Plan: | Herontwikkeling Minister Bongaertsstraat |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0957.BP00000307-ON01 |
In het gebied tussen de Minister Bongaertsstraat, Doctor Philipslaan en Robert Regoutstraat te Roermond zijn momenteel 76 woningen (deels gestapeld) gelegen. Deze woningen voldoen niet meer aan de eisen en woonwensen van deze tijd. Wonen Zuid heeft het voornemen om dit gebied te herstructureren, en de bestaande woningen te slopen en te vervangen door 74 nieuwe woningen (deels gestapeld): 41 gezinswoningen en 33 nultredewoningen. De woningvoorraad neemt hierdoor met 2 woningen af.
Deze beoogde ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan 'Vrijveld Lommerveld', vastgesteld op 15 december 2018. De nieuwe woningen worden anders gesitueerd. Daarnaast is het bouwen van nieuwe hoofdgebouwen en/of toevoegen van nieuwe woningen niet toegestaan. Om de ontwikkeling in juridisch-planologisch opzicht mogelijk te maken, dient het vigerende bestemmingsplan ingevolge artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) te worden gewijzigd. Bij de wijziging van het bestemmingsplan dient te worden aangetoond dat de herstructurering past binnen de bestaande ruimtelijke structuur, en dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Naast onderhavig bestemmingsplan is de aanvraag omgevingsvergunning voor het project in behandeling genomen, waarbij conform het besluit van de raad van de gemeente Roermond van 16 april 2020 de coördinatieregeling (artikel 3.30 Wro) wordt toegepast. Dit houdt in dat het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning gelijktijdig in procedure worden gebracht en dat de besluiten van de raad en het college van burgemeester en wethouders omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan en het verlenen van de omgevingsvergunning gecoördineerd worden genomen.
Het plangebied is gelegen binnen het bebouwd gebied van de gemeente Roermond en maakt onderdeel uit van de kern Roermond. Het plangebied wordt globaal begrenst door de (tuinen van de) Minister Bongaertsstraat, Doctor Philipslaan en door de Robert Regoutstraat.
Luchtfoto met directe omgeving en begrenzing plangebied (rood omkaderd)
Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Roermond, sectie B, perceelsnummers 5688, 6160, 7104, 7105, 7106, 7107, 7108, 7109 en 8084. Het oppervlak van het plangebied bedraagt ongeveer 1,35 ha.
Het plangebied maakt momenteel deel uit van het bestemmingsplan 'Vrijveld Lommerveld', vastgesteld op 15 december 2011 door de gemeenteraad van de gemeente Roermond. Op grond van dit bestemmingsplan geldt voor het plangebied de bestemming 'Woongebied' met de aanduidingen 'maximum bouwhoogte' (respectievelijk 4 en 8 meter) en 'gestapeld'. Tevens is voor het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' van toepassing.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Vrijveld Lommerveld'
Doordat de nieuwe woningen anders worden gesitueerd, alsmede het bouwen van nieuwe hoofdgebouwen en/of toevoegen van nieuwe woningen niet is toegestaan past het planvoornemen niet binnen het geldende bestemmingsplan.
Deze toelichting bestaat uit zeven hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk worden in hoofdstuk 2 de relevante beleidskaders van het Rijk, de provincie Limburg, de regio en de gemeente Roermond geschetst. In hoofdstuk 3 wordt het voorgenomen planvoornemen nader beschreven. In hoofdstuk 4 worden de relevante sectorale aspecten geïnventariseerd die, naast het vigerende beleid, eveneens kaders stellen aan de beoogde ontwikkeling van het plangebied. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de relevante juridische aspecten en in hoofdstuk 6 op de haalbaarheid c.q. de uitvoerbaarheid van het plan. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 de te doorlopen procedure uiteengezet.
Gemeenten zijn niet geheel vrij in het vaststellen en uitvoeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen vastgestelde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. Hierna worden kort de belangrijkste punten uit de verschillende beleidsdocumenten voor het plangebied weergegeven, aangezien deze mede uitgangspunt voor het lokale maatwerk zijn.
Op 13 maart 2012 is de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)' vastgesteld. In deze structuurvisie zijn de (rijks)plannen voor ruimte en mobiliteit weergegeven. Daarin krijgen overheden, burgers en bedrijven de ruimte om zelf oplossingen te creëren. Het Rijk richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen.
Met betrekking tot het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid zet het Rijk zich in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. In de SVIR worden drie hoofddoelen genoemd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Teneinde deze drie hoofddoelen te bereiken, zet het Rijk onder meer in op:
Het onderhavige planvoornemen - de bouw van 41 gezinswoningen en 33 nultredewoningen ter vervanging van 76 verouderde woningen (deels gestapeld) - draagt bij aan het in stand houden van een hoogwaardig woonmilieu. Er vindt herstructurering van de bestaande woningvoorraad plaats waarbij een kwaliteitsverbetering wordt gerealiseerd. Daarmee past het voornemen binnen de hoofddoelstelling dat een leefbare en veilige omgeving wordt gewaarborgd. Op de eventuele consequenties van het plan in relatie tot de verschillende milieuaspecten wordt nader ingegaan in hoofdstuk 4 van de toelichting.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: 'Barro') in werking getreden. In oktober 2012 is dit besluit gewijzigd. Voor de nationale belangen die kaderstellend zijn voor besluiten van gemeenten zijn in het Barro regels opgenomen die direct het bestemmingsplan en daarmee gelijk te stellen besluiten betreffen. De nationale belangen die het Barro beoogt te beschermen worden door het onderhavige planvoornemen echter niet geraakt. Er zijn geen nationale belangen van toepassing op het plangebied. De bepalingen in het Barro vormen dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan 'Herontwikkeling Minister Bongaertsstraat'.
Op grond van artikel 3.1.6, lid 2 Bro dient een toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaande stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Dit betreft de zogenaamde ladder voor duurzame verstedelijking. Het doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door de ruimte in stedelijke gebieden zo optimaal mogelijk te benutten.
De ladder van duurzame verstedelijking is, zoals gezegd, van toepassing op ontwikkelingen die als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' in de zin van artikel 3.1.6 lid 2 in samenhang met artikel 1.1.1 lid 1 onder i van het Bro kunnen worden aangemerkt. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de realisering van 41 gezinswoningen en 33 nultredewoningen - op een locatie waar reeds 76 verouderde woningen (deels gestapeld) staan. De verouderde woningen zullen worden gesloopt. Als gevolg van de herstructurering van het plangebied zal de situering van de nieuw te bouwen woningen ten opzichte van de huidige situatie worden gewijzigd. Volgens artikel 1.1.1 lid 1 onder i van het Bro zou deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling kunnen worden aangemerkt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat een bestemmingsplan dat bij recht een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, maar ten opzichte van het voorgaande planologische regime niet voorziet in een groter planologisch beslag op de ruimte en niet voorziet in een functiewijziging, niet voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro (zie ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724 en ABRvS 25 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2294 (Weert)).
Aangezien het onderhavige bestemmingsplan niet voorziet in een groter planologisch beslag op de beschikbare ruimte dan binnen het vigerende bestemmingsplan het geval is en evenmin voorziet in een functiewijziging - de geldende woonbestemming wordt immers niet gewijzigd (alleen de situering van de woningen wordt gewijzigd) - moet aldus worden geconcludeerd dat dit plan niet voorziet in een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro. Daarnaast neemt het aantal woningen met 2 stuks af. De ladder van duurzame verstedelijking is op deze ontwikkeling derhalve niet van toepassing.
Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten van Limburg als onderdeel van een integrale omgevingsvisie het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 ‘Voor de kwaliteit van Limburg’ (hierna: POL 2014) vastgesteld. Het POL 2014 is op 16 januari 2015 in werking getreden.
De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en een sterk punt van Limburg. Om recht te doen aan dit punt, worden in het POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden. Het onderhavige plangebied is gelegen binnen het bebouwde gebied van de gemeente Roermond (in de 'Kern Roermond') en is aangeduid als 'Overig bebouwd gebied'. Deze aanduiding wordt toegekend aan gemengde woon- en werkgebieden die niet zijn aan te merken als 'Bedrijventerrein' of 'Stedelijk Centrum'. De opgaven voor het gebiedstype 'Overig bebouwd gebied' zijn de transformatie van de bestaande (regionale) woningvoorraad, een goede bereikbaarheid, balans voorzieningen en detailhandel, stedelijk groen en water en de kwaliteit van de leefomgeving.
Uitsnede POL2014
De provincie Limburg heeft de ambitie binnen de provincie een voortreffelijk woon- en leefklimaat te bieden waarin mensen zich prettig voelen. Daartoe dient de Limburgse woningmarkt in voldoende woningen van de juiste kwaliteit op de juiste plek te voorzien. Dit vraagt een woningvoorraad die voldoende mogelijkheden biedt voor doorstroming, die toekomstbestendig is en die flexibel kan inspelen op (veranderende) woonwensen. De Limburgse woningmarkt moet dan ook in kwalitatief en kwantitatief opzicht de sprong maken naar een nieuwe werkelijkheid. De woningmarkt moet immers aansluiten bij de demografische ontwikkeling. De groei eindigt, maar niet in de hele provincie gelijktijdig en op dezelfde manier. In Midden-Limburg wordt de 'top' in de woningbehoefte naar verwachting rond 2028 bereikt.
Bovendien moet de bestaande woningvoorraad toekomstbestendig gemaakt en gehouden worden. Maatschappelijke trends (inclusief demografische) vragen andere woningen dan de voorraad nu biedt, de vraag naar levensloopbestendige woningen neemt toe. Deze kwalitatieve opgave moet, gezien de afnemende kwantitatieve vraag, vooral gerealiseerd worden in de bestaande woningvoorraad, waarbij nieuwbouw (in de vorm van uitbreiding dan wel vervanging) vooral moet worden ingezet om te voorzien in de vraag naar datgene waaraan ook op langere termijn het meest behoefte bestaat.
De sleutel ligt in dynamisch voorraadbeheer, hetgeen verder moet worden vormgegeven in regionale structuurvisies voor de drie regio's Noord-, Midden- en Zuid-Limburg. Dynamisch voorraadbeheer omvat het werken aan de kwaliteit van de bestaande voorraad door kwaliteitsverbetering, herstructurering en waar nodig, sloop. Dynamisch voorraadbeheer betekent ook dat woningtoevoegingen enkel mogelijk zijn indien daadwerkelijk kwaliteit wordt toegevoegd en de ontwikkeling gepaard gaat met het schrappen van slechte voorraad binnen de regio. In voornoemde visies dient invulling te worden gegeven aan de gezamenlijke ambities en opgaven voor de betreffende regio, waarbij een en ander concreet wordt gemaakt in programma's. Daarbij wordt ten minste ingegaan op de volgende onderdelen:
Teneinde het onderhavige plan te kunnen realiseren, zullen 76 verouderde woningen aan de bestaande woningvoorraad worden onttrokken. Daarvoor in de plaats zullen 74 kwalitatief hoogwaardige woningen (41 gezinswoningen en 33 nultredewoningen) worden gebouwd. Met dit planvoornemen vindt transformatie van de woningvoorraad plaats en wordt aldus een bijdrage aan de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad geleverd. Daarmee past het bestemmingsplan 'Herontwikkeling Minister Bongaertsstraat' binnen het provinciale beleid zoals hierboven uiteengezet.
Gelijktijdig met het vaststellen van het POL 2014 is door Provinciale Staten de Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld. Provinciale Staten hebben vervolgens een aantal wijzigingsverordeningen vastgesteld, waarvan de 'Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014', vastgesteld op 11 november 2016, het meest van belang is. Deze verordening voorziet in de borging van provinciale belangen die voortvloeien uit het POL en in de juridische borging van de eerder met de Limburgse gemeenten gemaakte bestuursafspraken over c.q. de regionale structuurvisies voor de thema's wonen, detailhandel, kantoren, bedrijventerreinen en vrijetijdseconomie in de Omgevingsverordening Limburg 2014.
Artikel 2.4.2 'Wonen' van Omgevingsverordening Limburg 2014 bepaalt dat een ruimtelijk plan - zoals een bestemmingsplan - voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg niet mag voorzien in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen en/of aan de bestaande planvoorraad woningen, anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg. In de toelichting bij het bestemmingsplan dient te worden aangegeven hoe een woningbouwplan zich verhoudt tot de afspraken die zijn vastgelegd in de Structuurvisie en hoe het plan bijdraagt aan de regionale opgave, gericht op het terugdringen van de planvoorraad van nog onbenutte bouwmogelijkheden voor woningen. In onderhavige situatie neemt met de herontwikkeling het aantal woningen juist af met 2 woningen (van 76 woningen naar 74 woningen). Op de toetsing aan de Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg wordt verder nader ingegaan in paragraaf 2.4.1.
In de Structuurvisie Wonen Midden-Limburg, 2018-2021, die op 4 juli 2019 is vastgesteld door de raad van de gemeente Roermond, is de gewenste ontwikkelingsrichting ten aanzien van het beleidsveld “Wonen” vastgelegd en zijn afspraken gemaakt over de maximale planvoorraad voor woningbouw. In de Structuurvisie wonen Midden-Limburg 2018-2021 wordt voor de afspraken uitgegaan van de voor de gemeente Roermond in 2013 opgestelde woningbehoefteberekening, die per 1 januari 2018 een resterende woningbehoefte geeft van 2.841 woningen. In de Structuurvisie zijn afspraken gemaakt over de omvang van de planvoorraad. Aangezien het onderhavige plan gaat om sloop van 76 woningen en nieuwbouw van 74 woningen leidt het niet tot een toename van de voorraad. Daarom is toetsing van het onderhavige plan aan de kwantitatieve afspraken niet aan de orde.
Kwalitatieve afspraken
In het regionaal woningmarktonderzoek uit 2018, dat onderdeel uitmaakt van de vastgesteld Structuurvisie wonen Midden-Limburg 2018-2021 is een discrepantie-analyse opgenomen. Daarin is aangegeven hoe vraag en aanbod van de bestaande woningvoorraad zich tot elkaar verhouden. De analyse geeft daarmee de theoretische tekorten en overschotten aan per type woning. De analyse geeft dus de richting aan waarin de markt beweegt. Het onderhavige plan betreft:
Volgens bovenvermelde analyse bestaat er in de sociale huursector een klein overschot aan rijwoningen en een aanzienlijk tekort in nultredewoningen in de huur. Door het plan neemt het aantal rijwoningen toe en het aantal nultredewoningen af. Bij de besluitvorming inzake de principemedewerking met betrekking tot dit plan (mei-juni 2018) is dit plan echter niet beoordeeld op basis van de Structuurvisie wonen Midden-Limburg 2018-2021 en het woningmarktonderozek van oktober 2018, maar op basis van de Structuurvisie wonen, zorg en woonomgeving Midden-Limburg. Op basis daarvan bestond er een tekort een rijwoningen in de huur naast een tekort aan nultredewoningen in de huur. Belangrijkste punt van aandacht in de beoordeling betrof dan ook de afname van het aantal nultredewoningen in de huur, dat is beoordeeld in samenhang met andere plannen van Wonen Zuid, met name het plan voor sloop nieuwbouw in zogenaamd Witte Wijk, waar in 2020 32 nultredewoningen in de sociale huur worden toegevoegd. De beoordeling van het plan in het kader van de Structuurvisie wonen, zorg en woonomgeving sloot daarom met een positieve conclusie. Op basis van die is de planprocedure gestart. Het verschil bestaat daarin dat op basis van de Structuurvisie wonen Midden-Limburg 2018-2021 de toevoeging van rijwoningen in de huur minder goed past in het marktbeeld, waarbij moet worden aangetekend dat het gaat om woningen die woontechnisch en energetisch van veel hogere kwaliteit zijn. Overigens past de sloop van 14 appartementen zonder lift ook in de marktanalyse die is opgenomen in de vigerende Structuurvisie wonen Midden-Limburg 2018-2021.
Door realisatie van het plan neemt het aantal sociale huurwoningen met twee af, terwijl er volgens de Structuurvisie wonen Midden-Limburg 2018-2021 meer sociale huurwoningen nodig zijn. Met de corporaties zijn in het kader van de prestatieafspraken 2020 afspraken gemaakt over de invulling van deze opgave, waarbij ook deze afname van 2 sociale huurwoningen wordt meegenomen.
Op 22 december 2016 is de Toekomstvisie Roermond 2030 door de gemeenteraad vastgesteld. De toekomstvisie is in een interactief proces met burgers en bedrijven in Roermond tot stand gekomen. In de Toekomstvisie Roermond 2030 staan drie rode draden centraal. In 2030 moet Roermond een stad zijn van ontmoeten (1), verbinden (2) en samenwerken (3). Deze rode draden lopen dwars door de verschillende thema’s heen die in de toekomstvisie worden benoemd. De rode draden zijn op basis van een constatering van (maatschappelijke) trends tot stand gekomen.
In de eerste plaats worden de verschillen in de samenleving groter. Dat gaat allereerst over sociaaleconomische verschillen. Internationaal gezien is de ongelijkheid in inkomen relatief klein in Nederland. Maar bepaalde mensen hebben over de afgelopen tien jaar een minder gunstige inkomensontwikkeling gehad dan anderen. Het aantal kwetsbare mensen in de samenleving is de afgelopen jaren toegenomen. Daarnaast ontstaan ook sociaal-culturele verschillen, omdat mensen van verschillend opleidingsniveau, verschillende afkomst of leeftijd groepen vormen. Door de inwoners van Roermond is aandacht gevraagd voor het verbinden van deze groepen.
Een tweede trend is het toegenomen organiserend vermogen van de samenleving, wellicht ingegeven door het vormen van groepen gelijkgestemden. Maatschappelijke initiatieven worden belangrijker in een samenleving waar steeds meer nadruk komt te liggen op zelfredzaamheid en zelforganisatie. Het is een uitdaging om nieuwe mensen te betrekken bij initiatieven en te enthousiasmeren om een actieve rol op te pakken. Ontmoeting en verbinding zijn zodoende cruciale ingrediënten van maatschappelijke initiatieven.
Daarnaast is een goede samenwerking tussen maatschappelijke initiatieven en professionele partijen in de stad, waaronder de gemeente, onontbeerlijk. In de economie groeit het belang van beleving en innovatie. Steeds sterker komt de nadruk te liggen op beleving van een product of dienst, dan het product of de dienst zelf. Om de concurrentie voor te blijven zetten producenten en winkels in op beleving en datzelfde geldt voor winkelgebieden. Een centrale rol in beleving is weggelegd voor ontmoeting. Een beleving krijgt pas echt waarde als je deze kan delen.
Tot slot is de samenleving door de toegenomen beschikbaarheid van informatie en sociale media getransformeerd in een netwerksamenleving. Dat vraagt een andere rol van de gemeente. Het is niet langer zo dat een gemeente van bovenaf, met enkele grote andere partijen, de ontwikkeling van de stad kan bepalen. De toekomst van Roermond wordt gemaakt door een veelheid aan partijen en in de eerste plaats door de inwoners van Roermond zelf. Samenwerken is daarin cruciaal.
Inwoners en partners in de stad kozen vijf thema's die zij voor de nabije toekomst het belangrijkst vinden en die in hun ogen centraal zouden moeten staan in de toekomstvisie:
Voorliggend bestemmingsplan sluit aan bij hetgeen wordt nagestreefd in de Toekomstvisie van Roermond. Namelijk het bieden van een aantrekkelijk woon- en leefklimaat voor iedereen. Door het realiseren van kwalitatief goede woningen ter vervangen van minder goede woning is dit bestemmingsplan in lijn met bovenstaand beleid.
Op 22 december 2016 heeft de gemeenteraad van Roermond de Groenvisie Roermond vastgesteld.
De gemeente gaat in het kader van haar groenvisie voor een ecologisch waardevolle, klimaat- en ziektebestendige openbare groenstructuur die klaar is voor de toekomst. Om de ambitie voor de groene buitenruimte waar te maken, zijn spelregels opgesteld; toetsingscriteria voor kwaliteit. Deze spelregels zijn noodzakelijk om richting te kunnen geven aan nieuwe ontwikkelingen en het in stand houden van het huidige openbaar groen. Goede spelregels zorgen er ook voor dat de beschikbare financiële middelen gerichter ingezet kunnen worden. Echter in onderhavige situatie is bij de herstructurering van het plangebied geen sprake van een situatie waarvoor specifieke spelregels zijn beschreven. De herstructurering draagt in algemene zin bij aan de doelstellingen uit de groenvisie.
De herstructurering van het plangebied voorziet in de inrichting van het openbare gebied met het nodige groen. Dit groen bestaat met name uit blokgroen met bomen in het straatprofiel. Daarnaast wordt aan de zuid- en noordzijde een 'pleintje' gerealiseerd, waardoor hier extra ruimte is voor groen. Verder is en wordt tijdens de planvorming continue nadrukkelijk aandacht besteed aan de overgang van het openbare gebied naar de tuinen bij de woningen.
In de Nota Parkeernormen 2014 zijn de kaders vastgelegd waarmee de parkeervraag als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden bepaald. Ten aanzien van het parkeerbeleid in relatie tot woonfuncties wordt in de nota geopteerd voor een vraagvolgend parkeerbeleid. Dit betekent dat parkeerplaatsen in principe naar behoefte dienen te worden aangelegd. Bij ruimtelijke ontwikkelingen (inbreiding, uitbreiding en functieverandering) wordt door middel van een vaste systematiek met parkeernormering invulling gegeven aan deze parkeervraag.
De locatie en het type woning of bedrijvigheid bepalen de parkeernorm en het wel of niet realiseren van parkeergelegenheid op eigen terrein. Bij het vaststellen van bestemmingsplannen worden deze parkeernormen gehanteerd als minimumnorm voor het aantal te realiseren parkeerplaatsen voor een gebouw of functie binnen een plangebied. Hiertoe zijn de landelijke parkeerkencijfers zoals deze door het CROW zijn gepubliceerd ten aanzien van de gemeente Roermond geconcretiseerd. In de planregels van dit bestemmingsplan wordt de aanleg en instandhouding van deze parkeerplaatsen verzekerd. In paragraaf 3.4 wordt nader ingegaan op de verkeersaspecten (waaronder het parkeren) welke samenhangen met de middels voorliggend plan beoogde ontwikkeling.
Het gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) is relevant voor de voorgenomen ontwikkeling van de woning. De Wet Milieubeheer is het wettelijk kader voor het opstellen van een gemeentelijk rioleringsplan. Sinds 1994 dient iedere gemeente op basis van de Wet Milieubeheer te beschikken over een vastgesteld GRP. Een gemeentelijk rioleringsplan bevat het beleidskader, waarbinnen de gemeente haar taak voor de rioleringszorg dient uit te voeren.
De relevantie van het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) Roermond 2017-2021, zijn de daarin genoemde aspecten/doelen met betrekking tot de waterhuishouding. De doelen uit het GRP 2017-2021 zijn:
Ten aanzien van dit bestemmingsplan zijn met name de beleidsdoelstellingen met betrekking tot de inzameling en verwerking van hemelwater van belang. Bij nieuwbouwsituaties geldt het beleid dat, indien technisch mogelijk, geen hemelwater mag worden afgevoerd naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie. Bij (kleinschalige) nieuwbouw moet de initiatiefnemer in eerste instantie het hemelwater zelf infiltreren in de bodem of afvoeren naar het oppervlaktewater. Is dat niet mogelijk dan worden afspraken op maat gemaakt. Het hemelwater moet bij voorkeur bovengronds worden gehouden.
Voor het afkoppelen van hemelwater wordt in het rioleringsplan aansluiting gezocht bij de voorkeurstabel afkoppelen in de visie ‘Regenwater schoon naar beek en bodem’ van de Limburgse waterbeheerders. Hemelwater wordt zoveel mogelijk geïnfiltreerd of zo nodig na lokale zuivering afgevoerd naar het oppervlaktewater binnen of in de omgeving van het plangebied. De kosten voor zuiverende voorzieningen worden conform het principe ‘de vervuiler betaalt’ gedekt uit de grondexploitatie.
Voorliggend bestemmingsplan ziet op de herstructurering van woningen binnen de bestaande ruimtelijke structuur met bijbehorende infrastructurele werken en groenvoorzieningen. Conform het gemeentelijk rioleringsplan zal het hemelwater dat afstroomt van de toekomstige woningen en (particuliere of openbare) verhardingen niet worden afgegeven op het vuilwaterriool. Hiertoe zullen voorzieningen op 'eigen terrein' en in het openbaar gebied worden aangelegd. Dit is mede vastgelegd in de watertoets van onderhavig bestemmingsplan, welke verder zal worden toegelicht in paragraaf 4.11.
In het gebied tussen de Minister Bongaertsstraat, Doctor Philipslaan en Robert Regoutstraat te Roermond zijn momenteel 76 woningen (deels gestapeld) gelegen. Deze woningen zijn verouderd en voldoen dan ook niet meer aan de woonwensen en eisen van deze tijd. Wonen Zuid heeft het voornemen de woningen te slopen en te vervangen door 74 nieuw te bouwen woningen (deels gestapeld): 41 gezinswoningen en 33 nultredewoningen.
Hierna wordt de huidige situatie van de directe omgeving van het plangebied en het plangebied zelf beschreven.
De omgeving ten noorden van het plangebied wordt gekenmerkt door bedrijvigheid. Hier zijn diverse bedrijven gelegen op het bedrijventerrein Vrijveld. Direct grenzend aan de woningen zijn hier bedrijven in milieucategorie 1 en 2 toegestaan. Het betreft een gemengd bedrijventerrein waar naast bedrijvigheid andere functies aanwezig zijn zoals detailhandel en een (voormalig) bowlingcentrum.
De bebouwing op dit bedrijventerrein is gedifferentieerd qua verschijningsvorm c.q. architectuur, bouwhoogte en kapvorm. Daarbij zijn de uitersten redelijk groot aangezien enerzijds een deel van de bebouwing dateert uit de jaren '60/'70 van de vorige eeuw en anderzijds een deel van de bebouwing gemoderniseerd is.
Impressie bedrijfsbebouwing bedrijventerrein
Impressie bedrijfsbebouwing bedrijventerrein
De omgeving aan de overzijde van de Doctor Philipslaan (westzijde van het plangebied) wordt gekenmerkt door een mix aan functies in oude en nieuwe bebouwing. Ook hier is de differentiatie groot en divers. Het betreft hier overwegend detailhandel in verschillende vormen, zoals outdoor, keukens, auto's, slaapcentrum, verfzaak e.d..
Impressie overzijde Doctor Philipslaan
De zuid- en oostzijde van het plangebied wordt gekenmerkt als woongebied. De woonbebouwing bestaat hier enerzijds uit vrijstaande en halfvrijstaande grondgebonden woningen en anderzijds uit geschakelde grondgebonden woningen. De woningen bestaan grotendeels uit 2 bouwlagen met kap.
Impressie woningen Robert Regoustraat
Impressie woningen Minister Bongaertsstraat
In het plangebied zijn momenteel 76 verouderde woningen (deels gestapeld) gelegen. Het betreffen overwegend bejaardenwoningen in zowel 1 bouwlaag (met en zonder kap) als 2 bouwlagen zonder kap (complex). Deze woningen worden ontsloten via een insteek vanuit de Minister Bongaertsstraat en de Doctor Philipslaan. Deze twee insteken zijn door middel van een pad tussen de bebouwing door met elkaar verbonden. Het parkeren vindt uitsluitend in het openbaar gebied plaats. Er vindt geen parkeren op eigen terrein plaats.
Impressie vanaf de insteek vanuit de Minister Bongaertsstraat
Impressie vanaf de insteek vanuit de Doctor Philipslaan
Het planvoornemen voorziet in de herstructurering van het plangebied waarbij de bestaande verouderde woningen (76 stuks, deels gestapeld) worden gesloopt en worden vervangen door 74 nieuw te bouwen woningen, zijnde 41 gezinswoningen en 33 nultredewoningen (gestapeld). De bestaande insteken worden doorgetrokken tussen de Minister Bongaertsstraat en de Doctor Philipslaan. De noordelijke insteek wordt daarbij iets opgeschoven in noordelijke richting om daarmee voldoende ruimte te creëren zodat de woningen met de achtertuinen tegen elkaar aangelegd kunnen worden.
Ten zuiden van de zuidelijke ontsluiting wordt een 'pleintje' gecreëerd met aan weerszijden woningen. De woningen worden hier enerzijds aan dit 'pleintje' gesitueerd en anderzijds aan de zuidelijke ontsluiting. De woningen aan het 'pleintje' bestaan uit 1 bouwlaag met kap. De woningen die georiënteerd zijn op de zuidelijke ontsluiting bestaan uit twee bouwlagen met kap. De nokrichting van deze woningen loopt parallel aan de openbare ruimte. Op de beide hoeken wordt een opbouw gerealiseerd als accent/entree voor het 'pleintje'.
De woningen tussen de zuidelijke en noordelijke ontsluiting worden in een carré gesitueerd waarbij de woningen zowel georiënteerd zijn op de zuidelijke en noordelijke ontsluitingsweg als ook op de Minister Bongaertsstraat en Doctor Philipslaan. Deze woningen bestaan eveneens uit één of twee bouwlagen met kap waarbij de nokrichting van de woningen parallel aan de openbare ruimte loopt. De carrévorm wordt gecompleteerd door de nultredewoningen op de hoeken. Hierdoor ontstaan gesloten hoeken door de aan-/uitbouw aan de achterzijde. Deze woningen bestaan hier uit een beneden- en bovenwoning in twee bouwlagen met kap.
Ten noorden van de noordelijke ontsluiting is een vergelijkbare opzet te zien met eveneens de nultredewoningen op de hoek. Daarbij is een blok met woningen iets terug gelegen door de beschikbare ruimte waardoor aan de voorzijde ruimte is voor een groene inrichting.
In onderstaande afbeeldingen is inzicht gegeven in de herinrichting van het plangebied zoals hiervoor beschreven.
Inrichtingstekening herinrichting plangebied
Gevelaanzichten
Ontsluiting
De ontsluiting van het plangebied blijft plaatsvinden via de Minister Bongaertsstraat en Doctor Philipslaan. Dit zijn de bestaande ontsluitingswegen aan weerszijde van het plangebied. Het plangebied zelf wordt ontsloten via de twee doorsteken door het plangebied tussen de Minister Bongaertsstraat en de Doctor Philipslaan. Het profiel van deze doorsteken bestaan uit een rijbaan met aan weerszijden een trottoir, al dan niet in combinatie met (langs en haaks) parkeren.
Inrichting openbare ruimte noordelijke ontsluiting
Inrichting openbare ruimte zuidelijke ontsluiting met 'pleintje'
Parkeren
Voor de herstructurering moet voorzien worden in voldoende parkeerplaatsen binnen het plangebied. In dat kader is een parkeerbalans opgesteld (Kragten, kenmerk SWZ0100-0001/SHA, d.d. 26 juni 2019 Bijlage 1). Uit deze parkeerbalans blijkt dat in de nieuwe situatie sprake is van een tekort aan 30 parkeerplaatsen is. In de huidige situatie is er een tekort van 49 parkeerplaatsen. Dit betekent dat het tekort aan parkeerplaatsen in het plangebied als gevolg van de herontwikkeling afneemt met 19 parkeerplaatsen.
Aanvullend is een onderzoek naar de parkeerdruk in de omgeving van het plangebied uitgevoerd. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat door de herontwikkeling van het plangebied het parkeren in de openbare ruimte van de omliggende straten van het plangebied zal verminderen. Hierdoor zal de parkeerdruk ook verminderen ten opzichte van de huidige bestaande situatie. De bezettingsgraden van de parkeerplaatsen zullen hierdoor lager zijn dan nu gemiddeld op 50%. (er wordt daarmee ruimschoots onder een bezetting van 85% gebleven) De ontwikkeling voldoet daardoor aan de eis van de gemeente Roermond dat in de openbare ruimte rondom het plangebied de parkeerdruk op de maatgevende momenten minder dan 85% is.
Bezettingsgraad in blauw, in het groen de ruimte tot 85% bezetting en in het rood boven de 85%
Het planvoornemen voorziet in de herstructurering van het plangebied. De bestaande woningen worden daarbij vervangen door nieuwe woningen. Binnen het plangebied wordt geen hoogbouw gerealiseerd waardoor geen sprake kan zijn van onaanvaardbare inkijk in de achtertuinen van de aangrenzende woningen. Gezien de situering en de hoogte (1 en 2 bouwlagen met kap) van de nieuwe woningen blijft de bezonning en privacy van de aangrenzende woningen voldoende gewaarborgd. De nieuwe woningen, grenzend aan de bestaande woningen, worden namelijk met hun achtertuinen gesitueerd tegen de achtertuinen van de bestaande woningen. Hierdoor is sprake van een reguliere woonsituatie binnen bestaand bebouwd gebied.
De woningen aan de overzijde van de Minister Bongaertsstraat en Doctor Philipsstraat zijn met hun voorzijde richting het plangebied georiënteerd. Door de nieuwe woningen aan de Minister Bongaertsstraat en Doctor Philipslaan te oriënteren op deze wegen is hier in de nieuwe situatie sprake van een voorkant/voorkant situatie, waardoor hier eveneens sprake is van een regulier woonsituatie binnen bestaand bebouwd gebied.
In dit hoofdstuk komen de verschillende sectorale aspecten die van invloed zijn op het bestemmingsplan aan de orde. Daarbij gaat het veelal om (milieu)zones die van toepassing zijn of milieuvoorwaarden waaraan moet worden voldaan. De ruimtelijk relevante regelingen dienen te worden door vertaald naar de verbeelding en de regels van het bestemmingsplan.
Op 1 juli 2010 is de Wet Modernisering m.e.r. in werking getreden. Deze wet wijzigt de Wet milieubeheer daar waar het gaat om de procedures en de wettelijke bepalingen aangaande het (al dan niet verplicht) opstellen van een milieueffectrapport (MER) en heeft tot doel de regelgeving te vereenvoudigen. Samenhangend hiermee is op 1 april 2011 het besluit tot wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden.
De belangrijkste wijzigingen betreffen het aanpassen van de richtlijnen m.b.t. de activiteiten waarvoor een m.e.r.-beoordeling of een m.e.r. moet worden opgesteld. De plandrempels zijn gewijzigd, maar het karakter ervan is eveneens gewijzigd. Het bevoegd gezag zal zich er voortaan van moeten vergewissen of de activiteiten in dit onderdeel ook beneden de drempel geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
In bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten' zijn de selectiecriteria beschreven die bepalen of er mogelijk sprake is van aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu. Hierbij moet worden gedacht aan de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en natuurlijk de mate van verontreiniging of hinder. Ten tweede is de locatie van de projecten natuurlijk van belang. Daarbij moet in ogenschouw worden genomen of een project in de nabijheid van een gevoelig gebied is gelegen. Voorbeelden van gebieden die extra aandacht vragen zijn wetlands, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurgebieden en bij wet beschermde gebieden.
Bij de samenhangende beoordeling van bovenstaande kenmerken van een project en de potentiële aanzienlijke milieugevolgen dient het volgende te allen tijde te worden meegewogen:
Op lijst D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen (D11.2). Wanneer de ontwikkeling betrekking heeft op één van de volgende gevallen is een project m.e.r.-beoordelingsplichtig:
De herstructurering van het plangebied biedt niet zodanig veel ruimte dat de drempelwaarden overschreden worden. Alleen bij dergelijke groottes is er op basis van het Besluit m.e.r. mogelijk sprake van significante effecten. Het plangebied (het initiatief) is veel minder omvangrijk dan de aantallen die genoemd zijn als drempelwaarden. Er is zelfs sprake van afname van woningen. In de directe omgeving zijn evenmin Natura 2000-gebieden gelegen die door een toename van verkeer en stikstofdepositie significant negatief kunnen worden beïnvloed.
Ondanks dat sprake is van een ontwikkeling welke onder de drempelwaarden vallen, moet nagegaan worden of er mogelijk toch belangrijke nadelige milieugevolgen zouden kunnen optreden. Derhalve is een vormvrije m.e.r. beoordeling noodzakelijk.
In onderstaande tabel zijn de relevante kenmerken van het plan weergegeven alsmede de belangrijkste effecten die het plan op de omgeving zal veroorzaken. Daarnaast zijn in het kader van voorliggend bestemmingsplan diverse (milieu)onderzoeken uitgevoerd voor alle, voor dit plan, relevante milieuaspecten. Uit deze onderzoeken, waarvan de uitkomsten zijn verwerkt in paragraaf 4.3 tot en met paragraaf 4.11 van het voorliggende bestemmingsplan, blijkt dat het plan beperkte milieueffecten heeft.
Kenmerken van het plan | |
Omvang van het project (relatie met drempel D-lijst) | D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject Initiatief: herontwikkeling van bestaand bebouwd gebied waarbij 76 bestaande woningen gesloopt worden en 74 nieuwe woningen gerealiseerd worden |
Cumulatie met andere projecten | Nee |
Gebruik natuurlijke hulpbronnen | Nee |
Productie afvalstoffen | Nee |
Verontreiniging en hinder | Nee |
Risico van ongevallen | Nee |
Plaats van de projecten | |
Bestaand grondgebruik | Wonen in de vorm van 76 bestaande woningen, zowel grondgebonden als gestapeld |
Rijkdom aan en kwaliteit van regenatievermogen natuurlijke hulpbronnen van het gebied | Niet van toepassing |
Opname vermogen milieu met aandacht voor wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, H/V richtlijngebieden, gebieden waar milieunormen worden overschreden, gebieden met hoge bevolkingsdichtheid, landschappelijk historisch cultureel of archeologische gebieden van belang | Op basis van onderzoek en nadere verantwoording dat in het kader van dit bestemmingsplan heeft plaatsgevonden blijkt dat de herstructurering van het plangebied geen negatieve effecten veroorzaakt voor de omgeving. Immers wonen blijft wonen. De herstructurering voorziet in de realisatie van 74 nieuwe woning ter vervanging van de 76 bestaande woningen. Een verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek staan de realisatie niet in de weg. Er is sprake van een gevoelige bestemming. In dat kader is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek staan de realisatie van de 'vervangende' woningen niet in de weg. Als gevolg van de herstructurering neemt het aantal woningen met 2 woningen af. De verkeersaantrekkende werking blijft daarbij gelijk of neemt zelf iets af. De herstructurering draagt in 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Externe veiligheid veroorzaakt geen belemmering voor het planvoornemen. Zelfredzaamheid en bereikbaarheid zijn in voldoende mate gewaarborgd. Het plangebied is gelegen binnen richtafstanden van drie gebieden. Uit de inventarisatie (paragraaf 4.7.3) blijkt dat er geen aanleiding is tot nader onderzoek. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In de (directe) omgeving van het plangebied(<2 km) is, gezien de ligging in bestaand stedelijk gebied nabij het centrum, geen bron van geurhinder, bijvoorbeeld in de vorm van een intensieve veehouderij, aanwezig. Door de aanwezigheid van de gewone dwergvleermuis is het treffen van maatregelen noodzakelijk. Tevens dient een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd. Als deze maatregelen getroffen worden en de vergunning wordt aangevraagd staat flora en fauna de herstructurering van het gebied niet in de weg. Als gevolg van de bestaande bebouwing is de bovenste halve meter naar verwachting reeds ernstig verstoord. Er is daar door sprake van evident verstoorde bodem. De herstructurering zal niet leiden tot een toenemende parkeerdruk op het openbaar gebied omdat binnen het plangebied voldoende wordt voorzien in de noodzakelijk parkeerplaatsen |
Kenmerken van het potentiële effect | |
Bereik van het effect (geografisch en grootte getroffen bevolking) | Niet van toepassing |
Grensoverschrijdend karakter | Niet van toepassing |
Orde van grootte en complexiteit | Niet van toepassing |
Waarschijnlijkheid effect | Niet van toepassing |
Duur, frequentie en omkeerbaarheid effect | Niet van toepassing |
Conclusie | De herstructurering van het plangebied leidt niet tot relevante milieueffecten. Nadere analyse in een MER/m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk |
Op grond van deze uitkomsten is aan het bevoegd gezag voorgesteld om gelijktijdig met het besluit om voorliggend bestemmingsplan vrij te geven voor ter visie legging, tevens te besluiten dat een verdere m.e.r.-procedure niet aan de orde is.
De aard van de activiteit, herstructurering van bestaand bebouwd gebied, is niet zodanig dat er sprake is van aanzienlijke potentiële effecten. Dit blijkt ook uit de opgenomen drempelwaarden van 100 ha of 2000 woningen in bijlage D 11.2 van het Besluit m.e.r. Alleen bij dergelijke groottes is de toename van verkeer of de afname van geschikt habitat van dusdanige omvang dat er mogelijk sprake zou kunnen zijn van significante effecten. Voorliggend plan houdt de bouw van slechts 74 woningen in ter vervanging van 76 bestaande woningen. De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 1,35 ha. Significante negatieve effecten op het milieu die het opstellen van een MER noodzakelijk maken, zijn uitgesloten.
Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient op basis van artikel 3.1.6 Bro te worden onderzocht of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Het uitgangspunt is dat een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico mag opleveren voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Bij overige ruimtelijke besluiten is op basis van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht eveneens een inzicht in de bodemkwaliteit vereist.
De bestemming van de gronden in het plangebied wordt gewijzigd, waarbij de woningen en infrastructuur (ontsluiting) ten opzichte van de huidige situatie anders worden gesitueerd. Om aan te tonen dat de bodem geen belemmering vormt voor de herstructurering van het plangebied is verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Tevens is dit in het kader van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor bouwen ook noodzakelijk.
De bestemming van de gronden in het plangebied wordt gewijzigd, waarbij de woningen en infrastructuur (ontsluiting) ten opzichte van de huidige situatie anders worden gesitueerd. Om aan te tonen dat de bodem geen belemmering vormt voor de herstructurering van het plangebied is verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Tevens is dit in het kader van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor bouwen ook noodzakelijk.
In het plangebied is een verkennend bodemonderzoek en onderzoek asbest in bodem uitgevoerd (Econsultancy, rapportnummer 6921.001, d.d. 4 juni 2019 Bijlage 2). Het verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd conform de NEN5740. Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de kwaliteit van de bodem voldoet aan de in het plangebied beoogde functies. Het verkennend onderzoek asbest in bodem is uitgevoerd conform de NEN5707. Plaatselijk zijn in het plangebied asbestgehalten aangetroffen die aanleiding geven voor nader onderzoek. Dit nader onderzoek zal voorafgaand aan de sloop van de bestaande woningen worden uitgevoerd, waarna de noodzakelijke (sanerings)maatregelen zullen worden genomen. Met in acht name hiervan, vormt de bodemkwaliteit geen nadere randvoorwaarde voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bij het opstellen of herzien van een bestemmingsplan worden de regels van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) toegepast. Deze wet heeft betrekking op geluid dat wordt veroorzaakt door wegen, spoorwegen, gezoneerde industrieterreinen en luchthavens. De Wgh bevat geluidsnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidsniveaus als gevolg van voornoemde geluidsbronnen. Indien het bestemmingsplan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan.
Bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan of een herziening daarvan dient op grond van de Wgh een onderzoek naar verkeerslawaai (weg- en railverkeer) te worden ingesteld. Daarbij moeten de in de wet aangegeven, binnen de zones langs de wegen en spoorlijnen geldende, waarden in acht worden genomen. Alle wegen en spoorlijnen hebben een geluidzone, met uitzondering van wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt. Voor nieuw op te richten geluidsgevoelige bebouwing binnen de wettelijke geluidzones dient nader te worden bepaald of de wettelijke grenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Ook in geval van de aanleg van een nieuwe weg/spoorlijn of een reconstructie van een weg/spoorlijn dient akoestisch onderzoek plaats te vinden.
De herstructurering van het plangebied heeft betrekking op een geluidgevoelige ontwikkeling die binnen de onderzoekszone van de spoorlijn Roermond-Venlo/Weert en de Doctor Philipslaan. Bovendien liggen in de directe omgeving van het plangebied meerdere wegen met een toegestane maximumsnelheid van 30 km/uur. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn deze wegen (Elizabeth Adriaansestraat, Minister Bongaertsstraat, Professor Schreinemakersstraat, Robert Regoutsstraat en Thorbeckestraat) eveneens in ogenschouw genomen. Vanwege deze ligging en de gewijzigde situering van de nieuw te bouwen woningen is een akoestisch onderzoek (Econsultancy, rapportnummer 6921.002, d.d. 24 september 2018, Bijlage 3).
Dit onderzoek heeft uitgewezen dat de geluidbelasting op de nieuw te bouwen woningen maximaal 48 dB bedraagt ten gevolge van het wegverkeer. Er vindt geen overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB plaats. De geluidsbelasting ten gevolge van het railverkeer bedraagt maximaal 54 dB. Ook hier vindt geen overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 55 dB plaats. Er gelden voor de herstructurering van het plangebied vanuit akoestisch oogpunt geen beperkingen.
Wel is vanwege de gecumuleerde geluidsbelasting een karakteristieke geluidwering nodig van minimaal 25 dB, om een binnenniveau van 33 dB te kunnen waarborgen. Hiermee is bij de verdere uitwerking van de bouwplannen van de woningen rekening mee gehouden. Bij de aanvraag omgevingsvergunning is een verklaring toegevoegd op welke wijze deze geluidwering wordt bereikt.
Het plangebied ligt verder niet binnen de geluidszone van het nabij gelegen industrieterrein aan de noordzijde. In het kader van de Wgh is nader onderzoek in dat kader derhalve niet nodig.
De Wet luchtkwaliteit, verankerd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet Milieubeheer, is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht ter bescherming van mens en milieu zijn vastgesteld. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de stoffen waarvan de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Uitzonderlijke situaties daargelaten, komen overschrijdingen van de grenswaarden van andere stoffen niet voor.
Nederland kan vooralsnog niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden, aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof. Voor een aantal functies (onder andere woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan indien de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
De NIBM-grens voor woningbouwlocaties is als volgt bepaald: 3% criterium = 1.500 woningen (netto) bij minimaal één ontsluitingsweg en = 3000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkwaardige verkeersverdeling.
Het onderhavige planvoornemen ziet op de bouw van 74 woningen (bij twee ontsluitingswegen). Teneinde dit plan te kunnen realiseren, zullen 76 verouderde woningen (deels gestapeld) worden gesloopt. Het planvoornemen ziet dus per saldo op de bouw van minder woningen (twee stuks). Het project blijft daarmee ruimschoots onder de grens van 1.500 woningen (bij twee ontsluitingswegen). Derhalve hoeft het planvoornemen niet te worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer.
Het bestemmingsplan voorziet niet in mogelijkheden voor nieuwe gevoelige bestemmingen binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg. Er is immers al sprake van een gevoelige bestemming in de bestaande situatie. Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Het bevoegd gezag dient bij ruimtelijke planvorming rekening te houden met het aspect externe veiligheid. Daarbij dient te worden onderzocht in hoeverre er sprake is van aanvaardbare dan wel onaanvaardbare risico's voor de diverse bestemmingen binnen het plangebied. De aandacht gaat hierbij uit naar het plaatsgebonden risico waarvoor een harde norm geldt, als ook naar het groepsrisico waarvoor een zogenaamde oriëntatiewaarde geldt.
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
Indien binnen of in de nabijheid van een plangebied risicodragende activiteiten plaatsvinden is een nader onderzoek noodzakelijk. Een nader onderzoek heeft betrekking op zowel stationaire objecten (bedrijven) als ook op dynamische objecten (transport gevaarlijke stoffen). In dat kader is voor onderhavig plangebied het aspect externe veiligheid nader onderzocht (Econsultancy, rapportnummer 6921.004, d.d. 25 september 2018, Bijlage 4).
In de directe omgeving van het plangebied liggen de spoorlijnen Weert - Roermond en Roermond - Venlo (1), alsmede de N280 (2) waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De spoorlijnen liggen op minder dan 200 meter afstand van het plangebied. De N280 daarentegen ligt op meer dan 200 meter afstand tot het plangebied en is gezien deze afstand niet kwantitatief inzichtelijk gemaakt.
Verder is de inrichtingsgrens van het spoorwegemplacement (3) op ongeveer 150 meter van het plangebied gelegen. Op meer dan 500 meter afstand bevinden zich enkele inrichtingen (4) met gevaarlijke stoffen op industrieterrein Willem Alexander. Gelet op deze afstand tot het plangebied is enkel een scenario met toxische gassen relevant.
Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied en nummering risicovolle aspecten
Voor de spoorlijnen geldt een aandachtsgebied parallel aan de spoorlijnen met een lengte van tenminste 1 km aan weerszijde van de spoorlijnen met een breedte van circa 460 meter. Gelet op de gevaarlijke stoffen die over deze spoorlijnen worden vervoerd strekt het invloedsgebied van deze spoorlijnen zich echter uit tot 995 meter aan weerszijden van de spoorlijnen. Het plaatsgebonden risico bedraagt ter hoogte van het plangebied 10-7 tot 10-8/jaar. Er is geen sprake van een overschrijding van de grenswaarde 10-6/jaar. Wel is voor het gebied rond de spoorwegovergang bij de Regoutstraat sprake van een hoger groepsrisico dan de oriëntatiewaarde.
Het groepsrisico bedraagt hier 1,8 tot 2,0 keer de oriëntiewaarde. Het maximaal aantal slachtoffers bedraagt 1.226. Omdat het aantal woningen in de toekomst gelijk is aan de huidige situatie zal het groepsrisico door de herstructurering van het plangebied niet af- of toenemen. Vanwege de overschrijding van de oriëntatiewaarde is de volledige verantwoordingsplicht van het groepsrisico van toepassing. In het kader van de verantwoordingsplicht dient er advies gevraagd te worden aan het bestuur van de Veiligheidsregio Limburg Noord.
Via de provinciale weg N280 worden gevaarlijke stoffen vervoerd in de categorieën LF1, LF2, LT1, LT2, GF2 en GF3. Het invloedsgebied van de N280 heeft een omvang van 880 meter aan weerszijden van de weg. Uit het meest actuele onderzoek (uitgevoerd in 2013) blijkt dat op 182 meter afstand een plaatsgebonden risico van 10-8/jaar optreedt. Het groepsrisico is kleiner dan 0,1 x de oriëntatiewaarde. De effecten van brand of explosie zijn ter plaatse van het plan verwaarloosbaar. Alleen calamiteiten met giftige stoffen zijn relevant voor het plan.
Uit gemeentelijke stukken wordt afgeleid dat met uitbater ProRail gesprekken zijn gevoerd over het opheffen van het emplacement. In de actualisatie van de milieuvergunning in 2016 is geen rekening meer gehouden met het rangeren van gevaarlijke stoffen. Daarom wordt gesteld dat het emplacement met betrekking tot externe veiligheid geen belemmering vormt voor het plan.
Het groepsrisico wordt verantwoord met betrekking tot bronmaatregelen, beheersing en bestrijding, explosie, BLEVE en fakkelbrand alsmede toxische wolk. In dat kader is tevens een verantwoordingsdocument externe veiligheid door de gemeente Roermond opgesteld (Bijlage 5). Hierin is tevens het advies van de veiligheidsregio opgenomen.
Het Basisnet laat ruimte voor het vervoeren van 3.500 eenheden B2-stoffen (toxische gassen) per jaar. Ammoniak is een van de stoffen in die categorie. In een Ammoniakconvenant tussen de toenmalige ministeries van VROM en V&W en DSM is vastgelegd dat het transport van ammoniak tussen Geleen en IJmuiden op termijn wordt beëindigd. Afspraak was het beëindigen per 31 december 2009. Tot 2015 zou een verschuiving van het transport plaatsvinden van het baanvak Roermond – Weert naar Roermond – Venlo, om na 2015 het aantal transporten aanmerkelijk af te laten nemen.
In de gemeentelijke visie externe veiligheid (vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 10 juni 2010) is stilgestaan bij het optimaliseren van beheersmaatregelen. Omdat beheersing en bestrijding de gemeentegrens overstijgt is de regionale brandweer verzocht te adviseren. Centraal hierin staan de aanwezigheid van bluswatervoorzieningen, de bereikbaarheid van en opstellocaties langs (spoor)wegen en opkomsttijden.
Binnen de bebouwde kom zijn langs het spoor bluswatervoorzieningen aanwezig in de vorm van brandkranen langs openbare wegen. In de directe nabijheid van het spooremplacement zijn meerdere brandkranen en geboorde putten aanwezig. De opkomsttijden van hulpdiensten binnen de bebouwde kom worden acceptabel geacht. Het plangebied is vanuit meerdere richtingen te benaderen en/of te ontvluchten.
De BRZO-inrichting op industrieterrein Willem Alexander beschikt over een eigen rampenbestrijdingsplan.
Woningen binnen het plan zijn gelegen op 150 tot 250 meter tot de spoorlijn. In geval van een fakkelbrand en BLEVE treedt als gevolg van hittestraling gemiddelde schade op. Kunststof zal vervormen en er kunnen brandhaarden ontstaan. In geval van een explosie (drukgolf) zullen ruiten sneuvelen, maar is er geen sprake van bouwkundige schade door ontzette constructies. De gemeentelijke visie adviseert het glasoppervlak aan de risicozijde te minimaliseren en/of scherfwerende beglazing in kitsponning toe te passen. De gevelbekleding dient brandwerend of brandvertragend te worden uitgevoerd en het aantal ornamenten wordt bij voorkeur beperkt.
Langs de lijn Sittard – Weert is ook sprake van een plasbrandaandachtsgebied. Het plan is echter gelegen op ruime afstand, zodat de effecten van een plasbrand te verwaarlozen zijn.
Nieuwe gebouwen moeten worden uitgerust met ventilatieopeningen die centraal per gebouw af te sluiten zijn. De ventilatieopeningen dienen van de risicobron af te zijn gericht. Afhankelijk van de weersomstandigheden kan een wolk met schadelijke stoffen uit diverse richtingen komen. Voor deze woningen zijn echter de spoorlijn, N280 en industrieterrein Willem Alexander maatgevend. Deze zijn in westelijke en noordwestelijke richting gelegen. Het aandachtsgebied voor categorie B2 (spoor, bijvoorbeeld ammoniak) bedraagt 995 meter. Ook bij brand op het industrieterrein (bijvoorbeeld Varo Energy) kunnen wolken met toxische componenten ontstaan.
Het plangebied is gelegen buiten de diverse contouren met een plaatsgebonden risico van 10-6/jaar en voldoet daarmee aan de grenswaarden. Het plan voorziet niet in de realisatie van meer woningen ten opzichte van de bestaande situatie. Hierdoor is er sowieso geen toename van het groepsrisico.
Het groepsrisico als gevolg van transport over het spoor overschrijdt de oriëntatiewaarde. Het plan is gelegen op tenminste 150 meter afstand tot de spoorlijn. Door het toepassen van relatief eenvoudige bouwkundige voorzieningen kan het risico op slachtoffers en schade tot een acceptabel niveau worden beperkt.
Wat betreft externe veiligheid is het plan op deze locatie ruimtelijk verantwoord in te passen.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is het noodzakelijk om de invloed van bestaande of nieuwe bedrijvigheid op de leefomgeving af te wegen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de lijst van bedrijfstypen uit de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (uitgave 2009). In deze VNG-brochure worden richtlijnen gehanteerd die een zekere noodzakelijke afstand tussen (agrarische) bedrijven en woonbebouwing aangeven. Deze afstand (zonering) wordt bepaald door de aard van het desbetreffende bedrijf en door het karakter van de omgeving.
De richtafstanden zijn niet wettelijk voorgeschreven. De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven en zijn geschreven voor nieuwe situaties. Indien bekend is welke activiteiten concreet beoogd worden, dan kan gemotiveerd worden afgeweken van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Voor bestaande bedrijven geldt allereerst de geldende omgevingsvergunning of de richtlijnen uit de geldende Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).
De publicatie maakt voor de beoordeling onderscheid in twee gebiedstypen. Een rustige woonwijk is een woonwijk, die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijk-baar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied.
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Voor het plangebied kan uitgegaan worden van gemengd gebied door de aanwezigheid van diverse functies in de directe omgeving. Door de gedifferentieerdheid aan functies is geen sprake van een rustige woonwijk. In dat kader is een inventarisatie naar de bedrijven en milieuzonering (Econsultancy, rapportnummer 6921.003, d.d 25 september 2018, Bijlage 6) uitgevoerd
Uit inventarisatie is gebleken dat het plangebied is gelegen binnen de richtafstanden van enkele omliggende gebieden/percelen. Voor alle relevante bedrijfsmatige bedrijven is de richtafstand voor een gemengd gebied in de volgende afbeelding op kaart gezet.
Richtafstanden in relatie tot het plangebied (rood kader)
Hieruit blijkt dat de herstructurering ligt binnen de richtafstand van drie inrichtingen c.q. terreinen:
Vanwege de mogelijkheid tot vestiging van bouwmarkten, tuincentra en postorderbedrijven is een richtafstand van 50 meter van toepassing. In de actuele situatie zijn deze echter niet aanwezig en vallen alle aanwezige inrichtingen onder ten hoogste categorie 2 met een richtafstand van 10 meter. De herstructurering van het plangebied ligt buiten deze richtafstand. De inrichtingen binnen perceel 2 vormen geen belemmering voor het plan en vice versa.
Een klein deel van de herstructurering van het plangebied is gelegen binnen 500 meter afstand tot de bedrijfsbestemmingen op het industrieterrein. Om exact na te gaan welke inrichtingen dit zijn, is in voorgaande afbeelding tevens een contour op 500 meter afstand tot het plan getekend als groene stippellijn. Binnen deze lijn zijn twee gebouwen aanwezig die nader toegelicht dienen te worden.
Op het adres Schipperswal 36 zijn twee inrichtingen actief. City Hub is een opslag- en distributiecentrum. In hetzelfde pand is PostMasters gevestigd, een distributiebedrijf. De richtafstand voor distributiebedrijven bedraagt slechts 50 meter. Het plan ligt ruim buiten deze afstand.
Het gebouw op de hoek Schipperswal – Mijnheerkensweg is onderdeel van Metaalrecycling Jos Menten. De inrichting valt onder de categorie 'metaal- en autoshredders' met een richtafstand van 500 meter voor geluid en hooguit 100 meter voor de overige thema's. Omdat de inrichting is gelegen op het gezoneerd terrein, past de geluidsbelasting binnen de vastgestelde geluidszone industrielawaai. Deze geluidszone reikt niet tot aan het plangebied. Daarom wordt geconcludeerd dat het geluid als gevolg van de inrichting niet leidt tot een onacceptabel woon- en leefklimaat ter plaatse van de herstructurering van het plangebied.
De herstructurering van het plangebied is volledig gelegen binnen de richtafstanden voor geluid en gevaar. Dit laatste onderwerp komt specifiek aan bod in het separaat onderzoek naar externe veiligheid (Bijlage 4) en wordt hier niet verder behandeld.
Uit een concept-brief van het College van B&W van Roermond uit 2016 is af te leiden dat ProRail voornemens is het emplacement buiten bedrijf te stellen en de sporen te amoveren. Het emplacement functioneert de laatste jaren slechts beperkt als opstel- en rangeerterrein. In eerdere planvorming rond het stationsgebied is hierop al geanticipeerd. Bovendien bevinden zich binnen het plangebied reeds woningen. Daarom wordt geconcludeerd dat de geluidsbelasting als gevolg van het emplacement ter hoogte van het plan acceptabel is.
Algehele conclusie
De herstructurering van het plangebied is gelegen binnen de richtafstanden van drie gebieden. Uit voorgaande onderbouwing en de inventarisatie naar de bedrijven en milieuzonering blijkt dat er echter geen aanleiding is tot het uitvoeren van een vervolgonderzoek. Een uitzondering is externe veiligheid is externe veiligheid vanwege het spoorwegemplacement. In paragraaf 4.6.5 is echter al aangegeven dat vanwege een wijziging van de milieuvergunning gevaarlijke stoffen in verband met de aanwezigheid van het emplacement geen aandachtspunt meer vormen.
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de nieuw te realiseren woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
In de (directe) omgeving van het plangebied(<2 km) is, gezien de ligging in bestaand stedelijk gebied nabij het centrum, geen bron van geurhinder, bijvoorbeeld in de vorm van een intensieve veehouderij, aanwezig. Een geuronderzoek veehouderij is daarom niet noodzakelijk.
De Wet Natuurbescherming is per 1 januari 2017 in werking getreden en vervangt de Boswet, de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. Deze wet ziet op de bescherming van verschillende plant- en diersoorten, natuurgebieden en (buitenstedelijke) bosopstanden.
In het kader van de Wet Natuurbescherming is het noodzakelijk om de effecten van een ruimtelijke ontwikkeling op beschermde plant- en diersoorten (en gebieden) te onderzoeken, om te kunnen beoordelen of verbodsbepalingen als gevolg daarvan worden overtreden of dat dit kan worden voorkomen door het treffen van mitigerende maatregelen of te handelen volgens een aangepaste werkwijze.
In dat kader is in eerste instantie een quickscan flora en fauna (Faunaconsult, d.d. 31 januari 2017, Bijlage 7) uitgevoerd. Op basis van de resultaten van deze quickscan is aanvullend ecologisch onderzoek (Econsultancy, rapportnummer 3794.001, d.d. 31 oktober 2017, Bijlage 8 ) uitgevoerd.
Op basis van de resultaten van de quickscan kan geconcludeerd worden dat ten behoeve van de sloop van de bebouwing (bestaande woningen) nader onderzoek benodigd is naar mogelijke vaste rust- en verblijfplaatsen van gebouw bewonende vleermuizen in de te slopen bebouwing.
Huismus: aanvullend onderzoek in type 3 woningen
In de pannendaken van de type 3 woningen broeden mogelijk jaarlijks huismussen. Nesten van de huismus zijn jaarrond beschermd (Dienst Regelingen, 2009). Voordat de pannendaken worden gesloopt, dient daarom eerst het voorkomen van huismusnesten conform de Soortenstandaard Huismus (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, 2014) te worden onderzocht.
Vleermuizen: aanvullend onderzoek
De spouwen van alle woningen bevatten mogelijk vleermuisverblijven. Het slopen van de woningen kan leiden tot verstoring of vernietiging van vleermuizen en hun verblijven. Omdat alle vleermuissoorten streng zijn beschermd, dient het voorkomen van dergelijke verblijven conform het vleermuisprotocol (Vleermuisvakberaad Netwerk Groene Bureaus et al., 2013) te worden onderzocht.
Naar aanleiding van de resultaten van de quickscan (zie paragraaf 4.9.2) is aanvullend ecologisch onderzoek uitgevoerd naar de huismus en de vleermuis..
Huismus
Tijdens het gehele onderzoek zijn er geen huismussen binnen het plangebied en de directe omgeving waargenomen, ondanks het geschikte habitat voor huismus op de onderzoekslocatie door de aanwezigheid van een dakpannen dak en geschikte openingen met ruimtes. Oorzaak hiervan ligt, naast de landelijke trend voor wat betreft de achteruitgang van deze soort, mogelijk in de geringe aanwezigheid van groene schuilplaatsen in de omgeving, zoals dichte struiken. Op basis van de huidige onderzoeksinspanning kan worden uitgesloten dat de te slopen bebouwing een vaste rust- en verblijfplaats vormt voor huismus.
Vleermuizen
Bij de voorgenomen sloop van de woningen worden ter plaatse van het appartementencomplex 2 zomer- en paarverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis verstoord en vernietigd, welke tevens mogelijk gebruikt kunnen worden als winterverblijfplaats. Ten aanzien van de functie als zomer,- winter- en paarverblijfsplaats is sprake van een verstorend effect van de plannen.
Vastgestelde verblijfplaatsen van de gewonen dwergvleermuis binnen het plangebied (rood gearceerd)
Ten behoeve van de sloop zullen maatregelen genomen moeten worden om negatieve effecten te voorkomen en de functionaliteit van verblijfplaatsen te garanderen. Deze maatregelen bestaan uit het realiseren van tijdelijke verblijfplaatsen, verstorende werkzaamheden uitvoeren buiten de gevoelige periode en het realiseren van nieuwe permanente voorzieningen voor de aangetroffen soorten en functies. Maatregelen zullen worden vastgelegd in een ecologisch activiteitenplan en ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de provincie Limburg, middels een ontheffingsaanvraag.
Door de aanwezigheid van de gewone dwergvleermuis is het treffen van maatregelen noodzakelijk. Hierdoor zal de functionaliteit van de verblijfplaatsen behouden moeten blijven en schade aan individuen worden voorkomen. Deze maatregelen dienen, middels een ontheffingsaavraag, te worden voorgelegd bij de provincie Limburg.
Belangrijk hierbij is:
Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden. Onderhavig plangebied valt vanwege de ligging binnen bebouwd gebied niet binnen een van de Natura 2000-gebieden. De dichtstbij gelegen gebieden betreffen 'het Roerdal' en 'Meinweg' op een afstand van respectievelijk 1,0 km en 4,0 km, en het in Duitsland gelegen 'Lüsekamp und Boschbeek op een afstand van 5,0 km.
Significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen op genoemde Natura 2000-gebieden kunnen met zekerheid worden uitgesloten. Vanwege de afstand is er geen sprake van effecten als vernietiging, verdroging of verstoring. De stikstofemissie ten gevolge van de verwarming van woningen daalt omdat 76 woningen die aangesloten zijn op het gas vervangen worden door 74 nieuwe woningen die niet meer op gas worden aangesloten (geen emissie). Er is geen sprake van extra verkeer aantrekkende werking ten opzichte van het bestaand gebruik (in het kader van de Wet natuurbescherming) en op stedelijk niveau neemt het aantal woningen niet toe. Het neemt zelfs met 2 woningen af.
De effecten die gepaard gaan met de sloop van de bestaande woningen en bouw van de nieuwe woningen (effecten werkverkeer) zijn gezien de (grote) afstand nihil, tijdelijk, hebben geen relevant te bepalen ecologisch effect en zijn kleiner dan de afname van de stikstofemissie (er is geen sprake meer van verwarming van de woningen: gasloos).
Dit wordt bevestigd door de notitie 'Beoordeling stikstof' en de daarin opgenomen uitkomsten van de uitgevoerde aeriusberekingen (Tonnaer, kenmerk J183962.003.001, d.d. 13 juli 2020, Bijlage 9) voor de realisatie- (sloop/bouw) en gebruiksfase. Het planvoornemen c.q. bouwplan (tijdelijke realisatiefase en gebruiksfase) leidt niet tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. De stikstofemissie is in het huidige gebruik hierin niet meegenomen. Gezien het feit dat er in het huidige gebruik ook stikstofemissie bestaat kan er, mocht de werkelijke emissie toch hoger uitvallen dan ingeschat ook nog gebruik worden gemaakt van interne saldering. Dit kan daarmee als 'vangnet' dienen. Vooralsnog kunnen negatieve effecten ten gevolge van stikstof op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden op basis van het voorgaande worden uitgesloten, waardoor een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming niet vereist is.
Op 26 april 209 is een aanvraag gedaan om ontheffing van de verbodsbepalingen als bedoeld in artikel 3.5, tweede en vierde lid, Wet natuurbescherming voor de sloop en nieuwbouw van woningen in onderhavig plangebied. In dat kader hebben Gedeputeerde Staten van Limburg op 29 augustus 2019, gelet op artikel 3.8 Wet natuurbescerming en gelet op de overwegingen die zijn opgenomen in de ontheffing bestoten om ontheffing te verlenen (Bijlage 10).
Deze ontheffing is voor de volgende handelingen verleend:
Aan deze ontheffing zijn nader voorschiften verbonden en is verleend voor de periode 1 oktober 2019 tot en met 30 november 2024. Daarnaast blijven de betreffende mitigerende en compenserende maatregelen van kracht na afloop van de periode van de ontheffing.
Het archeologisch beleid is vastgelegd in de nota archeologie gemeente Roermond 2011 in combinatie met de beleidskaart archeologie, en de Erfgoedverordening 2018. Op deze kaart wordt onderscheid gemaakt tussen drie categorieën van gebieden: historische kernen, gebieden met een hoge archeologische verwachting en overige gebieden. In bestemmingsplannen zijn deze categorieën vertaald naar ‘Waarde - Archeologie’ en ‘Waarde archeologie – Historische kern’.
Op basis van de beleidskaart archeologie is het plangebied aangemerkt als een gebied met hoge archeologisch verwachting. In dat kader heeft het plangebied dan ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.
Uitsnede beleidskaart archeologie
Dit houdt in dat voor het bouwen van de woningen op basis van een archeologisch vooronderzoek is aangetoond dat er geen verstoring plaatsvindt van archeologische waarden of mogelijke verstoring van archeologische waarden kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, of het verrichten van archeologisch vervolg onderzoek.
Een andere optie is dat bebouwing plaatsvindt van een evident eerder verstoorde bodem. In onderhavige situatie gaat het om de sloop van bestaande bebouwing uit de jaren '70 uit de vorige eeuw. Als gevolg van de bestaande bebouwing is de bovenste halve meter naar verwachting reeds ernstig verstoord. Er is daar door sprake van evident verstoorde bodem. Derhalve wordt een archeologisch vooronderzoek niet noodzakelijk geacht.
Binnen het plangebied is uitsluitend bebouwing uit de jaren '70 van de vorige eeuw aanwezig. Het betreft overwegend reguliere woonbebouwing uit deze periode. Deze bebouwing heeft geen enkele cultuurhistorische waarden en is derhalve niet behoudenswaardig. Er zijn dus geen rijks- en/of gemeentelijke monumenten binnen het plangebied gelegen.
Ook de bestaande infrastructuur binnen het plangebied heeft geen enkele cultuurhistorische waarden. Deze maakt geen onderdeel uit van de historische ontsluitingsstructuur van Roermond.
Er zijn daarmee binnen het plangebied geen cultuurhistorische objecten of lijnen aanwezig waarmee rekening dient te worden gehouden bij de verdere planvorming.
In het kader van de watertoets moet elk bestemmingsplan een waterparagraaf bevatten, waarin wordt aangegeven hoe in het bestemmingsplan wordt omgegaan met het aspect water. In deze paragraaf is dit beschreven. Hierin wordt aangeven hoe omgegaan wordt met het hemel- en vuilwater.
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Op basis van de legger van het Waterschap Limburg kan geconcludeerd worden dat er binnen het plangebied of in de directe omgeving verder geen belangen van het waterschap Limburg aanwezig zijn.
Met het planvoornemen neemt het verhard oppervlak ten opzichte van de bestaande situatie niet of slechts in beperkte mate toe. Het plangebied is daarbij voor ongeveer 80% verhard. Voor wat betreft de afvoer van het hemelwater geldt dat dit in de huidige situatie is aangesloten op de riolering. In de nieuwe situatie zal dit volledig afgekoppeld worden. De toekomstige hoeveelheid af te voeren hemelwater in het plangebied is gerelateerd aan de hoeveelheid verhard oppervlak binnen het plangebied, onder te verdelen in dakoppervlak en het overige verhard terrein (bestrating).
Vanuit het waterbeleid geldt de eis dat een neerslag gebeurtenis van 84 mm geborgen dient te worden. Een neerslag gebeurtenis met cumulatieve neerslaghoeveelheid van 84 mm niet mag leiden tot overlast op percelen van derden. De bergingsopgave voor het totale plangebied (80% verharding) komt daarmee op (80% van 15.767 m2 x 0.084 mm) = 1.060 m3.
In deze benodigde capaciteit voor het afkoppelen en de opvang van het hemelwater wordt voorzien door in de twee nieuw aan te leggen straten een infiltratievoorziening van Rockflouw aan te leggen die voldoende capaciteit (604 m3) biedt voor de afkoppeling van de openbare ruimte en de voorzijde van het dakoppervlak van de woningen. De achterzijde van het dakoppervlak van de woning wordt in de achtertuinen van de woningen geïnfiltreerd. Hiervoor is dan een capaciteit benodigd van ongeveer 456 m3. Hiermee komt de totale capaciteit voor de opvang van het hemelwater op de benodigde 1.060 m3. In de bestaande straten blijft het gemengd riool gehandhaafd. Hier worden ter aanvulling onder de parkeervakken infiltratievoorzieningen aangelegd om zoveel mogelijk hemelwater af te koppelen. De bestaande wonignen en een gedeelte van de openbare ruimte zal op het gemengde riool blijven afwateren.
Daarnaast worden in ieder geval geen uitlogende bouwmaterialen gebruikt. Ook wordt geadviseerd om het gebruik van strooizout en bestrijdingsmiddelen tot het noodzakelijke minimum te beperken.
In de bestaande situatie zijn de woningen aangesloten op het gemengde rioolstelsel van de gemeente Roermond. Binnen het plangebied zal een gescheiden rioolstelsel worden aangelegd. Dit wordt aangesloten op het bestaande gemengde rioolstelsel zoals aanwezig in het straatprofiel van de Minister Bongaertsstraat en Doctor Philipslaan. Hiermee is het plangebied voorbereid op de toekomst.
Het verhard oppervlak neemt binnen het plangebied niet of slechts in beperkte mate toe. Het beleid van het waterschap is dat ontwikkeling <2.000 m2 (toename verharding) niet ter toetsing aan het waterschap hoeven te worden voorgelegd. Daarnaast zijn er geen belangen van het Waterschap Limburg binnen het plangebied of de directe omgeving gelegen. Derhalve is het plan niet voorgelegd aan het waterschap in het kader van de watertoets.
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied door voor de gronden bestemmingen aan te wijzen. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In deze paragraaf wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.
Het wettelijk kader wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De wettelijke regeling voor bestemmingsplannen is vervolgens verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008. Het bestemmingsplan dient te voldoen aan de als bijlage bij de voornoemde Regeling opgenomen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit betekent dat bestemmingsplannen kwalitatief gelijkwaardig zijn en uniform in aanpak, uitvoering, uitwisseling van gegevens en raadpleging daarvan.
Onderhavig bestemmingsplan 'Herontwikkeling Minister Bongaertsstraat' bestaat uit een verbeelding, de regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden opgenomen en toegepast.
Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de analoge verbeelding heeft geen juridische betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/GBKN ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding. Bij eventuele verschillen tussen de digitale en analoge verbeelding is de digitale verbeelding juridisch bindend.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Herontwikkeling Minister Bongaertsstraat' zijn opgebouwd conform de door het SVBP2012 voorgeschreven systematiek en gebaseerd op de standaard bestemmingsregels van de gemeente Roermond. De regels omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en ten slotte de overgangs- en slotregels.
In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om onduidelijkheid door interpretatieverschillen te voorkomen. Er zijn alleen begripsbepalingen opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Een gedeelte van de begrippen is omschreven in het SVBP en dient letterlijk daaruit te worden overgenomen. Deze begrippen en de voorgeschreven omschrijvingen zijn overgenomen.
Ook over de bepaling van afstanden, hoogtes en oppervlaktes kunnen interpretatieverschillen ontstaan. Om op een eenduidige manier afstanden, hoogtes en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de wijze van meten worden in de SVBP2012 regels gegeven, welke in het plan letterlijk zijn overgenomen.
Per bestemming, die op de verbeelding wordt gebruikt, worden gebruiks- en bouwregels opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
Niet alle onderdelen komen bij elke bestemming voor. Van de meest gebruikte onderdelen volgt hieronder een korte toelichting.
Bestemmingsomschrijving
In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie(s) worden als eerste genoemd. Indien van toepassing worden ook de aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies genoemd. De ondergeschiktheid kan worden aangegeven door de woorden 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten diensten van de hoofdfunctie binnen de betreffende bestemming.
Bouwregels
In de bouwregels is bepaald welke bouwwerken mogen worden opgericht, waarbij in ieder geval een onderscheid wordt gemaakt tussen de regeling van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en daar waar van toepassing ook tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen. Voorts bevatten de bouwregels, voor zover van toepassing, minimale en maximale maatvoeringen voor de diverse bouwwerken zoals goothoogtes, bouwhoogtes, oppervlaktes en dakhellingen.
Afwijken van de bouwregels
Door het opnemen van afwijkingsbevoegdheden wordt flexibiliteit in bestemmingsregels gecreëerd door mogelijkheden te bieden om in beperkte mate af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen. Deze bevoegdheden zijn niet bedoeld voor afwijkingen van de bouwregels, waarvan de verwachting is, dat ze veelal kunnen worden verleend. In dat geval zijn de bouwregels hierop aangepast. Voor elke afwijking is aangegeven waarvan een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels wordt verleend, de maximale afwijking die met de omgevingsvergunning kan worden toegestaan en meestal de situaties of voorwaarden waaronder een omgevingsvergunning wordt verleend. Het gaat hier om afwijkingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien afwijkingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 van de regels (zijnde algemene regels).
Specifieke gebruiksregels
Het verbod om gronden en/of bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan volgt uit artikel 2.1 lid c van de Wabo. De specifieke regels vormen een verduidelijking van dit verbod. Derhalve kunnen in de specifieke gebruiksregels bepaalde functies concreet worden genoemd als zijnde verboden gebruik. Ook het laten gebruiken moet specifiek worden genoemd.
Afwijken van de gebruiksregels
Door middel van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels kan van de gebruiksregels in het plan worden afgeweken ten behoeve van een concrete vorm van grondgebruik. Dit mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen dat wel kan worden afgeweken van de gebruiksregels ten behoeve van functies die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies, maar dat via het afwijken geen 'nieuwe' functies kunnen worden toegestaan. Het afwijken van de gebruiksregels dient te zien op kleinere, planologisch minder ingrijpende onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ruimtelijke ingrepen dienen te worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid of een afzonderlijke bestemmingsplanherziening.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijden, of werkzaamheden
Met een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een werk of werkzaamheid worden verbonden. Onder deze inrichtingsactiviteiten valt niet het bouwen en het gebruiken. Een vergunningenstelsel wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals landschappelijke of natuurlijke waarden, ecologische waarden of de groen- en/of waterstructuur. Een vergunningenstelsel kan in specifieke en bijzondere situaties worden opgenomen in verband met bijvoorbeeld het verwijderen van waardevolle boombeplanting. In onderhavig bestemmingsplan is dit aan de orde voor wat betreft het aspect archeologie op basis van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.
Hierna zijn de binnen het plangebied gelegen bestemmingen afzonderlijk opgenomen. Daarbij wordt ingegaan op het van toepassing zijnde beleid en de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen de desbetreffende bestemming.
Het beleid dient ertoe om de toegankelijkheid en het begrip van de regels te vergroten. Op basis hiervan is het mogelijk om te bepalen of een bouwplan of ontwikkeling binnen het bestemmingsplan past. Het vastgestelde beleid vormt in geval van een ongewenste afwijking de basis voor een gemotiveerde weigeringsgrond.
De gronden/stroken direct grenzend aan de bestaande woningen Doctor Philipslaan 10 en Minister Bongaertsstraat 11 zijn bestemd als groen. Deze gronden maken onderdeel uit van het openbaar gebied maar betreffen de overgang tussen het plangebied en de tuinen van deze bestaande woningen. Deze gronden/stroken worden groen ingericht als afscherming.
Daarnaast zijn infrastructurele voorzieningen voor de aanleg van parkeervoorzieningen en voetpaden als ook water en waterhuishoudkundige voorzieningen binnen deze bestemming toegestaan. De waterhuishoudkundige voorzieningen zijn met name noodzakelijke om de maatregelen voor de opvang van het hemelwater vanuit het plangebied mogelijk te maken.
Voor het noodzakelijk ruimtebeslag nodig voor de ontsluitingsstructuur is er voor gekozen om één bestemming op te nemen waarin het bestemmingsverkeer geregeld is. In de bestemming 'Verkeer' is de mogelijkheid voor wegen, voet- en fietspaden, groen en parkeervoorzieningen opgenomen. Inrichting van de openbare ruimte is mogelijk binnen deze bestemming. Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan, met uitzondering van gebouwen ten diensten van nutsvoorzieningen. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn bouwregels opgenomen.
De gronden waar de woningen zijn beoogd zijn bestemd voor wonen. Binnen deze bestemming zijn woningen met bijbehorende voorzieningen zoals tuinen en erven, alsmede aan huis verbonden beroepen toegestaan. Gestapeld woningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld'. Daarnaast zijn binnen de bestemming voorzieningen toegestaan in de vorm van parkeren, groen, nuts-, waterhuishoudkundige- en speelvoorzieningen.
De beoogde ruimtelijke structuur in de vorm van de situering van de woningen is vastgelegd door het opnemen van bouwvlakken. Binnen deze bouwvlakken moeten de woningen opgericht worden. Tevens gelden voor deze bouwvlakken maatvoeringsaanduidingen ten aanzien van het toegestane aantal woningen ende maximale goot- en bouwhoogte. Tevens zijn de locatie waar gestapelde woningen toegestaan zijn aangeduid door middel van de bouwaanduiding 'gestapeld'.
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden. Waar een basisbestemming samenvalt met deze dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen van de basisbestemming zijn alsdan uitsluitend van toepassing voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
Ter plaatse van deze dubbelbestemming mag niet worden gebouwd tenzij op basis van een archeologisch vooronderzoek blijkt dat geen verstoring plaatsvindt van archeologische waarden of mogelijke verstoring van archeologische waarden kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem of het verrichte van archeologisch vervolgonderzoek.
Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel wordt opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel of een bepaalde oppervlakte van een bouwperceel mogen beslaan, het resterende onbebouwde terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden een aantal algemene bouwregels. Deze hoeven dus niet opgenomen te worden in de afzonderlijke bestemmingen. In de algemene bouwregels van dit bestemmingsplan is enkel een regeling opgenomen omtrent:
In dit artikel is het strijdig gebruik in relatie tot de afzonderlijke enkel bestemming geregeld. Hierin is aangegeven wat in ieder geval tot strijdig gebruik met de bestemming wordt gerekend.
In deze regels wordt aangegeven in welke gevallen het bevoegd gezag kan afwijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om, tenzij anders vermeld, afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.
In deze regels wordt aangegeven in welke gevallen burgemeester en wethouders bevoegd zijn het bestemmingsplan te wijzigen. De voorwaarden, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.
In dit artikel is een regeling opgenomen waarin verwezen wordt naar wettelijke regelingen en de parkeernormen van de gemeente Roermond, welke gehanteerd moeten worden bij de realisatie van woningen. Hiermee wordt gewaarborgd dat in voldoende mate in parkeervoorzieningen wordt voorzien.
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening, overgenomen.
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel schrijft voor hoe het plan kan worden aangehaald.
Naast het toetsen van het planvoornemen aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten dient ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Het exploitatieplan biedt de grondslag voor het publiekrechtelijk kostenverhaal. In artikel 6.12 lid 1 en 2 van de Wro is bepaald in welke situatie een exploitatieplan moet worden gemaakt. In artikel 6.2.1 Bro zijn de bouwplannen aangewezen waarvoor de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen. Een exploitatieplan wordt gelijktijdig vastgesteld met het ruimtelijk plan - in dit geval een bestemmingsplan - of besluit waarop het betrekking heeft. In de Wro en het Bro is tevens bepaald in welke gevallen kan worden afgezien van het van het vaststellen van een exploitatieplan.
De gemeenteraad kan besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro, of indien het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Tussen de gemeente Roermond en initiatiefnemer (Wonen Zuid) is een anterieure overeenkomst gesloten. Door middel van deze anterieure overeenkomst is het kostenverhaal (anderszins) verzekerd. Het plan is derhalve economisch uitvoerbaar.
Op grond van artikel 6.1 Wro kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden ten gevolge van onder meer een wijziging van het bestemmingsplan, op aanvraag een tegemoetkoming in die schade toe. Daarbij geldt dat het moet gaan om schade die redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en die niet reeds voldoende anderszins is verzekerd.
Degenen die schade lijden door planologische wijzigingen krijgen de schade slechts vergoed voor zover deze niet binnen het normaal maatschappelijk risico valt. De schade die minder bedraagt dan 2% van de waarde van de onroerende zaak of het inkomen van de aanvrager voorafgaand aan de planologische wijzigingen blijft in ieder geval voor rekening van de aanvrager. Deze forfaitregeling geldt niet voor schade in de vorm van waardevermindering indien de planologische wijziging ziet op het eigen perceel van de benadeelde, de zogenaamde 'directe' planschade.
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van 74 nieuw te bouwen (levensloopbestendige) woningen ter vervanging van 76 bestaande verouderde woningen. De afwenteling van eventuele planschade als gevolg van deze ruimtelijke ontwikkeling maakt deel uit van de anterieure overeenkomst.
Het planvoornemen voorziet in de herstructurering van bestaand bebouwd gebied door de bouw van 74 (levensloopbestendige) woningen (41 gezinswoningen en 33 nultredewoningen). Daarmee wordt zowel kwantitatief als kwalitatief voorzien in de actuele woningbehoefte. Het plan wordt gerealiseerd in een gebied met uitsluitend een woonfunctie. Met dit planvoornemen vindt geen wijziging plaats van de bestaande ruimtelijke structuur en daardoor is er geen sprake van een grootschalige ontwikkeling. Uit de voorgaande hoofdstukken blijkt dat het plan ter plaatse goed inpasbaar is.
Tevens heeft het nodige overleg plaatsgevonden met de belanghebbenden in de omgeving. In de eerste helft van 2018 is op verschillende momenten met vertegenwoordigers van de wijkraad, voorzitter bewonersgroep huidige woningen, gemeente en wijkregiseur gesproken over de stand van zaken met betrekking tot de planvorming en wijze van communicatie. In december 2018 heeft een bewonersbijeenkomst plaatsgevonden met een presentatie van het stedenbouwkundige ontwerp aan de bewoners van de huidige 76 woningen. Dezelfde presentatie is ook gegeven aan de buurtbewoners in januari 2019. Naar aanleiding van een extra overleg met de wethouder (op verzoek van omwonenden) zijn vervolgens diverse individuele gesprekken gevoerd met enkele directe omwonenden. Tevens zijn diverse vragen en reactie van buurtbewoners per mail beantwoord (mei 2019). Vervolgens heeft er in juli 2019 een overleg tussen buurtbewoners (15) en de gemeente (wethouder) plaatsgevonden.
Naar aanleiding van de input van de omwonenden zijn er planaanpassingen door doorgevoerd, zijnde 2 woningen minder, meer afstand tot perceelsgrenzen van omwonenden, groenere inrichting plein aan de zuidzijde. Dit aangepast stedenbouwkundige ontwerp opnieuw gepresenteerd aan de omwonenden en vormt de basis en het uitgangspunt voor dit bestemmingplan.
Het bestemmingsplan wordt uiteindelijk conform de gebruikelijk procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.
De herstructurering van het plangebied is gezien het bovenstaande een aanvaardbare ontwikkeling binnen de ruimtelijke structuur van het bebouwd gebied. Dit zal verder niet leiden tot overwegende planologische bezwaren.
Voor de herstructurering van het plangebied is er voor gekozen om de coördinatieregeling (artikel 3.30 Wro) toe te passen. Dit houdt in dat gelijktijdig met onderhavig bestemmingsplan ook de aanvraag omgevingsvergunning wordt gedaan. Het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning worden gelijktijdig in procedure gebracht en doorlopen dezelfde procedure, te weten de bestemmingsplanprocedure.
Het bestemmingsplan en omgevingsverguinning doorlopen in beginsel de volgende procedure:
a. Voorbereiding:
Vooroverleg met instanties
Watertoets
b. Ontwerp:
1e ter inzage legging (ontwerp bestemmingsplan en ontwerpbesluit omgevingsvergunning)
c. Vaststelling:
Vaststelling door de Raad
2e ter inzage legging (vastgesteld bestemmingsplan en verleende omgevingsvergunning)
Mogelijkheid reactieve aanwijzing
d. Beroep:
Beroep bij Raad van State
(Gedeeltelijk) onherroepelijk bestemmingsplan en omgevingsvergunning
In het kader van deze procedure is het voor eenieder mogelijk om zijn/haar zienswijze (bij de gemeenteraad) kenbaar te maken. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Wanneer beroep wordt ingesteld, beslist uiteindelijk c.q. in hoogste instantie, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning.
Overeenkomstig artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'Herontwikkeling Minister Bongaertsstraat'. Hierin is vermeld dat het planvoornemen voorziet in de herstructurering van de (bestaande) woningvoorraad.
Gezien de aard van de ontwikkeling wordt vooroverleg niet noodzakelijk geacht. Het planvoornemen betreft de herstructurering van bestaand bebouwd gebied. Door deze herstructurering wordt de (bestaande) woningvoorraad kwalitatief verbeterd. Het bestemmingsplan wordt in het kader van het bestuurlijk vooroverleg voorgelegd aan het waterschap en de provincie.
Deze paragraaf zal worden aangevuld na de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.