Plan: | Woudegge 5, Overberg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1581.AMRwoudegge5-VA01 |
Aan de Woudegge 5 is een agrarische bedrijfslocatie aanwezig in de vorm van een kalverenhouderij. De bedrijfsvoering is sinds enige tijd gestaakt. De eigenaar wil daarom over gaan tot een nieuwe invulling van het perceel. Hij wil de aanwezige stallen slopen en, ter compensatie van die sloop, een nieuwe woning realiseren op dit perceel. Hierbij wenst hij ook dat de bedrijfswoning op het perceel een woonbestemming krijgt. Met dit bestemmingsplan wordt in dat voornemen voorzien.
Voor de nieuw te bouwen woning moet conform provinciaal beleid, de ruimte voor ruimteregeling, 1000 m² aan overtollige gebouwen gesloopt worden. Daarom is aan de Parallelweg 4-4a ook bebouwing gesloopt. Dit oppervlakte wordt meegeteld en moet worden wegbestemd. Ook daarvoor is dit bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied ligt aan de Woudegge 5 in Overberg. Kadastraal is dit perceel bekend als gemeente Amerongen, sectie G, nummer 72. Ten zuiden van het perceel loopt de spoorlijn tussen Arnhem en Utrecht. Direct ten oosten van het plangebied begint het grondgebied van de gemeente Renswoude. De grenzen van het plangebied liggen gelijk met de perceelsgrens.
Onderdeel van het project is ook de sloop van een schuur aan de Parallelweg 4 en 4a in Overberg, hemelsbreed circa 350 meter ten zuiden van de Woudegge 5. Ook deze percelen maken daarom onderdeel van het dit bestemmingsplan. Kadastraal zijn deze percelen bekend als gemeente Amerongen, sectie G, nummers 1142 en 1143.
Ligging in omgeving, met in rood aangeduid de Woudegge 5 en in oranje aangeduid de Parallelweg 4-4a
Begrenzing plangebied Woudegge 5
Begrenzing plangebied Parallelweg 4-4a
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Buitengebied Overberg, Maarn, Maarsbergen, Amerongen. Op onderdelen is dat plan herzien met het bestemmingsplan Buitengebied OMMA. Het eerstgenoemde plan is vastgesteld door de gemeenteraad op 30 juni 2016. Het tweede genoemde plan is vastgesteld door de gemeenteraad op 12 oktober 2017.
In het bestemmingsplan geldt voor de Woudegge 5 de bestemming Agrarisch met waarden. Middels een bouwvlak is voorzien in een agrarisch bouwperceel. Bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen dienen binnen het aangegeven bouwvlak te worden gerealiseerd. Met de aanduiding 'intensieve veehouderij' is in een intensieve veehouderij voorzien.
Uitsnede plankaart geldend bestemmingsplan voor Woudegge 5
Voor de Parallelweg 4-4a geldt, voor elk van de twee aanwezige woningen, de bestemming 'Wonen - B1 Vrijstaand'. Binnen deze bestemming wordt voorzien in een vrijstaande woning. Tussen de bouwvlakken voor de beide woningen is de aanduiding 'opslag' aangegeven. Hiermee is geregeld dat hier voorheen aanwezige schuur mocht worden gebruikt voor opslag.
Uitsnede plankaart geldende bestemmingsplan voor Parallelweg 4-4a
Het plangebied is tevens gelegen binnen het paraplubestemmingsplan 'Stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening'. Met de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening beschikt de gemeente over de mogelijkheid om bij ruimtelijke ontwikkelingen - ten behoeve van voldoende parkeergelegenheid voor het parkeren of stallen van auto's - te toetsen aan de parkeernormen uit het 'Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan' (GVVP). Tevens is in de bouwverordening de maximaal toegestane bouwhoogte voor bouwwerken opgenomen die gelden op het moment dat een vigerend ruimtelijk plan hierin niet voorziet.
Binnen de geldende, agrarische bestemming van het perceel Woudegge 5 is de bouw van de gewenste, nieuwe woning niet mogelijk. Ook kan binnen de geldende bestemming de bedrijfswoning niet als burgerwoning in gebruik worden genomen. Derhalve is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Hierbij is het gewenst om ook de bestemming voor de Parallelweg 4a te actualiseren op de nieuwe situatie. Hierbij behoudt het gehele perceel de woonbestemming, zonder dat in wezenlijke veranderingen wordt voorzien. De grenzen tussen de beide woonbestemmingen wordt aangepast naar de huidige, kadastrale situatie en de aanduiding 'opslag' wordt verwijderd, aangezien de betreffende schuur is gesloopt in het kader van het project. Ook wordt het relatief ondiepe bouwvlak van de woning op nummer 4a in noordoostelijke richting verplaatst en aangepast. Op die wijze kan de woning op termijn herbouwd worden op betere plek en met een voor het buitengebied van Overberg hedendaags grondbeslag.
In deze toelichting wordt het initatief toegelicht en onderbouwd. Hierbij zullen de beschrijvingen zich in hoofdzaak richten op de situatie aan de Woudegge 5 en alleen als dat specifiek vermeld wordt op de Parallelweg 4-4a. Doelstelling voor dit plan is immers primair de functieverandering van de agrarische bedrijfslocatie aan de Woudegge 5. Aan de Parallelweg 4-4a is de belangrijkste verandering voor dit project, het slopen van een schuur, reeds uitgevoerd. Voor het overige wordt hier alleen voorzien in het beperkt verschuiven van een bestaande bouwmogelijkheid voor een vrijstaande woning naar een andere en betere plek binnen hetzelfde perceel.
In hoofdstuk 2 wordt een algemene beschrijving van het plan weergegeven. De huidige ruimtelijke en functionele structuur van het gebied en de eventuele verschillen tussen het geldende planologische regime en de toekomstige manier van bestemmen wordt beschreven.
Hoofdstuk 3 geeft vervolgens het algemene ruimtelijke beleidskader weer. Het overkoepelende beleid op alle bestuursniveaus en welke invloed dit beleid heeft op het plangebied wordt hier beschreven.
Het volgende hoofdstuk (4) geeft de specifieke wet- en regelgeving weer op de verschillende onderdelen. Te denken valt aan beeldkwaliteit, wonen, bedrijven, verkeer, water, etc. Hierin is alleen het voor het plan relevante beleid opgenomen. Het overige beleid wordt niet benoemd.
In hoofdstuk 5 is de juridische uitleg opgenomen van de bestemmingen die in de regels zijn verwoord.
Tenslotte geeft hoofdstuk 6 inzicht in de haalbaarheid van het plan. Hier wordt gekeken naar de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid en ook wordt het aspect handhaving besproken.
In dit hoofdstuk volgt een algemene beschrijving van het plan. Het bevat de volgende onderdelen:
Omgeving
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Overberg en ligt tegen de gemeentegrens met de gemeente Renswoude. Dit gebied wordt doorkruist door de spoorlijn Arnhem-Utrecht en de A12.
Het landschap ter plaatse van het plangebied is te typeren als een broek- en heideontginningslandschap, dat in het westen vrij snel overgaat in een veenontginningslandschap. Het broek- en heideontginningslanschap is een half-open landschap waarbinnen kleine bosgebieden te vinden zijn. Het landschap kenmerkt zich door lange rechte wegen en rechte, blokvormige percelen. Het beplantingsbeeld is niet eenduidig. De ene keer zijn wegen beplant, de andere keer niet. Langs sloten staan de ene keer wel knotbomen, de andere keer niet. Er liggen kleine bosjes, houtwallen en houtsingels en de erven hebben de ene keer veel beplanting en de andere keer minder. Het landschap kent daardoor zowel open- als meer besloten gebieden. Boerderijen staan op de kop, veelal haaks, van de ontsluitingswegen. Het voorhuis en de voortuin zijn gericht op de weg, de agrarische bebouwing staat aan de achterzijde.
Luchtfoto omgeving met het plangebied aan de Woudegge in rood aangeduid
Het grondgebruik in de omgeving van het plangebied is overwegend agrarisch. De dichtsbijzijnde kern is Veenendaal, op ruim 1,5 kilometer afstand. Op de erven in de omgeving is een mix aanwezig van woningen, agrarische bedrijven en niet-agrarische bedrijven.
Plangebied
Het plangebied is gelegen nabij de kruising van de Spoorlaan met de Woudegge. De Spoorlaan haakt in het westen aan op de Heuvelse Steeg. Via die weg zijn Overberg en Amerongen eenvoudig bereikbaar. Direct ten zuiden van de Spoorlaan en de Woudegge loopt de spoorlijn tussen Utrecht en Arnhem.
In het plangebied is een eenvoudige bedrijfswoning aanwezig: een bouwlaag met twee geschakelde kappen. De lengterichting van dit gebouw staat haaks op de weg. Bezien vanaf de openbare weg, staan naast de agrarische bedrijfsgebouwen: kalverstallen. Het gaat om drie geschakelde volumes die in een matige staat van onderhoud verkeren. De lengterichting van de stallen volgt de lengterichting van de weg. Door dat de openbare weg ter hoogte van het plangebied een bochtig verloop kent, staan de bedrijfswoning en de bedrijfswoning enigzins gedraaid ten opzichte van elkaar. De stallen hebben in totaal een oppervlakte van 727 m².
Opgaande beplantingen zijn in het plangebied spaarzaam aanwezig. Alleen bij de bedrijfswoning zijn enkele bomen aanwezig. Toch kent het plangebied een groen karakter, vanwege de laanbeplanting langs de weg en de vele bomen op de omliggende percelen.
Situatietekening bestaande situatie
Het plangebied gezien vanaf de Woudegge en in zuidelijke richting
De bedrijfswoning in het plangebied
Woudegge 5
Het perceel kent geen agrarisch gebruik meer. Het is daarom gewenst het perceel een andere invulling te geven. Voor de andere invulling zullen de aanwezige kalverenstallen op het perceel worden gesloopt om ruimte te maken voor de bouw van een nieuwe woning. Tegelijkertijd kan de aanwezige bedrijfswoning als burgerwoning worden bestemd.
De nieuwe woning is geprojecteerd op de plek van de te slopen stallen en wordt georiënteerd op de Woudegge. Hierbij komt de nieuwe woning op enige afstand van de bestaande woning te staan. Een kortere afstand is niet wenselijk omdat de woning anders voor een te groot deel voor de woningen aan de Woudegge 6 en 6a komt te staan. Met deze positionering wordt aangesloten bij de ruimtelijke structuur van de omgeving.
De te slopen stallen in het plangebied meten in totaal 727 m². Dat in onvoldoende om, op basis van provinciaal beleid, de bouw van een nieuwe woning in het landelijk gebied te kunnen rechtvaardigen. Daarvoor is namelijk 1000 m² aan te slopen gebouwen benodigd. Om daar toch aan te voldoen,is aan de Parallelweg 4-4a in Overberg, hemelsbreed 350 m ten zuiden van het plangebied een deel van de bebouwing gesloopt. Op het perceel was een gebouw aanwezig van circa 700 m² waarin zich een woning en een opslagruimte bevinden. De initiatiefnemer heeft overeenstemming bereikt met de eigenaar om van dit gebouw de opslagruimte te slopen. Hiermee is een oppervlakte van circa 550 m² gesloopt. In totaal wordt daarmee ruimschoots meer dan 1000 m² aan overtollige gebouwen gesloopt voor de ontwikkeling, zodat aan provinciaal beleid voldaan kan worden.
In de nieuwe situatie aan de Woudegge blijven de aanwezige bomen zoveel mogelijk behouden. Daarnaast zal, voor een goede landschappelijke inpassing, langs de noordgrens van het nieuwe woonperceel een nieuwe singel worden aangeplant. Ook zullen, bezien vanaf de openbare weg, achter de nieuwe bebouwing in het plangebied een rij zwarte elzen worden aangebracht. De afscheiding tussen het nieuwe woonperceel en het perceel van de bestaande woning zal worden vormgegeven middels een nieuwe beukenhaag. Verder zal, aangezien de agrarische bedrijfsvoering in het plangebied nu definitief wordt beëindigd, de bestaande inrit worden versmald tot een breedte die past bij een burgerwoning in het buitengebied.
Situatietekening nieuwe woning
Parallelweg 4-4a
Zoals gezegd is in het kader van dit plan een deel van de bebouwing aan de Parallelweg 4-4a gesloopt. Met dit bestemmingsplan wordt die bebouwing ook definitief wegbestemd. De gelegenheid wordt hierbij gelijk aangegrepen om, naast de genoemde sloop, tot een verdere verbetering van de situatie op het perceel te komen. Momenteel is de woning aan de Parallelweg 4a aan de achterzijde van het perceel gesitueerd. Op termijn, binnen de planperiode, zal deze woning gesloopt gaat worden. Daarom wordt met dit bestemmingsplan ook voorzien in een nieuwe locatie voor de herbouw van deze woning. De woning wordt meer richting de openbare weg gesitueerd en op groter afstand tot de achterste perceelsgrens. De woning komt hierdoor stedenbouwkundig op een betere locatie te staan. De woning gaat zich beter voegen in de omliggende woonbebouwing langs de Parallelweg. Vanwege de grote kwaliteitswinst die hiermee aan de Parallelweg 4-4a wordt bereikt, is er geen aanleiding om aanvullende maatregelen te treffen voor de landschappelijke inpassing van het perceel.
Luchtfoto Parallelweg 4-4a, met in rood omkaderd de deels gesloopte schuur
De woning aan de Parallelweg 4 met daarachter de inmiddels gesloopte schuur
De woning aan de Parallelweg 4 met daarachter de te slopen woning aan de Parallelweg 4a
De woning aan de Parallelweg 4 met daarachter de te slopen woning aan de Parallelweg 4a
Herbouwlocatie woning Parallelweg 4a
Door de realisatie van de gewenste nieuwe woning zal de agrarische bedrijfsvoering in het plangebied definitief beëindigd worden. Het agrarische bouwperceel ter plekke wordt opgeheven en de stallen worden gesloopt. Hiermee verdwijnt een milieubelastende functie uit het gebied en verdwijnt een groot oppervlak aan overtollige gebouwen. Hiervoor in de plaats komt slechts één woning: een niet-milieubelastende functie die passend is in het landelijke gebied en die veel minder bebouwing vraagt dan de huidige functie. Per saldo treedt een aanzienlijke ruimtelijke kwaliteitswinst op. Hierbij wordt de landschappelijke inbedding van het perceel verbeterd door langs de noord- en oostgrens van het plangebied extra bomen aan te planten. Het groene karakter van de omgeving wordt daardoor verder versterkt.
Ook leidt de ontwikkeling tot een kwaliteitsverbetering aan de Parallelweg 4-4a. Hier houdt de sloop van de voormalige bedrijfsbebouwing in, zodat ook hier is sprake van een 'ontstening' van het landelijkgebied. Daarnaast is voorzien in de herbouw van de woning aan de Parallelweg 4a op een landschappelijk en stedenbouwkundige betere plek.
Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Een van de centrale uitgangspunten is de scheiding tussen beleid en normstelling. Het beleid wordt in eerste aanzet vormgegeven in een structuurvisie en is juridisch alleen nog bindend voor de rijksoverheid. Naast integraal planologisch beleid, kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur regels worden gesteld omtrent onder andere bestemmingsplannen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau, in die zin dat respectievelijk provinciale inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen daarop moeten worden afgestemd.
Nationale belangen
De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als credo "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig". De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is in 2017 geactualiseerd en is gericht op het duurzaamheidsaspect bij stedelijke ontwikkelingen. Daarbij gaat het om een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Daarin past dat in de eerste plaats de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling moet worden aangetoond. Vervolgens moet worden aangetoond of binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Als dat niet kan, moet worden beschreven hoe in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Betekenis voor dit plan
Dit bestemmingsplan raakt geen nationale belangen. Toetsing aan de Ladder voor duurzame ontwikkeling is niet noodzakelijk aangezien de bouw van 1 extra woning niet valt aan te merken als een stedelijke ontwikkeling.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit (eerste tranche) is vastgesteld op 22 augustus 2011 en is op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden. In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainport- ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied.
In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in de AMvB Ruimte. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.Van de nationale belangen die in de AMvB Ruimte zijn geregeld, is geen enkel van toepassing op het plangebied.
Betekenis voor dit plan
Dit plan raakt niet de nationale belangen die genoemd worden in de AMvB Ruimte.
Provinciale Staten hebben in 2013 de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) en de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. De PRS en de PRV worden elke vier jaar opnieuw bekeken en eventueel aangepast c.q. herijkt. Provinciale Staten hebben de herijking van de PRS en de PRV op 12 december 2016 vastgesteld.
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is.
De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) die tegelijk met de PRS is vastgesteld. De PRS is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRV zorgt voor doorwerking van het beleid en is bindend voor de gemeenten.
Voor de onderhavige ontwikkeling is van belang dat het plangebied is gelegen in het waardevolle landschap in de Gelderse Vallei en in het cultuurhistorisch waardevolle landschap dat bij de Grebbelinie hoort. In de Gelderse Vallei wordt inzet op het behouden en versterken van de kwaliteiten van het aanwezige landschap. Voor het Grebbelinielandschap is het streven om de bijbehorende, cultuurhistorische waarden te beschermen en te versterken. Door een aanzienlijke afname van de hoeveelheid bebouwing in het plangebied leidt het plan tot een verbetering van de landschappelijke kwaliteiten. Op de cultuurhistorische waarden van de Grebbelinie heeft dit plan geen invloed. In paragraaf 3.2.2 wordt dit nader toegelicht.
De Provinciale Ruimtelijke Verordening bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen.
De PRV geeft soms harde ruimtelijke grenzen aan. Soms wordt volstaan met de verplichting om een ruimtelijke keuze voor een bepaald beleidsaspect goed te onderbouwen. Daarnaast bevat de PRV ook regels die voortvloeien uit het Barro. Bij de verordening zijn verschillende kaarten opgenomen. Navolgend worden alleen de voor het plangebied relevante bepalingen besproken.
Verstedelijking
Volgens de PRV is het plangebied gelegen in landelijk gebied. De PRV bevat een verbod op verstedelijking (artikel 3.2) voor het landelijk gebied. Hierop gelden enkele uitzonderingen.
Een van de uitzonderingen is de ruimte voor ruimteregeling. Hiermee kan aan een agrarische bedrijfslocatie een nieuwe functie of nieuwe functies worden toegekend. De bijbehorende voorwaarden zijn hieronder schematisch weergegeven.
Toetsing
In het plangebied is een agrarisch bedrijfsperceel gelegen. Voor grondgebonden landbouw is dit niet optimaal gesitueerd en uitgerust, vooral vanwege de directe nabijheid van enkele woningen van derden en de beperkte omvang van het perceel. Op het perceel is 727 m² aan overtollige bebouwing aanwezig, die gesloopt kan worden. Daarnaast is op het perceel Parallelweg 4-4a in Overberg circa 550 m² aan gebouwen gesloopt. Daarmee wordt in totaal meer dan 1000 m² aan gebouwen gesloopt. Op grond van de ruimte voor ruimteregeling kan dan ook één nieuwe woning worden toegestaan.
Concluderend valt onderhavig bestemmingsplan dan ook onder de uitzondering voor het verstedelijkingsverbod.
Landschap
Op de kaart met de naam 'landschap' ligt het plangebied in een gebied dat is gezoneerd als 'Landschap' en daarbij nader aangeduid als 'Gelderse Vallei'. Artikel 1.8 bepaalt daarvoor het volgende:
Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘landschap’ bevat bestemmingen en regels ter bescherming van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, zoals genoemd in de Bijlage Kernkwaliteiten landschap.
Voor de Gelderse Vallei zijn de volgende kernkwaliteiten benoemd:
Toetsing
De kleinschaligheid van het landschap wordt in het plangebied en de omgeving vooral gevormd door de verkaveling en de laan- en perceelsrandbeplantingen. Onderhavig bestemmingsplan leidt op beide aspecten niet tot veranderingen. Beken, griften en kanalen zijn in en om het plangebied niet aanwezig. Dit wijzigingsplan doet geen afbreuk aan de landschappelijke kwaliteiten die samenhangen met de Grebbelinie. Hierna is dat nader onderbouwd. De genoemde kernkwaliteiten worden in dit bestemmingsplan afdoende beschermd.
Cultuurhistorie
Op de kaart met de naam 'cultuurhistorie' ligt het plangebied in een gebied dat is gezoneerd als 'Cultuurhistorische Hoofdstructuur ' en daarbij nader aangeduid als 'Militair erfgoed'. Het gaat daarbij om de Grebbelinie en het bijbehorende landschap. Artikel 1.7 bepaalt daarvoor het volgende:
Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘Cultuurhistorische hoofdstructuur’ bevat bestemmingen en regels ter bescherming van de waarden van de Cultuurhistorische hoofdstructuur, zoals genoemd in de Bijlage Cultuurhistorie.
Voor de Grebbelinie wordt in de genoemde bijlage het volgende aangegeven:
De Grebbelinie is een zestig kilometer lange waterlinie, gelegen in de Gelderse Vallei tussen de voormalige Zuiderzee en de Nederrijn. De linie is vanaf het midden van de achttiende eeuw aangelegd om de vijand uit het oosten te weren. De Grebbelinie is een samenhangend verdedigingsstelsel van liniedijk, keerkaden, aarden verdedigingswerken, sluizen, waterlopen, inundatie- en schootsvelden. In 1939/40 is de linie versterkt met loopgraven, tankgrachten en kazematten om een Duitse aanval uit het oosten tegen te houden. De hoofdweerstandslijn, gevormd door het Valleikanaal met liniedijk en de Eem boven Amersfoort, werd toen uitgebreid met een voorpostenlijn en een stoplijn als achterste begrenzing. In 1944/45 is door de Duitse bezetter de ‘Pantherstellung’ deels op de Grebbelinie aangelegd. De verdediging in de breedte is uniek aan deze linie. De forten markeren de plaats van de linie in het landschap, zij liggen op strategische plekken, gebouwd ter verdediging van een acces, zoals (spoor)wegen en stroomruggen. De openheid van de voormalige inundatiegebieden versterkt de beleving van de linie. De Grebbelinie is nog grotendeels ongeschonden aanwezig en manifesteert zich als een groen lint door het landschap.
Toetsing
Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een nieuwe woning op een plek waar nu reeds een groter oppervlak aan bebouwing aanwezig is. Vanuit het plangebied zijn de verdedingswerken van de Grebbelinie niet direct zichtbaar. Dit bestemmingsplan heeft geen invloed op de cultuurhistorische waarden en de herkenbaarheid van de Grebbelinie.
Bodem en water
Op de kaart met de naam 'bodem en water' ligt het plangebied in een gebied dat is gezoneerd als 'overstroombaar gebied'. In artikel 1.13, tweede lid bepaalt de PRV hiervoor het volgende:
Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘overstroombaar gebied’ bevat bestemmingen en regels die rekening houden met overstromingsrisico’s. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijventerreinen. Buitendijks is dit ook van toepassing op individuele woningen en bedrijven.
Het plangebied is binnendijks gelegen. Dit bestemmingsplan voorziet niet in kwetsbare en vitale objecten (zoals elektriciteitscentrales en ziekenhuizen) en ook niet in woonwijken en bedrijventerreinen. Voor dit wijzigingsplan behoeft dus geen rekening te worden gehouden met verstromingsrisico’s.
Conclusie
Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de PRV.
De gemeenteraad heeft op 28 januari 2010 de structuurvisie van de gemeente Utrechtse Heuvelrug vastgesteld. De gemeente wil met deze visie de 'kwaliteit van de leefomgeving' en de ‘groene positie in de regio' van de gemeente behouden en versterken. Deze ambities zijn themagericht en gebiedsgericht uitgewerkt. De 6 uitgewerkte thema's zijn:
Middels de structuurvisiekaart wordt gestuurd op hoofdaccenten. De structuurvisiekaart wijst het plangebied aan als een 'gemengde zone met landbouw'. Het gaat daarbij om 'Het lage gebied van Overberg' (kaart 1, zone 3.3). Dit gebied wordt in eerste instantie als een een landbouwgebied met landschappelijke waarden gezien. Voor de agrarische sector wordt in de structuurvisie aangegeven dat de gemeente toe wil naar een levensvatbare en duurzame toekomst in een veelzijdig landelijk gebied. Duurzaam betekent hier zowel economisch, ecologisch als milieuhygiënisch.
Toetsing
Het is gebleken dat het niet meer levensvatbaar is om in het plangebied een agrarisch bedrijf te exploiteren. Vanwege de beperkte omvang van het perceel zijn er ook geen mogelijkheden om daar verbeteringen in aan te brengen ten behoeve van een gebruik voor de landbouw. Functieverandering naar wonen ligt hier dan ook in de rede. Het perceel krijgt daarmee een invulling die duurzaam is richting de toekomst en die, aangezien het om slechts 1 nieuwe, vrijstaande woning gaat, passend is in het landelijk gebied. Dit bestemmingsplan is dan ook in lijn met de gemeentelijke structuurvisie.
Nota ruimtelijke kwaliteit
De gemeentelijke Nota ruimtelijke kwaliteit, herziening 2017 beschrijft het welstandsbeleid van de gemeente Utrechtse Heuvelrug en dient als toetsingskader voor het welstandsadvies dat noodzakelijk is bij het verlenen van omgevingsvergunningen voor de activiteit 'bouwen'. In de nota is de gemeente opgedeeld in verschillende deelgebieden. Voor elke deelgebied gelden specifieke welstandscriteria. Het doel van het beleid is het leveren van een bijdrage aan de schoonheid en aantrekkelijkheid van de (bebouwde) omgeving. De nota ruimtelijke kwaliteit legt vast op welke wijze toezicht plaatsvindt, op grond van welke uitgangspunten en criteria.
Het doel van het beleid is het leveren van een bijdrage aan de schoonheid en aantrekkelijkheid van de (bebouwde) omgeving. De nota ruimtelijke kwaliteit legt vast op welke wijze toezicht plaatsvindt, op grond van welke uitgangspunten en criteria.Het plangebied ligt in Buitengebied 3 van het Overgangsgebied Gelderse Vallei. Het beleid van de gemeente is hier gericht op het behouden en versterken van de landschappelijke kenmerken van de overgangsgebieden.
Betekenis voor het plan
Bij de uitwerking van het plan moet rekening worden gehouden met de aanwijzingen vanuit het welstandsbeleid. Concrete bouwplannen dienen te passen in de aanwezige beeldbepalende elementen van omgeving en landschap zoals geformuleerd in de nota Ruimtelijke kwaliteit en de hierin opgenomen kenmerkende gebiedscriteria.
Het bestemmingsplan leidt tot een verbetering van de landschappelijke kenmerken van de overgangsgebieden omdat de hoeveelheid bebouwing in het plangebied afneemt. Ook bij de situering van de nieuwe woning is aangesloten bij de omgeving. De nieuwe woning komt direct langs de weg te staan en op een voor het landelijk gebied passende afstand van de omliggende woonbebouwing.
De welstandstoetsing zal plaatsvinden als onderdeel van de omgevingsvergunning voor de nieuw te bouwen woningen in het plangebied. De beoogde ontwikkeling staat een goede en positieve beoordeling door de welstandscommissie niet in de weg.
Woonvisie gemeente Utrechtse Heuvelrug
In de nieuwe woonvisie vastgesteld op 29 november 2018, is een actualisatie van het woonbeleid van de gemeente opgenomen. In de visie zijn vier speerpunten van beleid aangewezen:
Voor nieuwbouw wordt ingezet op bovenwettelijke ambities voor energie en duurzaam bouwen. In 2023 wonen de inwoners van de gemeente klimaatneutraal. Uit de woonvisie blijkt dat bij projecten kleiner dan 4 woningen geen eisen gesteld aan het aantal sociaal- en of midden dure aantallen woningen.
Betekenis voor het plan
De voorgestane ontwikkeling van het plangebied voorziet in 1 extra woning in het buitengebied van Overberg. Op deze vrije kavel is het mogelijk om levensloopbestendige woonconcepten te ontwikkelen en er zal voldaan worden aan de eisen met betrekking tot energie en duurzaam bouwen. Derhalve sluit de voorgestane ontwikkeling aan op het gemeentelijk beleid, zoals dat in de Woonvisie Utrechtse Heuvelrug geformuleerd is.
Provinciale ruimtelijke verordening (PRV mobiliteitstoets)
De provincie vindt het van belang dat bij alle ruimtelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) voor alle verkeersvormen sprake is van een goede en tijdige ontsluiting. De provincie wijst er daarbij op dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen een verstorend effect kunnen hebben op het functioneren van het verkeersnetwerk in de directe nabijheid. In dat geval zullen er extra maatregelen nodig om deze verstoring niet op te laten treden. Om het bovenstaande te bewerkstelligen stelt de provincie bij elke ruimtelijke ontwikkeling een mobiliteitsscan verplicht. Dit betekent dat in een vroegtijdig stadium (bij voorkeur al in de planvormingsfase) wordt nagegaan of de ontwikkeling leidt tot een verstoring van het functioneren van het verkeersnetwerk. Indien dit het geval is, is op grond van artikel 3.7 PRV het verplicht de zogenaamde mobiliteitstoets te doen.
Gemeentelijke Verkeers- en Vervoersplan (GVVP)
Op 28 januari 2010 heeft de gemeente het gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan vastgesteld (GVVP). In het GVVP is het gemeentelijke verkeers- en vervoerbeleid opgenomen. Doelstelling van het GVVP is te zorgen voor een duurzaam verkeers- en vervoersysteem met een gezonde en verkeersveilige leefomgeving in een groene, bereikbare, economisch gezonde gemeente. Blijkens het GVVP kunnen in principe nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen van enige omvang nog maar plaatsvinden op goed bereikbare plaatsen. Iedere ruimtelijke ontwikkeling dient dan ook getoetst te worden aan het GVVP. De gemeente gebruikt het GVVP bij het bepalen van de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Verkeersgeneratie en Parkeren
In het GVVP zijn de parkeernormen die gehanteerd worden in de gemeente Utrechtse Heuvelrug opgenomen. In het GVVP valt de nieuwe woning binnen de categorie 'woning duur' binnen 'rest bebouwde kom'. Voor deze categorie worden parkeernormen gehanteerd van 2 parkeerplaatsen per woning. Voor bezoekers geldt een norm van 0,3 p.p. per woning.
Conclusie
De nieuwe woning levert niet in betekenende mate extra verkeer op zodat er geen mobiliteitstoets nodig is. Verwacht wordt dat het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied vergelijkbaar zal zijn met de situatie toen de kalverenhouderij in het plangebied nog actief was. Op de planlocatie is voldoende ruimte aanwezig voor parkeren op eigen terrein. De planlocatie is goed bereikbaar per fiets en per auto, maar niet met openbaar vervoer.
De gemeenteraad heeft het programma 'Utrechtse Heuvelrug Duurzaam en Klimaatneutraal'opgesteld voor 2017 tot 2022. Naast de aanpak en het uitvoeringsprogramma van 2017, bevat dit programmade strategische milieubeleidsdoelen die geldend zijn van 2017 t/m 2022. Het programma richt zich op het versterken en verbinden van initiatieven uit de samenleving op het gebied van duurzaamheid en klimaat, waarbij vijf doelen centraal staan:
Het programma stelt de samenleving, waaronder ondernemers, inwoners en bezoekers, als belangrijk middelom de doelen voor een duurzame en klimaatneutrale gemeente te realiseren. Daarnaast wordt er ook ingezet op regionale partners.
Uitvoerbaarheid
Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Betekenis voor het plan
Omdat aan de Woudegge 5 het gebruik wijzigt naar een gebruik met hogere kwaliteitseisen is door Montferland Milieu B.V. een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 1. Uit dit onderzoek blijkt het volgende:
De bodemkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van de wijziging niet in de weg.
Wet geluidhinder
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is alleen gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen en een spoorlijn.
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde voor wegverkeerslawaai van 53 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. Voor railverkeerslawaai is de maximale ontheffingswaarde 68 dB.
Betekenis voor het plan
De nieuwe woning betreft een nieuw geluidgevoelig object. De woning is gelegen in de geluidszones van de A12, de Woudegge en de spoorlijn Arnhem-Utrecht. De aanwezige bedrijfswoning ligt dichterbij deze geluidsbronnen dan de nieuwe woning. De bedrijfswoning betreft voor de Wet geluidhinder echter een bestaande woning. Hetzelfde geldt voor de woning aan de Parallelweg 4. De voorgenomen herbouw van de woning aan de Parallleweg 4a betreft een bestaande situatie omdat de afstand van het bouwvlak tot de A12 niet wordt vergroot, maar juist wordt verruimd.
Door adviesbureau Buijvoets Bouw- en Geluidsadvisering is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar wegverkeers- en spoorweglawaai voor wat betreft de nieuwe woning aan de Woudegge. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 2. Uit dit onderzoek blijkt dat:
Wettelijk kader
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wm worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Regeling niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Betekenis voor het plan
De voorgestelde planontwikkeling, het slopen van de oude bebouwing en de nieuwbouw van 1 woning, leidt niet in betekenende mate tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Ten aanzien van de luchtkwaliteit in het plangebied komt uit de luchtkwaliteitskaarten van de omgevingsdienst Regio Utrecht het volgende beeld naar voren:
Indicator | Grens- waarden |
WHO-advies- waarde |
Situatie 2018 | Situatie 2030 | |
NO2 (µg/m3) | 40 | 40 | 14-16 | 8-10 | |
PM10 (µ g/m3) | 40 | 20 | 20-21 | 17-18 | |
PM2,5 (µ g/m3) | 25 | 10 | 12,5-13 | 10-10,5 |
Uit het overzicht blijkt dat in het plangebied aan de grenswaarden uit de Wm wordt voldaan. Voor N02 wordt al aan de advieswaarde van de WHO voldaan. Voor PM10 ligt de concentratie momenteel rond de advieswaarde van de WHO en gedurende de planperiode zal aan de advieswaarde worden voldaan. Voor PM2,5 is nu sprake van een kleine overschrijding van de WHO-advieswaarde, die tijdens de planperiode geheel of nagenoeg geheel zal verdwijnen. Mede gezien de richtlijnen van de landelijke GGD (Handboek voor een gezonde inrichting van de leefomgeving, 2018) is met de beschreven concentraties sprake van een goed tot aanvaardbaar leefklimaat.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gebruikt. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.
Betekenis voor het plan
Dit bestemmingsplan voorziet in milieugevoelige functies: woningen. De locatie ligt in een rustig buitengebied. Derhalve kan geen correctie ten opzichte van het referentie-omgevingstype “rustige woonwijk” uitgevoerd worden.
Landbouw
De agrarische gronden in de omgeving van het plangebied zijn overwegend in gebruik als weiland. Er zijn geen percelen in de nabijheid van het plangebied die spuitzones hebben (vanweg het spuiten van bestrijdingsmiddelen bij akkerbouw of kwekerijen).
In de omgeving van het plangebied liggen een aantal veehouderijen. Hiervoor geldt vanwege geluid een richtafstand van 50 meter en voor geur gelden de normen uit de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Omdat de nieuw te bouwen woning voldoet aan de voorwaarden uit artikel 14 van de Wgv krijgt het een lagere bescherming voor geur dan voor andere woningen. Er gelden alleen afstandsvereisten: 50 meter van emissiepunt tot woning en 25 meter van gevel tot gevel.
Concreet gaat het om de volgende veehouderijen:
Het plangebied bevindt zich alleen binnen de invloedsfeer van de veehouderij aan de Woudegge 9. Het gaat om een veehouderij van relatief beperkte omvang die, volgens de gegevens van de omgevingsdienst, alleen nog schapen houdt. De kortste afstand tussen de bestemmingsgrens van de nieuwe woning en het bouwvlak van de veehouderij bedraagt circa 35 meter. Het bouwvlak voor de nieuwe woning komt echter op grotere afstand van het agrarische bouwperceel te liggen: 55 meter. Aan de vereiste afstanden wordt dan ook voldaan.
Andere bedrijven
In de omgeving zijn ook een aantal andere, milieubelastende functies, bedrijven aanwezig. Het gaat dan om de volgende bedrijven:
Voor de eerste functie geldt een richtafstand van 50 meter. Alle woningen in het plangebied bevinden zich op een grotere afstand: vanaf de nieuwe bestemmingsgrens meer dan 100 meter. Voor de tweede functie geldt een richtafstand van 30 meter. Ook aan deze afstand wordt voldaan. De afstand tussen het bedrijf en de grens van de bestemming van de nieuwe woning bedraagt circa 45 meter. In de feitelijke situatie is op dit bedrijf ook een beperkte hoeveelheid vee aanwezig. Omdat de afstand tussen de bedrijfsgebouwen en het bouwvlak van de nieuwe woning meer bedraagt dan 50 meter, heeft dit geen invloed op het woon- en leefklimaat in de nieuwe woning en/of de bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf.
Concluderend zal dan ook sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat in de nieuwe woning in het plangebied en worden geen nieuwe belemmingen geintroduceerd voor de bedrijven in de omgeving.
Parallelweg 4a
Met de nieuwe situering van de woning aan de Parallelweg 4a behoudt deze woning een goed woon- en leefklimaat. In de omgeving van deze woning bevinden zich twee milieubelastende functies. Op een afstand van 145 m tot de bestemmingsgrens is aan de Griftdijk 28 een veehouderij aanwezig. Op een afstand van 130 meter tot de bestemmingsgrens is aan de Parallelweg 3 (gemeente Renswoude) een hoveniersbedrijf anawezig in milieucategorie 3.1. Met de voorgenomen herbouw van de woning wordt de afstand tot de veehouderij vergroot en wordt voor het hoveniersbedrijf onverminderd voldaan aan de richtafstand van 50 meter.
Beleid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe worden in het beleid voor externe veiligheid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt.
Groepsrisico
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Betekenis voor het plan
Voor de herbouw van de woning aan de Parallelweg 4a is externe veiligheid niet relevant. Deze reeds bestemde woning wordt verplaatst binnen het bestaande woonperceel.
In de nabijheid van het plangebied aan de Woudegge zijn geen Bevi-bedrijven aanwezig. In de nabijheid van de plangebie bevinden zich geen waterwegen, spoorlijnen en wegen waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich eveneens geen bovengrondse hoogspanningslijnen. Zendmasten voor telecommunicatie zijn eveneens niet aanwezig. Onderzoek naar elektromagnetische velden is niet nodig.
Wel ligt direct ten noorden van het plangebied een regionale aardgastransportleiding en ten zuiden van het plangebied ligt een defensieleiding voor het transport van brandstof. Het plangebied bevindt zich alleen in de contour voor het groepsrisico vanwege de aardgastransportleiding. In het kader van het bestemmingsplan OMMA is reeds geconcludeerd dat er voor deze leiding geen rekening gehouden hoeft te worden met een contour voor het plaatsgebonden risico. Ten aanzien van het groepsrisico is geconcludeerd dat bij deze leiding sprake is van een zeer geringe personendichtheid. Daarom zal het groepsrisico lager zijn dan 10% van de oriëntatiewaarde. Met dit bestemmingsplan wordt geen verandering van betekenis in deze situatie aangebracht.
In het plangebied worden bestaande bedrijfsgebouwen vervangen door slechts één woning. Mogelijkheden om de woning zodanig te positioneren dat dit tot een nog lager groepsriscio leidt zijn fysiek en stedenbouwkundig niet beschikbaar. De bereikbaarheid van het plangebied en de omgeving voor de hulpdiensten verandert niet. Aangezien het om een reguliere woning gaat, mag verwacht worden dat de bewoners zelfredzaam zijn. Bij een calamiteit kunnen zij via de Woudegge vluchten in zuidelijke richting, dus bij de buisleiding vandaan. Met dit bestemmingsplan blijft het groepsrisico een verantwoorde omvang houden.
Het geldende duurzaamheidsbeleid is te vinden in het beleidsdocument Utrechtse Heuvelrug Duurzaam en Klimaatneutraal 2017-2022. Uitgangspunt hierin is ieder geval bij nieuwbouw het behalen van een 25% aangescherpte EPC. De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft voor nieuwbouw de ambitie om energieneutrale woningen te bouwen. De gemeente vraagt ontwikkelaars te anticiperen op een aardgasloze toekomst in 2050.
Voor de nieuw te bouwen woning is nog geen bouwplan voorhanden. De nieuw te bouwen woning zal in ieder geval aardgasloos worden gebouwd zoals dat per 1 juli 2018 verplicht is. Daarnaast zullen bij de verdere uitwerking van het bouwplan voor de woning diverse duurzaamheidsmaatregelen worden overwogen. Gedacht wordt aan de toepassing van zonnepanelen, warmtepompen, vraaggestuurd ventilatiesysteem en betere energiepresaties (EPC = 0 of BENG).
In het plangebied zijn een kabels en leidingen aanwezig, waarmee specifiek rekening gehouden dit te worden bij het slopen van de overtollige gebouwen en het bouwen van de nieuwe woning in het plangebied.
Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe
Op 30 september 2015 heeft het Waterschap Vallei en Eem het Waterbeheerprogramma vastgesteld. Dit Waterbeheerprogramma (WBP), dat op 1 januari 2016 in werking is getreden, geeft de koers van het waterschap aan en wordt bewust neergezet als een programma en niet meer als een waterbeheerplan.
Met het WBP als programma wordt aangesloten bij het Bestuursakkoord Water. Binnen de kaders van de Waterwet, de Europese Kaderrichtlijn Water en de Deltabeslissingen beschrijft het waterschap hoe wordt gewerkt aan de wateropgaven. In het WBP is ook de meerjarenraming voor de periode 2016-2021 opgenomen.
Waterbeleid Gemeente Utrechtse Heuvelrug
Het waterbeleid van de gemeente Heuvelrug is gericht op het voorkomen en terugdringen van verontreiniging van oppervlaktewater door inzameling afvoer en zuivering van afvalwater, het terugdringen van ongewenste lozingen en het voorkomen van verontreiniging van regenwater via afkoppeling en het gebruik van niet uitlogende (bouw)materialen.
Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan
Het gemeentelijke rioleringsplan bevat de integrale visie van de gemeente op grondwater, regenwater en stedelijk afvalwater. Het beleid is gericht op het versterken en /of intensiveren van het voorgaande beleid. Hierin staan de volgende basisprincipes centraal:
Voor het hemelwater streeft de gemeente naar het zoveel mogelijk ter plaatse vast houden van water. Dit betekent dan dat het hemelwater niet langer het riool ingaat maar lokaal wordt geborgen in de bodem en/of oppervlaktewater. Dit levert zowel voordelen op voor met milieu als de economie. Het helpt om verdroging van gebied te bestrijden en voorkomt dat schoon oppervlaktewater vies wordt. Verder verbetert de werking van de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI). Deze werkt beter als rioolwater minder vermengd is met regenwater.
Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie van water in de bodem het uitgangspunt, omdat dit het meest duurzaam is. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
Betekenis voor het plan
Oppervlaktewater
In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Rond het plangebied is oppervlaktewater aanwezig in de vorm van (kavel)sloten aanwezig. De situatie ten aanzien van oppervlaktewater zal niet veranderen.
Verhard oppervlak
Met dit bestemmingsplan neemt het verhard oppervlak aanzienlijk af, zowel aan de Woudegge als aan de Parallelweg.
Hemelwater
Het hemelwater wordt in de huidige als de toekomstige situatie afgevoerd naar oppervlakte- en grondwater. Hemelwater wordt afgevoerd richting de sloten rondom het plangebied. Waar mogelijk zal dat oppervlakkig gebeuren.
Afvalwater
De vuilwaterafvoer van de nieuwe woning zal worden aangesloten op de gemeentelijke riolering.
Conclusie/watertoets
Negatieve effecten op de waterhuishouding zijn niet aan de orde. Door de afname van verhard oppervlak (op twee locaties) verbetert de watersituatie zelfs.
Het plan is voor het vooroverleg naar het waterschap Vallei en Veluwe gezonden. [P.M.]
Wet natuurbescherming
Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.
De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.
De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.
Gebiedsbescherming
De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.
Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:
Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:
Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.
Soortenbescherming
De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:
Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:
Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.
Houtopstanden
Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.
Nationaal NatuurNetwerk
Het nationale netwerk van natuur (NNN) is een robuust, samenhangend netwerk van natuurgebieden en verbindingen daartussen op nationaal niveau. Natura 2000, een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden, maakt onderdeel uit van deze structuur. Zowel het Rijk als de Provincie wensen het NNN netwerk te behouden en verder te ontwikkelen. In de Provinciaal Ruimtelijke Verordening (PRV) is dan ook een beschermingsregime opgenomen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen geen significant nadeel opleveren voor de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN netwerk. Op deze hoofdregel zijn uitzonderingen mogelijk.
Betekenis voor het plan
Door adviesbureau Blom Ecologie B.V. is onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van natuurwaarden in en rond het plangebied. Ook is in dit onderzoek de sloop van een gedeelte van de schuur aan de Parallelweg 4-4a in Overberg betrokken. Het onderzoek is opgenomen als bijlage 3. Uit dit onderzoek blijkt dat:
De beoogde ontwikkeling leidt, mits enkele algemene maatregelen worden getroffen ten aanzien van de Algemene zorgplicht en algemene broedvogels, niet tot overtreding van de Wet natuurbescherming. De conclusie is dan ook dat de ontwikkeling aan de Woudegge 5 en Parallelweg 4/4a te Overberg uitvoerbaar is zoals bepaald in de Wro (art. 3.1.6 Bro).
Het plangebied is gelegen in het cultuurhistorisch waardevolle landschap rond de Grebbelinie. In paragraaf 3.2 is reeds onderbouwd dat dit bestemmingsplan goed verenigbaar is met de te behouden cultuurhistorische waarden die bij de Grebbelinie horen. In het plangebied zelf zijn verder geen bijzondere cultuurhistorische waarden aanwezig. Ook monumenten zijn niet aanwezig.
Archeologische beleidskaart
De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft een Archeologische beleidskaart vastgesteld ten behoeve van de archeologische verwachtingswaarden.
Woudegge 5: Uitsnede archeologische beleidskaart, oranje is een middelhoge archeologische verwachtingswaarde.
Parallelweg 4-4a: Uitsnede archeologische beleidskaart, oranje is een middelhoge
archeologische verwachtingswaarde.
Het plangebied ligt, zowel het gedeelte aan de Woudegge 5 als het gedeelte aan de Parallelweg 4-4a, geheel in een zone met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Hiervoor geldt een onderzoeksverplichting bij bodemingrepen groter dan 1.000 m².
Betekenis voor het plan
De nieuwe woning in het plangebied en de herbouw van de woning aan de Parallelweg 4a blijven ruimschoots onder de genoemde ondergrens. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.
Dit bestemmingsplan bestaat uit geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand <NL.IMRO.1581.AMRwoudegge5-VA01.> met de bijbehorende regels (en bijlagen) en een toelichting hierop. Het GML-bestand (simpel gezegd; de kaart) en de bijbehorende regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. In het GML-bestand zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld.
Wanneer het GML-bestand analoog wordt afgedrukt (op papier), valt dit uiteen in 1 verbeelding.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
In het GML-bestand hebben alle gronden met hun bebouwing binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere soorten aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de regels in combinatie met het GML-bestand aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding. In de legenda zijn deze als "verklaringen" aangegeven (bijvoorbeeld kadastrale gegevens).
De regels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:
Regels in verband met de bestemmingen
De bestemmingsregels kennen allemaal dezelfde opbouw:
Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In de bestemmingsomschrijving worden de binnen een bestemming toegestane functies genoemd. Het gebruik wordt hier geregeld.
Bouwregels
De bouwregels zijn gerelateerd aan deze bestemmingsomschrijving. In de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op een perceel bestaan. Zoals bijvoorbeeld de goot- en bouwhoogten.
Nadere eisen
Het is mogelijk om in bepaalde gevallen (wanneer dit nodig is in het kader van een goede ruimtelijke ordening) aan de mogelijkheden die in de bouwregels zijn beschreven nadere eisen te stellen. De omstandigheden waaronder deze eisen worden gesteld moeten dan wel duidelijk zijn geformuleerd. Een voorbeeld van een nadere eis is het moeten overleggen van een beplantingsplan.
Afwijken van de bouwregels
Door het opnemen van een afwijkingsregeling bestaat de mogelijkheid om middels een omgevingsvergunning af te wijken van de algemeen toegestane bouwregels. In een afwijkingsregeling wordt opgenomen waarvan afwijking wordt verleend, de maximale omvang van de afwijking die kan worden toegestaan en eventuele voorwaarden waaronder de omgevingsvergunning tot afwijken wordt verleend. Een voorbeeld is een afwijkende goot- en/of bouwhoogte in een bepaalde situatie.
Overigens biedt bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht nog bouw- en gebruiksmogelijkheden buiten dit bestemmingsplan om, onder meer door middel van 'vergunningsvrij bouwen'.
Specifieke gebruiksregels
Deze regels zijn in feite een aanvulling op de bestemmingsomschrijving. Hier worden vormen van gebruik beschreven die men in strijd acht met de bestemming, maar waarvan niet direct uit de bestemmingsomschrijving blijkt dat dit zo is. Zo is in de bestemming 'Agrarisch' mogelijk gemaakt dat bepaalde bedrijfswoningen als zogenaamde 'plattelandswoningen' mogen worden bewoond, waarbij de bewoners geen functionele binding meer hoeven te hebben met het agrarische bedrijf op het perceel.
Afwijken van de gebruiksregels
Onder afwijken van de gebruiksregels wordt het mogelijk gemaakt een bepaalde vorm van gebruik toch onder de bestemming te laten vallen. Een afwijking van een gebruiksregel mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Het betreft dus altijd gebruik dat inherent is aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies.
Overigens biedt bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht nog bouw- en gebruiksmogelijkheden buiten dit bestemmingsplan om.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Specifieke inrichtingsactiviteiten, niet bestaande uit bouwen (dat is immers al onder de bouwregels beschreven), dienen soms aan een omgevingsvergunning te worden gebonden. Hiervan zal sprake zijn als bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden van invloed kunnen zijn op in de specifieke bestemming voorkomende bijzondere omstandigheden. Voorbeelden van deze omstandigheden zijn cultuurhistorische- of landschappelijke waarden. Deze waarden kunnen met een omgevingsvergunningstelsel worden beschermd. De regeling is nadrukkelijk niet bedoeld om alle werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geheel uit te sluiten. Concreet kan je denken aan bijvoorbeeld het moeten aanvragen van een vergunning voor het afgraven of egaliseren van gronden of het vellen van bos in de bestemming 'Natuur'.
Wijzigingsbevoegdheid
Door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om het bestemmingsplan te wijzigen (binnenplanse wijziging). Het kan dan gaan om het wijzigen van een op een perceel gelegde bestemming, maar ook bijvoorbeeld het wijzigen of vergroten van een bouwvlak (met bijbehorende bouwmogelijkheden).
De inleidende regels (hoofdstuk I)) en de overgangs- en slotregel (hoofdstuk IV) worden hier verder niet toegelicht. Voor de overige bestemmingen volgt in de volgende paragraaf een inhoudelijke beschrijving.
In het plangebied zijn 2 bestemmingen weergegeven. Daarnaast kent het plangebied 2 dubbelbestemmingen. Hieronder volgt een beschouwing van deze bestemmingen.
Algemeen
In het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost is een uitwerking gemaakt van de wijze waarop de ruimtelijke en de milieuproblematiek in dit gebied wordt aangepakt. Het Reconstructieplan schreef een zonering voor die gericht is op het reguleren van de ontwikkelingen rond de intensieve veehouderij. Er zijn drie zones beschreven: landbouwontwikkelingsgebieden, extensiveringsgebieden en verwevingsgebieden. In extensiveringsgebieden ligt de nadruk op wonen en natuur. In de landbouwontwikkelingsgebieden ligt de nadruk voor al op intensieve productielandbouw. De verwevingsgebieden zijn bedoeld om een combinatie mogelijk te maken van de bovengenoemde functies. Deze zones zijn in het bestemmingplan verder uitgewerkt in de bestemmingen Agrarisch en Agrarisch met waarden. In dit bestemmingsplan is alleen de bestemming Agrarisch met waarden aan de orde.
Agrarisch met waarden
In het agrarisch verwevingsgebied en het extensiveringsgebied wordt de bestemming Agrarisch met waarden toegepast. Dit zijn gebieden die hoge landschappelijke en/of natuurwaarden herbergen. Hier wordt agrarische bedrijvigheid wel toegestaan, maar de landschapswaarden worden daarbij zoveel mogelijk beschermd. Dit geldt voor extensiveringsgebied in sterkere mate dan voor het verwevingsgebied. Door deze bescherming is het een uitgebreider artikel, met diverse afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden. Op deze wijze wordt ook ander gebruik en met name minder belastend gebruik voor de omgeving, meer gestimuleerd zoals van agrarisch naar wonen. In het plangebied wordt alleen voorzien in grondgebonden agrarische bedrijvigheid.
Bouwregels
De agrarische bestemming is in dit bestemmingsplan relatief zeer beperkt van omvang. Daarom zijn ook de bouwmogelijkheden beperkt gehouden. Alleen erf- en terreinafscheidingen zijn toegestaan van maximaal 1 meter hoog.
Specifieke gebruiksregels
In verband met de ruimtelijke uitstraling ervan is gebruik van gronden voor opslag van hooirollen buiten het bouwvlak is in strijd met de bestemming.
Omgevevingsvergunning voor werken en werkzaamheden
Binnen de bestemming zijn gronden aanwezig met voor de gemeente belangrijke landschaps- en natuurwaarden. Om deze waarden te beschermen is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, diverse werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten voeren. In het artikel is een heldere opsomming van dergelijke werken of werkzaamheden benoemd, waarbij het met name gaat om het verwijderen of beschadigen van landschaps- of natuurwaarden.
Algemeen
In het plangebied komen alleen vrijstaande woningen voor. Voor dit type woning geldt in het buitengebied de bestemming Wonen - B 1.
Wonen - B1
Functies
Binnen de bestemming Wonen - B 1 is wonen toegestaan. Tevens mag een beroep of bedrijf aan huis worden uitgeoefend. Het is daarnaast toegestaan om op de gronden met deze bestemming tuinen, erven en paden aan te leggen. Ook zijn waterhuishoudingsvoorzieningen toegestaan en mag er geparkeerd worden op eigen terrein.
Bouwmogelijkheden
De Bouwregels maken onderscheid in regels voor:
Algemeen
In algemene zin wordt bepaald dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd.
Hoofdgebouwen
Binnen de bestemming Wonen - B 1 mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd. De woningen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd.
Er mag niet meer dan één woning binnen een bouwvlak worden gebouwd, waarbij het hoofdgebouw in het bouwvlak moet worden gebouwd. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, tenzij er op het bouwvlak een maximaal bebouwingspercentage staat aangegeven. Met dit percentage wordt de maximale oppervlakte van het hoofdgebouw begrensd.
Voor de woningen is een generieke maximale inhoud aangegeven van 600 m³. Hierop is een uitzondering mogelijk. In bestaande gevallen is de grotere bestaande inhoud toegestaan.
Voor de goot- en bouwhoogte is in de regels een standaard hoogte gegeven. Indien bestaande hoofdgebouwen hoger zijn dan deze standaard hoogte, dan is de bestaande goot- en bouwhoogte de maximaal toegestane hoogte.
Als hoofdgebouwen afgedekt worden met een kap, dan moet worden voldaan aan de in de regels voorgeschreven dakhelling.
Als een hoofdgebouw op een hoekperceel wordt gesloopt, moet de voorgevel van het vervangende hoofdgebouw aan dezelfde zijde van het bouwvlak worden gebouwd als het geval was bij het bestaande hoofdgebouw. Met deze regeling wordt beoogd de karakteristiek en de kwaliteit (zowel vanuit ruimtelijk-stedenbouwkundig oogpunt, maar ook vanuit woonplezier beschouwd) te waarborgen.
Dakkapellen zijn toegestaan op hoofdgebouwen. Op basis artikel 2 lid 4 van bijlage II van het Bor is het bouwen van een dakkapel in het achterdakvlak of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak vergunningvrij. Voor het bouwen van een dakkapel in het dakvlak van de voorgevel of in een dakvlak van een naar de openbare weg gekeerde zijgevel, zijn regels in het bestemmingsplan opgenomen. Hierbij is grotendeels aangesloten bij de criteria uit de Nota Ruimtelijke Kwaliteit.
Verder is in de bouwregels bepaald dat het bouwen van de nieuwe woning pas kan nadat de agrarische bedrijfsbebouwing in het plangebied is verwijderd, evenals de te slopen bebouwing aan de Parallelweg 4-4a. Hiermee is geborgd dat de nieuwe woning niet eerder kan worden gebouwd dan dat aan de sloopvereisten is voldaan.
Bijbehorende bouwwerken
Uitbreidingen van het hoofdgebouw met aan- of uitbouwen en al dan niet aangebouwde bijgebouwen en overkappingen worden onder de noemer 'bijbehorend bouwwerk' geschaard. Voor het bouwen van bijbehorenden bouwwerken is zoveel mogelijk aangesloten op de regeling 'vergunningsvrij bouwen' uit de bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht.
De regeling die het bestemmingsplan omvat is echter op een aantal punten ruimer:
Overige bouwwerken
Met het begrip 'overige bouwwerken' wordt bedoeld: een bouwwerk dat geen gebouw is en ook geen overkapping. Concreet zijn maximale hoogtematen voorgeschreven voor erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten, antennemasten en andere overige bouwwerken.
Specifieke gebruiksregels
Zoals in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, is beroep of bedrijf aan huis toegestaan binnen de woonbestemming. Wel worden er enige voorwaarden aan dit gebruik gesteld. Zo mag 40 % van de brutovloeroppervlakte van het hoofdgebouw, inclusief bijbehorende bouwwerken, worden gebruikt voor een beroep of bedrijf aan huis. Bij deze oppervlakte wordt ook de oppervlakte van het hoofdgebouw op de verdieping meegerekend.
Het is alleen toegestaan om beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten te verrichten aan huis die opgenomen zijn in de staat van bedrijfsactiviteiten Bedrijf aan huis. De beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mag geen horeca of detailhandel inhouden, behalve als het gaat om verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van het beroep of bedrijf.
De beroeps- of bedrijfsmatige activiteit aan huis mag alleen worden uitgeoefend door de bewoners van de woning waar de activiteit plaatsvindt.
Door de uitoefening van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mogen de verkeersbewegingen niet onevenredig toenemen in de directe omgeving. Daarbij moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Dit dient in de eerste plaats op eigen terrein te worden gerealiseerd. In gevallen waar dit niet mogelijk is dient voldoende parkeergelegenheid in de directe nabijheid aanwezig te zijn. Voor de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mag geen buitenopslag plaatsvinden.
Verder is in de specifieke gebruiksregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Dit bepaalt dat binnen twee jaar het plan voor de landschappelijke inpassing moet zijn gerealiseerd en vervolgens in stand moet worden gehouden.
De bestemmingsplanregeling bevat naast de bovengenoemde bestemmingen ook 2 dubbelbestemmingen. Dubbelbestemmingen vallen als het ware over 'onderliggende' (enkel)bestemmingen heen en houden beperkingen en aanvullingen in voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Dubbelbestemmingen dienen een specifiek ruimtelijk belang dat middels de dubbelbestemming beschermd wordt.
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' is bedoeld voor de bescherming en het veiligstelling van de (naar verwachting) aanwezige archeologische waarden. Voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist. Dit met uitzondering van bepaalde verandering van bestaande bebouwing, bouwwerken met een gezamenlijke oppervlakte kleiner dan 1.000 m² en bouwwerken die niet dieper dan 0,3 m geplaatst kunnen worden.
Tevens is geregeld dat een omgevingsvergunning nodig is voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Dat geldt niet voor het uitvoeren van het normale beheer en onderhoud e.d. Daarnaast zijn Burgemeester en wethouders bevoegd het plan te wijzigen waarbij de omvang en ligging van deze dubbelbestemming wordt aangepast.
De voor 'Waarde - Grebbelinielandschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en bescherming van de herkenbaarheid en de beleefbaarheid van de cultuurhistorische waarden, deeluitmakende van de Grebbelinie zoals beschreven het beeldkwaliteitsplan Grebbelinie.
Om te voorkomen dat grond dubbel wordt meegeteld, is hier geregeld dat grond die eenmaal bij een bouwplan is meegenomen, bij andere aanvragen buiten beschouwing moet blijven.
In de eerste plaats is hier opgenomen dat bij afwijking van de in de vorige hoofdstukken opgenomen regels/bestemmingen de bestaande situatie of de onherroepelijk vergunde situatie bij in werkingtreding van dit bestemmingsplan als maximaal toegestane situatie geldt.
Bij toepassing van alle bouwregels in dit bestemmingsplan mogen de in dit artikel genoemde ondergeschikte bouwdelen maximaal 1 meter afwijken van de gegeven bouw-, aanduidings- en maatvoeringsregels.
In deze bepaling is aangegeven dat het verboden is om de in het plan vallende gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming(en) te gebruiken. Er is ook een opsomming gemaakt van gebruik dat in ieder geval onder verboden gebruik valt. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het gebruik van gronden voor opslag en/of storten van grond en/of afval.
Het gebruik als paardenbak is niet bij recht toegestaan. Op deze regel is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen in artikel 10.4 Afwijking gebruik als paardenbak.
Dit artikel sluit aan bij de Nota Verblijfsrecreatie waar is geregeld dat het uitoefenen van een bed & breakfast in een (bedrijfs)woning is toegestaan, mits wordt voldaan aan de genoemde voorwaarden.
Onder de in dit artikel genoemde voorwaarden kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de regels inzake bouwgrenzen, bouwhoogte van specifieke overige bouwwerken.
Er kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de in het bestemmingsplan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen. De maximale afwijking is 10% en alleen mogelijk indien voldaan wordt aan de in het artikel gestelde voorwaarden.
Deze afwijkingsmogelijkheid ziet toe op het vergroten van de inhoud van een woning in het buitengebied. Deze mogelijkheid kan alleen worden toegepast indien de inhoud van de oorspronkelijke woning met maximaal 15% wordt vergroot tot een maximum van 800 m³ en de inpassing in het landschap vindt op zorgvuldige wijze plaats.
Van artikel 9.2 kan worden afgeweken onder de opgesomde voorwaarden, waarbij maximaal één paardenbak gerealiseerd mag worden bij een woning. De paardenbak moet dan wel een recreatieve doelstelling hebben, er mogen geen bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden. Tevens moet worden voldaan aan de overige in het artikel opgesomde voorwaarden.
In artikel 11 van de regels is het overgangsrecht opgenomen. Daarbij is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij overgangsrecht dat is voorgeschreven voor bestemmingsplannen in de artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening.
In artikel 12 van de regels is de slotregel opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het plan beschreven. De volgende zaken komen aan bod:
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen.
Planspecifiek
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De kosten voor de planologische medewerking aan het plan zijn verzekerd middels de toepasselijke bepalingen in de Tarieventabel behorende bij de gemeentelijke Legesverordening.
De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. De gemeente heeft ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten, als bedoeld in artikel 6.4a Wet ruimtelijke ordening. Daarin is ook het onderdeel afwenteling planschaderisico in opgenomen. De kosten zijn dankzij de overeenkomst anderszins verzekerd waardoor een exploitatieplan niet nodig is. De economische uitvoerbaarheid van het plan is derhalve verzekerd.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Voorafgaand aan de ter visie legging van het bestemmingsplan heeft participatie plaats gevonden. Alle omwonenden zijn door de initiatiefnemer persoonlijk benaderd. Toen is hen de tekening van de nieuwe situatie getoond en is hen de gelegenheid geboden om vragen en/of opmerkingen kenbaar te maken. De omwonenden hebben aangegeven blij te zijn met het verdwijnen van de stallen in het plangebied en geen bezwaren te hebben tegen de voorgenomen bouw van de nieuwe woning in het plangebied. Een participatieverslag is opgenomen als bijlage 4.
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het concept- ontwerpbestemmingsplan opgestuurd naar de relevante overlegpartners, zijnde de provincie Utrecht en waterschap Vallei en Veluwe. De provincie Utrecht heeft hierop, op 20 juli 2020, medegedeeld dat zij geen opmerkingen heeft over het bestemmingsplan en dat het plan niet strijdig is met provinciale, ruimtelijke belangen. Het waterschap Vallei en Veluwe heeft op 15 juli 2020 laten weten geen bezwaren te hebben tegen het concept-ontwerpbestemmingsplan. De beide reacties hebben geen aanleiding gegeven om wijzigingen aan te brengen in het bestemmingsplan.
Het ontwerp van dit bestemmingsplan heeft, op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening, gedurende 6 weken ter inzage gelegen, met ingang van 28 augustus 2020 tot en met 8 oktober 2020. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan ingediend.
Van de ter inzage legging is kennis gegeven op de gebruikelijke wijze middels bekendmaking in het Gemeentenieuws, de gemeentelijke internetpagina voor digitale bestemmingsplannen, in de Staatscourant en op www.ruimtelijkeplannen.nl
Het bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld. Het vaststellingsbesluit is ook gepubliceerd.
Het betrekken van toezicht en handhavingsaspecten bij het opstellen en vaststellen van bestemmingsplannen is belangrijk, omdat het de manier is om de ruimtelijke ordening ontwikkelingsbestendiger te maken.
Daarom wordt bij de actualisering van dit bestemmingsplan voorafgaand waar mogelijk een zo goed mogelijk beeld verkregen van de huidige planologische situatie en ontwikkelings- / afwijkingsmogelijkheden, de in de afgelopen 10 jaar aangevraagde en verleende afwijkingen / omgevingsvergunningen en de in de afgelopen tien jaar verrichte handhavingsacties en verleende gedoogbeschikkingen. Dit onderzoek past volledig binnen de verplichtingen uit onder andere de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De investering betreft de invulling van de preventieve toezicht en handhavingsverplichting.
De kwaliteit van de preventieve toezicht en handhavingsverplichting beïnvloedt rechtstreeks de impact en de gevolgen van de repressieve toezicht- en handhavingsverplichting (1) en daarmee de houdbaarheid van het op te stellen en vast te stellen bestemmingsplan. Het is om die reden dat in het bestemmingsplan de nadruk op de preventieve aspecten is gelegd. Daarvoor is het bestemmingsplan het middel bij uitstek."
Ad voetnoot 1:
Repressieve toezicht en handhaving ligt wettelijk vast en leidt allereerst tot de te beantwoorden vraag of de afwijking/overtreding kan worden gelegaliseerd. Dat kan meer verruiming van het bestemmingsplan tot gevolg hebben dan dat met het bestemmingsplan oorspronkelijk is bedoeld. Dat zelfde geldt voor de discretionaire bevoegdheid om afwijkingen te gedogen. Als er niet voor legalisering dan wel gedogen wordt gekozen, kan er weliswaar met gebruikmaking van de repressieve handhavingsmiddelen (last onder dwangsom, last onder bestuursdwang, strafrechtelijke boete dan wel een bestuurlijke boete; de boetes waar van toepassing uiteraard) een aanmerkelijke kans worden gecreëerd op beëindiging van de afwijking/overtreding.