direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijzigingsplan Marker Wadden 2018
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0995.WP00017-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Hoewel gewerkt wordt aan verbetering, verkeert het Markermeer ecologisch gezien in een slechte toestand. Ten gevolge van het afsluiten van het IJsselmeer door de Afsluitdijk en de Houtribdijk, is er sprake van het ophopen van slib. Dit slib, in combinatie met de turbulentie van het water, maakt het water in het Markermeer troebel en verstikt het bodemleven. Hierdoor gaat de ecologische kwaliteit van dit natuurgebied achteruit. Vissen, waterplanten en schelpdieren hebben moeite met overleven, waardoor er voor trekvogels gebrek aan voedsel dreigt te ontstaan.

Natuurmonumenten en haar partners willen een belangrijke bijdrage leveren aan het herstel en de ontwikkeling van het ecosysteem van het Markermeer. Zij willen het gebied weer tot bloei brengen voor de natuur en de mensen. Om dit na te streven heeft Natuurmonumenten het programma 'Marker Wadden' ontwikkeld. Hierna wordt beschreven waaruit dat programma bestaat. Omdat dit programma niet paste binnen het geldende planologisch kader (beheersverordening IJsselmeer-Markermeer-Oostvaardersplassen) is voor een deel van het Markermeer het bestemmingsplan "Marker Wadden" door de gemeenteraad van Lelystad vastgesteld op 3 december 2013. Dat voorziet in een adequate planologische regeling voor de ontwikkeling van Marker Wadden, waaronder het middels een wijzigingsbevoegdheid realiseren van een bezoekerscentrum, kleinschalige verblijfsrecreatie en een aanmeerhaven. In verband hiermee zijn tevens een plan-m.e.r. en Passende Beoordeling opgesteld (zie bijlage 1 en 2).

Sinds het voorjaar van 2016 is reeds 500 ha in 'ruwbouw' aangelegd. Al ca. 2.000 vogels hebben er in 2017 gebroed en in totaal ruim 90 vogelsoorten zijn er aangetroffen. De komende jaren worden er op de eilanden van de Marker Wadden verschillende elementen gerealiseerd. Een deel daarvan is planologisch reeds mogelijk (passend binnen het vigerende bestemmingsplan "Marker Wadden"). Voor andere elementen geldt dat niet en dienen procedures te worden doorlopen, zoals voor een bezoekerscentrum, kleinschalige verblijfsrecreatie en een aanmeerhaven, die mogelijk gemaakt kunnen worden door gebruik te maken van de voor een deel van de gronden in het vigerende bestemmingsplan reeds opgenomen wijzigingsbevoegdheid "wetgevingzone - wijzigingsgebied" (zie paragraaf 1.3). Onderhavig wijzigingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het Markermeer behoort tot het hoofdwatersysteem van Nederland, heeft een oppervlak van circa 700 km² (70.000 hectare) en is gesitueerd in de provincies Noord-Holland en Flevoland. Een groot deel van het Markermeer ligt in de gemeente Lelystad. Op onderstaande afbeelding is het totale plangebied ten behoeve van de Marker Wadden weergegeven. Bestaande uit het noordoostelijk deel van het Markermeer tot op een afstand van circa 700 meter van de Houtribdijk. Het totale plangebied omvat een oppervlakte van ruim 15.000 hectare. Het plangebied voor het wijzigingsplan betreft het met een rode lijn begrensde gebied op de uitsnede van het bestemmingsplan in de volgende paragraaf (1.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.WP00017-VG01_0001.png"

Figuur 1 Ligging en begrenzing plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan "Marker Wadden" van de gemeente Lelystad, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Lelystad op 3 december 2013.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.WP00017-VG01_0002.png"

Figuur 2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Marker Wadden met rood omkaderd de 'wetgevingszone - wijzigingsgebied'

De gronden hebben de bestemming "Natuur".

Natuur

Onderstaand zijn kort de bestemmingsomschrijving en de wijzigingsbevoegdheid van de bestemming Natuur uit het vigerende bestemmingsplan opgenomen. In paragraaf 5.2 zijn integraal de regels uit het vigerende bestemmingsplan overgenomen.

Artikel 3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Natuur" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ontwikkeling en instandhouding van een of meer natuureilanden met landschappelijke en natuurlijke waarden met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 1.000 hectare;
  • b. dagrecreatief medegebruik, voor zover de onder a. bedoelde waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • c. wateraanvoer, waterafvoer en waterberging; waarbij de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden leidend is;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. wegen;
  • e. voet- en fietspaden;

met de daarbij behorende:

  • f. nutsvoorzieningen en andere openbare voorzieningen;
  • g. kunstwerken en kades;
  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 3.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn, met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd deze bestemming ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied' zodanig te wijzigen dat daarbinnen een bezoekerscentrum, kleinschalige verblijfsrecreatie en een aanmeerhaven zijn toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende regels:

  • a. een bezoekerscentrum met een maximum bebouwd oppervlakte van 500 m² en een bouwhoogte van ten hoogste 12 m;
  • b. kleinschalige verblijfsrecreatie, mits het aantal eenheden ten hoogste 25 bedraagt, het gezamenlijk bebouwd oppervlak niet meer bedraagt dan 2.500 en een bouwhoogte van ten hoogste 8 m;
  • c. een aanmeerhaven, mits het aantal ligplaatsen ten hoogste 25 bedraagt.
  • d. de toelichting op het wijzigingsplan voldoet aan het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening.

Het realiseren van een bezoekerscentrum, kleinschalige verblijfsrecreatie en een aanmeerhaven is derhalve planologisch rechtstreeks niet mogelijk. Wel is hier reeds op voorgesorteerd in het vigerende bestemmingsplan middels de opgenomen "wetgevingzone - wijzigingsgebied" (artikel 3.5). Aangezien onderhavig initiatief reeds is beschreven in het vigerende bestemmingsplan en wordt aangesloten bij de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid, kan gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid "wetgevingzone - wijzigingsgebied" (Figuur 2).

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting maakt onderdeel uit van het 'Wijzigingsplan Wijzigingsplan Marker Wadden 2018' en is als volgt opgebouwd. Allereerst wordt in Hoofdstuk 2 het voorgenomen initiatief verder toegelicht in zijn context. In Hoofdstuk 3 wordt dit vervolgens getoetst aan het geldende beleidskader. In Hoofdstuk 4 worden de omgevingsaspecten belicht en in Hoofdstuk 5 de juridische planopzet uiteengezet. Tot slot worden in Hoofdstuk 6 de economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

2.1.1 Ontstaansgeschiedenis

Het Markermeer ligt in de provincies Noord-Holland en Flevoland en tussen het IJmeer en het IJsselmeer. Met de voltooiing van de Houtribdijk tussen Enkhuizen en Lelystad in 1976 is het Markermeer ontstaan. Door deze dijk werd het water van het Markermeer-IJmeer afgesloten van het IJsselmeer. Het Markermeer heeft een oppervlak van 700 km² en is genoemd naar het schiereiland Marken, dat gelegen is in het zuidwesten van het meer.

2.1.2 Ruimtelijke/waterstaatkundige aspecten

Het Markermeer, IJmeer en IJsselmeer vormen samen een van de grootste natuurgebieden van Nederland en het grootste zoetwatermeer van Europa. Het Markermeer is dan ook onderdeel van Natura 2000. Kenmerkend voor het Markermeer, met uitzondering van enkele diepe putten, is dat het relatief ondiep is, namelijk gemiddeld circa 3,5 meter diep. De oevers bestaan voor het merendeel uit dijken met stenen beschoeiing. Luwe en plaatselijk ondiepe delen, zoals bepaalde oeverzones, de Kustzone Muiden en de Gouwzee (het deelgebied tussen het eiland Marken en het vasteland van Noord-Holland), zijn belangrijke kerngebieden voor waterplanten (fonteinkruiden en kranswieren). Ze dienen als voedselbron voor diverse vogels en zijn biotoop voor in het water levende dieren en bodemorganismen.

Het water in het Markermeer is voornamelijk afkomstig uit het IJsselmeer, de Zuidelijke Randmeren en uit neerslag. Noord-Holland watert onder normale omstandigheden af op de Noordzee en de Waddenzee, maar kan onder bijzondere omstandigheden afvoeren op het Markermeer. Daarnaast wordt water uitgeslagen vanuit de provincie Flevoland. Afvoer van water verloopt via de spuicomplexen Houtrib en Krabbersgat. Het Markermeer levert ook water. Er bestaat de mogelijkheid om 's zomers vanuit het IJsselmeer via het Markermeer water op het Noordzeekanaal in te laten, om de zouttong vanuit de Noordzee tegen te gaan. Aan Flevoland wordt water geleverd om tekorten in landbouwgebieden aan te vullen. Daarnaast wordt er water ingelaten als er in Flevoland onvoldoende (kwalitatief goed) water beschikbaar is voor het kwaliteits- en kwantiteitsbeheer van de Veluwe randmeren. Dit water wordt ingelaten bij de Zuidersluis en via gemaal Lovink uitgeslagen op het Veluwemeer.

Het Markermeer is via het grondwater verbonden met het omliggende gebied. De stijghoogte rondom het Markermeer is lager dan het peil van het Markermeer, waardoor de grondwaterstroming vanuit het Markermeer gericht is op de omgeving en zorgt voor het optreden van kwel. Gezien het verleden (Zuiderzee) is er sprake van brakke kwel, dat wordt voortgeduwd door het zoete Markermeer water.

De gebieden rondom het Markermeer worden beschermd met dijken. Deze horen tot de dijkringen 8 (Flevoland), 13 (Noord-Holland) en 44 (Krommerijn). Het beschermingsniveau van de dijken varieert tussen de 1:4000 (Flevomeerdijken) tot 1: 10.000 Markermeerdijken in Noord Holland.

Door het afsluiten van het IJsselmeer is er sprake van het ophopen van slib. Door wind en golven wervelt het slib steeds op. Hierdoor is het water in het Markermeer-IJmeer troebel, terwijl het water in het IJsselmeer helder is. Het verschil in troebelheid wordt veroorzaakt door stromings-, diepte- en strijklengteverschillen. Het slib beperkt de aanwas en groei van algen en bodemfauna, driehoeksmosselen, zoöplankton en vis. Daardoor is de voedselbeschikbaarheid beperkt en neemt de hoeveelheid watervogels af.

2.1.3 Functionele aspecten

Natuur

Het Markermeer is onderdeel van Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer. Het gebied is op Europees niveau van belang voor het habitattype kranswierwateren, voor watervogels, voor de Rivierdonderpad en voor de Meervleermuis. Om deze habitats en soorten te beschermen zijn zogenaamde instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd. Tevens dient voor elk Natura 2000-gebied een beheerplan te worden opgesteld. Daarin wordt ingegaan op de gevolgen van het 'bestaand gebruik', dat wil zeggen alle activiteiten die mensen in en rond het IJsselmeer (inclusief het Markermeer) uitoefenen en de eventuele gevolgen daarvan op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Voor het onderhavige wijzigingsplan is de belangrijkste menselijke activiteit recreatie. Deze wordt onderstaand beschreven.

Recreatie

Recreatie is in de afgelopen decennia uitgegroeid tot een omvangrijke economische activiteit op en rond het IJsselmeer. Op het water gerichte vormen van (dag)recreatie, zoals zeilen, motorbootvaren, (kite)surfen, sportvissen, kanovaren, zwemmen en het wandelen, fietsen, en recreëren in de nabijheid van het water. Autonome ontwikkelingen in de waterrecreatie leiden naar verwachting bijna nergens tot knelpunten met Natura 2000. Dat is de conclusie van een grondige verkenning van het Rijk samen met de recreatie- en natuursector. In bepaalde delen van het IJsselmeergebied zijn de vogelgebieden in de nazomer en winter erg gevoelig voor verstoring. Uitbreiding van recreatieactiviteiten zou daar mogelijk wel tot knelpunten kunnen leiden.

Intensief beraad tussen overheden en de recreatiesector heeft geleid tot een creatieve oplossing die vooralsnog ontwikkelingen in de recreatiesector niet in de weg staat, terwijl het natuurbelang blijft gewaarborgd. De essentie van deze 'IJsselmeeraanpak' is een praktijk van zelfsturing. Recreatieorganisaties gaan hun achterbannen uitgebreid voorlichten over de kwetsbare natuur. De overheid, natuurorganisaties en de recreatiesector hebben afgesproken samen de vinger aan de pols te houden en na enkele jaren de resultaten te evalueren. Zou kwetsbaar gebied ondanks alle voorzorg toch te zeer verstoord raken, dan kan alsnog gebied voor een bepaalde (seizoens)periode worden gesloten. Daarnaast hebben de recreatie- en natuursector samen een gedragscode opgesteld om bij recreanten de bewustwording van de natuurwaarden in het IJsselmeergebied te vergroten en verstoring van nu nog rustige gebieden te voorkomen.

2.2 Toekomstige situatie

De bezoekers van de Marker Wadden zijn te gast in de natuur. Dat betekent dat de voorzieningen zo worden ingepast dat het Vogelparadijs zich optimaal kan ontwikkelen. Aan de andere kant zorgen we er ook voor dat de bezoekers het vogelparadijs kunnen beleven. Er is de overweldigende natuur met grote kolonies vogels en bijzondere soorten die je in ons dichtbebouwde land niet veel tegenkomt. Maar het is ook een bijzondere ruimtelijke ervaring. Vanuit de dichtbebouwde Noordvleugel van de randstad, Lelystad of de Noord-Hollandse kuststeden zoals Hoorn en Enkhuizen kom je op de Marker Wadden op een plek van 'splendid isolation' Het lijkt de 'middle of nowhere' maar eigenlijk is het op een relatief korte afstand van intensief bebouwde stedelijke gebieden. De geïsoleerde ligging geeft dit natuurgebied een onderscheidend karakter. De schaal en het contrast tussen de enorme watervlakte van het Markermeer en de grote differentiatie van moeras, slikken ondiepe, diepe, grote en kleinere waterplassen en kreken, maken de Marker Wadden uniek. Er komen kleinschalige recreatieve voorzieningen op de Marker Wadden, meerdere wandelroutes over paden en vlonders, een waterspeelplaats, educatieve objecten langs de paden en bij de proef met dun slib en een iconische uitkijktoren / landmark met een spectaculair uitzicht over het hele gebied. Ten dienste van het beheer, het doen van daartoe benodigd onderzoek en ten dienste van het faciliteren van dagrecreatief medegebruik komen tussen de havenkom en het recreatiestrand enkele gebouwen. Het gaat hierbij onder andere om een beheerkantoor, werkplaats, sanitairgebouw, onderzoeksstation en een overkapping voor bezoekers die wachten op de veerdienst. Deze gebouwen zijn via een omgevingsvergunning met binnenplanse afwijking te realiseren. Daarnaast wordt op de Marker Wadden ruimte gecreëerd voor een bezoekerscentrum en kleinschalige verblijfsrecreatie zoals een aantal kleine huisjes en kampeerplekken. De inrichting van de haven en het ontvangstgebied is voor veel doelgroepen aantrekkelijk. De Marker Wadden voegen een nieuw vaardoel toe aan het Markermeer. Men kan er met een zeil- of motorboot aanmeren in de haven aan de steiger en aan land gaan om delen van het natuurgebied te ontdekken maar - op termijn - ook via een veerverbinding vanuit Lelystad het eiland bereiken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.WP00017-VG01_0003.jpg"

Figuur 3 ontvangstgebied met aanmeerhaven en 'nederzetting'

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.WP00017-VG01_0004.png"

Figuur 4 ruimtelijke zonering m.b.t. mate van recreatief gebruik Marker Wadden

Onderhavig wijzigingsplan voorziet in de realisatie van een bezoekerscentrum, kleinschalige verblijfsrecreatie en een aanmeerhaven. Onderstaand zal daarom ook uitsluitend op deze onderdelen worden in gegaan. Op bovenstaande afbeelding zijn het bezoekerscentrum, de kleinschalige verblijfsrecreatie en de aanmeerhaven schetsmatig aangegeven. Hierop valt duidelijk te zien dat deze geheel zullen worden gerealiseerd op (de waterstaatkundige constructies van) het eerste, reeds aangelegde, eiland van Marker Wadden.

Onderstaand is ten aanzien van het bezoekerscentrum, de kleinschalige verblijfsrecreatie en de aanmeerhaven nog een en ander nader toegelicht.

Bezoekerscentrum

Het bezoekerscentrum is het grootste gebouw van Marker Wadden en ligt tussen het strand en de haven op een zeer prominente plek. Het heeft een meervoudige doelstelling, allemaal gericht op het gastvrij ontvangen van recreanten. Mensen moeten er kunnen schuilen tegen slecht weer, gebruik kunnen maken van een eenvoudige eet- en drinkgelegenheid en informatie kunnen krijgen over ('the making of') Marker Wadden.

Kleinschalige verblijfsrecreatie

Marker Wadden is primair een natuurgebied met mogelijkheden voor dagrecreatief medegebruik. Op beperkte schaal wordt recreanten de kans gegeven nabij de haven te overnachten in enkele natuurlijk gelegen recreatiehuisjes en in tenten op kampeerplekken. In de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen dat het gezamenlijk bebouwd oppervlak niet meer mag bedragen dan 2.500 m2. Om de impact op landschappelijke en natuurlijke waarden beperkt te houden, wordt in dit wijzigingsplan het gezamenlijk bebouwd oppervlak voor kleinschalige verblijfsrecreatie beperkt tot 1.000 m2.

Aanmeerhaven

Om bezoekers de kans te geven niet alleen met een veerdienst, maar ook met eigen schip of met de bruine vloot naar Marker Wadden te komen, is de aanleg van een aanmeerhaven voorzien. In de aanmeerhaven komen voorzieningen voor het aanmeren van schepen zoals meerpalen, passantensteiger(s), meerboeien en ligplaatsen voor maximaal 3 x 24 uur. De ligplaatsen voor maximaal 3 x 24 uur bieden waterrecreanten de mogelijkheid om te kunnen overnachten op Marker Wadden aan boord van het eigen schip. Er geldt wel een beperking voor het aantal, omdat er ook altijd steigerruimte moet zijn voor dagbezoekers, de rust in de haven behouden dient te blijven en ook om concurrentie te vermijden met de andere havens bij Lelystad. Het aantal van deze ligplaatsen is gemaximaliseerd op 25 stuks.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Het beleid van rijk, provincie en regio is verwerkt in het in 2013 vastgestelde bestemmingsplan "Marker Wadden". Middels de wijzigingsbevoegdheid is reeds voorgesorteerd op de ontwikkelingen die het wijzigingsplan mogelijk maakt.

De wijzigingsbevoegdheid waarop het voorliggende plan is gebaseerd past daarom in het beleid van de hogere overheden dat onderstaand is opgenomen en overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan en indien noodzakelijk is geactualiseerd.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Begin 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit beleid heeft onder meer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit en de Structuurvisie Randstad 2040 vervangen. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • Rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • Rijksbelangen met betrekking tot (inter-)nationale netwerk van hoofdwegen en hoofdvaarwegen;
  • Rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Hierbij hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan de provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven-)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk wel een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder') waardoor er ruimte ontstaat voor regionaal maatwerk. Alleen in de stedelijke regio's met concentraties van topsectoren heeft het Rijk afspraken gemaakt met decentrale overheden over de programmering van de verstedelijking, onder andere in het Rijk-Regioprogramma Amsterdam-Almere-Markermeer (RRAAM).

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.WP00017-VG01_0005.png"

Figuur 5 Kaart Noordwest-Nederland (bron: Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte)

Conclusie

Het MIRT-gebied Noordwest-Nederland beslaat de provincies Noord-Holland en Flevoland en het IJsselmeergebied. De opgaven van nationaal belang die relevant zijn en waar bij de realisatie van het huidige voornemen rekening mee wordt gehouden, zoals o.a. blijkt uit de hoofdstukken 2 en 4, voor het Markermeer zijn:

  • Het mogelijk maken van de drievoudige schaalsprong in het gebied Amsterdam-Almere- Markermeer (woningbouw, werkgelegenheid, infrastructuur en groen/blauw) samen met betrokken overheden (RRAAM);
  • (…) het verbeteren van het ecologisch systeem van het Markermeer-IJmeer (Natura 2000);
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De zogenaamde 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening. De Ladder heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen. Volgens de aangepaste Ladder dient de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.


De Ladder geldt bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen zoals bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur, indoorsport en leisure.

Voor de bepaling van de behoefte, geldt dat dit slechts tot doel heeft na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.


Relevant bij de toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking is dat aandacht wordt besteed aan de leegstand: kan het initiatief redelijkerwijs ook in bestaande lege panden gehuisvest worden en heeft het initiatief geen onaanvaardbare effecten op de leegstand. Uit de jurisprudentie komt naar voren dat het bij dit laatste met name gaat om de gevolgen voor het woon-, leef- en ondernemersklimaat.


Afweging 

Gelet op het vorenstaande is met onderhavig wijzigingsplan geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Op grond van vorenstaande omschrijving/definitie van het begrip 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' alsook de inmiddels hierover bestaande jurisprudentie is de nieuwe bebouwing die met het wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt mede vanwege de beperkte aard en omvang niet aan te merken als een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Het wijzigingsplan maakt de realisering mogelijk van een bezoekerscentrum, beperkte kleinschalige verblijfsrecreatie (maximaal 1.000 m2, terwijl in het moederplan is uitgegaan van maximaal 2.500 m²) en een aanmeerhaven. Deze voorzieningen zijn reeds concreet benoemd in de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in artikel 3.5 van het bestemmingsplan en worden gerealiseerd op het reeds aangelegde eerste eiland. Het wijzigingsplan leidt dus niet tot extra ruimtebeslag. De Ladder hoeft daarom niet (verder) te worden doorlopen. Over de actuele behoefte kan niettemin iets worden gezegd. Om aan de vele belangstellenden te kunnen laten zien wat het project Maker Wadden beoogt en hoe het tot stand gekomen is, is een bezoekerscentrum noodzakelijk. hiermee wordt een stukje beleving (en draagvlak) van nieuwe natuur gecreëerd. Ook de aanmeerhaven is logischerwijs een noodzakelijke voorziening. Marker Wadden is uitsluitend via het water bereikbaar. Verblijfsrecreatie wordt op kleine schaal mogelijk gemaakt vanuit de wens/vraag om naast dagrecreatie ook ruimte te bieden aan recreanten die iets langer op Marker Wadden willen verblijven. Om ervoor te zorgen dat deze uitbreiding van recreatieactiviteiten niet tot knelpunten ten aanzien van natuur kan leiden, zijn zoals opgenomen in paragraaf 2.1.3 afspraken gemaakt tussen de recreatie- en natuursector. Overigens is maar een klein deel van Marker Wadden toegankelijk voor het publiek (zie figuur 4 in paragraaf 2.2).


Aanvullend wordt gesteld dat ook in het geval geredeneerd zou moeten worden dat wel sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', de Ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmering vormt voor uitvoering van het project c.q. wijzigingsplan.

In het kader van het onderhavige wijzigingsplan is (globaal) bezien of er potentiële behoefte bestaat aan bedoelde voorzieningen, zowel in kwantitatieve, als in kwalitatieve zin. Daaruit blijkt dat de behoefte aan verblijfsrecreatievoorzieningen de komende jaren op peil blijft en nog licht lijkt te groeien. Om aan de behoefte van de markt te kunnen blijven voldoen, is vernieuwing in de recreatiesector noodzakelijk, waarbij het accent steeds meer moet komen te liggen op bijzondere belevenissen, bijzondere locaties en bijzondere concepten. Door de unieke ligging, midden in het Markermeer sluiten de beoogde recreatieve voorzieningen binnen het concept Marker Wadden uitstekend aan bij deze kwalitatieve behoefte. Mede door de aard van het concept, kan die behoefte niet worden ingevuld op een locatie binnen het bestaand stedelijk gebied of elders in de directe omgeving.


Zoals ook blijkt uit paragraaf 2.2 zijn het bezoekerscentrum, de kleinschalige verblijfsrecreatie en de aanmeerhaven in elkaars directe omgeving voorzien. Aangezien er momenteel geen andere recreatieve voorzieningen op deze locatie aanwezig zijn, is het niet anders mogelijk dan nieuwe verblijfsrecreatie ter plaatse op te richten.


Conclusie

Er wordt voldaan aan de voorwaarden van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Er hoeft geen Laddertoets te worden uitgevoerd.

3.1.3 Rijks-Regioprogramma Amsterdam-Almere-Markermeer (RRAAM)

Rijk en regio willen dat de Noordelijke Randstad uitgroeit tot een duurzame en internationaal concurrerende Europese topregio. Om dat te bereiken zijn investeringen nodig in moderne woon- en werklocaties, goede bereikbaarheid en mogelijkheden voor recreatie en natuur. Daarom hebben Rijk en regio in het kader van het RRAAM afspraken gemaakt over de integrale ruimtelijke ontwikkeling van de noordelijke Randstad.

Voorgeschiedenis

Decennialang was het Markermeer gereserveerd voor de afronding van de Zuiderzeewerken met de beoogde aanleg van de Markerwaard. Met de vaststelling van de Nota Ruimte in 2006 werd de reservering voor inpoldering definitief ingetrokken. Eerder was het gebied al aangewezen als speciale beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn en als internationaal erkend Wetlandgebied. Daarmee is het gebied behouden als grootschalig open water in het hart van Nederland. Vooruitlopend op deze beslissing hebben maatschappelijke organisaties en overheden in 2005 de Toekomstvisie Markermeer-IJmeer opgesteld. Deze stelt dat een gerichte investering in de groen-blauwe kwaliteit een essentiële voorwaarde is voor een verdere stedelijke ontwikkeling van de as Schiphol- Amsterdam- Almere.

Toekomstbeeld Markermeer-IJmeer

De provincies hebben de opdracht van het kabinet aangegrepen en in 2009 het Toekomstbeeld Markermeer-IJmeer neergelegd. Het Toekomstbeeld beschrijft hoe het Markermeer en IJmeer kan uitgroeien tot een vitaal en gevarieerd natuurgebied, krachtig genoeg om ook andere ontwikkelingen zoals klimaatverandering, verstedelijking, infrastructurele investeringen, economische groei en toenemende recreatie te kunnen accommoderen. Het ecologisch systeem van Markermeer en IJmeer moeten daarvoor kwalitatief worden verbeterd, zodat een Toekomstbestendig Ecologisch Systeem ontstaat (TBES). Om aldus het huidige, kwetsbare systeem om te vormen naar een toekomstbestendig systeem, moet aan vier ecologische vereisten worden voldaan:

  • Heldere randen langs de kust
  • Een gradiënt in slib van helder naar troebel water.
  • Land-waterzones van formaat.
  • Versterkte ecologische verbindingen.

Eind 2009 heeft het toenmalige kabinet het toekomstbeeld overgenomen in de RAAM-brief aan de Tweede Kamer. Deze bevat de Rijksbesluiten Amsterdam-Almere-Markermeer. Centraal daarin staat een drievoudige ambitie voor verstedelijking, bereikbaarheid en natuur. In de RAAM-brief wordt de totstandkoming van het Toekomstbestendig Ecologisch Systeem naar voren gebracht als het verbindend element in de integrale ontwikkeling van de Noordvleugel van de Randstad tot een internationaal concurrerende topregio. Binnen RRAAM heeft de Werkmaatschappij Markermeer- IJmeer (WMIJ) de opdracht gekregen om het Toekomstbeeld Markermeer-IJmeer zoals dat door de regionale partijen is vastgesteld haalbaar en betaalbaar te maken.

Naar een Toekomstbestendig Ecologisch Systeem

In november 2011 heeft de WMIJ het optimalisatierapport 'Naar een Toekomstbestendig Ecologisch Systeem' opgeleverd. Dit rapport benoemt de maatregelen die nodig zijn om de natuurkwaliteit van het Markermeer-IJmeer te herstellen en duurzame ecologische veerkracht te creëren:

  • de aanleg van een grootschalig moeras van op termijn 4500 ha bij de Houtribdijk
  • de aanleg van circa 12 km luwtemaatregelen bij de kust van Noord-Holland
  • de aanleg van 300 ha Vooroever Lepelaarplassen bij Flevoland
  • optimalisatie van grondstromen
  • gefaseerde aanpak
  • synergie tussen ecologie, recreatie en dijkversterking.

De WMIJ concludeert dat in deze opzet een kostenbesparing van € 350 miljoen haalbaar is op de oorspronkelijke kostenraming. Dat is circa 42%. De optimalisatie van 2011 brengt de geraamde kosten voor een totaalpakket terug naar een bandbreedte van € 631 tot 880 miljoen. Bij een uitvoeringstermijn van 40 jaar betekent dat een jaarlijkse investering van circa € 15 tot 22 miljoen. Naar aanleiding van het optimalisatierapport heeft de Tweede Kamer verzocht om een open marktuitvraag te doen voor de natuurontwikkelingsplannen binnen RRAAM. Deze Marktuitvraag Ecologie RRAAM heeft in 2012 geresulteerd in een inbreng van marktpartijen en een voorstel van de Vereniging Natuurmonumenten. Deze voorstellen schetsen nieuwe perspectieven voor de ecologische toekomst van het Markermeer-IJmeer, die uiteindelijk moet worden vastgelegd in de Rijksstructuurvisie RRAAM.

Pilot "Moeras"

Om te achterhalen of de aannames achter het TBES voor het Markermeer-IJmeer kloppen, is door het project Natuurlijk(er) Markermeer-IJmeer (NMIJ) het programma NMIJ 2009-2015 opgesteld. De uitvoering van het programma moet leiden tot meer kennis over combinaties van haalbare en betaalbare maatregelen. In het programma is daarnaast veel aandacht voor toepassingsmogelijkheden van innovatieve aanlegtechnieken en materialen. Zo is een pilot “moeras” opgenomen. De nadruk in deze pilot ligt op innovatieve aanlegtechnieken via het “learning by doing” concept. Het programma heeft een looptijd gehad van 2009-2015. De resultaten van het programma zijn gebruikt bij het bepalen van vervolgstappen om te komen tot een TBES.

Conclusie

Het Rijks-Regioprogramma is doorvertaald in de Rijksstructuurvisie RRAAM (zie paragraaf 3.1.4). De hierin verder uitgewerkte ambitie voor verstedelijking, bereikbaarheid en natuur binnen RRAAM is vervolgens juridisch vastgelegd in het bestemmingsplan "Marker Wadden". Onderhavig wijzigingsplan is een verdere uitwerking van deze ambitie, waarbij sprake is van synergie tussen ecologie, recreatie en dijkversterking.

3.1.4 Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer

In de Rijksstructuurvisie is de grondgedachte van de bovengenoemde ambitie voor verstedelijking, bereikbaarheid en natuur binnen RRAAM verder uitgewerkt. De opgave kan gerealiseerd worden door eerst te starten met het Toekomstbestendig Ecologisch Systeem vóórdat andere ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. In deze aanpak vervult Marker Wadden een belangrijke rol. Naar aanleiding van de resultaten van de ter inzage legging van het ontwerp en de behandeling in de Tweede Kamer, zal de minister van Infrastructuur en Milieu, in overeenstemming met de staatssecretarissen van Infrastructuur en Milieu en van Economische Zaken, een definitief besluit nemen. De Rijksstructuurvisie is in november 2013 gepubliceerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.WP00017-VG01_0006.png"

Figuur 6 Kaart ontwerp Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer

Conclusie

Zoals ook reeds opgemerkt in paragraaf 3.1.3 is in de Rijksstructuurvisie RRAAM de ambitie voor verstedelijking, bereikbaarheid en natuur binnen RRAAM verder uitgewerkt en vervolgens juridisch vastgelegd in het bestemmingsplan "Marker Wadden". Onderhavig wijzigingsplan is een verdere uitwerking van deze ambitie.

3.1.5 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en vormt het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid voor de borging van het nationaal ruimtelijk beleid in bestemmingsplannen. Het Barro is primair gericht tot lagere overheden en geeft regels omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en het gebruik van bepaalde (op kaarten aangeduide) gronden waaraan het bevoegd gezag, in dit geval de gemeente, moet voldoen bij het vaststellen van bestemmingsplannen en bij het nemen van andere planologische besluiten.

Voor de gronden binnen het bestemmingsplan Marker Wadden is met name titel 2.12 van het Barro relevant. Deze titel heet IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte) en is op 1 oktober 2012 in werking getreden. In deze titel is aangegeven dat een bestemmingsplan in beginsel geen bestemmingen mag bevatten die nieuwe bebouwing of landaanwinning mogelijk maken. Maar dit geldt onder andere niet voor overstroombare natuurontwikkeling. Om die reden is in het bestemmingsplan Marker Wadden en in het bijbehorende MER uitgebreid ingegaan op de waterkundige aspecten van het project en op de (geringe) gevolgen van het plan voor het waterbergend vermogen van het Markermeer. Op basis hiervan is geconcludeerd dat het Barro geen belemmering vormde voor de vaststelling van het bestemmingsplan Marker Wadden op 3 december 2013.

Dit wijzigingsplan maakt in beginsel wel nieuwe bebouwing mogelijk namelijk het bezoekerscentrum en een beperkt aantal eenheden kleinschalige verblijfsrecreatie. Ontheffing van het Barro is mogelijk omdat de nieuwe bebouwing niet voorzienbaar was bij het opstellen van titel 2.12 van het Barro (anders was voor de nieuwe bebouwing op Marker Wadden – net zoals voor vele andere ruimtelijke ontwikkelingen binnen het werkingsgebied van titel 2.12 onder lid 2 van het Barro - waarschijnlijk een specifieke uitzondering gemaakt). Daarnaast zijn er geen reële alternatieven omdat er geen bestaande bouw aanwezig is om een bezoekerscentrum of kleinschalige verblijfsrecreatie in te vestigen en er zijn geen negatieve effecten voor de ruimtelijke en ecologische kwaliteit van het Markermeer en voor de waterberging. Daarom is een ontheffing gevraagd aan de Minister van Binnenlandse Zaken ingevolge artikel 3.2 van het Barro.

De ontheffing dient te zijn verkregen c.q. verleend alvorens burgemeester en wethouders het wijzigingsplan kunnen vaststellen. Hierbij is van belang dat de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan de wijzigingsbevoegdheid (artikel 3.5) reeds in objectieve mate heeft begrensd, zowel geografisch (zone wijzigingsgebied) als qua maatvoering (o.a. oppervlakte, hoogte en aantal eenheden), zodat op voorhand is gewaarborgd dat deze recreatieve functies en bebouwing geen (significant) effect zullen hebben op het waterbergend vermogen van het Markermeer.

Conclusie

Aangezien het Barro ook van toepassing is op uitwerkings- en wijzigingsplannen, is in het kader van het onderhavige wijzigingsplan thans onderzocht of wordt voldaan aan titel 2.12 van het Barro. Omdat hieraan niet wordt voldaan,wordt voor dit wijzigingsplan derhalve om een ontheffing van het Barro verzocht bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De verwachting vooraf was dat deze ontheffing zou worden verleend, omdat alle bebouwing wordt gerealiseerd op de waterstaatkundige constructies van het reeds aangelegde eerste eiland van Marker Wadden en in die zin geen (significant) effect zal hebben op het waterbergend vermogen van het Markermeer.

De bedoelde ontheffing is conform de aanvraag verleend door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en is opgenomen in bijlage 4 van deze plantoelichting.

3.1.6 Wet natuurbescherming

De natuurwetgeving kan verdeeld worden in soort- en gebiedsbescherming. De soortbescherming wordt geregeld via de Wet natuurbescherming (hierna Wnb). Daarnaast valt onder deze wet ook de gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden en de houtopstanden. Gebiedsbescherming van het Natuurnetwerk Nederland verloopt via het planologische spoor.

Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming (Wnb) maakt het mogelijk gebieden aan te wijzen als beschermde natuurgebieden. De Wnb noemt daarbij verschillende soorten gebieden:

  • Het Natuurnetwerk Nederland (NNN): het samenhangende ecologische netwerk waarvoor de provincies (Gedeputeerde Staten) zorgdragen voor de totstandkoming en instandhouding.
  • "Bijzondere provinciale natuurgebieden" en "Bijzondere provinciale landschappen" zijn gebieden buiten het NNN aangewezen door Gedeputeerde Staten vanwege bijzondere natuurwaarden of landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
  • Natura 2000-gebieden zijn de gebieden die de Minister van Economische Zaken heeft aangewezen ter uitvoering van de verplichtingen die voortvloeien uit de Vogel- en Habitatrichtlijn.
  • "Bijzondere nationale natuurgebieden" zijn door de Minister van Economische Zaken aangewezen buiten bestaande Natura 2000-gebieden.

De Wnb kent alleen voor de Natura 2000-gebieden een toetsingskader. In het Natura 2000 doelendocument zijn voor het Natura 2000 landschap waartoe het Markermeer behoort (te weten afgesloten zeearmen en randmeren) zogeheten 'kernopgaven' geformuleerd, die verwijzen naar de ontwikkeling van een volledig en robuust ecosysteem, namelijk a) evenwichtig systeem; b) rust- en ruiplaatsen; c) moerasranden; d) plas-dras situaties. Het Markermeer & IJmeer zijn aangewezen vanwege de aanwezigheid van een aantal bijzondere habitattypen, voor broed- en niet-broedvogels, de meervleermuis en de rivierdonderpad. Voor deze beschermende waarden zijn instandhoudingsdoelen vastgesteld in een besluit. De aanleg en het toekomstige gebruik van de Marker Wadden is getoetst en is nog onder de oude wetgeving (Natuurbeschermingswet 1998) vergund door de provincie.

De bescherming van het NNN verloopt via het planologische spoor. Ten aanzien van de bescherming van bijzondere nationale en provinciale natuurgebieden en bijzondere provinciale landschappen is in de Wnb geen regeling opgenomen. Provincies kunnen -wanneer zij een dergelijk gebied aan zouden wijzen- daarvoor zelf een regeling opstellen.

Soortenbescherming

In Nederland zijn drie beschermingsregimes voor soortenbescherming:

  • Beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn; aangewezen vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn.
  • Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn; beschermde dier- en plantsoorten die zijn genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage I en II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn.
  • Beschermingsregime andere soorten; 'andere' soorten zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten die niet vallen onder de Habitatrichtlijn of natuurbeschermingsverdragen. Deze soorten staan in de bijlage van de wet, onderdeel A en B.

Verbodsbepalingen

De algemene verbodsbepalingen, die handelingen verbieden die het voortbestaan van planten en diersoorten mogelijk in gevaar brengen, zijn een belangrijk onderdeel van de Wet natuurbescherming. Deze verboden zorgen ervoor dat in het wild levende soorten zoveel mogelijk worden beschermd.

Algemene zorgplicht

Aanvullend op de verbodsbepalingen is de Algemene zorgplicht. Hierin staat dat iedereen die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen kunnen worden veroorzaakt voor een Natura 2000-gebied, een bijzonder nationaal natuurgebied of voor alle in het wild levende dieren en planten dergelijke handelingen achterwege laat, dan wel, indien dat achterwege laten redelijkerwijs niet kan worden gevergd, de noodzakelijke maatregelen treft om die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk beperkt of ongedaan maakt.

Toetsingsplicht

Wanneer plannen worden ontwikkeld voor ruimtelijke ingrepen of voornemens ontstaan om werkzaamheden uit te voeren, dient vooraf goed te worden beoordeeld of er mogelijke nadelige consequenties voor beschermde inheemse soorten zijn. In beginsel is daarvoor de initiatiefnemer zelf verantwoordelijk.

Bescherming houtopstanden

De Wnb heeft middels het onderdeel bescherming houtopstanden tot doel om bos en bomenlanen te beschermen. De wet werkt vanuit het principe dat hetgeen bos is, ook bos moet blijven in de toekomst. Wanneer bos gekapt wordt in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling moet dat bos worden herplant. Indien dit niet mogelijk is op dezelfde locatie moet elders aanplant plaatsvinden ter compensatie.

Onder de Wet natuurbescherming vallen:

  • alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are (1.000 m2) of;
  • rijbeplanting bestaande uit meer dan 20 bomen;
  • bossen buiten de ˜bebouwde kom houtopstanden". De gemeente kan een bebouwde kom houtopstanden vaststellen die afwijkt van de bebouwde kom verkeerswet (de "gewone" bebouwde kom).

Er wordt gesproken van een bos als de bomen elkaar duidelijk beïnvloeden. Als richtlijn voor de definitie van bos wordt een bedekkingspercentage van 60% gehanteerd.

De Wet natuurbescherming kent drie belangrijke instrumenten:

  • Meldingsplicht.
  • Herplantplicht.
  • Kapverbod.

Conclusie

Ten behoeve van de besluitvorming over het oorspronkelijke bestemmingsplan maakt de Passende Beoordeling inzichtelijk of de activiteit haalbaar is vanuit de Nbwet. Een vergunning voor een project en/of een besluit over een plan kan slechts worden verleend/genomen indien het bevoegd gezag zich er op grond van de Passende Beoordeling van heeft verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zullen worden aangetast. In afwijking van deze regel kan het bevoegd gezag, wanneer de aantasting van het Natura 2000-gebied op basis van de Passende Beoordeling niet kan worden uitgesloten, een vergunning verlenen of een besluit over een plan nemen na een toets aan de zogenaamde ADC-criteria. Aan de hand van een ADC-toets moet worden aangetoond dat 'Alternatieve' oplossingen voor het project ontbreken en er sprake is van 'Dwingende' redenen van groot openbaar belang met inbegrip van redenen van sociale of economische aard. Als aan beide voorwaarden wordt voldaan, is het noodzakelijk dat er compenserende maatregelen worden getroffen.

Het programma 'Marker Wadden' vindt plaats in het Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer. Gelet op de schaalgrootte en uitvoeringsaspecten kan het optreden van significant negatieve effecten niet op voorhand worden uitgesloten. Daardoor is ter onderbouwing van het besluit over de vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan een Passende Beoordeling opgesteld. In paragraaf 4.3 wordt hierop nader ingegaan.

3.1.7 Beheerplan Markermeer & IJmeer

Vanwege de status van het Markermeer als Natura2000-gebied is Rijkswaterstaat bezig met het opstellen van een beheerplan, dat inmiddels als ontwerp ter inzage heeft gelegen. In dat beheerplan zal worden ingegaan op de gevolgen van het 'bestaand gebruik', dat wil zeggen alle activiteiten die mensen in en rond het IJsselmeer (inclusief het Markermeer) uitoefenen en de eventuele gevolgen daarvan op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Daarbij zal worden gekeken naar:

  • Knelpunten in het ecosysteem die negatieve gevolgen hebben voor de natuurwaarden;
  • Maatregelen uit vastgesteld beleid die een positieve bijdrage kunnen leveren aan de natuurdoelen;
  • Aanvullende maatregelen die genomen moeten worden om de doelen te kunnen realiseren;
  • Activiteiten die nu in het gebied plaatsvinden en mogelijk invloed hebben op de natuurwaarden.

Conclusie

De ontwikkeling van Marker Wadden gebeurt in nauwe samenwerking met Rijkswaterstaat waardoor de afstemming op het toekomstige beheerplan is gewaarborgd. Tevens is zoals ook reeds aangegeven in de vorige paragraaf (3.1.6) ter onderbouwing van het besluit over de vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan een Passende Beoordeling opgesteld. In paragraaf 4.3 wordt hierop nader ingegaan.

3.1.8 Kaderrichtlijn Water (KRW)

Sinds eind 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De hoofddoelstelling van de KRW is de chemische en ecologische kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater op orde te brengen. Voor alle waterlichamen gelden chemische en ecologische doelen. Dit betekent dat gekeken wordt naar de doelen voor alle individuele biologische kwaliteitselementen (bijvoorbeeld waterplanten) en alle individuele (prioritaire) stoffen. Met het bereiken van de Goede Chemische Toestand (GCT) zijn de concentraties van schadelijke chemische stoffen in water zodanig dat ze geen negatieve effecten hebben op de ecologie (flora en fauna). Een waterlichaam dat aan alle normen conform de Richtlijn Prioritaire Stoffen (RPS) voldoet, heeft de GCT bereikt. Voor de sterk veranderde en kunstmatig aangelegde wateren wordt geaccepteerd dat er menselijk beïnvloeding plaatsvindt en dat daardoor de GET niet meer te bereiken is. Het doel voor deze wateren is de ecologische toestand die maximaal kan worden bereikt met gelijk blijvende (menselijke verstoring van de) hydromorfologie. Deze toestand wordt omschreven als het Goed Ecologisch Potentieel (GEP).

De KRW hanteert als uitgangspunt dat de ecologische en chemische doelstellingen (GET, GEP en GCT) in 2015 moeten worden bereikt. Voor onhaalbare opgaven zijn uitzonderingen op dit uitgangspunt mogelijk, door fasering en doelverlaging. Fasering (artikel 4, vierde lid, KRW) houdt in dat de doelstellingen niet in 2015, maar in 2021 of in 2027 worden gehaald. Van deze uitzondering mag gebruikt worden gemaakt als het uitvoeren van de maatregelen vóór 2015 onevenredig hoge kosten met zich mee zou brengen of maatschappelijk of technisch niet haalbaar is.

Bovenstaande uitzondering is op een zelfde manier van toepassing verklaard op de chemische doelstellingen.

De KRW in het kort:

  • beschermt alle wateren – rivieren, meren, kustwateren en grondwateren;
  • stelt ambitieuze doelen om ervoor te zorgen dat alle wateren in het jaar 2015 de 'goede toestand' hebben bereikt;
  • vereist dat er per stroomgebied een beheersysteem wordt opgezet, waarin er rekening mee wordt gehouden dat watersystemen niet stoppen bij politieke grenzen;
  • vereist grensoverschrijdende samenwerking tussen landen en tussen alle betrokken partijen;
  • zorgt ervoor dat alle belanghebbenden, met inbegrip van maatschappelijke organisaties en lokale gemeenschappen, actief deelnemen aan waterbeheer;
  • zorgt voor de vermindering en beperking van verontreiniging, ongeacht de bron (landbouw, industriële activiteiten, stedelijke gebieden, enz.);
  • vereist het voeren van een waterprijsbeleid en zorgt ervoor dat de vervuiler betaalt;
  • houdt de milieubelangen en de belangen van zij die afhankelijk zijn van het milieu in evenwicht.

Als onderdeel van het opstellen van een waterwetvergunning of een projectplan Waterwet, moeten de KRW-belangen meegewogen worden.

Conclusie

In paragraaf 4.2 wordt o.a. ingegaan hoe met het aspect water wordt omgegaan, waarbij ook de ecologische kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater aan bod komt.

3.1.9 Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Een achttal wetten is samengevoegd tot één wet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening.

De Waterwet vormt de basis voor normen die aan watersystemen kunnen worden gesteld. De Waterwet maakt het mogelijk om normen te stellen voor watersystemen ter voorkoming van onaanvaardbare wateroverlast. Hiermee wordt de bestaande praktijk van peilbesluiten of streefpeilen voortgezet. Een waterpeil heeft door het grondgebruik een sterke relatie met de ruimtelijke ordening. In situaties van watertekorten geeft de Waterwet de mogelijkheid de ene functie boven de andere te laten prevaleren (de 'verdringingsreeks'). Ook geeft de Waterwet normen voor de bergings- of afvoercapaciteit van regionale watersystemen. Het regionale watersysteem dient zo te worden ingericht dat bij hoog water voldoende water kan worden geborgen of afgevoerd. De waterbeheerders zijn ook verplicht te voldoen aan een aantal belangrijke waterkwaliteitseisen. Voor de oppervlaktewaterkwaliteit gelden chemische en ecologische kwaliteitsnormen. Voor de grondwaterkwaliteit gelden alleen chemische kwaliteitsnormen. Voor bepaalde onderwerpen geldt dat deze nader moeten worden uitgewerkt in onderliggende regelgeving: het Waterbesluit (een algemene maatregel van bestuur), de Waterregeling (een ministeriële regeling) of in verordeningen van waterschappen en provincies.

Op 1 januari 2017 treedt de gewijzigde Waterwet in werking en gelden er voor de waterkeringen nieuwe normen, die gebaseerd zijn op de overstromingskans. De waterveiligheidsnormen die met de Deltabeslissingen zijn vastgesteld, worden nu wettelijk verankerd in de Waterwet. Met de nieuwe normeringen wordt niet afgewacht niet af tot daadwerkelijke overstromingen, maar worden er maatregelen genomen om een eventuele ramp vóór te zijn.

Conclusie

In paragraaf 4.2 wordt o.a. ingegaan hoe met het aspect water wordt omgegaan, waarbij de normen voor de bergings- of afvoercapaciteit van het regionale watersystemen in acht worden genomen.

3.1.10 Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal waterplan wordt vastgesteld door de ministers van Infrastructuur en Milieu en van Economische zaken. Het legt de hoofdlijnen vast van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid. Ook de stroomgebiedbeheerplannen, de overstromingsbeheerplannen, het Noordzeebeleid, alsook de functies van de rijkswateren maken deel uit van het Nationaal waterplan. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan vijf ambities centraal.

De bredere ambitie van het kabinet voor het IJsselmeergebied is om de beleidsdoelen zoals beschreven in de Rijksstructuurvisie Afsluitdijk en de Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer zo veel mogelijk integraal uit te werken, in samenhang met maatregelen voor klimaatadaptatie. Hiertoe werkt het Rijk nauw samen met regionale overheden, het bedrijfsleven en kennisinstanties. Een samenhangend pakket maatregelen moet het watersysteem robuuster maken, met een goede balans tussen de gebruiksfuncties. Ook wordt intensief gezocht naar mogelijkheden voor synergie tussen natuurontwikkeling, waterveiligheidsopgaven en zoetwatermaatregelen.

In het IJsselmeergebied is de aanvoer van nutriënten naar het watersysteem afgenomen. Dat is goed voor de waterkwaliteit, maar leidt tot een lagere draagkracht van het ecosysteem voor bepaalde doelsoorten. Voor andere aspecten van het ecosysteem werken maatregelen voor de waterkwaliteit juist positief door. Maatregelen gericht op meer diversiteit in habitats, zoals fase 1 Marker Wadden en de Luwtemaatregelen Hoornse Hop, kunnen ervoor zorgen dat het watersysteem in de toekomst robuuster wordt.

Het gemiddelde winterpeil in het IJsselmeer stijgt in ieder geval tot 2050 niet mee met de zeespiegel. Waterafvoer naar de Waddenzee wordt veiliggesteld door middel van een combinatie van spuien en pompen. Beperkt meestijgen van het winterpeil met de zeespiegel wordt voor de periode na 2050 als optie opengehouden: het kabinet houdt rekening met een stijging van het winterpeil in het IJsselmeer na 2050 van maximaal 30 cm. In de andere meren in het IJsselmeergebied blijft het gemiddelde winterpeil na 2050 gehandhaafd.

Conclusie

In paragraaf 4.2 wordt o.a. ingegaan hoe met het aspect water wordt omgegaan, waarbij rekening wordt gehouden met hetgeen vastgelegd in het Nationaal waterplan.

3.1.11 Waterbeheer 21e eeuw (WB21)

WB21 heeft tot doel om het waterbeheer op korte én lange termijn op orde te hebben, zodat veiligheid en goede waterkwantiteit zijn gewaarborgd. Dit doel impliceert aanpassing van de waterhuishoudkundige inrichting, waarin de verwachte gevolgen van bodemdaling, klimaatverandering en wijzigingen in gebruiksfuncties zijn verdisconteerd.

Beleid en beheer van de rijkswateren op het gebied van veiligheid zijn vastgelegd in het BPRW. Voor de dijken in het IJsselmeergebied gelden de normen uit de Waterwet. Elke zes jaar wordt getoetst of de dijken en waterkeringen in het IJsselmeergebied aan het gestelde veiligheidsniveau voldoen en waar nodig met het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP) weer op orde gebracht. Veiligheid geldt als randvoorwaarde voor het water- en natuurbeheer. In het HWBP zijn twee operationele beleidsdoelen geformuleerd die van belang zijn voor het waterkwantiteitsbeheer van het IJsselmeergebied:

  • het op orde brengen en houden van de samenhang tussen het regionaal en het hoofdwatersysteem in 2015, gericht op het tegengaan van wateroverlast en watertekort. Uitgangspunten zijn:
  • uitwerking van de trits 'vasthouden, bergen en afvoeren';
  • niet-afwentelen van de wateroverlastproblematiek;
  • het hebben van voldoende water in de rijkswateren, aansluitend aan de eisen die de desbetreffende gebruiksfuncties stellen (verdringingsreeks)

Het WB21-doel voor het IJsselmeergebied is het behouden en versterken van de afvoer- en watervoorzieningsfunctie om situaties met wateroverlast en watertekort te voorkomen. Uitgangspunt hierbij is het water uit het IJsselmeer zo lang mogelijk onder vrij verval te blijven lozen op de Waddenzee. Tot 2015 is aanpassing van de waterhuishoudkundige inrichting in het kader van WB21 voor het IJsselmeergebied niet nodig.

Conclusie

Met enige regelmaat is er te weinig zoetwater van voldoende kwaliteit om te kunnen voldoen aan de vraag in het voorzieningsgebied. Volgens de KNMI-klimaatscenario's nemen perioden van droogte toe. De toevoer van zoetwater via de rivieren daalt, terwijl de verdamping van oppervlaktewater toeneemt. Het resultaat is inkrimping van de beschikbare hoeveelheid zoetwater in het IJsselmeergebied en een groeiende vraag naar zoetwater vanuit de omliggende gebieden. Onder gemiddelde omstandigheden is er echter in het IJsselmeergebied geen opgave door watertekort.

3.1.12 Crisis- en herstelwet (Chw)

De Crisis- en herstelwet (Chw) is met ingang van 31 maart 2010 in werking getreden. De Chw heeft tot doel om door middel van nieuw juridisch instrumentarium ruimtelijke projecten te versnellen en vlot te
trekken. Aanleiding hiervoor was mede de financieel economische crisis van de afgelopen jaren.


Oorspronkelijk zou de Chw met haar bijzondere voorzieningen op 1 januari 2014 vervallen. Vanwege de positieve ervaringen met de toepassing van de Chw is besloten om de wet voor onbepaalde tijd te verlengen en uit te breiden.

Bij Besluit van 13 mei 2014 tot wijziging van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet en tot aanvulling van de bijlagen bij de Crisis- en herstelwet (zevende tranche) is conform artikel II (gebiedsontwikkeling met nationale uitstraling) aan categorie Aa (overige ruimtelijke projecten) van bijlage II o.a. het project Marker Wadden (27) toegevoegd.

De Crisis- en herstelwet heeft voornamelijk gevolgen voor de mogelijkheden voor beroep tegen het voorliggende wijzigingsplan. De volgende bepalingen uit de Crisis- en herstelwet zijn voor dit wijzigingsplan relevant:

  • Iemand kan alleen een beroep doen op rechtsregels die bedoeld zijn om zijn eigen belang te beschermen (relativiteitsvereiste).
  • De bestuursrechter kan het besluit in een beroepsprocedure in stand laten, ook al is er een klein foutje in het genomen besluit geslopen. Voorwaarde is wel dat dit de belanghebbenden niet benadeelt.
  • De bestuursrechter (Raad van State) moet sneller uitspraak doen in een beroepsprocedure tegen dit bestemmingsplan: binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsplan Flevoland 2006-2015

In het Omgevingsplan Flevoland 2006-2015 is het beleid gericht op een evenwichtige groei van Flevoland. De provincie zet daarbij in op ontwikkeling en kwaliteit. De provincie onderscheidt ontwikkelingen in twee hoofdstructuren: stedelijke en groen-blauwe hoofdstructuur. Voor dit plangebied is de groen-blauwe hoofdstructuur van belang. Deze hoofdstructuur bestaat uit de natuur en de watergebieden in de provincie.

De provincie Flevoland wil het voortouw nemen om de gewenste waterfrontontwikkelingen te combineren met een verbetering van de ecologische kwaliteit en waterkwaliteit van het Markermeer. Het Markermeer heeft een potentieel hoge natuurwaarde, maar de kwaliteit van het gebied gaat momenteel door autonome natuurlijke processen achteruit. Daarom zijn inspanningen noodzakelijk om de instandhoudingsdoelstellingen te halen en om ruimte voor andere ontwikkelingen mogelijk te maken. Voor vaarwegen kan onderscheid worden gemaakt in de functies voor beroepsvaart (goederenvervoer en personenvervoer per schip, visserij) en voor de recreatievaart (het Basis Recreatie Toervaart Net).

Het Rijk beheert de hoofdvaarwegen met een (inter-)nationale distributiefunctie. De eisen waaraan een vaarweg moet voldoen zijn allereerst van vaartechnische en nautische aard. Daarnaast spelen waterhuishoudkundige aspecten een rol zoals peilbeheer, stroming en instandhouding van de waterweg als afvoerkanaal. Voor de eerstgenoemde zaken is de vaarwegbeheerder de verantwoordelijke instantie. De functie vaarweg is met betrekking tot de waterhuishouding en de functie-eisen richtinggevend voor de waterbeheerders en de provincie zelf. Deze functie heeft betrekking op zowel de beroepsscheepvaart als de recreatiescheepvaart. Niet alle wateren die toegankelijk zijn voor de recreatiescheepvaart zijn ook toegankelijk voor de beroepsscheepvaart.

De provincie wil diverse nieuwe activiteiten in het IJsselmeergebied mogelijk maken. Lelystad, Almere, Amsterdam en Hoorn liggen aan hetzelfde Natura 2000-gebied Markermeer en IJmeer. Zeewolde, Dronten, Harderwijk en Kampen liggen alle aan het gebied Veluwerandmeren. Hun activiteiten hangen daardoor met elkaar samen en mogen cumulatief de instandhoudingdoelstellingen voor de natuurgebieden niet in gevaar brengen. Dit vereist een regionale afstemming waar potentiële spanningen worden weggenomen en kansrijke combinaties worden gezocht.

De provincie Flevoland ziet mogelijkheden om door een investering in nieuwe natuur van enkele duizenden hectares (buitendijks en zonodig ook binnendijks), het 'nee, tenzij', op een hoger planniveau dan dat van de afzonderlijke activiteiten, om te buigen naar een 'ja, want'. Met de terminologie 'ja, want' wil de provincie duidelijk maken dat het beschermingsregime gerespecteerd wordt (dus niet 'ja, mits') en dat activiteiten alleen dan doorgang kunnen vinden als de motivering daarvoor steekhoudend is ('Ja, want we kunnen aantonen dat er geen schadelijke effecten zijn.'). Binnen het kader van de Natuurbeschermingswet wordt procesmatig de nadruk gelegd op een zorgvuldige informele voortoetsing, waarbij activiteiten in een iteratief proces zo 'natuurinclusief' worden gemaakt dat ze per saldo geen significante effecten meer hebben. Het moet boven elke twijfel verheven worden dat de natuurkwaliteit van het IJsselmeergebied, ondanks plaatselijke negatieve effecten van nieuwe activiteiten, er per saldo op vooruit gaat en dat de instandhoudingdoelstellingen gerespecteerd worden. In dit opzicht heeft de provincie Flevoland een hogere ambitie dan 'slechts' instandhouding van bestaande waarden. Het ecosysteem van het IJsselmeergebied moet robuuster worden, door grootschalige ingrepen in de werkgebieden, door kwaliteitsverbetering van bestaande natuurgebieden en zonodig door toevoeging van nieuwe binnendijkse natuurgebieden. Het systeem wordt hiermee minder kwetsbaar voor menselijk handelen. De ontwikkelingen in het IJmeer en Markermeer worden bovendien zodanig vormgegeven dat het geen belemmering vormt voor de waterberging.

Conclusie

Hoewel de exacte stedelijke en infrastructurele ambities nog niet bekend zijn, wordt er vanuit gegaan dat een natuurinvestering van enkele duizenden hectares nodig kan zijn. De mogelijkheden van recreatief medegebruik lijken het grootst langs de randen. Bij buitendijkse natuurontwikkeling gaat de voorkeur van de provincie uit naar een grootschalige natuurontwikkeling nabij Lelystad, in de kom aan de zuidzijde van de Houtribdijk. Hier kan namelijk een grootschalig natuurgebied met luwtegebieden, vooroevers en zandplaten op een aantrekkelijke wijze gecombineerd worden met uitbreiding van de stedelijke en recreatieve functies van Lelystad. De ontwikkeling van Marker Wadden sluit op deze uitgangspunten aan. Onder de regie van de provincies Flevoland en Noord-Holland is binnen het samenwerkingsverband RRAAM een integrale langetermijnvisie voor het Markermeer en het IJmeer en het omliggende gebied ontwikkeld, die zal worden verankerd in een rijksstructuurvisie (zie paragraaf 3.1).

3.2.2 Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland 2012

De verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland (VFL) is op 1 september 2007 in werking getreden als vervanging van zes losse provinciale verordeningen en sindsdien enkele malen aangepast. Op 22 december 2012 is de verordening wederom geactualiseerd vanwege de wettelijke verplichting op grond van de Waterwet en de Invoeringswet Waterwet om het vaarwegbeheer in de provincie bij verordening geregeld te hebben.

Conclusie

Voor het onderhavige bestemmingsplan is met name hoofdstuk 4 van de VFL van belang. Op basis van titel 4.4. in dit hoofdstuk is het Markermeer aangewezen als milieubeschermingsgebied voor stilte (stiltegebied) waardoor voor het gebied een richtwaarde geldt voor de maximale geluidsbelasting ter plaatse (zie verder paragraaf 6.7). Voorts is in de VFL hoofdstuk 10 gereserveerd voor de begrenzing van de provinciale delen van de EHS (de 'droge' EHS).

Zaken die ook aan bod komen in de ter onderbouwing van het besluit over de vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan opgestelde Passende Beoordeling. In paragraaf 4.3 wordt hierop nader ingegaan.

3.2.3 Archeologie

Aandachtsgebieden worden gedefinieerd als terreinen met een relatief hoge dichtheid aan goed geconserveerde archeologische waarden. Het beleid ten aanzien van aandachtsgebieden is het opsporen en planologisch beschermen, dan wel opgraven van archeologische vindplaatsen. Aandachtsgebieden omvatten onder andere de prehistorische stroomgebieden van de Vecht, IJssel en Eem. Van een groot deel van het archeologisch erfgoed in de bodem is de exacte locatie en waarde nog onbekend. Het plangebied ligt deels in het archeologisch aandachtsgebied (zie de gele vlakken in de onderstaande figuur). Daarom dient in beginsel een inventariserend onderzoek (inclusief de te nemen behoudsmaatregelen)te worden meegenomen in het planproces.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.WP00017-VG01_0007.jpg"

Figuur 7 Provinciale archeologische waardenkaart (Bron: Omgevingsplan Flevoland)

Conclusie

In paragraaf 4.6 wordt nader ingegaan op het uitgevoerde archeologisch onderzoek en de consequenties voor het onderhavige plangebied.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurplan Lelystad 2023

De gemeenteraad van Lelystad heeft in januari 2014 de 'Structuurvisie Lelystad 2023' vastgesteld. Het is een actualisatie van het uit 2005 daterende 'Structuurplan Lelystad 2015'. Belangrijk verschil tussen de nieuwe Structuurvisie en het voormalige Structuurplan is de veranderde focus: van accent op groei en ontwikkeling naar onderhoud en beheer van de bestaande stad. Inherent daaraan is dat kwaliteit belangrijker is dan kwantiteit.

In de nieuwe visie is rekening gehouden met alle gemeenteraadsbesluiten tot en met 2013, maar ook van provinciaal en van rijksbeleid dat een doorwerking heeft op de (mogelijke) inrichting van de openbare ruimte. Alle nieuwe ontwikkelingen en beleidswijzigingen hebben een nieuwe, aangepaste plankaart opgeleverd. De geactualiseerde visie geeft een doorkijk tot 2023; het verwoordt beleidsuitgangspunten en vormt de leidraad om Lelystad klaar te maken voor de toekomst.

Ten opzichte van het voormalige structuurplan, heeft de raad een aantal beleidsrichtingen vastgesteld, voortvloeiend uit al eerder besproken of in de lijn der verwachting liggende beleidsuitspraken of -voornemens.

Het gaat om:

  • de ontwikkeling van Lelystad Airport met aangrenzend bedrijventerrein “Airport Garden City” wordt niet enkel meer gezien als een structurele verbetering van de Lelystadse economie, maar als een ontwikkeling van 'bovenregionaal belang';
  • de 'Vista' (een ontwikkelingszone van centrum tot kust) zoals opgenomen in het Structuurplan uit 2005, wordt niet langer als ontwikkeling opgenomen;
  • de recreatieve mogelijkheden en kansen nabij Trintelhaven (halverwege dijk Enkhuizen-Lelystad) in relatie tot de ontwikkeling van natuur- en moerasgebied 'Marker Wadden' worden nader onderzocht;
  • functieverbreding van jachthavens om Lelystad als vaardoel aantrekkelijker te maken;
  • de toeristisch-recreatieve knooppunten worden duidelijk gemarkeerd: de 'Marker Wadden', Batavia Stad, Oostvaardersplassen, Aviodrome en Natuurpark Lelystad;
  • heroriëntering vindt plaats op de invulling van de Campuszone (zuidelijke centrumdeel). De reservering voor onderwijsvoorzieningen vervalt.

Conclusie

Het Markermeer is een multifunctioneel gebied, waarbij waterhuishouding, waterkwaliteit, recreatie en natuur de hoofdfuncties zijn. Dit sluit aan bij de beleidsuitspraak van de raad om de 'Marker Wadden' als een van de toeristisch-recreatieve knooppunten te markeren en is juridisch doorvertaald en vastgelegd in het bestemmingsplan 'Marker Wadden' en het onderhavige wijzigingsplan.

3.3.2 Archeologie

De gemeente Lelystad beschikt over een archeologische beleidsadvieskaart, die bestaat uit een maatregelenkaart en een archeologiekaart waarden en verwachtingen. Op de archeologiekaart staan alle bekende archeologische vindplaatsen en vondsten aangegeven en de potentiële locaties met archeologische vindplaatsen, terwijl de maatregelenkaart is gebaseerd op de archeologische beleidskaart uit het provinciale Omgevingsplan 2006.

Het gemeentelijk beleid berust op de volgende uitgangspunten:

  • archeologische resten dienen zoveel mogelijk in situ te worden bewaard;
  • archeologische waarden dienen van meet af aan in ruimtelijke plannen te worden meegewogen;
  • de verstoorder betaalt;
  • en de resultaten van archeologisch onderzoek worden voor het publiek beleefbaar en beschikbaar gemaakt.

Via het bestemmingsplan en een vergunningstelsel vindt uitvoering van de beleidsadvieskaart plaats. De kaart is attenderend maar heeft door toepassing en gebruik in het planologisch proces ook een sturende werking, mede omdat in de omgeving van het plangebied (nabij de vaarroute Lemmer-Amsterdam) onlangs een archeologisch monument (scheepswrak) aangetroffen. In het kader van de m.e.r. en het onderhavige bestemmingsplan is nader onderzoek verricht naar de gevolgen van het plan voor de eventueel aanwezige archeologische waarden. Desondanks zijn onverwachte vondsten nooit zijn uit te sluiten. Voor dergelijke toevalsvondsten bestaat op grond van de Monumentenwet een meldingsplicht.

Conclusie

In paragraaf 4.6 wordt nader ingegaan op het uitgevoerde archeologisch onderzoek en de consequenties voor het onderhavige plangebied.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk worden de belangrijkste milieueffecten van het wijzigingsplan beknopt beschreven.

4.1 Algemeen

In het voorliggende Wijzigingsplan wordt de realisatie van de onderstaande elementen planologisch mogelijk gemaakt:

  • Bezoekerscentrum
  • Aanmeerhaven
  • Kleinschalige verblijfsrecreatie

Deze elementen worden aangelegd op het eerste gerealiseerde eiland van de Marker Wadden. De aanleg van deze eilanden is reeds mogelijk gemaakt door het oorspronkelijke bestemmingsplan en is dan ook geen onderdeel van het wijzigingsplan.

Een beschrijving van het relevante wettelijke, beleids- en beoordelingskader en de beoordelingsmethode, de huidige situatie en autonome ontwikkeling en de effectbeschrijvingen gedurende de aanleg- en gebruiksfase is reeds opgenomen in het in 2013 vastgestelde bestemmingsplan "Marker Wadden". Middels de wijzigingsbevoegdheid is reeds voorgesorteerd op de ontwikkelingen die het wijzigingsplan mogelijk maakt. Voor het in beeld brengen van de belangrijkste milieueffecten voor de eilanden en het wijzigingsplan wordt derhalve ook verwezen naar de relevante paragrafen in hoofdstuk 6 van het MER en indien van de toepassing de Passende Beoordeling (zie bijlage 1 en 2).

4.2 Bodem en water

Wettelijk kader

Het wettelijke kader staat beschreven in hoofdstuk 3 van dit bestemmingsplan en in paragraaf 6.2.1 van het MER. Daarnaast maakt sinds 2003 ook de watertoets verplicht deel uit van de planologische procedure. De watertoets is een bestuurlijk instrument waarmee ruimtelijke plannen worden getoetst op waterhuishoudkundige aspecten. Het doel van de watertoets is om waterhuishoudkundige problemen (nu en in de toekomst, bijvoorbeeld als gevolg van klimaatverandering) te voorkomen en kansen te benutten. De watertoets verplicht daarom bij alle ruimtelijke plannen en besluiten die invloed hebben op de waterhuishouding te toetsen in hoeverre bij de planvorming rekening wordt gehouden met water. Hierbij wordt ook het onderdeel grondwater betrokken. Als onderdeel van de watertoets moet ook onderzoek worden gedaan naar de effecten van initiatieven op de waterveiligheid. De invloed van bijvoorbeeld verhoogde golfslag op waterkeringen moet dus worden onderzocht. Dit zal moeten worden getoetst aan het wettelijke toetsinstrument.

Huidige situatie en autonome ontwikkeling

In paragraaf 6.2.3 van het MER wordt de huidige situatie en de autonome ontwikkeling van het water en de bodem beschreven aan de hand van de parameters oppervlaktewaterkwantiteit, stroming, slibhuishouding, opbouw van de bodem, waterkwaliteit, waterbodemkwaliteit, grondwaterhuishouding en waterveiligheid.

Effectbeschrijving

Het bezoekerscentrum, de kleinschalige verblijfsrecreatie en de aanmeerhaven worden gerealiseerd op het aangelegde zand-eiland op de Marker Wadden. Deze werkzaamheden hebben geen direct effect op de waterhuishouding en de kwaliteit van de bodem. Vast staat dat de recreatieve functies en bebouwing die met het wijzigingsplan worden beoogd, passen binnen de ruimtelijke kaders van artikel 3.5 van het moederplan en het voorts niet aannemelijk is dat zij door hun aard dan wel kleinschalige omvang en de ligging op een van de reeds aangelegde natuureilanden effect zullen hebben op het waterbergend vermogen van het Markermeer. Om deze uitkomst ook juridisch te borgen zijn in de planregels van het wijzigingsplan voor wat betreft aantallen en maatvoering de regels overgenomen uit artikel 3.5 van het bestemmingsplan (aangegeven reikwijdte wijzigingsbevoegdheid).

Afvalwater van het gebruik van de bebouwing en de aanmeerhaven wordt niet vrijelijk geloosd wordt op het oppervlaktewater, maar worden verzameld in een Collectieve Behandeling Afvalwater (CBA) in combinatie met een helofytenfilter waardoor vermindering van de waterkwaliteit wordt voorkomen. De waterbeheerder, Rijkswaterstaat Midden-Nederland, wordt bij de uitwerking betrokken.

Conclusies

De conclusies ten aanzien van de verschillende toetscriteria uit paragraaf 6.2.5. luiden als volgt:

Oppervlaktewaterkwantiteit

De realisatie en het gebruik van de voorzieningen op het eiland, heeft geen effecten op de oppervlaktewaterkwantiteit.

Slibhuishouding 

De realisatie en het gebruik van de voorzieningen op het eiland, heeft geen effecten op de slibhuishouding.

Oppervlaktewaterkwaliteit

In de nadere uitwerking van de bebouwing, zal na overleg met de waterbeheerder Rijkswaterstaat Midden-Nederland worden toegelicht op welke wijze het afvalwater wordt opgevangen en afgevoerd. De realisatie van de voorzieningen op het eiland, heeft dan ook geen effecten op de oppervlaktewaterkwaliteit.

Waterveiligheid

De realisatie en het gebruik van de voorzieningen op het eiland, heeft geen effecten op de waterveiligheid.

4.3 Natuur

Wettelijk kader

De natuurwetgeving kan verdeeld worden in soort- en gebiedsbescherming, zoals ook reeds uiteengezet in paragraaf 3.1.6. De soortbescherming wordt geregeld via de Wnb. Daarnaast valt onder deze wet ook de gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden en de houtopstanden. Gebiedsbescherming van het Natuurnetwerk Nederland verloopt via het planologische spoor.

Huidige situatie en autonome ontwikkeling

In paragraaf 6.3.3 van het MER wordt de huidige situatie en de autonome ontwikkeling van de natuur in het plangebied beschreven aan de hand van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Markermeer&IJmeer, de Flora- en faunawet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Effectbeschrijving

In paragraaf 6.3.4 van het MER en in de Passende Beoordeling wordt uitgebreid ingegaan op de effecten van het voornemen op het Natura 2000-gebied en de instandhoudingsdoelstellingen. Voor de EHS is beoordeeld of er significante effecten optreden op de wezenlijke kenmerken en waarden. Voor via de Flora- en faunawet beschermde soorten is beoordeeld in hoeverre het bestemmingsplan Marker Wadden kan leiden tot effecten op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten en of de Flora- en faunawet mogelijk een risico vormt voor het realiseren van de bestemmingen.

Conclusie

Uit de effectbeoordeling (zie paragraaf 6.3.5 van het MER) blijkt dat aanlegeffecten beperkt negatief (-/0) scoren voor het Natura 2000-gebied en EHS-gebied Markermeer & IJmeer, maar dat de Marker Wadden, nadat de realisatie is voltooid, positieve effecten hebben voor Natura 2000 instandhoudingsdoelen, de gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten en de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS . Voor de Flora- en faunawet ontstaat leefgebied voor beschermde soorten op een plek waar dit in de huidige situatie nagenoeg afwezig is. Per saldo is er dus natuurwinst in termen van instandhoudingsdoelen, wezenlijke kenmerken en waarden en de gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten.

De Marker Wadden bieden ook mogelijkheden voor recreatie. Dit is een van de doelstellingen van het totale project Marker Wadden. De eerste fase Marker Wadden is dan ook integraal ontworpen, waarbij de samenhang tussen recreatie en natuur in de Passende Beoordeling is beoordeeld. Ten gevolge van recreatie kan er verstoring optreden van vogels. Deze verstoring kan optreden op het natuureiland en op het open water rondom het natuureiland. Aard en omvang van deze effecten hangen sterk af van de inrichting en zonering. In het integrale ontwerp en de projectdoelstellingen, is hier dan ook al rekening mee gehouden. De in het voorliggende Wijzigingsplan opgenomen voorzieningen zijn dan ook detail-invullingen van de dit ontwerp en de doelstellingen. Dus de effecten zijn reeds meegenomen in de Passende Beoordeling. De beperkte omvang en geconcentreerde ligging van de voorzieningen in combinatie met de grote schaal van de reeds gerealiseerde natuur maakt dat de impact van de recreatieve voorzieningen op de natuur van de Marker Wadden zelf zeer beperkt is. Vogels kunnen gemakkelijk buiten de verstoringsafstanden foerageren, rusten en broeden (zie ook Figuur 4).

Op het natuureiland zijn aanlegplekken en recreatieve voorzieningen voorzien aan de zuidwest zijde. Aan deze kant zal de recreatieve druk daarom het grootst zijn. Aan de andere kant van het natuureiland zal de recreatieve druk vanwege de afstand het laagste zijn. Bovendien zal recreatie grotendeels alleen plaatsvinden op de randen, omdat de kern van de atollen niet te betreden zijn vanwege de geringe draagkracht van het slib. Zodoende ontstaat er op het eiland een natuurlijke zonering in recreatieve druk, waardoor ruim voldoende rustige plaatsen overblijven voor water- en rietvogels. Naast recreatie op het natuureiland vindt ook waterrecreatie rondom het natuureiland plaats. Zonder Marker Wadden zou deze hoek van het Markermeer rustig blijven. Deze toename van recreatie kan leiden tot het verstoren van vogels. Vooral voor ruiende futen en kuifeenden kan dit een probleem zijn omdat deze soorten zich in de nabijheid van het natuureiland bevinden (brede zone langs de Houtribdijk). Uit de passende beoordeling is gebleken dat deze effecten echter minimaal zijn.

Daarnaast zijn ruiende vogels extra gevoelig voor verstoring, omdat ze vanwege de rui niet kunnen vliegen. Ook hiervoor geldt dat door de aanleg van de recreatieve voorzieningen aan de zuidwestzijde van het natuureiland, de vaarbewegingen van de noordzijde van het natuureiland en de Houtribdijk zullen worden afgeleid. Er is dus ook op het water sprake van een min of meer natuurlijke zonering van recreatie. Ook ontstaan nieuwe locaties die geschikt zijn als ruigebied, zoals het open water en de luwtes in het natuureiland. Per saldo is er een afname van rust en ruimte in het huidige ruigebied. Maar door de natuurlijke zonering van de recreatie en de toename van geschikte voedselbronnen zal dit negatieve effect voor de ruiende vogels beperkt zijn en wellicht zelfs positief kunnen uitpakken. Recreatie past bovendien binnen de doelstelling van de EHS om natuur en recreatief medegebruik hand in hand te laten gaan.

Het planologisch mogelijk maken van het bezoekerscentrum, de extensieve verblijfsrecreatie en de aanmeerhaven zijn detailinvullingen van het reeds beoordeelde bestemmingsplan. Het wijzigingsplan leidt niet tot wijziging van de effecten.

4.4 Visserij

Wettelijk kader

Het wettelijke (en beleids)kader voor het beheer van de visstand en de visserij staat beschreven in paragraaf 6.4.1 van het MER. De rijksoverheid is verantwoordelijk voor een duurzame visserij op het Markermeer: het ministerie van Economische Zaken als verlener van visvergunningen op basis van de Visserijwet en Rijkswaterstaat als waterbeheerder.

Huidige situatie en autonome ontwikkeling

In paragraaf 6.4.3 van het MER wordt de huidige situatie en de autonome ontwikkeling van de visserij beschreven aan de hand van de parameters visserijareaal en visstand.

Effectbeschrijving

De realisatie en het gebruik van de voorzieningen hebben geen raakvlak met visserij.

Conclusie

Door de realisatie en het gebruik van de voorzieningen op het bestaande eiland van de Marker Wadden zal het visserijareaal niet afnemen. Ook heeft de realisatie en het gebruik van de voorzieningen geen effect op de kwaliteit van de visserij.

4.5 Scheepvaartveiligheid

Op het Markermeer vindt zowel beroepsvaart als pleziervaart plaats.

Wettelijk kader 

De nationale wetgeving en het beleid van Rijkswaterstaat ten aanzien van de (nautische) veiligheid en doorvaart van de scheepvaart staan beschreven in paragraaf 6.5.1 van het MER.

Huidige situatie en autonome ontwikkeling

In paragraaf 6.5.3 van het MER wordt de huidige situatie en de autonome ontwikkeling omtrent de vaarwegen in het plangebied beschreven (zie ook paragraaf 2.3 van het bestemmingsplan). Hierbij wordt ook ingegaan op de externe veiligheid als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de vaarverbinding Lelystad - Enkhuizen. Aangezien de vaarverbinding geen onderdeel uitmaakt van bijlage 3 van de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen (CRNVGS) gelden voor deze vaarverbinding geen vaste afstanden voor het plaatsgebonden risico. Er mag van uit worden gegaan dat het plaatsgebonden risico op deze vaarverbinding kleiner is dan 10-6 per jaar. Voor het groepsrisico betekent dit dat het groepsrisico niet beoordeeld en verantwoord hoeft te worden. De hoeveelheden gevaarlijke stoffen die over deze vaarverbinding worden vervoerd zijn namelijk niet of nauwelijks van invloed op het groepsrisico. In het plangebied komen verder geen andere transportroutes en risicovolle inrichtingen voor. Daarnaast zijn plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig.

Effectbeschrijving

De realisatie en het gebruik van de kleinschalige verblijfsrecreatieve voorzieningen en het bezoekerscentrum leidt tot een toename van het aantal vaarbewegingen van en naar de Marker Wadden. De aanmeerhaven wordt gebruikt om de schepen te ontvangen.

Het projectgebied Marker Wadden valt buiten de belangrijkste scheepvaartroutes. De route Lelystad - Krabbersgat (Enkhuizen) wordt minder intensief bevaren, maar kruist wel het projectgebied. Delen van deze route zullen als gevolg van de voorzieningen vaker worden bevaren. Gezien de beperkte beroepsvaart en de beschikbare ruimte op het Markermeer, zal deze toegenomen vaarbewegingen niet leiden tot aanvullende gevaarlijke situaties of andere negatieve effecten. De aanmeerhaven biedt de mogelijkheid voor schepen om aan te meren, ook in situaties met slecht weer. Daarmee beïnvloedt de realisatie en het gebruik van de aanmeerhaven de veiligheidssituatie positief.

Voor de aanleg van de eilanden en de daarbij behorende voorzieningen is door Rijkswaterstaat reeds een verkeersbesluit genomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.WP00017-VG01_0008.png"

Figuur 8 Mogelijke effecten van Marker Wadden op de scheepvaart

Conclusie

Uit de effectbeoordeling (zie paragraaf 6.5.5 van het plan-MER) blijkt dat de effecten op de nautische veiligheid naar verwachting beperkt zijn. De vaarroute Lelystad - Krabbersgat wordt niet intensief gebruikt (ook niet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen)

De aanleg en het gebruik van de voorzieningen heeft geen significant effect op de vlotheid van de beroepsvaart. De vaarweg Lelystad - Krabbersgat wordt nauwelijks gebruikt. De aanmeerhaven heeft een positieve bijdrage in de veiligheid, omdat deze haven gebruikt kan worden als schuilhaven bij slecht weer situaties.

4.6 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader

In hoofdstuk 3 van dit bestemmingsplan en in paragraaf 6.7.1 van het MER staat het relevante wettelijke en beleidskader op het gebied van cultuurhistorie en archeologie beschreven.

Huidige situatie en autonome ontwikkeling

Realisatie van de eilanden is reeds mogelijk gemaakt in het moederplan. In het kader van de ontwikkeling van Marker Wadden is uitvoerig archeologisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten daarvan hebben geleid tot aanpassingen in de locatie, het ontwerp en de realisatie van de reeds aangelegde eilanden. Op basis van deze aanpassingen zijn de vergunningen verleend voor de realisatie van de eilanden.

Effectbeschrijving

Het bezoekerscentrum, de kleinschalige verblijfsrecreatie en de aanmeerhaven worden gerealiseerd op het in 2016 aangelegde eerste eiland op de Marker Wadden, dan wel in de aangelegde havenkom. Op deze locaties zijn logischerwijs geen archeologische en/of cultuurhistorische waarden aanwezig.

Conclusie

Het wijzigingsplan heeft dan ook geen effect op archeologie en cultuurhistorie.

4.7 Landschap

Wettelijk kader

In paragraaf 6.6.1 van het MER wordt ingegaan op het beleid inzake het landschap van het Markermeer en de kernkwaliteiten daarvan. Het beleid op rijks- en provinciaal niveau geeft aan dat de openheid één van de belangrijkste kernkwaliteiten van het gebied is. Daarnaast is de belevingswaarde van het gebied van grote waarde.

Huidige situatie en autonome ontwikkeling

In paragraaf 6.6.3 van het MER wordt de huidige landschappelijke waarden van het Markermeer beschreven en verbeeld. Ook wordt ingegaan op de autonome ontwikkeling.

Effectbeschrijving

Voor de effectbeschrijving op landschap zijn de zichtbare delen van Marker Wadden en de inrichting het meest bepalend. In deze beoordeling is uitgegaan van een landschap van 1500 hectare bestaande uit natuureilanden met slikplaten, rietvelden, vloedbossen, stranden en een voedselrijk moeras dat grotendeels open is. De bandbreedtes van materiaal, materieel en uitvoeringsperiode zijn bij dit thema niet van belang.

Openheid en schaal

Uitgaande van een verwachte vegetatie op de natuureilanden van 3 à 4 meter hoog zal deze vegetatie tot maximaal 7 km afstand zichtbaar zijn. Dit houdt in dat Marker Wadden vanaf de Oostvaardersdijk bij Lelystad en een deel van Houtribdijk beperkt zichtbaar zal zijn. Zichtlijnen vanaf deze plekken worden korter, waarmee de openheid en schaal van het Markermeer in de directe omgeving van het plangebied enigszins afnemen. De harde randen van Marker Wadden zijn het meest gevoelig voor de ontwikkeling van struiken en wilgenbomen. Als deze randen niet beheerd worden, kunnen er relatief grote bomen op ontwikkelen met als gevolg een grotere impact op schaal en openheid. Vanwege deze verslechtering van de openheid en schaal van het Markermeer scoort het voornemen op dit toetsingscriterium beperkt negatief (- / 0).

De aanmeerhaven, verblijfsrecreatie en het bezoekerscentrum vallen in deze schaal maar in zeer beperkte mate op. Pas als men de eilanden dicht genaderd is, vallen de voorzieningen op. Door de geringe impact, zijn de effecten op het landschap beperkt. Aan de (natuur)beleving die deze voorzieningen mogelijk maken, ontleent het Markermeer straks zijn eigen karakter en identiteit. Beleving van rust, duisternis en weer en wind blijft onveranderd. Ondanks het plaatselijk verlies van weidsheid, draagt het voornemen positief bij aan de belevingswaarde van het Markermeer door het toevoegen van natuurbeleving, diversiteit en het vergroten van de identiteit.

Conclusies

Uit de effectbeschrijvingen en impressies (zie paragraaf 6.6.4 van het MER) blijkt dat de openheid en schaal van het Markermeer verandert met de komst van Marker Wadden. Het wateroppervlak wordt zowel fysiek als visueel kleiner. De schaal van het Markermeer wordt kleiner en de openheid neemt af. Met de komst van Marker Wadden wordt er een extra landschapselement gevormd. Het Markermeer wordt als landschapselement herkenbaarder. Door het toevoegen van natuurbeleving, diversiteit en het vergroten van de identiteit neemt de belevingswaarde toe.

4.8 Recreatie

Wettelijk kader

In paragraaf 6.8.1 van het MER wordt ingegaan op het beleid inzake de recreatievaart en de ontwikkeling daarvan.

Huidige situatie en autonome ontwikkeling

In paragraaf 6.8.3. wordt de huidige situatie en de autonome ontwikkeling op het aspect recreatie beschreven. Het Markermeergebied voorziet de gehele regio en daarbuiten in de behoefte aan recreatiewater (Bron: markermeerijmeer.nl). De recreatieve waarden van het gebied worden door een groot aantal gebruikers sterk gewaardeerd en dragen bij aan de regionale economie. Hierin kan onderscheid worden gemaakt tussen het toervaartnetwerk dat op het grote water is gericht en de kustgebonden recreatie met bijbehorende voorzieningen. Deze aspecten zijn ook betrokken bij de effectbeoordeling.

Effectbeschrijving

Toervaartnetwerk: Eindbeeld

Het totale oppervlak aan vaargebied vermindert als gevolg van Marker Wadden. Aangezien het deel van het toekomstig natuureiland in de huidige situatie het minst wordt bevaren, heeft het voornemen een minimaal effect op het huidige toervaartnetwerk. Met de komst van Marker Wadden ontstaat er een aantrekkelijke bestemming aan de oostkant van het Markermeer. Zodoende kan dit leiden tot een andere spreiding van vaarbewegingen op het water, waardoor bepaalde routes rustiger worden en de oostkant meer wordt benut. Boten kunnen beperkt aanleggen op Marker Wadden. De verwachting is dat er meer toervaarders richting de jachthavens van Lelystad en Almere worden getrokken. Door de extra mogelijkheden die Marker Wadden biedt, draagt het eindbeeld van het voornemen bij aan het toervaartnetwerk en scoort daarom positief (+).

Recreatieve voorzieningen: Eindbeeld

Marker Wadden biedt allerlei kansen voor het vergroten van recreatieve voorzieningen aan de oostkant van het Markermeer. In de eerste plaats dragen luwtemaatregelen bij aan een betere waterkwaliteit en kan het vaarwater rustiger worden, waardoor dit veiliger en aantrekkelijker is voor de waterrecreanten. Daarnaast kunnen er op Marker Wadden en in de directe omgeving daarvan voorzieningen worden ontsloten die passen bij het natuurlijke karakter van het gebied, zoals wandel- en vogelkijkexcursies. De aanmeerhaven en het bezoekerscentrum faciliteert daar in.

Er is sprake van het toevoegen van kleinschalige verblijfsrecreatie binnen het in het moederplan opgenomen 'Wro-zone - wijzigingsgebied'. Deze eenheden zijn voorzien binnen het wijzigingsgebied. Door het toevoegen van deze lodges wordt er ook ruimte voor verblijfsrecreatie mogelijk gemaakt, hetgeen aansluit bij de wens om naast dagrecreatie ook ruimte te bieden voor verblijfsrecreatie. Om er voor te zorgen dat dat deze uitbreiding van recreatieactiviteiten niet tot knelpunten ten aanzien van natuur kan leiden, zijn zoals opgenomen in paragraaf 2.1.3 afspraken gemaakt tussen de recreatie- en natuursector. Mede aangezien de Marker Wadden uitsluitend via het water bereikbaar zijn, waarvoor ook de noodzakelijke voorzieningen worden aangelegd.

De behoefte aan verblijfsrecreatievoorzieningen blijft de komende jaren op peil blijft en nog licht lijkt te groeien. Om aan de behoefte van de markt te kunnen blijven voldoen, is vernieuwing in de recreatiesector noodzakelijk, waarbij het accent steeds meer moet komen te liggen op bijzondere belevenissen, bijzondere locaties en bijzondere concepten. Door de unieke ligging, midden in het Markermeer sluiten de beoogde recreatieve voorzieningen binnen het concept Marker Wadden uitstekend aan bij deze kwalitatieve behoefte. Mede door de aard van het concept, kan die behoefte niet worden ingevuld op een locatie binnen het bestaand stedelijk gebied of elders in de directe omgeving.

Hierdoor vergroot de diversiteit van het Markermeergebied, zonder dat ze afdoen aan bestaande voorzieningen en draagt het voornemen bij (+) aan mogelijkheden voor recreatieve voorzieningen.

Conclusie

Tijdens de uitvoering zullen er slechts beperkte mogelijkheden zijn voor uitbreiding van recreatieve voorzieningen. Daardoor leidt deze periode niet direct tot verandering van recreatieve voorzieningen buiten het plangebied. In het eindbeeld van de Marker Wadden draagt het echter bij aan een grotere diversiteit aan mogelijke recreatieve voorzieningen in het Markermeergebied. Daardoor is er sprake van een positief effect.

4.9 Leefomgeving: geluid en luchtkwaliteit

Voor het thema leefomgeving is in het MER onderzocht in hoeverre er effecten optreden op de luchtkwaliteit en of er sprake is van overschrijding van de geldende geluidsnormen. De effecten op luchtkwaliteit en geluidhinder treden vooral op tijdens de uitvoeringsperiode van de aanleg van de eilanden.

Wettelijk kader

In paragraaf 6.9.1 van het MER is het wettelijke kader op het gebied van luchtkwaliteit en geluid beschreven. De Nederlandse wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit in de buitenlucht is opgenomen onder 'Titel 5.2. Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer (Wm) (StB. 2007, 434). Per 1 augustus 2009 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (implementatie en derogatie luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. Voor geluid is van belang dat de Wet geluidhinder op het onderhavige bestemmingsplan niet van toepassing is omdat het plangebied niet is gelegen binnen de geluidzone van wegen, spoorwegen of industrieterreinen. In de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland 2012 van de provincie Flevoland is het Markermeer aangewezen als stiltegebied. Dat heeft tot gevolg dat een richtwaarde van 35 dB(A) wordt gehanteerd. Ook is het Markermeer aangewezen als een Natura2000 gebied. Ten behoeve van de woningen is aangesloten op de Circulaire Bouwlawaai. Om de geluidproductie te beperken kan het bevoegd gezag (de gemeente) voorschriften opstellen ten aanzien van de uitvoering. Hierbij kan worden aangesloten op de het toetsingskader in de Circulaire Bouwlawaai 2010. Hiervoor wordt een voorkeurswaarde van 60 dB(A)-etmaalwaarde gehanteerd.

Beoordelingskader en -methode 

Luchtkwaliteit en stikstofdepositie

De aanleg van Marker Wadden is in het kader van de Natuurbeschermingswetvergunning voor de aanleg van de eilanden getoetst aan de eisen voor geluid, luchtkwaliteit en stikstofdepositie. Er hoeft niet op alle locaties in de buitenlucht getoetst te worden aan de grenswaarden. Alleen die locaties waar burgers, voor over het algemeen langere periode, verblijven dienen beoordeeld te worden. Dit sluit onder andere Marker Wadden zelf als toetsingslocatie uit. In het onderzoek is daarom vooral gekeken naar de luchtkwaliteit in de steden en dorpen in de directe omgeving van Marker Wadden.

Effectbeschrijving

In paragraaf 6.9.4 van het MER zijn de verschillende effecten op de luchtkwaliteit en geluid gedurende de aanleg- en gebruiksfase onderzocht en beschreven. Voor beide aspecten geldt dat de effecten tijdens de aanlegfase het grootst zijn.

Uitgangspunten luchtkwaliteit 

De emissies die in het luchtkwaliteitonderzoek zijn gebruikt beschrijven de situatie in de worst case uitvoeringsvariant voor luchtkwaliteit, namelijk variant 1 'intensief en snel'. In deze variant is aangenomen dat alle activiteiten die nodig zijn bij de aanleg gelijktijdig plaatsvinden. In de praktijk zullen veel activiteiten echter gevolgtijdelijk worden uitgevoerd waardoor de emissies per jaar lager zijn dan in het onderzoek is aangenomen.

Resultaten gebruiksfase

Het natuureiland, het bezoekerscentrum en de kleinschalige verblijfsrecreatie zullen bezoekers trekken. De bezoekers zullen met een vaartuig naar het eiland toe komen. Dit kan met een veerpont, charter, motorvaartuig of een zeilboot zijn. De verwachting is dat in mei t/m september gemiddeld per vaardag 25 vaartuigen naar het eiland heen en weer varen. Dit zijn dus 50 vaarbewegingen per dag (ongeveer tussen 09:00 uur en 19:00 uur). Ingeschat wordt dat 25% hiervan een motorboot zal betreffen, oftewel circa 13 vaarbewegingen per vaardag. Gezien het geringe aantal vaarbewegingen zijn de effecten op de gebieden waar wettelijk getoetst moet worden minimaal. De gebruiksfase valt onder de Amvb 'Niet in betekenende mate bijdragen' en kan worden aangeduid als NIBM. Dit is getoetst in de NIBM-tool, waarbij als worst-case uitgangspunt is gehanteerd dat de emissie van één motorboot overeen komt met 3 vrachtwagens. Conclusie is dat er geen wezenlijk effecten zijn op de algehele luchtkwaliteit. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Uitgangspunten geluid 

Het doel van dit onderzoek is om per variant te bepalen wat de geluideffecten zijn vanwege de aanlegfase van Marker Wadden. Om de geluideffecten inzichtelijk te maken, is uitgegaan van de vier uitvoeringsvarianten. In het onderzoek is de akoestisch meest kritische situatie beschouwd waarin het materieel tegelijkertijd in bedrijf zal zijn op de uiterste locaties van het werkgebied. De bronvermogens zijn ontleend aan beschikbare meetgegevens van vergelijkbaar materieel. De berekeningen zijn uitgevoerd volgens de Handleiding Meten en Rekenen industrielawaai 1999, zoals opgenomen in het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. Voor stiltegebieden/Natura2000 gebieden en ter plaatse van woningen zijn de geluidniveaus berekend in verschillende dosismaten.

Resultaten gebruiksfase

Op het eiland is het voornemen een bezoekerscentrum met 25 eenheden voor kleinschalige verblijfsrecreatie re realiseren. Een dergelijke inrichting valt onder categorie 1 volgens de VNG-publicatie "Bedrijven en mileuzonering". Dit is de laagste categorie. Voor deze categorie geldt voor geluid een hinderafstand van maximaal 10 meter. Deze hinderafstand is dermate klein dat er van het bezoekerscentrum met de ecolodges geen geluidhinder danwel verstoring te verwachten is. Het aantal vaarbewegingen van en naar het eiland, het bezoekerscentrum en de kleinschalige verblijfsrecreatie is dermate laag dat redelijkerwijs gesteld kan worden dat dit aantal vaarbewegingen zal opgaan in het heersende recreatieve verkeersbeeld op het Markermeer en niet zal leiden tot (extra) geluidhinder of verstoring.

Conclusie

Vanuit de Wet geluidhinder treden er geen knelpunten op. Op het gebied van luchtkwaliteit is aannemelijk gemaakt dat het voornemen zowel tijdens de aanlegfase als de gebruiksfase voor de verontreinigende stoffen stikstofdioxide en fijn stof onder de wettelijke drempelwaarde blijft.

4.10 Kabels en leidingen

Wettelijk kader

In paragraaf 6.10.1 van het MER is het beleidskader omtrent kabels en leidingen beschreven, te weten de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de Omgevingsvisie Flevoland.

Conclusie

In het plangebied Marker Wadden liggen geen hoofdtransportleidingen of leidingenstroken. Er zal daarom tijdens de aanleg dan wel gebruikfase geen noodzaak zijn voor het verleggen van grote kabels en leidingen.

Op Marker Wadden zelf zal de energie lokaal worden opgewekt met behulp van duurzame energiebronnen.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Juridisch systeem

Dit wijzigingsplan voorziet in een bezoekerscentrum, kleinschalige verblijfsrecreatie en een aanmeerhaven, met dien verstande dat:

  • Het aantal ligplaatsen in de aanmeerhaven ten hoogste 25 bedraagt;
  • De bebouwde oppervlakte van het bezoekerscentrum maximaal 500 m² bedraagt met een hoogte van maximaal 12 meter;
  • Kleinschalige verblijfsrecreatie is toegestaan, mits het aantal eenheden maximaal 25 bedraagt en de bebouwde oppervlakte niet meer dan 1.000 m² bedraagt met een maximale bouwhoogte van 8 meter. Het aantal eenheden geldt zowel voor recreatiehuisjes als voor kampeerplaatsen. De oppervlakte voor bebouwing van maximaal 1.000 m2 is minder dan de 2.500 m2 die op grond van het moederplan is toegestaan. Dit is een bewuste keuze geweest, zoals ook is aangegeven in paragraaf 2.2 van deze toelichting.

5.2 Regels uit het vigerende bestemmingsplan

In de Wet ruimtelijke ordening is vastgelegd dat uitwerkingsplannen en wijzigingsplannen juridisch gezien deel uitmaken van het bestemmingsplan waar ze bij horen. Indien de regels van het bestemmingsplan voldoende zijn, behoeven er bij de uitwerkings- en wijzigingsplannen in principe geen aparte regels opgesteld te worden.

De gronden zijn binnen het bestemmingsplan "Marker Wadden", vastgesteld d.d. 3 december 2013 bestemd als Natuur. Op een deel van deze gronden is een wijzigingsbevoegdheid "wetgevingzone - wijzigingsgebied" opgenomen. Burgemeester en wethouders zijn, met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd deze bestemming ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied' zodanig te wijzigen dat een bezoekerscentrum, kleinschalige verblijfsrecreatie en een aanmeerhaven zijn toegestaan (zie artikel 3.5).

Bestemming Natuur (artikel 3)

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ontwikkeling en instandhouding van een of meer natuureilanden met landschappelijke en natuurlijke waarden met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 1.000 hectare;
  • b. dagrecreatief medegebruik, voor zover de onder a. bedoelde waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • c. wateraanvoer, waterafvoer en waterberging; waarbij de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden leidend is;

met daaraan ondergeschikt:

d. wegen;

e. voet- en fietspaden;

met de daarbij behorende :

f. nutsvoorzieningen en andere openbare voorzieningen;

g. kunstwerken en kades;

h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.


3.2 Bouwregels

3.2.1 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 3,00 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van palen en masten zal ten hoogste 6,00 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.


3.2.3 Afwijken van de bouwregels

Mits de noodzaak daarvan is aangetoond en de in lid 3.1 bedoelde waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1 ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van de bestemming, zoals schuilgelegenheden en bergingen, mits:

  • a. de totale oppervlakte van deze gebouwen niet meer bedraagt dan 2.000 m²;
  • b. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 8 m.


3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor permanente bewoning.


3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1, onder a, mits:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bedoelde gronden ten hoogste 1.500 hectare bedraagt;
  • b. de economische haalbaarheid van de met de afwijking toegestane uitbreiding afdoende is aangetoond;
  • c. voordat een omgevingsvergunning wordt verleend, wint het bevoegd gezag nautisch advies in bij de waterbeheerder;'
  • d. bij het toepassen van deze afwijkingsregel is afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.


3.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn, met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd deze bestemming ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied' zodanig te wijzigen dat daarbinnen een bezoekerscentrum, kleinschalige verblijfsrecreatie en een aanmeerhaven zijn toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende regels:

  • a. een bezoekerscentrum met een maximum bebouwd oppervlakte van 500 m² en een bouwhoogte van ten hoogste 12 m;
  • b. kleinschalige verblijfsrecreatie, mits het aantal eenheden ten hoogste 25 bedraagt, het gezamenlijk bebouwd oppervlak niet meer bedraagt dan 2.500 m2 en een bouwhoogte van ten hoogste 8 m;
  • c. een aanmeerhaven, mits het aantal ligplaatsen ten hoogste 25 bedraagt.
  • d. de toelichting op het wijzigingsplan voldoet aan het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening.

Het realiseren van een bezoekerscentrum, kleinschalige verblijfsrecreatie en een aanmeerhaven is derhalve planologisch rechtstreeks niet mogelijk. Wel is hierop reeds voorgesorteerd in het vigerende bestemmingsplan middels de opgenomen "wetgevingzone - wijzigingsgebied" (artikel 3.5). Aangezien onderhavig initiatief reeds is beschreven in het vigerende bestemmingsplan en met het initiatief wordt aangesloten bij de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid, kan van deze wijzigingsbevoegdheid gebruik worden gemaakt.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De kosten van het opstellen van het plan (inclusief onderzoeken etc.) alsmede de kosten van uitvoering daarvan worden gedragen door de Uitvoeringsorganisatie Marker Wadden, het samenwerkingsverband van Natuurmonumenten met Rijkswaterstaat. Er zijn geen kosten voor de gemeente Lelystad. Er hoeft derhalve geen exploitatieplan te worden vastgesteld. De kosten voor de planologische procedure zullen via de leges worden verhaald.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het wijzigingsplan doorloopt de op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) voorgeschreven procedure. Dit betekent dat het ontwerp-wijzigingsplan gedurende zes weken ter inzage zal worden gelegd met de mogelijkheid voor een ieder om een zienswijze tegen het ontwerp naar voren te brengen (artikel 3.8 Wro) bij burgemeester en wethouders. Hiervan zal op de voorgeschreven en gebruikelijke wijze worden kennisgegeven. De aanvraag voor de voor het plan tevens benodigde ontheffing op grond van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zal mee ter inzage worden gelegd.

Voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerp-wijzigingsplan is vooroverleg gevoerd ingevolge artikel 3.1.1, lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Er zijn vooroverlegreacties ontvangen van Rijkswaterstaat Midden-Nederland, provincie Flevoland en waterschap Zuiderzeeland. Deze reacties zijn alle positief en hebben derhalve niet geleid tot aanpassing van het ontwerp.

Eventueel tijdens de terinzagelegging van het ontwerp te ontvangen zienswijzen worden betrokken bij de besluitvorming over de vaststelling van het wijzigingsplan en waar nodig dan wel wenselijk in het plan verwerkt. De indieners daarvan ontvangen bericht over wat er met hun zienswijze is gedaan.

Vaststelling

Er zijn geen zienswijzen naar voren gebracht tegen het ontwerp-wijzigingsplan (en ook niet tegen de ontheffingaanvraag Barro). Er zijn geen ambtshalve wijzigingen nodig, zodat het wijzigingsplan ongewijzigd kan worden vastgesteld overeenkomstig het ontwerp zoals dat ter inzage heeft gelegen.

Vaststelling door burgemeester en wethouders is geschied op 3 juli 2018. Het vaststellingsbesluit met bijbehorende stukken zal op de gebruikelijke en wettelijk voorgeschreven wijze worden bekengemaakt en ter inzage gelegd. De verleende Barro-ontheffing maakt onderdeel uit van het vastgestelde wijzigingsplan. Tegen de vaststelling van het wijzigingsplan is beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Omdat er geen zienswijzen zijn ingediend tegen het ontwerp, is het indienen van beroep alleen mogelijk door degene die kan aantonen daartoe redelijkerwijs niet in staat te zijn geweest (verschoonbare termijnoverschrijding). Van de vaststelling van het wijzigingsplan, de verleende ontheffing ingevolge artikel 3.2 Barro en de terinzagelegging zal op de gebruikelijke en wettelijke voorgeschreven wijze kennis worden gegeven.