direct naar inhoud van 2.11 Wonen - Woongebouw
Plan: Lelystad Midden-West (gedeeltelijk)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0995.BP00036-VG01

2.11 Wonen - Woongebouw

De bestemming "Wonen - Woongebouw" ligt verspreid in de woonbuurten op appartementengebouwen.

2.11.1 Doel van de bestemming

Deze bestemming maakt het wonen in meergezinswoningen, met de daarbij horende voorzieningen, mogelijk.

2.11.2 Toelichting op de regeling

Functionele mogelijkheden

De bestemming staat woongebouwen en daarbij horende bijgebouwen toe. Ondergeschikt zijn voor de hoofdfunctie van belang zijnde voorzieningen, zoals parkeer-, groen- en speelvoorzieningen, mogelijk.

Binnen de woongebouwen is in sommige gevallen een andere functie aanwezig, deze is mogelijk gemaakt door middel van een specifieke aanduiding en regeling daarbij. Een voorbeeld is detailhandel in de eerste laag van een woongebouw bij De Veste. Dit soort functies wordt specifiek aangeduid en mogelijk gemaakt via de specifieke gebruiksregels.

In verband met de mogelijke geluidsoverlast op het gebouw aan de kop van het Havendiep, is in dat gebouw een dove gevel toegepast. Deze is specifiek geregeld in dit bestemmingsplan. Hierdoor is de dove gevel bij eventuele nieuwbouw ook nog nodig.

Bouwmogelijkheden

Binnen de bestemming zijn woongebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogelijk. Deze hebben hun eigen bouwregels.

Woongebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. In sommige gevallen is het bouwvlak strak om een gebouw getrokken, in andere gevallen is het een ruim bouwvlak. Op momenten dat een bouwvlak strak om een gebouw ligt, dan is dit van belang vanuit het oogpunt van het aspect geluid en de voorkoming van hinder daarvan (weg en spoorweg). Het percentage in het bouwvlak bepaald de maximaal te bebouwen oppervlakte.

De maatvoering van het woongebouw wordt daarnaast bepaald door de op de ruimtelijke verbeelding aangeduide maximale goot- en bouwhoogte. Een plat dak is mogelijk bij deze gebouwen, wanneer deze specifiek is aangeduid. Daar waar de eerste bouwlaag (begane grond) vrij moet blijven van bebouwing is de aanduiding 'onderdoorgang' opgenomen. Het vrijhouden van de eerste bouwlaag kan nodig zijn voor de bereikbaarheid van het achter de bebouwing liggende gebied.

Tot slot zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogelijk. Daarbij gaat het bij deze bestemming om erf- en terreinafscheidingen, palen en masten en overige. De regeling voor erf- en terreinafscheidingen is afgestemd op de mogelijkheden die gelden voor vergunningvrij bouwen van het Besluit omgevingsrecht. Dit betekent dat ze achter de naar de weg gekeerde gevel 2,00 meter hoog mogen zijn. Op andere plaatsen is de hoogte maximaal 1,00 meter.

Palen en masten, bijvoorbeeld vlaggenmasten, hebben een maximale bouwhoogte van 6,00 meter. Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen maximaal 3,00 meter hoog worden. Deze bouwwerken zijn dusdanig kleinschalig in omvang dat een dergelijke hoogte te verantwoorden is.

Een speciale regeling is opgenomen voor onderdoorgangen op de begane grond. Het kan voorkomen dat een onderdoorgang van belang is voor de ontsluiting van een gebied. Op die plaatsen is de onderdoorgang aangeduid en moet de eerste bouwlaag van een appartementengebouw vrij blijven van bebouwing.

Flexibiliteitsbepalingen

In deze bestemming zijn regels opgenomen die het mogelijk maken - met een omgevingsvergunning - de bestemming te wijzigen naar een andere bestemming. Door deze bevoegdheid kan, na beëindiging van het gebruik voor het woongebouw, een ander gebruik op de gronden komen.

Hierdoor is het mogelijk om, door toepassing van een relatief korte planologische procedure, ruimte te bieden aan nieuwe ontwikkelingen op de gronden of in de gebouwen in deze bestemming.

2.11.3 Uitgangspunten
  • De bestaande woonfunctie in de vorm van meergezinswoningen (appartementengebouwen) mogelijk maken;
  • Bij de appartementen horende functies, zoals erven en tuinen, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen, mogelijk maken;
  • In geringe mate, reeds aanwezige, afwijkende functies mogelijk maken, echter alleen binnen die gebouwen waar deze afwijkende functies al aanwezig zijn;
  • De bebouwing moet binnen het bouwvlak worden gebouwd, om hinder voor de omgeving te voorkomen en voldoende ruimte voor bij de woonfunctie horende voorzieningen mogelijk te maken;
  • geen uniforme bouwregeling, bouwmogelijkheden per gebouw regelen, de bestaande bebouwing bepaalt de mogelijkheden;
  • Garageboxen zijn buiten het bouwvlak bij recht mogelijk, wanneer hiervoor een gebied is aangeduid;
  • Binnen de bestemming zijn bij recht erf- en terreinafscheidingen, palen en masten en overige bouwwerken mogelijk;
  • Daar waar een onderdoorgang van belang is voor de ontsluiting, hier bebouwing van de eerste bouwlaag uitsluiten;
  • Na beëindiging van de woonfunctie mag het bestemmingsplan gewijzigd worden naar andere functies, mits voldaan wordt aan bepaalde voorwaarden.

2.11.4 Huidige situatie

In het plangebied zijn op meerdere locatie appartementengebouwen aanwezig. Bij appartementengebouwen gaat het om panden waarin meerdere wooneenheden gevestigd zijn. Daarnaast kan in een dergelijk gebouw sprake zijn van een ondergeschikt aanwezige andere voorziening, zoals een winkel- of kantoorruimte. Dit komt slechts sporadisch en niet in alle appartementengebouwen voor.

De gebouwen hebben een grote diversiteit aan architectuur en afmetingen. Dit is onder meer bepaald door de periode waarin de gebouwen gerealiseerd zijn.

2.11.5 Beleid

Hieronder is beleid opgenomen dat een direct verband heeft met de bestemming en daarvoor uitgangspunten biedt.

Provinciaal Omgevingsplan Flevoland

In het Omgevingsplan Flevoland 2006 is het beleid gericht op een evenwichtige groei van Flevoland. De provincie richt zich hierin op diverse beleidsgebieden, waaronder woonlocaties. De voor het plangebied van belang zijnde beleidsgebieden staan hierna beschreven.

Naast kwantitatieve doelstellingen op het gebied van bevolkingstoename en woningbouw, heeft de provincie ook tot doel om een kwaliteitsslag voor de woonomgeving na te streven. Het beleid is er op gericht om bij de bouw van nieuwe woningen te zoeken naar een balans tussen uitbreiding en herstructurering.

De provincie ziet op die manier mogelijkheden om goed in te kunnen spelen op de behoefte aan gedifferentieerde woonmilieus, de verweving van functies en het zoeken naar de combinaties van wonen, werken en zorg op wijk- of buurtniveau. De verdere invulling van deze opgave laat de provincie aan de gemeenten zelf over.

Specifiek voor Lelystad wordt gestreefd naar een woningvoorraad van 75.000 in 2030. De behoefte aan specifieke woonmilieus is voor Lelystad een speciaal aandachtspunt, waarbij de provincie goede mogelijkheden ziet in de ontwikkeling van waterfronten.

Structuurplan Lelystad 2015

Het structuurplan is vastgesteld op 7 april 2005 en bevat een visie op de integrale leefomgeving, waarbij behalve het ruimtelijk beleid, ook bijvoorbeeld duurzaamheid, milieu en verkeer deel van uitmaken.

Het beleid is voor de bestaande woongebieden in Lelystad, waaronder voor de woonbuurten in het plangebied, in het algemeen gericht op de handhaving van de kernkwaliteiten en daar waar noodzakelijk de verbetering van de woonomgeving door middel van herstructurering of herontwikkeling.

In het Structuurplan is Lelystad ingedeeld in elf samenhangende gebiedseenheden, de zogenaamde wooneilanden. Voor elk wooneiland zijn de gewenste identiteit en sfeer en de daarbij horende (transformatie)opgaven beschreven. Het uiteindelijke doel is om voor elk eiland een prettige, veilige en duurzame woon- en leefomgeving te behouden/te creëren. Volgens deze indeling valt het plangebied binnen meerdere van deze wooneilanden; Groene Kamers (2), Stadsplantsoenen (4), De Oorsprong (6) en Het Kusteiland (11). Voor de functie wonen zijn in dit plangebied geen specifieke gebieden aangewezen voor vernieuwing, herstructurering en/of verandering.

Welstandsnota Lelystad, juli 2007

De gemeente Lelystad heeft het beleid voor welstand in een Welstandsnota opgenomen. Bij nieuwe ontwikkelingen is een toetsing aan het welstandsbeleid nodig, wanneer het vergunningplichtige bouwwerken betreft.

De bebouwde gebieden in het plangebied vallen grotendeels in het welstandsregime “gebieden met beperkte of stedenbouwkundige welstand” en in beperkte mate in het welstandsregime “gebieden / locaties met volledige of architectonische welstand”. Van gebieden zonder welstandsregime is alleen sprake bij onbebouwde gebieden. De welstandscriteria gaan over de stedenbouwkundige samenhang en/of architectuur van het gebouw.

Het plangebied kent twee welstandsgebieden, namelijk: gebied 2 "cluster- en woonerfwijken" en gebied 3 "recent gerealiseerde woonwijken" (Woongebied 2.3, Landstrekenwijk en Grietenij). Het gebied rond het station is aangewezen als “ontwikkelingsgebieden”, hiervoor wordt bij ontwikkeling (waar nodig) een nieuw welstandsregime gemaakt. Voor andere ontwikkelingsgebieden, die nog niet als dusdanig in de welstandsnota zijn opgenomen, moet ook een nieuw welstandsregime worden gemaakt. Voor deze ontwikkelingen wordt een afzonderlijk beeldkwaliteitplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitplan vormt na vaststelling een onderdeel van de welstandsnota.