direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Schepenwijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0995.BP00058-VG01

Toelichting

De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 Inleiding

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

Hoofdstuk 6 Maatschappelijk Uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening dient in ieder geval eens in de tien jaar een bestemmingsplan te worden herzien door de gemeenteraad. Deze actualisering vormt de belangrijkste aanleiding voor dit plan. Daarnaast is het doel om het totaal aantal bestemmingsplannen (60) van de gemeente Lelystad terug te brengen naar een aantal bestemmingsplannen waarbij samenhangende gebieden worden samengevoegd. Met het bestemmingsplan Schepenwijk worden een aantal geldende bestemmingsplannen geheel en/of gedeeltelijk herzien.

Globaal en flexibel bestemmen

De raad heeft op 19 april 2011 besloten om bestemmingsplannen globaler en flexibeler op te zetten. Hierbij wordt het mogelijk om functies uit te wisselen en wordt flexibeler omgegaan met bijvoorbeeld de afmetingen van gebouwen en bepaalde functies. Dit bestemmingsplan wordt volgens deze methode opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing

Het plangebied Schepenwijk is gelegen in het noordwesten van Lelystad. Het plangebied wordt begrensd door de Houtribdreef aan de noordzijde, de Stationsdreef aan de oostzijde, de Visarenddreef aan de zuidzijde en de Houtribweg (Oostervaardersdiep) aan de westzijde. Het plangebied omvat naast de genoemde drevenstructuur de volgende woonwijken; Hanzepark (voormalig Schouw-oost), Schouw, Gondel, Jol, Galjoen, Punter, Kogge, Kempenaar en Bataviahaven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00058-VG01_0001.png"

1.3 Te herziene bestemmingsplannen

Met dit bestemmingsplan worden de volgende bestemmingsplannen geheel en/of gedeeltelijk herzien:

  • Schepenwijk midden
  • Uitwerkingsplan Galjoen-zuid
  • Lelystad midden west gedeeltelijk
  • 1e partiële herziening Schepenwijk midden
  • Wijzigingsplan Parkeiland
  • Maranatha locatie
  • Uitwerkingsplan Unicum
  • Hanzepark
  • Uitwerkingsplannen I, II, III , IV, V, VI VII , VIII van het bestemmingsplan Hanzepark

Het nieuwe bestemmingsplan wijkt inhoudelijk weinig af van de bestaande vigerende bestemmingsplannen (conserverend karakter). In dit plan wordt de mogelijkheid geopend voor een beperkt aantal nieuwe ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00058-VG01_0002.png"

Plangrens bestemmingsplan

1.4 Digitaal bestemmingsplan

Het gemeentebestuur van Lelystad heeft in 2011 het besluit genomen om alle nieuwe bestemmingsplannen globaler en flexibeler van opzet te maken. Hierbij wordt het mogelijk om functies uit te wisselen en wordt flexibeler omgegaan met bijvoorbeeld de afmetingen van gebouwen en bepaalde functies. Dit bestemmingsplan is opgezet als een digitaal bestemmingsplan, zoals de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dit sinds 1 januari 2010 voorschrijven, IMRO gecodeerd. Van het bestemmingsplan is ook een analoog exemplaar beschikbaar, dit is een uitdraai van het digitale plan. Het digitale plan voldoet aan alle wettelijke eisen die hieraan gesteld worden. Door de digitalisering kan het bestemmingsplan in automatiserings-systemen worden geïmplementeerd voor bijvoorbeeld ontsluiting via internet (www.ruimtelijkeplannen.nl). Ook kan het plan gemakkelijk worden uitgewisseld met andere overheden zoals de provincie, het Rijk en Waterschappen.

1.5 Opbouw van de toelichting

Na deze inleiding volgt een beschrijving van 'De huidige situatie' waarin de bestaande situatie in het plangebied beschreven wordt. In hoofdstuk 3 worden de relevante uitgangspunten uit de voorgaande hoofdstukken, nader geformuleerd. Uiteindelijk krijgen deze een juridische vertaling in een (digitale) verbeelding van het bestemmingsplan met de daarbij nader opgestelde planregels. In hoofdstuk 4 'Beleidskader' wordt het beleidskader weergegeven dat van toepassing is op het plangebied, het gaat hier om rijks- provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 5 'Omgevingsaspecten' worden de milieu-aspecten beschreven die van toepassing zijn op het plangebied, waar nodig wordt een verantwoording gegeven hoe dit plan milieutechnisch ruimtelijk inpasbaar is, ook is de waterparagraaf in dit hoofdstuk opgenomen, hierin is onder meer de 'watertoets' opgenomen. In hoofdstuk 6 volgt een verantwoording van de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Ten slotte wordt in hoofdstuk 7 inzicht gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan waarbij ook inzicht wordt gegeven in de grondexploitatie.

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied. De ruimtelijke structuur van Lelystad is aan de hand van de zogeheten “wijkgedachte” opgezet. Dit betekent dat Lelystad uit min of meer zelfstandig functionerende gebieden bestaat. In het plangebied is sprake van twee 'eilanden' welke door de Westerdreef worden doorsneden. De eilanden zijn op te delen in een 8-tal woonbuurten, welke voornamelijk in de jaren '70 en '80 zijn gerealiseerd.

De belangrijkste kenmerken voor de verschillende buurten zijn:

  • per buurt in principe één auto-ontsluiting vanaf de dreven;
  • buurten zijn gescheiden door groenstructuren;
  • eenheid in inrichtingsdetails openbare ruimte;
  • woningen zijn doorgaans aan een woonerf gesitueerd;
  • onderdoorgangen met bijbehorende voorzieningen ten behoeve van fietsers- en voetgangers (bruggen) over de dreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00058-VG01_0003.png"

Hoofdopzet

De woonerfwijken zijn volledig gericht op wonen, waarbij de nadruk op eengezinswoningen ligt; de voorzieningen zijn voornamelijk gegroepeerd in buurtwinkelcentra, zoals in de wijk de Jol en Kempenaar. Binnen de wijken Jol en Kempenaar zijn er ook binnenstedelijke bedrijventerreinen. De bebouwing is grotendeels georganiseerd rond ingesloten en aaneengesloten openbare ruimte met veel groen zoals het volkstuinencomplex Galjoen, het sportpark Schouw (voetbal en tennisvelden) en een tweetal wat grotere parken in de Punter en in de Kempenaar (het Bultpark). Door inbreiding- en herontwikkelingsplannen in de jaren 2000 zijn delen van de buurten Galjoen zuid, Hanzepark (voormalig Schouw-oost) en Bataviahaven getransformeerd tot moderne en karakteristieken woonbuurten. Galjoen zuid kenmerkt zich door een bouwstijl van de jaren '30 en Hanzepark is gebouwd in de Dudok stijl. De eenheid in deze nieuwe wijken wordt voornamelijk gevormd door de stedenbouwkundige opzet van straten, pleinen en groene singels met voornamelijk grondgebonden woningen zowel in seriematige bouw als particuliere bouw. Middels het globaal en flexibel bestemmen wordt beoogd dat toevoegingen de binding van de woning met het erf en de openbare ruimte wordt versterkt. Ook door woningen opener te maken naar de omgeving en te zorgen voor een duidelijke profilering in de diverse gebruiksfuncties (wegen, straten, pleinen, groen, wonen, werken en recreëren) in de wijken. Vanwege de diversiteit in het plangebied aan woonwijken, ruimtelijke en functionele structuren worden ze kort behandeld. Een deel van deze woonwijken moet nog worden gerealiseerd middels een uitwerkingsplan. In paragraaf 3.3.2 wordt hier verder op ingegaan.

2.1 Ruimtelijke hoofdstructuur

In en rondom het plangebied zijn een aantal kenmerkende hoofdstructuren op stadsniveau van belang; de ruimtelijke structuur zoals; de Groenstructuur, de waterstructuur en de infrastructuur. Binnen het plangebied zelf is van belang hoe de ruimtelijke structuur van wonen zich verhoud tot de functionele structuur. Hierbij gaat het vooral om de ruimtelijke scheiding tussen wonen en werken en de eigen voorzieningen als winkels, horeca, bedrijvigheid en overige. Deze worden kort beschreven per buurt/wijk.

2.1.1 Groen- en waterstructuur

In het plangebied zijn verschillende groenstructuren die op stadsniveau van belang zijn. Allereerst zijn dit de groenstroken langs de dreven (Houtribdreef, Houtribweg, Stationsdreef en de Visarenddreef). Dit groen vormt op stadsniveau een groen netwerk. De dreven hebben een breed profiel. Daarnaast loopt langs de drevenstructuur een netwerk van singels (water). De singels staan met elkaar in verbinding en zorgen voor onder ander de waterberging. Tot slot ligt centraal in het plangebied gekoppeld aan de singels een groot park, het Bultpark en Punterpark. In de woongebieden zijn diverse speelvoorzieningen te vinden voor diverse leeftijdscategorieën.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00058-VG01_0004.png"

Groen en waterstructuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00058-VG01_0005.png"

Speelruimte

2.1.2 Infrastructuur

Bij de opzet van de hoofdstructuur van wegen in Lelystad is gestreefd naar een volledige scheiding tussen het doorgaande autoverkeer tegenover fietsers en voetgangers.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00058-VG01_0006.png"

Hoofdstructuur verkeer

Stadsniveau

De drevenstructuur, bepaald door rechte lijnen met een overwegend landschappelijk beeld (2x2 rijstroken met ruime profielen en groenbermen) de Houtribdreef, de Stationsdreef, (aansluitend op het Groene Carré, de Visarenddreef (als een van de radialen) en de Houtribweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00058-VG01_0007.jpg" Houtribdreef

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00058-VG01_0008.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00058-VG01_0009.png"

Westerdreef Houtribweg

Wijkniveau

De wijkontsluitingsstructuur (2x1 rijstroken) heeft een ringvormige structuur waaraan gewoond wordt zoals de wijkontsluitingswegen Punter, Kogge, Kempenaar, Schouw, Gondel, Jol en Galjoen

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00058-VG01_0010.png"

Wijkontsluiting Schouw

Buurtniveau

Op Buurtniveau bestaat de ontsluiting voornamelijk uit woonerven, fiets- en voetpaden. De fiets- en voetpaden verbinden de verschillende wijken die door de dreven worden gescheiden, maar met bruggen te bereiken zijn. Daarnaast zijn er meerdere fietsers en voetgangers oversteekplaatsen middels bruggen ten behoeve van de ontsluiting van woongebieden en als onderdeel van doorgaande fiets- en voetgangersverbindingen.

Openbaar vervoer

Het openbaar vervoer binnen Lelystad is met een gescheiden langzaam verkeersstelsel goed geregeld. Er zijn diverse busroutes, welke over de dreven en over de belangrijkste wijkontsluitingswegen gaan. Het NS-station Lelystad Centrum bevindt zich ten noordoosten van het plangebied. Het spoortracé loopt aan de oostzijde van het plangebied, de Hanzelijn (Amsterdam-Lelystad-Dronten-Kampen-Zwolle).

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00058-VG01_0011.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00058-VG01_0012.png"

OV bus en treinstation Lelystad Ov-halte aan de dreven

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00058-VG01_0013.png"

Ov-halte in de wijken

2.1.3 Wonen

Het plangebied bestaat uit meerdere woonbuurten met ieder een eigen uitstraling. De meeste woningen zijn gebouwd in de jaren '70-'80. Vanaf 1982 tot 1996 zijn er in het plangebied geen tot zeer weinig woningen bij gebouwd. Vanaf de jaren 2000 zijn door grootschalige inbreidingen en herstructureringen de Gondel Unicumterrein, de Dudokwijk Hanzepark, het voormalig volkstuinencomplex Galjoen en het Vliegend Hert aan de kust gebouwd. De hoofdfunctie in de wijken is wonen al dan niet in combinatie met andere functies, zoals een beroep aan huis. De woningen zijn over het algemeen de structuurbepalende elementen in de buurten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00058-VG01_0014.png"

woningtypologie

2.2 Functionele structuur

2.2.1 Winkel- en horecavoorzieningen

In Schepenwijk bevindt zich een tweetal buurtwinkelcentra Kempenaar en de Jol. Winkelcentrum Kempenaar is de grootste binnen het plangebied. Het centrum functioneert goed vanwege een verscheidenheid aan type winkels, zoals een supermarkt, een slager, een drogist, een cafetaria. Verder heeft het winkelcentrum een goede bereikbaarheid, zowel met de fiets als met de auto. Vanwege de centrale ligging heeft het winkelcentrum ook een wijkoverstijgende aantrekkingskracht.

In het winkelcentrum Jol is een diversiteit aan winkels en horeca aanwezig. Jol winkelcentrum is met name gericht op de dagelijkse boodschappen en heeft de direct omliggende buurten als afzet gebied. Om er voor te zorgen dat het centrum goed blijft draaien is er voldoende parkeergelegenheid aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00058-VG01_0015.png"

Jol winkelcentrum gecombineerd met wonen

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00058-VG01_0016.png" Kempenaar winkelcentrum

2.2.2 Bedrijven en kantoren

In het vigerende bestemmingsplan Schepenwijk Midden liggen twee bedrijventerreinen, in de Kempenaar en in de Jol. Beide terreinen zijn geïntegreerd in het woongebied. Het bedrijventerrein in de Kempenaar (4,7 hectare) biedt behalve aan kleine en middelgrote bedrijven ruimte aan het buurtcentrum.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00058-VG01_0017.png"

Het bedrijventerrein in de Jol (2,2 hectare) ligt in het zuiden van de buurt en kent een zeer kleinschalig karakter. Het terrein biedt ruimte aan kleine tot middelgrote bedrijven. Hiertoe behoort ook een aantal autobedrijven. De meeste bedrijfspanden worden gecombineerd met een bedrijfswoning. Voorts bevinden zich ook enkele kantoorpanden, woninginrichtingzaken, een glasbedrijf en een ijzerhandel op het bedrijventerrein. Aan drie zijden van het terrein grenzen de woningen van Jol.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00058-VG01_0018.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00058-VG01_0019.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00058-VG01_0020.png"

Tegenover het NS-station, de zuidoost-hoek van het plangebied ligt een cluster met kantoren. Hier is de rechterlijke macht, het Openbaar Ministerie en de Raad voor de Kinderbescherming gevestigd. Het gebied kenmerkt zich door de zwart/grijze kolossale bebouwing. Het geheel is aan 3 zijden door water omgeven en middels bruggen te bereiken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00058-VG01_0021.png" 

2.2.3 Overige voorzieningen

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00058-VG01_0022.png"

Tot de overige voorzieningen behoren voornamelijk de (sociaal-)educatieve voorzieningen, de sociaal-medische voorzieningen en de sportvoorzieningen. In het plangebied zijn deze verspreid over de verschillende buurten. Het gaat hier om een aantal basisscholen en peuterspeelzalen (in de Schouw, Galjoen, Gondel, Kogge, Hanzepark en de Kempenaar). Tevens zijn verspreid in het plangebied verschillende buurthuizen aanwezig. Andere voorzieningen zijn onder andere cafetaria's, restaurants, sportzalen, etc. De sociaal-medische voorzieningen zijn een gezondheidscentrum, apotheek, schoonheidssalon en een kapper. Verder is een aantal kerken aanwezig; het Lichtschip (Gondel), de baptistengemeente (Schouw) en de Koninkrijkzaal in de Punter. In Schouw en Galjoen is een aantal sportvoorzieningen geconcentreerd. In sportpark Schouw gaat het om een aantal voetbalvelden, tennisbanen, handbalvelden, elektrische miniauto's en midgetgolfbanen. In Galjoen zuid liggen een aantal tennisbanen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00058-VG01_0023.png"

Kerk 't Lichtschip

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00058-VG01_0024.png"

School de Toermalijn

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00058-VG01_0025.png"  afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00058-VG01_0026.png"

Sportterreinen (tennis en voetbal) Volkstuinencomplex Galjoen

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00058-VG01_0027.png"

Medische centrum Jol

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de ruimtelijk-stedenbouwkundige structuur (paragraaf 3.1) en de functionele structuur (paragraaf 3.2 ) zoals die wordt beoogd met onderhavig bestemmingsplan. Uiteindelijk krijgt deze een juridische vertaling in een (digitale) verbeelding van het bestemmingsplan met de daarbij nader opgestelde planregels.

3.1 Ruimtelijke aspecten

3.1.1 Stedenbouwkundige structuur

Het plangebied maakt deel uit van de bestaande stedelijke structuur van Lelystad. Het uitgangspunt is dat de hoofdopzet van de stedenbouwkundige structuur behouden blijft en, daar waar mogelijk, wordt versterkt.

3.1.2 Uitgangspunten globaal en flexibel

Binnen het plangebied zijn thans geen grootschalige uitbreidingen voorzien. Bijzondere aandachtspunten zijn er nog wel: een aantal uitwerkingsplannen en mogelijke inbreidingsplannen vanuit het Wijkontwikkelingsplan 1 (Wop 1). In paragraaf 3.3.2 wordt hier verder op ingegaan.

3.1.3 Groen- water-, en speelstructuur

Op stadsniveau wordt gestreefd naar meer samenhang tussen de verschillende groengebieden (als uitwerking van de Groene Stad). Dit kan worden bereikt door meer differentiatie aan te brengen in het groen, om de kwaliteit, duidelijkheid en herkenbaarheid van de woonomgeving te verbeteren. Er wordt gestreefd naar een eenduidige, herkenbare groenstructuur, waarbij de essentiële groenelementen worden behouden. In het plangebied vallen hieronder: het groen langs de Dreven, parken het Bultpark, het Hanzepark-park, het park in de Punter, sportpark Schouw en de ondersteunende groene hoofdstructuren langs de langzaamverkeersverbinding kust-stadshart. Ten aanzien van de waterstructuur geldt dat:

  • de inrichting van de watergangen wordt afgestemd op de functie;
  • variatie in de inrichting wordt nagestreefd;
  • variatie in het beheer wordt nagestreefd;
  • toestaan van peilfluctuaties;
  • realiseren van een ecologische route die de Oostvaardersplassen met de Zuigerplas verbindt.

Voor speelvoorzieningen geldt dat het huidige niveau hiervan in het speelruimtebeleid nader zal worden bekeken en word geherwaardeerd. Binnen de bestemming groen kunnen verschillende speelvoorzieningen worden gerealiseerd.

3.1.4 Uitgangspunten globaal en flexibel

In het kader van globaal en flexibel bestemmen gelden onderstaande uitgangspunten:

  • de bestemming maakt behoud van (grootschalige) groenelementen mogelijk;
  • behoud van de structurerende functie van de grotere groengebieden;
  • ondergeschikt zijn waterlopen en -partijen, ontsluitingswegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen en dergelijke toegestaan;
  • extensieve vormen van (dag)recreatie moeten mogelijk zijn;
  • gebouwen zijn niet toegestaan, wel mogen bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd; onder ander nutsvoorzieningen van beperkte omvang;
  • de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, hebben een beperkte omvang

Door het toestaan van deze functies is flexibiliteit in het gebruik van de groenstructuren mogelijk.

3.1.5 Infrastructuur

Voor de wegenstructuur geldt als uitgangspunt dat de wegen in en rondom het plangebied qua inrichting en functie voldoen aan de opbouw van de wegenstructuur in Lelystad. Verder geldt als uitgangspunt dat eventuele nieuwe ontwikkelingen langs de dreven moeten voldoen aan de voorkeurs-grenswaarde voor geluid (48 dB) of een vastgestelde hogere grenswaarde. Daarbij is de situering op voldoende afstand van de weg van belang.

Bij nieuwe ontwikkelingen is de realisatie van voldoende parkeerplaatsen een belangrijk uitgangspunt, waarbij het gemeentelijk parkeerbeleidsplan als kader dient. Fluctuaties door de tijd heen kunnen worden opgevangen, zodanig dat er geen druk op parkeren ontstaat in de wijken. Dit kan betekenen dat groen ten dienste kan staan voor parkeren.

3.1.6 Uitgangspunten globaal en flexibel

In het kader van globaal en flexibel bestemmen gelden onderstaande uitgangspunten:

  • er moet optimaal van de bereikbaarheid en de nabijheid van het station gebruik worden gemaakt, zowel per voet, fiets, auto als openbaar vervoer;
  • naast verkeersvoorzieningen worden bijbehorende voorzieningen mogelijk gemaakt;
  • grotere parkeerterreinen vallen niet binnen deze bestemming, vanwege de verblijfsfunctie daarvan;
  • gebouwen zijn niet toegestaan;
  • bouwwerken ten behoeve van de geleiding en veiligheid van het verkeer zijn wel toegestaan;
  • het bestaande wegprofiel van de grootste ontsluitingswegen is vastgelegd, zodat de effecten op de omgeving niet wijzigen;
  • rekening houden met de geluidscontouren rond de dreven;
  • hoofdfietsroutes dienen een eenduidige uitstraling te krijgen;
  • de diverse ten behoeve van ontsluiting en doorgaande fiets- en voetgangersverbindingen in het plan aanwezige onderdoorgangen moeten vrij blijven van bebouwing. Dit zal in de planregels worden gewaarborgd.

Naast andere bouwwerken zijn ook nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, water, paden, tuinen, erven en parkeervoorzieningen mogelijk. Door het toestaan van deze functies is flexibiliteit in het gebruik van de gronden met deze bestemming mogelijk.

3.2 Functionele aspecten

3.2.1 Wonen

Bestaande woningen

De eisen die voor de vormgeving gelden, zijn opgenomen in de gemeentelijke Welstandsnota 2015 'Lelystad geeft ruimte kwaliteit'. Uitgangspunt in dit bestemmingsplan is om binnen de woonbestemming kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten mogelijk te maken.

Nieuwe woningen

Bij kleinere nieuwbouw projecten binnen het plangebied zal het streven zijn om zoveel mogelijk aansluiting te vinden bij de reeds bestaande bebouwing en de architectuurstijl. Indien het grotere bouwprojecten betreft, kan thematisch bouwen een welkome aanvulling zijn.

3.2.1.1 Uitgangspunten globaal en flexibel

Bouwinitiatieven krijgen veel ruimte. Ze kunnen bijdragen aan de levendigheid en diversiteit van de wijk en ondersteunen de ruimtelijke samenhang in de straat.

  • de bestaande woonfunctie in de vorm van eengezinswoningen, meergezins- woningen mogelijk maken, differentiatie in het woningaanbod;
  • bij de woningen horende functies, zoals erven en tuinen en groenvoorzieningen, mogelijk maken;
  • in geringe mate, reeds aanwezige, afwijkende functies mogelijk maken, echter alleen binnen die gebouwen waar deze afwijkende functies al aanwezig zijn;
  • bed&breakfast, kamerverhuur, woningsplitsing mogelijk maken, onder de voorwaarde genoemd in de gemeentelijke beleidsregel;
  • aan-huis-verbonden beroepen mogelijk maken, mits de woonfunctie de hoofdfunctie blijft.
  • de bebouwing moet binnen het bouwvlak worden gebouwd, om de ruimtelijke hoofdstructuur van de buurt te behouden en een toename van hinder vanuit de omgeving te voorkomen;
  • de bouwvlakken moeten voldoende ruimte bieden voor aan- en uitbouwen bij de woningen;
  • de bouwvlakken van de geldende planologische regelingen zijn overgenomen in de gebieden direct langs (spoor)wegen met een wettelijke geluidzone, om zo een verslechtering van de geluidsituatie bij vervangende nieuwbouw te voorkomen;
  • geen uniforme bouwregeling, bouwmogelijkheden per gebouw regelen, de bestaande bebouwing bepaalt de mogelijkheden;
  • garageboxen zijn buiten het bouwvlak bij recht mogelijk, wanneer hiervoor een gebied is aangeduid;
  • binnen de bestemming zijn bij recht erf- en terreinafscheidingen, palen en masten en overige bouwwerken mogelijk;
  • daar waar een onderdoorgang noodzakelijk is voor de ontsluiting, hier bebouwing van de eerste bouwlaag uitsluiten;
  • dat toevoegingen de binding van de woning met het erf en de openbare ruimte gaan versterken. Verbouwingen en uitbreidingen dienen geen afbreuk te doen aan de architectuur van het bestaande gebouw en zijn omgeving;
  • gestimuleerd wordt dat verbouwingen, uitbreidingen, nieuwbouw van en aan de woningen deze opener en toegankelijker te maken naar de omgeving en de openbare ruimte toe. Relatie openbaar-privé is daarbij wel van groot belang.

3.2.2 Winkel- en horecavoorzieningen

Het uitgangspunt bij de 2 winkelcentra Jol en Kempenaar is in eerste instantie de handhaving van de bestaande situatie, zowel op ruimtelijk als functioneel gebied. Hierbij zijn de bestaande functies bepalend voor de inrichting van het gebied.

De Structuurvisie Locatiebeleid Lelystad 2013-2025 biedt, rekening houdend met beleid op rijks-, regionaal en provinciaal niveau, inzicht in de manier waarop de gemeente invulling geeft aan de bestaande en toekomstige werklocaties en het beleid waarmee dit gepaard gaat. In dit locatiebeleid wordt onderscheid gemaakt tussen een zevental locatietypen die onderverdeeld zijn in drie categorieën: centrummilieus (grootstedelijk centrummilieu, overige centra), gemengde milieus (overige gebied) en specifieke milieus (kantoren, voorzieningen, reguliere bedrijventerreinen, industrieterreinen). Tot welk locatietype de werklocatie behoort geeft aan welke goedkeuringscriteria, richtlijnen en aanbevelingen voor vestiging op de locatie gelden. Het detailhandelsbeleid van de gemeente Lelystad heeft tevens een plek binnen deze visie gekregen

Buurtwinkelcentrum Kempenaar en Jol

Winkelcentra Kempenaar en Jol worden in dit beleid aangeduid als “specifiek milieu-voorzieningen” met handelingsperspectief “balansgebied”. Het is een buurtverzorgend winkelgebied bedoeld voor dagelijkse aankopen (koopmotief: boodschappen doen) voor de lokale bevolking in de buurten om het centrum heen. Deze positie neemt het centrum ook in binnen de gewenste detailhandelsstructuur die de gemeente voor ogen heeft. Voor dit buurtverzorgend centra wordt ingezet op consolidatie, wat betekent dat er ruimte wordt geboden voor kwalitatieve verbeteringen en modernisering met behoud van de huidige positie binnen de detailhandelstructuur. Kwantitatieve toevoeging van detailhandel wordt dan ook als ongewenst beschouwd.

3.2.2.1 Uitgangspunten globaal en flexibel

In het kader van globaal en flexibel zal functiemenging een positieve bijdrage kunnen leveren aan de versterking van beide winkelcentra. Voor de Jol geldt dat deze zich meer gaat richten op de directe buurtfunctie. Bij de kempenaar zal deze functiemenging zich meer op de omliggende wijken richten, ook vanwege het naast gelegen binnenstedelijk bedrijventerrein.

3.2.3 Bedrijven en kantoren

De twee bedrijventerreinen Jol en Kempenaar zijn geïntegreerd binnen het woongebied. Het bedrijventerrein Jol is kleinschalig van opzet. Het bedrijventerrein De Kempenaar is qua binnenstedelijk bedrijventerrein langzamerhand aan het verkleuren in een bedrijfstypologie die passend is binnen de wooncontour.

3.2.3.1 Uitgangspunten globaal en flexibel

Het uitgangspunt is om niet meer bedrijven en kantoren toe te laten op de reeds bestaande locaties. Daar waar leegstaande kantoorpanden zijn, welke niet meer als zodanig functioneren bied dit bestemmingsplan de mogelijkheid om deze om te vormen tot mogelijke woon-werk complexen en/of tot woon-zorg complexen. Ten aanzien van het veelvuldige gebruik van internetwerken, telewerken etc is er een groeiende vraag naar woon-werk combinatie aan huis.

  • opnemen van mogelijkheden voor passende werkfuncties in het bestemmingsplan;
  • inbrengen van meer woon-werkcombinaties voor specifieke doelgroepen in woning- bouw programma's;
  • het stimuleren van bouw van woonruimte waar (makkelijker) werkfuncties in onder te brengen zijn (maatvoering, uitbreidingsruimte etc.;
  • combinaties van wonen en werken, kleinschalige werkgelegenheid, en starters faciliteiten kenbaar maken;
  • mogelijkheden tot het omzetten van lege bedrijfs- en/of kantoorgebouwen tot bijvoorbeeld woon-werk of woon-zorg combinaties.

3.2.4 Overige voorzieningen

Uitgangspunt is dat de bestaande voorzieningen worden gehandhaafd en als dusdanig worden bestemd. Eventuele, al voorziene, ingrepen worden in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt.

3.2.4.1 Uitgangspunten globaal en flexibel
  • mogelijk maken van een combinatie van verschillende (maatschappelijke) voorzieningen en welzijnsfuncties;
  • afwijkende functies alleen toestaan wanneer deze daadwerkelijk aanwezig zijn;
  • bij de hoofdfunctie horende, maar ondergeschikte, voorzieningen bij recht mogelijk maken;
  • flexibelere regeling voor de situering van de bebouwing, binnen bouwvlakken;
  • alleen bouwen wanneer het parkeren voldoende geregeld is, zodat geen parkeeroverlast optreedt door nieuwe ontwikkelingen;
  • geen uniforme bouwregeling, bouwmogelijkheden per gebouw regelen.

3.3 Ontwikkelingsprojecten bestaande stad

In de voorgaande hoofdstukken zijn de ruimtelijke en functionele kenmerken van het plangebied Schepenwijk weergegeven en is tevens het kader gevormd, waarbinnen de voorgestane ontwikkelingen, zoals geformuleerd in de ontwikkelingsprojecten bestaande stad kunnen plaatsvinden. Bij de planvorming heeft een integrale aanpak centraal gestaan, waarbij is gezocht naar kruisverbanden tussen de ruimtelijke, de sociale en de economische structuur.

3.3.1 Visie op hoofdlijnen

De visie op hoofdlijnen richt zich met name op het verbeteren van de ruimtelijke structuur, het vergroten van de identiteit van buurten en het versterken van de relatie met omliggende gebieden. Voor het thema mobiliteit wordt gestreefd naar het verbeteren van de bereikbaarheid, de hoofdwegenstructuur en de verkeersveiligheid. Het vergroten van de woningdifferentiatie en de doorstroommogelijkheden is de belangrijkste opgave voor de woningvoorraad in Schepenwijk. Voor wat betreft de commerciële voorzieningen hebben de doelstellingen betrekking op het behouden en het versterken van de huidige winkel voorzieningenstructuur. De parkeerproblematiek vormt daarbij een specifiek aandachtspunt. Tot slot zijn met betrekking tot de sociale voorzieningen inspanningen nodig voor het verbeteren van het onderhoud van groen, de openbare ruimten en de uitbreiding van voorzieningen voor specifieke doelgroepen (o.a. ouderen). Vanuit de visie op hoofdlijnen zijn een aantal ontwikkellocaties aangewezen. In het voorgesteld besluit van de raad zijn deze potentiële ontwikkellocaties onder gebracht in een A-staat grondexploitatie.

3.3.2 Ontwikkellocaties

In het plan zijn de hierna genoemde ontwikkellocaties opgenomen. Deze waren ook reeds als uit te werken gebied opgenomen in de vigerende bestemmingsplannen. Er is in onderhavig bestemmingsplan geen sprake van verruiming van aantallen of vierkante meters maar alleen van een continuering van een bestaande planologische situatie.

Uitwerkingsgebieden

Binnen het plangebied Schepenwijk bevinden zich gebieden met de bestemming “Uit te werken” (uitwerkingsplannen). Het doel van deze bestemmingen is om binnen de planperiode (10 jaar) het aangewezen gebied te ontwikkelen tot een woongebied met daarbij de behorende voorzieningen (speelvoorzieningen, groenvoorzieningen, waterlopen etc). Het betreft zowel appartementen als grondgebonden woningen. De grondgebonden woningen variëren in type van rijwoningen tot vrijstaande woningen.

Locaties en uitgangspunten

De uitwerkingsregels geven de eisen aan, waaraan de uitwerking moet voldoen. Het gebied mag dus alleen uitgewerkt worden als aan alle regels (zoals maximum te bouwen woningen) voldaan is. Het gaat hier om de volgende uitwerkingsgebieden (locaties) met in het kort (uitgebreid, zie regels) de volgende uitgangspunten;

Hanzepark (W-UWG-1 )

  • Het gebied is geschikt voor de realisatie van 40-45 appartementen;
  • het appartement heeft een maximale bouwhoogte tot 30 meter.

Locatie 'De Roef' (W-UWG-2)

  • Het aantal te bouwen woningen mag ten hoogste 12 bedragen;
  • de bouw van één appartemententoren in 4 bouwlagen waarvan een bouwlaag met sociale voorzieningen op één locatie; of:
  • de bouw van een appartemententoren in 4 bouwlagen op één locatie en de sociale voorzieningen in één bouwlaag op de andere locatie;
  • de bouwhoogte van de woonhuizen zal ten hoogste 14,00 m bedragen;

Kandelaarlocatie (voormalig) (W-UWG-3)

  • Het gebied is geschikt voor de realisatie van 29 appartementen;
  • het appartement heeft een maximale bouwhoogte tot 18 meter.

Schouw 54 (voormalige HVL-locatie) (WG-U1)

  • Het aantal te bouwen vrijstaande woningen/2 onder 1 kap mag ten hoogste 15 bedragen;
  • de woningen hebben een maximale bouwhoogte tot 12 meter.

Voormalige 'Vliegend Hert' locatie (WG-U2)

  • Het gebied is geschikt voor de realisatie van ten hoogste 40 woningen;
  • de woningen hebben een maximale bouwhoogte tot 11 meter (eengezinswoning) en 20 meter (meergezinswoning).

(WG-U3)

  • Het aantal te bouwen woningen met patio /eengezinswoningen mag ten hoogste 6 bedragen;
  • de woningen hebben een maximale bouwhoogte tot 10.50 meter.

(WG-U4)

  • De stedenbouwkundige structuur van deze locatie zal zoveel mogelijk aansluiten bij de omgeving waarbij de bestaande groenstructuur aan de water- en straatzijde behouden moet blijven;
  • het aantal te bouwen geschakelde woningen mag ten hoogste 12 bedragen;
  • de bouwhoogte van de woonhuizen zal ten hoogste 10,50 m bedragen;

(WG-U5)

  • Het aantal te bouwen woningen op vrije kavels mag ten hoogste 4 bedragen;
  • de bouwhoogte van de woonhuizen zal ten hoogste 7,00 m bedragen;

Hoofdstuk 4 Beleidskader

In dit hoofdstuk komen het relevante beleid van rijk, provincie en gemeente, alsmede wet- en regelgeving en milieuaspecten aan de orde.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Begin 2012 is de Nota Ruimte vervangen door de inwerkingtreding van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De SVIR geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR worden de ontwikkelingen en ambities en bijhorende ruimtelijke consequenties voor Nederland tot 2040 geschetst die nodig zijn voor een “concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland”. In de SVIR kiest het Rijk voor een selectieve inzet van rijksbeleid op een dertiental nationale belangen. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid, waarbij het Rijk er van uit gaat dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan deze decentrale overheden goed door hen worden behartigd.

De nationale belangen zijn:

  • 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren.
  • 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie.
  • 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond.
  • 5. Een robuust hoofdnetwerk van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen.
  • 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem.
  • 7. Het instandhouden van het hoofdnetwerk van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van de mobiliteitssysteem te waarborgen.
  • 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
  • 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling.
  • 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
  • 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.
  • 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.
  • 13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele plannen. (o.a. Ladder voor duurzame verstedelijking).

De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:

  • Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving).
  • Bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld afspraken met provincies en gemeenten, internationale afspraken met overheden in buurlanden).
  • Financieel (bijvoorbeeld Infrastructuurfonds, Deltafonds).
  • Kennis (bijvoorbeeld inzetten van het College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen, verspreiden van best practices).

In het SVIR is het uitgangspunt voor de bescherming van waardevolle natuurgebieden (EHS) als rijkstaak opgenomen. De EHS is door de provincie begrensd. Het beschermingsregime van de EHS is opgenomen in het Barro. Dat schrijft voor dat de provinciale verordening de regels voor de bescherming van dergelijke gebieden voor moet schrijven. Daarbij moet de verordening zich richten op de manier waarop de bescherming van EHS in een bestemmingsplan opgenomen moet zijn.

In 2012 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van kracht geworden. Het Barro geeft de juridische kaders die nodig zijn om het ruimtelijk rijksbeleid te borgen.

4.1.2 Ladder duurzame verstedelijking

Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en per eind 2012 vastgelegd als een verplichte motiveringstoets (procesvereiste) voor alle ruimtelijke besluiten die een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maken. Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen om te zorgen voor een goede ruimtelijke ordening door het optimaal benutten van stedelijk gebied. In artikel 1.1.1, lid 1 sub i Bro is 'stedelijke ontwikkeling' als volgt gedefinieerd: “Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.”

Per 1 juli 2017 dienen nieuwe bestemmingsplannen te worden getoetst aan de nieuwe ladder. De Ladder voor Duurzame Verstedelijking kent de volgende stappen:

1. Nagegaan wordt in hoeverre de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een behoefte voorziet;

2. Indien uit 1) blijkt dat er sprake is van een behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;

Belangrijk bij de invulling van de twee treden, is om te kijken naar zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve aspecten. Het gaat dus niet alleen over programma's of oppervlakten, maar ook over de mogelijkheden om bepaalde functies goed te kunnen laten functioneren. De stappen die worden gevraagd, bewerkstelligen dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.

Dit bestemmingsplan heeft een overwegend consoliderend karakter. Wat inhoudt dat er weinig ontwikkelingen in het plangebied plaats zullen vinden. De bestaande, feitelijke en vergunde situaties worden in beginsel overgenomen en zodanig bestemd. Dit geldt ook voor de uitwerkingsgebieden.

Daarnaast zijn in dit bestemmingsplan op grond van gewijzigde planologische inzichten, na afweging van alle (ruimtelijke relevante) belangen of onbenutte planologische bouwmogelijkheden bestemmingen gewijzigd, waaronder de bestemming kantoor. Deze (onbenutte)percelen (Hanzepark) krijgen een gemengde bestemming waarbij wonen wordt toegevoegd maar kantoren nog wel toegestaan zijn omdat dit naar de toekomst toe de beste kantorenlocatie is van Lelystad gezien de ligging in nabijheid station (globale gebiedsvisie Hanzepark). Voor zover een nieuwe ontwikkeling concreet genoeg is, bijvoorbeeld als vaststaat dat er woningbouw komt, krijgt het perceel een woonbestemming.

In de Structuurvisie Locatiebeleid Lelystad 2013-2025 is aangegeven dat gezien het aanbodsoverschot en de leegstand van kantoren, conform regionale afspraken Platform Bedrijven en Kantoren (Plabeka) de totale voorraad, zowel bestaand als nog geplande voorraad, wordt bijgesteld . Dit gebeurt door het schrappen en/of verkleinen van nieuwelocaties in combinatie met (gedeeltelijke) transformatie van bestaande locaties met (dreigende) structurele leegstand. Voor zowel de bedrijventerreinen als voor de kantorenlocaties geldt dat binnen Plabeka een permanente monitoring plaatsvindt om te kijken of de getroffen maatregelen uitgevoerd worden en voldoende zijn of dat er verder bijgestuurd dient te worden.

De nieuwe ladder biedt de mogelijkheid om de laddertoets, bij het opnemen van uitwerkingsplichten en wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan ('het moederplan'), door te schuiven naar de fase van de vaststelling van het uitwerkings- of wijzigingsplan. Gezien de hoeveelheid uitwerkingsgebieden binnen het plangebied is er voor gekozen om de laddertoets door te schuiven naar de fase van de vaststelling van het uitwerkingsplan. Dit is expliciet opgenomen in de uitwerkingsregels van dit bestemmingsplan bij woningbouwlocaties van meer dan 11 woningen. Hoewel in het Bro geen ondergrens voor de minimale omvang van een stedelijke ontwikkeling is bepaald, geldt voor woningbouwlocaties volgens jurisprudentie dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden.

Trede 1: regionale behoefte

Uit de verhuisstromen van en naar Lelystad blijkt dat de meeste interactie bestaat tussen Lelystad en de regio Amsterdam en de andere gemeenten in Flevoland. Het gebied waarbinnen de regionale behoefte wordt vastgesteld, is primair de MRA regio. De gemeenten met een sterke verhuisrelatie met het primaire gebied vormen het secundair onderzoeksgebied. Tezamen is dit een weerspiegeling van de regionale woningmarkt.

Bij de onderbouwing van dit onderdeel zijn de volgende documenten betrokken:

  • Ontwikkelingsbeeld 2040 Metropoolregio Amsterdam
  • Monitor Woningproductie Noordvleugel 2015
  • WoON2012 Wonen in ongewone tijden
  • Woonvisie 'Samen aan de slag'
  • Plan van aanpak Huisvesting Vergunninghouders (9 februari 2016)

Op provinciaal niveau en op het niveau van de Flevolandse gemeenten is geen documentatie over regionale afstemming bekend.

Kwantitatieve behoefte

Gemeente Lelystad en MRA

De gemeente Lelystad maakt deel uit van de Metropoolregio Amsterdam – kortweg MRA. Dit is het informele samenwerkingsverband van 36 gemeenten, de provincies Noord-Holland en Flevoland en de Stadsregio Amsterdam. Onder de metropoolvlag werken de partners vanuit een gedeelde visie aan een krachtige, innovatieve economie, snellere verbindingen en voldoende en aantrekkelijke ruimte voor wonen, werken en recreëren. Binnen dit verband vindt over de regionale woningbouwproductie informele afstemming en monitoring plaats. Als hoofddoel voor verstedelijking is in de Gebiedsagenda Noord Holland/Utrecht/Flevoland een woningopgave van 440.000 woningen tot 2040 opgenomen.

Monitor Woningproductie Noordvleugel 2015

Het in 2008 vastgestelde Ontwikkelingsbeeld 2040 is nog steeds de basis van de samenwerking in de Metropoolregio Amsterdam. Sinds die tijd is de wereld echter ingrijpend veranderd, de periode van grote economische groei in de jaren 1995 – 2008 is voorbij. Maar ondanks het tegenzitten van het economisch tij is in de Amsterdamse metropool nog steeds groei van bevolking zichtbaar. Velen vestigen zich hier voor kortere of langere tijd, om hier te wonen, te werken of te studeren, gedreven door wat de regio op economisch, stedelijk, landschappelijk en cultureel gebied allemaal te bieden heeft. Prognoses van het CBS laten zien dat de bevolkingsgroei van de metropool doorzet. Tot 2040 leidt dit tot een toename van een half miljoen inwoners, zowel door autonome groei als door migratie. Tot 2040 zal het aantal huishoudens blijven groeien. Om die allemaal te huisvesten zijn circa 300.000 nieuwe woningen nodig, vooral in stedelijke milieus. Aanzienlijk meer dan verwacht ten tijde van het opstellen van het Ontwikkelingsbeeld 2040. Volgens de Monitor Woningbouwproductie 2015 neemt in 'overig Flevoland' (met daarin o.a. Lelystad) het aantal huishoudens toe met circa 15.000 tot 2030.

Bevolkingsprognose 2016 Lelystad

Uit de bevolkingsprognose 2016 - 2031 van de gemeente Lelystad is een aantal belangrijke richtingen te destilleren die van belang zijn voor de toekomstige woningbehoefte. De prognose geeft onder andere aan dat verwacht wordt dat tot 2030 de Lelystadse bevolking met 4.000 inwoners toeneemt tot 80.000 inwoners. Deze groei is op korte termijn (de komende vijf jaar) nog het gevolg van een hogere 'natuurlijke aanwas' (een hoger geboortecijfer dan sterftecijfer) dan het vertrekoverschot (meer vertrekkende inwoners dan vestigende). Deze autonome groei zal als gevolg van vergrijzing echter geleidelijk afnemen. Of Lelystad in de toekomst weer te maken krijgt met een grote instroom van buitenaf is onzeker en moeilijk te beïnvloeden. Indien dit vestigingsoverschot niet optreedt, zal naar verwachting de bevolkingsgroei op lange termijn stabiliseren en afnemen. Op basis van de bevolkingsprognose (2015) zijn er de komende vijf jaar nog woningen nodig om de groei van het aantal inwoners te huisvesten. Volgens deze prognose groeit de bevolking per saldo de komende vijf jaar met ongeveer 875 inwoners. Met een gemiddelde woningbezetting van 2,38 betekent dit dat er in Lelystad rond de 75 woningen per jaar nodig zijn om deze groei te huisvesten. Hierbij is rekening gehouden met een eventueel vertrekoverschot, maar niet met andere trends als huishoudensgrootte. Indien het migratiesaldo (vertrek- of vestigingsoverschot) buiten beschouwing wordt gelaten, groeit de bevolking de komende vijf jaar met ongeveer 1.450 inwoners. Met dezelfde woningbezetting van 2,38 betekent dit dat er 120 woningen per jaar nodig zullen zijn om deze groei te kunnen huisvesten. Bovenstaande geeft aan dat er op korte termijn een kwantitatieve behoefte aan nieuwbouw is tussen de 75 en 120 woningen per jaar om de groei van de bevolking te kunnen huisvesten.

Zoals uit de bevolkingsprognose blijkt wordt Lelystad op de lange termijn steeds meer afhankelijk van een vestigingsoverschot en worden de groeimogelijkheden niet meer zo zeer bepaald door de autonome ontwikkeling van de stad, maar door de positie die de stad inneemt in de ruimtelijke netwerken, met name de Metropoolregio Amsterdam (MRA). Kwantitatief is deze groei dan ook erg onzeker en afhankelijk van de positie die Lelystad weet in te nemen binnen de regio. Duidelijk is dat er sprake is van een wederzijdse afhankelijkheid tussen steden en omliggende gemeenten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00058-VG01_0028.png"

Conclusie kwantitatief

Op basis van bovenstaande ontwikkelingen is het voor Lelystad en de woningstichting belangrijk om woningen te bouwen die zowel op korte termijn bijdragen aan de bevolkingsprognoses, de lange wachttijden voor reguliere woningzoekenden en de taakstellingen voor de opvang van vluchtelingen (kleinschalig, flexibel bouwen, voor kleine huishoudens. En die op langere termijn kunnen inspelen op de ontwikkelingen en de positie van Lelystad in de regio.

Kwalitatieve behoefte

Woonmilieus / kwaliteit

In de Monitor 2015 staat dat in Almere / Lelystad de vraag naar woonmilieus met name groenstedelijk / centrum dorps is. En dat er een tekort in de plancapaciteit is aan centrum - stedelijke, stedelijk vooroorlogse en dorpse woonmilieus. Woonmilieus in de nabijheid van werk, voorzieningen, goede bereikbaarheid en levendigheid zijn gewild. Kwalitatieve openbare ruimte, een interessante mix aan functies en de goede bereikbaarheid trekt veel mensen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00058-VG01_0029.png"

Bron: Monitor woningproductie Noordvleugel

Huidig aanbod

Lelystad telt in totaal 32.000 woningen. Daarvan bestaat circa 28% uit sociale huur en 72% uit koop. Lelystad heeft als gevolg van de ontstaansgeschiedenis een specifieke opbouw in de woningvoorraad. Onder invloed van het gevoerde groeikernenbeleid (gebundelde deconcentratie) vanuit het Rijk zijn in korte tijd in een beperkt aantal segmenten grote hoeveelheden woningen op de markt gebracht. Hierdoor is er een eenzijdige voorraad aan woningen ontstaan die met 86 procent gedomineerd wordt door grondgebonden eengezinswoningen. De overige 14 procent bestaat uit meergezinswoningen. Ter vergelijking: landelijk bestaat de woningvoorraad gemiddeld voor 71 procent uit grondgebonden woningen en voor 29 procent uit appartementen.

Kwaliteit boven kwantiteit

De Woonvisie gaat uit van kwaliteit boven kwantiteit. Lelystad wil in overleg met de woningstichtingen kleinschalige sloop/nieuwbouw (acupunctuuraanpak) op de korte(re) termijn oppakken. Bij sloop/nieuwbouw in de wijk te streven naar een meer gedifferentieerd woningaanbod, dat inspeelt op de behoeften van de buurt. Geschikte woningen, voor éénpersoons-huishoudens (onder andere ouderen en zorgbehoevenden), zijn bijvoorbeeld nog ondervertegenwoordigd in Lelystad. Een deel van deze doelgroep wil graag verhuizen naar een levensloopbestendige (gelijkvloerse) woning, zoals een (patio)bungalow of appartement.

Verkorten wachttijd reguliere woningzoekenden en taakstelling

Iedere gemeente krijgt van de rijksoverheid een taakstelling vergunninghouders opgelegd. Elke gemeente is verplicht een specifiek aantal vergunninghouders (verblijfsgerechtigde asielzoekers) te huisvesten. De gemeente Lelystad spant zich in om dit daadwerkelijk te doen. Over de huisvesting van vergunninghouders zijn afspraken met de corporaties gemaakt. Centrada huisvest 97% en Stichting Harmonisch Wonen 3%. De taakstelling is in 2015 ten opzichte van 2014 nagenoeg verdubbeld. Inmiddels is het aantal urgenties aan deze doelgroep verdubbeld naar twee per week. Op de middellange termijn zal Centrada het aanbod voor kamerverhuur uitbreiden en zullen meerdere vergunninghouders in een woning worden gehuisvest.

Conclusie kwalitatief

Ook in kwalitatief opzicht voldoet het bestemmingsplan (Wonen-uitwerkingsgebieden en Wonen) aan de regionale en lokale behoefte. Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik (onbenutte percelen Kantoor) binnen bestaand stedelijk gebied en met kenmerken stedelijk woonmilieu. De meeste gebieden liggen in de nabijheid van openbaar vervoersmogelijkheden (o.a. treinstation) en Hanzeborg (centrum-/zorgvoorziening). Andere locaties worden passend ontsloten.

Trede 2

Aan deze tweede trede van de ladder voor duurzame verstedelijking wordt voldaan, omdat de ontwikkeling plaatsvindt door invulling binnen bestaand stedelijk gebied. Dit kan door op lege plekken, zoals de kantoorbestemmingen, de ruimte 'in te vullen' , een andere bestemming te geven aan een gebied, door herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden. De gebieden liggen in bestaand bebouwd gebied van Lelystad. Het gaat voornamelijk om uitwerkinsgebieden en herstructureringsprojecten.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Flevoland

Het Omgevingsplan Flevoland 2006 is een bundeling van de vier wettelijke plannen op provinciaal niveau, te weten het Streekplan, het Milieubeleidsplan, het Waterhuishoudingsplan en Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Het betreft integraal omgevingsbeleid 2006-2015 met een doorkijk naar 2030. Het beleid richt zich op een evenwichtige groei van Flevoland en doet uitspraken over verstedelijking in regionale zin met bijbehorende kansen en knelpunten.

Wonen

Naast kwantitatieve doelstellingen op het gebied van bevolkingstoename en woningbouw, heeft de provincie ook tot doel om een kwaliteitsslag voor de woonomgeving na te streven. Het beleid is er op gericht om bij de bouw van nieuwe woningen te zoeken naar een balans tussen uitbreiding en herstructurering. De provincie ziet op die manier mogelijkheden om goed in te kunnen spelen op de behoefte aan gedifferentieerde woonmilieus, de verweving van functies en het zoeken naar de combinaties van wonen, werken en zorg op wijk- en/of buurtniveau. De verdere invulling van deze opgave laat de provincie aan de gemeenten zelf over. Wel wordt speciaal aandacht besteed aan de behoefte aan specifieke woonmilieus binnen Lelystad. Volgens de provincie kan de ontwikkeling van waterfronten hier een bijdrage aan leveren.

Bedrijventerreinen en overige werklocaties

De provincie beschouwt de ontwikkeling en de realisatie van werklocaties als een verantwoordelijkheid van gemeenten en private partijen dat sterk afhankelijk is van marktontwikkelingen. In het provinciaal beleid gaat het om de afstemming van ontwikkelingen op de bedrijven- en kantorenmarkt in regionale zin, waarvoor de provincie locatiebeleid heeft opgesteld. Dit locatiebeleid is gericht op een voldoende gedifferentieerd aanbod van werklocaties in Flevoland, waarbij gestreefd wordt naar een zodanige vestiging van bedrijven, kantoren en voorzieningen, dat een optimale bijdrage wordt geleverd aan de vitaliteit van steden en dorpen. De provincie verlangt van de verschillende gemeenten dat zij de variëteit en spreiding van werklocaties nader concretiseren en afstemmen op de behoeften van de verschillende soorten bedrijven en instellingen. Bovenstaande visie is verder uitgewerkt in de beleidsregels Locatiebeleid Stedelijk gebied 2011, de Visie Werklocaties 2030+ en de Structuurvisie Werklocaties Flevoland 2011. Tevens is afgesproken dat de gemeenten zogenaamde Gemeentelijke Vestigingsvisies (GVV) opstellen. Een GVV is een strategische visie op werklocaties, waarin voor zowel bestaande als toekomstige werklocaties een profiel wordt geschetst van de mogelijkheden voor vestiging aan functies en bedrijvigheid. De gemeente Lelystad heeft dit uitgewerkt in de vorm van een thematische structuurvisie, de Structuurvisie Locatiebeleid Lelystad 2013-2025.

Recreatie en toerisme

De provincie ziet goede mogelijkheden om de sector recreatie en toerisme in Flevoland verder te ontwikkelen. Flevoland kan hierin een opvangfunctie voor de Veluwe en de Noordvleugel gaan vervullen. De concurrentiekracht van Flevoland als vakantiebestemming kan worden versterkt door de ontwikkeling van de luchthaven, vergroting van de hotelcapaciteit, goede en veilige fietspaden,wandelroutes en vaarroutes, aantrekkelijk en veilig vaarwater, attractieve stranden en bossen, toegankelijke natuurgebieden, versterking van de belevingswaarde van Flevoland voor de recreant en ontwikkeling van nichemarkten op het gebied van cultuurtoerisme.

De provincie heeft op dit beleidsterrein geen wettelijke taken, maar wil een stimulerende rol vervullen en wil vooral de belangen op bovengemeentelijk niveau bundelen. Voor alle ontwikkelingen geldt dat deze goed worden ingepast in het landschap en dat de bestaande landschappelijke kwaliteit behouden blijft dan wel wordt hersteld.

Recreatief uitloopgebied bij de kernen.

Elke kern dient voldoende recreatief uitloopgebied te hebben. Dit bestaat uit een groene of blauwe rand langs de kern dat 3.2.1 ruimte biedt aan uiteenlopende intensieve en extensieve recreatie functies, maar ook aan gebruiksnatuur, stadslandbouw of kleinschalig wonen. Lelystad is omringd door veel recreatiegebieden. Aan de randen van het Hollandse Hout zijn recreatieve ontwikkelingen mogelijk. Het gebied nabij luchthaven Lelystad kan zich ontwikkelen tot een zone van bovenregionale recreatie met ruimte voor lawaai producerende buitensporten en intensieve vormen van recreatie. De relatie met het water kan versterkt worden met ontwikkelingen die aansluiten bij de havens, het werkeiland, Bataviahaven.

4.2.2 Provinciale omgevingsverordening

Door middel van een provinciale omgevingsverordening kan een provincie regels stellen aan ruimtelijke plannen, bijvoorbeeld bestemmingsplannen. Om willekeur te voorkomen, moet aan deze regels een omgevingsvisie of omgevingsplan ten grondslag liggen. In de provincie Flevoland is geen sprake van één provinciale omgevingsverordening, maar van diverse verordeningen voor specifieke onderwerpen, bijvoorbeeld de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Voor het plangebied en omgeving is geen verordening opgesteld.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurplan Lelystad 2015 en Lichte actualisatie van het structuurplan (2014)

Het structuurplan is vastgesteld op 7 april 2005 en bevat een visie op de integrale leefomgeving, waarbij behalve het ruimtelijk beleid, ook bijvoorbeeld duurzaamheid, milieu en verkeer deel van uitmaken. Lelystad ziet daarbij de handhaving en versterking van de kernkwaliteiten rust, ruimte, groen en water als één van de belangrijkste opgaven. Groei is daarbij noodzakelijk om te kunnen blijven investeren in de stad. In dit structuurplan wordt de verwachting uitgesproken dat Lelystad in 2015 80.000 inwoners en 32.000 arbeidsplaatsen telt. Gestreefd wordt naar een diversiteit in woningaanbod, door de ontwikkeling van woongebieden met een eigen sfeer en uitstraling.

Woonomgeving / woningvoorraad

Het beleid is voor de bestaande woongebieden in Lelystad, waaronder voor de woonbuurten in het plangebied, is in het algemeen gericht op de handhaving van de kernkwaliteiten en daar waar noodzakelijk de verbetering van de woonomgeving door middel van herstructurering of herontwikkeling. In het Structuurplan is Lelystad ingedeeld in elf samenhangende gebiedseenheden, de zogenaamde wooneilanden. Voor elk wooneiland zijn de gewenste identiteit en sfeer en de daarbij horende (transformatie)opgaven beschreven. Het uiteindelijke doel is om voor elk eiland een prettige, veilige en duurzame woon- en leefomgeving te behouden/te creëren

Werken

In het structuurplan wordt aangegeven dat ten behoeve van het realiseren van het economische programma er voldoende bedrijven- en industrieterrein dienen te zijn. De verschillende terrein hebben de term werkeilanden meegekregen. Daarnaast zijn er een aantal knooppunten opgenomen waar diverse functies samenkomen. Hierbij gaat het om woon- en werkfuncties en daarbij horende voorzieningen. De knooppunten zijn hoogdynamische en intensieve gebieden die goed bereikbaar zijn.

Actualisatie Structuurplan Lelystad 2015

In januari 2014 is de 'Structuurvisie Lelystad 2023' vastgesteld. Het is een actualisatie van het uit 2005 daterende 'Structuurplan Lelystad 2015'. Belangrijk verschil tussen de nieuwe Structuurvisie en het voormalige Structuurplan is de veranderde focus: van accent op groei en ontwikkeling naar onderhoud en beheer van de bestaande stad. Inherent daaraan is dat kwaliteit belangrijker is dan kwantiteit. In de nieuwe visie is rekening gehouden met alle gemeenteraadsbesluiten tot en met 2013, maar ook van provinciaal en van rijksbeleid dat een doorwerking heeft op de (mogelijke) inrichting van de openbare ruimte. De geactualiseerde visie geeft een doorkijk tot 2023 en formuleert een aantal nieuwe beleidsrichtingen die voortvloeien uit al eerder besproken of in de lijn der verwachting liggende beleidsuitspraken of voornemens:

  • De ontwikkeling van Lelystad Airport met aangrenzend bedrijventerrein “Airport Garden City” wordt niet enkel meer gezien als een structurele verbetering van de Lelystadse economie, maar als een ontwikkeling van 'bovenregionaal belang';
  • de 'Vista' (een ontwikkelingszone van centrum tot kust) zoals opgenomen in het Structuurplan uit 2005, wordt niet langer als ontwikkeling opgenomen;
  • de recreatieve mogelijkheden en kansen nabij Trintelhaven (halverwege dijk Enkhuizen-Lelystad) in relatie tot de ontwikkeling van natuur- en moerasgebied 'Marker Wadden' worden nader onderzocht;
  • functieverbreding van jachthavens om Lelystad als vaardoel aantrekkelijker te maken;
  • de toeristisch-recreatieve knooppunten worden duidelijk gemarkeerd: de 'Marker Wadden', Batavia Stad, Oostvaardersplassen, Aviodrome en Natuurpark Lelystad;
  • heroriëntering vindt plaats op de invulling van de Campuszone (zuidelijke centrumdeel). De reservering voor onderwijsvoorzieningen vervalt.

Wonen

  • Focus op de bestaande stad (met herwaardering van de bestaande voorraad);
  • voorkomen van grootschalige uitbreidingslocaties (eerstkomende 5 jaar);
  • woningbouw richten op in bezit zijnde gronden als Hanzepark en 1e deelgebied Warande;
  • de mogelijkheden in de bestaande stad worden benut en daarbij wordt prioriteit gegeven aan onafgemaakte plekken en het bouwen rond bestaande voorzieningen;
  • organisch ontwikkelen, ieder stadium kan ook een eindstadium zijn;
  • concentreren op realisatie woningen midden- en hoger segment;
  • Lelystad biedt een suburbaan woonmilieu;
  • differentiatie binnen het suburbane woonmilieu; (niches in groene en blauwe randen die niet in bovenstaande gebieden passen);
  • (terughoudendheid bij ontwikkeling van woongebieden aan de Kust);
  • wooneilanden hebben niet gefunctioneerd zoals beoogd; loslaten en zorg voor meer relaties tussen de wijken;
  • de sociale kernvoorraad (huurprijs tot circa € 665,-) wordt beperkt tot globaal het huidige aandeel (28%) met nadruk op renovatie en vernieuwing van de voorraad in plaats van uitbreiding;
  • kwaliteit is belangrijker dan kwantiteit bij de bouwprogrammering.

Werken;

  • De termen Werkeilanden en Knooppunten zullen niet meer gehanteerd worden;
  • zorgen voor voldoende aanbod aan werklocaties voor de kansrijke sectoren;
  • tegengaan van leegstand werklocaties door schrappen planvoorraad, herstructurering en transformatie;

Toerisme en recreatie

  • Prioriteit aan recreatieve ontwikkeling van de Kust;
  • positieve grondhouding tegenover grootschalige ontwikkeling recreatiewoningen;
  • focus op 5 toeristisch-recreatieve gebieden

Voorzieningen

  • Commerciële voorzieningen onderbrengen in Stadshart en in het Bataviagebied;
  • winkelvoorzieningen; versterken van het Stadshart

4.3.2 Meerjarenbouwprogramma

Het Meerjarenbouwprogramma (MBP) is opgenomen in het Meerjarenperspectief Grondbedrijf 2013 en heeft als doel het geven van een inschatting van de te verwachten opleveringen van nieuwbouwwoningen in de jaren 2013, 2014 en 2015. Hiermee wordt inzicht gegeven in welke (nieuwbouw)projecten in voorbereiding zijn of worden opgeleverd. Het Meerjarenbouwprogramma is een dynamisch document en zal periodiek geactualiseerd worden.

4.3.3 Woonvisie Lelystad 2016-2020

Met de in 2016 vastgestelde nota “Woonvisie Lelystad 2016-2020 Samen aan de slag” wordt de volgende ambitie nagestreefd:

'Lelystad biedt het beste van twee werelden. Door haar centrale ligging en de goede bereikbaarheid kunnen inwoners optimaal gebruik maken van alle voordelen van de nabijheid van de grote stad. Aan de andere kant biedt Lelystad haar inwoners de aantrekkelijkheid van een rustig en betaalbaar woonmilieu met ruimte, groen en water in de directe omgeving'.

Lelystad moet in de toekomst, als voorportaal van de Randstad, een prettige woonstad blijven. Het woonbeleid is er op gericht dat er voor de (toekomstige) inwoners in aantal en kwaliteit voldoende keuzemogelijkheden zijn in een prettige woonomgeving. Om de komende jaren daadwerkelijk de woonkwaliteit van de stad te koesteren, te verbeteren en kwaliteit toe te voegen werken we de komende tijd aan twee hoofdthema's:

  • 1. Goede en betaalbare woningen voor iedereen
  • 2. Goede woningen in prettige en gewilde woonwijken

Daarnaast zijn er randvoorwaarden waar blijvend aan moet worden gewerkt om bovenstaande te bereiken en te ondersteunen, te weten:

  • Groei werkgelegenheid.
  • Imago van de stad; positionering van de stad.
  • Aantrekkelijke woonomgeving; kwalitatief goede woningen, vitale woonwijken.
  • Verduurzaming en toekomstbestendig maken van de bestaande woningvoorraad; duurzame ontwikkeling.
  • Veranderende rolverdeling tussen gemeente en inwoners; maatwerk, ruimte voor ontwikkeling, zelfredzame burgers.

4.3.4 Structuurvisie Locatiebeleid Lelystad 2013 - 2025

De Structuurvisie Locatiebeleid Lelystad 2013-2025 biedt, rekening houdend met beleid op rijks-, regionaal en provinciaal niveau, inzicht in de manier waarop de gemeente invulling geeft aan de bestaande en toekomstige werklocaties en het beleid waarmee dit gepaard gaat. In dit locatiebeleid wordt onderscheid gemaakt tussen een zevental locatietypen die onderverdeeld zijn in drie categorieën: centrummilieus (grootstedelijk centrummilieu, overige centra), gemengde milieus (overige gebied) en specifieke milieus (kantoren, voorzieningen, reguliere bedrijventerreinen, industrieterreinen). Tot welk locatietype de werklocatie behoort geeft aan welke goedkeuringscriteria, richtlijnen en aanbevelingen voor vestiging op de locatie gelden. De nadruk in de visie ligt hierbij op de bedrijventerreinen, kantorenlocaties en detailhandelslocaties in het stedelijk gebied.

De belangrijkste uitgangspunten van het vestigingsbeleid zijn:

  • 1. Zorgen voor voldoende aanbod aan werklocaties voor de kansrijke sectoren (industrieellogistiek complex), waarbij het van belang is dat de functionaliteit van de locaties op orde blijft door zorgvuldig om te gaan met functiemenging en milieuzonering.
  • 2. Tegengaan en voorkomen van overaanbod en leegstand van werklocaties door o.a.:
  • Regionale afstemming, monitoring en aanpassing programmering.
  • Herstructureringsinitiatieven vanuit de markt faciliteren.
  • Terughoudend en weloverwogen, slechts na afzonderlijk raadsbesluit, om te gaan met uitbreiding van het aantal winkelmeters.
  • 3. Toename van aantal zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) en vestigingswensen te faciliteren.
  • 4. Duurzaamheid op werklocaties te bevorderen.
  • 5. Economisch functioneren van de verschillende detailhandelslocaties te verbeteren door.
  • Bieden van een in kwalitatief en kwantitatief opzicht zo compleet, gevarieerd en attractief mogelijk pakket van winkels en andere publieksgerichte commerciële voorzieningen door in te zetten op een zo heterogeen mogelijk winkelaanbod.
  • Te streven naar een duurzame aanbodstructuur, bestaande uit ook op langere termijn levensvatbare, elkaar aanvullende winkelgebieden door per initiatief goed af te wegen wat de effecten zijn op de gewenst detailhandelsstructuur.
  • Versterken van de verzorgingsfunctie van het Stadshart.

Detailhandel

Om een duurzame aanbodstructuur te bereiken zet Lelystad in op een evenwichtige voorzieningenstructuur, waarbij de verschillende winkelgebieden complementair zijn aan elkaar en elke locatie een eigen taak binnen de gewenste detailhandelsstructuur vervult. Elk winkelgebied heeft daarbij een eigen profiel, waarbij het koopmotief een belangrijke rol speelt. Onderscheid wordt gemaakt tussen recreatief winkelen, doelgerichte aankopen en boodschappen doen.

Tevens is aangegeven op welke wijze omgegaan wordt met webshops (hier in de regels "webwinkels"), retailparken, bazaars, kringloopwinkels, detailhandel op bedrijventerreinen en detailhandel bij leisure.

Webshops / webwinkels: 

  • 1. De vestiging van webshops met bezoekmogelijkheid wordt toegestaan in reguliere winkelgebieden;
  • 2. afhaal- en servicepunten en webshops zonder bezoekmogelijkheid zijn toegestaan op bedrijventerreinen;

3. onder strikte voorwaarden is vestiging van een webwinkel in de woonwijk mogelijk:

  • De bewoner is tegelijkertijd de ondernemer, wat inhoudt dat de ruimte niet mag worden verhuurd;
  • er vindt geen verkoop plaats in de woning;
  • goederen worden elders bezorgd;
  • goederen worden niet opgehaald bij de woning;

Hier is immers geen sprake van detailhandel. De webwinkel (en de bijbehorende voorwaarden) is opgenomen in de lijst van aan huis verbonden beroepen. De hier genoemde voorwaarden zijn aanvullend.

Kringloopwinkels

Onder strikte voorwaarden is vestiging mogelijk op een bedrijventerrein.

Detailhandel bij leisure

In beperkte vorm is detailhandel bij leisure toegestaan, mits het gaat om aan de hoofdactiviteit ondersteunende detailhandel met een maximaal oppervlak van 20 procent van het totale bvo van de vestiging met een maximum van 100 m2 wvo.

Aan huis verbonden beroepen en bedrijven

Hiervoor is een regeling opgenomen. Voor de beroepen geldt een aantal ruimtelijke criteria en criteria die een goede inpassing in de woonomgeving moeten waarborgen. In bijlage 1 bij de voorschriften is daartoe opgenomen een lijst "Randvoorwaarden aan huis verbonden beroepen".

Voor beroepen die niet worden genoemd, en voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, geldt dat deze worden getoetst aan het "Beleid voor het afwijken van bestemmingsplannen", gepubliceerd op 13 maart 2013 en in werking getreden 14 maart 2013.

Kantorenstrategie

De kantorenstrategie voor Lelystad bestaat uit het onderzoeksrapport “Onderzoek Kantorenmarkt 2010” en het daarop genomen collegebesluit (10 mei 2011, B10-06502). Door conjuncturele en structurele ontwikkelingen op de kantorenmarkt staat deze markt onder druk. Om goed in te kunnen spelen op deze wijzigende omstandigheden is in 2010 kritisch naar het toenmalige kantorenprogramma en het functioneren van de lokale kantorenmarkt gekeken. De uitkomsten hiervan zijn vastgelegd in “Onderzoek Kantorenmarkt 2010”. Geconcludeerd werd dat onverkorte realisatie van het kantorenprogramma zou leiden tot een ongewenst aanbodoverschot aan kantoren. Vervolgens heeft het college besloten om het programma aan te passen om dit overschot tegen te gaan. Deze aanpassing betekende allereerst het schrappen van een aantal plannen om daarmee de planvoorraad terug te brengen. Daarnaast is besloten om een ander deel van het programma uit te faseren tot na 2030, al dan niet in combinatie met reductie van structurele leegstand door sloop, transformatie en/of herbestemming. Om diversiteit in het aanbod te houden en ook in de toekomst te kunnen voldoen aan de eisen vanuit de markt (vervangingsvraag) is besloten om een aantal kansrijke nieuwbouwlocaties in het programma te houden.

4.3.5 Beleidsregel Bed & Breakfast

In september 2010 heeft de gemeenteraad deze beleidsregel vastgesteld. De beleidsregel geeft voorwaarden waaronder een bed & breakfast in een woonwijk of een agrarisch gebied mogelijk wordt gemaakt. Deze voorwaarden gaan over de omvang, het aantal kamers en de realisatie van parkeergelegenheid op eigen terrein. De regeling is bedoeld voor gebieden met een woonbestemming (niet zijnde bedrijfswoning) of een agrarische bestemming en is om die reden in dit bestemmingsplan overgenomen. Medewerking aan het vestigen van een Bed & Breakfast kan alleen verleend worden door middel van een afwijking (ontheffing).

4.3.6 Integraal horecabeleid

Met het horecabeleid wil de gemeente Lelystad de kwaliteit en aantrekkelijkheid van de horeca in Lelystad verbeteren. Hierdoor moet een kwaliteitslag van de stad als geheel en de horecasector in Lelystad plaatsvinden. Concreet worden maatregelen en projecten op een rij gezet, die uitvoering moeten geven aan het in de nota verwoorde beleid. Uitgangspunten voor het toekomstbeleid zijn:

  • 1. een concentratie van de horeca rond één of meer locaties;
  • 2. het creëren van meer diversiteit in het gehele aanbod in Lelystad, gericht op specifieke doelgroepen;

rekening houden met randvoorwaarden die vanuit milieu en openbare orde, zodat het leefmilieu niet onevenredig wordt aangetast

4.3.7 Welstandsnota 2015 'Lelystad geeft ruimte kwaliteit'

De gemeente Lelystad heeft het beleid voor welstand in de Welstandsnota van 2007 geactualiseerd. Met de Welstandsnota 2015 'Lelystad geeft ruimte kwaliteit' beschikt Lelystad over een up-to-date welstandsbeleid tot en met het jaar 2025. Hiermee is het mogelijk om de ruimtelijke kwaliteit van de stad te waarborgen.

De grootste wijzigingen ten opzichte van de Welstandsnota 2007 zijn:

  • de actualisatie van de welstandsnota n.a.v. actuele wet- en regelgeving (Wabo / vergunningsvrij bouwen);
  • het opnemen van sneltoetscriteria voor veel voorkomende kleine bouwwerken die aansluiten bij de categorieën van de Wabo en de regels voor vergunningsvrij bouwen;
  • het opnemen van cultuurhistorisch erfgoed in de welstandsnota, inclusief een cultuurhistorische waardestelling;
  • het intrekken van een aantal beeldkwaliteitplannen (9) en ondergebracht bij de gebiedsgerichte welstandscriteria;
  • de gebieden waarvoor nog wel een beeldkwaliteitsplan of beeldregieplan geldt, zijn in de nieuwe welstandskaart opgenomen;
  • een aantal objectgerichte criteria toegevoegd, onder meer bedoeld om duurzame initiatieven te stimuleren.

In de welstandsnota is aan de hand van de beschreven stedenbouwkundige structuur in de stad nader onder verdeeld in een aantal deelgebieden met een eigen karakteristiek. Vervolgens zijn deze gebieden ingedeeld bij één van de drie welstandsniveaus; architectonische welstand, stedenbouwkundige welstand of vrijwillige welstand. Het plangebied (bestemmingsplan Schepenwijk) betreft een bestaande locatie met nog enkele uitbreidingsmogelijkheden (o.a. Hanzepark).

De welstandscriteria van het niveau “stedenbouwkundige welstand” zijn van toepassing. Bij de stedenbouwkundige welstand zijn de criteria erop gericht om de hoofdvorm van een gebouw of blok (straat) intact te laten. Ingrepen in een blok of een samenhang van blokken worden beoordeeld in verhouding tot de aanpalende blokken en de stedenbouwkundige impact van de verandering in haar omgeving. Het beleid is alleen op hoofdzaken vastgelegd.

4.3.8 Beleidsregel Kamerverhuur in Lelystad

In maart 2013 is de beleidsregel 'Kamerverhuur in Lelystad' vastgesteld. De beleidsregel geeft de kaders aan waarbinnen kamerverhuur kan worden toegelaten in een woonfunctie zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit van de woonomgeving. Door middel van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bestemmingsplan indien voldaan wordt aan de voorwaarden die in de beleidsregel gesteld worden. Deze voorwaarden betreffen voornamelijk de invloed op de omgeving, het aantal huurders en parkeren. De regeling is bedoeld voor gebieden met een woonbestemming, niet zijnde een bedrijfswoning. In februari 2015 is de beleidsregel gewijzigd met betrekking tot het afstandscriterium (200 meter in plaats van 100 meter) voor zowel kamerverhuur als woningsplitsing.

4.3.9 Beleidsplan handhaving fysieke leefomgeving 2011-2014

Het gemeentelijk handhavingsbeleid is verwoord in het Beleidsplan handhaving fysieke leefomgeving 2011 - 2014. Dit beleidsplan geeft de kaders voor het uitvoeren van de handhavingstaak door de gemeente. Het beleidsplan is een integraal plan waarin de handhavingstaken van de beleidsvelden bouw, milieu en Apv, zijn meegenomen. Het handhavingsbeleidsplan geeft richting aan de uitvoering van de handhavingstaken. Op basis van dit plan wordt jaarlijks een handhavingsuitvoeringsplan vastgesteld, waarin de werkwijze, de intensiteit en de prioritering voor de handhavingstaken worden beschreven. Het beleidsplan is voor geheel Lelystad van toepassing, dus ook voor het plangebied. Het heeft echter geen directe invloed op dit bestemmingsplan.

4.3.10 Nota Recreatie en Toerisme (2005)

Deze nota is bedoeld om een samenhangend beleid te formuleren op het gebied van recreatie en toerisme. Daarbij is een drietal hoofdopgaven genoemd, namelijk:

  • 1. het doorontwikkelen van de basiskwaliteiten;
  • 2. de versterking van de toeristische knopen;
  • 3. het uitdragen van de aanwezige kwaliteiten (marketing en promotie).

Voor het plangebied zijn alle hoofdopgaven van belang. Daarmee wordt niet alleen gericht op het doorontwikkelen van het gebied, maar ook het versterken van de bestaande voorzieningen, zodat een sterk toeristische knoop ontstaat aan de kust. De gemeente richt zich onder meer op het op orde houden en het recreatief versterken van de directe leefomgeving van de inwoners van Lelystad. Daarbij is genoemd dat kansen gezocht moeten worden in vormen van (dag)recreatie. De recreatieve voorzieningen in het plangebied dragen bij aan het doorontwikkelen van de basiskwaliteiten.

4.3.11 Bedrijventerrein

De Structuurvisie Locatiebeleid Lelystad 2013-2025 biedt, rekening houdend met beleid op rijks-, regionaal en provinciaal niveau, inzicht in de manier waarop de gemeente invulling geeft aan de bestaande en toekomstige werklocaties en het beleid waarmee dit gepaard gaat. In dit locatiebeleid wordt onderscheid gemaakt tussen een zevental locatietypen die onderverdeeld zijn in drie categorieën: centrummilieus (grootstedelijk centrummilieu, overige centra), gemengde milieus (overige gebied) en specifieke milieus (kantoren, voorzieningen, reguliere bedrijventerreinen, industrieterreinen). Tot welk locatietype de werklocatie behoort geeft aan welke goedkeuringscriteria, richtlijnen en aanbevelingen voor vestiging op de locatie gelden. Het detailhandelsbeleid van de gemeente Lelystad heeft tevens een plek binnen deze visie gekregen.

Bedrijventerrein Kempenaar en Jol

De locaties Kempenaar en Jol worden in dit beleid aangeduid als “gemengd milieu”. Locaties waar in de toekomst (organische) transformatie van de locaties tot de mogelijkheden behoort door meerdere functies naast elkaar toe te laten. Het oorspronkelijke profiel van het bedrijventerrein is in de loop der jaren aan het vervagen en de ligging en bereikbaarheid van deze locaties zorgt ervoor dat deze geschikt is voor andere functies zoals voorzieningen en in zeer beperkte mate detailhandel (volumineus). Uitbreiding van kantoor- en winkelmeters is ongewenst.

Uitgangspunten die daarbij horen:

  • bedrijven in de categorieën 1 en 2 bij recht mogelijk maken, hogere categorieën alleen toestaan op het moment dat deze al aanwezig zijn, maar bij beëindiging van de functie ter plaatse, geen plaats meer voor bedrijvigheid uit eenzelfde of hogere hindercategorie;
  • niet-economische functies (sociaal-cultureel, maatschappelijk) mogelijk maken;
  • geen uitbreiding kantoor- en winkelmeters (reguliere detailhandel) mogelijk maken;
  • productiegebonden (niet zijnde voedings- en genotmiddelen) en ondergeschikte detailhandel mogelijk maken;
  • detailhandel in ABC-branches en grove bouwmaterialen mogelijk maken;
  • detailhandel in woninginrichting, keukens en sanitair, tuingerelateerd, installatiegerelateerd, rijwielen en kringloopwinkels door middel van een ontheffing mogelijk maken;
  • parkeeroverlast voorkomen door realisatie voldoende parkeerplaatsen d.m.v. parkeren op eigen terrein of voldoende op gebiedsniveau.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Milieueffectrapportage

Voor besluiten en plannen die ontwikkelingen bevatten, die (mogelijk) belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben, geldt de plicht voor het opstellen van een milieueffectrapportage. Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De drempelwaarden voor projecten waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in het Besluit m.e.r..

Bij dit bestemmingsplan hoeft geen milieueffectrapportage opgesteld te worden. In het plangebied is geen sprake van nieuwe ontwikkelingen. De geringe uitbreidingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, liggen (individueel en cumulatief) onder de drempelwaarden zoals die genoemd zijn in het Besluit m.e.r..

5.2 Ecologie

Om inzicht te krijgen in de huidige natuurwaarden in het plangebied, de eventuele gevolgen van geplande ontwikkelingen en/of activiteiten die in het plan mogelijk gemaakt worden op aanwezige natuurwaarden in het plangebied en de omgeving, dient in het kader van het bestemmingsplan een toets op de Wet Natuurbescherming plaats te vinden. Hierbij wordt getoetst op beschermde gebieden, beschermde soorten en leefgebieden en op het behoudt van houtopstanden. Daarnaast wordt getoetst op vigerend beleid op het gebied van flora en fauna en op het Nationaal Natuur Netwerk (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur, EHS, geheten) uit de Nota Ruimte.

5.2.1 Gebiedentoets

Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet, Flora- en Faunawet en de Boswet. Hoofdstuk 2 van de Wnb regelt de bescherming van gebieden. Op landelijk niveau zijn hierin de ruimtelijke bepalingen van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn verwerkt. De Wnb biedt de mogelijkheid aan provincies om eigen beschermde gebieden aan te wijzen. De provincie Flevoland heeft hier (nog) geen uitvoering aan gegeven.

Binnen het grondgebied van de gemeente Lelystad zijn de Oostvaardersplassen, Markermeer en IJsselmeer aangewezen als Natura 2000 – gebied. Binnen de gemeentegrenzen kennen deze gebieden alleen doelen voor vogels. In het kader van de soortbescherming kan het noodzakelijk zijn om naar meer soorten te kijken dan alleen de soorten waar de beschermde gebieden voor aangewezen zijn. Er komen geen aangewezen habitattypen voor en invloed van dit bestemmingsplan op beschermde habitattypen buiten de grenzen van de gemeente is op voorhand uitgesloten.

In de Nota Ruimte is de aanwijzing en bescherming van de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS) geregeld. De benaming van de EHS is in 2016 gewijzigd in het NNN (Nationaal Natuur Netwerk). De begrenzing van de NNN – gebieden is een taak van de provincie. In Flevoland is de begrenzing definitief vastgesteld op 17 juni 2010.

Natura 2000

De Vogelrichtlijn is gericht op het beschermen van in het wild levende vogelsoorten en op de instandhouding van de habitat die het leefmilieu voor deze soorten vormt. De Habitatrichtlijn is gericht op het in stand houden van natuurlijke en halfnatuurlijke habitat en de bescherming van wilde flora en

fauna. In dit kader zijn Speciale Beschermingszones (SBZ) aangewezen op basis van kwalificerende soorten of habitats. De aangewezen gebieden vormen samen het Europese netwerk Natura 2000. Wanneer zich in of in de buurt van een Natura 2000 gebied een (nieuwbouw)plan aandient, zal moeten worden beoordeeld of dit plan negatieve gevolgen voor de kwalificerende soorten en/of habitats heeft.

Schepenwijk

Bestemmingsplan Schepenwijk is een conserverend bestemmingsplan. In de ruimte die het vorig bestemmingsplan biedt zal niets wijzigen. Natura 2000 – gebied Markermeer-IJmeer grenst aan dit gebied. Voor de realisatie van de woningen aan Saerdam heeft een toets plaatsgevonden naar negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen. Gebleken is dat significant negatieven effecten niet op zullen treden.

Om het verlenen van omgevingsvergunningen te vereenvoudigen is door de gemeente een voortoets gedaan van mogelijk negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van bepaalde typen bouwwerken. Hieruit is een kaart en toetsingskader met “binnen en buiten externe werking” voor verschillende bouwwerken en evenementen gemaakt. Via de GISviewer van de gemeente zijn deze kaart en toetsingskader te raadplegen. Een negatieve invloed op de Natura 2000 – gebieden ten gevolge van dit bestemmingsplan is uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00058-VG01_0030.png"

Nationaal Natuur Netwerk (NNN)

De Natura 2000 - gebieden maken deel uit van het NNN in de status van prioritair gebied. Daarnaast wordt onderscheid gemaakt in ecologische verbindingszones, waardevolle gebieden en overig NNN. De ecologische verbindingszones zorgen ervoor dat afzonderlijke natuurgebieden met elkaar verbonden worden en planten en dieren zich kunnen verspreiden. De waardevolle gebieden hebben een hoge actuele of potentiële natuurwaarde. Deze gebieden zijn essentieel voor de samenhang en kwaliteit van het NNN. De prioritaire en waardevolle gebieden vormen samen de kerngebieden van het NNN. De provincie heeft het NNN begrensd, gemeenten zijn verplicht om deze begrenzing in bestemmingsplannen te verwerken.

In bestemmingsplan Schepenwijk bevindt zich een prioritair gebied, namelijk Natura 2000 – gebied Markermeer. Activiteiten en plannen met een negatieve invloed op de wezenlijke waarden van het NNN zijn in principe niet toegestaan. Omdat het NNN gebied overlapt met het N2000 – gebied, zal hier niet verder op ingegaan worden.

Wetland

Onder wetlands worden waterrijke gebieden verstaan, bijvoorbeeld moerassen of veengebieden. Deze natuurgebieden hebben belangrijke functies, onder andere voor trekvogels, vissen en andere waterdieren. Wetlands en de planten- en diersoorten die erin leven, worden beschermd door het Ramsar Verdrag uit 1971

Het Markermeer is aangewezen als wetland. Extra beschermingsmaatregelen zijn niet noodzakelijk, omdat het gebied beschermd is volgens de Wet Natuurbescherming. Negatieve invloed is daarmee uitgesloten.

Bewaren houtopstanden

Hoofdstuk 4 van de Wet Natuurbescherming regelt de instandhouding van (productie)bos in Nederland. De Wet Natuurbescherming stelt regels voor herplant van bos bij kap en/of oogst van bos, waarbij de provincie nog aanvullende regels kan stellen. De provincie Flevoland heeft aanvullende regels vastgesteld, onder andere dat een bestaande boskern niet kleiner dan 15 ha mag worden bij kap en herplant elders. In principe dienen gekapte percelen binnen drie jaar ter plaatse herplant te worden. Is dit niet mogelijk, dan kan ontheffing verleend worden om elders te herplanten. Hoofdstuk 4 van de Wet Natuurbescherming heeft alleen werking buiten de 'bebouwde kom grens houtopstanden'.

Het bestemmingsplan Schepenwijk is geheel binnen de bebouwde kom houtopstanden gelegen. Hoofdstuk 4 van de Wet Natuurbescherming is hier niet van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00058-VG01_0031.png"

 afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00058-VG01_0032.png"

5.2.2 Beleid groenvoorzieningen

Met ingang van 1 januari 2009 beheert de gemeente Lelystad haar groenvoorzieningen conform de Gedragscode Beheer Gemeentelijk Groenvoorzieningen (artikel 3.31 Wnb). Als onderdeel hiervan heeft het College de 'Natuurstatuskaart' vastgesteld op 25 november 2008. Daarmee zijn de beschermde gebieden vastgesteld en is tevens een status gegeven aan gebieden die van belang zijn voor (beschermde) planten en dieren.

In het plangebied bevinden zich, naast het Natura 2000 gebied Markermeer-IJmeer, een aantal gebieden en structuren die van belang zijn voor het behoud van soorten en biodiversiteit in de stad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00058-VG01_0033.png"

Compensatiegebieden

Er is een gebied waarop een compensatieverplichting rust gelegen binnen het bestemmingsplan Schepenwijk. Het betreft een ten behoeve van de realisatie van Hanzepark (ff75c.06.toek.0254.ck). De compensatie heeft plaatsgevonden in het talud van het water gelegen tussen Kempenaar 32 en Hanzepark. Dit grasland wordt een maal per jaar gemaaid en afgevoerd om de Rietorchis zich hier verder te laten ontwikkelen. Om de grasgroei te onderdrukken is gelijktijdig Grote ratelaar, een halfparasiet op gras, ingezaaid.

Locale ecologische verbinding

Langs de Westerdreef en Houtribdreef ligt een locale ecologische verbinding. Deze verbinding is aangewezen in het gemeentelijk waterplan en loopt van de Hollandse Hout naar het Zuigerplasbos. Met name oevergebonden soorten, zoals de Ringslang (Natrix natrix), zullen van deze verbinding kunnen profiteren. In deze verbinding dienen oevers zoveel mogelijk natuurvriendelijk ingericht te zijn, duikers vervangen te worden door duikers met faunarichel en de beplanting op de oevers dient gevarieerd te zijn en aangepast aan de functie ecologische verbindingszone.

Voor flora en fauna belangrijke gebieden

De grotere groengebieden en brede bermen langs de dreven zijn belangrijke leefgebieden voor planten en dieren. De dreven zijn, vanwege hun groene inrichting, belangrijk als verbinding voor diersoorten. Voor zwemmende en lopende soorten vormen de kruisingen echter een gevaarlijke passage. Bij groot onderhoud aan de watergangen langs de dreven moet getracht worden duikers te vervangen door duikers met faunarichel. De spoorberm is met name van belang als verspreidingsroute voor planten en vliegende insecten. Naast het Natura 2000 gebied Markermeer-IJmeer zijn de onderzijde van de dijk en de berm van de Houtribweg belangrijk als verspreidingsroute voor planten, kruipende en vliegende insecten. Met name de natte kwelzone aan de onderzijde van de dijk zorgt voor een bijzonder milieu voor planten en insecten en is, vanwege het doorgaande karakter, van groot belang. In het Bultpark tussen de Schouw en Kempenaar ligt een belangrijke groeiplaats van de Rietorchis (Dactylorhiza majalis praetermissa).

Faunapassage

Onder de Houtribweg ligt een faunaduiker tussen de dijk en het Galjoenpark.

5.2.3 Soortentoets

Soortbescherming hoofdstuk 3 Wet Natuurbescherming

Op grond van de Wet Natuurbescherming gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten. Naast specifieke bescherming van bepaalde soorten, is in artikel 1.10 en 1.11 van de Wnb een algemene zorgplicht voor alle in het wild levende planten en dieren en natuur en leefgebieden in het algemeen opgenomen.

In principe zijn alle zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen die in Nederland voorkomen, beschermd. De aanvraag van een ontheffing en de toetsing aan de Wet Natuurbescherming gebeurt niet in het kader van het bestemmingsplan, maar in de vergunningenfase van een initiatief. Om te beoordelen of dit bestemmingsplan ook uitvoerbaar is, zal hierop vooruitlopend, een verwachting worden uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied.

In de wet is een differentiatie aangebracht in niveau van bescherming. De beschermde soorten zijn rechtstreeks in de Wet Natuurbescherming vermeld, met een eigen beschermingsregime, waarbij de bescherming van de categorieën 1 en 2 het hoogste niveau hebben.

  • 4. § 3.1 soorten van de Vogelrichtlijn
  • 5. § 3.2 soorten van de Habitatrichtlijn bijlage IV en de verdragen van Bern bijlage II en Bonn bijlage I
  • 6. § 3.3 overige soorten

Voor het verstoren van vogelnesten wordt geen ontheffing verleend. Indien er broedvogels aanwezig zijn dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaats te vinden. Daarnaast vallen de nesten van een aantal soorten jaarrond onder de bescherming als vaste verblijfplaats.

In het plangebied Schepenwijk bevinden zich parkbossen, bloemrijke bermen, struweel en rietruigte, kwelzone, poelen en open water. Op basis van de terreintypen en waarnemingen kan een inschatting gemaakt worden van de voorkomende beschermde soorten.

De volgende soorten zijn in ieder geval bekend uit het gebied:

Categorie 1, soorten van de Vogelrichtlijn:

Als broedvogel (ook vallend onder de verdragen van Bern en/of Bonn) kunnen de volgende soorten aangetroffen worden: boerenzwaluw, boomkruiper, boomklever, bosrietzanger, braamsluiper, buizerd, fitis, gekraagde roodstaart, grasmus, groenling, grote bonte specht, havik, heggenmus, huiszwaluw, ijsvogel, kleine karekiet, koolmees, nachtegaal, oeverzwaluw, pimpelmees, roodborst, sperwer, spotvogel, tjiftjaf, winterkoning, witte kwikstaart, zwarte roodstaart

De nesten van de volgende soorten worden gerekend tot (jaarrond) vaste verblijfplaats: huismus, ransuil, sperwer, buizerd, gierzwaluw, havik

De nesten van de volgende soorten zijn jaarrond beschermd als er onvoldoende alternatieve nestlocaties voorhanden zijn: boerenzwaluw, bonte vliegenvanger, boomklever, boomkruiper, ekster, gekraagde roodstaart, grote bonte specht, huiszwaluw, ijsvogel, koolmees, oeverzwaluw, pimpelmees, spreeuw, zwarte kraai, zwarte roodstaart

De cursief aangegeven soorten zijn (ook) nestelend in gebouwen aan te treffen.

Categorie 2, soorten van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn:

Vleermuizen: Alle deelgebieden uit dit plan kunnen fungeren als leefgebied voor diverse soorten vleermuizen. In ieder geval zijn foeragerend in het gebied de Gewone Dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus) en de Laatvlieger (Eptesicus serotinus) te verwachten. Zowel in gebouwen als in bomen of parkbospercelen kunnen zich kolonies bevinden, deze zijn als vaste verblijfplaats strikt beschermd. De Meervleermuis (Myotis dasycneme) heeft zijn belangrijkste Europese verspreiding in Nederland, waardoor Nederland voor deze soort een belangrijke verantwoordelijkheid heeft. De kustzone van het Markermeer wordt door de Meervleermuis gebruik als foerageergebied. Verstoring als gevolg van (extra) verlichting in de kustzone dient voorkomen en/of beperkt te worden.

In de watergangen en waterpartijen zijn sporen van de Europese Bever (Castor fiber) en de Otter (Lutra lutra) aangetroffen. Bij werken langs en in het water dient met de mogelijke aanwezigheid van deze soorten rekening gehouden te worden.

In de Kempenaar zijn in enkele tuinen Vroedmeesterpadden (Alytes obstetricans) aangetroffen.

Categorie 3, overige soorten:

In Lelystad is de Alpenwatersalamander (Triturus alpestris) in veel tuinvijvers en kleine wateren aangetroffen.

In het gebied zijn diverse algemeen beschermde soorten aan te treffen. Het gaat onder meer om de volgende soorten; Egel (Erinaceus europaeus), ware- en woelmuizen, Bunzing (Mustela putorius), Bruine kikker (Rana temporaria), Groene kikker complex (Rana ridibunda/lessonae), Gewone pad (Bufo bufo) en Kleine watersalamander (Triturus vulgaris).

Voor de meeste soorten is door de Provincie Flevoland een vrijstellingsbesluit genomen voor de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen.

Aangezien het bestemmingsplan grotendeels consoliderend is, mag verwacht worden dat er geen grote negatieve effecten optreden. Het voortbestaan van de populaties van beschermde soorten in dit gebied komt niet in gevaar. Bij eventuele ruimtelijke procedures zal vanwege het voorkomen van beschermde soorten een aanvullende inventarisatie verricht dienen te worden. Tevens dient, vanwege het voorkomen van vleermuizen in gebouwen, bij sloopwerkzaamheden van gebouwen altijd een vleermuisinventarisatie verricht te worden. In sommige gevallen zal ook bij aanbouw aan bestaande bouw een vleermuisinventarisatie noodzakelijk zijn.

Rode Lijst

Soorten vermeld op de Rode Lijst zijn niet wettelijk beschermd, maar vallen wel onder de zorgplicht uit de Flora- en Faunawet (art. 2 lid 1). In het plangebied zijn diverse soorten te verwachten met een vermelding op de Rode lijst.

Conclusie

Gezien de conserverende aard van het bestemmingsplan wordt verwacht dat er geen negatieve effecten optreden met betrekking tot de populaties van beschermende soorten in het plangebied. Bij eventuele ruimtelijke procedures zal vanwege het voorkomen van beschermende soorten een aanvullende inventarisatie verricht dienen te worden. Eveneens dient, vanwege het voorkomen van vleermuizen in gebouwen, bij sloopwerkzaamheden van gebouwen altijd een vleermuisinventarisatie verricht te worden. In sommige gevallen zal ook bij aanbouw aan bestaande bouw een vleermuisinventarisatie noodzakelijk zijn.

5.3 Archeologie

Archeologische Monumentenzorg in Lelystad

Op 28 augustus 2008 heeft de gemeenteraad van Lelystad het archeologische beleid vastgesteld. Dit beleid is opgesteld om vorm te geven aan het rijks- en provinciaal beleid voor archeologie en cultuurhistorie. Het beleid bestaat uit beleidsafspraken en een beleidsadvieskaart. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met op de kaart aangemerkte gebieden.

In het beleid is ook de doorwerking van het beleid voor bestemmingsplannen opgenomen. Daarbij is een lijst opgenomen met categorieën van archeologische waarden en de manier waarop deze in het bestemmingsplan opgenomen moeten worden.

Wat onder andere voor Schepenwijk van toepassing is, is dat archeologische vindplaatsen, zoals scheepswrakken, in het bestemmingsplan opgenomen moeten worden. Bij ontwikkelingen in dergelijke gebieden moet altijd archeologisch onderzoek plaatsvinden. Deze gebieden moeten in het bestemmingsplan een passende regeling krijgen.

Archeologische waarden

In 1992 werd het Europese Verdrag van Malta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Monumentenwet gewijzigd. De bescherming van archeologische waarden is geregeld in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ); een wijziging in de Monumentenwet. De kern van de WAMZ is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, moet het bestemmingsplan uiteindelijk, indien nodig, een bescherming bieden voor archeologisch waardevolle gebieden. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een omgevingsvergunning voor werken en/of werkzaamheden.

Achtergrondinformatie

Voordat de Zuiderzee ontstond was het grondgebied van de provincie Flevoland ook al eens bewoond. Duizenden jaren geleden hebben deze eerste bewoners sporen achtergelaten, die bewaard zijn gebleven in de bodem van Flevoland. Deze archeologische waarden zijn uniek.

Het Europees verdrag op het gebied van de bescherming van het archeologisch erfgoed verplicht de deelstaten om archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem te behouden. Indien behoud in de bodem niet mogelijk is moeten belangrijke archeologische waarden door middel van opgravingen en onderzoek veilig worden gesteld. Het provinciaal beleid sluit aan bij het Europese verdrag en legt de nadruk op het vergroten van het maatschappelijk rendement van de archeologische monumentenzorg. Deze verplichting geldt voor heel Flevoland.

In het provinciaal archeologiebeleid is onderscheid gemaakt in Provinciaal Archeologische en Aardkundige Kerngebieden (PArK'en), archeologische aandachtsgebieden en top 10-locaties.

Deze gebieden en locaties achten de provincie van provinciaal belang. De PArK'en en top-10-locaties zijn door de provincie uitgewerkt, de uitwerking van de archeologische aandachtsgebieden is een gemeentelijke verantwoordelijkheid.

Archeologische aandachtsgebieden zijn gebieden met een relatief hoge dichtheid aan goed geconserveerde archeologische waarden. Zij omvatten delen van de prehistorische stroomgebieden van de Vecht, IJssel en Eem, waarin onder andere nederzettingen van de Swifterbantcultuur liggen. Deze aandachtsgebieden bevinden zich onder andere in het noordelijke en zuidelijke deel van gemeente Lelystad.

De vermoedelijke archeologische waarden in het noordelijke gebied zijn dusdanig groot dat dit gebied, dat grenst aan het PArK Rivierduingebied Swifterbant, in gemeentelijk beleid als te onderzoeken gebied is aangewezen.

Naast PArK'en, aandachtsgebieden en top-10-locaties zijn door de provincie ook aardkundig waardevolle gebieden aangewezen. In de aardkundig waardevolle gebieden bevinden zich naast oude menselijke sporen ook sporen van vroegere landschappen. Elementen als oude geulsystemen en rivierduinen, zeldzame veenresten en zeer oude bodems vormen onderdelen van deze zeer oude, fossiele landschappen. Uit deze aardkundige elementen is de ontstaansgeschiedenis van de Flevolandse ondergrond af te lezen. De provincie heeft een eerste inventarisatie en waardering van de aanwezige aardkundige waarden uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in de globale begrenzing van aardkundig waardevolle gebieden. Binnen de gemeentegrenzen van Lelystad bevinden zich onder andere de aardkundig waardevolle gebieden “Rivierduinen en stroomgeulen Swifterbant 1 en 2”.

In het gemeentelijk archeologiebeleid wordt in de aandachtsgebieden onderscheid gemaakt tussen gebieden met hoge en middelhoge archeologische waarde en gebieden met een lage archeologische waarde. In de gebieden met een lage archeologische waarde is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Het gemeentelijk beleid is op 28 augustus 2008 vastgesteld en sinds 11 september 2008 in werking.

In het plangebied (Hanzepark) is een uitloper van een pleistocene zandrug aanwezig (0,5 m-mv). Ter plaatse is de bodem door bouw, sloop en nieuwbouw al zoveel geroerd dat een onderzoeksverplichting geen meerwaarde zal hebben.

Vondsten in het plangebied

  • Waarneming 55.047 betreft een scheepswrak wat reeds is opgegraven. De locatie hoeft niet te worden beschermd.
  • Waarnemening nummer 60.254 ligt net buiten het plangebied en betreft een verwijderd scheepswrak.
  • Waarneming 55.048 is een opgegraven scheepswrak, welke niet van belang is voor dit plan.
  • Waarnemingsnummer 49.924 is een scheepswrak van vermoedelijk een waterschip, wat tegen verdere beschadiging moet worden beschermd in het bestemmingsplan.

Bijzonderheden scheepswrak met waarnemingsnummer 49.924

Het scheepswrak betreft een vissersschip (een bun is aangetroffen), gezien de afmetingen en de datering gaat het vermoedelijk om een waterschip. De datering (van de bouw) is na 1530 omdat het wrak een gladboordige huid heeft. Het schip is vergaan in de Almere fase, dus voor 1600. Datering is dus: tweede kwart/tweede helft 16e eeuw. In 2004 heeft een summier onderzoek plaatsgevonden. Ondanks dat het schip zwaar is beschadigd bij de aanleg van een riool, is nog wel een deel van het bakboord deel van het voordek aanwezig. De ruwe afmetingen zijn: 18m (lengte) x 6,2 m (breedte). De locatie is ingemeten. Ter bescherming van het wrak wordt voor bodemingrepen op de locatie en in een contour van 10 meter rondom het wrak een vergunningplicht opgenomen middels een dubbelbestemming archeologische waarde. Gezien de ligging van het wrak, op 1,60 meter onder maaiveld (m-mv) geldt deze vergunningplicht alleen voor ingrepen dieper dan 1 m-mv.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00058-VG01_0034.png"

Archeologiekaart waarden en verwachtingen

Conclusie

Het plangebied valt buiten het in het Provinciaal omgevingsplan 2006 opgenomen PArK en aandachtsgebied. Volgens de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW 2.0) bevindt het plangebied zich in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde, met uitzondering van de eerder genoemde pleistocene zandrug.

Op grond van het Provinciaal omgevingsplan 2006, de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (2.0) en het gemeentelijk beleid “Archeologische monumentenzorg in Lelystad” is voor dit bestemmingsplan geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Wel is ter plaatse van een scheepswrak in het plangebied een beschermingsmaatregel nodig bij toekomstige bodemingrepen dieper dan 1 m-mv. Uit de beschikbare informatie blijkt dat er in het gebied dus al enige archeologische vondsten zijn gedaan. De aanwezigheid van archeologische sporen kan nooit volledig worden uitgesloten. Bij de uitvoering van de bodemverstorende werkzaamheden is alertheid op de aanwezigheid van archeologische resten nodig.

Scheepswrakken kunnen in principe overal op de huidige en voormalige IJsselmeerbodem worden aangetroffen. De meeste scheepswrakken liggen relatief dicht aan het oppervlak van de voormalige Zuiderzeeafzettingen. Het zijn momenteel vooral de dieper gelegen wrakken die nu nog tevoorschijn komen. Dit zijn echter vaak beter geconserveerde schepen.

Indien tijdens de bodemverstorende werkzaamheden archeologische resten of (delen van) een scheepswrak worden aangetroffen moet het werk onmiddellijk worden stilgelegd. Op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988 moet melding worden gemaakt van de vondst bij de Minister. In de Flevolandse praktijk fungeert het archeologisch depot in het Nieuwland Erfgoedcentrum als centraal meldpunt van archeologische vondsten.

Regel Waarde - Archeologie

Het gebied in het plangebied, waar door de aanwezigheid van een scheepswrak een hoge archeologische waarde aanwezig is, is in het bestemmingsplan voorzien van de dubbelbestemming “Waarde - Archeologie”. Binnen deze bestemming is een omgevingsvergunning voor werken en/of werkzaamheden opgenomen waarin bepaald is dat voor ingrepen dieper dan 1 meter een omgevingsvergunning voor werken en/of werkzaamheden nodig is. Ook is hierbij een archeologisch onderzoek nodig.

5.4 Geluid

Wegverkeer

Op grond van de Wet geluidhinder worden langs wegen geluidszones vastgesteld, waarbinnen de regels van de Wet geluidhinder gelden. De breedte van de zone is afhankelijk van de ligging van de weg in (buiten)stedelijk gebied en van het aantal rijstroken. Wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt, hebben geen zone.

Binnen het plangebied is een aantal dreven gelegen, welke tot de zoneplichtige wegen behoren, namelijk de Houtribweg, Houtribdreef, Westerdreef, Visarenddreef, Stationsdreef, Stationsweg en de Stationslaan. Bij de voornoemde wegen hoort een geluidszone (aandachtsgebied voor geluid) van 200 meter voor de Stationslaan en deels voor de Houtribweg en 350 meter voor de overige genoemde dreven, conform artikel 74 van de Wet geluidhinder. Voor de uitwerkingsgebieden is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Daarbij is getoetst of er voldaan kan worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB(Lden) of aan de in het verleden vastgestelde hogere grenswaarden. Voor de locatie langs de Houtribdreef is een hogere grenswaarde verleend van 53 dB(Lden). Voor bestaande woningen geldt op grond van artikel 76 lid 1 en 3 van de Wet geluidhinder geen onderzoeksplicht.

Voor de berekening van de verschillende contouren is uitgegaan van de geldende rijsnelheden. De snelheden varieren van 50 km/uur tot en met 70 km/uur. Voor de verkeersintensiteit is het prognosejaar 2030 aangehouden.

Conclusie

Binnen de gebieden “Woongebied, Uit te Werken” kan voldaan worden aan de voorkeursgrenswaarde of aan de in 2005 vastgestelde hogere grenswaarde. Het vaststellen van een hogere grenswaarde of het nemen van akoestische maatregelen is daarmee niet aan de orde.

Spoorweggeluid

Met de actualisatie hebben we nu te maken met de spoorweg de Hanzelijn ten opzichte van de voorgaande actualisatie. Toen was het spoor alleen gereserveerd voor treinen richting de wasstraat in Lelystad Noord.

Momenteel is de geluidszone aan weerszijden van het spoor 500 meter, gerekend vanaf de buitenste spoorstaaf. Deze geluidszone heeft het karakter van een onderzoeksgebied waar bij het plannen van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen of het wijzigen van bestaande geluidsgevoelige bestemmingen rekening gehouden moet worden met het geluid van spoorweglawaai.

Bij de berekeningen is gebruikt gemaakt van de spoorgegevens zoals deze zijn opgenomen in het Geluidregister van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M). Hierbij is de standaard rekenmethode voor railverkeerslawaai gehanteerd (RMR-2012). Door de wetswijziging wordt voor spoorweglawaai niet meer gerekend met prognoses, maar wordt er gebruik gemaakt van het bronbestand dat behoort bij de wettelijk vastgestelde geluidproductieplafonds. Wijzigingen in dit bronbestand kunnen namelijk alleen worden doorgevoerd na het doorlopen van een wettelijke procedure.

Aan de hand van de berekende contouren kan bepaald worden of er voldaan kan worden aan de voorkeursgrenswaarde voor het plangebied “Woongebied, Uit te Werken”, gelegen binnen de geluidszone van de Hanzelijn.

Conclusie

Binnen de gebieden “Woongebied, Uit te Werken” kan voldaan worden aan de voorkeursgrenswaarde. Het vaststellen van een hogere grenswaarde of het nemen van akoestische maatregelen is niet aan de orde.

Bedrijvigheid

In Lelystad wordt bij bedrijventerreinen en bedrijven een systeem van inwaartse milieuzonering toegepast. De bedoeling is om daarmee een adequate ruimtelijke scheiding aan te brengen tussen milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen. In deze vorm van milieuzonering wordt rondom het bedrijventerreinen een denkbeeldige contourlijn getrokken die uitgaat van de te beschermen milieugevoelige bestemmingen. Vervolgens wordt binnen de contourlijn gelegen bedrijventerrein verdeeld in zones voor bepaalde categorieën van bedrijven. Hoe verder die zones van de contourlijn liggen, hoe zwaarder de toegelaten bedrijven mogen zijn.

Bij de indeling van bedrijven in bedrijfscategorieën wordt in het algemeen de VNG-uitgave “bedrijven en milieuzonering” als richtlijn toegepast. Daarin worden voor ieder soort bedrijf indicatieve afstanden bepaald voor de milieuaspecten geluid, stank, stof en gevaar.

Het systeem van milieuzonering is een goed instrument om een adequate ruimtelijke scheiding aan te brengen tussen milieubelastende bedrijvigheid en gevoelige bestemmingen zoals woningen en natuurgebieden. Daarnaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer vallen van de Wet milieubeheer, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

Conclusie

In het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vanuit milieu oogpunt op een hinderlijke wijze van invloed zijn op de omgeving. De aanwezige bedrijven worden gelet op de aard en de invloed op de (woon) omgeving, ook in de toekomst toelaatbaar geacht binnen het plangebied. Daarbij dient te worden opgemerkt dat het niet alleen gaat om de bedrijven die in het bestemmingsplan een bedrijfsbestemming hebben, maar bijvoorbeeld ook om de voorzieningen.

Industriegeluid

Ten zuiden van het plangebied ligt het bedrijventerrein Noordersluis, wat op grond van de Wet geluidhinder is gezoneerd. Volgens het bestemmingsplan “Noordersluis” zijn op het bedrijventerrein bedrijven tot en met maximaal categorie 5 toegestaan. Op het terrein is het principe van inwaartse milieuzonering toegepast.

Voor dit bedrijventerrein is het bestemmingsplan “Noordersluis” (2013) opgesteld. Met de vaststelling van dit bestemmingsplan is ook het akoestisch onderzoek geactualiseerd. De eerder vastgestelde geluidszone biedt nog voldoende geluidsruimte voor de bedrijven gelegen op de het bedrijventerrein.

Conclusie

De vastgestelde geluidszone van de Noordersluis overlapt een deel van het plangebied Schepenwijk. Bij dit deel van het plangebied gaat het echter om een bestaande situatie, het bestemmingsplan maakt binnen deze zone geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk. De geluidssituatie verslechterd niet voor de bestaande geluidgevoelige functie (bijvoorbeeld wonen). De vastgestelde geluidszone van Noordersluis zal voor het gedeelte, waar sprake is van overlapping, worden opgenomen in het bestemmingsplan Schepenwijk.

5.5 Bodemkwaliteit

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening is, wanneer sprake is van een nieuwe ontwikkeling, een beoordeling van de haalbaarheid verplicht. Het bodemonderzoek, en dan vooral onderzoek naar de bodemkwaliteit, maakt deel uit van deze afweging. Bovendien is wettelijk bepaald dat een omgevingsvergunningplichtig bouwwerk niet mag worden gebouwd op een zodanig verontreinigd terrein, dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Bij de verkenning van de mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren moet de bodemkwaliteit worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk. Ook moeten de mogelijkheden en kosten, om deze beperkingen door middel van actief bodembeheer weg te nemen, worden aangegeven.

In het kader van dit bestemmingsplan, is een historisch onderzoek uitgevoerd naar het bodemgebruik in het plangebied. In het onderzoek is nagegaan waar bodemverontreiniging of vermoedelijke verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, die een belemmering kunnen opleveren voor het beoogde gebruik van het plangebied. De resultaten van het onderzoek worden hierna beschreven.

In het plangebied hebben de volgende activiteiten plaatsgevonden. Na de drooglegging heeft het gebied een agrarische bestemming gehad. Vervolgens is het gebied opgespoten om tot woonwijk ontwikkeld te worden. In de woonwijk bevindt zich een winkelcentrum en een klein bedrijventerrein. De wijk is vanaf het begin aangesloten op het gasnet. In het gebied bevinden zich geen zware bedrijven. Op basis van het historische gebruik valt te verwachten dat de bodem geschikt is voor het toekomstige gebruik. Voor dit gebied is een uitgebreider historisch onderzoek naar het bodemgebruik uitgevoerd. De relevante gegevens worden hieronder vermeld.

Op enkele locaties hebben bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden zoals op- en overslag van bodembedreigende stoffen of lozingen van afvalwater en hebben bodembedreigende installaties zoals tanks, werkplaatsen, wasplaatsen of afleverpunten gestaan. In het plangebied zijn enkele kleine calamiteiten bekend waarvan de gevolgen volledig zijn weggenomen. Daarnaast zijn enkele grotere verontreinigingen aanwezig geweest. Deze zijn zodanig gesaneerd dat de betreffende locaties geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

In het gehele plangebied zijn vanaf 1987 circa 100 bodemonderzoeken uitgevoerd en enkele waterbodemonderzoeken. De bodemonderzoeken geven min of meer hetzelfde beeld, te weten ten hoogste een lichte verontreiniging met één of meerdere (zware) metalen en ten hoogste een lichte verontreiniging met voornamelijk arseen en één of meerdere vluchtige aromatische koolwaterstoffen. Het verontreinigingsbeeld komt hiermee in grote lijnen overeen met de achtergrondconcentraties zoals deze op meerdere plaatsen in Lelystad wordt aangetroffen. In het onderzoeksgebied zijn diverse saneringen uitgevoerd.

Geconcludeerd kan worden dat het plangebied op basis van de afwezigheid van ernstige bodemverontreiniging geschikt is voor het toekomstig gebruik. De waterbodem in het gebied is zeer summier onderzocht. Er is voor zover bekend buiten Hanzepark zeer weinig onderzoek naar asbest in de bodem uitgevoerd volgens de huidige maatstaven. Hiermee dient bij verdere inrichting wel rekening te worden gehouden.

Conclusie

Op basis van de beschikbare gegevens is de conclusie dat de huidige bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.6 Externe veiligheid

Hoewel het nieuwe bestemmingsplan Schepenwijk geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt en er daarmee geen wijziging optreedt in de externe veiligheid, wordt in deze paragraaf beschreven op welke risicobronnen er zijn.

Plaatsgebonden risico

De risico's, risicobronnen binnen, maar ook in de nabijheid, van het plangebied zijn geïnventariseerd. Beoordeelde risicobronnen kunnen bedrijven zijn maar ook transportroutes over de weg, rail of vaarwater en buisleidingen. Beoordeeld is of wordt voldaan aan de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico ten opzichte van de oriënterende waarde. Het besluit "Externe Veiligheid inrichtingen" (Bevi), de regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), de handreiking verantwoording groepsrisico zijn bij deze beoordeling toegepast. Bedrijven zoals geregistreerd in het "Risico Register Gevaarlijke Stoffen", het RRGS, zijn in de beoordeling van het plaatsgebonden en groepsrisico voor zover aanwezig meegenomen.

Verantwoording groepsrisico

Het groepsrisico GR kent geen vaste norm waaraan dient te worden voldaan maar een oriënterende waarde waarop getoetst dient te worden. Bij het vaststellen van bestemmingsplannen dient elke (mogelijke) toename van het groepsrisico verantwoord te worden (de verantwoordingsplicht). Deze verantwoordingsplicht geldt ook als het groepsrisico wijzigt maar wel onder de oriënterende waarde blijft.

De verantwoordingsplicht omvat een aantal onderdelen waarop beoordeeld dient te worden.

  • 1. Aanwezige dichtheid van personen in het invloedsgebied van de betrokken risicobronnen;

  • a. functie-indeling.
  • b. gemiddelde personendichtheid.
  • c. verblijfsduur.
  • d. verschil bestaande en toekomstige situatie.

2. De omvang van het groepsrisico;

  • a. de omvang voor het van kracht worden van dit plan.
  • b. de omvang na het van kracht worden van dit plan
  • c. de verandering van het groepsrisico ten gevolge van dit plan.
  • d. de ligging van de groepsrisicocurve ten opzichte van de oriënterende waarde.

3. De mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico bij de in dit plan betrokken risico-inrichtingen en/of transportroutes.

4. De mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico in dit ruimtelijke besluit

5. De mogelijkheden tot voorbereiding op en bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;

    • a. pro-actie.
    • b. preventie.
    • c. preparatie.
    • d. repressie/zelfredzaamheid.

6. De mogelijkheden van personen die zich binnen de het invloedsgebied van de risicobron bevinden om zichzelf in veiligheid te brengen.

7. De voor- en nadelen van andere mogelijkheden tot ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico.

8. De mogelijkheden en voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst.

Per risicobron wordt zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico besproken.

A) Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

Het plangebied grenst aan de Westerdreef en de Houtribdreef, waarover op basis van ontheffingen vervoer van gevaarlijke stoffen mogelijk is (LPG) Uit onderzoek is gebleken dat in Lelystad, en daarmee ook op de Wester- en Houtribdreef er geen sprake is van een benadering van de PR10-6 contour als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen. Eveneens is er geen sprake van een benadering van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.

B) Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor

Het plangebied grenst aan de Hanzelijn. Omdat over deze spoorlijn gevaarlijke stoffen zullen worden vervoerd worden, ontstaat er een PR10-6 contour waarbinnen geen (beperkt) kwetsbare objecten gebouwd mogen worden. Deze contour ligt op 30 meter uit het spoor. Binnen 200 meter moeten de gevolgen voor het groepsrisico in kaart worden gebracht. Omdat het bestemmingsplan Schepenwijk geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt zullen er geen (beperkt) kwetsbare objecten worden toegevoegd. Evenmin wijzigt het groepsrisico.

C) Vervoer van gevaarlijke stoffen over het water

Over het Markermeer loopt de Vaarweg Amsterdam-Lemmer (VAL); deze wordt regelmatig gebruikt voor het vervoer van brandbare en toxische vloeistoffen en gassen per schip. De route maakt onderdeel uit van het Basisnet Water is daar aangemerkt als “belangrijke binnenvaarweg”. Daarvan geldt dat de PR10-6 contour niet verder reikt dan de oever van het Markermeer. Omdat er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt is er geen verandering van het groepsrisico. De vaarweg levert daarmee geen risico's op.

D) Risicovolle bedrijven.

In het plangebied is een bedrijf gevestigd dat wordt aangemerkt als risicovol, zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het betreft het LPG tankstation aan de Kempenaar 01-01. Van dit tankstation is de LPG doorzet beperkt in de vergunning waardoor er sprake is van een categoriale inrichting. Er is geen sprake van overschrijding van de PR10-6 norm, evenmin wordt het groepsrisico overschreden.

Aan de Houtribweg 10 is een propaantank aanwezig. De PR10-6 contour om deze tank bedraagt 12 meter en blijft binnen de kavelgrenzen. Deze contour levert geen belemmeringen op voor de omgeving.

Over het plangebied vallen geen veiligheidscontouren van bedrijven die buiten het plangebied gevestigd zijn.

Conclusie

Over het plangebied liggen risicocontouren voor het plaatsgebonden risico. Er worden geen normen overschreden, evenmin is er sprake van saneringsituaties. Er is geen sprake van een toename van het groepsrisico, zodat een verantwoording van het groepsrisico achterwege kan blijven. Het aspect externe veiligheid geeft geen belemmeringen voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

5.7 Luchtkwaliteit

Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

De Nederlandse wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit in de buitenlucht is opgenomen onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer en staat bekend als de 'Wet luchtkwaliteit' (Wlk) (Stb. 2007, 434). Deze wet is op 15 november 2007 in werking getreden en is de Nederlandse implementatie van de EU-richtlijn voor luchtkwaliteit. Onder de Wlk vallen de volgende AMvB's en Ministeriële Regelingen:

  • Besluit niet in betekenende mate bijdragen (StB 440, 2007);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (StB 14, 2009);
  • Regeling niet in betekenende mate bijdragen (SC 218, 2007);
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (SC 220, 2007; rectificatie SC 237, 2007);
  • Wijziging Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (SC 136, 2008; SC 245, 2008; SC 53, 2009);
  • Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007 (SC 218, 2007).

Plannen waarvan aannemelijk wordt gemaakt dat ze niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, kunnen conform de Wlk zonder toetsing aan de grenswaarden voor verontreinigende stoffen gerealiseerd worden. Hiervoor wordt een grens gehanteerd van 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide(NO2) en fijn stof (PM10). Dit betekent dat voor NO2 en PM10 projectbijdragen zijn toegestaan van maximaal 1,2 ìg/m³. Wanneer een plan minder dan de genoemde omvang bijdraagt aan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10, kan het op grond van art. 5.16 lid 1 sub c uit de Wet milieubeheer doorgang vinden.

Op basis van artikel 5.16 Wet milieubeheer kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt,niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde die behoort bij hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of

aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of

aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of

het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Beoordeling luchtkwaliteit

Onderhavig bestemmingsplan Schepenwijk maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Vaststelling van het bestemmingsplan leidt daarmee niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit geeft geen belemmeringen voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

5.8 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de VNG circulaire Bedrijven en Milieuzonering (2009) zijn richtafstanden opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten milieubelastende activiteiten aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van milieugevoelige activiteiten. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.

Het verband tussen de afstand en de milieucategorie voor een rustige woonwijk

1 10 meter

2 30 meter

3.1 50 meter

3.2 100 meter

4.1 200 meter

4.2 300 meter

De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) met één stap kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

a. Het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;

b. Het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vullen elkaar aan. Voor zover met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.

Bestaande functies in het plangebied

Het plangebied wordt aangemerkt als een rustige woonwijk. Binnen dit plangebied komen naast de woonfunctie ook andere functies voor zoals onder andere maatschappelijke voorzieningen als een winkelcentrum, gezondheidscentrum, scholen en een kerk. Het bestemmingsplan Schepenwijk is een conserverend plan waarbij uitgangspunt is dat elk bedrijf een omgevingsvergunning (milieuvergunning) heeft die is afgestemd op de huidige situatie. Voor de bedrijvigheid geldt dat de vigerende vergunningen, voor zover van toepassing, en het Activiteitenbesluit afdoende moeten worden geacht. In woongebieden worden in principe alleen bedrijven tot en met milieucategorie 2 toegestaan.

Bedrijvigheid aan huis

Bij diverse woningen is sprake van een combinatie van wonen en een vorm van werken. In het woongebied mag slechts lichte aan huis verbonden bedrijvigheid plaatsvinden. Voor de bedrijvigheid geldt dat de vigerende vergunningen, voor zover van toepassing, en het Activiteitenbesluit afdoende moeten worden geacht.

5.9 Waterparagraaf

Algemeen

In het plangebied Schepenwijk wordt gestreefd naar een duurzaam, veilig en gezond waterbeheer.

 

Waterplan en beleid

Voor de gehele gemeente Lelystad is een beleidsnota, het waterplan (Haskoning) in het eerste kwartaal van 2002 vastgesteld. In dit plan zijn kwaliteit, kwantiteit, vormgeving en ecologisch waterbeheer van het open water meegenomen. Dit plan bevat de vertaling van het gewenste waterbeheer ('watervisie') naar inrichtingsmaatregelen op hoofdlijnen. In het waterplan is rekening gehouden is met het vigerend beleid in de Vierde Nota Waterhuishouding (ministerie van V&W), de startovereenkomst “Waterbeleid 21e eeuw”, de “Handreiking watertoets” (ministerie van VROM), het Provinciaal Omgevingsplan (Provincie Flevoland) en het Waterbeheersplan 2002 -2005

“Water in beweging” (Waterschap Zuiderzeeland). Basisprincipes van dit beleid zijn: meer ruimte voor water en het voorkomen van afwenteling van de waterproblematiek in ruimte of tijd. Dit is in WB21 geconcludeerd in de twee drietrapsstrategieën voor:

1. Waterkwantiteit (vasthouden, bergen, afvoeren);

2. Waterkwaliteit (schoonhouden, scheiden, zuiveren).

In deze paragraaf zijn de maatregelen aangegeven welke in Schepenwijk zijn voorzien.

Watersysteem

De functies in dit bestemmingsplan hebben geen veranderingen voor het watersysteem tot gevolg. Er is immers geen sprake van ontwikkelingen die invloed hebben op de hoeveelheid oppervlaktewater en het rioolsysteem.

Peilbeheer

Voor het watersysteem van Schepenwijk heeft het waterschap Zuiderzeeland het waterpeil van -4,90m t.o.v. NAP ingesteld langs de spoorlijn en tot de stuwen in het Bultpark en het waterpeil van -5,40m t.o.v. NAP voor de overige watergangen.

Berging

Het watersysteem van Schepenwijk is gedimensioneerd op de toen geldende afvoernorm van 1,5 l/s/ha. Een toename aan verharding dient te worden gecompenseerd op basis van de vigerende bergingsnorm.

Wateraf- en aanvoer

Overtollig water verlaat het plangebied in noordwestelijke richting (de Zuigerplas) respectievelijk in zuidelijke richting (het Havendiep). Schoon hemelwater en schone kwel worden gebruikt voor het oppervlaktewatersysteem. Het circulatiesysteem houdt dit schone water vast, zodat zo min mogelijk voedselrijk polderwater hoeft te worden ingelaten.

Watergangen en oevers

In de huidige situatie hebben de singels in de Schepenwijk een watervoerende breedte variërend van 4 tot 8 m bij een waterdiepte van respectievelijk 0,8 tot 1,25 m. De oevers hebben in het algemeen een plasberm met een lichte beschoeiing van hout, staal of kunststof en een talud variërend van 1:2 tot 1:4.

 Kunstwerken

Aanpassingen of nieuw te realiseren kruisingen met infrastructuur zijn niet voorzien. Derhalve zijn geen directe aanpassingen aan duikers of bruggen noodzakelijk. In het geval van het realiseren van de, in het waterplan voorziene, ecologische verbindingszone zal rekening gehouden worden met kunstwerken (ecoduiker e.d.) bij kruisingen met infrastructuur.

Riolering en afkoppelen

Schepenwijk is voorzien van een gescheiden rioolstelsel. Het (vuile huishoudelijke) afvalwater wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie Lelystad aan de westzijde van Lelystad. Het regenwater wordt afgevoerd naar open water.

Waterkeringen

Het plangebied ligt binnen de kern-, vrijwarings-, of buitenbeschermingszones van een waterkering. Er vinden binnen het bestemmingsplangebied geen ontwikkelingen plaats die van invloed zijn op de waterkering.

 Waterveiligheid

In het stedelijk waterplan is berekend dat met de Westlandbui nergens in het stedelijk gebied water op het maaiveld komt en dat de peilstijging nauwelijks hoger dan 30 cm wordt. Dit terwijl de Westlandbui een zwaardere bij was dan de bui die tegenwoordig gehanteerd dient te worden. Bij nieuwe berekeningen wordt namelijk uitgegaan van een bui met een herhalingstijd van 1 keer per 100 jaar, volgens het zogenaamde middenscenario (+10%). Geconcludeerd mag worden dat voor dit gebied het veiligheidsniveau van 1:100 gehaald wordt.

Grondwater

De drooglegging in de Schepenwijk bedraagt bij het streefpeil gemiddeld 1,2 m met een minimum van 1,0 m. Rekening houdend met het opbollen van de grondwaterstand wordt ter plaatse van de plannen voor herinrichting en nieuwbouw een ontwateringsdiepte van minimaal 0,7 m gewaarborgd. Indien nodig zal drainage worden aangelegd in openbaar gebied. In het geval van het realiseren van flexibel peilbeheer zal rekening gehouden worden met de hoogteligging van de bestaande drainage. Omdat de verhogingen van het waterpeil beperkt en van tijdelijke aard zijn, worden geen (grond)wateroverlastproblemen verwacht.

 Waterkwaliteit

Er worden geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zinken dakgoten) gebruikt. Voor de waterhuishoudkundige kunstwerken worden alleen milieuvriendelijke en niet-uitlogende materialen gebruikt.

Binnen Lelystad wordt gebruik gemaakt van de DOB-methode om onkruid te bestrijden. Hierbij wordt minder bestrijdingsmiddel gebruikt, waardoor minder verontreinigingen naar het oppervlaktewater kunnen afstromen.

Overleg Waterschap Zuiderzeeland

Met het Waterschap Zuiderzeeland is afgesproken dat zij om advies worden gevraagd tijdens het vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De resultaten daarvan worden toegevoegd aan en waar nodig verwerkt in dit bestemmingsplan.

Conclusie

Op basis van vorenstaande blijkt dat vanuit het aspect water er geen belemmeringen zijn voor dit bestemmingsplan. In het kader van het vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro zullen de resultaten daarvan worden toegevoegd in dit bestemmingsplan.

 

Hoofdstuk 6 Maatschappelijk Uitvoerbaarheid

6.1 Inspraak

De gemeente Lelystad heeft voor dit bestemmingsplan een inspraakperiode gehouden. Het voorontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 23 maart 2017 gedurende zes weken ter inzage gelegen voor inspraak. Er is één inspraakreactie binnengekomen, deze heeft geleid tot kleine wijzigingen van het bestemmingsplan. De reactienota is opgenomen in de bijlagen bij deze toelichting.

De publicatie voor de inspraakperiode kan worden aangemerkt als een publicatie zoals verplicht gesteld in artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De publicatie heeft plaatsgevonden in de lokale krant en op internet.

6.2 Vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan is op 23 maart 2017 aan de wettelijk verplichte overheden en belanghebbenden voorgelegd in het kader van het vooroverleg (artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening):

  • Rijkswaterstaat Midden - Nederland
  • Provincie Flevoland
  • Brandweer Flevoland
  • Dijkgraaf en Heemraden van het Waterschap Zuiderzeeland
  • Vitens
  • N.V. Nederlandse Gasunie
  • Kamer van Koophandel Gooi-, Eem- en Flevoland

Er is één overlegreactie binnengekomen, deze heeft geleid tot kleine wijzigingen van het bestemmingsplan. De reactienota is opgenomen in de bijlagen bij deze toelichting.

6.3 Zienswijzen

Na het vooroverleg wordt het ontwerpbestemmingsplan opgesteld. Het ontwerpbestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De stukken liggen gedurende zes weken ter inzage. Een ieder is daarbij in de gelegenheid schriftelijk en/of mondeling zienswijzen naar voren te brengen. Eventueel ingediende zienswijzen worden voorzien van een passend antwoord. Naar aanleiding van de zienswijzen vinden waar nodig aanpassingen aan het ontwerpbestemmingsplan plaats. Gedurende de periode van de tervisielegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.

6.4 Beroep

Vervolgens is het bestemmingsplan vastgesteld. De publicatie van het vaststellingsbesluit vindt (over het algemeen) plaats binnen twee weken na de vaststelling. Tijdens de daarop volgende inzagetermijn (6 weken) is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij er een voorlopige voorziening is aangevraagd.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

Bij een bestemmingsplan moet aangetoond worden of het plan economisch uitvoerbaar is. Het instrument van de grondexploitatieregeling in de Wro en het aantonen van de financiële haalbaarheid geven een beeld van de economische uitvoerbaarheid en worden daarom in dit hoofdstuk beschreven.

Grondexploitatie

Wanneer sprake is van een bouwplan in het kader van het Bro, beschikken gemeenten - door middel van de grondexploitatieregeling in de Wro en het Bro - over mogelijkheden voor het verhalen van kosten en hebben zij sturingsmogelijkheden. Sturingsmogelijkheden omdat zij, in het geval van grondexploitatie door derden, diverse eisen en regels kunnen stellen aan bijvoorbeeld fasering of kwaliteit. Dit vindt in theorie in eerste instantie plaats door middel van het exploitatieplan. In de meeste gevallen gebeurt dit door middel van het privaatrechtelijke spoor (door middel van overeenkomsten). Een combinatie van exploitatieplan en overeenkomsten is ook mogelijk.

Van een exploitatieplan kan alleen sprake zijn in het geval het bestemmingsplan bouwplannen (in het kader van het Bro) mogelijk maken. Dit bestemmingsplan maakt nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Hiervan kan worden afgezien wanneer het kostenverhaal op een andere manier geregeld is. Voor de nieuwe ontwikkelingen (voornamelijk uitwerkingsgebieden en eigendom van de gemeente) maakt de gemeente zelf de gronden bouwrijp en geeft deze gronden uit. Bij de gronduitgifte verhaalt de gemeente de door haar gemaakte kosten via de dan te sluiten overeenkomst. Gronden die niet in eigendom van de gemeente zijn maar waar wel kleine aanpassingen in het openbaar gebied worden gedaan, worden verhaald middels een anterieure overeenkomst. Omdat het kostenverhaal anderszins verzekerd is, is het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.

Financiële haalbaarheid

Het opstellen van het bestemmingsplan en de daarbij horende onderzoeken zijn geïnitieerd en gefinancierd door de gemeente Lelystad. Voor de actualisering van bestemmingsplannen zijn financiële middelen beschikbaar gesteld, dit bestemmingsplan wordt daaruit bekostigd. Hiermee wordt het bestemmingsplan financieel haalbaar en economisch uitvoerbaar geacht.