direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Locatie Ziekenhuisweg 100
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0995.BP00078-VG01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Eind oktober 2018 is het MC IJsselmeerziekenhuizen B.V., locatie MC Zuiderzee in Lelystad, failliet verklaard. Het Ziekenhuis St. Jansdal heeft gezorgd voor een doorstart, zij het in afgeslankte vorm. Daardoor ontstaat ruimte voor herontwikkeling van een deel van het ziekenhuisterrein.

Op 20 november 2018 heeft de gemeenteraad een voorbereidingsbesluit genomen om invloed uit te oefenen op de ruimtelijke ontwikkelingen van de ziekenhuislocatie. Met dat besluit maakte de raad het voornemen kenbaar het bestemmingsplan voor de ziekenhuislocatie te gaan wijzigen. Door het voorbereidingsbesluit moet tevens een beslissing op eventuele omgevingsvergunningaanvragen, die past in het vigerende bestemmingsplan en waarvoor geen andere weigeringsgrond aanwezig is, worden aangehouden totdat een nieuw bestemmingsplan in werking is getreden.

Het geldende bestemmingsplan op de ziekenhuislocatie gaat uit van maximale flexibiliteit zoals dat enige jaren geleden is ingezet. Dat betekent in de praktijk dat maatschappelijke en welzijnsdoeleinden (waaronder een ziekenhuis) mogelijk zijn, maar ook woningbouw.

Nota van Uitgangspunten nieuwe bestemmingsplan.

Via een Nota van Uitgangspunten heeft de gemeenteraad de kaders voor toekomstige ontwikkelingen op de planlocatie op hoofdlijnen vastgesteld (9 juli 2019). Deze kaders zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Rekening houdend met de actuele wensen en ontwikkelingen wordt hierin primair een ziekenhuisfunctie bestemd naast andere zorggerelateerde functies en wordt 'zorgwonen' geïntroduceerd, wonen met een objectief bepaalde zorgindicatie met daadwerkelijke afname van zorg in de directe omgeving van de woning (d.w.z. binnen het bestemmingsvlak of in de zeer directe nabijheid daarvan). De Nota van Uitgangspunten is opgenomen in bijlage 1 van deze plantoelichting.

In de Nota van Uitgangspunten en in het (ontwerp)bestemmingsplan is ingespeeld op de actuele zorgbehoefte en die van de toekomst voor stad en regio.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het ziekenhuisgebied ligt tegen de zuidelijke rand van het Stadshart. Ingeklemd door het doorgaande fietspad (west), de Zuigerplasdreef (oost), de Ziekenhuisweg (noord) en Het Ravelijn en de Brandweerkazerne (zuid). In de Structuurvisie is het gebied aangewezen als onderdeel van de Campuszone. De ziekenhuislocatie vormt de beëindiging van de campuszone zuid, die zich kenmerkt door een concentratie van zorg-gerelateerde functies. Buiten het ziekenhuis, vinden bijvoorbeeld ook zorg-wonen (de Hoven), ouderen huisvesting, oogziekenhuis Zonnestraal en palliatieve zorg een plek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00078-VG01_0001.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00078-VG01_0002.png"

De locatie Ziekenhuisweg 100 in Lelystad. Ligging en begrenzing van het plangebied is weergegeven in het rood. Rechts eenuitsnede van het geldende bestemmingsplan 'Lelystad Midden-West (gedeeltelijk)' met daarin in oranje het plangebied.

1.3 Geldende regeling

De locatie is opgenomen in het bestemmingsplan 'Lelystad Midden-West (gedeeltelijk)'. De gehele locatie ligt binnen een bestemmingsvlak met de bestemming "Gemengd". Binnen deze bestemming mogen bouwwerken worden opgericht en gebruikt voor onder andere maatschappelijke voorzieningen, welzijnsdoeleinden en 'het wonen'. Hoewel er feitelijk een ziekenhuis met bijbehorende parkeervoorzieningen aanwezig is, is bij de vaststelling van het bestemmingsplan destijds gekozen voor het uitgangspunt 'globaal en flexibel'. Dit om een uitwisselbaarheid in functies mogelijk te maken. Voor het hele bestemmingsvlak geldt een maximaal bebouwingspercentage van 45% en een maximum bouwhoogte van 20 meter. Ook loopt er over het terrein een geluidscontour (langs de Zuigerplasdreef) waarbinnen geen geluidgevoelige objecten mogen worden gebouwd.

1.4 Opbouw van de toelichting

Na deze inleiding volgt een beschrijving van de huidige situatie.

In hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie besproken en in hoofdtuk 3 wordt ingegaan op het van toepassing zijnde beleid. Een deel van de onderbouwing van de juridische regeling wordt bepaald door de (on)mogelijkheden vanuit de millieu-aspecten. De beschrijving van de millieu-aspecten staat in hoofdstuk 4. De passende beoordeling en het planMER vormen een belangrijke basis voor de resultaten die in dit hoofdstuk zijn beschreven. Deze wordt daarom in dat hoofdstuk ook behandeld.

Hoofdstuk 4 gaat in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Daarbij wordt aandacht besteed aan de bestemmingsplanprocedure en de mogelijkheden voor het indienen van zienswijzen en beroep.

Hoofdstuk 5 bevat de planbeschrijving, gebaseerd op de door de raad vastgestelde Nota van Uitgangspunten.

De economische uitvoerbaarheid van het plan en de ontwikkeling wordt ten slotte in hoofdstuk 6 beschreven. Daarbij wordt ook ingegaan op de grondexploitatieregeling van de Wet ruimtelijke ordening. In hoofdstuk 7 wordt het proces van het bestemmingsplan beschreven, van inspraak tot en met beroep.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Ruimtelijke aspecten

De Ziekenhuisweg is ruimtelijk en functioneel onderdeel van het Groene Carré om het Stadshart. De ontsluitingsstructuur van het Groene Carré is daarmee dominant. Dit heeft tot gevolg dat de ontsluiting van de locatie en de bebouwing zich oriënteert op de Ziekenhuisweg.

Voor het gebied geldt dat het een groene uitstraling heeft en moet behouden. De uitwerking vindt plaats als zich initiatieven aandienen. De groenstructuur is ruimtelijk nadrukkelijk onderdeel van de stedenbouwkundige opzet. Vanuit de functionele aspecten van het groen en de betekenis voor flora en fauna (ruimtelijke relaties en verbindingen voor planten en dieren) geldt dat de Zuigerplasdreef een ecologische verbindingszone is op lokaal niveau. Het campusgebied is belangrijk voor de diversiteit van planten en dieren. In het bijzonder de zone ten zuiden van de Gordiaandreef

De Zilverparkkade en het huidige entreegebied van het ziekenhuis staan als 'groene cultuurwaarde' aangegeven. Zilverparkkade en Zuigerplasdreef zorgen voor de groene verbindingen naar het Woldpark.

2.2 Functionele aspecten

Verkeer / bereikbaarheid

Het fietspad aan de zijde van Ravelijn (westzijde) is onderdeel van de doorgaande fietsverbinding op stedelijk niveau ("Nota Fietsen in Lelystad") en daarnaast van het regionale "Fietsknooppuntennetwerk". Dit fietspad is tevens een voorgenomen (e-bike) snelfietsroute naar Lelystad Airport en Almere. Daarnaast is het onderdeel van het aaneengesloten fietsnetwerk van de Metropool Regio Amsterdam.

Verkeerskundig zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:

  • De Ziekenhuisweg is ruimtelijk en functioneel onderdeel van het Groene Carré om het Stadshart en vormt daarmee de auto-ontsluiting van het Stadshart. De ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer vindt plaats vanaf de ziekenhuisweg. Expliciet niet vanaf de Zuigerplasdreef;
  • Vanaf de Middendreef door het Ravelijn is een beperkte ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer;
  • Vanaf de zijde van de Ravelijn (fietspad) is volledige ontsluiting mogelijk voor fietsverkeer.

Parkeren

Bij het parkeren is een groene inpassing vertrekpunt. Dat betekent ook dat bij een grootschalige parkeerplaats groen opgenomen moet worden.

De gemeente Lelystad kent een Parkeerbeleidsplan (2009) en stelt een Nota Mobiliteit op. Maatschappelijke veranderingen en inzichten kunnen op korte termijn invloed hebben op de intensiteit van verkeer en het parkeren. Daarom geldt dat bij de toepassing van het beleid ook de recente cijfers en inzichten mede bepalend zijn. Recente inzichten komen van het CROW (kennisinstituut voor infrastructuur, openbare ruimte, verkeer en vervoer). Huidig beleid is dat binnen iedere functie het parkeren in principe opgelost wordt op eigen terrein, dan wel in overleg met de gemeente binnen het plangebied.

De parkeernormering voor het ziekenhuisterrein is afgestemd op die in het Stadshart met de CROW-normering wordt als richtlijn. In de planregels is daarom aangesloten bij de desbetreffende parkeernormen van de CROW en is tevens aangegeven dat als deze worden gewijzigd dat dan zal worden getoetst aan deze wijziging. Er wordt bovendien rekening gehouden met het zorg-gerelateerde programma op deze locatie. De parkeernormen zijn opgenomen als bijlage 3 bij de planregels.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is begin 2012 in werking getreden. Deze visie treedt in de plaats van onder meer de Nota Ruimte. Het Rijk kiest voor een selectiever inzet van rijksbeleid. Hierbuiten hebben de decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er van uit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. In 2012 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van kracht geworden.

Waar de bepalingen zijn gericht op gemeentelijke bestemmingsplannen gaat het Rijk dus er van uit dat deze doorwerking krijgen.

Desgevraagd zal het Rijk wel zonodig in de voorbereidingsfase van de bestemmingsplanprocedure haar nationale belangen toelichten en zo nodig kennis en advies geven daarover. Het Rijk blijft opkomen voor de directe belangen vanuit de rol van weg- en waterbeheerder (Rijkswaterstaat), eigenaar van defensie terreinen (ministerie van Defensie) en projecten in het kader van rijkscoördinatieregeling rond rijksinpassingsplannen op het terrein van de Infrastructuur en Waterstaat (ministerie van I en W).

Conclusie: binnen deze herziening zijn de laatstgenoemde belangen niet aan de orde.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De nationale belangen uit de SVIR die juridische borging vragen, zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Daarmee vervangt het Barro het bestaande planologisch beleid uit de Nota Ruimte en een aantal Planologische Kernbeslissingen. In het besluit zijn de regelingen met betrekking tot de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), Rijksbufferzones, Nationale Landschappen, de Waddenzee en militaire terreinen opgenomen. Uitgangspunt daarbij is dat het huidige beleid zoveel mogelijk 'beleidsneutraal' wordt voortgezet. Een aantal regelingen is 'getrapt' vastgelegd. Dit wil zeggen dat de provincies en gemeenten verplicht zijn dit beleid nader uit te werken.

Met de inwerkingtreding van het Barro heeft er ook een wijziging plaatsgevonden van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het Bro is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie art. 1.1.1 Bro) mogelijk maakt.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat: 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden.

Voor wonen is daarmee de lijn dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Voor overige stedelijke functies wordt in de overzichtsuitspraak gesteld, dat voor andere stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 onder i van het Bro in de vorm van een terrein 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt. Bestaat de andere stedelijke ontwikkeling uit de toevoeging van een gebouw, dan ligt de ondergrens 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m2. Door de toevoeging van 'in beginsel' bij iedere ondergrens, lijkt de Afdeling duidelijk te willen maken dat geen sprake is van 'harde' ondergrenzen.

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. Daarnaast volgt uit jurisprudentie dat wanneer het om een functiewijziging gaat, moet worden beoordeeld of er sprake is van een naar aard en omvang zodanige functiewijziging, dat desalniettemin gesproken kan worden van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarbij moet ook het ruimtebeslag betrokken worden.

In de Nota van Toelichting wordt opgemerkt dat ontwikkelingen en regelingen die geen extra verstedelijking mogelijk maken, maar bebouwing reduceren of verplaatsen, zoals de Ruimte voor ruimteregelingen, niet gezien worden als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder. In de jurisprudentie is bijvoorbeeld uitgemaakt dat het anders situeren van bedrijfsfunctie op een bedrijventerrein, waarbij het aantal vierkante meters per saldo afneemt, niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Dus salderen binnen een plangebied, of reductie van onbebouwde plancapaciteit, is in beginsel Laddervrij.

Als de Ladder niet van toepassing is, is wel een motivering nodig waaruit blijkt dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet onder andere aandacht worden besteed aan de uitvoerbaarheid van het plan. In het kader van uitvoerbaarheid moet aandacht worden besteed aan de behoefte. De uitvoerbaarheidstoets lijkt lichter te zijn dan de Laddertoets. Verschil tussen de Laddertoets en de uitvoerbaarheidstoets is, dat in het kader van de uitvoerbaarheidstoets de behoefte niet zonder meer aan de hand van een vraag- en aanbodanalyse onderbouwd behoeft te worden. Bovendien komt minder betekenis toe aan de, in het kader van de Laddervereiste, inventarisatie van de ontwikkelmogelijkheden binnen bestaand stedelijk gebied (voor zover het planologisch besluit betrekking heeft op een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied). Door in het kader van de uitvoerbaarheid zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij de Ladder, kunnen procesrisico's geëlimineerd worden.

Conclusie

De conclusie voor dit plan is dat de Ladder niet van toepassing is. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De bestemming is nu ruim en de planologische mogelijkheden worden juist ingeperkt t.o.v. het vigerende bestemmingsplan, door het leveren van meer maatwerk. Er wordt geen nieuw planologisch ruimtebeslag gelegd. Voor de aanleiding voor het plan wordt tevens verwezen naar hoofdstuk 1 van deze toelichting.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Flevoland Straks

De Omgevingsvisie FlevolandStraks geeft de visie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. De visie gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen en opgaven er voor Flevoland liggen en welke ambities er zijn voor de toekomst.

Flevoland nu

Flevoland heeft 1.400 vierkante kilometer ingericht land en ruim 400.000 inwoners. In Flevoland is het vroegere ideaal van een maakbare wereld herkenbaar: lange lijnen, strakke functiescheiding en grootschalige gebiedsontwikkeling. Flevoland heeft zijn landbouw-, recreatie-, natuur- en stedelijke gebieden gekregen.

Sterkste troeven

Almere en Lelystad leunen op de Noordvleugel met onder andere Amsterdam, het Gooi en Utrecht. Dagelijks pendelen vele mensen op en neer. De welvaart en economie in beide steden ademen mee met het oude land. In beide steden is er een economie die zich nog verder moet ontwikkelen tot een stabiele kracht. Sterkste troef van beiden steden is het rustige wonen in een groene omgeving.

In beide steden is een grote groep mensen die de voordelen van de nabij gelegen krachtige economische regio weet te benutten. Nieuwe inwoners en bedrijven vestigen zich daarom hier. Hiertegenover staat dat in beide steden ook groepen inwoners zijn, die een minder gunstig sociaal economisch perspectief hebben. Zij profiteren nog niet van de kansen die de regio biedt.

Krachten in de samenleving

De provinciale organisatie van Flevoland richt zich voornamelijk op de wettelijke taken en realisatie van een aantal ontwikkelopgaven. Het accent ligt op fysieke ontwikkelingen zoals Marker Wadden, Almere 2.0 en Lelystad Airport. Met de ruim 400.000 inwoners in Flevoland en tal van organisaties zijn er vele krachten. Zij bepalen de ontwikkeling van Flevoland. Het zwaartepunt voor de provincie verschuift meer en meer richting het – in sociaal-economisch opzicht – profijtelijk maken van de fysieke inrichting en het optimaal ruimte geven aan de krachten in de samenleving. Het is de stap van de maakbare samenleving naar de samenleving die het zelf wil, kan en gaat maken.

FlevolandStraks

In 2030 en verder is Flevoland de kroon op de Nederlandse poldertraditie. Bij nieuwe ontwikkelingen is er evenwichtige aandacht voor fysieke, sociale en economische aspecten. De provincie koestert de eigenzinnige schoonheid van de oorspronkelijke opzet van de polders. En benut het in Flevoland aanwezige talent alsmede de potentie, kracht en ondernemerschap van de samenleving.

Belofte

In Flevoland is de belofte van bestuurlijke vernieuwing ingelost. De maatschappelijke opgaven staan centraal. De provincie treedt met gemeenten en waterschap op als één bestuur (complementair bestuur). Periodiek worden de opgaven en oplossingen van de provincie voorgelegd aan een representatieve groep Flevolanders.

Flevoland biedt ruimte voor ondernemingen en mensen die hun ideaal willen realiseren. De begintijd van de bepalende overheid en de maakbare samenleving hebben we achter ons gelaten. Iedereen die wil bijdragen aan de toekomst van Flevoland is van harte uitgenodigd. De stap van “nee tenzij” naar “ja mits” wordt gezet. Door deze opstelling zijn er meer mogelijkheden voor initiatieven van inwoners en bedrijven .

Excellent

Flevoland draait grotendeels op duurzame energievoorziening. Overal – in stad en land – zijn de gevolgen van de energietransitie merkbaar. Huishoudens en bedrijven zijn energieneutraal. Energie wordt duurzaam opgewekt. Nieuwe woonwijken zijn aangelegd zonder gasnet. De energierekeningen van de inwoners zijn fors gereduceerd en er zijn vele Flevolandse bedrijven gespecialiseerd in duurzame energie en energiebesparing. Flevoland heeft in economisch, maatschappelijk en fysiek opzicht geprofiteerd van de energietransitie.

In Flevoland zijn vele nieuwe economische activiteiten. Ondernemers pakken de kansen van de veranderende economie. Hieronder ook de circulaire economie. Het woord afval heeft een andere betekenis gekregen: het is grondstof voor productie. Groene grondstoffen en gebruikte materialen bewerken we zodanig dat ze hun weg vinden naar afzetmarkten.

In 2030 en verder onderscheidt Flevoland zich bovenregionaal met een aantal voorzieningen, die van excellente kwaliteit zijn. Voorzieningen met een aantrekkingskracht en een reputatie die zich over de provinciegrenzen heen uitstrekken. Het gaat onder meer om de toplandbouw, de ontwikkeling van Almere en Lelystad (o.a. Lelystad Airport) tot knooppunten in de regionale netwerken, excellente woonmilieus in Almere en Lelystad en prachtige groenblauwe natuur- en recreatiegebieden langs de waterrijke randen van de Flevopolders. Het zijn de authentieke krachten van Flevoland, die naar een volgend – hoger – niveau zijn doorontwikkeld. Liggend aan het IJmeer, Markermeer en IJsselmeer zijn Almere en Lelystad de buitenplaatsen voor de Noordvleugel: de nationale economische motor. De pracht en kracht van de jonge natuur dringt met het Nationaal Park Nieuw Land door tot in het hart van beide steden. De steden vormen de (inter)nationale toegangspoort voor woningzoekenden in de metropoolregio.

De agrarische sector staat er ondanks de onzekerheden op de wereldmarkt sterk voor. Flevoland – en in het bijzonder Noordoostpolder, Dronten, Lelystad en Zeewolde – staat bekend om haar toplandbouw. Of het nu gaat om grootschalige productie, biobased economy, natuur inclusief of koppeling met gezondheid. In Flevoland zitten de voorlopers van de sector, die worden gesteund door onderzoek, onderwijs en overhead.

Ruimte voor duurzame ontwikkeling

In heel Flevoland is een samenleving waar mensen met elkaar optrekken en naar elkaar omkijken. Flevoland biedt in 2030 en verder ruimte voor duurzame ontwikkelingen met oog voor fysieke, sociale en economische aspecten. Deze toekomst maken we samen: inwoners, bedrijven, organisaties, overheden.

De Omgevingsvisie is een uitnodiging van de provincie Flevoland aan iedereen die wil bijdragen. Samen vormen we de omgeving van deze visie: de Omgevingsvisie FlevolandStraks.

3.2.2 Omgevingsverordening

De provinciale omgevingsverordening omvat drie soorten regels. Ten eerste regels die gericht zijn tot burgers en bedrijven, zoals algemene regels en vergunningstelsels. Ten tweede regels die zijn gericht tot het uitvoerend bestuur, zoals omgevingswaarden en beoordelingsregels voor vergunningaanvragen. En ten derde omvat het instructieregels over de uitoefening van taken en bevoegdheden door gemeenten en waterschappen. De provincies hebben van het Rijk geen overgangstijd gekregen, hetgeen inhoudt dat de omgevingsverordening gelijktijdig met de Omgevingswet inwerking zal moeten treden. Dit heeft geleid tot een eerste aanzet voor een omgevingsverordening zoveel als mogelijk in lijn met de Omgevingswet en digitaal ontsloten volgens de op dit moment geldende regelgeving in standaarden.

Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland 2012.

In 2012 hebben Provinciale Staten van Flevoland de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland 2012 (hierna: VFL 2012) vastgesteld. De VFL 2012 omvat grotendeels de provinciale regels op het gebied van de fysieke leefomgeving. De VFL 2012 betrof een actualisatie van de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland uit 2007, waarin een eerste integratieslag had plaatsgevonden van de daarvoor geldende provinciale regelgeving (Provinciale milieuverordening Flevoland, Grondwaterverordening Flevoland 1996, Ontgrondingenverordening Flevoland 2002, Verordening waterhuishouding Flevoland, Verordening waterkering Noord-Nederland en Landschapsverordening Flevoland 2004). Sinds de vaststelling in 2012 is de VFL 2012 zeven keer gewijzigd. Op 15 maart 2019 is de omgevingsverordening in werking getreden die die ziet op alle elementen van de fysieke leefomgeving en op activiteiten die gevolgen kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving.

Integratie van verordeningen

De reikwijdte van de Omgevingswet - de fysieke leefomgeving omvat onder meer bouwwerken, infrastructuur, water, bodem, lucht, landschappen, natuur en cultureel erfgoed - heeft geleid tot een verdere integratie van de provinciale regelgeving in de omgevingsverordening. De omgevingsverordening bestaat per ingang van haar inwerkingtreding uit:

  • de VFL 2012 met regels betreffende onder meer windenergie, grondwaterbeschermingsgebieden, watersysteem, NatuurNetwerk Nederland, stiltegebieden, ontgassen binnenvaart, bodemsanering, ontgrondingen, wegen en vaarwegen, handhaving;
  • de Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Flevoland 2016;
  • de Verordening kwaliteit VTH omgevingsrecht provincie Flevoland;
  • regels voor zonne-energie.

De inhoud van de omgevingsverordening wordt in de periode tot inwerkingtreding van de Omgevingswet steeds verder in lijn gebracht met die wet en de daarop gebaseerde regelgeving. Ook zal de verordening moeten passen bij de Omgevingsvisie FlevolandStraks, het Omgevingsprogramma Flevoland en diens opvolgers. Dit betekent dat de omgevingsverordening continu in beweging is.

Omgevingsverordening Provincie Flevoland

Op 27 februari 2019 hebben Provinciale Staten de 'Omgevingsverordening Provincie Flevoland' vastgesteld. De verordening bevat geen specifieke regels voor het plangebied en de voorgenomen bestemmingen in dit bestemmingsplan.

Conclusie

De voorliggende planherziening is in overeenstemming met de hierboven gestelde doelen en streefpunten, en wordt niet in strijd geacht met de belangen die voor de provincie gelden: zaken die provinciale belangen in het geding brengen zijn hier niet aan de orde. De herziening laat overigens bijzonder weinig veranderingen zien ten opzichte van de herziene plannen zodat deze bestendigend van aard mag worden genoemd.

3.3 Gemeentelijk beleid

Stedenbouwkundige aspecten/welstandsbeleid

Het plangebied in een gebied waarbinnen op grond van de Welstandsnota Stedenbouwkundige welstand geldt (Stedenbouwkundige welstand (S5) Campuszone). Dit betekent dat met een bouwinitiatief moet voldoen aan een aantal eisen. In de Nota van Uitgangspunten is hierover het volgende opgenomen.

Het ziekenhuisgebied ligt tegen de zuidelijke rand van het Stadshart. Ingeklemd door het doorgaande fietspad (west), de Zuigerplasdreef (oost), de Ziekenhuisweg (noord) en Het Ravelijn en de Brandweerkazerne (zuid). In de Structuurvisie is het gebied aangewezen als onderdeel van de Campuszone. De ziekenhuislocatie vormt de beëindiging van de campuszone zuid, die zich kenmerkt door een concentratie van zorg-gerelateerde functies. Buiten het ziekenhuis, vinden bijvoorbeeld ook zorg-wonen (de Hoven), ouderen huisvesting, oogziekenhuis Zonnestraal en palliatieve zorg een plek.

In de Welstandsnota, vastgesteld 1 december 2015, is opgenomen dat het campusgebied zich ruimtelijk kenmerkt door, en dat voor het campusgebied ruimtelijk geldt dat:

het gebouwen betreft met een relatief grote korrel in een overwegend groene setting. De bebouwing een gemiddeld aantal bouwlagen kent van 3, met uitschieters naar beneden en naar boven. De bouwhoogte varieert in basis tussen de 10 en 25 meter. Met een incidenteel accent van 38 meter. De bebouwing is veelal vrij geplaatst, kent een alzijdig ontwerp en is uiteenlopend in architectuurstijlen met platte daken.

Bij gebouwen in de campuszone is een vrije plaatsing in de ruimte een vertrekpunt, waarbij rekening gehouden moet worden met de relatie van het gebouw met de omgeving, in het bijzonder gericht op versterken van de groenstructuur. De doorgaande groenstructuur vormt de basis voor de Campus.

De locatie valt binnen de Welstandsnota onder gebied met Stedenbouwkundige Welstand. Dat betekent dat er bij nieuwe plannen door de Welstandscommissie naar samenhang en de stedenbouwkundige impact van de verandering op de omgeving wordt gekeken. Het Welstandbeleid richt zich op hoofdlijnen.

Groenstructuur / ecologie  

De groenstructuur is ruimtelijk nadrukkelijk onderdeel van de stedenbouwkundige opzet.

Vanuit de functionele aspecten van het groen en de betekenis voor flora en fauna (ruimtelijke relaties en verbindingen voor planten en dieren) geldt dat de Zuigerplasdreef een ecologische verbindingszone is op lokaal niveau. Het campusgebied is belangrijk voor de diversiteit van planten en dieren. In het bijzonder de zone ten zuiden van de Gordiaandreef

De Zilverparkkade en het huidige entreegebied van het ziekenhuis staan als 'groene cultuurwaarde' aangegeven. Zilverparkkade en Zuigerplasdreef zorgen voor de groene verbindingen naar het Woldpark.

Structuurplan Lelystad 2015 en Structuurvisie Lelystad 2023

Het structuurplan is vastgesteld op 7 april 2005 en bevat een visie op de integrale leefomgeving, waar behalve het ruimtelijk beleid, ook bijvoorbeeld duurzaamheid, milieu en verkeer deel van uitmaken. Lelystad ziet daarbij de handhaving en versterking van de kernkwaliteiten rust, ruimte, groen en water als één van de belangrijkste opgaven. Groei is daarbij noodzakelijk om te kunnen blijven investeren in de stad.

In dit structuurplan wordt de verwachting uitgesproken dat Lelystad in 2015 80.000 inwoners en 32.000 arbeidsplaatsen telt. Gestreefd wordt naar een diversiteit in woningaanbod, door de ontwikkeling van woongebieden met een eigen sfeer en uitstraling. In januari 2014 is de 'Structuurvisie Lelystad 2023' vastgesteld. Het is een actualisatie van het uit 2005 daterende 'Structuurplan Lelystad 2015'. Belangrijk verschil tussen de nieuwe Structuurvisie en het voormalige Structuurplan is de veranderde focus: van accent op groei en ontwikkeling naar onderhoud en beheer van de bestaande stad. Inherent daaraan is dat kwaliteit belangrijker is dan kwantiteit. In de nieuwe visie is rekening gehouden met alle gemeenteraadsbesluiten tot en met 2013, maar ook met provinciaal en rijksbeleid dat een doorwerking heeft op de (mogelijke) inrichting van de openbare ruimte. De geactualiseerde visie geeft een doorkijk tot 2023 en formuleert een aantal nieuwe beleidsrichtingen die voortvloeien uit al eerder besproken of in de lijn der verwachting liggende beleidsuitspraken of voornemens.

De lichte actualisatie heeft een aantal belangrijke richtingen aangegeven voor de eerstkomende 10 jaar. Om hier daadwerkelijk mee aan de slag te gaan dient zicht te ontstaan op de doelstellingen, de rol van de gemeente en andere partijen en de middelen die de gemeente kan inzetten om de doelen te bereiken. Door de verschuiving van aanbodgericht naar vraaggericht ontwikkelen en de gewijzigde rol van de overheid van initiëren naar faciliteren, is de focus van de gemeente gewijzigd. De komende jaren richt de gemeente zich steeds meer op het beheer van het bestaand stedelijke gebied in plaats van op de ontwikkeling van de nieuwe uitleg. De gebieden waar daarbij op gefocust zal worden, zijn HanzePark en Stadshart fase 1. Daarnaast zal wat nieuwe uitleg betreft de focus liggen op het 1e deelgebied Warande en Batavia Stad fase 3. Periodiek, bijvoorbeeld eenmaal in de twee jaar, kan aangegeven worden in hoeverre de beoogde doelen en ontwikkelingen zoals in deze lichte actualisatie uiteengezet zijn, gerealiseerd zijn. Tevens kan de lichte actualisatie dienen als een toetsingskader voor ontwikkelingen en gebruikt worden om daarbinnen te kunnen prioriteren. De ontwikkelingsrichting zoals in deze lichte actualisatie geschetst komt ook terug in diverse andere beleidsproducten, zoals de Woonvisie, het Meerjarenperspectief Grondbedrijf, de kadernota en de programmabegroting.

Het gebied tussen spoor en Zuigerplasdreef, zuidelijk van het Stadshart, wordt in het structuurplan aangeduid als een gebied waar clustering van voorzieningen plaatsvindt. In dit gebied ligt in eerste instantie een opgave voor de verdere ontwikkeling van de bestaande voorzieningen, specifiek is daarbij de uitbreiding van het ziekenhuis genoemd. Andere ontwikkelingen die voorzien worden zijn een uitbreiding van sportfaciliteiten en de huisvesting van (hoger) onderwijs. Bij de verdere (her)ontwikkeling is vooral de verkeersafwikkeling een aandachtspunt, zodat de (omliggende) woonomgeving geen (verkeer- en parkeer)overlast ervaart.

Structuurvisie Locatiebeleid Lelystad 2013-2025

Door schaalvergroting zijn het afgelopen decennium in Lelystad veel banen in de publieke en zakelijke dienstverlening verdwenen. Lelystad maakt een kanteling door van een provinciehoofdstad met daarmee samenhangende regionale voorzieningen, naar een stedelijke economie die gespecialiseerder wordt binnen een groter stedelijk netwerk (Metropoolregio Amsterdam- IJsseldelta).

Het beleid ten aanzien van kantoren is opgenomen in de Structuurvisie Locatiebeleid Lelystad 2013-2025 (2014). Dit deel van het beleid heeft in november/december 2017 een update gekregen. Vanuit het locatiebeleid volgt dat de ziekenhuislocatie geen aangewezen kantorenlocatie is. Kantoorruimte als kleinschalig en ondergeschikt programmaonderdeel, zoals het ziekenhuis, kan wel.

In het kader van het detailhandelsbeleid (verwoord in Structuurvisie Locatiebeleid Lelystad 2013-2025) en het beleid ten aanzien van het Stadshart (Rapport Tankink: "Op weg naar een levendig Stadshart" 2015) geldt dat er buiten de aangewezen winkelconcentraties geen winkelmeters zijn toegestaan, ook niet op locatie aan de ziekenhuisweg.

Naar activiteiten die een relatie hebben met zorg maar die het karakter hebben van detailhandel of commerciële dienstverlening worden welwillend gekeken, mits het kleinschalig en ondergeschikt is aan de hoofdfunctie.

De Woonvisie 2016-2020

Met de in 2016 vastgestelde nota “Woonvisie Lelystad 2016-2020 Samen aan de slag” wordt de volgende ambitie nagestreefd: 'Lelystad biedt het beste van twee werelden. Door haar centrale ligging en de goede bereikbaarheid kunnen inwoners optimaal gebruik maken van alle voordelen van de nabijheid van de grote stad. Aan de andere kant biedt Lelystad haar inwoners de aantrekkelijkheid van een rustig en betaalbaar woonmilieu met ruimte, groen en water in de directe omgeving'.

Lelystad moet in de toekomst, als voorportaal van de Randstad, een prettige woonstad blijven. Het woonbeleid is er op gericht dat er voor de (toekomstige) inwoners in aantal en kwaliteit voldoende keuzemogelijkheden zijn in een prettige woonomgeving. Om de komende jaren daadwerkelijk de woonkwaliteit van de stad te koesteren, te verbeteren en kwaliteit toe te voegen werken we de komende tijd aan twee hoofdthema's:

1. Goede en betaalbare woningen voor iedereen;
2. Goede woningen in prettige en gewilde woonwijken.

Voor dit bestemmingsplan zijn beide hoofdthema's van belang. Over het thema “goede en betaalbare woningen voor iedereen” wordt over nieuwbouw het volgende gezegd:

1. Kwaliteit gaat voor kwantiteit;
2. De groei van de stad draagt bij aan het in evenwicht brengen van de sociale structuur, daarom wordt er vooral in het midden- en hogere segment gebouwd;
3. Nieuwbouw in het centrum (inclusief Parkwijk), Hanzepark, Warande deelgebied 1 en onafgemaakte plekken in de bestaande stad, plekken rond bestaande (concept) voorzieningen en de Woonblokken Batavia Haven krijgt voorrang.

Bij nieuwbouw geldt de verhouding 30% sociaal-70% markt. Dat geldt ook voor eventuele nieuwbouw op deze locatie. De verhouding 30/70 monitoren we stadsbreed.

Woningbouwprogrammering 2019-2022 en het beleidsplan Wonen, Welzijn, Zorg

Naast het raadsprogramma en de Woonvisie 2016- 2020 kent Lelystad de woningbouwprogrammering 2019-2022 en het beleidsplan Wonen, Welzijn, Zorg. Hieruit volgen de volgende beleidskaders:

Lelystad wil een duurzaam, gevarieerd en kwalitatief woningaanbod creëren dat aansluit op de wensen en mogelijkheden van verschillende doelgroepen. Dit betekent variatie in: type woningen en wijken, de prijs, de mix van (sociale) huur en koop en de uitstraling van de woningen. Daarbinnen wordt ook ruimte geboden aan nieuwe woonvormen en woningbouw. Nadrukkelijk wordt gestreefd naar het vergroten van het areaal aan levensloopbestendige woningen.

Voor de verhouding tussen sociale huurwoningen en al het andere aanbod - koopwoningen, vrije sector huur - wordt de 30% versus 70% regel gehanteerd. Deze percentages worden bij nieuwbouwprojecten per project en overkoepelend per jaar over de hele stad gemonitord. Bij de realisatie van nieuwe sociale huurwoningen wordt nadrukkelijk rekening gehouden met segmenten waarin de wachttijden het langst zijn of in de komende jaren naar verwachting zullen oplopen, zoals de wachttijd voor seniorenwoningen.

Zoals in het voorgaande al is aangegeven gaat bij de ontwikkeling van woningbouw kwaliteit voor kwantiteit. De groei van de stad draagt bij aan het in evenwicht brengen van de sociale structuur, daarom wordt er vooral in het midden- en hogere segment gebouwd. Nieuwbouw in het centrum (inclusief Parkwijk), Hanzepark, Warande Deelgebied 1 en onafgemaakte plekken in de bestaande stad, plekken rond bestaande voorzieningen en de woonblokken Batavia Haven krijgt voorrang.

Conclusie

Op basis van het geldende woonbeleid zoals bovenvermeld is het plangebied geen aangewezen locatie voor het realiseren van woningbouw. In het bestemmingsplan is daarom ook geen (reguliere) woningbouw opgenomen.

Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan Locatie Ziekenhuisweg 100 niet conflicteert met de Woonvisie, de Woningbouwprogrammering 2019-2022 en het beleidsplan Wonen, Welzijn en Zorg.

Duurzaamheid

In aanvulling op het Bouwbesluit zijn ambities geformuleerd bij nieuwbouwinitiatieven ten aanzien van energieneutraliteit, gebruik van de warmteleiding langs de locatie, koppeling met omringende bouwontwikkelingen met betrekking tot de warmtevoorziening, en circulaire economie. Reeds geplande projecten worden uitgedaagd om hierbij aan te sluiten.

Hoofdstuk 4 Millieu-aspecten

In dit hoofdstuk worden de diverse relevante omgevingsaspecten beschreven.

4.1 Milieu

4.1.1 Duurzaamheid

Het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid is vastgelegd in de Kadernota Duurzaamheid, vastgesteld 9 februari 2016 ne het Uitvoeringsplan Duurzaamheid 2017-2020, vastgesteld 14 februari 2017,

Lelystad zet in op het aantrekken van duurzame bedrijvigheid. Bijvoorbeeld rondom de Flevokust Haven en de luchthaven. Binnen de financiële kaders worden nieuwe initiatieven gestimuleerd voor duurzame bedrijven- en industrieterreinen. Hierbij wordt onder andere ingezet op circulaire inrichting bij bouw, hergebruik van grondstoffen en energieneutraliteit. Gestreefd wordt naar een goede samenwerking tussen het bedrijfsleven, ontwikkelaars, onderwijs en overheid.

Op het gebied van Duurzaamheid zijn nog niet alle ambities juridisch vast te leggen in een bestemmingsplan. De wetgeving vanuit het Bouwbesluit is leidend. Hierin zijn o.a. de minimale vereisten inzake energieprestatie vastgelegd.

Bij de ontwikkeling van nieuwbouw aan de Ziekenhuisweg worden naast het voldoen aan het Bouwbesluit kansen gezien en de volgende ambities meegegeven aan de initiatiefnemers:

  • Initiatieven dragen bij aan energieneutraliteit door het beperken van de energievraag, het opwekken van energie en het vermijden van fossiel energiegebruik;
  • daken van maatschappelijk vastgoed kunnen worden ingezet en/of ter beschikking gesteld voor het opwekken van energie door middel van zonnepanelen;
  • de voorbereiding op plaatsing van elektrische laadlocaties op de parkeerplaatsen in de planvorming mee te nemen;
  • er kan gebruik gemaakt worden van de warmteleiding (NUON) die langs de locatie ligt. (In het raadsprogramma is opgenomen dat er in Lelystad ingezet wordt op verschillende duurzame energiebronnen waaronder duurzame biomassa zoals in het huidige warmtenet. De keuze is toekomstbestendig. Door het aansluiten op een collectief systeem kan er op termijn mogelijk overgeschakeld worden op bijvoorbeeld geothermie;
  • streef naar de koppeling van de woningbouwontwikkeling Zilverpark Oost aan de te realiseren warmtevoorziening;
  • maak gebruik van het materialenpaspoort van Madaster of een vergelijkbaar instrument voor de circulaire economie en behoud van de waarde van grondstoffen.

4.1.2 Milieueffectrapportage

Voor besluiten en plannen die ontwikkelingen bevatten, die (mogelijk) belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben, geldt de plicht voor het opstellen van een milieueffectrapportage. Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De drempelwaarden voor projecten waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in het Besluit m.e.r..

Bij dit bestemmingsplan hoeft geen milieueffectrapportage opgesteld te worden omdat er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.

4.1.3 Milieuzonering

4.1.3.1 Algemeen  

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

4.1.3.2 Gebiedstypen 

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype. Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van een 'gemengd gebied'. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is. Vanwege de in- en uitgaande bezoekersstroom in het gebied, de ligging aan de spoorbaan en in de insluiting tussen relatief drukke wegen wordt het gebied als “gemengd gebied” geclassificeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00078-VG01_0003.png"

4.1.3.3 Verantwoording milieuzonering  

a. Algemeen 

Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);

2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

b. Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

Het bestemmingsplan maakt in principe geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Daarmee verandert er niets aan de onderlinge afstanden tussen de verschillende functies rondom het gebied.

c. Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functie(s) binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of de nieuwe functie(s) de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten. Het bestemmingsplan maakt in principe geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Ook hier geldt daarom dat er geen wijzigingen optreden in de onderlinge afstanden tussen de al aanwezige functies.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

4.1.4 Geur

Het aspect geur wordt in en rond het plangebied hoofdzakelijk bepaald door bedrijvigheid. Er is in het plangebied geen sprake van bedrijven met een geurcontour. De afstand tussen bedrijven met een geurcontour en het plangebied is flink ruimer dan de wettelijke afstanden.

Het aspect geur, met name van agrarische bedrijven, levert daarmee geen belemmeringen en/of beperkingen op voor dit bestemmingsplan.

4.1.5 Geluid

Wegverkeer

Op grond van de Wet geluidhinder worden langs wegen geluidszones vastgesteld, waarbinnen de regels van de Wet geluidhinder gelden. De breedte van de zone is afhankelijk van de ligging van de weg in (buiten)stedelijk gebied en van het aantal rijstroken. Wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt, hebben geen zone.

Binnen het plangebied is een aantal dreven gelegen, welke tot de zoneplichtige wegen behoren, namelijk de Zuigerplasdreef, Middendreef en de Ziekenhuisweg. Bij de voornoemde wegen hoort een geluidszone (aandachtsgebied voor geluid), variërend van 200 meter tot en met 350 meter, conform artikel 74 van de Wet geluidhinder. Voor de Neringweg geldt een maximale rijsnelheid van 30 km/uur en valt daarmee buiten het wettelijk kader. In het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing is deze weg toch meegenomen wat betreft eventuele cumulatie.

Het bestemmingsplan biedt in principe geen aanvullende ruimte voor nieuwe ontwikkelingen. Uitbreiding of vervangende nieuwbouw voor het ziekenhuis is zowel opgenomen in het vigerende bestemmingsplan als in het thans voorliggende (ontwerp)bestemmingsplan. In verband hiermee is er voor het gehele plangebied een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Daarbij is getoetst of er voldaan kan worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB(Lden). Het onderzoek is opgenomen in bijlage X bij deze toelichting. Voor bestaande geluidgevoelige objecten in de zin van de Wet geluidhinder geldt op grond van artikel 76 lid 1 en 3 van de Wet geluidhinder geen onderzoeksplicht.

Voor de berekening van de 48 dB(Lden) contour is uitgegaan van de huidige rijsnelheden. Er is op alle wegvakken gerekend met 50 km/u, behalve voor de Neringweg (30 km/uur). Voor de verkeersintensiteit is het prognosejaar 2030 aangehouden.

De conclusie van het akoestisch onderzoek is dat een mogelijke uitbreiding van het ziekenhuis (in directe zin) alleen mogelijk is binnen het gebied tot de 48 dB contour. Buiten de 48 dB contour en hoger is uitbreiding alleen mogelijk met een hogere grenswaarde procedure en/of aanvullende maatregelen.

Spoorweggeluid

Op 1 juli 2012 gelden voor Rijkswegen en Rijksspoorwegen de zogenoemde geluidproductieplafonds (GPP's). Deze GPP's stellen een heldere grens over de maximale toelaatbare waarde te hoogte van de verschillende referentiepunten.

Via het geluidregister spoor van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) zijn deze maximale toelaatbare geluidsniveaus te achterhalen. Bij het raadplegen van het geluidregister, is te zien dat ter hoogte van de referentiepunten er ruimschoots wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB. De GPP's in de nabijheid van het plangebied hebben ieder een maximale waarde van 51,6 en 52,4 dB. Daaruit is op te maken dat het gehele plangebied ruimschoots voldoet aan de voorkeurgrenswaarde en dat voor een eventuele uitbreiding geen hogere grenswaarde en/of maatregelen noodzakelijk zijn.

Bedrijvigheid

In Lelystad wordt bij bedrijventerreinen en bedrijven een systeem van inwaartse milieuzonering toegepast. De bedoeling is om daarmee een adequate ruimtelijke scheiding aan te brengen tussen milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen. In deze vorm van milieuzonering wordt rondom het bedrijventerreinen een denkbeeldige contourlijn getrokken die uitgaat van de te beschermen milieugevoelige bestemmingen. Vervolgens wordt het binnen de contourlijn gelegen bedrijventerrein verdeeld in zones voor bepaalde categorieën van bedrijven. Hoe verder die zones van de contourlijn liggen, hoe zwaarder de toegelaten bedrijven mogen zijn.

Bij de indeling van bedrijven in bedrijfscategorieën wordt in het algemeen de VNG-uitgave “bedrijven en milieuzonering” als richtlijn toegepast. Daarin worden voor ieder soort bedrijf indicatieve afstanden bepaald voor de milieuaspecten geluid, stank, stof en gevaar.

Het systeem van milieuzonering is een goed instrument om een adequate ruimtelijke scheiding aan te brengen tussen milieubelastende bedrijvigheid en gevoelige bestemmingen zoals woningen en natuurgebieden. Daarnaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer vallen van de Wet milieubeheer, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

In het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vanuit milieu oogpunt op een hinderlijke wijze van invloed zijn op de omgeving. De aanwezige bedrijven worden, gelet op de aard en de invloed op de (woon) omgeving, ook in de toekomst toelaatbaar geacht binnen het plangebied. Daarbij dient te worden opgemerkt dat het niet alleen gaat om de bedrijven die in het bestemmingsplan een bedrijfsbestemming hebben, maar bijvoorbeeld ook om de voorzieningen. In de nabijheid van het plangebied is ook geen geluid-gezoneerd bedrijventerrein aanwezig.

Conclusie

Spoorweggeluid en bedrijvigheid vormen geen belemmering voor dit plan. Met betrekking tot wegverkeersgeluid is uitbreiding c.q. nieuwbouw op grond van het akoestisch onderzoek (in directe zin) alleen mogelijk binnen het gebied tot de 48 dB contour. Buiten de 48 dB contour en hoger zijn hiervoor een hogere grenswaarde-procedure en/of aanvullende maatregelen nodig. Indien van toepassing dan kan dit t.z.t. in een omgevingsvergunningprocedure worden meegenomen.

4.1.6 Bodem

De regelgeving van het aspect bodem in ruimtelijke plannen is onder meer opgenomen in de Wet bodembescherming.

In dit bestemmingsplan wordt uitgegaan van een te handhaven bestaande situatie. Er mag daarom ook vanuit worden gegaan dat de bestaande bodemkwaliteit voldoende is voor de verschillende functies in het plangebied.

Wanneer in het plangebied nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden, bijvoorbeeld vervanging of nieuwbouw, dan is het nodig bodemonderzoek te doen. Daarmee kan aangetoond worden dat de bodem voldoende kwaliteit heeft voor de nieuwe functie/bebouwing.

Aanvullende informatie over het aspect bodem is te vinden in de bijlagen bij deze toelichting, op de website www.bodemloket.nl, bij de gemeente Lelystad en de provincie Flevoland.

4.1.7 Luchtkwaliteit

4.1.6.1 Algemeen 

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet milieubeheer. In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);

- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

4.1.6.2 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn: woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg; woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen; kantoren: 100.000m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg. Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekende mate bijdragen. de bijdragen aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.1.6.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen. De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.1.6.4 Verantwoording luchtkwaliteit 

Het bestemmingsplan biedt in principe geen aanvullende ruimte voor nieuwe ontwikkelingen. Om die reden kan worden aangenomen dat het bestemmingsplan 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Conclusie

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.1.8 PAS

De Programmatische Aanpak Stikstof (hierna te noemen PAS) is een onderdeel van de Wet natuurbescherming. De provincie Flevoland is daarvoor het bevoegde gezag. De PAS is op 1 juli 2015 in werking getreden en had tot doel om ruimte te bieden aan economische ontwikkelingen, sterke natuur en minder stikstof. De PAS gold voor 118 Natura 2000-gebieden die gevoelig zijn voor stikstof, de zogenaamde PAS-gebieden. Binnen Flevoland bevinden zich geen PAS-gebieden en voor Lelystad is in hoofdzaak de Veluwe, op een dichtstbijzijnde afstand van ruim 20 kilometer, het maatgevende PAS-gebied waaraan wordt getoetst voor de toestemmingsverlening.

Met de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 heeft de hoogste bestuursrechter beslist dat de PAS niet langer mag worden gebruikt als basis om toestemming te verlenen voor activiteiten die leiden tot een stikstoftoename ter plaatse van de PAS-gebieden. Deze uitspraak heeft consequenties voor in beginsel alle ruimtelijke ontwikkelingen waarbij sprake is van een toename van stikstofdepositie (stikstofneerslag) in Natura 2000-gebieden.

Hoewel wellicht niet noodzakelijk volgt hieronder toch een beschouwing over de relatie van het plangebied tot de (stikstofgevoelige) natuurgebieden.

In de omgeving van het plangebied zijn de Natura 2000-gebieden 'Oostvaardersplassen', 'IJsselmeer' en 'Markermeer & IJmeer gelegen. Deze gebieden liggen op zo'n 2,5 tot 5,5 kilometer afstand. Deze gebieden zijn echter niet stikstofgevoelig. Dat betekent dat ten aanzien van stikstofdepositie op deze gebieden significante effecten kunnen worden uitgesloten. De overige Natura 2000-gebieden liggen op meer dan 15 kilometer afstand (de Veluwe en De Wieden/Weeribben). Gelet op die afstand kunnen ook ten aanzien van die Natura-2000 gebieden significante effecten worden uitgesloten. Er zijn met het plan geen nieuwe ontwikkelingen gemoeid. De uitstoot van stikstof zou alleen veroorzaakt kunnen worden door eventuele uitbreidings- of nieuwbouwplannen binnen het plangebied. De mogelijkheden daarvoor zijn ook reeds planogisch verankerd in het voor de PAS vastgestelde vigerende bestemmingsplan. Dit betekent dat ook significante effecten op deze gebieden daardoor uitgesloten. 

Conclusie

Het vigerende bestemmingsplan is vastgesteld in 2013, voordat de PAS in werking is getreden. Het nu voorliggende bestemmingsplan gaat slechts over een klein deel van dit bestemmingsplan en bevat geen nieuwe ontwikkelingen. Er wordt niet meer mogelijk gemaakt dan in het vigerende bestemmingsplan maar er wordt juist meer maatwerk gemaakt. Om deze reden is geen sprake van significante negatieve effecten op stikstofgevoelige natuurgebieden.

4.2 Ecologie

Algemeen

Om inzicht te krijgen in de huidige natuurwaarden in het plangebied, de eventuele gevolgen van geplande ontwikkelingen en/of activiteiten die in het plan mogelijk gemaakt worden op aanwezige natuurwaarden in het plangebied en de omgeving, dient in het kader van het bestemmingsplan een toets op de Wet Natuurbescherming plaats te vinden. Hierbij wordt getoetst op beschermde gebieden, beschermde soorten en leefgebieden en op het behoudt van houtopstanden. Daarnaast wordt getoetst op vigerend beleid op het gebied van flora en fauna en op het Nationaal Natuur Netwerk (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur, EHS, geheten) uit de Nota Ruimte (Barro).

Gebiedentoets

Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet, Flora- en Faunawet en de Boswet. Hoofdstuk 2 van de Wnb regelt de bescherming van gebieden. Op landelijk niveau zijn hierin de ruimtelijke bepalingen van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn verwerkt. De Wnb biedt de mogelijkheid aan provincies om eigen beschermde gebieden aan te wijzen. De provincie Flevoland heeft hier (nog) geen uitvoering aan gegeven.

Binnen het grondgebied van de gemeente Lelystad zijn de Oostvaardersplassen, Markermeer en IJsselmeer aangewezen als Natura 2000 – gebied. Binnen de gemeentegrenzen kennen deze gebieden alleen doelen voor vogels. In het kader van de soortbescherming kan het noodzakelijk zijn om naar meer soorten te kijken dan alleen de soorten waar de beschermde gebieden voor aangewezen zijn. Er komen geen aangewezen habitattypen voor en invloed van dit bestemmingsplan op beschermde habitattypen buiten de grenzen van de gemeente is op voorhand uitgesloten.

In de Nota Ruimte is de aanwijzing en bescherming van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) geregeld. De benaming van de EHS is in 2016 gewijzigd in het NNN (Nationaal Natuur Netwerk). De begrenzing van de NNN-gebieden is een taak van de provincie. In Flevoland is de begrenzing definitief vastgesteld op 17 juni 2010.

Natura 2000

De Vogelrichtlijn is gericht op het beschermen van in het wild levende vogelsoorten en op de instandhouding van de habitat die het leefmilieu voor deze soorten vormt. De Habitatrichtlijn is gericht op het in stand houden van natuurlijke en halfnatuurlijke habitat en de bescherming van wilde flora en

fauna. In dit kader zijn Speciale Beschermingszones (SBZ) aangewezen op basis van kwalificerende soorten of habitats. De aangewezen gebieden vormen samen het Europese netwerk Natura 2000. Wanneer zich in of in de buurt van een Natura 2000 gebied een (nieuwbouw)plan aandient, zal moeten worden beoordeeld of dit plan negatieve gevolgen voor de kwalificerende soorten en/of habitats heeft.

Locatie Ziekenhuisweg 100

Dit bestemmingsplan maakt (evenals het vigerende plan) verbouwingen op de huidige ziekenhuislocatie mogelijk. Vanwege het beperkt uitstralende karakter van deze locatie is met zekerheid te zeggen dat de Natura 2000 – gebieden als gevolg van dit bestemmingsplan geen significant negatieven effecten zullen ondervinden.

Om het verlenen van omgevingsvergunningen te vereenvoudigen is door de gemeente een voortoets gedaan van mogelijk negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van bepaalde typen bouwwerken. Hieruit is een kaart en toetsingskader met “binnen en buiten externe werking” voor verschillende bouwwerken en evenementen gemaakt. Via de GISviewer van de gemeente zijn deze kaart en toetsingskader te raadplegen. Het plangebied valt geheel onder 'buiten externe werking'. Een negatieve invloed op de Natura 2000 – gebieden ten gevolge van dit bestemmingsplan is uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00078-VG01_0004.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00078-VG01_0005.png"

Nationaal Natuur Netwerk (NNN)

De Natura 2000 - gebieden maken deel uit van het NNN in de status van prioritair gebied. Daarnaast wordt onderscheid gemaakt in ecologische verbindingszones, waardevolle gebieden en overig NNN. De ecologische verbindingszones zorgen ervoor dat afzonderlijke natuurgebieden met elkaar verbonden worden en planten en dieren zich kunnen verspreiden. De waardevolle gebieden hebben een hoge actuele of potentiële natuurwaarde. Deze gebieden zijn essentieel voor de samenhang en kwaliteit van het NNN. De prioritaire en waardevolle gebieden vormen samen de kerngebieden van het NNN. De provincie heeft het NNN begrensd, gemeenten zijn verplicht om deze begrenzing in bestemmingsplannen te verwerken.

In bestemmingsplan Ziekenhuisweg 100 of de directe omgeving bevinden zich geen NNN-gebieden. Een negatieve invloed op de wezenlijke waarden is daarom uitgesloten.

Wetland

Onder wetlands worden waterrijke gebieden verstaan, bijvoorbeeld moerassen of veengebieden. Deze natuurgebieden hebben belangrijke functies, onder andere voor trekvogels, vissen en andere waterdieren. Wetlands en de planten- en diersoorten die erin leven, worden beschermd door het Ramsar Verdrag uit 1971

Bestemmingsplan Locatie Ziekenhuisweg 100 heeft geen negatieve invloed op wetlands.

Bewaren houtopstanden

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00078-VG01_0006.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00078-VG01_0007.png"

Hoofdstuk 4 van de Wet Natuurbescherming regelt de instandhouding van (productie)bos in Nederland. De Wet Natuurbescherming stelt regels voor herplant van bos bij kap en/of oogst van bos, waarbij de provincie nog aanvullende regels kan stellen. De provincie Flevoland heeft aanvullende regels vastgesteld, onder andere dat een bestaande boskern niet kleiner dan 15 ha mag worden bij kap en herplant elders. In principe dienen gekapte percelen binnen drie jaar ter plaatse herplant te worden. Is dit niet mogelijk, dan kan ontheffing verleend worden om elders te herplanten. Hoofdstuk 4 van de Wet Natuurbescherming heeft alleen werking buiten de 'bebouwde komgrens houtopstanden'.

In het bestemmingsplan Ziekenhuisweg 100 is alle beplanting binnen de bebouwde kom gelegen. Hoofdstuk 4 van de Wet Natuurbescherming is hier niet van toepassing.

Beleid

Met ingang van 1 januari 2009 beheert de gemeente Lelystad haar groenvoorzieningen conform de Gedragscode Beheer Gemeentelijk Groenvoorzieningen (artikel 3.31 Wnb). Als onderdeel hiervan heeft het College de 'Natuurstatuskaart' vastgesteld op 25 november 2008. Daarmee zijn de beschermde gebieden vastgesteld en is tevens een status gegeven aan gebieden die van belang zijn voor (beschermde) planten en dieren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00078-VG01_0008.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00078-VG01_0009.png"

Aan de rand van het plangebied bevinden zich een aantal een structuur die van belang is voor het behoud van soorten en biodiversiteit in de stad.

Soortentoets

Soortbescherming hoofdstuk 3 Wet Natuurbescherming

Op grond van de Wet Natuurbescherming gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten. Naast specifieke bescherming van bepaalde soorten, is in artikel 1.10 en 1.11 van de Wnb een algemene zorgplicht voor alle in het wild levende planten en dieren en natuur en leefgebieden in het algemeen opgenomen.

In principe zijn alle zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen die in Nederland voorkomen, beschermd. De aanvraag van een ontheffing en de toetsing aan de Wet Natuurbescherming gebeurt niet in het kader van het bestemmingsplan, maar in de vergunningenfase van een initiatief. Om te beoordelen of dit bestemmingsplan ook uitvoerbaar is, zal hierop vooruitlopend, een verwachting worden uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied.

In de wet is een differentiatie aangebracht in niveau van bescherming. De beschermde soorten zijn rechtstreeks in de Wet Natuurbescherming vermeld, met een eigen beschermingsregime, waarbij de bescherming van de categorieën 1 en 2 het hoogste niveau hebben.

  • 1. § 3.1 soorten van de Vogelrichtlijn
  • 2. § 3.2 soorten van de Habitatrichtlijn bijlage IV en de verdragen van Bern bijlage II en Bonn bijlage I
  • 3. § 3.3 overige soorten

Voor het verstoren van vogelnesten wordt geen ontheffing verleend. Indien er broedvogels aanwezig zijn dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaats te vinden. Daarnaast vallen de nesten van een aantal soorten jaarrond onder de bescherming als vaste verblijfplaats.

In BP Ziekenhuisweg 100 bevinden zich graslanden, struiken, bomen en gebouwen. Op basis van de terreintypen en waarnemingen kan een inschatting gemaakt worden van de voorkomende beschermde soorten.

De volgende soorten zijn bekend uit het gebied:

Categorie 1, soorten van de Vogelrichtlijn:

Als broedvogel (ook vallend onder de verdragen van Bern en/of Bonn) kunnen de volgende soorten aangetroffen worden: boerenzwaluw, heggenmus, koolmees, pimpelmees, roodborst, winterkoning, witte kwikstaart, zwarte roodstaart, huismus, ekster, zwarte kraai.

De nesten van de volgende soorten worden gerekend tot (jaarrond) vaste verblijfplaats: huismus.

De nesten van de volgende soorten zijn jaarrond beschermd als er onvoldoende alternatieve nestlocaties voorhanden zijn: boerenzwaluw, ekster, koolmees, pimpelmees, zwarte kraai, zwarte roodstaart

De cursief aangegeven soorten zijn (ook) nestelend in gebouwen aan te treffen.

Categorie 2, soorten van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn:

Vleermuizen: het gebied kan fungeren als foerageergebied voor diverse soorten vleermuizen. In ieder geval zijn foeragerend in het gebied de Gewone Dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus) en de Laatvlieger (Eptesicus serotinus) te verwachten. Bij de eventuele sloop of verbouw van gebouwen dient er rekening mee gehouden te worden dat er vleermuizen aanwezig kunnen zijn.

Categorie 3, overige soorten:

In het gebied zijn diverse algemeen beschermde soorten aan te treffen. Het gaat onder meer om de volgende soorten; Egel (Erinaceus europaeus), ware- en woelmuizen, Bunzing (Mustela putorius).

Voor de meeste soorten is door de Provincie Flevoland een vrijstellingsbesluit genomen voor de uitvoering van ruimtelijke plannen en ontwikkeling.

Er wordt geen negatief effect verwacht op de beschermde soorten in dit gebied. De foerageerfunctie voor vleermuizen blijft in stand. De algemeen beschermde soorten zullen op dit moment wel ter plaatse foerageren, maar geen verblijf hebben. Er zal wel extra verstoring zijn door geluid en verkeersslachtoffers. Voorafgaand aan de werkzaamheden dient een faunacontrole plaats te vinden in het kader van zorgvuldig handelen.

Rode Lijst

Soorten vermeld op de Rode Lijst zijn niet wettelijk beschermd, maar vallen wel onder de zorgplicht uit de Flora- en Faunawet (art. 2 lid 1). In het plangebied zijn geen soorten te verwachten met een vermelding op de Rode lijst.

Conclusie

De uitvoering van dit bestemmingsplan heeft geen negatieve invloed op beschermde gebieden en soorten. Wenselijk is om aangrenzende graslanden als bloemrijkgras in te richten en beheren.

4.3 Water

Waterplan

Voor de gehele gemeente Lelystad is een waterplan (Haskoning, april 2002) opgesteld. Dit plan bevat de vertaling van het gewenste waterbeheer ('watervisie') naar inrichtingsmaatregelen op hoofdlijnen. Bij het opstellen van het waterplan is rekening gehouden met het beleid in de Vierde Nota Waterhuishouding (Ministerie van V&W), de startovereenkomst 'Waterbeleid 21e eeuw', de 'Handreiking watertoets' (Ministerie van VROM), het Provinciaal Omgevingsplan (Provincie Flevoland) en het Waterbeheersplan 2002-2005 'Water in beweging' (Waterschap Zuiderzeeland). De basisprincipes van dit beleid zijn: meer ruimte voor water en het voorkomen van afwenteling van de waterproblematiek in ruimte of tijd. Dit is in Waterbeleid 21e eeuw geconcludeerd in de twee drietrapsstrategieën voor:

  • waterkwantiteit (vasthouden, bergen, afvoeren);
  • waterkwaliteit (schoonhouden, scheiden, zuiveren). Watersysteem

De functies in dit bestemmingsplan hebben geen veranderingen voor het watersysteem tot gevolg. Er is immers geen sprake van ontwikkelingen die invloed hebben op de hoeveelheid oppervlaktewater en het rioolsysteem.

Overleg met Waterschap  

Met dit bestemmingsplan wordt geen verandering bewerkstelligd in de waterhuishoudkundige situatie in het plangebied. De bestemming Gemengd-1 is qua bouw- en gebruiksmogelijkheden nagenoeg gelijk aan de bestemming Gemengd in het vigerende bestemmingsplan. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt ten opzichte van het vigerende plan. Over dit plan heeft rechtstreeks overleg plaatsgevonden met het waterschap Zuiderzeeland. Het waterschap heeft positief geadviseerd over het plan. De schriftelijke reactie van het waterschap is opgenomen in bijlage 9 van de plantoelichting.

Geconcludeerd kan derhalve worden dat er vanuit het wateraspect geen belemmeringen zijn om het bestemmingsplan Locatie Ziekenhuisweg 100 vast te stellen.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);

- de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);

- het Registratiebesluit externe veiligheid;

- het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);

- het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgesteld in:

- het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);

- de Regeling basisnet;

- de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het transporteren van stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.4.2 Plaatsgebonden risico

Het PR is de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een transportroute bevindt, overlijdt door een ongeval met het transport van gevaarlijke stoffen op die route. Plaatsen met een gelijk risico kunnen door zogenaamde risicocontouren op een kaart worden weergegeven. Het PR leent zich daarmee goed voor het vaststellen van een veiligheidszone tussen een route en kwetsbare bestemmingen zoals woonwijken. In tabel 1 wordt weergegeven welke normen voor het plaatsgebonden risico van toepassing zijn.

De grenswaarde moet te allen tijde in acht worden genomen, het bevoegd gezag mag niet van de grenswaarde afwijken. Voor de richtwaarde geldt dat uitsluitend in geval van zwaarwegende belangen daarvan mag worden afgeweken. Voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes dienen de afstanden rechtstreeks getoetst te worden aan de risicoplafonds zoals die zijn vastgesteld in de regeling Basisnet. Voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van andere dan de basisnetroutes dienen de afstanden getoetst te worden aan de berekende 10-6 contour van het plaatsgebonden risico. In veel gevallen is een risicoberekening niet nodig en kan worden volstaan met het toepassen van de vuistregels uit de Handleiding Risicoanalyse Transport.

4.4.3 Groepsrisico

Indien een plangebied ligt binnen het invloedsgebied van een transportroute waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, wordt in de toelichting bij het bestemmingsplan en in de ruimtelijke onderbouwing van de omgevingsvergunning in elk geval ingegaan op:

- de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die transportroute, en

- voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die transportroute een ramp voordoet.

Als het groepsrisico door een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een transportroute meer dan 10% toeneemt ten opzichte van de bestaande situatie en groter is dan 10% van de oriëntatiewaarde dient het groepsrisico te worden verantwoord. Dit wordt ook wel aangeduid als de verantwoordingsplicht groepsrisico. In de motivering bij het betrokken besluit moeten ten minste de volgende gegevens worden opgenomen:

  • 4. 1°. de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan of besluit wordt vastgesteld, rekening houdend met de in dat gebied reeds aanwezige personen en de personen die in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan of de geldende bestemmingsplannen of een omgevingsvergunning redelijkerwijs te verwachten zijn, en

2°. de als gevolg van het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan of die vergunning betrekking heeft;

  • 5. het groepsrisico op het tijdstip waarop het plan of de vergunning wordt vastgesteld en de bijdrage van de in dat plan of besluit toegelaten kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten aan de hoogte van het groepsrisico, vergeleken met de oriëntatiewaarde;
  • 6. de maatregelen ter beperking van het groepsrisico die bij de voorbereiding van het plan of de vergunning zijn overwogen en de in dat plan of die vergunning opgenomen maatregelen, waaronder de stedenbouwkundige opzet en voorzieningen met betrekking tot de inrichting van de openbare ruimte, en
  • 7. de mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico en de voor- en nadelen daarvan.

Het groepsrisico geeft aan wat de kans is op een ongeval met tien of meer dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde activiteit, kortom de kans op een ramp. Het aantal personen dat in de omgeving van de route verblijft, bepaalt mede de hoogte van het GR.

Het groepsrisico wordt bepaald per kilometer route en vergeleken met de oriëntatiewaarde. Deze waarde helpt het bevoegd gezag bij de afweging of de kans op een ramp opweegt tegen het maatschappelijk voordeel van het voorgenomen besluit. Het begrip oriëntatiewaarde houdt in dat het bevoegd gezag gemotiveerd kan besluiten een hogere kans op een ramp te accepteren.

4.4.4 Plasbrandaandachtsgebied (PAG)

Incidenten met grote lekkage van gevaarlijke stoffen komen heel weinig voor. Het meest voorkomende type incident op wegen en spoorwegen is een lekkage van een brandbare vloeistof zoals benzine. Naast het voldoen aan het plaatsgebonden risico en het verantwoorden van het groepsrisico moet het bevoegd gezag daarom tevens ingaan op een keuze om te bouwen in het zogeheten plasbrandaandachtsgebied (PAG). Het PAG is het gebied van 30 meter parallel aan de spoorbaan waarbij rekening gehouden wordt met de effecten van een plasbrand. Deze kan ontstaan wanneer bij een ongeval vrijgekomen brandbare vloeistof ontstoken wordt. Met het oog op een dergelijk ongeval zijn in het Bouwbesluit 2012 en de daarop berustende ministeriële regeling bouwvoorschriften gegeven voor gebouwen in plasbrandaandachtsgebieden. De plasbrandaandachtsgebieden zijn bij ministeriële regeling aangewezen.

4.4.5 Verantwoording externe veiligheid  

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding X is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. De locatie van het plangebied is met de rode lijn indicatief aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00078-VG01_0010.png"

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

- zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen dan wel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);

- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen over weg en water;

- niet is gelegen binnen de plaatsgebonden risicocontour en het plasbrandaandachtsgebied van het spoor; niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;

- niet is gelegen binnen de circulaire effectafstand van een LPG-tankstation;

- wel is gelegen binnen de zone waarbinnen het groepsrisico beoordeeld moet worden.

Verantwoording groepsrisico

Omdat het voorliggende bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt en daarmee ook geen hogere aantallen aanwezigen in het gebied mogelijk maakt, wijzigt het groepsrisico niet. Uit recente berekeningen voor een ontwikkeling elders aan het spoor ten noorden van het station gebleken dat het groepsrisico voor het kilometervak van de spoorlijn ter hoogte van het plangebied weliswaar hoger is dan 0,1 x de oriëntatiewaarde, maar de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. Daarmee vormt het groepsrisico geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

Conclusie

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.5 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk zijn archeologie en cultuurhistorie verankerd in de Monumentenwet. Daarnaast geldt in de gemeente Lelystad eigen archeologisch beleid, waarin provinciaal archeologisch beleid is verwerkt. Aanvullende informatie over archeologie is opgenomen in de bijlagen bij deze toelichting.

Archeologie

In 1992 werd het Europese Verdrag van Malta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Monumentenwet gewijzigd. De bescherming van archeologische waarden is geregeld in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ); een wijziging in de Monumentenwet. De kern van de WAMZ is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, moet het bestemmingsplan uiteindelijk, indien nodig, een bescherming bieden voor archeologisch waardevolle gebieden. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een omgevingsvergunning voor werken en/of werkzaamheden.

Achtergrondinformatie

Voordat de Zuiderzee ontstond is het grondgebied van de provincie Flevoland ook al bewoond geweest. Duizenden jaren geleden hebben deze eerste bewoners sporen achtergelaten, die bewaard zijn gebleven in de bodem van Flevoland. Deze archeologische waarden zijn uniek.

Het Europees verdrag op het gebied van de bescherming van het archeologisch erfgoed verplicht de deelstaten om archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem te behouden. Dit is geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Indien behoud in de bodem niet mogelijk is moeten belangrijke archeologische waarden door middel van opgravingen en onderzoek veilig worden gesteld. Het provinciaal beleid sluit aan bij het Europese verdrag en legt de nadruk op het vergroten van het maatschappelijk rendement van de archeologische monumentenzorg. Deze verplichting geldt voor heel Flevoland.

In het provinciaal archeologiebeleid is onderscheid gemaakt in Provinciaal Archeologische en Aardkundige Kerngebieden (PArK'en), archeologische aandachtsgebieden en top 10-locaties.

Deze gebieden en locaties acht de provincie van provinciaal belang. De PArK'en en top-10-locaties zijn door de provincie uitgewerkt, de uitwerking van de archeologische aandachtsgebieden is een gemeentelijke verantwoordelijkheid.

Archeologische aandachtsgebieden zijn gebieden met een relatief hoge dichtheid aan goed geconserveerde archeologische waarden. Zij omvatten delen van de prehistorische stroomgebieden van de Vecht, IJssel en Eem, waarin onder andere nederzettingen van de Swifterbantcultuur liggen. Deze aandachtsgebieden bevinden zich onder andere in het noordelijke en zuidelijke deel van gemeente Lelystad.

De vermoedelijke archeologische waarden in het noordelijke gebied zijn dusdanig groot dat dit gebied, dat grenst aan het PArK Rivierduingebied Swifterbant, in gemeentelijk beleid als te onderzoeken gebied is aangewezen.

Naast PArK'en, aandachtsgebieden en top-10-locaties zijn door de provincie ook aardkundig waardevolle gebieden aangewezen. In de aardkundig waardevolle gebieden bevinden zich naast oude menselijke sporen ook sporen van vroegere landschappen. Elementen als oude geulsystemen en rivierduinen, zeldzame veenresten en zeer oude bodems vormen onderdelen van deze zeer oude, fossiele landschappen. Uit deze aardkundige elementen is de ontstaansgeschiedenis van Flevoland af te lezen. De provincie heeft een eerste inventarisatie en waardering van de aanwezige aardkundige waarden uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in de globale begrenzing van aardkundig waardevolle gebieden. Binnen de gemeentegrenzen van Lelystad bevinden zich onder andere de aardkundig waardevolle gebieden “Rivierduinen en stroomgeulen Swifterbant 1 en 2”.

In het gemeentelijk archeologiebeleid wordt in de aandachtsgebieden onderscheid gemaakt tussen gebieden met hoge en middelhoge archeologische waarde en gebieden met een lage archeologische waarde.

In de gebieden met een lage archeologische waarde is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Het gemeentelijk beleid is op 28 augustus 2008 vastgesteld en sinds 11 september 2008 in werking.

Situatie in het plangebied

Uit de beschikbare informatie blijkt dat er in het gebied geen archeologische vondsten bekend zijn. Wel is er door werkzaamheden in het verleden veel van de bodem verstoord. Of hierbij archeologische waarden verloren zijn gegaan is niet bekend.

De aanwezigheid van archeologische sporen kan nooit volledig worden uitgesloten. Bij de uitvoering van bodemverstorende werkzaamheden is alertheid op de aanwezigheid van archeologische resten nodig.

Scheepswrakken kunnen in principe overal op de huidige en voormalige IJsselmeerbodem worden aangetroffen. De meeste scheepswrakken liggen relatief dicht aan het oppervlak van de voormalige Zuiderzeeafzettingen. Het zijn momenteel vooral de dieper gelegen wrakken die nu nog tevoorschijn komen.

Indien tijdens de bodemverstorende werkzaamheden archeologische resten of (delen van) een scheepswrak worden aangetroffen moet het werk onmiddellijk worden stilgelegd. Op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988 moet melding worden gemaakt van de vondst bij de Minister. In de Flevolandse praktijk fungeert het archeologisch depot in Batavialand als centraal meldpunt van archeologische vondsten.

Conclusie  

Het plangebied valt buiten het in het Provinciaal omgevingsplan 2006 opgenomen PArK en aandachtsgebied. Volgens de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW 2.0) bevindt het plangebied zich in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde.

Op grond van het Provinciaal omgevingsplan 2006, de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (2.0) en het gemeentelijk beleid “Archeologische monumentenzorg in Lelystad” is voor het bestemmingsplan geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Cultuurhistorie

De cultuurhistorie van een gebied wordt in de meeste gevallen bepaald door de aanwezigheid van monumenten of monumentale structuren. Wanneer van belang, kunnen ook gemeentelijke monumenten en karakteristieke panden hieronder vallen. Het behoud hiervan is niet specifiek opgenomen in beleid, maar wel wenselijk.

Naar aanleiding van het voorbereidingsbesluit Nota van Uitgangspunten voor de ziekenhuislocatie heeft de gemeentelijke Erfgoedcommissie een rapport uitgebracht: 'Ziekenhuis Lelystad waardestelling'. Het rapport beschrijft de erfgoedwaarde van de bestaande bebouwing van het ziekenhuis. Het doel van dit advies is om een integrale afweging te kunnen maken indien zich in de toekomst nieuw- of verbouwplannen aandienen voor het bestaande ziekenhuis.

Het rapport is ter informatie aan de raadsvergadering van 9 juli 2019 aangeboden. Het erfgoedadvies zal als uitgangspunt worden meegenomen in het overleg over eventuele nieuwbouwplannen.

Het rapport (bijlage 3) geeft aan:

Waarde:

Uit de waardestelling komt naar voren dat de maatschappelijke waarde van het ziekenhuisgebouw ligt in een aantal onderling samenhangende aspecten. Van binnen naar buiten:

  • Het is specifiek ontworpen voor de functie en heeft in dat ontwerp direct een opzet gekregen, die flexibel gebruik mogelijk maakt.
  • Het hoofdgebouw is onder architectuur in een robuuste, gastvrije en voor Lelystad unieke stijl gebouwd. De latere uitbreidingen sluiten hier (soberder) op aan.
  • Het gebouw is diagonaal geplaatst in de voor publieke functies bestemde centrumzone, aansluitend op het stadshart van Lelystad, en daardoor goed herkenbaar en vindbaar.
  • Het ziekenhuis en de bevolking hebben een band; het gebouw maakt deel uit van de geschiedenis van Lelystad en de Lelystedelingen.

Staat van onderhoud en flexibiliteit:

Het gebouw heeft een specifieke architectonische kwaliteit. Het is overwegend in goede staat en kan nog een tijd mee. De opzet van het gebouw is flexibel en biedt tal van mogelijkheden voor hergebruik. De flexibiliteit is al meermalen benut bij interne verbouwingen en uitbreidingen met vleugels.

Toekomstwaarde:

Architectonisch, stedenbouwkundig, historisch en landschappelijk, vormt het ensemble een ideaal uitgangspunt om een nog sterkere stedelijke rol te veroveren. Dit kan door afstemming van de bestaande bebouwing op actuele functies en behoeften, en door het realiseren van inventieve moderne uitbreidingen. Met respect voor het bestaande karakter uitgevoerd, zoals ook altijd is gedaan. De tijd staat niet stil. Ziekenhuis Lelystad vormt een respectabel fundament voor nieuwe ontwikkelingen, waarbij mensen kunnen blijven herkennen wat hen aan deze plek bindt.

Conclusie

Archeologie vormt geen belemmering om onderhavig bestemmingsplan vast te stellen. Voor wat betreft cultuurhistorie en de waardestelling van het bestaande ziekenhuis zal het advies van de Erfgoedcommissie als uitgangspunt worden meegenomen in het overleg over eventuele nieuwbouw- en/of uitbreidingsplannen.

4.6 Kabels, leidingen en straalpaden

Uit de gegevens blijkt dat in het plangebied geen kabels en leidingen aanwezig zijn die een specifieke regeling nodig hebben. Deze liggen veelal in bermen bij wegen waarin gebouwen niet mogelijk zijn.

Van een straalpad is in dit plangebied geen sprake.

Wel is op het (parkeer)terrein een gasdrukmeet- en regelstation aanwezig. Vanuit het Activiteitenbesluit milieubeheer geldt hiervoor een veiligheidscontour van 4 meter voor het oprichten van beperkt kwetsbare objecten en 10 meter voor het oprichten van kwetsbare objecten. Binnen deze afstanden kunnen dus geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd. De veiligheidscontour is niet op de verbeelding aangegeven, omdat er grote kans bestaat dat bij eventuele verbouw en al dan niet tijdelijke nieuwbouw het betreffende station in overleg met Liander zal moeten worden verplaatst. Hierover wordt door het Sint Jansdal reeds overleg gevoerd met Liander. De veiligheidscontour is overigens rechtstreeks van toepassing, dus zo lang het station op de huidige plek aanwezig is gelden de genoemde afstandsnormen.

 

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

Dit bestemmingsplan is gebaseerd op het bestemmingsplan Lelystad Midden-West (gedeeltelijk), waarvan de locatie deel uitmaakte. Het plangebied kent alleen de bestemming 'Gemengd-1', dat grotendeels is gebaseerd op de bestemming 'Gemengd' uit Lelystad Midden-West (gedeeltelijk).

Voor bouwinitiatieven is aanvullend nog van belang dat het gebied valt onder Stedenbouwkundige welstand (S5) - Campuszone. Onder 'Gemeentelijk beleid' in paragraaf 3.3 en in de Nota van Uitgangspunten (bijlage 1) is uitvoerig beschreven wat hieronder moet worden verstaan en waaraan bouwplannen op dit punt moeten voldoen.

Gemengd-1

De bestemming 'Gemengd-1' is een ruime bestemming, waarin de ziekenhuisfunctie centraal staat maar waarin - rekening houdend met de actuele wensen en ontwikkelingen - ook andere zorg-gerelateerde functies mogelijk zijn en 'zorgwonen' wordt geïntroduceerd. Hieronder wordt verstaan: wonen voor personen met een zorgprofiel op basis van een objectief bepaalde zorgindicatie met daadwerkelijke afname van zorg in de directe nabijheid van de woning, en/of voor personen aan wie een maatwerkvoorziening is verstrekt op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) ten behoeve van beschermd wonen dan wel opvang in de zin van artikel 1.1.1, eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Ondergeschikte horeca en detailhandel (zoals bijvoorbeeld een winkeltje in het ziekenhuis en een koffiecorner) zijn hierbij mogelijk. Hoofdfuncties van horeca en detailhandel zijn niet mogelijk, omdat in het plangebied de hiervoor vereiste aanduiding op de verbeelding/plankaart ontbreekt. Dit is een bewuste keuze en was ook al zo in het vigerende bestemmingsplan.

Het bestemmingsvlak met bouwvlak en de daarbinnen geboden bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn voldoende ruim om ruimte te bieden aan eventuele uitbreidingen in de toekomst.

Bebouwingspercentage en bouwvlak

Het maximale bebouwingspercentage is overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan 45% van het bestemmingsvlak. Dit wordt zowel in de regels als op de verbeelding aangegeven. Gebouwen dienen te worden gebouwd in het bouwvlak zoals dit ook op de verbeelding is aangegeven. Het bouwvlak is zodanig gesitueerd dat hierin rekening is gehouden met rooilijnen vanaf de Ziekenhuisweg en de Zuigerplasdreef. Deze rooilijnen vormen de grens van het bouwvlak aan de genoemde wegen. Vanwege de over het terrein lopende geluidscontour zal de situering van de (geluidgevoelige) bebouwing niet op iedere plek in het bouwvlak kunnen plaatsvinden.

In het bestemmingsplan is in de regels een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het bouwen buiten de aangegeven rooilijnen c.q. buiten de bouwvlakgrens aan de zijde vande Ziekenhuisweg en de Zuigerplasdreef. Concreet betekent dit dat bij initiatieven voor nieuwbouw, uitbreiding of vervanging op basis van een beeldkwaliteitsplan/inrichtingsplan toestemming zou kunnen worden verleend voor het bouwen voor de rooilijn (= buiten het bouwvlak). Hierbij dient rekening te worden gehouden met de in het gebied geldende welstandseisen en dient aantoonbaar een goede stedenbouwkundige oplossing voor de invulling op de betreffende locatie te worden gevonden. In de planregels zijn hiervoor relevante criteria opgenomen, waaraan moet worden voldaan.

Hiervoor is nog van belang om te weten dat het plangebied onderdeel uitmaakt van de Campuszone met de daarbij behorende ruimtelijke kenmerken in opbouw, korrel en groene setting. Een overschrijding van de rooilijn wordt altijd beoordeeld in relatie tot het totale plan. Hierbij wordt o.a. gekeken naar de totale inrichting van het perceel in het bijzonder gericht op functies en gebruik: situering van de gebouwen, parkeren, routing en groen. Bij bouwen voor de rooilijn is transparantie en afwisseling in massa (bebouwing) en openheid een belangrijk uitgangspunt.

Hoogte en hoogteaccenten

De maximale bouwhoogte is 20 meter en geldt voor het bouwvlak. Hoogteaccenten worden toegestaan waarbij de maximale bouwhoogte wordt verruimd tot ten hoogste 26,00 meter over ten hoogste 20% van de voetprint van de totaal bebouwde oppervlakte. Dit sluit aan bij de bouwhoogten aan de Zilverparkkade en als overgang van Stadshart naar Campus. Dit wordt niet op de verbeelding aangegeven maar is opgenomen in artikel 3.2.2, lid c van de planregels.

Specifieke bouwaanduiding - geen geluidgevoelige objecten

De specifieke aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geen geluidgevoelige objecten' is binnen deze bestemming gelegd op het gebied in het uiterst noordelijke deel van het plangebied. Hoewel de bestemming geluidgevoelige bebouwing (wonen) mogelijk maakt, is dat in dit gebied uitgesloten. Dit heeft te maken met voorkoming van geluidsoverlast op daarvoor gevoelige bebouwing. Dit deel van het plangebied is ingeklemd tussen spoorweg en Zuigerplasdreef (70 km/uur). Overigens kan eventueel wel bebouwing plaatsvinden nadat een procedure voor vaststelling van een hogere grenswaarde is gevolgd al dan niet gecombineerd met geluidmaatregelen. Hierover is in de planregels iets opgenomen.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gaat het in deze bestemming om erf- en terreinafscheidingen, palen en masten en overige. De erf- en terreinafscheidingen mogen maximaal 2,00 meter hoog worden, zodat ze voldoende afscherming bieden voor de nutsvoorziening.

Palen en masten mogen maximaal 6,00 meter hoog worden. Deze hoogte is afgestemd op het gebruik, bijvoorbeeld in de vorm van licht- of vlaggenmasten.

Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen maximaal 5,00 meter hoog worden. Deze bouwwerken zijn dusdanig kleinschalig in omvang dat een dergelijke hoogte te verantwoorden is.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij een bestemmingsplan moet aangetoond worden dat het plan economisch uitvoerbaar is. Het instrument van de grondexploitatieregeling in de Wro en het aantonen van de financiële haalbaarheid geven een beeld van de economische uitvoerbaarheid en worden daarom in dit hoofdstuk beschreven.

6.1 Grondexploitatie

Bij het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan dient een exploitatieplan vastgesteld te worden als er nieuwe bouwplannen in het bestemmingsplan zijn voorgenomen. Dit volgt uit artikel 6.12 lid 1 Wro. Indien deze situatie zich voordoet zal het college een exploitatieplan aan de raad voorleggen. Is daar geen sprake van, dan zal het college het besluit aan de raad voorleggen om geen exploitatieplan op te stellen.

Bij dit bestemmingsplan is de vaststelling van een exploitatieplan niet nodig, omdat de grondexploitatieregeling niet van toepassing is . Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een al bebouwd deel van de gemeente en richt zich op het geven van een aangepaste regeling voor bestaand gebied. Het kostenverhaal is 'anderszins verzekerd'.

Bij eventuele uitbreidings- of nieuwbouwinitiatieven kan - indien van toepassing - een anterieure overeenkomst worden gesloten met initiatiefnemer.

6.2 Financiële haalbaarheid

In het kader van het bestemmingsplan Lelystad Midden-West (gedeeltelijk) is de financieel-economische haalbaarheid al aangetoond voor het gehele gebied. Op grond van artikel 6.12 lid 2 Wro heeft de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan Lelystad Midden-West (gedeeltelijk) op 29 januari 2013 besloten geen exploitatieplan vast te stellen, omdat het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd. In het voorliggende plan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Eventuele bouwinitiatieven worden ingebracht en gefinancierd door derden.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Een wettelijk onderdeel van het bestemmingsplan is om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van het project.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak

Het houden van inspraak is op grond van de Wet ruimtelijke ordening niet (meer) verplicht. Wel schrijft de Inspraakverordening Lelystad 2008 voor dat inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid.

Aangezien het gehele plangebied al een vergelijkbare bestemming heeft en er niet meer mogelijk wordt gemaakt c.q. er geen nieuwe ontwikkelingen in zitten, is er geen sprake is van nieuw beleid waar omwonenden rekening mee moeten houden, en is voor dit bestemmingsplan geen inspraakprocedure doorlopen.


6.2 Vooroverleg

Het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is vormvrij. In het kader van vooroverleg is actief contact opgenomen met de bij dit plan te betrekken instanties (provincie, waterschap, veiligheidsregio). Hieruit is gebleken dat er geen beletselen zijn om het plan in procedure te brengen. Wel zal waar nodig verder overleg worden gevoerd met de desbetreffende instanties over de in dit verband relevante onderwerpen.


6.3 Ontwerpbestemmingsplan en zienswijzen

Na het vooroverleg wordt het ontwerpbestemmingsplan opgesteld. Het ontwerpbestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De stukken liggen gedurende zes weken ter inzage. Een ieder is daarbij in de gelegenheid schriftelijk en/of mondeling zienswijzen naar voren te brengen. Eventueel ingediende zienswijzen worden voorzien van een passend antwoord. Naar aanleiding van de zienswijzen vinden waar nodig aanpassingen aan het ontwerpbestemmingsplan plaats. Vervolgens zal het bestemmingsplan ter vaststelling aan de raad gezonden worden.

6.4 Vaststelling

Het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken heeft met ingang van 21 november 2019 gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Hiervan is op 20 november 2019 op de gebruikelijke en wettelijk voorgeschreven wijze kennis gegeven onder vermelding van de mogelijkheid om een zienswijze tegen het ontwerp naar voren te brengen.

Er is 1 zienswijze ingekomen, te weten van Liander. De zienswijze heeft te maken met de aanwezigheid op het terrein van een gasdrukmeet- en regelstation en de veiligheidscontour die daarbij hoort. In de 'Nota van zienswijzen en wijzigingen' wordt aangegeven hoe met deze zienswijze zal worden omgegaan.

Er zijn geen ambtshalve wijzigingen in het plan aangebracht behoudens een aanvulling in de toelichting en de zienswijze heeft ook niet geleid tot wijziging van het plan. Het bestemmingsplan kan daarom ongewijzigd worden vastgesteld.

N.B. Vanwege de maatregelen van de regering ter bestrijding van het Corona-virus is de termijn voor vaststelling opgenomen in artikel 3.8, lid 1, sub e Wet ruimtelijke ordening niet gehaald. Omdat er daardoor niet fysiek vergaderd mocht worden, moest worden gewacht op het aannemen van een (landelijk geldende) noodwet die digitale besluitvorming door de gemeenteraad mogelijk maakt. Zo snel mogelijk daarna is het bestemmingsplan alsnog vastgesteld. Dit heeft geen gevolgen voor de rechtsgeldigheid van het bestemmingsplan.


6.4 Beroep

Nadat het bestemmingsplan is vastgesteld, zal dit besluit bekend worden gemaakt. De publicatie van het vaststellingsbesluit vindt (over het algemeen) plaats binnen twee weken na de vaststelling. Tijdens de daarop volgende inzagetermijn (6 weken) is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij er een voorlopige voorziening is aangevraagd .