direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, aanleg natuur locatie RWZI Etten
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1509.BP000120-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Waarom is er een nieuw bestemmingsplan nodig?

Het Waterschap Rijn en IJssel is voornemens om het waterschapsterrein rond stuw-sluiscomplex de Pol en zuivering Etten te ontwikkelen en open te stellen voor publiek. Hiertoe heeft het waterschap, in samenspraak met andere belanghebbenden, het Masterplan 'De Pol' opgesteld. Het Masterplan 'de Pol' combineert opgaven, wensen en kansen op het terrein van waterbeheer, waterzuivering, natuur, landschap, afval, energie, historie, recreatie en educatie. Een belangrijk onderdeel van het Masterplan betreft een natuurzone met een vispassage van de Oude IJssel, welke wordt uitgevoerd in de vorm van een bypass om het zuiveringsterrein. Deze (natte) Ecologische Verbindingszone wordt natuurlijk ingericht, waarbij ook recreatiepaden worden aangelegd, en geldt deels ter compensatie van een voorgenomen uitbreiding van de RWZI (zoals ook opgenomen in Masterplan 'de Pol'). De realisatie van een Ecologische Verbindingszone is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Wisch 2004', waardoor een herziening plaats moet vinden.

In het Masterplan De Pol (opgenomen in de bijlagen, Bijlage 1 Masterplan De Pol) zijn meer ontwikkelingen op het waterschapsterrein opgenomen. Deze overige ontwikkelingen, zoals de benoemde uitbreiding van de RWZI, worden echter in een later stadium gerealiseerd en zijn zodoende niet opgenomen in dit voorliggende bestemmingsplan.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

De te realiseren natuurzone (Ecologische Verbindingszone) wordt gerealiseerd op het waterschapsterrein rond stuw-sluiscomplex de Pol en zuivering Etten. Dit waterschapsterrein is gelegen in het buitengebied tussen Doetinchem, Gaanderen en Etten. Op figuur 1 is de ligging van het projectgebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000120-VA01_0001.png"

Figuur 1: Ligging projectgebied

Op figuur 2 is de begrenzing van het projectgebied weergegeven. De lichtoranje gearceerde gronden betreffen de projectgrenzen van de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling (de natuurzone). Het erf aan de zuidwest-kant maakt hier overigens geen onderdeel van uit. De realisatie van de natuurzone vindt plaats op gronden die nu nog agrarisch in gebruik zijn en gronden die momenteel door de RWZI in gebruik zijn. De overige gearceerde gronden (donkeroranje, paars en blauw) betreffen percelen waarop de uitbreiding van de RWZI is voorzien. Deze uitbreiding zit echter nog niet in dit bestemmingsplan opgenomen, maar volgt in een later stadium.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000120-VA01_0002.png"

Figuur 2: Begrenzing projectgebied (lichtoranje)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het betreffende projectgebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan: 'Buitengebied Wisch 2004', welke is vastgesteld op 16 december 2004. Het plangebied heeft voor een groot deel een agrarische bestemming en voor een klein deel de bestemming 'Maatschappelijke en nutsvoorzieningen' met de nadere bestemming 'rioolwaterzuiveringsinstallatie (Oude IJsselweg 5)' met code M2 (zie figuur 3 voor een uitsnede van de plankaart). Het voorgenomen plan past niet binnen deze bestemmingen, waardoor een herziening van dit bestemmingsplan noodzakelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000120-VA01_0003.png"

Figuur 3: Uitsnede bestemmingsplankaart 'Buitengebied de Wisch 2004'

In de 'Herziening Buitengebied Wisch 2004, Geluidzone R.W.Z.I. Etten' van december 2009 is de geluidszone van de RWZI vastgelegd. Bij de zonering wordt in principe een zonegrens van 50 dB(A) vastgelegd. Buiten deze zone mag de geluidbelasting als gevolg van het bedrijf niet meer bedragen dan 50 dB(A) en binnen deze zone mogen in principe geen woningen worden gebouwd.

1.4 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan ''Buitengebied, aanleg natuur locatie RWZI Etten' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr NL.IMRO.1509.BP000120-VA01) en een renvooi;
  • regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het projectgebied weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen, het plan gaat vergezeld van een toelichting.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 2, Beschrijving projectgebied:

Hierin is de huidige situatie van het projectgebied beschreven, door middel van de ontstaansgeschiedenis van het gebied en een ruimtelijke en functionele beschrijving. Ook de wijzigingen en ontwikkelingen worden hierin toegelicht.

  • Hoofdstuk 3, Beleidskader:

Hierin wordt ingegaan op het belangrijkste rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.

  • Hoofdstuk 4, Milieu- en omgevingsaspecten:

Hierin worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld.

  • Hoofdstuk 5, Juridisch bestuurlijke aspecten:

Hierin wordt ingegaan op de juridisch bestuurlijke aspecten; de opzet van de verbeelding en de opzet van de regels.

  • Hoofdstuk 6, Uitvoerbaarheid:

Hierin wordt tenslotte concluderend ingegaan op de ruimtelijke, economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt verteld hoe het gebied is ontstaan en hoe het er nu uit ziet. Daarna volgt een uiteenzetting van het voorgenomen plan.

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Het projectgebied ligt in het stroomgebied van de Oude IJssel. Het dal vormt een oude bypass van de Rijn ten oosten van Montferland, die bij Doesburg weer aansluit op de IJssel. De Oude IJssel is van oorsprong een vlechtende en meanderende rivier die het landschap heeft gevormd. Er ontstonden rivierduinen aan de noordoostzijde van de rivier en aan de andere zijde werd de Oude IJssel begrensd door de stuwwal. Het landschap heeft natuurlijk ontstane hoogtes en laagtes. In de lage delen stroomde het water, deze gebieden waren lange tijd ontoegankelijk. De hogere delen konden al vrij vroeg in gebruik worden genomen voor akkerbouw. Ook zijn er op hoge en strategische plekken in het landschap landgoederen en burchten ontstaan. De lagere delen in het landschap werden later in gebruik genomen als gras- en hooiland. Op de historische kaart (zie figuur 4) is het onderscheid in grondgebruik en hoogte goed zichtbaar. De grillige kavelstructuur was begrensd door singelbeplanting en hagen. Het uiterlijk en gebruik van het landschap was gerelateerd aan de ondergrond. Hierdoor was het landschap vroeger leesbaar. Beplantingen, besloten en open landschap en de locatie bebouwing vertelden hoe het landschap was opgebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000120-VA01_0004.png"

Figuur 4: Historische kaart 1890-1917

2.2 Hoe ziet het gebied er nu uit?

Het huidige landschap van het projectgebied is, in vergelijking met eind 19e eeuw, veranderd. Het landschap kenmerkt zich nu door openheid en agrarisch gebruik. Naast graslanden komen ook veel maïspercelen voor. Landschappelijke elementen, zoals hagen en singels, zijn deels verdwenen en het landschap is grootschaliger (zie de topografische kaart op figuur 5). RWZI Etten ligt ingesloten en 'verborgen' tussen de beplanting. De Oude IJssel is deels (ten zuiden van het projectgebied) beplant en is vastgelegd tussen twee kades. Aan de Slotheuvelweg ligt de oude schaapskooi met twee schuren en daarnaast ligt de oude woonheuvel van Wisch. De bebouwing wordt deels omsloten door beplanting. Ook zijn in dit deel nog restanten van (meidoorn)hagen aanwezig. Het sluis-stuwcomplex ligt in het noordelijk deel van het projectgebied en is niet toegankelijk. Hierdoor ligt het afgelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000120-VA01_0005.png"

Figuur 5: Topografische kaart huidige situatie

2.3 Wijzigingen en ontwikkelingen

Waterschap Rijn en IJssel heeft als doelstelling De RWZI en het sluis-stuwcomplex beleefbaar te maken. Om die reden stelt zij het terrein rond het sluis-stuwcomplex De Pol en RWZI Etten open voor publiek. De openstelling gebeurt in nauwe samenspraak met tientallen vertegenwoordigers van belanghebbende organisaties. Daarnaast worden de opgaven vanuit natuur, water, recreatie voor het gebied samen opgepakt. Het totaal aan opgaven is weergegeven in Bijlage 1 Masterplan De Pol en hieronder kort weergegeven. Het Masterplan bestaat uit drie hoofdcomponenten (zie figuur 6):

A. Beleef het water bij sluis-stuwcomplex De Pol

De sluis, de stuwen, de beken en de Oude IJssel vormen een waterknooppunt dat samenvalt met een kruispunt van het Pieterpad en fietspaden. Een ideaal punt om het systeem van de sluizen, stuwen en de waterstromen te beleven voor de recreant.

B. Industriële component RWZI in de natuurzone

De rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) is een industrieel element in de natuurzone. Een fysieke scheiding tussen de RWZI en de natuurzone is noodzakelijk voor de veiligheid, maar landschappelijk kan de RWZI worden ingepast in de omgeving. Een natuurlijke inrichting van de vispassage met rietoevers, moerassen en struweel biedt leefruimte voor een verscheidenheid aan soorten.

C. Historie herbeleven bij schaapskooi en Wisch

De schaapskooi en het kasteelterrein/woonheuvel Wisch zijn twee waardevolle historische elementen. Deze elementen kunnen worden opgenomen in een erfensemble met streekeigen elementen (meidoornhagen, hoogstamboomgaard). Hier kan de historie van de streek worden beleeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000120-VA01_0006.png"

Figuur 6: Hoofdcomponenten Masterplan de 'Pol'

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de realisatie van de natuurzone om de RWZI mogelijk (component B). De uitbreiding van de RWZI en de overige componenten van Masterplan 'De Pol' worden in volgende fases gerealiseerd.

De rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) wordt landschappelijk ingepast met streekeigen beplanting. Delen van de technische installaties worden soms bewust in het groen gezet of juist in het zicht gelaten. Hierdoor zijn de installaties beter herkenbaar en beleefbaar in het landschap. Waar gewenst camoufleert hoge beplanting de grote installaties en kunnen de lage installaties worden ingepast door struweel of rietvegetatie. De natuurzone staat in verbinding met een bestaande natte Ecologische Verbindingszone langs de Oude IJssel. De nieuwe natuurzone vormt samen met de vispassage een ecologische verbinding voor beekvolgende soorten. De zone wordt ingericht met de vispassage, poelen, een helofytenfilter, rietoevers, moerassen, struweel (bijv. meidoorn) en beek/rivierbegeleidend bos (wilg, els, es en iep). De natuurzone wordt doorkruist door het Pieterpad en is hierdoor beperkt toegankelijk voor de recreant. Figuur 7 bevat een inrichtingsschets van de natuurzone (nummer 2.) en het omliggende gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000120-VA01_0007.png"

Figuur 7: Inrichtingsschets waarop met nummer 2. De natuurzone is aangegeven

De natuurzone wordt ingericht met natuurlijke materialen, zoals bijvoorbeeld houten bankjes. Het Pieterpad is onverhard en volgt qua materialisatie het landschap, graspaden langs weiland en houten vlonders door het moeras.

De gedetailleerde inrichtingstekening is opgenomen in de bijlagen, Bijlage 8 Inrichtingstekening EVZ. Bijlage 9 Toelichting op inrichtingstekening bevat een uitgebreide toelichting op het ontwerp. In de bijlagen, Bijlage 10 Ontwerp vispassage, is tot slot ook het ontwerp van de vispassage (met toelichting) opgenomen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het projectgebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid. Aan het eind van elke paragraaf wordt de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan het geldende beleid.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het nationale beleid is in maart 2012 neergelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze visie vervangt verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, zoals bijv. de Nota Ruimte. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt geschetst hoe Nederland er in 2040 uit moet zien, doch het gaat te ver om voor een kleinschalig bestemmingsplan als het onderhavige daar verder op in te gaan. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, hetgeen van een andere schaal en aard is dan de schaal die noodzakelijk is voor een (kleinschalig) bestemmingsplan. Gemeenten en provincies zijn, volgens de Rijksoverheid, beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren en hebben daarom in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte meer bevoegdheden gekregen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid. Om deze reden wordt, in het kader van de opstelling van voorliggend bestemmingsplan, niet nader ingegaan op het nationaal ruimtelijk beleid.

3.1.2 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen directe raakvlakken met het rijksbeleid en is daarmee dan ook niet in strijd.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Gelderland

Het ruimtelijk beleid van de provincie is vastgelegd in het Streekplan Gelderland 2005, dat op 29 juni 2005 door Provinciale Staten van Gelderland is vastgesteld. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het streekplan de status van structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening. Zo ziet de provincie er op toe dat bestemmingsplannen ook inderdaad worden vastgesteld conform hun beleid, waarbij zij een reactieve rol vervult. Het streekplanbeleid is hiertoe vertaald in de Wro-agenda waarin wordt beschreven welke instrumenten toegepast (kunnen) worden voor het verwezenlijken van provinciale doelen. Voor het projectgebied heeft de Wro-agenda geen consequenties bovenop het streekplanbeleid.

Streekplan Gelderland

De provincie beschrijft in haar streekplan de ruimtelijke kenmerken en kwaliteiten van Gelderland in nationaal perspectief en van de samenstellende regio's. De provincie onderkent in haar plan de landschappelijke diversiteit en de regionale verscheidenheid, die hebben geleid tot een structureel verschillende, ruimtelijke opbouw. Het streekplan geeft op hoofdlijnen aan waar welke ontwikkelingen gewenst zijn. De ruimtelijke kenmerken en kwaliteiten spelen daarbij een bepalende rol.

De provincie hanteert voor het ruimtelijk beleid de volgende uitgangspunten:

  • regionale inzet: ontwikkelingsgerichtheid en afstemming op regionale schaal staan hierbij centraal. Regionale plannen vormen als het ware grotendeels de uitwerking van het provinciale beleid op regionaal niveau.
  • versterking ruimtelijke kwaliteit: ruimtelijke kwaliteit werkt op alle schaalniveaus door en heeft betrekking op de betekenissen die aan de kenmerken van de ruimte kunnen worden ontleend. Die betekenis kan worden uitgedrukt in de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Ruimtelijke plannen moeten dan ook een minimale basiskwaliteit hebben, zoals bedoeld in de Nota Ruimte en die vastligt in diverse wetten, regelgeving en beleid.

In de structuurvisie is het beleid in de provincie Gelderland uitgewerkt per regio. In de Achterhoek is het ontwikkelingsperspectief er een van groeien op eigen kracht, regionaal maatwerk en het benutten van de historische en karakteristieke verweving van functies en de economische diversiteit (symbiose landbouw en nijverheid: verbrede plattelandsontwikkeling).

De te realiseren natuurzone is gelegen op gronden die op de beleidskaart 'ruimtelijke ontwikkeling' van het streekplan zijn aangewezen als 'Regionaal waterbergingsgebied' (blauwe kleur op de kaart van figuur 8) en 'Waardevol landschap' (gele kleur op de kaart van figuur 8).

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000120-VA01_0008.png"

Figuur 8: Beleidskaart ruimtelijke ontwikkeling

De Oude IJssel is daarbij aangewezen als Ecologische Verbindingszone, net als het direct noordelijk van het projectgebied gelegen gebied (lichtgroene kleur op de kaart van figuur 9).

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000120-VA01_0009.png"

Figuur 9: Kaart Ecologische Hoofdstructuur

Masterplan De Pol combineert opgaven, wensen en kansen op het terrein van waterbeheer, waterzuivering, natuur, landschap, afval, energie, historie, recreatie en educatie en sluit daarmee aan op de beleidsdoelstelling van het benutten van de historische en karakteristieke verweving van functies.

Ecologische Hoofdstructuur

De Oude IJssel is aangewezen als Ecologische Verbindingszone. Het plangebied sluit aan op deze EVZ. De wezenlijke kenmerken of waarden zijn vastgelegd in de streekplanuitwerking 'Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse Ecologische Hoofdstructuur' (2006). Initiatieven in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) kunnen plaatsvinden indien deze de kernkwaliteiten of omgevingscondities niet aantasten. De rivier de Oude IJssel verbindt kleine beken met rivieren en is daartoe aangewezen als EHS (EVZ). Deze verbinding is daarbij aangewezen als kernkwaliteit. Hierbij gelden daarnaast kenmerken als natuurlijke morfologie, waterkwaliteit, watervoering en verbondenheid met het landschap. Bij ontwikkelingen in dit gebied moeten deze kenkwaliteiten in stand worden gehouden. In de toelichting op de inrichting wordt hier uitgebreid op ingegaan (Bijlage 9 Toelichting op inrichtingstekening). Er wordt circa 6 hectare natte natuur ontwikkeld volgens de modellen 'Winde' en 'Rietzanger', in aansluiting op EVZ de Oude IJssel. Model 'Winde' betreft met name de realisatie van een corridor (0,4 hectare) met stapstenen. De corridor wordt gevormd door de nevengeul. Betreffende het Model 'Rietzanger' is in het plan gestreefd naar een zo groot mogelijk areaal van rietland. De van nature lage en natte gronden zijn hiervoor aangewezen en aansluitend worden delen afgegraven.

Ook uit de uitgevoerde natuuronderzoeken (bijlagen, 2, 3 en 4) blijkt dat het plan geen negatieve effecten heeft op de natuurwaarden in het plangebied en de omgeving. Aangezien het initiatief niet in de EHS ligt, en deze ook de kernkwaliteiten of omgevingscondities niet aantast, maar juist versterkt, past het initiatief binnen dit beleid.

Waardevol landschap

Het plangebied ligt in 'Waardevol landschap'. Hierop is de streekplanuitwerking 'Kernkwaliteiten waardevolle landschappen'(2006). Voor initiatieven in 'Waardevolle landschappen' geldt de 'ja, mits -benadering'. Bestemmingsplanherziening zijn toegestaan, mits deze ontwikkelingen mogelijk maken die de kernkwaliteiten behouden en versterken. Het plangebied is daarin gelegen in 'Waardevol landschap 1 Hummelo en Keppel', 'Slangenburg, deelgebied 3: lage gronden langs rivier en beek'. Kernkwaliteiten zijn: gave open essen en gave broekgebieden; overgangen van hooggelegen, kleinschalig naar laaggelegen open landschap; beken, weteringen, oude rivierlopen grotendeels parallel aan Oude IJssel. Het plangebied langs de Oude IJssel kenmerkt zich door openheid met weilanden en akkers. Op kavelgrenzen bevinden zich restanten van oude (meidoorn) hagen en singels. In het inrichtingsplan worden hagen en singels deels hersteld waardoor het landschap rondom het erf kleinschalig wordt. Hiermee wordt de kernkwaliteit kleinschaligheid versterkt en het contrast met de open weilanden en akkers vergroot. De loop van de nieuwe nevengeul volgt zoveel mogelijk de bestaande hoogteligging en stroomt als het ware door de lage delen van het landschap. De verschillen tussen de hoge/ droge delen en de lage/ natte delen worden daarbij versterkt en benadrukt. De rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) wordt –waar het kan- landschappelijk ingepast met streekeigen beplanting. Hoge beplanting camoufleert de grote installaties en de lage installaties kunnen worden ingepast door struweel (bosplantsoen) of rietvegetatie.

3.2.2 Ruimtelijke verordening Gelderland

Op 15 december 2010 hebben Provinciale Staten van Gelderland de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) vastgesteld. Deze verordening is op 2 maart 2011 in werking getreden. Op onderdelen is de Ruimtelijke Verordening tweemaal herzien; de eerste herziening is door Provinciale Staten vastgesteld op 27 juni 2012 en de tweede herziening op 19 december 2012. Met de ruimtelijke verordening worden regels gesteld voor onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, wonen, detailhandel en natuur. De invoering van de verordening is een direct gevolg van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) uit 2008, die is ingevoerd om de rolverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten te vereenvoudigen. De verordening betekent geen verandering in het ruimtelijk beleid van de provincie, maar is de 'juridische vertaling' van de eerder vastgestelde Structuurvisie, de opvolger van het Streekplan. De regels in de verordening hebben betrekking op het hele provinciale grondgebied dan wel op delen daarvan of op gebiedsgerichte thema's. Onderwerpen waarvoor regels in de verordening zijn opgenomen, zijn:

  • verstedelijking (wonen en werken)
  • wonen
  • detailhandel
  • recreatiewoningen/ -parken
  • glastuinbouw
  • waterwingebied
  • grondwaterbeschermingsgebied
  • oppervlaktewater ten behoeve van drinkwatervoorziening
  • Ecologische Hoofdstructuur
  • waardevol open gebied
  • nationaal landschap

De realisatie van een natuurzone rond de RWZI Etten, aan de Oude IJssel, ligt niet in beschermingsgebieden die aangetast kunnen worden door de realisatie (wel ligging naast EVZ de Oude IJssel) en de ontwikkeling past daarmee binnen de regels zoals opgenomen in de verordening.

3.2.3 Omgevingsvisie en -verordening

Inmiddels heeft de provincie Gelderland de Omgevingsvisie en -verordening in procedure gebracht. Het ontwerp heeft in het voorjaar van 2013 ter inzage gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000120-VA01_0010.png"

Figuur 10: Kaart Gelders Natuurnetwerk, bron ontwerp Omgevingsvisie Gelderland.

Het gebied rond de RWZI is daarin aangewezen als 'Gelders Natuurnetwerk' (zie figuur 10) en 'Structuurvisiegebied Natuur van Gelderland'. Uitgangspunt is hier het veiligstellen van de biodiversiteit voor nu en toekomstige generaties. De inrichting dient daarbij gebaseerd te worden op de modellen 'Rietzanger' en 'Winde', zoals ook gebeurd conform het voorgenomen plan (zie o.a. de bijlagen 8 en 9).

De ontwikkeling van de EVZ past goed binnen het beleid zoals bij de provincie in ontwikkeling is. Wel wordt hierbij opgemerkt dat de begrenzing van de EVZ nog niet overeenkomt met de begrenzing zoals de provincie in de ontwerp Omgevingsvisie en -verordening heeft aangegeven.

3.2.4 Conclusie

De realisatie van de natuurzone past binnen het provinciale beleid en de verordening en sluit ook aan op de momenteel in procedure zijnde Omgevingsvisie en -verordening. Gezien recente contacten tussen waterschap en provincie wordt er vanuit gegaan dat de begrenzing van de EVZ in de vast te stellen Omgevingsvisie en -verordening wordt aangepast op de begrenzing zoals opgenomen in dit bestemmingsplan.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Structuurvisie

De Achterhoekse gemeenten (waaronder gemeente Oude-IJsselstreek) hebben in hun vergaderingen van april/mei 2012 de 'Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012' vastgesteld. De Regionale structuurvisie is een actualisatie van de visie uit 2004. Er is gekozen voor een actualisatie, omdat in de Achterhoek zich een aantal belangrijke en ingrijpende economische en maatschappelijke ontwikkelingen voordoen, zoals:

  • energietransitie en het inspelen op de gevolgen van de klimaatveranderingen;
  • bevolkingsverandering, krimp, vergrijzing en ontgroening;
  • de veranderingen in de landbouw en het landelijk gebied;
  • positionering van de Achterhoek in (inter)nationaal perspectief.

Deze ontwikkelingen zullen gevolgen hebben voor de manier waarop er nu gewoond, geleefd en gewerkt wordt in de Achterhoek. Ze hebben ook invloed op de wijze waarop geld verdiend wordt in de regio. Wijzigingen hierin kunnen ruimtelijke consequenties hebben. De geactualiseerde visie geeft richting aan het regionaal ruimtelijk beleid om de transitieopgaven goed te kunnen faciliteren. Dit door belangrijke ruimtelijke thema's te agenderen en hierop afstemming tussen gemeenten te zoeken. Het doel is, dat de Achterhoek ook in de toekomst een vitale, regionale economie heeft en een zeer prettige omgeving blijft om in te wonen en te recreëren. De visie sluit aan bij de Agenda 2020 van Regio Achterhoek en de provinciale regioverkenningen. Inhoudelijk beschrijft de structuurvisie:

  • samenwerking op volkshuisvesting, bedrijfsvestigingen en functieveranderingbeleid
  • bereikbaarheid van de regio, zowel fysiek als digitaal
  • balans tussen bestaande en nieuwe kwaliteiten in de landbouw/het landschap
  • innoveren van de maakindustrie en landbouw en het verduurzamen van productieprocessen en energievoorziening
  • ruimtelijk wordt de 'ja, mits' benadering leidend.

Deze visie is geen blauwdruk voor hoe het allemaal zou moeten. Respect voor het Achterhoekse landschap staat voorop, maar het ruimtelijk beleid mag innovatieve en duurzame ontwikkelingen niet in de weg staan. Van belang is om flexibel te blijven.

Als doelstelling voor het buitengebied zijn o.a. het stimuleren van de economische vitaliteit en de ruimtelijke kwaliteit benoemd. In de structuurvisie is daarbij opgenomen dat niet langer een focus moet worden gelegd bij de bouw van nieuwe woningen ter compensatie van ruimtelijke kwaliteitsinvesteringen als bijvoorbeeld de sloop van opstallen. Inzet op andere functies is noodzakelijk, waarbij kan worden gedacht aan kleinschalige bedrijvigheid en recreatie in combinatie met landschappelijke versterking.

Masterplan De Pol combineert opgaven, wensen en kansen op het terrein van waterbeheer, waterzuivering, natuur, landschap, afval, energie, historie, recreatie en educatie en sluit daarmee aan op de beleidsdoelstellingen. Het voorliggende deelproject, waarbij een natuurzone wordt gerealiseerd rond RWZI Etten aan de Oude IJssel, past daarmee binnen het beleid zoals opgenomen in de 'Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012'.

3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan 'Van Nieuwe Naobers En Brood Op De Plank'

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is in 2008 vastgesteld en biedt de gemeenten Doetinchem, Montferland en Oude IJsselstreek de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in de gemeenten te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en nieuwe ontwikkelingen in de toekomst. Het Landschapsontwikkelingsplan is een beleidsnota van de gemeenten waarin het landschapsbeleid is vastgelegd.

In het LOP is het landschap opgedeeld in deelgebieden. Het projectgebied valt onder het deelgebied 'Ensemble van dorpen langs de Oude IJssel. Als stuwende krachten achter ontwikkelingen zijn aangegeven:

  • Stedelijk wonen en wonen in het buitengebied dichtbij voorzieningen
  • Bedrijvigheid op industrieterreinen binnen een aantrekkelijk vestigingsklimaat
  • Bedrijvigheid en wonen in vrijkomende agrarische bebouwing
  • Watersport in de Oude IJssel en dagrecreatie op de rivierduinen, zoals bij Koekendaal en Engbergen
  • Natuurontwikkeling langs de Oude IJssel en Aa-strang: natte ecologische verbindingszones
  • Waterberging in verbrede waterlopen
  • Verbrede landbouw en extensieve recreatie
  • Sociale leefbaarheid en zorgverlenende bedrijvigheid
  • Integrale plannen Engbergen en rondom voormalig klooster Betlehem
  • Behoud, herstel, versterking en onderhoud landschapselementen

Voor de bedding van de Oude IJssel geldt dat deze natuurvriendelijk zal worden ingericht met aandacht voor de wateropgave. Tussen en langs de rietkragen is nabij de dorpen meer ruimte voor recreanten en verder van de dorpen meer ruimte voor de natuur.

Het voorgenomen plan voor de realisatie van een natuurzone met vispassage langs de Oude IJssel, sluit daarmee aan op de visie en gewenste ontwikkelingen zoals weergegeven in het LOP. Voor het inrichtingsplan van de natuurzone gelden daarbij de volgende landschappelijke uitgangspunten die ook aansluiten bij de nagestreefde werkwijze zoals in het LOP aangegeven:

  • Herstellen leesbaar landschap door aanplant landschapselementen
  • Kenmerken hoge en lage delen zichtbaar maken
  • Grondgebruik gerelateerd aan natuurlijke ondergrond
  • Gebiedseigen / streekeigen beplanting toepassen

3.3.3 Conclusie

De realisatie van de natuurzone past binnen het regionale beleid, zoals weergegeven in de 'Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012' en het intergemeentelijke LOP.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025

De gemeenteraad van Oude IJsselstreek heeft op 12 mei 2011 de 'Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025' vastgesteld. De Structuurvisie geeft richting aan het ruimtelijke, economische en maatschappelijke beleid van de gemeente Oude IJsselstreek tot 2025. Vraagstukken op deze beleidsterreinen zijn de basis voor deze visie. De structuurvisie is het vertrekpunt voor het uitwerken van het verdere beleid van de gemeente Oude IJsselstreek voor de toekomst.

Met betrekking tot het voorliggende plan zijn met name de thema's 'recreatie en toerisme' en 'Ecologische Hoofdstructuur en natuurgebieden' van belang.

Visie recreatie en toerisme

De recreatieve en toeristische groeipotentie moet optimaal worden benut als economische drager en een grotere (recreatieve) leefbaarheid in de eigen woonomgeving creëren met duurzame initiatieven. Communicatie is hier een belangrijk middel. De gemeente zet zich in op het aantrekken van recreatie in en buiten de gemeente. De gemeente stimuleert en faciliteert agrarische nevenactiviteiten, mits deze voldoende van kwaliteit zijn en kleinschalig blijven. De gemeente zet zich in om initiatieven en ontwikkelingen gericht op de belevingseconomie en arrangementen te stimuleren en faciliteren. Centraal hierin staat de ijzerhistorie in de Oude-IJsselzone. Gezien de grensligging dient de communicatie ook op de oosterburen gericht te zijn.

Dit deelproject van Masterplan 'De Pol' waarbij een natuurzone wordt gerealiseerd met fiets- en wandelpaden voor recreanten (onder ander wordt het Pieterpad verbonden), sluit goed aan op de gemeentelijke visie voor recreatie en toerisme.

Visie Ecologische Hoofdstructuur en natuurgebieden

De gemeente Oude IJsselstreek richt zich op een aantal ontwikkelingen met betrekking tot het realiseren van de ecologische verbindingszones, de natuurlijke inrichting van beken en oevers, en het versterken van de landschapswaarden. De realisatie van een natuurzone bij de RWZI Etten aan de Oude IJssel sluit goed aan op deze visie.

3.4.2 Beleidskader 'groen groeien naar 2020'

De gemeente Oude IJsselstreek maakt een omslag in het denken over groen. Groen zal een kernkwaliteit van de gemeente in de regio zijn. Groen is behalve voor de ecologie, ook belangrijk voor economische en sociale ontwikkeling. Groen en natuur benadert de gemeente dus niet als iets wat op zichzelf staat, maar vanuit zijn betekenis voor maatschappij, mens en milieu. Een duurzame groenstructuur is kwalitatief hoogwaardig en zorgt voor een aantrekkelijke groene woon- en werkomgeving. De Oude IJsselstreek wil een gemeente zijn met levenskrachtige groene aders. Dit is het perspectief: wie over tien jaar de naam Oude IJsselstreek hoort, denkt direct aan de groenste hoek van Gelderland. Het mag ook eerder, maar groen moet groeien. In 2020 moet er ecologische, recreatieve, cultuurhistorische en ruimtelijke samenhang zijn in het gemeentelijk groen in en om de gemeente Oude IJsselstreek. Juist daardoor kunnen groen en natuur meerdere functies hebben, houden en krijgen - soms ook tegelijk. Het beleidskader groen moet nog nader worden uitgewerkt in een groenstructuurplan en een groenbeheersplan.

Masterplan 'De Pol' sluit aan op dit beleidskader, doordat de ruimtelijke ontwikkelingen (zoals de voorziene uitbreiding van de RWZI Etten) samengaan met de realisatie van structureel groen in de vorm van de te realiseren natuurzone die middels dit bestemmingsplan juridisch mogelijk wordt gemaakt.

3.4.3 Conclusie

De realisatie van de natuurzone, als onderdeel van Masterplan 'De Pol' past binnen en sluit aan op het gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Het voorliggende plan is getoetst aan de relevante milieu- en omgevingsaspecten. In dit hoofdstuk worden de resultaten van deze toetsing beschreven en worden conclusies getrokken.

4.1 Natuurwaarden

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de EHS. Bij soortenbescherming heeft men te maken met de Flora- en faunawet.

4.1.1 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet richt zich op de bescherming van soorten. De Flora- en faunawet gaat uit van het 'nee, tenzij'-principe. Bepaalde handelingen waaronder ruimtelijke ingrepen waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn slechts bij uitzondering en onder voorwaarden mogelijk. Centraal hierbij staat de zorgplicht, dit houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving. Door middel van bureauonderzoek en een terreinonderzoek is getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. De onderzoeksresultaten zijn weergegeven in de 'Quickscan flora en fauna' welke is opgenomen in de bijlagen (Bijlage 2 Quickscan de Pol). In de bijlagen zijn tevens twee eerdere natuuronderzoeken opgenomen Bijlage 3 FF onderzoek Tauw 2006 en Bijlage 4 Rapport Schroder FF 2009, waarvan gebruik is gemaakt.

In het onderzoeksrapport wordt geconstateerd dat in het projectgebied potentieel geschikt habitat aanwezig is voor een aantal algemene en zwaarder beschermde soorten. De ingreep zal naar verwachting leiden tot een beperkt verlies van leefgebied van enkele soorten van tabel 1 van de Flora- en faunawet. Dit heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat er voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft. Voor deze soorten geldt dan ook een vrijstelling. Een ontheffing Flora- en faunawet is daarom niet noodzakelijk voor tabel 1-soorten. In het projectgebied zijn geen verblijfplaatsen en sporen waargenomen van zwaarder beschermde soorten. Mogelijk dat het projectgebied wel onderdeel uitmaakt van het leefgebied van vleermuizen en steenmarter. Voorafgaand aan de kap van de populierensingel aan de Oude IJssel dient nog eenmalig een controle uitgevoerd te worden naar aanwezige nesten van jaarrond. Wanneer bomen met verblijfplaatsen behouden blijven zijn negatieve effecten op tabel 2 en 3-soorten niet te verwachten. Leefgebied blijft behouden, wordt geschikter en/of er zijn genoeg alternatieven in de directe omgeving.

De eindconclusie is dat ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet voor beschermde soorten niet noodzakelijk is. De voorgenomen ontwikkelingen kunnen vanuit de natuurwetgeving en beleid doorgang vinden.

4.1.2 Natura 2000-gebieden en EHS

Natura 2000-gebieden betreffen een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Het bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/43/EEG) en de gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd. In de directe omgeving van het projectgebied zijn geen Natura 2000-gebieden aanwezig. De realisatie van de natuurzone heeft dan ook geen negatief effect op Natura-2000 gebieden.

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Het projectgebied ligt aan de natte Ecologische Verbindingszone de Oude IJssel.

Met de voorgenomen maatregelen wordt geen oppervlakte EHS aan de PEHS onttrokken. De voorgenomen ingreep heeft juist tot doel de EHS ter plekke beter te laten functioneren middels de aanleg van een stapsteen en vistrap. Het is dan ook niet aannemelijk dat de werkzaamheden een negatieve invloed hebben op de ontwikkeling van wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologisch monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Hierdoor is het Verdrag van Malta (Verdrag van Valletta) inzake de bescherming van archeologisch erfgoed in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Het Verdrag van Malta gaat uit van het in de bodem bewaren van archeologische waarden op de locatie zelf (in situ). Opgravingen moeten zoveel mogelijk worden vermeden, omdat het risico bestaat dat historische informatie voor altijd verloren gaat. De achterliggende gedachte is dat de bodem zich nog steeds als de beste bewaarplaats bewezen heeft. Een andere gedachte, die hierbij speelt, is het gegeven dat latere generaties mogelijk over betere technieken van opgraven kunnen beschikken. Het verdrag wil verder bevorderen dat in een zo vroeg mogelijk stadium van ruimtelijke ordening al rekening wordt gehouden met archeologische waarden. Tenslotte gaat het verdrag uit van het beginsel 'de veroorzaker betaalt'. Dat wil zeggen dat degene die de bodem wil verstoren het archeologisch (voor)onderzoek en de eventuele opgraving zelf moet betalen. Het is van groot belang om de archeologische kwaliteiten van locaties in kaart te brengen. Dit is in kaart gebracht in de Cultuurhistorische inventarisatie, waarden-, verwachtingen- en maatregelenkaart (opgesteld 27 april 2010), die als basis dient voor het archeologiebeleid van de gemeente Oude IJsselstreek.

Econsultancy heeft een archeologisch onderzoek uitgevoerd ten behoeve van de realisatie van de natuurzone. Het archeologisch onderzoek bestaat uit een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek. Het archeologisch onderzoek is opgenomen in de bijlagen (Bijlage 5 Archeologisch onderzoek). Hierna volgen de conclusies.

Gespecificeerde archeologische verwachting

Uit de landschappelijke ligging blijkt dat het plangebied vanaf het Paleolithicum gunstig is geweest voor jagers-verzamelaars en vanaf het Neolithicum voor landbouwers. Bewoning zal hebben plaatsgevonden op de hoger gelegen terrasresten (met of zonder dek van rivierduinzand), terwijl de lager gelegen delen gunstig waren voor jacht en visvangst, watervoorziening en rituele activiteiten. Door deze gunstige ligging wordt de kans op de aanwezigheid van resten van bewoning op de hoger gelegen delen hoog geacht. Door deze hoge verwachting voor bewoningsresten geldt ook een hoge verwachting op het voorkomen van resten van beekdalgebonden activiteiten, die zullen hebben plaatsgevonden vanuit de nederzettingsterreinen/jachtkampen op de hoger gelegen terrasresten. Verder geldt voor het zuidelijke deel van het plangebied een hoge verwachting voor structuren die verband houden met het kasteel Wisch, zoals toegangswegen en waterpartijen. De archeologische resten worden op de hoger gelegen terrasresten aan en direct onder het maaiveld verwacht. Ter plaatse van de lager gelegen delen wordt verwacht dat resten ouder dan de Romeinse tijd zijn afgedekt door fluviatiele sedimenten. Jongere resten worden in deze Holocene afzettingen verwacht.

Resultaten inventariserend veldonderzoek

Het plangebied is gelegen ter plaatse van een Laat-Glaciaal terras van een vlechtend riviersysteem. Vanuit de riviervlakte zijn in de Jonge Dryas plaatselijk rivierduinen opgestoven. Deze rivierduinen vormen de hoger gelegen delen van het plangebied. De in de vlakte aanwezige riviergeulen zijn in het Holoceen opgevuld geraakt en vanaf de Romeinse tijd zijn de lager gelegen delen van het plangebied bedekt geraakt met overstromingssedimenten, bestaande uit zandige leem en lemig zand. De dikte van de Holocene deklaag wisselt sterk, als gevolg van het aanwezige paleoreliëf. De dikte bedraagt over het algemeen, buiten de Laat-Glaciale riviergeulen, maximaal circa 70 cm.

Conclusie

De aangetroffen bodemopbouw komt grotendeels overeen met de verwachtingen. De gespecificeerde archeologische verwachting, zoals die is weergegeven tijdens het bureauonderzoek, is door het booronderzoek bevestigd.

Archeologische begeleiding

Op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek adviseert Econsultancy om het plangebied nader te onderzoeken door middel van archeologische begeleiding van graafwerkzaamheden. Geadviseerd wordt verder om deze begeleiding in eerste instantie minimaal in te steken, waarbij pas wordt opgeschaald indien archeologische waarden worden aangetroffen. Indien deze niet worden aangetroffen, dan zal geen volledige rapportage worden opgesteld, maar kan worden volstaan met een vondstmelding in ARCHIS. Indien archeologische waarden worden aangetroffen, dan dienen deze volledig te worden gedocumenteerd en gerapporteerd. Voorafgaand aan de archeologische begeleiding dient een door het bevoegd gezag goed te keuren Programma van Eisen opgesteld te worden. Dit programma van eisen is ook opgesteld om, voorafgaand aan de archeologische begeleiding aanvullend een proefsleuvenonderzoek uit te voeren. Dit programma van eisen is opgenomen in de bijlagen (Bijlage 11 Programma van eisen proefsleuven onderzoek).

Voor het deel van het plangebied dat binnen het AMK-terrein 1.215 ligt geldt verder dat geen ingrepen uitgevoerd mogen worden zonder toestemming van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Voor dit deel van het plangebied is de Rijksdienst het bevoegd gezag.

4.3 Waterparagraaf

Het is verplicht om in elk bestemmingsplan een waterparagraaf op te nemen. In deze waterparagraaf wordt een overzicht gegeven van het beleid dat van toepassing is op de projectlocatie. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden aangetoond dat in het plan mogelijkheden bestaan voor een goede waterhuishouding. Hiervoor is aangesloten op het document “Standaard Waterparagraaf” van waterschap Rijn en IJssel (Wrij). De projectlocatie is namelijk in het Wrij-beheergebied gelegen.

4.3.1 Het Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan (NWP) is in december 2009 opgesteld en geeft de hoofdlijnen aan van het beleid dat het Rijk voert in de periode 2009 tot en met 2015 om tot een duurzaam waterbeheer te komen. Het NWP richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. NWP is een opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het NWP is tevens eens structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn de basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. De volgende generaties moeten Nederland als veilig en welvarend waterland ervaren. Water is mooi en Nederlanders genieten graag van water. Het doel van het NWP is: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. De uitvoering van projecten van het NWP zijn al in volle gang. Zo hebben we in Nederland het Hoogwaterbeschermingsprogramma, programma's voor de rivierverruiming (Ruimte voor de rivier en de maaswerken) en stroomgebiedbeheersplannen zodat de waterkwaliteit wordt verbeterd.

4.3.2 Waterbeheerplan 2010-2015

De gemeente Oude IJsselstreek ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. Het Waterschap Rijn en IJssel heeft in 2009 een waterbeheerplan vastgesteld voor de periode 2010-2015. Het Waterbeheerplan bevat het beleid op hoofdlijnen voor alle taakgebieden van het Waterschap Rijn en IJssel. Dit plan is opgesteld samen met vier andere waterschappen, die deel uitmaken van het deelstroomgebied Rijn-Oost. Het plan geeft aan welke doelen het Waterschap nastreeft en welke maatregelen en projecten daarvoor in de planperiode worden ingezet. De maatregelen die uitgevoerd worden en de bijbehorende financiële middelen zijn op hoofdlijnen aangegeven. De opdracht van de waterschappen in Rijn-Oost is te zorgen voor voldoende water, schoonwater en voor veilig wonen en werken op de taakvelden watersysteem, waterketen en veiligheid. Het waterschap houdt daarbij rekening met agrarische, economische, ecologische en recreatieve belangen. Aandachtspunten zijn het verbeteren van de ecologische en chemische waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast, waarbij rekening wordt gehouden met het veranderende klimaat. In zowel landelijk als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem.

De realisatie van een natuurzone als natte Ecologische Verbindingszone (met vispassage) sluit aan bij de ambities zoals verwoord in het Waterbeheerplan 2010-2015.

4.3.3 Gemeentelijk Waterplan 2010-2020

De gemeente Oude IJsselstreek en het Waterschap Rijn en IJssel hebben een gemeentelijk waterplan opgesteld. In dit waterplan wordt een integrale visie gegeven op water in Oude IJsselstreek. Deze visie geeft een doorkijk naar de middellange termijn (circa 10 jaar) en de lange termijn (2030). Aan de visie is een uitvoeringsprogramma gekoppeld voor de korte termijn (5 jaar). Het waterplan biedt handvatten voor het opstellen van ruimtelijke plannen, voor de afstemming met rioolbeheer en geeft zo inzicht in de mogelijkheden om te komen tot een duurzaam watersysteem binnen de gemeente. Er wordt gestreefd naar een gezond, veerkrachtig, kwalitatief goed, aantrekkelijk en op de toekomst berekend watersysteem en waterketen. De toekomstvisie is gericht op een viertal aspecten waarbij water als drager fungeert voor:

  • een gezonde economie;
  • de sociale aspecten en beleving;
  • ecologische ontwikkeling en
  • volksgezondheid en veiligheid.

Deze visie heeft geleid tot een tiental effecten, die de waterambitie van de gemeente verwoorden:

  • 1. Een juiste hoeveelheid water van een goede kwaliteit ten behoeve van de landbouwproductie;
  • 2. Meer recreanten in de gemeente op het gebied van waterrecreatie;
  • 3. Afname van grondwateronttrekkingen schaadt het industriële proces niet;
  • 4. Aangenaam woonklimaat waarin water een ontmoetingsplaats is;
  • 5. Balans tussen rode, groene en blauwe functies;
  • 6. Bewustwording verantwoord watergebruik en duurzaam waterbeheer;
  • 7. Het watersysteem maakt deel uit van een gezond ecosysteem;
  • 8. Verminderen areaal verdroogde gebieden in overeenstemming met het vastgestelde beleid;
  • 9. Een gezond en veilig watersysteem;
  • 10. Een gezonde en veilige waterketen.

Dit deelproject van Masterplan De Pol waarbij een natuurzone wordt gerealiseerd met fiets- en wandelpaden voor recreanten (onder ander wordt het Pieterpad verbonden) sluit goed aan op de gemeentelijke visie voor recreatie en toerisme.

4.3.4 Watertoets

In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater). Ten behoeve van de watertoets is de onderstaande watertabel ingevuld. De vragen die met 'ja' zijn beantwoord zijn onder de tabel nader toegelicht.

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit#  
Veiligheid
 
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
Nee


Nee  
2


2  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?  
Nee
Ja
Ja  
2
1
1  
Wateroverlast (oppervlakte-water)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Nee

Nee

Nee

Nee
 
2

1

1

1  
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?
 
Nee   1  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel? veldpodzolgronden
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?  
Nee

Nee
Ja  
1

1
1  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee   1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Ja

Ja  
1

2  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee

Nee  
1

1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Ja
Nee
Nee

Nee  
2
2
1

1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Ja   2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee   1  

Tabel 3: Watertoetstabel

Riolering en Afvalwaterketen

Het plangebied ligt tegen het terrein van RWZI Etten aan. In het plangebied liggen twee persleidingen die leiden naar de RWZI en een effluentleiding die het gezuiverde water benedenstrooms van het sluis-stuwcomplex De Pol loost op de Oude IJssel.

Grondwateroverlast en Inrichting en beheer

In het plangebied ligt de Ettense waterleiding. In verband met de aanleg van de bypass met vispassage kan de Ettense waterleiding niet op de huidige locatie blijven liggen. Zij wordt verlegd naar de buitenrand van het projectgebied, waardoor de werking (ontwatering, afwatering en voeding) ongewijzigd blijft. Ook de stuwpeilen (ZP = 11,80+NAP , WP=11,40+NAP) blijven ongewijzigd.

Natte natuur

Doel van het plan is het treffen van maatregelen die passen in de Kader Richtlijn Water (KRW) en het aanleggen van een ecologische verbindingszone (EVZ) inclusief de realisatie van 6 ha natte natuur. Deze maatregelen zijn opgenomen in het Provinciaal Waterhuishoudingsplan en het Waterbeheerplan Waterschap Rijn en IJssel 2010-2015. Na de inrichting voldoet het watersysteem aan de kaders gesteld in EVZ model Winde.

Recreatie

Het terrein rondom het sluis-stuwcomplex de Pol is opengesteld voor publiek. Het Pieterpad loop over het terrein rondom het sluis-stuwcomplex. Voor fietsers is een nieuw fietspad aangelegd op de kade langs de Oude IJssel. Bij de aanleg van dit fietspad en beplanting op de kade is voor een goede wedstrijdlocatie voor de vissers gezorgd. Er ligt een nieuwe (verlengde) steiger in de Oude IJssel met aanlegplaatsen voor vissersboten. De bypass in de natuurzone kan gecombineerd worden met een kanopassage voor de recreant. Daarnaast komt er een wandelpad door het nieuw in te richten gebied.

4.4 Bodem

4.4.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige functie. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het daarom van belang om middels een verkennend bodemonderzoek te kijken of de bodem geschikt is voor de nieuwe functie. Het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek zorgt er voor dat voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning onderzoek is uitgevoerd naar de kwaliteit van de bodem.

Er is plicht om onderzoek te doen naar onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied (artikel 9 Bro). Er moet onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming.

Een bodemonderzoek heeft doorgaans een geldigheid van twee tot drie jaar als het gebruikt wordt ten behoeve van een bouwaanvraag. In veel gevallen kan deze termijn worden verruimd naar een periode van vijf jaar. Hierbij mag geen wezenlijke verandering in het gebruik of bodemgesteldheid van de locatie hebben plaatsgevonden.

De provincie Gelderland heeft als doel gesteld dat er in 2030 geen Gelderse inwoners meer in hun woonomgeving worden blootgesteld aan ernstige bodemverontreinigingen. Dit is conform het landelijke bodemsaneringsbeleid. De provincie geeft voorrang aan het schoonmaken van locaties in woongebieden en grondwaterbeschermingsgebieden. Gedeputeerde Staten van de provincie zullen alleen in uitzonderlijke gevallen de sanering zelf ter hand nemen. Zij willen hun budget in de toekomst vooral inzetten voor financiële bijdragen aan derden om zo de bodemsanering een impuls te geven. Het is de bedoeling dat de markt een groot deel van de saneringen financiert, op momenten dat er ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden op de locaties.

4.4.2 Verkennend bodemonderzoek

Econsultancy heeft een verkennend (water)bodemonderzoek uitgevoerd. Met uitzondering van arseen zijn in de (water)bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie ten hoogste lichte verontreinigingen aangetoond. Deze lichte verontreinigingen vormen geen belemmering voor de voorgenomen herontwikkeling van het gebied. De verhoogde arseen gehalten kennen een natuurlijke oorsprong waardoor geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging in het kader van de Wet bodembescherming. De aangetoonde gehalten blijven beneden de Sanscritwaarde (430 mg/kg d.s.) waardoor hergebruik op basis en onder de voorwaarden van de regionale Nota Bodembeheer van het Vakberaad Bodem Achterhoek (kenmerk MD-AF20112012/BO, oktober 2011) in principe mogelijk is.

4.5 Geluid

Het aspect geluid speelt een belangrijke rol in de omgevingskwaliteit. Ook is geluid van invloed op het welbevinden van mensen. Hierdoor komt het aspect geluid in veel verschillende wetten (met elk hun eigen reikwijdte) voor. Per 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. Hierin staat dat voor een bestemmingsplan inzichtelijk moet worden gemaakt welke geluidsbronnen in het gebied aanwezig zijn en wat de geluidsbelasting is voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen zoals onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai. Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar de geluidbelasting.

In het voorliggende geval is sprake van de realisatie van een natuurzone (met recreatieve paden). Dit betreft geen geluidsgevoelige of geluidsproducerende bestemming. Een akoestisch onderzoek is daarom niet uitgevoerd.

Geluidszone RWZI

In de 'Herziening Buitengebied Wisch 2004, Geluidzone R.W.Z.I. Etten' van december 2009 is de geluidszone van de RWZI vastgelegd. Bij de zonering wordt in principe een zonegrens van 50 dB(A) vastgelegd. Buiten deze zone mag de geluidbelasting als gevolg van het bedrijf niet meer bedragen dan 50 dB(A) en binnen deze zone mogen in principe geen woningen worden gebouwd. De geluidszone is overgenomen op de verbeelding in het voorliggende bestemmingsplan.

4.6 Luchtkwaliteit

Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur: 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder andere beschreven wanneer en hoe overschrijding van luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt. In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen hoeven niet te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën opgenomen (die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. De inrichting van het projectgebied als natuurzone is aan te merken als een project welke 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport. Het doel van het veiligheidsbeleid is zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en op termijn ook het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) gemeenten en provincies bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet op de ruimtelijke ordening afstand te houden tussen gevoelige objecten (zoals woningen) en risicovolle activiteiten. Geregeld is hoe gemeenten moeten omgaan met risico's voor mensen in de omgeving van een risicobron als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in de risicobron. Afstanden die aangehouden moeten worden, worden bepaald door het plaatsgebonden risico van een risicovolle activiteit. Het ijkpunt voor het groepsrisico wordt bepaald door een oriëntatiewaarde. De externe veiligheid van risicobronnen wordt uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de risicobron.

Plaatsgebonden Risico (PR)

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per risicobron vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 10-6 (één op 1.000.000) per jaar bedraagt. Deze contour is wettelijk vastgesteld als grens- of richtwaarde. Kwetsbare objecten zoals bijvoorbeeld woningen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, grote (kantoor)gebouwen en grotere recreatieterreinen zijn niet toegestaan binnen deze 10-6 contour.

Groepsrisico

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting, transportroute gevaarlijke stoffen of buisleiding en als gevolg van een ongewoon voorval in dit invloedsgebied waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het invloedsgebied is het gebied waarin personen nog worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het groepsrisico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1000 slachtoffers tegelijk vallen. Bij transportrisico's geldt dat de oriëntatie waarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op 10 slachtoffers gelijk aan één op de tienduizend (10-4). De kans op 100 slachtoffers gelijk aan één op de miljoen (10-6) enzovoorts. Voor stationaire bronnen geldt dat de oriëntatiewaarde een factor 10 lager ligt. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico is geen wettelijke norm, het is bedoeld als een ijkpunt. Er kunnen redenen zijn dat een gemeente meer of juist minder risico's accepteert. De gemeente is verplicht om bij risicovolle situaties een belangenafweging te maken (verantwoording groepsrisico). Daarbij spelen onder anderen de zelfredzaamheid van bewoners, vluchtwegen, economische en maatschappelijke belangen een rol. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt in principe een verantwoordingsplicht voor de gemeente voor de toename van het groepsrisico ten gevolge van een verhoogde personendichtheid.

Transportroutes

Momenteel is het toetsingskader voor transportroutes vastgelegd in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen 2009. Er wordt gewerkt aan nieuwe wet- en regelgeving (Besluit transportroutes externe veiligheid, Btev), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet, voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen over rijkswegen, hoofdvaarwegen en spoorwegen.

Beleidsvisie externe veiligheid

Gemeente Oude IJsselstreek heeft op 18 februari 2010 een beleidsnotitie externe veiligheid vastgesteld. Hierin is een aanvullend toetsingskader opgenomen. Daarbij is gekozen voor een benadering van drie gebiedstypen. Dit vanwege de afweging tussen twee belangrijke uitgangspunten:

  • veiligheid in woonwijken en
  • het niet onnodig frustreren van bedrijfsactiviteiten op bedrijventerreinen.

Er is geprobeerd een optimale mix te vinden in normen, maatregelen en hulpmiddelen, die passen bij het betreffende gebiedstype. Dit heeft geleid tot de keus voor de volgende gebiedstypen:

  • 1. veilig wonen en landelijk gebied;
  • 2. ruimte voor industrie;
  • 3. wonen én werken.

  Overschrijding grenswaarde plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten   Overschrijding richtwaarde plaatsgebonden risico voor beperkt kwetsbare objecten   Overschrijding oriënterende waarde groepsrisico   Toename groepsrisico
 
Wonen en Landelijk gebied   Niet acceptabel   Niet acceptabel (m.u.v.bestaande situaties)   Niet acceptabel (m.u.v. bestaande situaties)   Acceptabel onder voorwaarden  
Ruimte voor industrie   Niet acceptabel   Acceptabel onder voorwaarden   Acceptabel onder voorwaarden   Acceptabel onder voorwaarden  
Ruimte wonen én werken   Niet acceptabel   Acceptabel onder voorwaarden   Niet acceptabel
(m.u.v. bestaande
situaties)  
Acceptabel onder voorwaarden  

Deze beleidskeuzes zijn alleen van toepassing voor nieuwe situaties. Voor bestaande situaties zijn overschrijdingen van de richtwaarde en de oriënterende waarde acceptabel. In het gebiedstype "wonen en landelijk gebied", waartoe ook centrumgebieden worden gerekend, moet bij overschrijding van de richtwaarde worden nagegaan of maatregelen nodig zijn. Dit uitgangspunt levert geen bovenwettelijke saneringssituaties op. De gevaarsaspecten van de huidige situaties zijn zodanig dat overschrijdingen acceptabel zijn.

Externe veiligheid speelt ook een belangrijke rol bij toekomstige ontwikkelingen. Het is belangrijk om nu ontwikkelingen te voorkomen die tot onveilige situaties kunnen leiden.

4.7.2 Onderzoek

Om in beeld te brengen of er in het projectgebied en de directe omgeving risicobronnen aanwezig zijn, is de provinciale risicokaart geraadpleegd. Een uitsnede daarvan is weergegeven in figuur 11. In de directe omgeving van de te realiseren natuurzone zijn geen risicobronnen aanwezig. Aangezien de natuurzone geen toename van het aantal mensen ter plaatse veroorzaak en er geen risicobronnen aanwezig zijn is een aanvullend onderzoek naar externe veiligheid niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000120-VA01_0011.png"

Figuur 11: Uitsnede risicokaart provincie Gelderland

4.8 Explosieven

Ten behoeve van de realisatie van het voorgenomen plan is vooronderzoek 'conventionele explosieven' uitgevoerd voor het projectgebied. Tijdens de Tweede Wereldoorlog kunnen oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden binnen de grenzen van het projectgebied waarbij explosieven zijn achtergebleven in de bodem. Indien tijdens (grond)werkzaamheden explosieven worden aangetroffen en/of beroerd dan kunnen zich ongecontroleerde detonaties voordoen met materiele schade aan omgeving en in worst case scenario zwaar of dodelijk letsel aan personen. Het spontaan aantreffen van explosieven tijdens het project zal in alle gevallen vertraging opleveren voor de verdere uitvoering van het project en zal financiële consequenties met zich meebrengen. Met een goed uitgevoerd vooronderzoek (voordat de grondwerkzaamheden van het project worden opgestart) kan inzichtelijk worden gemaakt of er explosieven op en/of in de directe omgeving van het onderzoeksgebied aanwezig kunnen zijn. Indien explosieven aangetroffen kunnen worden binnen de grenzen van het onderzoeksgebied dan dient men door middel van explosievenopsporing de te verwachten explosieven op te sporen om deze later door de EODD te laten vernietigen. Op deze manier wordt voorkomen dat tijdens de uitvoering van het project er vertraging optreed met de bijbehorende financiële consequenties.

Het onderzoek is opgenomen in de bijlagen, Bijlage 6 Vooronderzoek explosieven. Resultaat is dat voorlopig is vastgesteld dat er geen aanwijzingen zijn dat binnen de grenzen van het projectgebied oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden waarbij conventionele explosieven zijn achtergebleven. Op basis hiervan is vastgesteld dat er geen vervolgstappen in de explosievenopsporing noodzakelijk zijn.

4.9 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen.

De realisatie van de natuurzone bij RWZI Etten heeft niet tot gevolg dat er milieubelastende of milieugevoelige functies gerealiseerd worden. Er is derhalve geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden. Opgemerkt wordt dat de nieuwe natuur niet leidt tot beperkingen voor bestaande bedrijven in het kader van stikstofdepositie.

4.10 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.

Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze geeft aan of er voor acitiviteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een MER gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

De ontwikkeling betreft de realisatie van circa 10,1 hectare (natte) natuur. In de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage is een dergelijke ontwikkeling aangemerkt als: 'Een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan'. Voor deze activiteit is een tweetal drempelwaarden opgenomen. Het plan is m.e.r.-plichtig in alle gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • 1. een functiewijziging met een oppervlakte van 125 hectare of meer van water, natuur, recreatie of landbouw, of:
  • 2. vestiging van een glastuinbouwgebied of bloembollenteeltgebied van 50 hectare of meer.

Aangezien in het voorliggende plan circa 10,1 hectare natuur wordt gerealiseerd, is het plan niet m.e.r.-plichtig. Uit de quickscan flora en fauna is daarbij gebleken dat er geen sprake is van significant negatieve effecten op beschermde gebieden. Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Eén en ander blijkt tevens uit dit hoofdstuk waarbij uitgebreid is ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten.

4.11 Conclusie

In dit hoofdstuk zijn alle relevante omgevings- en milieuaspecten beschreven. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling niet op belemmeringen stuit, die de realisatie van het project in de weg staan.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

Hoe gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt en wat er mag worden gebouwd staat in de regels en verbeelding. De basis voor de verbeelding (de tekening), is een recente kadastrale ondergrond en topografische gegevens. Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de verschillende bestemmingen aangegeven. De bestemmingen worden met verschillende kleuren en letteraanduidingen weergegeven. Verder zijn aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen. Het uitgangspunt voor het nieuwe bestemmingsplan, zijn de nieuwste bestemmingsplannen binnen de gemeente. Tevens voldoet het bestemmingsplan aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening, welke van kracht zijn per 1 juli 2008. Voor de bestemmingen en regels is gebruik gemaakt van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). De SVBP2012 regelt de standaardisering en uniformering van bestemmingen en regels. In het kader van de Wro is dit bestemmingsplan ook digitaal opgesteld. In dit hoofdstuk wordt inhoudelijk ingegaan op de afzonderlijke bestemmingen binnen voorliggend bestemmingsplan.

5.1 Wat is een bestemmingsplan

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren;
  • en de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevings- vergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.

5.2 Over bestemmen, dubbelbestemmingen en aanduidingen

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming de gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden zijn in het voorliggende bestemmingsplan nog nader ingevuld via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding die betrekking heeft op een vlak op de kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' heeft in het voorliggende geval betrekking op extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing.

5.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemming opgenomen. Voor de opgenomen bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene procedure regels en overige regels.
  • 4. Overgangs- en slotregel. In het laatste hoofdstuk is een slotregel opgenomen, waarin de naam van dit bestemmingsplan staat vermeld.

5.3.1 Hoofdstuk 1, Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.

Artikel 1 bevat de definities van de in de regels gebruikte begrippen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd. Hierdoor wordt onduidelijkheid voorkomen.

Artikel 2 geeft aan op welke wijze gemeten moet worden bij het beoordelen of de maatvoering in overeenstemming is met de regels.

5.3.2 Hoofdstuk 2, Bestemmingsregels

Bij de 'Bestemmingsregels' wordt per bestemming aangegeven wat wel (of niet) mag. Hierbij wordt aangegeven hoe bestaand gemeentelijk beleid in het plan is verwerkt en op welke wijze nieuwe ontwikkelingen in het plan zijn opgenomen. In dit bestemmingsplan gaat het om de bestemmingen Natuur en Waarde-archeologie.

Artikel 3 Natuur: De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bos en natuurgebieden;
  • b. behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden;
  • c. extensief (dag)recreatief medegebruik;
  • d. agrarisch gebruik gericht op natuurbeheer;
  • e. bouwwerken gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • f. wegen, waaronder erfontsluitingswegen en paden;
  • g. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • h. straatmeubilair en nutsvoorzieningen.

Artikel 4 Waarde-Archeologie: De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

5.3.3 Hoofdstuk 3, Algemene regels

De algemene regels zijn regels die voor alle onderdelen van het plan van toepassing zijn. Deze algemene regels bestaan ondermeer uit de anti-dubbeltelregel, de algemene aanduidings-, de algemene gebruiks- en algemene afwijkingsregels.

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel zoals dit staat in artikel 3.2.4 van het Bro is hier verplicht opgenomen.

Artikel 6 Algemene bouwregels

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot het gebruik van gronden. De belangrijkste algemene gebruiksregel luidt dat het verboden is om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de bestemming. Gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken wordt toegelaten.

Artikel 8: Algemene aanduidingsregels

In dit artikel is de algemene aanduiding 'geluidzone - industrie' opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding 'geluidzone - industrie' geldt dat die gronden - behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) - tevens bestemd zijn voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte voor industrie.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

In de praktijk kunnen maatafwijkingen ontstaan ten opzichte van wat direct mogelijk wordt gemaakt. Ook kan, gelet op voortschrijdende ontwikkelingen, toch behoefte zijn aan een grotere hoogte van bouwwerken ten behoeve van algemeen nut. Starheid van bestemmingsregels mag niet de oorzaak zijn van gekunstelde oplossingen, waarmee de kwalitatieve doelstelling van het bestemmingsplan niet gediend is. Binnen een kader van bescherming van belangen, is door middel van dit artikel een zekere mate van flexibiliteit mogelijk.

Artikel 10 Overige regels

In dit artikel is opgenomen dat wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

5.3.4 Hoofdstuk 4, Overgangs- en slotregel

Artikelen 11 en 12 Overgangsrecht bouwwerken en gebruik

Het overgangsrecht zoals dit staat in artikel 3.2.1 (bouwen) en artikel 3.2.2 (gebruik) van het Bro is hier opgenomen.

Artikel 13 Slotregel

Dit artikel geeft aan op welke wijze de regels van dit bestemmingsplan moeten worden aangehaald.

5.4 Verbeelding

Voor het maken van de verbeelding is gebruik gemaakt van de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) voor de ondergrond. De verbeelding is helder en leesbaar opgesteld. Daarom bevat de verbeelding alleen informatie die juridisch relevant is. Er is in dit bestemmingsplan voor gekozen om alle relevante informatie, voor zover mogelijk, op de verbeelding aan te geven, om in een oogopslag te kunnen zien wat wel en niet toegestaan is. Wat op de verbeelding staat komt terug in de planregels.

Er is een verschil tussen de digitale en analoge verbeelding. De digitale kaart lijkt minder informatie te bevatten dan de analoge kaart. Door op de verbeelding te klikken, verschijnt de planinformatie. De digitale kaart is bindend. De verbeelding van een digitaal bestemmingsplan is altijd noordgericht; een noordpijl staat daarom niet op de digitale verbeelding. Op de analoge verbeelding wordt de noordpijl wel aangegeven. Iedere bestemming moet op de verbeelding worden weergegeven in een andere kleur. Het gebruik van deze kleuren is volgens de SVBP 2012.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Dit hoofdstuk beschrijft de uitvoerbaarheid van het te ontwikkelen plan. De ruimtelijke uitvoerbaarheid, de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid wordt beschreven.

6.1 Ruimtelijke uitvoerbaarheid

In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe voorgenomen project past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Geconstateerd is dat er geen omgevings- en milieukundige belemmeringen zijn. Ruimtelijk is de voorgenomen ontwikkeling daarmee uitvoerbaar.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Het plan is hiertoe toegezonden aan het Waterschap Rijn en IJssel, de gemeente Doetinchem en de provincie Gelderland. De vooroverlegreacties zijn opgenomen in de bijlagen, Bijlage 12 Vooroverlegreacties.

Hieronder volgt een korte samenvatting van de reactie en wordt aangegeven of de reacties tot aanpassingen hebben geleid.

Waterschap Rijn en IJssel

Het waterschap Rijn en Ijssel heeft enkele kleine wijzigingen van de plangrens voorgesteld, zodat deze in overeenstemming wordt gebracht met de inrichtingstekening (Bijlage 8). Deze wijzigingen zijn overgenomen.

Gemeente Doetinchem

De gemeente Doetinchem heeft geen opmerkingen.

Provincie Gelderland

De provincie wil inzicht in de aanpak in de voorgestane natuurontwikkeling en landschapontwikkeling, in relatie tot provinciaal beleid met betrekking tot Ecologische Hoofdstructuur en Waardevol landschap. Hiertoe is de concrete inrichtingstekening en toelichting op deze tekening bijgevoegd in de bijlagen 8, 9 en 10. Tevens is de toelichting in paragraaf 3.2 hierop uitgebreid en wordt ingegaan op dit specifieke provinciale beleid in relatie tot het voorgenomen plan.

In de toelichting van het bestemmingsplan wordt aangegeven dat de EVZ deels kan worden gezien als compensatie van de voorgeneomen uitbreiding van de RWZI. De provincie geeft in haar reactie aan dat hier nog geen standpunt over kan worden ingenomen, aangezien de omvang van de uitbreiding van de RWZI nog niet duidelijk is.

De provincie geeft aan de de aanduiding 'geluidzone- industrie' op de verbeelding ontbreekt. Deze aanduiding is toegevoegd.

De provincie adviseert een relatie met de in procedure zijnde provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening te leggen. Deze relatie is in paragraaf 3.2.3 gelegd.

De provincie gaat daarnaast in op artikel 8.1 uit de regels, betreffende de afwijkingsmogelijkheden om evenementen mogelijk te maken. De provincie vraagt zich af of deze evenementen zijn te combineren met natuurbelangen. Naar aanleiding van deze reactie is deze afwijkingsmogelijkheid uit de regels verwijderd.

Tot slot staat de provincie kritisch tegenover de afwijkingsbevoegdheid om masten en kunstwerken met een bouwhoogte tot 40 meter mogelijk te maken (artikel 8.3). Naar aanleiding van deze reactie is deze afwijkingsmogelijkheid uit de regels verwijderd.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan is voor de duur van zes weken voor zienswijzen ter inzage gelegd. Tijdens deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.

6.3 Economische uitvoerbaarheid

In beginsel is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In een exploitatieplan wordt opgenomen welke kosten met de uitvoering van het bouwplan gemoeid zijn en wie welke kosten voor zijn of haar rekening gaat nemen. Dit is opgenomen in artikel 6.12 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening. Deze verplichting geldt niet als het 'verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd zijn', aldus lid 2 van dit artikel.

In onderhavig geval zijn de kosten anderszins verzekerd. De initiatiefnemer, het Waterschap Rijn en IJssel, zal hier geheel voor eigen kosten het project realiseren. Daarnaast is tussen het waterschap en de gemeente een planschadeovereenkomst afgesloten, waarin is bepaald dat eventuele toe te kennen planschade wordt verhaalt op het waterschap als initiatiefnemer van het plan.

Er zijn voor de gemeente dan ook geen kosten gemoeid, anders dan de kosten waarvoor de aanvrager -conform de op het tijdstip van indiening geldende legesverordening- leges zal betalen. Er is daarmee geen verplichting voor de gemeente om een exploitatieplan op te stellen. De kosten die de gemeente maakt in het kader van dit bouwplan worden verhaald op initiatiefnemer.

6.4 Conclusie

Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat het voorgenomen plan ruimtelijk, maatschappelijk, en economisch uitvoerbaarheid is. De voorgenomen ontwikkeling kan dus worden gerealiseerd.