplan gaat over het groen binnen de bebouwde kom van de dorpen en is dan ook niet direct van toepassing op het plangebied. Overigens leidt onderhavige ontwikkeling niet tot een verlies aan groen.

Bomenverordening

Waardevolle bomen

Voor de realisatie van het plan is een bomeninventarisaie gedaan. Er moet een aantal bomen gekapt worden. In bijlage 11 en 12 is dat inzichtelijk gemaakt. De bomenverordening is van toepassing. In totaal wordern er 7 bomen gekapt. Vijf bomen moeten worden gekapt in verband met de bouw van de woningen en twee bomen hebben een slechte conditie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatwg4b-VA01_0023.png"

Bomeninventarisatieplan (bron: initiatiefnemer)

In het inrichtingpslan is hier rekening mee gehouden en wordt dit gecompenseerd. Voor de kap van de bomen waarvoor vergunningsplicht geldt wordt te zijner tijd een omgevingsvergunning aangevraagd.

4.8 Cultuurhistorie

Rijk

Erfgoedwet

Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Deze wet vervangt zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed:

  • 1. Monumentenwet 1988
  • 2. Wet verzelfstandiging rijksmuseale diensten
  • 3. Wet tot behoud van cultuurbezit
  • 4. Wet tot teruggave cultuurgoederen uit bezet gebied
  • 5. Uitvoeringswet UNESCO -verdrag 1970
  • 6. Regeling materieel beheer museale voorwerpen

De Erfgoedwet hanteert de beschermingsniveaus zoals die in de huidige regelingen gelden. Voor de vergunningverlening van een beschermd archeologisch monument, het verbod tot beschadigen of vernielen van een rijksmonument en de bescherming van stads- en dorpsgezichten geldt dat de huidige situatie in de Monumentenwet 1988 van kracht blijft tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Deze regels blijven dusgelden en zijn ongewijzigd overgenomen in de Erfgoedwet.

Doelstelling van de wetten is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische
  • waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. De projectlocatie heeft een dubbelbestemming ten behoeve van archeologie. In paragraaf 4.9 wordt nader op dit aspect ingegaan.

Voorts zijn op basis van deze wet mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vindenvan (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.

Conclusie

Op basis van de Erfgoedwet zijn er geen belemmeringen omtrent het huidige plan.

Provinci e

Cultuur- en erfgoednota 2016 - 2019

In de cultuur- en erfgoednota van de provincie Utrecht is onderscheid gemaakt in een aantal trends. Deze trends zijn in hoge mate bepalend voor het beleid van de provincie. Het beleid is erop gericht om erfgoed en cultuur beleefbaar te maken, zorg te dragen voorcultuur en erfgoed en bewoners te onderwijzen aan de hand van erfgoed en cultuur. Dit wordt gedaan om onder meer cultuurhistorische waardevolle landschappen en archeologische zones te verankeren in het ruimtelijk beleid en monumenten in stand te houden en te beheren.

Conclusie

Het beoogde plan zal geen schade toebrengen aan cultuurhistorische waardevollelandschappen en archeologische zones.

Gemeente

Nota Erfgoed in het Groen

Deze beleidsnota heeft als doelstelling het behoud, de versterking en de ontwikkeling van het cultuurhistorische erfgoed. Het cultuurhistorisch erfgoed wordt onderverdeeld in 'monumenten', 'archeologie' en cultuurlandschap. Deze beleidsnota is voor de gemeente Utrechtse Heuvelrug extra belangrijk door de aanwezigheid van de vele historische buitenplaatsen met monumentaal groen en sporen, het groot aantal grafheuvels en de zeer hoge archeologische verwachtingswaarde. De gemeente heeft een aantal beleidsinstrumenten om zo het cultuurhistorisch erfgoed te behouden en te beschermen.

Aan de hand van deze beleidsinstrumenten zal bij elke ruimtelijke ontwikkeling worden getoetst of er sprake is van een rijks- of gemeentelijk monument, of het plangebied in de directe nabijheid van een rijks- of gemeentelijk monument, of het plangebied in de omgeving van een molen ligt. Daarnaast kijkt de gemeente of er sprake is van een cultuurhistorisch waardevol object en/of er sprake is van een beschermd dorpsgezicht en of er sprake is van een cultuurhistorische waardevolle buitenplaats.

Conclusie

Bij het beoogde plan is er geen sprake van een rijksmonument dan wel een gemeentelijk monument. Ondanks de hoge dichtheid van rijks- en gemeentelijke monumenten liggen er in de omgeving van het plangebied geen monumenten die worden aangetast door het voorgenomen plan. Wanneer er gekeken wordt of er sprake is van een cultuurhistorisch waardevol object of een beschermd dorpsgezicht dan kan worden geconcludeerd dat dit niet aanwezig is. Ook zijn er geen cultuurhistorisch waardevolle buitenplaatsen of cultuurhistorische molens. Er kan daarom worden gesteld dat de Nota Erfgoed in het Groen geen belemmeringen geeft voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Archeologie

Wettelijk kader

Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Deze wet vervangt zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed:

  • 1. Monumentenwet 1988
  • 2. Wet verzelfstandiging rijksmuseale diensten
  • 3. Wet tot behoud van cultuurbezit
  • 4. Wet tot teruggave cultuurgoederen uit bezet gebied
  • 5. Uitvoeringswet UNESCO -verdrag 1970
  • 6. Regeling materieel beheer museale voorwerpen

De Erfgoedwet hanteert de beschermingsniveaus zoals die in de huidige regelingen gelden. Voor de vergunningverlening van een beschermd archeologisch monument, het verbod tot beschadigen of vernielen van een rijksmonument en de bescherming van stads- en dorpsgezichten geldt dat de huidige situatie in de Monumentenwet 1988 van kracht blijft tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Deze regels blijven dus gelden en zijn ongewijzigd overgenomen in de Erfgoedwet.

Doelstelling van de wetten is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

Gemeente

In het plangebied geldt volgens de Archeologische beleidskaart 2019 van de gemeente Utrechtse Heuvelrug een 'Waarde – Archeologie 2 bufferzone zeer hoog'. Een archeologisch onderzoek is verplicht bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm -Mv. Gezien de toekomstige bodemingrepen in het plangebied is door Transect een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 13).

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatwg4b-VA01_0024.png"

Figuur: Uitsnede beleidskaart Archeologie met aanduiding plangebied (bron: Bijlage 13)

Onderzoeksresultaten

Op basis van het vooronderzoek is vastgesteld dat het plangebied een zeer hoge verwachting heeft op de aanwezigheid van archeologische resten. Dit is gebaseerd op de aanwezigheid van een relatief intacte bodemopbouw, waarbij er een oude akkerlaag is aangetroffen onder de huidige bouwvoor. Deze akkerlaag loopt vermoedelijk in het plangebied door vanuit het terrein van hoge waarde (AMK-terrein 4749) dat direct ten noorden van het plangebied gelegen is. De top van de smeltwaterafzettingen is vermoedelijk in deze akkerlaag opgenomen, waardoor het onwaarschijnlijk is dat in het plangebied intacte archeologische vindplaatsen aanwezig zijn uit de periode Laat-Paleolithicum – Mesolithicum. Voor deze periode geldt daarom een lage archeologische verwachting binnen het plangebied. De akkerlaag is op basis van het onderzoek in het AMK-terrein waarschijnlijk ontstaan tijdens de IJzertijd, maar er zijn destijds ook archeologische resten uit de periode Neolithicum – Bronstijd aangetroffen, waardoor deze perioden niet op voorhand uit te sluiten zijn. De akkerlaag is waarschijnlijk in gebruik geweest tot en met de Vroege Middeleeuwen, waarna er een plaggendek op is aangebracht. Bij deze werkzaamheden is de akkerlaag vermoedelijk afgetopt, maar niet dusdanig dat eventueel aanwezige archeologische resten (ernstig) verstoord zijn geraakt. Om deze reden geldt er voor het plangebied voor de periode Neolithicum – Late Middeleeuwen een zeer hoge archeologische verwachting.

In totaal zijn in het plangebied zes boringen gezet. De boringen hebben een diepte van maximaal 140 cm –Mv en zijn handmatig gezet met behulp van een Edelmanboor met een diameter van 7 cm.

De zeer hoge verwachting leidt ertoe dat in het plangebied vanaf een diepte van 30 cm –Mv met de aanwezigheid van archeologische resten rekening gehouden moet worden. Gezien de diepte van het archeologisch relevante niveau is het waarschijnlijk dat dit niveau door de beoogde werkzaamheden worden verstoord. Daarom adviseren wij om de verwachting die is opgesteld in onderhavig onderzoek aanvullend te onderzoeken. Dit onderzoek kan het beste plaatsvinden in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. Voor een dergelijk onderzoek dient de werkwijze te worden vastgelegd in een Programma van Eisen (PvE), dat door de gemeente Utrechtse Heuvelrug dient te worden beoordeeld en goedgekeurd.

Programme van Eisen

Er is een Programma van Eisen (bijlage 14) opgesteld ter voorbereiding van het nader proefsleuvenonderzoek.

In september 2021 is het proefsleuvenonderzoek uitgevoerd (bijlage 15).

Het doel van dit onderzoek is het toetsen en aanvullen van de archeologische verwachting door het opsporen en het waarderen van eventueel aanwezige archeologische resten. Het onderzoek moet, voor zover mogelijk, inzicht geven in de aard, datering, omvang, gaafheid, conservering en begrenzing van de mogelijk aanwezige archeologische resten.

In het plangebied zijn drie proefsleuven aangelegd (in totaal 184 m2, 8% van het plangebied). Geconcludeerd kan worden dat tijdens het proefsleuvenonderzoek één archeologische vindplaats is aangetroffen bestaande uit kuilen en paalkuilen uit de Late Bronstijd – IJzertijd. De paalsporen vormen mogelijk een bijgebouw, echter is dit op basis van het proefsleuvenonderzoek niet met zekerheid te zeggen. De archeologische resten hangen waarschijnlijk samen met een nederzettingsterrein in de omgeving. Samen met de grondsporen is vondstmateriaal verzameld uit de bouwvoor (roodbakkend keramiek) en uit een kuil (S.2; handgevormd aardwerk en natuursteen). De grondsporen zijn gedateerd aan de hand van het vondstmateriaal en de uiterlijke kenmerken.

Selectieadvies

Op basis van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek en de waardestelling is de vindplaats als behoudenswaardig bevonden. De archeologische vindplaats is verspreid over de verschillende werkputten aangetroffen op een diepte van circa 60-70 cm -Mv (9,4-9,5 m + NAP) in de top van de smeltwaterwaaierafzettingen. In het plangebied zal grondverzet plaatsvinden ter hoogte van de toekomstige bouwvlakken, waarvan één waarschijnlijk dieper wordt aangelegd voor een kelder (3 m -Mv). Ter hoogte van het noordwestelijke bouwperceel is nog bebouwing aanwezig die waarschijnlijk heeft gezorgd tot de verstoring van dit deel van het plangebied, echter dit is met het proefsleuvenonderzoek niet vastgesteld. Van de huidige bebouwing zijn ook geen bouwtekeningen beschikbaar. Voor het bouwvlak in het zuidwesten is tijdens het proefsleuvenonderzoek vastgesteld dat een deel recentelijk is verstoord, maar het achterste deel niet. Op basis van deze gegevens adviseren wij ter hoogte van beide bouwpercelen een Definitief Onderzoek variant archeologische begeleiding (DO AB) te laten plaatsvinden.

De archeologische begeleiding van het noordwestelijke bouwperceel kan in intensieve of extensieve vorm plaatsvinden. Als informatie aangeleverd kan worden waaruit blijkt dat de bodem ter hoogte van het noordwestelijk gelegen bouwperceel geheel is verstoord kan worden afgeweken van het hierboven opstelde advies.

In het zuidelijk gelegen bouwperceel is de bodemopbouw intact genoeg bevonden om goed onderzoek te kunnen doen. Daarom wordt hier niet volstaan met een inspectie na uitgraven, maar moet er een archeoloog bij het graafwerk zelf aanwezig zijn.

Voor het overige deel van het plangebied geldt dat de hoge archeologische waarde behouden blijft en hier geen verder ontwikkelingen plaats kunnen vinden dieper dan 30 cm -Mv zonder archeologisch onderzoek.

Voor de Definitieve opgraving (variant Archeologische Begeleiding) dient, evenals ander gravend onderzoek, de werkwijze te worden vastgelegd in een Programma van Eisen (PvE). Dit wordt opgesteld en ter goedkeuring voorgelegd aan het bevoegd gezag voorafgaand aan de graafwerkzaamheden.

Conclusie

Het plangebied behoudt, uitgezonderd het voorste deel het zuidelijk gelegen woonperceel met de bestemming 'Wonen - B1, ' de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 2'. Dit is zichtbaar op onderstaande uitsnede van de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatwg4b-VA01_0025.png"

Uitsnede verbeelding

Voor zowel het noordwestelijk als zuidelijk gelegen woonperceel is op het moment dat gegraven wordt archeologische begeleiding noodzakelijk. Aangezien de kans is aanwezig dat de bestaande bebouwing ter hoogte van het noordwestelijk gelegen bouwperceel voor een hoge mate van verstoring heeft gezorgd, is begeleiding in extensieve vorm hier voldoende. Dat houdt in dat de graafwerkzaamheden ten behoeve van de geplande ontwikkeling tot circa 80 cm onder maaiveld (de overgang van de bruine akkerlaag naar het 'gele zand') zullen worden uitgevoerd, waarna een archeoloog het blootgelegde vlak inspecteert en eventuele archeologische resten documenteert.

In het zuidelijk gelegen bouwperceel is de bodemopbouw intact genoeg bevonden om goed onderzoek te kunnen doen. Daarom wordt hier niet volstaan met een inspectie na uitgraven, maar moet er een archeoloog bij het graafwerk zelf aanwezig zijn.

Voor het uitvoeren van de archeologische begeleiding moet een Programma van Eisen worden opgesteld. Dit wordt opgesteld en ter goedkeuring voorgelegd aan het bevoegd gezag voorafgaand aan de graafwerkzaamheden.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatwg4b-VA01 met de bijbehorende regels (en bijlagen) en een toelichting hierop. Het GML-bestand (simpel gezegd; de kaart) en de bijbehorende regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. In het GML-bestand zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2 Methodiek

5.2.1 Verbeelding

In het GML-bestand hebben alle gronden met hun bebouwing binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere soorten aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de regels in combinatie met het GML-bestand aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding. In de legenda zijn deze als "verklaringen" aangegeven (bijvoorbeeld kadastrale gegevens).

5.2.2 Regels

De regels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk I (artikelen 1 en 2) bevatten de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.
  • Hoofdstuk II (artikelen 3 tot en met 5) bevat de bestemmingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk regels die specifiek voor die bestemming gelden. Ook zijn dit hoofdstuk de dubbelbestemmingen opgenomen.
  • Hoofdstuk III (artikelen 6 tot en met 10) bevat de algemene regels, waaronder een anti-dubbeltelregel en de algemene gebruiksregels.
  • Hoofdstuk IV (artikelen 11 en 12) bevat de overgangs- en slotregel.

Regels in verband met de bestemmingen

De bestemmingsregels kennen allemaal dezelfde opbouw:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • wijzigingsbevoegdheid.

Bestemmingsomschrijving

De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In de bestemmingsomschrijving worden de binnen een bestemming toegestane functies genoemd. Het gebruik wordt hier geregeld.

Bouwregels

De bouwregels zijn gerelateerd aan deze bestemmingsomschrijving. In de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op een perceel bestaan. Zoals bijvoorbeeld de bouw- en de goothoogtes.

Afwijken van de bouwregels

Door het opnemen van een afwijkingsregeling bestaat de mogelijkheid om middels een omgevingsvergunning af te wijken van de algemeen toegestane bouwregels. In een afwijkingsregeling wordt opgenomen waarvan afwijking wordt verleend, de maximale omvang van de afwijking die kan worden toegestaan en eventuele voorwaarden waaronder de omgevingsvergunning tot afwijken wordt verleend. Een voorbeeld is een afwijkende goot- en/of bouwhoogte in een bepaalde situatie.

Overigens biedt bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht nog bouw- en gebruiksmogelijkheden buiten dit bestemmingsplan om, onder meer door middel van 'vergunningsvrij bouwen'.

Specifieke gebruiksregels

Deze regels zijn in feite een aanvulling op de bestemmingsomschrijving. Hier worden vormen van gebruik beschreven die men in strijd acht met de bestemming, maar waarvan niet direct uit de bestemmingsomschrijving blijkt dat dit zo is. Zo is in de bestemming 'Agrarisch' mogelijk gemaakt dat bepaalde bedrijfswoningen als zogenaamde 'plattelandswoningen' mogen worden bewoond, waarbij de bewoners geen functionele binding meer hoeven te hebben met het agrarische bedrijf op het perceel.

Afwijken van de gebruiksregels

Onder afwijken van de gebruiksregels wordt het mogelijk gemaakt een bepaalde vorm van gebruik toch onder de bestemming te laten vallen. Een afwijking van een gebruiksregel mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Het betreft dus altijd gebruik dat inherent is aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld het mogen uitoefenen van kleinschalige nevenactiviteiten (in de vorm van ambachtelijke bedrijvigheid, zoals de verkoop van zelfgemaakte kaas) in de bestemming 'Agrarisch'.

Overigens biedt bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht nog bouw- en gebruiksmogelijkheden buiten dit bestemmingsplan om.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Specifieke inrichtingsactiviteiten, niet bestaande uit bouwen (dat is immers al onder de bouwregels beschreven), dienen soms aan een omgevingsvergunning te worden gebonden. Hiervan zal sprake zijn als bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden van invloed kunnen zijn op in de specifieke bestemming voorkomende bijzondere omstandigheden. Voorbeelden van deze omstandigheden zijn cultuurhistorische- of landschappelijke waarden. Deze waarden kunnen met een omgevingsvergunningstelsel worden beschermd. De regeling is nadrukkelijk niet bedoeld om alle werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geheel uit te sluiten. Concreet kan je denken aan bijvoorbeeld het moeten aanvragen van een vergunning voor het afgraven of egaliseren van gronden of het vellen van bos in de bestemming 'Natuur'.

Wijzigingsbevoegdheid

Door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om het bestemmingsplan te wijzigen (binnenplanse wijziging). Het kan dan gaan om het wijzigen van een op een perceel gelegde bestemming, maar ook bijvoorbeeld het wijzigen of vergroten van een bouwvlak (met bijbehorende bouwmogelijkheden).

De inleidende regels (hoofdstuk I)) en de overgangs- en slotregel (hoofdstuk IV) worden hier verder niet toegelicht. Voor de overige bestemmingen volgt in de volgende paragraaf een inhoudelijke beschrijving.

5.3 Bestemmingen

In het plangebied zijn twee bestemmingen weergegeven. Daarnaast kent het plangebied een dubbelbestemmingen. Hieronder volgt een beschouwing van deze bestemmingen.

5.3.1 Natuur

De bestemming Natuur wordt gebruikt voor gebieden waar landschappelijke en natuurwaarden van belang zijn. Deze bestemming is bedoeld om deze waarden in stand te houden, te herstellen of te ontwikkelen. Agrarisch medegebruik in de vorm van beweiding is toegestaan. De betreffende gebieden hebben een groene uitstraling met landschaps- en/of natuurwaarden. Wandel- en fietspaden, in- en uitritten, onverharde wegen, voorzieningen van flora en fauna, waterhuishoudkundige voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie, zoals picknickplaatsen en parkeervoorzieningen zijn hier mogelijk, omdat deze functies goed aansluiten bij het karakter van de bestemming.


Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de strikte regels. Het oprichten van gebouwen is niet zonder meer toegestaan.


Afwijken bouwen overkappingen ten dienste van de bestemming

Middels een afwijkingsbevoegdheid kan het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen en overkappingen ten dienste van de bestemming Natuur, mits de noodzaak van de bebouwing is aangetoond. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om een overkapping of schuurtje voor onderhoudsmaterialen, etc.


Omgevingsvergunning ter bescherming landschappelijke waarden

Om te voorkomen dat de landschappelijke en natuurwaarden onevenredig worden aangetast is een verbod opgenomen om zonder omgevingsvergunning een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren. Deze werkzaamheden hebben dan betrekking op het mogelijk aantasten of veranderen van natuur- en landschapselementen.

5.3.2 Tuin

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen met daarbij behorend paden, waterhuishoudkundige voorzieningen en parkeren op eigen terrein. Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mag een bijgebouw gerealiseerd worden. Ter plaatse van de aanduiding 'overgangsgebied' is bebouwing en verharding uitgesloten.

5.3.3 Wonen - B1

Algemeen

In het plangebied komen diverse typen woningen voor. Dit onderscheid in woningtype komt tot uiting in verschillende woonbestemmingen.

Voor het buitengebied worden twee woonbestemmingen gebruikt. Er wordt onderscheid gemaakt in:

Dit onderscheid in woonbestemmingen zorgt ervoor dat woningtypen niet kunnen worden uitgewisseld en dat de gewenste stedenbouwkundige structuur wordt gehandhaafd.

Hieronder worden de woonbestemmingen uitgelegd. Om in de uitleg niet in herhaling te vallen wordt eerste woonbestemming (Wonen - B1) volledig besproken. Bij de opvolgende bestemmingen wordt aangegeven waar de verschillen zitten.

Wonen - B1

Functies

Binnen de bestemming Wonen - B 1 is wonen toegestaan. Tevens mag een beroep of bedrijf aan huis worden uitgeoefend. Het is daarnaast toegestaan om op de gronden met deze bestemming tuinen, erven en paden aan te leggen. Ook zijn waterhuishoudingsvoorzieningen toegestaan en mag er geparkeerd worden op eigen terrein.

Bouwmogelijkheden

De Bouwregels maken onderscheid in regels voor:

  • 1. hoofdgebouwen (6.2.1);
  • 2. bijbehorende bouwwerken (6.2.2);
  • 3. overige bouwwerken (6.2.3).

Algemeen

In algemene zin wordt bepaald dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd.

Hoofdgebouwen

Binnen de bestemming Wonen - B 1 mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd. De woningen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd.

Er mag niet meer dan één woning binnen een bouwvlak worden gebouwd, waarbij het hoofdgebouw in het bouwvlak moet worden gebouwd. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, tenzij er op het bouwvlak een maximaal bebouwingspercentage staat aangegeven. Met dit percentage wordt de maximale oppervlakte van het hoofdgebouw begrensd.

Voor de woningen is een generieke maximale inhoud aangegeven van 600 m³. Hierop zijn twee uitzonderingen mogelijk. In bestaande gevallen is de grotere bestaande inhoud toegestaan. Ook is het mogelijk dat een grotere inhoud is aangegeven met een aanduiding.

Voor de goot- en bouwhoogte is in de regels een standaard hoogte gegeven. Indien bestaande hoofdgebouwen hoger zijn dan deze standaard hoogte, dan is de bestaande goot- en bouwhoogte de maximaal toegestane hoogte.

Als hoofdgebouwen afgedekt worden met een kap, dan moet worden voldaan aan de in de regels voorgeschreven dakhelling.

Als een hoofdgebouw op een hoekperceel wordt gesloopt, moet de voorgevel van het vervangende hoofdgebouw aan dezelfde zijde van het bouwvlak worden gebouwd als het geval was bij het bestaande hoofdgebouw. Met deze regeling wordt beoogd de karakteristiek en de kwaliteit (zowel vanuit ruimtelijk-stedenbouwkundig oogpunt, maar ook vanuit woonplezier beschouwd) te waarborgen.

Dakkapellen zijn toegestaan op hoofdgebouwen. Op basis artikel 2 lid 4 van bijlage II van het Bor is het bouwen van een dakkapel in het achterdakvlak of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak vergunningvrij. Voor het bouwen van een dakkapel in het dakvlak van de voorgevel of in een dakvlak van een naar de openbare weg gekeerde zijgevel, zijn regels in het bestemmingsplan opgenomen. Hierbij is grotendeels aangesloten bij de criteria uit de Welstandsnota.

Bijbehorende bouwwerken

Uitbreidingen van het hoofdgebouw met aan- of uitbouwen en al dan niet aangebouwde bijgebouwen en overkappingen worden onder de noemer 'bijbehorend bouwwerk' geschaard. Voor het bouwen van bijbehorenden bouwwerken is zoveel mogelijk aangesloten op de regeling 'vergunningsvrij bouwen' uit de bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht.

De regeling die het bestemmingsplan omvat is echter op een aantal punten ruimer:

  • Bouwen voor de voorgevel.
    Er mag in sommige gevallen op minder dan 1 meter van de voorgevel of voor de voorgevel worden gebouwd:
    • 1. indien de locatie is opgenomen in het bouwvlak;
    • 2. indien de bestaande bebouwing op minder grote afstand dan 1 m van de voorgevel staat;
    • 3. indien de bijgebouwen die voor de voorgevel staan zijn aangeduid op de verbeelding;
    • 4. erkers die voldoen aan de gestelde voorwaarden.
  • Bouwen tot in de grens met het openbaar gebied.
    Er mag binnen de bestemming wonen bij hoekpercelen tot in de grens van het openbaar gebied worden gebouwd, terwijl volgens de regeling uit het Besluit Omgevingsrecht naast de voorgevelgrens ook de zijgevelgrens in acht moet worden genomen. Dit is in sommige gevallen echter onnodig beperkend, bijvoorbeeld wanneer een woning grenst aan een openbare brandgang of een parkeerterrein. Overigens wordt op de meeste hoekpercelen de bestemming Tuin toegepast zodat daar geen bijbehorende bouwwerken kunnen worden gebouwd.
  • ondergronds bouwen.
    Ondergronds bouwen is toegestaan onder een bijbehorend bouwwerk

Overige bouwwerken

Met het begrip 'overige bouwwerken' wordt bedoeld: een bouwwerk dat geen gebouw is en ook geen overkapping. Concreet zijn maximale hoogtematen voorgeschreven voor erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten, antennemasten en andere overige bouwwerken.

Afwijken van de bouwregels

Binnen de bestemming Wonen - B1 is een aantal voor het buitengebied specifieke afwijkingsbevoegdheden opgenomen.


Afwijken van de inhoudsmaat woning

Het bevoegd gezag kan afwijken van de voorgeschreven inhoudsbepaling van een woning. De inhoud mag dan met maximaal 15% worden vergroot tot een maximum van 800 m³. Deze vergroting moet zorgvuldig in het landschap worden ingepast.


Specifieke gebruiksregels

Zoals in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, is beroep of bedrijf aan huis toegestaan binnen de woonbestemming. Wel worden er enige voorwaarden aan dit gebruik gesteld. Zo mag 40 % van de brutovloeroppervlakte van het hoofdgebouw, inclusief bijbehorende bouwwerken, worden gebruikt voor een beroep of bedrijf aan huis. Bij deze oppervlakte wordt ook de oppervlakte van het hoofdgebouw op de verdieping meegerekend.

Het is alleen toegestaan om beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten te verrichten aan huis die opgenomen zijn in de staat van bedrijfsactiviteiten Bedrijf aan huis. De beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mag geen horeca of detailhandel inhouden, behalve als het gaat om verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van het beroep of bedrijf.

De beroeps- of bedrijfsmatige activiteit aan huis mag alleen worden uitgeoefend door de bewoners van de woning waar de activiteit plaatsvindt.

Door de uitoefening van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mogen de verkeersbewegingen niet onevenredig toenemen in de directe omgeving. Daarbij moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Dit dient in de eerste plaats op eigen terrein te worden gerealiseerd. In gevallen waar dit niet mogelijk is dient voldoende parkeergelegenheid in de directe nabijheid aanwezig te zijn. Voor de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mag geen buitenopslag plaatsvinden.


Afwijken van de gebruiksregels

Het gebruik van een woning voor kamerbewoning of bijzondere woonvormen is een verboden gebruik. Het bevoegd gezag heeft de bevoegdheid om dit gebruik toch toe te staan. Dit mag alleen als het hoofdgebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt. Het gebruik moet qua uitstraling en ruimtelijke werking overeenstemmen met die van de woonfunctie. Het gebruik voor kamerbewoning of bijzondere woonvormen mag de belangen niet onevenredig schaden van eigenaren en gebruikers van de gronden waarop dit veranderde gebruik plaatsvindt of die in de nabijheid daarvan liggen.

5.3.4 Wonen - B2

Waar de bestemming Wonen - B1 is bedoeld voor vrijstaande woningen, is de bestemming Wonen - B 2 bedoeld voor aaneengebouwde woningen. Het aantal woningen dat aaneen mag worden gebouwd staat aangegeven door middel van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'. De overige bouwbepalingen komen veelal overeen met de bouwbepalingen van de bestemming Wonen - B 1. Hieronder worden alleen de verschillen besproken.

Aan het hoofdgebouw aangebouwde bouwwerken mogen gebouwd worden tot in de perceelsgrens met de buren.

Afwijken van de bouwregels

Naast de afwijkingsbevoegdheden die zijn beschreven bij B1 zijn twee afwijkingsbevoegdheden toegevoegd. Door middel van een omgevingsvergunning kan worden toegestaan om aan de achterzijde van het hoofdgebouw aangebouwde bouwwerken te bouwen tot maximaal 6 meter vanuit de achtergevel. Deze uitbouw moet voldoen aan een tweetal eisen. Aan de zijde waar hoofdgebouwen aan elkaar zijn gebouwd mag binnen een strook van 3 meter vanaf de zijdelingse perceelsgrens geen uitbouw worden gebouwd. De uitbouw mag daarnaast niet leiden tot een aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld.

5.4 Dubbelbestemmingen

De bestemmingsplanregeling bevat naast de bovengenoemde bestemmingen ook één dubbelbestemming. Dubbelbestemmingen vallen als het ware over 'onderliggende' (enkel)bestemmingen heen en houden beperkingen en aanvullingen in voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Dubbelbestemmingen dienen een specifiek ruimtelijk belang dat middels de dubbelbestemming beschermd wordt.

5.4.1 Waarde - Archeologie

Volgens de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart bestaat het gemeentelijk grondgebied uit zones met verschillende archeologische verwachting. Binnen de gemeente bestaan gebieden met een zeer hoge, hoge, middelhoge en lage archeologische verwachting. Voor elke categorie verwachtingswaarde is bepaald vanaf welke planomvang rekening gehouden moet worden met het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek. Dit geldt voor bodem verstorende activiteiten die plaats zullen vinden in het kader van 'plannen' waarvoor het vereist is een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden aan te vragen. De op de aanvraag om een omgevingsvergunning aangegeven oppervlakte die de bodem (nagenoeg) raakt is het oppervlak dat gehanteerd moet worden voor de beoordeling voor de noodzaak van een archeologisch onderzoek.


Terreinen met een bepaalde archeologische verwachting zullen door middel van het stellen van voorwaarden aan de omgevingsvergunning worden beschermd met de volgende dubbelbestemmingen:


Dubbelbestemming  
Archeologisch waardevol gebied   Regime  
Waarde - Archeologie 2   Zones met een zeer hoge archeologische verwachting (Bufferzone)   Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 100 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.  

In het artikel zijn uitzonderingen opgenomen voor situaties waarbij geen omgevingsvergunning hoeft te worden aangevraagd en archeologisch onderzoek niet nodig is. Deze uitzonderingen zijn opgesomd in het artikel en hieronder vallen onder andere 'zaken die het normale onderhoud en/of gebruik betreffen'. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:
- normaal agrarische jaarlijkse werkzaamheden te weten: ploegen, woelen, zaaiklaar maken, oogsten/rooien, stoppelbewerking, graslandwoelen, planten/poten, rooien van bomen in het kader van boomkwekerijen en spitten, op percelen met een agrarische bestemming. Diepploegen en het aanleggen van drainage vallen niet onder de vrijstelling;

- graafwerkzaamheden in het kader van onderhoud aan reeds eerder aangelegde sportvelden waarbij de bodem deels is afgegraven en nieuwe grond is opgebracht;

- het zorgvuldig ruimen van (individuele) graven op de gemeentelijke begraafplaatsen.

5.5 Algemene regels

5.5.1 Anti-dubbeltelregel

Om te voorkomen dat grond dubbel wordt meegeteld, is hier geregeld dat grond die eenmaal bij een bouwplan is meegenomen, bij andere aanvragen buiten beschouwing moet blijven.

5.5.2 Algemene bouwregels
5.5.2.1 Bestaande situatie

In de eerste plaats is hier opgenomen dat bij afwijking van de in de vorige hoofdstukken opgenomen regels/bestemmingen de bestaande situatie of de onherroepelijk vergunde situatie bij in werkingtreding van dit bestemmingsplan als maximaal toegestane situatie geldt.

5.5.2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van alle bouwregels in dit bestemmingsplan mogen de in dit artikel genoemde ondergeschikte bouwdelen maximaal 1 meter afwijken van de gegeven bouw-, aanduidings- en maatvoeringsregels.

Kleinschalige grondgebonden zonnepaneelinstallaties

5.5.2.3 Kleinschalige grondgebonden zonnepaneelinstallaties

Hierin is bepaald dat het bouwen van grondgebonden zonnepanelen voor eigen gebruik bij een (bedrijfs)woning is toegestaan indien wordt voldaan aan een aantal regels. De oppervlakte mag bijvoorbeeld maximaal 50 m2 bedragen en er gelden verschillende bouwhoogtes voor het voorerf en het achtererf.

5.5.3 Algemene gebruiksregels
5.5.3.1 Verboden gebruik

In deze bepaling is aangegeven dat het verboden is om de in het plan vallende gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming(en) te gebruiken. Er is ook een opsomming gemaakt van gebruik dat in ieder geval onder verboden gebruik valt. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het gebruik van gronden voor opslag en/of storten van grond en/of afval.

5.5.3.2 Uitoefening Bed & Breakfast

Dit artikel sluit aan bij de Nota Verblijfsrecreatie waar is geregeld dat het uitoefenen van een bed & breakfast in een (bedrijfs)woning is toegestaan, mits wordt voldaan aan de genoemde voorwaarden.

5.5.4 Algemene aanduidingsregels
5.5.4.1 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

Binnen de aanduiding milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied geldt naast de bestemming ook dat de gronden zijn aangewezen voor behoud van de kwaliteit van het grondwater als onderdeel van de drinkwatervoorziening. Gebruik van de gronden en gebouwen met nadelige effecten voor de drinkwatervoorziening zijn hier niet toegestaan.

5.5.5 Algemene afwijkingsregels
5.5.5.1 Algemeen

Onder de in dit artikel genoemde voorwaarden kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de regels inzake bouwgrenzen, bouwhoogte van specifieke overige bouwwerken.

5.5.5.2 Afwijking 10% overschrijding

Er kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de in het bestemmingsplan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen. De maximale afwijking is 10% en alleen mogelijk indien voldaan wordt aan de in het artikel gestelde voorwaarden.

5.5.5.3 Afwijking bergingen voor de voorgevel

Voor verschillende bestemmingen kan het bevoegd gezag van de bouwregels afwijken om het bouwen van vrijstaande bergingen en fietsenstallingen buiten het bouwvlak op minder dan 1 meter achter de voorgevel of voor de voorgevel mogelijk te maken.

5.5.5.4 Afwijking inhoud bedrijfswoning

Deze afwijkingsmogelijkheid ziet toe op het vergroten van de inhoud van een bedrijfswoning in het buitengebied. Deze mogelijkheid kan alleen worden toegepast indien de inhoud van de oorspronkelijke bedrijfswoning met maximaal 15% wordt vergroot tot een maximum van 800 m³ en de inpassing in het landschap vindt op zorgvuldige wijze plaats.

5.5.5.5 Afwijking bijzondere woonvormen en kamerbewoning

Het gebruik van een woning voor kamerbewoning of bijzondere woonvormen is een verboden gebruik. Het bevoegd gezag heeft de bevoegdheid om dit gebruik toch toe te staan. Dit mag alleen als het gebruik als woning in de bestemmingsomschrijving van de ter plaatse geldende bestemming is opgenomen. Deze regeling is echter niet van toepassing op bedrijfswoningen. Het gebruik moet qua uitstraling en ruimtelijke werking overeenstemmen met die van de woonfunctie. Het gebruik voor kamerbewoning of bijzondere woonvormen mag de belangen niet onevenredig schaden van eigenaren en gebruikers van de gronden waarop dit veranderde gebruik plaatsvindt of die in de nabijheid daarvan liggen. Het gebruik dient binnen het bouwvlak plaats te vinden.

5.5.5.6 Afwijking extra grondgebonden zonnepanelen voor wko

Op grond van artikel 10.3 worden grondgebonden zonnepanelen reeds toegestaan tot een maximum oppervlak van 50 m2. Deze afwijkingsbevoegdheid maakt het mogelijk om nogmaals maximaal 50 m2 te realiseren indien aangetoond kan worden dat deze nodig zijn in verband met de energiebehoefte van een warmte koude opslaginstallatie (wko) of warmtepominstallatie.

5.5.5.7 Afwijking isoleren van een gebouw

Op grond van artikel 13.4 wordt het toegestaan dat bouwgrenzen, goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen mag worden overschreden indien is aangetoond dat dit noodzakelijk is voor het isoleren van een gebouw (bijvoorbeeld in het kader van “nul op de meter”).

5.5.6 Overgangs- en slotregel

Hier is het wettelijk overgangsrecht geregeld.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het plan beschreven. De volgende zaken komen aan bod:

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. In de gesloten anterieure overeenkomst zijn afspraken gemaakt over kostenverhaal. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Initiatiefnemer heeft zijn plannen uitgewerkt in het 'Inrichtingsplan Rijksstraatweg 4B' (bijlage 1).

Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.

6.2.1 Participatie omgeving

Op zaterdag 5 december 2020 heeft er overleg plaats gevonden met omwonenden. De omwonenden zijn positief over het plan, wel vragen ze om een groene afscheiding van de percelen. Donderdag 12 november 2020 is Staatsbosbeheer op locatie geweest om het snoeien van de aangrenzende bosrand te bespreken. Tijdens dit bezoek zijn de ontwikkelplannen kort doorgenomen. Op maandag 7 december 2020 is er telefonisch contact geweest met Staatsbosbeheer. Staatsbosbeheer vraagt niet om verdere inspraak.

6.2.2 Overleg overheidsinstanties

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties zijn in kennis gesteld en hebben de mogelijkheid gehad om te reageren.

Waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) heeft positief gereageerd op voorliggend plan. De provincie heeft gereageerd en is positief. De provincie geeft aan dat de onderbouwing op basis van de Interim Omgevingsverordening die nog niet goed genoeg terugkomt in de toelichting van het plan. Dit is aangepast in het plan.

6.2.3 Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 1 april 2022 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode was het voor een ieder mogelijk om zienswijzen in te dienen.

Er zijn twee zienswijzen ingediend. In bijgevoegde nota van zienswijzen (bijlage16 )zijn deze samengevat en van reactie voorzien.