direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Inrichting Nieuwe Natuur N2000 Maasduinen - Schandelo
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0983.OV202316LULPZVREE-VA01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De provincie Limburg is voornemens om diverse gebieden in eigendom van de provincie Limburg die gelegen zijn binnen (en aangrenzend of gerelateerd aan) het Natura 2000-gebied Maasduinen in te richten als natuur. Voor het project is een inrichtingsplan op hoofdlijnen opgesteld voor de inrichting van nieuwe natuur binnen of in het kader van het Natura 2000-gebied Maasduinen (werkgroep Inrichting Nieuwe Natuur N2000 Maasduinen, 17 maart 2022, zie bijlage 1). Het plan is op hoofdlijnen vervolgens uitgewerkt in uitvoeringstekeningen en een contract met beplantingsplan en gaat over de inrichting van eigendommen van de provincie Limburg die gelegen zijn binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN) in (en aangrenzend of gerelateerd aan) het Natura 2000-gebied Maasduinen. Onderliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op de locaties, lokaal bekend als Schandelo, binnen de gemeente Venlo.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.OV202316LULPZVREE-VA01_0001.png"

TOPOGRAFISCHE SITUATIE DEELGEBIEDEN BINNEN GEMEENTE VENLO

Zoals op bovenstaande afbeelding is weergegeven zijn er een tweetal gebieden binnen de gemeente Venlo waar natuurontwikkeling plaats gaat vinden. De ontwikkeling binnen het noordelijke deel (Schandelo Blok 2) past binnen het huidige bestemmingsplan waardoor er geen planologische procedures nodig zijn om het gebruik van de gronden voor natuur passend te maken. Binnen het zuidelijke deel (Schandelo Blok 1) is sprake van aanleg/aanplanten van poelen en bos. Dit is strijdig met het huidige bestemmingsplan. De gemeente Venlo heeft voor deze ontwikkeling verzocht een planologische procedure te doorlopen. Het mogelijk maken van de nieuwe natuurontwikkeling (poelen en bos) kan door middel van een afwijkingsprocedure op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c juncto artikel 2.12 eerste lid, onder a, ten derde van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Op de overige locaties binnen het zuidelijke deel zal het agrarisch hoofdgebruik gehandhaafd blijven.

Middels een kwalitatieve verplichting is privaatrechtelijk vastgelegd dat het intensieve agrarische gebruik komt te vervallen na herinrichting. Bij een toekomstige herziening van het bestemmingsplan wordt de omzetting van de agrarische bestemmingen in Natuur meegenomen, waardoor het agrarische gebruik uiteindelijk ook planologisch vervalt.

Voorliggend rapport bevat de ruimtelijke onderbouwing voor de realisatie van poelen en bos binnen het zuidelijke deel (Schandelo blok 1) binnen de gemeente Venlo. In deze ruimtelijke onderbouwing is een ruimtelijke, planologische, (milieu)technische en economische afweging opgenomen.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer. De strijdige natuurmaatregelen in de vorm van poelen en bos liggen beiden in het rood omlijnde deelgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.OV202316LULPZVREE-VA01_0002.png"

TOPOGRAFISCHE SITUATIE

De gronden hebben de volgende kadastrale percelen: Arcen en Velden, sectie I, 111, 112, 113, 114, 115, 116, 119 en 394. De natuurmaatregel in de vorm van poelen komt te liggen binnen kadastraal perceel ACN00-I-119. De natuurmaatregel in de vorm van bos wordt gerealiseerd binnen kadastraal perceel ACN00-I-119 en ACN00-I-394. Zie onderstaande afbeelding voor de kadastrale inrichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.OV202316LULPZVREE-VA01_0003.png"

KADASTRALE INRICHTING

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van de ontwikkeling geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied' dat door de gemeenteraad van de gemeente Venlo op 28-05-2009 is vastgesteld. Zie navolgende afbeeldingen voor een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.OV202316LULPZVREE-VA01_0004.png"

VIGERENDE BESTEMMINGSPLAN

Enkelbestemming: 'Agrarisch gebied met natuurwaarden'

Ter plaatse van het plangebied geldt de bestemming 'Agrarisch gebied met natuurwaarden'. De gronden zijn onder meer aangewezen voor:

  • een duurzame agrarische bedrijfsvoering;
  • instandhouding, herstel en/of ontwikkeling van de aanwezige waarden ten aanzien van natuur, landschap, cultuurhistorie, waterhuishoudkundige voorzieningen, water en watergangen(plankaart 2a t/m c);
  • behoud, bescherming, en herstel van de cultuurhistorische waarden ten aanzien van de in bijlage 2 en/of op de plankaart aangegeven 'rijksmonument' of 'beeldbepalend bouw-werk';
  • extensief recreatief medegebruik;
  • alsmede voor de instandhouding van landgoederen te plaatse van de aanduiding
    • 1. L1: Landgoed Exterveld
    • 2. L2: Landgoed Schandelosche heide
    • 3. L3: Landgoed De Vlées
    • 4. L4: Landgoed Dassenrijk
    • 5. L5: Landgoed Enderhof
  • wegen, verharde en onverharde paden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.OV202316LULPZVREE-VA01_0005.png"

VIGERENDE BESTEMMINGSPLAN

Enkelbestemming: 'Agrarisch gebied met natuurwaarden'

Ter plaatse van het plangebied geldt de bestemming 'Agrarisch gebied met natuurwaarden'. De gronden zijn onder meer aangewezen voor:

  • een duurzame agrarische bedrijfsvoering;
  • instandhouding, herstel en/of ontwikkeling van de aanwezige waarden ten aanzien van natuur, landschap, cultuurhistorie, waterhuishoudkundige voorzieningen, water en watergangen (plankaart 2a t/m c);
  • behoud, bescherming, en herstel van de cultuurhistorische waarden ten aanzien van de in bijlage 2 en/of op de plankaart aangegeven 'rijksmonument' of 'beeldbepalend bouw-werk';
  • extensief recreatief medegebruik;
  • alsmede voor de instandhouding van landgoederen te plaatse van de aanduiding
    • 1. L1: Landgoed Exterveld
    • 2. L2: Landgoed Schandelosche heide
    • 3. L3: Landgoed De Vlées
    • 4. L4: Landgoed Dassenrijk
    • 5. L5: Landgoed Enderhof
  • wegen, verharde en onverharde paden.

Enkelbestemming: 'Agrarisch gebied met landschappelijke waarden'

Ter plaatse van het plangebied geldt de bestemming 'Agrarisch gebied met landschappelijke waarden'. De gronden zijn onder meer aangewezen voor:

  • een duurzame agrarische bedrijfsvoering;
  • behoud, bescherming, en herstel van de cultuurhistorische waarden ten aanzien van de in bijlage 2 en/of op de plankaart aangegeven 'rijksmonument' of 'beeldbepalend bouw-werk';
  • instandhouding, herstel en/of ontwikkeling van de aanwezige waarden ten aanzien van natuur, landschap, cultuurhistorie, waterhuishoudkundige voorzieningen, water en watergangen (plankaart 2a t/m c);
  • extensief recreatief medegebruik;
  • privé begraafplaats ter plaatse van de aanduiding 'privé begraafplaats' op de plankaart;
  • wegen, verharde en onverharde paden.

Naast de bovenstaande genoemde enkelbestemmingen is het conform artikel 28 verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders werken of werkzaamheden uit te voeren. Het afgraven of vergraven van grond is toegestaan binnen de huidige locatie. Het aanplanten van bos is vergunningplichtig. Hiervoor dient een omgevingsvergunning, activiteit werk of werkzaamheden, aangevraagd te worden. De voorgenoemde activiteit maakt onderdeel uit van de omgevingsvergunningaanvraag waartoe voorliggende ruimtelijke onderbouwing toe behoord.

Tot slot zijn, conform artikel 24, burgemeester en wethouders bevoegd om de genoemde bestemming binnenplans te wijzigen. Echter is de wijziging alleen van toepassing ten behoeve van natuurcompensatie. In onderliggend initiatief is sprake van natuurontwikkeling en geen natuurcompensatie. De wijzigingsbevoegdheid, zoals is opgenomen in artikel 24, is dus niet van toepassing.

Conclusie

Het project betreft de realisatie van natuur met daarbij poelen en bos binnen Schandelo Blok 1. Het gebruik van de gronden ten behoeve voor natuur in de vorm van poelen en aanplanten bos passen niet binnen het toegelaten agrarische gebruik in het vigerende bestemmingsplan ('Buitengebied'), Omdat de locaties niet fysiek meer gebruikt kunnen worden voor agrarische doeleinden dienen de locaties van de poelen en het bos af te wijken van het vigerende bestemmingsplan, derhalve dient afgeweken te worden van het bestemmingsplan. Op basis van artikel 2.1, eerste lid, onder c juncto artikel 2.12 eerste lid, onder a, ten derde van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (wabo) is het afwijkend gebruik van de gronden en de realisatie van poelen en bos aanplant toegestaan. Voorliggend document voorziet in de ruimtelijke onderbouwing hierover.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied. De strijdige natuurmaatregelen bevinden zich in het desbetreffende deelgebied. Hierdoor wordt in dit hoofdstuk alleen de percelen toegelicht waar de natuurmaatregelen plaats vinden. Onderstaande afbeelding geeft de bestaande toestand van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.OV202316LULPZVREE-VA01_0006.png"

BESTAANDE SITUATIE

2.1 Schandelo Blok 1

De locatie van het toekomstig bos bestaat onder andere uit de percelen ACN00 I 112, 111 en 394 (zie onderstaande afbeelding. De percelen zijn aangegeven met een kleur) en hebben een totale oppervlakte van 119.242 m2. De percelen liggen tussen de Lulpveldstraat en de Straelseweg, achter de gebouwen van de vliegenkamp. De percelen staan bekend als onderdeel van Schandelo Blok 1.

De percelen betreffen vroeger voormalig intensief agrarisch gebruik wat ervoor heeft gezorgd dat het fosfaatrijke percelen zijn. Momenteel worden de percelen grotendeels gebruikt voor akkerbouw met intensief bemesting. De randen, van ca. 10 m breed, zijn ingezaaid met een bloemrijk mengsel (met o.a. exoten). De oostelijke grens is bepaald door een singel met vooral inlandse eik en bramen als ondergroei. Voor meer informatie zie bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.OV202316LULPZVREE-VA01_0007.png"

OMGEVING BESTAANDE SITUATIE

Het perceel ACN00 I 119 (zie onderstaande afbeelding. Perceel aangegeven met een kleur), waarbinnen de toekomstige poelen en bos komen, heeft een oppervlakte van 42.769 m2 en maakt ook deel uit van Schandelo Blok 1. Het perceel is gelegen tussen de Straelseweg en de Lulpzandweg.

Het perceel ligt ingeklemd tussen twee, van noord naar zuid lopende, houtwallen/singels. het perceel is ingezaaid met een klavermengsel en vormt samen met de percelen: 111, 112 en 286 de singels en de door Stichting Limburgs Landschap beheerde percelen een landschappelijke eenheid in een groter gebied dat zich kenmerkt door een mozaïek landschap van de door singels en houtwallen ingesloten agrarische percelen. Voor meer informatie zie bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.OV202316LULPZVREE-VA01_0008.png"

OMGEVING BESTAANDE SITUATIE

Hoofdstuk 3 Plan

In dit hoofdstuk is het initiatief beschreven. Echter wordt er alleen ingezoomd in het desbetreffende deelgebied omdat dit deelgebied de locatie betreft van de te ontwikkelen poelen en bos. Voor het overige gebied, en onderhavig gebied, is in bijlage 2 de ontwerptekening terug te vinden.

3.1 Schandelo Blok 1 (deelgebied 2)

Als gevolg van het huidige landgebruik is de bovengrond te voedselrijk voor de ontwikkeling van schrale vegetaties. De provincie is daarom voornemens om deelgebied 2 om te vormen naar natuurdoeltypen als kruiden- en faunarijke akkers (N12.05), kruiden- en faunarijk grasland (12.02) met doorgroei naar droog schraal grasland (N11.01), dennen-, eiken- en beukenbos (N15.02) en zoete plas (N04.02) en landschapstypen als houtwallen (L01.02). Dit wordt bereikt door lichte grondwerkzaamheden zoals het scheuren van grasland, het aanplanten van struikvormers en bomen en het graven van poelen. Specifieke Natura 2000 beheerplan doelen betreffen het uit de productie halen van de agrarische percelen om zo de randeffecten op omliggende gebied te verminderen/verwijderen en het gebied onderdeel uit te laten maken van het heidelandschap behorende bij de rivierduinen. Er wordt leefgebied gerealiseerd voor kamsalamander en grauweklauwier. Overige doelstellingen zijn het realiseren van leefgebied voor boomkikker en knoflookpad en het versterken van de biodiversiteit van kleinschalige landschappen. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de locatie van de poelen en bos weer gegeven. De totale ontwerptekeningen zijn bijgevoegd als bijlage 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.OV202316LULPZVREE-VA01_0009.png"

LOCATIE TOEKOMSTIG BOS EN POELEN(RODE CIRKELS) BINNEN DEELGEBIED 2.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

4.1 Nationaal niveau

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld en inwerking getreden. In dit strategisch beleidsdocument schetst de overheid een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Nederland staat de komende jaren voor grote opgaven: de bouw van 1 miljoen nieuwe woningen, duurzame energie opwekken, klimaatverandering, ende overgang naar een circulaire economie vragen meer ruimte dan er beschikbaar is. Daarom moeten er keuzes worden gemaakt om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig, gezond en welvarend te houden. In dit licht zijn in de NOVI de nationale belangen opnieuw gedefinieerd:

  • 1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving
  • 2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit
  • 3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties
  • 4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving
  • 5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften
  • 6. Waarborgen en realiseren van een veilig robuust en duurzaam mobiliteitssysteem
  • 7. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit
  • 8. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving
  • 9. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten
  • 10. Beperken van klimaatverandering
  • 11. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening die in 2050 CO2-arm is en de daarbij benodigde infrastructuur
  • 12. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen
  • 13. Realiseren van een toekomstbestendige circulaire economie
  • 14. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit)
  • 15. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater
  • 16. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat
  • 17. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit
  • 18. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie
  • 19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang
  • 20. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit
  • 21. Ontwikkelen van een duurzame visserij.

Analyse

Het voorgenomen initiatief geeft invulling aan het verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit in het gebied. Door het ontwikkelen van natuur ontstaat er een verbetering en bescherming voor de aanwezige biodiversiteit. Daarnaast ligt de ontwikkeling tegen het Natura 2000-gebied de Maasduinen aan wat een positief effect hierop geeft en ligt het binnen de NNN. Door de ontwikkeling naar natuur verbeterd dit het NNN. In paragraaf 5.2.3 wordt dit verder toegelicht.

Conclusie

Het initiatief voldoet aan de 'Nationale Omgevingsvisie (NOVI)'.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De werking van het Barro is naar plaats beperkt. Onderhavig plangebied ligt wel in een gebied waarbinnen het Barro van toepassing is. Het project ligt namelijk tegen de grenzen van een Natura 2000-gebied en binnen Natuurnetwerk Nederland (NNN). De gevolgen hiervan worden in paragraaf 5.2.3 verder toegelicht. Hieruit volgt dat het project niet leidt tot belemmeringen van de nationale belangen.

Conclusie

Het project vormt geen belemmering voor de nationale belangen die middels het Barro beschermd zijn.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De aanleg van nieuwe natuur hoeft niet te worden gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een toets aan de ladder van duurzame verstedelijking kan in relatie tot het voorgenomen initiatief dan ook achterwege blijven.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

4.2 Provinciaal niveau

4.2.1 Omgevingsvisie Limburg 2021 (POVI)

Net als het Rijk (zie paragraaf 4.1.1) werkt ook de provincie Limburg, vooruitlopende op de inwerkingtreding van de Omgevingswet, aan een Omgevingsvisie. Deze is in oktober 2021 door Gedeputeerde Staten vastgesteld en in werking getreden. De Omgevingsvisie (POVI) Limburg vervangt het POL2014. In de POVI geeft de provincie aan hoe ze wil inspelen op de belangrijkste hoofdopgaven voor de komende jaren:

  • het realiseren van een aantrekkelijke, sociale gezonde en veilige leefomgeving in zowel stedelijk/bebouwd gebied als het landelijk gebied;
  • een toekomstbestendige innovatieve en duurzame economie en landbouwtransitie, en;
  • klimaatadaptatie en energietransitie.

Daarbij hanteert de provincie een aantal Limburgse principes

  • streven naar een inclusieve gezonde en veilige samenleving die uitnodigt tot ontmoeten, recreëren en maatschappelijke betrokkenheid;
  • de kenmerken en identiteit van gebieden staan centraal. Een gebiedsgerichte aanpak is de basis voor samenwerking met andere partijen en initiatiefnemers en er is dus ruimte voor maatwerk;
  • meer stad, meer land. Variatie in gebieden moet gekoesterd worden. Stedelijke functies worden geconcentreerd in compacte steden en landelijke gebieden worden als tegenhanger van de drukke stedelijke gebieden ontwikkeld, en;
  • zorgvuldig omgaan met de ruimte en voorraden, zowel onder- als bovengronds. Inzetten op sociaaleconomische ontwikkeling zonder vraagstukken af te wentelen naar volgende generaties (voorzorgsbeginsel).

Naast de bovenstaande Limburgse principes heeft de provincie Limburg ook een thematisch deel. Om de integraliteit te borgen worden in het thematisch deel kruisverwijzingen tussen onderwerpen die elkaar raken gemaakt. Het thematische deel gaat gedetailleerd in op de opgaven en ambities voor de verschillende thema's en beschrijft zaken die voor heel Limburg gelijk zijn. de volgende thema;s zijn van toepassing op onderhavig initiatief.

Natuur

Limburg kent een uniek landschap en prachtige natuurgebieden. Het beschikt over waardevolle natuur die qua biodiversiteit uniek is in Nederland. De natuur is intrinsiek en ook economisch waardevol. Het vormt een belangrijke vestigingsfactor en heeft een sterke aantrekkingskracht op toeristen en recreanten. Om de unieke natuur en biodiversiteit in Limburg te behouden, moeten deze beschermd, met zorg beheerd worden en waar nodig herstelmaatregelen genomen worden. Dit is niet alleen belangrijk vanwege de intrinsieke waarde van natuur, investeringen in natuur en natuurherstel zijn ook noodzakelijk om duurzame economische ontwikkelingen mogelijk te kunnen blijven maken. Voor het behouden en herstellen van natuur en biodiversiteit is ruimte en robuustheid nodig. Daarmee concurreert natuur met de toenemende ruimtevraag vanuit andere functies zoals landbouw, wonen, energieopwekking, economie en recreatie. Om de biodiversiteit in stand te houden en waar mogelijk versterking en realisatie van robuust natuur- en waternetwerk van goede kwaliteit te voorzien zijn de volgende provinciale belangen geformuleerd:

  • Het in stand houden en waar mogelijk versterken van de biodiversiteit.
  • Het realiseren van een robuust natuur-, bos- en waternetwerk en een groen dooraderd landelijk gebied.
  • De maatschappelijke verankering en beleefbaarheid van natuur.

Landschap

Limburg is een groene provincie met karakteristieke landschappen. De natuurgebieden worden afgewisseld met dorpskernen en grondgebonden landbouw. Het landschap was van oudsher dooraderd met hagen, houtkanten, beekjes, poelen en andere cultuurhistorische elementen. Echter, in de afgelopen decennia is het landgebruik in Limburg ingrijpend veranderd, net als elders in Nederland. Hierdoor is het unieke karakter van het Limburgse landschap onder druk komen te staan. Ook in het licht van een aantal grote maatschappelijke opgaven is het behoud en de ontwikkeling van dit landschap in de toekomst niet vanzelfsprekend. Het landschap kan de motor zijn van een regionale, sociale en economische ontwikkeling waaraan ondernemers, inwoners en maatschappelijke organisaties bijdragen. Het landschap is bovendien een belangrijke drager van oplossingen voor de grote opgaven van deze tijd, Zoals klimaatverandering, verduurzaming van de voedselvoorziening, gezond ouder worden en de energietransitie. Met gerichte ruimtelijke ingrepen en groene impulsen kan een gezond landschap ontstaan en in stand worden gehouden. Hierbij heeft de provincie Limburg het volgende provinciaal belang geformuleerd:

  • Het behouden en versterken van kenmerkende kwaliteiten en afwisseling van het Limburgse landschap, waaronder de groenblauwe mantel, (verbrede) Nationale parken, Nationaal landschap-Zuid Limburg en stad- landzones.

Analyse

Onderhavig initiatief leidt tot de aanleg van nieuwe natuur. Dit sluit aan bij de hoofdopgave 'het realiseren van een aantrekkelijke, sociale gezonde en veilige leefomgeving in zowel stedelijk/bebouwd gebied als het landelijk gebied', omdat middels het ontwikkelen van natuur het unieke landschap en prachtige natuurgebieden een positieve verbetering krijgen. Daarnaast zorgt de ontwikkeling voor een verbetering van de biodiversiteit in de gebieden en zorgt het voor de realisatie en versterking van het toekomstige en huidige robuuste ecologische structuur in het landelijk gebied waarbij de ontwikkeling zorgt voor een positief impact op de provinciale belangen. Tot slot zorgt de ontwikkeling ervoor dat de kenmerken en identiteit van het gebied centraal staan en blijven, omdat de gebieden liggen bij het Natura 2000-gebied 'Maasduinen' en de NNN, waarbinnen natuur centraal staat, zorgt deze ontwikkeling voor een positief effect.

Conclusie

Het initiatief is passend binnen de 'Provinciale Omgevingsvisie (POVI)'.

4.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

Op 16 januari 2015 is de Omgevingsverordening Limburg 2014 in werking getreden en hierna meermaals herzien (laatste geconsolideerde versie in 2019). Hierin staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van POL2014 juridische binding te geven. De Omgevingsverordening is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening is uitgebreid met een nieuw hoofdstuk Ruimte. Dat hoofdstuk Ruimte bevat een aantal instrumenten die gericht zijn op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van het POL2014. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de Verordening Veehouderijen en Natura 2000 (van oktober 2013) en de Verordening Wonen Zuid-Limburg (van juli 2013) vrijwel ongewijzigd overgenomen.

Bij het in werking treden van de Omgevingswet zal de Omgevingsverordening Limburg 2014 komen te vervallen en zal worden vervangen door de Omgevingsverordening 2021.

Op basis van de omgevingsverordening maakt onderhavige locatie deel uit van het beschermingsgebied Goudgroene natuurzone (artikel 2.6) en Natura 2000-gebied Maasduinen

Analyse

Onderhavig plan valt binnen de Goudgroene natuurzone en tast niet de wezenlijke kenmerken van de Goudgroene natuurzone aan, maar versterkt deze juist. Daarmee wordt al voldaan aan de Verordening en hoeft deze ontwikkeling richting natuur niet getypeerd te worden als bijvoorbeeld kleinschalige ingrepen.

Conclusie
Het plan voldoet aan de regels van de provinciale Omgevingsverordening Limburg 2014.

4.2.3 Omgevingsverordening Limburg 2021

In december 2021 is de Omgevingsverordening Limburg 2021 vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn de ambities die geschetst zijn in de Omgevingsvisie Limburg 2021 juridisch verankerd. Bij het in werking treden van de Omgevingswet zal de Omgevingsverordening Limburg 2021 in werking treden en zal hiermee de Omgevingsverordening Limburg 2014 vervangen.

Met het vooruitzicht op het inwerking treden van de Omgevingswet, die op 1 juli 2023 gepland staat, is het van belang dat nieuwe initiatieven in lijn zijn met de Omgevingsverordening Limburg 2021.

Natuurnetwerk Limburg

Conform artikel 8.2, instructieregls voor omgevingsplannen Natuurnetwerk Limburg, mag een initiatief dat van toepassing is op locaties binnen het Natuurnetwerk Limburg geen nieuwe activiteiten of wijziging van bestaande activiteiten realiseren als deze:

  • a. nadelige gevolgen kunnen hebben voor de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Limburg;
  • b. kunnen leiden tot een vermindering van de kwaliteit, de oppervlakte of de samenhang tussen de gebieden van het Natuurnetwerk Limburg.

Analyse

Onderhavig plan ligt binnen de natuurnetwerk Limburg. Conform het beleid moet het initiatief voldoen aan de hierboven benoemde punten:

'nadelige gevolgen kunnen hebben voor de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Limburg'

Het initiatief heeft geen negatieve effecten op het Natuurnetwerk Limburg. Dit wordt verder toegelicht in paragraaf 5.2.3.

'kunnen leiden tot een vermindering van de kwaliteit, de oppervlakte of de samenhang tussen de gebieden van het Natuurnetwerk Limburg'

Het initiatief heeft geen negatieve effecten op het Natuurnetwerk Limburg. Dit wordt verder toegelicht in paragraaf 5.2.3.

Conclusie
Het plan voldoet aan de regels van de provinciale Omgevingsverordening Limburg 2021.

4.2.4 Natuurbeheerplan Limburg 2023

Het natuurbeheerplan, publicatie 23-augustus-2022, vormt het beleidskader voor de realisatie van het Europese, Rijks- en Provinciale natuur- en landschapsbeleid. Deze versie van het definitieve natuurbeheerplan 2023 geeft het natuurbeheerplan na wijzigingen van 23 augustus 2022 weer.

Het provinciaal Natuurbeheerplan Limburg 2023 beschrijft de beleidsdoelen en de subsidiemogelijkheden voor ontwikkelingen en beheer van (agrarische) natuur en landschap binnen de provincie Limburg. Hierbij kent het natuurbeheerplan voor het beheer van natuurgebieden een Beheertypenkaart en een Ambitiekaart. De beheertypenkaart geeft alle bestaande, beheerwaardige natuur en landschap weer met benaming volgens de landelijke uniforme systematiek van de index Natuur en Landschap. Voor het deel van de natuurgebieden en agrarische gebieden met natuurwaarden bestaat een ambitie om het huidige gebruik of beheer te veranderen. De mogelijkheden hiertoe zijn vastgelegd in de ambitiekaart.

Ambitiekaart

De Ambitiekaart geeft weer op welke terreinen het de ambitie is om tot ontwikkeling te komen van terrein anders dan natuur naar natuur, dan wel het verbeteren van de kwaliteit van de aanwezige natuur in een natuurterrein of op landbouwgrond. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de ambitiekaart weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.OV202316LULPZVREE-VA01_0010.png"

UITSNEDE VAN HET NATUURBEHEERPLAN 2023 (ZWARTE OMLIJNING BETREFT HET PLANGBIED)

analyse

Onderhavig initiatief is gelegen in de gebiedscategorie Cni. Dit betreft een gebied waar areaaluitbreiding natuur mag plaatsvinden. Hiermee wordt bedoelt dat het gebied blijvend beschikbaar is voor natuur door verwerving door provincie of het rijk of een derde, waarbij de inrichting nog moet plaatsvinden. Het initiatief betreft het realiseren van natuur dus past dit binnen het Natuurbeheerplan.

Conclusie

Het plan voldoet aan het beleid van het Natuurbeheerplan 2023.

4.2.5 Natura 2000-plan Maasduinen

Het Natura 2000-plan Maasduinen is opgesteld vanuit de WNb hierin staat om welke natuurwaarden en -doelen het draait, wat het gebruik van het gebied is, welke activiteiten daarvan schadelijk zijn en de benodigde maatregelen om de waarden te beschermen.

De Leemarkse-, Lommer- en Schandelose heide

De Leemarkse-, Lommer- en Schandelose Heide vormt een aparte eenheid binnen het gebied Maasduinen. Het gebied ligt ten zuiden van de Lingsforterweg en bestaat uit beboste stuifduinen met het vennencomplex van de Ravenvennen, het Vreewater in het zuidoosten tot aan de landerijen bij Schandelo. In het westen grenst het gebied deels aan de Maas en ter hoogte van de kern van Lomm wat verder van de Maas af. Onderstaande afbeelding geeft het gebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.OV202316LULPZVREE-VA01_0011.png"

LOCATIE PLANGEBIED (RODE CIRKEL) BINNEN HET NATUURGEBIED

Binnen dit gebied, en totale Maasduinen, zijn de volgende instandhoudingsdoelstellingen opgesteld:

De droge zandduinen

  • Kwaliteitsverbetering door terugdringen ongewenste vegetatie en het herstellen van de mineralenbalans in de bodem. Uitbreiding door op kleine schaal te plaggen/chopperen.
  • Verbeteren van de kwaliteit door op kleine schaal te plaggen. Door kappen van bomen en bosranden vergroten van de windwerking.
  • Kwaliteitsverbetering door terugdringen ongewenste vegetatie en het herstellen van de mineralenbalans in de bodem. Uitbreiding door op kleine schaal te plaggen/chopperen

De vennen en vochtige heiden

  • Voorafgaand aan de beheerplanperiode zijn verschillende vennen hersteld. De ontwikkeling van een aantal vennen zal leiden tot uitbreiding van het habitattype. Kwaliteitsverbetering door het verbeteren van de waterkwaliteit in het inzijggebied, verwijderen van ongewenste vegetatie en exoten.
  • Voorafgaand de beheerplanperiode zijn verschillende vennen hersteld. De ontwikkeling van een aantal vennen zal leiden tot uitbreiding van het habitattype. Kwaliteitsverbetering door verwijderen van ongewenste vegetatie en verwijdering van exoten.
  • Kwaliteitsverbetering door terugdringen ongewenste vegetatie en het herstellen van de mineralenbalans in de bodem. Uitbreiding door op kleine schaal te plaggen/chopperen.
  • Kleinschalig plaggen om successie terug te zetten voor behoud van het areaal.

Bossen

  • Vernatten van de omgeving van het Lommerbroek waardoor de invloed van neerslag in habitattype toeneemt.
  • Verbetering van kwaliteit is lokaal nodig voor behoud van dit habitattype; verdroging tegen gaan door herstellen debiet Eckeltse beek.
  • Zorgen voor behoud areaal en kwaliteit - extra maatregelen niet nodig.
  • Kwaliteitsverbetering is nodig om dit bos gekwalificeerd te houden door de mineralenbalans in de bodem te herstellen.
  • Kwaliteitsverbetering is nodig om dit bos gekwalificeerd te houden door de mineralenbalans in de bodem te herstellen.

Daarnaast maakt onderhavig initiatief deel uit van PIO Schandelo wat benoemd staat in het Natura 2000-plan Maasduinen als een locatie waar potentieel nieuw leefgebied wordt gerealiseerd.

Analyse

Het initiatief ligt deels binnen het Leemarkse-, Lommer- en Schadelose heide en zal door de ontwikkeling naar natuur een positieve bijdrage leveren aan de instandhoudingsdoelstellingen. Daarnaast creëert de ontwikkeling nieuwe potentiële leefgebied voor verschillende flora en fauna.

Conclusie

Het plan voldoet aan het beleid van het Natura 2000-plan Maasduinen.

4.3 Gemeentelijk niveau

4.3.1 Strategische Visie Venlo 2040

Met de Strategische Visie Venlo 2040 geeft de gemeente Venlo een afwegingskader mee op basis waarvan toekomstige besluiten kunnen worden afgewogen en nieuwe ontwikkelingen binnen breder perspectief kunnen worden geplaatst. In de Visie is vastgelegd hoe Venlo zich tot 2040 zal moeten ontwikkelen.

Er zijn vijf thema's gekozen waarvoor de ambitie voor het jaar 2040 zijn geformuleerd. Het betreft de volgende thema's:

  • Gezondste regio.
  • Een (t)huis om van te houden.
  • Ruimte voor ontwikkeling.
  • Werken in Venlo.
  • Grenzeloos.

Als leidraad voor het bestaande 'stedelijk' beleid staat de strategische koers echter nog steeds: 'het zijn van een vitale (in omvang) licht groeiende gemeenschap met voldoende koopkracht om de voorzieningen in stand te houden, om de economie draaiende te houden. Om in 2040 voor al inwoners in de gemeente Venlo een plek te zijn om je echt thuis te voelen. Een (t)huis om van te houden'.

Analyse

De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan het versterken van 'Ruimte voor ontwikkeling'. Omdat de ontwikkeling bijdraagt aan de versterking van natuurwaarde in de regio Venlo. Met als belangrijk uitgangspunt de versterking van de natuurontwikkeling van de Maasduinen.

Conclusie

Het project past binnen de Strategische Visie Venlo 2040.

4.3.2 Ruimtelijke Structuurvisie 2014

Op 25 juni 2014 heeft de gemeenteraad van Venlo de 'Ruimtelijke Structuurvisie Venlo' vastgesteld. In de structuurvisie staat de hoofdlijn van het ruimtelijk beleid voor de gemeente Venlo beschreven. Hieruit is af te leiden wat er de komende jaren op ruimtelijk gebied wel en niet mogelijk is. De structuurvisie geldt voor het hele grondgebied van de gemeente Venlo, met uitzondering van Klavertje 4, Klein Vink en Laerbroeck. Voor deze gebieden bestaan aparte structuurvisies.

In de Ruimtelijke Structuurvisie Venlo zijn niet de regels, maar de ambities en opgaven het uitgangspunt. Nieuwe initiatieven worden in de toekomst nadrukkelijker beoordeeld op het maatschappelijk rendement. Dit rendement wordt bepaald door de mate waarin ontwikkelingen bijdragen aan het bereiken van de ambities van Venlo die zijn vastgesteld in de Strategische Visie 2030.

De ruimtelijke structuurvisie is verdeeld in vijf thema's, de zogenaamde 'majeure opgaven'. Daarnaast zijn er drie aandachtspunten geformuleerd die op elke ruimtelijke beslissing van toepassing zijn, de 'basisprincipes'.

Majeure opgaven

  • Drukte in het ommeland: het contrast tussen buitengebied en stedelijk gebied verscherpen door het buitengebied ook daadwerkelijk als buitengebied te behandelen. Dit betekent het combineren van meerdere functies, zoals landbouw, recreatie, waterberging en natuurontwikkeling.
  • Ruimte voor de stad: het contrast tussen buitengebied en stedelijk gebied door de beschikbare ruimte in bestaande stedelijk gebied maximaal te benutten.
  • Leven met de Maas: ruimte geven aan de rivier en haar beken om te anticiperen op klimaatveranderingen.
  • Voorzieningen op maat: zorgen voor vitale en toekomstbestendige voorzieningenclusters die aansluiten bij de reële behoefte van de samenleving.
  • Robuuste structuren: werken aan een weerbare infrastructuur voor personen- en goederenvervoer. Daarnaast vraagt het gebruik van de ondergrond en het opwekken van schone energie steeds meer aandacht.

Naast deze 'majeure opgaven' wordt er uitgegaan van drie basisprincipes, aandachtspunten die van toepassing zijn op elk ruimtelijk initiatief. Dit betekent concreet dat een initiatief als kansrijker wordt beschouwd als:

  • het de uitgangspunten van Cradle to Cradle (C2C) als vertrekpunt hanteert.
  • de vraag wordt gesteld wat het betrekken van (Duitse) regiogemeenten kan betekenen.
  • het zelf georganiseerd draagvlak geniet.

Analyse

De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de majeure opgave 'Drukte in het ommeland'. Door de natuurontwikkeling wordt er een bijdrage geleverd aan de ecologische hoofdstructuur in de regio en zorgt het voor de instandhouding van de biodiversiteit in het gebied. Zoals op onderstaande afbeelding, in het geel, is weer gegeven ligt onderhavig initiatief op een locatie waar ruimte voor nieuwe natuur toegestaan is. Het initiatief voorziet hierin.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.OV202316LULPZVREE-VA01_0012.png"

UITSNEDE VANUIT DE RUIMTELIJKE STRUCTUURVISIE VENLO (GEEL OMLIJNDE BETREFT HET PLANGEBIED)

Conclusie

De voorliggende ontwikkeling is gezien het bovenstaande passend binnen de Ruimtelijke Structuurvisie Venlo.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Omdat sprake is van een beperkte ontwikkeling is gekozen voor een tweedeling tussen relevante- en niet relevante uitvoeringsaspecten. De eerst genoemde zijn uitgewerkt in een paragraaf, de laatstgenoemde zijn kort opgesomd in de tabel in paragraaf 5.1.3. Achtereenvolgens komen aan de orde:

  • 1. milieu;
  • 2. waarden;
  • 3. waterhuishouding.

5.1 Milieu

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.

5.1.1 Bodemkwaliteit
5.1.1.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

5.1.1.2 Analyse

Om de huidige bodemkwaliteit inzichtelijk te maken heeft Kragten uit Herten (Roermond) een vooronderzoek bodem uitgevoerd: rapport "Inrichting nieuwe natuur Maasduinen: Schandelo Blok 1"(21-oktober 2022, MIL 22.088). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 3.

Kragten concludeert dat binnen de onderzoekslocatie geen potentiële bronnen van bodemverontreiniging aangetroffen zijn. Er worden daarom in de bodem geen gehalten zware metalen, minerale olie, PAK, PCB of PFAS verwacht die hoger zijn dan de achtergrondwaarden. De kwaliteit van de bodem zal overeenkomen met de verwachting op basis van de bodemkwaliteitskaart (landbouw/natuur).

Op basis van de resultaten van het bodemvooronderzoek kan daarom geconcludeerd worden dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling op de locatie. Er is geen vervolgonderzoek noodzakelijk. Voor hergebruik van vrijkomende grond kan gebruik worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaart in combinatie met het genoemde vooronderzoek.

Bij de kwaliteitsklasse landbouw/natuur liggen de te verwachten gehalten aan zware metalen, minerale olie, PAK, PCB en/of PFAS ruim onder de Serious Risk Concentratie (SRC) die worden gehanteerd in de CROW400. Dat betekent dat voor werken met deze grond geen veiligheidsklasse van toepassing zijn. Wel geldt de basishygiëne. De definitieve veiligheidsklasse dient vastgesteld te worden door een veiligheidskundige.

5.1.1.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.2 Milieueffectrapportage
5.1.2.1 Inleiding

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, of waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is.

5.1.2.2 Analyse

De voorgenomen ontwikkeling betreft het omzetten van agrarische grond in natuur (bos en poelen). In de bijlage behorend bij het Besluit milieueffectrapportage betreft categorie D9 'een landinrichtingsproject dan wel wijziging of uitbreiding daarvan'. Er dient een m.e.r.-beoordelingsrapportage opgesteld te worden wanneer de werkzaamheden boven de drempelwaarden vallen. De drempelwaarden voor werkzaamheden die vallen onder deze activiteit zijn gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een functiewijziging met een oppervlakte van 125 ha of meer van water, natuur, recreatie of landbouw of de vestiging van een glastuinbouwgebied of bloembollenteeltgebied van 50 ha of meer.

Bij graafwerkzaamheden kan in sommige gevallen sprake zijn D16.1 'De ontginning dan wel wijziging of uitbreiding van de ontginning van steengroeven of dagbouwmijnen, met inbegrip van de winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem, anders dan bedoeld onder D 16.2'. In voorliggend geval is sprake van de aanleg van twee poelen. De vrijgekomen grond wordt niet afgevoerd en ter plaatse gebruikt voor de aanleg van een aarden wal rondom een naastgelegen woonlocatie. Geconcludeerd wordt dat D16.1 uitgesloten kan worden.

Voor activiteiten ónder de drempelwaarde van bijlage D bestaat sinds de wijziging van het Besluit m.e.r. van 1 april 2011 de verplichting tot een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Ook daarbij concludeert het bevoegd gezag (bijv. op basis van een aanmeldingsnotitie) of er wel of geen belangrijke nadelige milieugevolgen zullen optreden. Als blijkt dat aanzienlijke nadelige milieugevolgen niet zijn uit te sluiten, is alsnog een volledige m.e.r.-beoordeling of m.e.r.-procedure nodig. Omdat de activiteit valt onder een 'landinrichtingsproject' zoals bedoeld in categorie D9 van de bijlage bij het Besluit m.e.r., is een m.e.r.-beoordeling moeten worden uitgevoerd op grond van het Besluit m.e.r. Uit deze aanmeldnotitie blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project, de locatie van het project en de kenmerken van de potentiële effecten van het project, geconcludeerd kan worden dat de realisatie van het bos geen belangrijke negatieve gevolgen heeft voor het milieu. Het doorlopen van een m.e.r.-procedure is niet noodzakelijk. De aanmeldingsnotitie is bijgevoegd als bijlage 7.

5.1.2.3 Conclusie

Er heeft een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.

5.1.3 Overige milieu-aspecten

Milieu-aspecten   Conclusie  
bedrijven en milieuzonering   In de directe omgeving van de betreffende percelen in deze ruimtelijke onderbouwing bevinden zich geen milieugevoelige functies. Nieuwe natuur kan volgens de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) niet aangewezen worden als een zeer kwetsbaar gebied. Ruimtelijke plannen waarin ruimte voor nieuwe natuur wordt vastgelegd vormen in het kader van de Wav daarom geen belemmering voor de nabije veehouderijen. De bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende agrarische bedrijven worden niet onevenredig beperkt. Geconcludeerd kan worden dat het aspect bedrijven en milieuhinder de uitvoering van onderhavig initiatief niet in de weg staat.  
Externe veiligheid   In het plangebied vindt natuuraanleg plaats. Dit is geen kwetsbare of beperkt kwetsbare activiteit. Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmeringen voor het plan.  
Geurhinder veehouderijen   Het plan leidt niet tot nieuwe milieugevoelige objecten die negatieve effecten hebben of ontvangen van veehouderijen. Hierdoor is het niet noodzakelijk om verdere toetsing te doen naar dit aspect. Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.  
Geluid   In dit initiatief worden geluidgevoelige of- producerende bestemmingen, zoals woningen en scholen niet mogelijk gemaakt. Het aspect geluid hoeft dan ook niet te worden onderzocht. Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.  
Luchtkwaliteit   Onderhavig plan omvat geen woningen of andere noemenswaardige verkeersaantrekkende functies en betreft daarmee een project dat niet in betekende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.  
Volksgezondheid   Het plan leidt niet tot nieuwe milieugevoelige objecten die negatieve effecten hebben op de volksgezondheid. Hierdoor is het niet noodzakelijk om verdere toetsing te doen naar de aspecten veehouderijen, boom- en fruitteelt en hoogspanningsverbindingen. Het aspect volksgezondheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.  

5.2 Waarden

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.

5.2.1.2 Analyse

BODAC heeft een Bureauonderzoek Archeologie uitgevoerd naar de in voorliggend plan opgenomen ontwikkeling: rapport "Bureauonderzoek Archeologie Maasduinen, gemeente Bergen (L) en Venlo" (12-december-2022, A22017). Het onderzoeksrapport is als bijlage 4 bijgevoegd.

BODAC concludeert dat: het bureauonderzoek heeft aangetoond dat er binnen plangebieden A, C, D, G, H, I, J en K (het initiatief) een kans is op het aantreffen van archeologische resten. Hierbij geldt voor deelgebieden A, G, H en K (het initiatief) een hoge verwachting voor de periode Laat-Paleolithicum-Vroege Middeleeuwen. Voor plangebieden G, I en J geldt een middelhoge verwachting voor diezelfde periodes. Voor de Late Middeleeuwen-Nieuwe Tijd geldt binnen deze gebieden overwegend een lage kans op archeologische waarden gezien het merendeel lang als heide is gebruikt en pas de laatste helft van de 20e eeuw in ontginning is. Voor deelgebieden C en D geldt een hoge archeologische verwachting voor alle archeologische periodes.

Binnen het plangebied K (het initiatief) is gezien de voorgenomen werkzaamheden in combinatie met de gespecificeerde archeologische verwachting een vervolgonderzoek noodzakelijk.

De werkzaamheden (frezen en ploegen ten behoeve van bosaanplant) zijn dermate ondiep dat de kans klein is dat hierbij vindplaatsen verstoord worden, er blijft een buffer van 10 centimeter tussen de werkzaamheden en het potentiële archeologisch vlak aanwezig. De bosaanplant zou in de toekomst invloed kunnen hebben op het potentiële archeologisch vlak, bijvoorbeeld door wortelwerking. Hierbij moet wel de kanttekening gemaakt worden dat het gebied in vroegere tijd al eeuwenlang, dan wel millennia lang, bebost is geweest. De verwachting is dat de gevolgen van nieuwe bosaanplant niet ernstiger zijn dan de natuurlijke verstoring die eerder is opgetreden. Hier blijft de (middel)hoge verwachting dus wel van kracht. Bij nieuwe (diepere) werkzaamheden zal vervolgonderzoek wel nodig zijn.

Voor de gebieden waar archeologisch vervolgonderzoek nodig is, wordt aanbevolen om een verkennend booronderzoek uit te voeren om zo inzicht te krijgen in de landschappelijke eenheden en de intactheid van de bodemopbouw. Specifiek is het van belang om te letten op de aanwezigheid van (restanten van) bodemhorizonten in verband met vuursteenvindplaatsen. Voor dit verkennend booronderzoek wordt een grid aanbevolen van 40x50 meter, waarbij ten minste vijf boringen per deelgebied worden gezet. Hierbij dienen boringen tot circa 30 centimeter in de C-horizont gezet te worden.

Op 14 juli 2023 is het "Booronderzoek archeologie - Maasduinen te Afferden en velden, gemeente Bergen en Venlo" als concept opgeleverd. Uit het onderzoek komt naar voren dat ter plaatse van de poelen een proefsleuvenonderzoek wordt geadviseerd. Voorafgaand aan het proefsleuvenonderzoek zal een plan van aanpak worden opgesteld en ter goedkeuring worden aangeboden aan het bevoegd gezag. Uitgangspunt is dat de inrichtingsmaatregelen pas opgestart worden na afronding van het proefsleuvenonderzoek.

5.2.1.3 Conclusie

Ter plaatse van de poelen dient een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd te worden. Vanuit het planologisch aspect gezien, zijn er geen belemmeringen voor het initiatief. Wel dient het proefsleuvenonderzoek afgerond te worden, alvorens gestart wordt met de uitvoering. Dit wordt indien noodzakelijk vastgelegd met een voorwaarde in de definitieve beschikking.

5.2.2 Cultuurhistorie
5.2.2.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.2.2.2 Analyse

Het rapport 'Venlo's verleden op de terrassen van de Maas' geeft de cultuurhistorische inventarisatie kaart van de gemeente Venlo weer. Op onderstaande afbeelding een uitsnede van de inventarisatie kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.OV202316LULPZVREE-VA01_0013.png"

UITSNEDE CULTUURHISTORISCHE WAARDENKAART GEMEENTE VENLO

Onderhavig project ligt binnen de volgende landschapstypen:

Droge kampontginning: velden (Rkda)

Binnen dit landschapstype liggen de droge kampontginningen, bestaande uit open akkers en de kleinere kampontginningen aan de randen hiervan. De belangrijke kenmerken van dit landschapstype zijn de openheid, het gebruik van het land als akker, en het meestentijds ontbreken van historisch groen en de situering van bebouwing langs de randen of in langgerekte depressies binnen het areaal open akkerland. Onderhavig initiatief zal de openheid van dit landschapstype niet aantasten. Echter wordt de functie van het gebruik van het land als akker veranderd naar natuur. Dit leidt niet tot negatieve effecten op het landschapstype.

Jonge heideontginning, nu overwegend landbouwgrond (Rhl)

Dit landschapstype was vroeger vooral bos en is door economische redenen toen der tijd veranderd naar overwegend landbouwgrond. Kenmerkend voor de jonge heideontginningen zijn, zoals overal in Zuid-Nederland, de regelmatige structuur en planmatigheid van de wegen en waterlopen. De jonge heideontginningen vormen landbouwgebieden op zich, hetgeen betekend dat er verspreid boerenbedrijven zijn gevestigd. De dichtheid daarvan word geleidelijk steeds groter. Onderhavig initiatief heeft geen negatieve effecten aan dit landschapstype omdat het juist zorgt voor nieuwe natuur met daarbij bos aanplanting. Wat dus de vroegere structuur terug brengt.

5.2.2.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het project.

5.2.3 Natuurwaarden
5.2.3.1 Inleiding

Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:

  • gebiedsbescherming;
  • soortenbescherming;
  • bescherming van houtopstanden.

5.2.3.2 Analyse

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt wel binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland. Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan enerzijds om verstorende effecten zoals geluid, licht en trillingen op natuurgebieden behorende tot het Natuurnetwerk Nederland en anderzijds om stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Verstorende effecten

Kragten heeft een verkennend Flora- en Faunaonderzoek uitgevoerd naar de in voorliggend plan opgenomen ontwikkelingen in relatie tot de Wet natuurbescherming: rapport "Nieuwe Natuur N2000 Maasduinen" (5-oktober-2022, PLI206). Het onderzoeksrapport is als bijlage 5 bijgevoegd.

Kragten concludeert dat het deelgebied tegen het Natura 2000-gebied Maasduinen aan ligt. Zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.OV202316LULPZVREE-VA01_0014.png"

NATURA 2000-GEBIED MAASDUINEN (PAARS GEMARKEERD)

De voorgenomen ontwikkeling heeft als doel invulling te geven aan de doelen zoals gesteld worden in het beheerplan van Natura 2000-gebied Maasduinen. Vanuit de provincie is een werkgroep voor inrichting nieuwe natuur Maasduinen ingesteld, bestaande uit een ecoloog (specialist Natura 2000), landschapsdeskundige, hydroloog en projectleider. Deze heeft de percelen begin 2021 geïnventariseerd en nader getoetst aan het definitief Hoofdrapport Natura2000-plan 2020-2026 Maasduinen 145 (vastgesteld december 2020 en hierna N2000 plan) en het Natuurbeheerplan Limburg dat jaarlijks wordt geactualiseerd, versie 2022, vastgesteld 24 augustus 2021, hierna NBP).

Natura 2000 is de benaming voor een Europees netwerk van natuurgebieden waarin belangrijke flora en fauna voorkomen, gezien vanuit een Europees perspectief. Met Natura2000 willen we deze flora en fauna duurzaam beschermen. In juridische zin komt Natura2000 voort uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen; in Nederland vertaald in de Wet Natuurbescherming (Wnb).

Voor elk Natura2000-gebied moet een beheerplan (Natura2000-plan) worden opgesteld voor een periode van 6 jaar. Hierin staat wat er moet gebeuren om de natuurdoelen voor dat gebied te halen en wie dat gaat doen. Natura 2000-plannen worden opgesteld in nauw overleg met eigenaren, gebruikers en andere betrokken overheden, vooral gemeenten, waterschappen en provincies. In de meeste gevallen neemt de provincie het initiatief bij het opstellen van het Natura2000-plan, in andere gevallen is dat het Rijk.

Vervolgens zijn de te ontwikkelen natuurdoeltypen en streeftypen hierop bepaald per perceel en inrichtingsmaatregelen getroffen per gebied, via het inrichtingsplan op hoofdlijnen (zie bijlage). Een nadere uitwerking daarvan is tot stand gekomen via ingenieursbureau Kragten in een met de partners (gemeente, TBO en waterschap) afgestemd definitief ontwerp. De ontwerpen zijn opgenomen als bijlage bij de vergunningaanvraag.

Ook de percelen die niet gelegen zijn in Natura 2000, maar wel in het natuurnetwerk POVI (goudgroene natuur POL) zijn gerelateerd aan Natura 2000 doordat ze een nadere bescherming van de aangrenzende N2000 of verbindingszone vormen tussen natuurgebieden. Daardoor kunnen soorten zich sneller en gemakkelijker verspreiden en zo wordt ook voor bepaalde minder snel verspreidende beschermde soorten er voor gezorgd dat geen isolement ontstaat van populaties van soorten waarvoor in het Natura 2000 plan speciale aandacht is ter bescherming. Het locatie Schandelo blok 1 is geen onderdeel van de Natura 2000, maar is wel als geheel aangewezen als goudgroene natuur en heeft als doel nadere bescherming te bieden aan Natura 2000-gebied Maasduinen (zie ook paragraaf 4.2.5).

Met de uitvoering van maatregelen zoals vastgelegd in het natuurbeheerplan voor Natura 2000-gebied 'Maasduinen' wordt voldaan aan de vrijstelling artikel 2.9, lid 1 van de Wnb. Een vergunningsplicht conform art. 2.7, tweede lid is daarmee niet van toepassing. Tot slot zijn de gronden in eigendom van de provincie hierdoor komt een einde aan de huidige intensieve bemesting wat per saldo een verbetering oplevert voor de stikstofdepositie.

Daarnaast geldt dat het gebied onderdeel uitmaakt van het NNN (zie onderstaande afbeelding). Echter is voor onderhavig initiatief geen natuurdoeltype vastgesteld. De natuurdoeltype wordt na inrichting vastgelegd door middel van een kwalitatieve verplichting met kaart en via een onderhouds- en beheerplan instand gehouden dan wel ontwikkeld naar de vermelde streefbeheertypen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.OV202316LULPZVREE-VA01_0015.png"

DEELGEBIED GELEGEN BINNEN DE NNN (GELE OMLIJNING BETREFT PLANGEBIED).

Negatieve effecten op het Nationaal Natuurnetwerk zijn niet te verwachten. Ook treden geen effecten op ondersteunende gebieden op. De nieuwe natuurdoeltypen worden na afloop van de werkzaamheden opgenomen te worden in het Natuurbeheerplan van de Provincie Limburg.

Soortenbescherming
Kragten heeft een verkennend Flora- en Faunaonderzoek uitgevoerd naar de in voorliggend plan opgenomen ontwikkelingen in relatie tot de Wet natuurbescherming: rapport "Nieuwe Natuur N2000 Maasduinen" (5-oktober-2022, PLI206). Het onderzoeksrapport is als bijlage 5 bijgevoegd.

Kragten concludeert het volgende bij onderhavig initiatief:

Flora

Beschermde flora is afwezig ter plaatse van onderhavig initiatief.

Vogels

Binnen het initiatief zijn mogelijk nesten aanwezig. Daarnaast biedt de omgeving een optimaal leefgebied voor vogels. Permanente negatieve effecten worden niet verwacht, mits de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden of voorafgaand ongeschikt gemaakt worden. Hierbij dient verstoring voor de omgeving tijdens de uitvoering voorkomen te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.OV202316LULPZVREE-VA01_0016.png"

LOCATIE NESTKAST BOSUIL.

Grondgebonden zoogdieren

Binnen het initiatief zijn verblijfplaatsen afwezig. Echter biedt de omgeving als optimaal leefgebied voor grondgebonden zoogdieren. Permanente negatieve effecten worden niet verwacht. Hierbij dient verstoring van de omgeving tijdens de uitvoering voorkomen te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.OV202316LULPZVREE-VA01_0017.png"

LOCATIE BURCHT DAS.

Vleermuizen

Binnen het initiatief zijn verblijfplaatsen afwezig. Echter biedt de omgeving als optimaal leefgebied voor vleermuizen. Permanente negatieve effecten worden niet verwacht. Hierbij dient verstoring van de omgeving tijdens de uitvoering voorkomen te worden.

Amfibieën

Het valt niet uit te sluiten dat algemeen voorkomende amfibieën en de rugstreeppad zwervend voorkomen. De boomkikkers komen voor in omliggende braamstruweel (en ook op grotere afstand van de plangrens (Vreewater)). Permanente negatieve effecten worden niet verwacht. Tijdens de uitvoering van werkzaamheden zijn maatregelen nodig om negatieve effecten te voorkomen. Zie bijgevoegde ecologisch werkprotocol (bijlage 6).

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.OV202316LULPZVREE-VA01_0018.png"

LOCATIE WAARGENOMEN BOOMKIKKERS.

Reptielen

Het valt niet uit te sluiten dat gladde slang, hazelworm en levendbarende hagedis zwervend voorkomen. Echter worden permanente negatieve effecten niet verwacht. Maatregelen zijn wel nodig tijdens de uitvoering van werkzaamheden om negatieve effecten te voorkomen.

Vissen

Vissen zijn afwezig in het gebied.

Ongewervelden

Ter plaatse kunnen de soorten grote vos, grote weerschijnvlinder, kleine ijsvogelvlinder, teunisbloempijlstaart en gevlekte witsnuitlibel voorkomen. Negatieve effecten op deze soorten zijn echter uitgesloten.

Tot slot wordt opgemerkt dat de zorgplicht als genoemd in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming te allen tijde van toepassing is.

Ecologisch werkprotocol

Kragten heeft ten behoeve van de nieuwe natuur ontwikkeling een Ecologisch werkprotocol met rapport naam: 'Ecologisch werkprotocol Nieuwe Natuur N2000 Maasduin' (10-november-2022, PLI206) opgesteld. Dit protocol geeft een beschrijving van alle acties en maatregelen die uitgevoerd moeten worden om te voorkomen dat verbodsbepalingen in de Wnb worden overtreden en hoe de zorgplicht moet worden nageleefd. Dit protocol is bijgevoegd als bijlage 6.

Bescherming van houtopstanden
Het plan omvat niet het kappen van bomen buiten de bebouwde kom of in een houtopstand van meer dan 10 are, of het kappen van een bomenrij van meer dan 20 bomen. Er is derhalve geen herplantplicht conform artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming.

5.2.3.3 Conclusie

Het aspect natuurwaarden vormt geen planologische belemmering voor de locatie van de poelen en het bos omdat de meeste waarnemingen elders in het totale plangebied zijn waargenomen.

5.3 Waterparagraaf

5.3.1 Inleiding

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Limburg. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets. De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).

5.3.2 Beleid

De verschillende overheidslagen hebben hun waterbeleid vastgelegd in diverse beleidsdocumenten. De algemene strekking met betrekking tot ruimtelijke ontwikkelingen betreft:

  • het scheiden van het schone hemelwater en het vuile afvalwater;
  • het verwerken van het hemelwater op het eigen terrein, of middels een gezamenlijke voorziening heeft de voorkeur boven afvoer via het oppervlaktewater.
5.3.3 Watersysteem
5.3.3.1 Bodem en grondwater

Het gebruik is beoogd op de bestaande bodem met de bestaande grondwaterstand en brengt daarin geen verandering (geen belemmering voor hemelwaterafvoer). De bestaande situatie van de bodem en grondwater zijn geschikt voor het beoogde initiatief.

5.3.3.2 Oppervlaktewater

Het initiatief heeft geen gevolgen voor het oppervlaktewater. Het zal geen deel uitmaken van het watersysteem waardoor er ook geen ingrepen zijn in het watersysteem. Echter worden er wel poelen gegraven. Deze worden uitsluitend gerealiseerd ten behoeve van de biodiversiteit en zullen geen deel uitmaken van het huidige watersysteem.

5.3.3.3 Waterschapsbelangen

Het plangebied ligt niet in of nabij een gebied waarin waterschapsbelangen een rol spelen, zoals waterkering, waterberging of waterwinning.

5.3.4 Hemelwater
5.3.4.1 Verhard oppervlak

In het plangebied wordt natuur ontwikkeld. Hierbij wordt geen verharding gerealiseerd.

5.3.5 Waterkwaliteit

Er zijn geen bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden geen uitlogende materialen toegepast.

5.3.6 Conclusie

Het aspect water vormt geen planologische belemmering voor onderhavig initiatief.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van deze ruimtelijke onderbouwing aangetoond. Een ruimtelijke onderbouwing moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de doorlopen procedures weergegeven.

6.1 Financieel

Kostenverhaal

Een ruimtelijk initiatief dient economisch uitvoerbaar te zijn, waardoor het plan inzicht moet geven in de financiële uitvoerbaarheid.


Voor de realisatie van nieuwe natuur N2000 Maasduinen is een projectbudget beschikbaar gesteld door de provincie Limburg. Realiseringskosten en planschade ten gevolge van de realisatie van nieuwe natuur N2000 Maasduinen komen voor rekening van dit projectbudget.

Hiermee is de financiële uitvoerbaarheid van het project zeker gesteld.

Grondexploitatiewet

Dit ruimtelijk initiatief maakt geen bouwplan als bedoeld in afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening mogelijk. Op basis van de Grondexploitatiewet (afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening) hoeft in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

De financiële uitvoerbaarheid van het initiatief is hiermee aangetoond.

6.2 Maatschappelijk

6.2.1 Omgevingsdialoog

Door de initiatiefnemer is op 9 mei een inloopdag georganiseerd voor omwonenden en geïnteresseerden.

6.2.2 Ter visie legging

Voorliggende ruimtelijke onderbouwing wordt in het kader van de omgevingsvergunning gedurende zes weken ter inzage gelegd. Mogelijke zienswijzen worden samengevat in deze paragraaf en kunnen mogelijk leiden tot aanpassingen van de ruimtelijke onderbouwing.

Hoofdstuk 7 Motivering

Het project is planologisch aanvaardbaar op basis van de volgende overwegingen.

  • 1. De aanleg van nieuwe natuur is een belangrijk aspect binnen het kader van het Europees beleid 'Natura 2000-plan 2020-2026 Maasduinen'.

  • 2. Het plan past binnen het beleid van de verschillende overheden, zoals: provinciaal Natuurbeheerplan 2023, Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Omgevingsvisie Limburg.

  • 3. Het plan voldoet aan alle relevante uitvoeringsaspecten.

  • 4. Het plan zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.