Plan: | Randweg Zuid ong. (Mertens) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0946.BPRandwZuidong2017-VA01 |
Het voornemen is om op de (overwegend) agrarische gronden, gelegen tussen het bestaande bedrijventerrein Hulsenweg, de woningen aan de Smisserstraat en de Randweg Zuid, een uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein met een afzonderlijke ontsluiting vanaf de Randweg Zuid te realiseren. Het voornemen bestaat enerzijds uit het vestigen van een metaalbewerkingsbedrijf en anderzijds de vestiging van lokale kleinschalige bedrijvigheid. De reeds bestaande bedrijfbestemming (perceel 2923, gedeeltelijk) voor de opslag van bouwmaterialen van een bouwbedrijf blijft daarbij buiten beschouwing.
Het metaalbewerkingsbedrijf (Mertens Metaaltechniek BV) is momenteel gevestigd aan de Baldessenweg 5 te Nederweert-Eind. Het bedrijf is inmiddels dusdanig gegroeid dat de uitvoering van het bedrijf op de huidige locatie niet meer mogelijk is. De huidige locatie biedt namelijk geen mogelijkheden meer voor groei en stagneert momenteel in de bedrijfsvoering van de onderneming. De technische ontwikkelingen in de metaalsector volgen elkaar snel op dat het noodzakelijk is om te blijven investeren in nieuwe technologieën en het rendement van het machinepark te verhogen. De huidige locatie biedt geen plek voor deze investeringen in de vorm van machines en technologieën, mede door het gebrek aan oppervlakte en de ontoereikende nutsvoorzieningen. Een overstap naar een volwaardige bedrijfslocatie zoals aan de Randweg Zuid is hiervoor derhalve een must.
Daarnaast wordt het 'restgebied' (dat overblijft aan de zijde van de Randweg Zuid) eveneens ingericht als bedrijventerrein waar zich lokale kleinschalige bedrijvigheid in milieucategorie 1 en 2 kan vestigen als overgang naar de aangrenzende woningen aan de Smisserstraat. Hierdoor is sprake van een inwaartse zonering zodat daarmee het woon- en leefklimaat van deze woningen gewaarborgd wordt. Het noordoostelijk deel van het plangebied blijft onbebouwd. Dit dient eveneens als bufferzone c.q. manoeuvreer-/parkeerruimte voor het metaalbewerkingsbedrijf al dan niet in combinatie met de landschappelijke inpassing en de opvang van hemelwater.
De gronden, waarop de ontwikkeling voorzien is, worden ontsloten via een insteek voor gemotoriseerd verkeer vanaf de Randweg Zuid. Hiervoor wordt de bestaande uitvoegstrook verlengt. De noodzakelijke verbreding is niet passend binnen de geldende verkeersbestemming. Aan de noordzijde van het toekomstige bedrijventerrein wordt voorzien in een doorsteek voor langzaam verkeer met een aansluiting op de Smisserstraat, naast de woning Smisserstraat 28. De gronden zijn kadastraal bekend als gemeente Nederweert, sectie L, perceelnummers 2923 (ged), 2924, 2660 (ged.: ten behoeve van doorsteek langzaam verkeer), 2661 (ged).
Uitsnede luchtfoto met begrenzing bedrijventerrein (rode contour) met beoogde ontsluiting (blauwe pijlen) en bufferzone/manoeuvreer-/parkeerruimte (gele vlak)
In de vigerende beheersverordening 'Nederweert, Budschop, Eind, Ospeldijk en Pannenweg-Oost' zijn de beoogde percelen (sectie L, nummers 2923 (ged), 2924, 2660 (ged.: ten behoeve van doorsteek langzaam verkeer), 2661 (ged).) bestemd met de besluitvlakken 'Agrarisch', 'Groen', 'Verkeer', 'Wonen' 'Vrijwaringszone – weg' en 'Waarde – Archeologie 2 hoog'. Binnen het besluitvlak 'Agrarisch' is bedrijfsmatig gebruik van gronden en bouwwerken echter niet mogelijk. Tevens is binnen het agrarische besluitvlak het oprichten van (bedrijfs)gebouwen niet toegestaan. Daarnaast biedt het besluitvlak 'Groen' geen mogelijkheden om de verkeersbestemming ten behoeve van de beoogde aansluiting te verruimen. Derhalve dient de verkeersbestemming van de provinciale weg ter hoogte van het plangebied te worden verruimd. Tot slot is het aanleggen van een langzaam verkeersontsluiting binnen het besluitvlak 'Wonen' planologisch-juridisch niet mogelijk
Onderhavige beheersverordening kent geen wijzigingsbevoegdheid om medewerking te kunnen verlenen aan de beoogde uitbreiding van een reeds bestaand bedrijventerrein binnen het plangebied en combinatie met de aansluiting op de Randweg Zuid en de langzaam verkeersontsluiting. Derhalve is een herziening van de beheersverordening noodzakelijk om de uitbreiding van het bedrijventerrein planologisch-juridisch mogelijk te maken. Via een nieuw op te stellen bestemmingsplan zal de bestemming 'Agrarisch' vervangen dienen te worden door de bestemming 'Bedrijventerrein' met een bouwvlak. Het besluitvlak 'Vrijswaringszone - weg' komt te vervallen op aangeven van de provincie. Het besluitvlak 'Waarde – Archeologie 2 hoog' blijven ongewijzigd. Daarnaast zal de Randweg Zuid ter hoogte van het plangebied eveneens onderdeel uitmaken van het plangebied om het benodigde ruimtebeslag voor de aansluiting c.q. ontsluiting planlogisch-juridisch te regelen. Hetzelfde geldt voor de langzaam verkeersontsluiting.
Burgemeester & Wethouders van Nederweert hebben zich bij brief van 17 mei 2017 (kenmerk: UIT-17-27048) in principe bereid verklaard om medewerking te verlenen aan onderhavig planvoornemen (in eerste instantie verplaatsing metaalbewerkingsbedrijf). Inmiddels heeft er ook uitvoerig overleg plaatsgevonden met de provincie Limburg over de uitbreiding van dit bedrijventerrein en de aansluiting er van op de Randweg Zuid. Ook de provincie heeft ingestemd met dit planvoornemen.
Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom in de gemeente Nederweert. Het plangebied is gelegen aan de Randweg Zuid (ongenummerd) en grenst ten westen aan het bestaande bedrijventerrein Hulsenweg. Ten noorden en (noord)oosten van het plangebied zijn woningen gelegen aan de Smisserstraat. Ten zuiden grenst het plangebied aan de Randweg Zuid (provinciale weg N275).
Kadastrale ligging van het plangebied (het plangebied is met rode lijnen omringd)
De gronden zijn kadastraal bekend als gemeente Nederweert, sectie L, nrs. 2923 (ged), 2924, 2660 (ged.: ten behoeve van doorsteek langzaam verkeer), 2661 (ged).)
Het plangebied is gelegen in de beheersverordening 'Nederweert, Budschop, Eind, Ospeldijk en Pannenweg-oost'. Onderhavige gronden vallen binnen de besluitvlakken 'Agrarisch', 'Groen', 'Verkeer', 'Vrijwaringszone – weg' en 'Waarde – Archeologie 2 hoog'. Binnen het besluitvlak 'Agrarisch' is bedrijfsmatig gebruik van gronden en bouwwerken en het oprichten van (bedrijfs)gebouwen niet toegestaan. Ook de noodzakelijke verruiming van de verkeersbestemming voor de beoogde ontsluiting is binnen het besluitvlak 'Groen' niet mogelijk, evenals de langzaam verkeersontsluiting binnen het besluitvlak 'Wonen'.
Uitsnede uit plankaart van de beheersverordening 'Nederweert, Budschop, Eind, Ospeldijk en Pannenweg-oost'
De uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein op onderhavige locatie, is op grond van het geldende planologische regime niet mogelijk. Om het beoogde plan te realiseren is een herziening middels een bestemmingsplan noodzakelijk. In deze toelichting wordt de herziening van het bestemmingsplan onderbouwd en worden de mogelijkheden die het nieuwe bestemmingsplan gaat bieden, afgewogen. In de regels wordt een gedetailleerde regeling van de nieuwe bestemmingen gegeven en wordt duidelijk wat de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied zijn. De verbeelding (plankaart) betreft een visuele weergave hiervan.
Het bestemmingsplan is opgezet conform de eisen die de Wro en de gemeente Nederweert daaraan stellen. De regels zijn opgesteld conform de standaardregels SVBP2012 en de plansystematiek van de beheersverordening 'Nederweert, Budschop, Eind, Ospeldijk en Pannenweg-oost'. De verbeelding voldoet aan de meest actuele digitaliseringseisen conform IMRO2012.
Na dit inleidende hoofdstuk, wordt in hoofdstuk 2 het planvoornemen besproken. In hoofdstuk 3 wordt vervolgens ingegaan op de relevante beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente, waarbij tevens de ladder voor duurzame verstedelijking betrokken wordt. In hoofdstuk 4 komen de milieu- en omgevingsaspecten aan bod. De wateraspecten in vorm van een waterparagraaf zijn aangegeven in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 bevat de toelichting op de juridische planopzet en de planregels. Vervolgens wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op respectievelijk de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Ten slotte komt in hoofdstuk 8 de procedure aan bod.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgeving van het plangebied en het planvoornemen binnen het plangebied zelf. Tevens komt zowel de ontsluiting en het parkeren, als de landschappelijke inpassing aan bod.
Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom in de gemeente Nederweert. Het plangebied is gelegen aan de Randweg Zuid (ongenummerd) en grenst ten westen aan het bestaande bedrijventerrein Hulsenweg. De gronden noorden van het plangebied zijn eveneens bestemd als 'Bedrijf'. Ten noorden en (noord)oosten van het plangebied zijn woningen gelegen aan de Smisserstraat. Tevens vindt aan de achterzijde van Smisserstraat 30 opslag van bouwmaterialen ten behoeve van een bouwbedrijf plaats. Ten zuiden van het plangebied is het buitengebied van Nederweert gelegen en beschikken de dichtstbijzijnde gronden over een agrarische bestemming. Het plangebied is direct gelegen aan de Randweg Zuid welke de ontsluitingsweg vormt richting de A2 De percelen binnen het plangebied bestaan momenteel uit grasland en zijn als weide in gebruik.
Vooraanzicht plangebied
Aanzicht buitengebied overzijde
Omgeving plangebied
Het planvoornemen ziet op de uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein met bijbehorende voorzieningen (ontsluiting, landschappelijke inpassing) op de perceelnrs. 2923, 2924, 2660 (ged.: ten behoeve van doorsteek langzaam verkeer), 2661 (ged). Het plangebied wordt voor gemotoriseerd verkeer ontsloten via een insteek vanaf de Randweg Zuid. De situering van de deze insteek (entree) in combinatie met het verlengen van de bestaande uitvoegstrook voor linksaf slaand verkeer (komende vanaf Weert) is reeds afgestemd met de wegbeheerder (provincie Limburg). Tevens wordt een langzaam verkeersontsluiting gerealiseerd naast de woning aan de Smisserstraat 28. Deze langzaam verkeersontsluiting is met name bedoeld voor werknemers die met het langzaam verkeer naar het werk komen.
Op de overgang tussen de uitbreiding van het bedrijventerrein (oost- en noordzijde) en de tuinen van de woningen aan de Smisserstraat wordt een groenstrook met wadi's aangelegd als overgang. De strook ten oosten van de insteek is enerzijds bedoeld is bedoeld voor lokale kleinschalige bedrijvigheid tot maximaal milieucategorie 2 (aan de zijde van de Randweg Zuid) en anderzijds als bufferzone c.q. manoeuvreer-/parkeerruimte voor het metaalbewerkingsbedrijf al dan niet in combinatie met de landschappelijke inpassing en de opvang van hemelwater (achter de woningen Smisserstraat 28 en 30). De bouwhoogte van de te realiseren bedrijfsgebouwen aan de zijde van de Randweg Zuid mag maximaal 8,00 meter bedragen. De onbebouwde gronden mogen worden inricht voor opslag, parkeren, groen, waterhuishoudkundige voorzieningen e.d. De bufferzone c.q. manoeuvreer-/parkeerruimte achter de woningen Smisserstrat 28 en 30 blijft onbebouwd. Hier zijn de bedrijfsmatige activiteiten beperkt tot het (eventueel) manouvreren met vrachtwagens ten behoeve van het laden en lossen van materialen.
Aan de westzijde van de insteek zal het metaalbewerkingsbedijf zich vestigen. Het metaalbewerkingsbedrijf wordt aan de voorzijde van het perceel geörienteerd op de Randweg Zuid. Qua (maximale) maatvoering wordt aangesloten op het aangrenzende bestaande deel van het bedrijventerrein Hulsenweg. Dit betekent dat het hoofdgebouw een maximale toegestane (goot)hoogte van 8,00 meter mag hebben.
Aan de zijde van de Randweg Zuid worden de op te richten bedrijfsgebouwen in de bestaande voorgevelrooilijn gesitueerd van het naastgelegen bedrijf. Deze is ongeveer 10 meter uit de perceelsgrens aan de voorzijde gelegen. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid om een representatieve voorkant in te richten, qua bedrijfsgebouwen in combinatie met parkeren in het groen. De bedrijfsgebouwen worden plat afgedekt. Er zijn geen bijgebouwen toegestaan, enkel bouwwerken, geen gebouw zijnde. De afstand van de hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 5,00 meter te bedragen.
Het planvoornemen met groeninrichting/wadi's
Het metaalbewerkingsbedrijf Mertens Metaaltechniek BV is momenteel gevestigd aan de Baldessenweg 5 te Nederweert-Eind. Door middel van onderhavig planvoornemen wordt de bestemming van de gronden aan de Baldessenweg 5 niet veranderd naar een bedrijfsbestemming, maar blijft hierop de vigerende bestemming (zijnde 'Agrarisch' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paarden (houderij/fokker)) rusten. Het is daardoor planologisch-juridisch niet mogelijk dat zich hier een ander niet-agrarisch bedrijf vestigd.
Ontsluiting en parkeren
Het plangebied wordt ontsloten door via een (verlenging van de bestaande) uitvoegstrook vanaf de Randweg Zuid, welke de ontsluitingsweg vormt richting de A2. Het plangebied is op deze wijze makkelijk te bereiken vanuit het internationale wegverkeer. In het plangebied wordt voor de verdere ontsluiting, in aansluiting op de uitvoegstrook, een ontsluitingsweg aangelegd bestaande uit een rijbaan met twee rijstroken.
Parkeren, manoeuvreren en laden/lossen vinden op eigen terrein plaats. De bedrijven die zich vestigen moeten zelf voorzien in het noodzakelijk aantal parkeerplaatsen. Het noodzakelijke aantal parkeerplaatsen wordt bepaald op basis van de CROW publicatie 381: 'Toekomst bestendig parkeren'. De maatgevende parameters hiervoor zijn: mate van stedelijkheid, soort gebied, soort bedrijvigheid en oppervlakte bvo.
Verkeersveiligheid
Voor het wegverkeer vanuit de richting Weert is al een uitvoegstrook (linksaf) aanwezig. Deze uitvoegstrook wordt verlengd tot de insteek/entree van het plangebied. Hiervoor is het noodzakelijk dat de Randweg Zuid ter hoogte van het plangebied wordt verruimd ten behoeve van het noodzakelijke ruimtebeslag. Dit is reeds afgestemd met de wegbeheerder. Hiermee is de verkeersveiligheid van het verkeer dat linksaf slaat het plangebied in is gewaarborgd. Het wegverkeer komende vanuit de richting Meyel kan direct rechtsafslaan.
Verlengen uitvoegstrook Randweg Zuid (zie bijlage 1)
Tevens wordt de verkeerstoegankelijkheid voor langzaam rijdend verkeer (fietsers en voetgangers), met het oog op werknemers, vanaf de Smisserstraat gewaarborgd (in een overeenkomst, d.d. 31 januari 2018) via het perceel Smisserstraat 28. Hier is een langzaam verkeersontsluiting voorzien met een breedte van 2 tot 3 meter, die als verkeer bestemd is. Deze langzaam verkeersontsluiting sluit aan op de ontsluitingsweg in het plangebied. Op deze wijze kan een veilige verkeerssituatie worden gewaarborgd.
Doordat de uitbreiding van het bedrijventerrein Hulsenweg ter hoogte van de Randweg Zuid reeds aan alle zijden volledig is ingeklemd door enerzijds het bestaande bedrijventerrein Hulsenweg en anderzijds de woonpercelen van de woningen aan de Smisserstraat en de Randweg Zuid is van de noodzaak tot landschappelijke inpassing geen sprake. Wel is het wenselijk dat (met name) aan de zijde van de woonpercelen van de woningen aan de Smisserstraat en Randweg Zuid een 'overgangszone' wordt gecreëerd. In dat kader is een groenplan als onderdeel van het bestemmingplan opgesteld. In dit groenplan is tevens invulling gegeven aan de benodigde bergingscapaciteit voor de opvang van het hemelwater afkomstig van de te realiseren bebouwing en aan te leggen verhardingen.
Het groenplan (bijlage 2) bestaat uit de volgende onderdelen.
Zuid-/voorzijde
De toekomstige bedrijfsbebouwing wordt georiënteerd op de Randweg Zuid en heeft een maximale bouwhoogte van 8 meter. Aan deze zijde wordt de representatieve gevel van de bedrijfsbebouwing gerealiseerd. De bebouwing wordt in dezelfde voorgevelrooilijn gesitueerd als de bedrijfsbebouwing van ETF op het belendende perceel. Hierdoor is er voor de bedrijfsbebouwing voldoende ruimte om haaksparkeren in het groen in te kleden. Deze groene 'inkleding' bestaat uit een beukenhaag beukenhaag met een hoogte van 1 -1,25 meter met daarachter de parkeerplaatsen twee-aan-twee en daartussen steeds een boom (Noordse Esdoorn). Hierdoor is de representatieve gevel van de bedrijfsbebouwing vanaf de Randsweg Zuidniet frontaal/volledig zichtbaar, maar via een 'venster' tussen de bovenkant beukenhaag en onderkant kruin bomen. De onderbegroeiing bestaat uit een groenblijvende bodembedekker.
Oostzijde
Aan deze zijde van het plangebied is een bergingsriool met opstalrecht gelegen. Dit betreft een strook met een breedte van 5 meter (2 x 2,5 meter aan weerszijden). Op deze strook mag geen bebouwing en beplanting worden aangebracht. De bestaande beplanting c.q. bomen worden verwijderd. De strook wordt ingezaaid als bloemenweide/akker met gras. Het noordelijk deel wordt daarbij gecombineerd met de aanleg van een wadi buiten de strook met opstalrecht. De wadi wordt ingezaaid met gras. Op de overgang tussen de bloemenweide/akker en de wadi worden (buiten de strook) een 4-tal bomen aangeplant om daarmee het zicht vanuit de tuinen op de uitbreiding van het bedrijventerrein te ontnemen. Deze overgang is geen harde/rechte lijn maar een glooiende lijn. Ten noorden en zuiden van de wadi wordt struweel aangebracht als onderbegroeiing.
Zijde ten zuiden van opslag bouwmaterialen
In aansluiting op de bloemenweide/akker wordt ten noorden van het 'kleine' bedrijfsperceel een wadi aangelegd in combinatie met struweel en 3 bomen. Dit wordt op dezelfde wijze uitgevoerd zoals beschreven onder B met betrekking tot het noordelijk deel. De wadi wordt ingezaaid met gras. De overgang tussen de wadi en het struweel is glooiend en bomen worden in deze overgang gesitueerd.
Noordzijde
Aan de noordzijde van het plangebied wordt ook struweel in combinatie met een wadi aangelegd. Op de glooiende overgang tussen het struweel en de wadi worden in totaal 10 bomen aangeplant. Deze worden solitaire dan wel in groepjes van 3 bomen aangeplant. De wadi wordt ingezaaid met gras.
In de combinatie tussen de wadi, struweel met bomen is bewust voor steeds dezelfde soorten gekozen om vanwege de eenduidigheid en uniforme uitstaling van het groen.
Groeninrichting op basis van groenplan
Naast de beoogde groeninrichting binnen het plangebied is er op de nabijgelegen percelen de nodige beplanting aanwezig. Deze samenhangende beplanting ontneemt in de huidige situatie reeds al het zicht op het perceel vanuit de woningen aan de Smisserstraat. Met de beoogde landschappelijke inpassing blijft het groene karakter gewaarborgd en wordt zelfs versterkt, omdat aangesloten wordt op de omgeving. Om de landschappelijke inpassing te waarborgen is er in de regels van het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Bij ieder plan vindt inkadering binnen het beleid van de overheid plaats. Door een toetsing aan rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid ontstaat een duidelijk beeld van de marges waarbinnen het bestemmingsplan wordt opgezet. De beleidsinkadering dient een compleet beeld te geven van de ruimtelijke overwegingen en het relevante planologisch beleid.
Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. De belangrijkste kaders van Rijk en de provincie Limburg worden in het kort weergegeven, omdat deze zoals gezegd randvoorwaarden geven voor het lokale maatwerk in het bestemmingsplan. Tevens komt de ladder voor duurzame verstedelijking in dit hoofstuk aan bod.
In het kader van de nieuwe omgevingswet, die per 1 januari 2022 in werking treedt, wordt momenteel de Nationale Omveringsvisie (NOVI, ontwerp) door het rijk opgesteld. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 wordt hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden vier prioriteiten onderscheiden:
Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:
Echter totdat de NOVI van kracht wordt, is het rijksbeleid vastgelegd in respectievelijk de Structuur Infrastructuur en Ruimte (SVIR), het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de ladder voor duurzame verstedelijking. Het planvoornemen is in ieder geval in de geest van de ontwerp Nationale Omgevingsvisie. Met de realisatie van het bedrijventerrein wordt een bijdrage geleverd aan een duurzaam economisch groeipotentieel.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR speelt in op de volgende ontwikkelingen en uitdagingen:
Om goed op deze ontwikkelingen en eisen in te spelen is een beleid nodig dat toekomstbestendig is en de gebruiker ruimte geeft. Dit vraagt om een grondige actualisatie van de bestaande beleidsnota's voor ruimte en mobiliteit. De structuurvisie voorziet hierin door overheden, burgers en bedrijven de ruimte te geven om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zich meer richten op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen voor Nederland als geheel. Het Rijk ziet verder toe op de deregulering waarmee jaarlijks vele miljoenen euro's kunnen worden bespaard.
De provincies en gemeenten zullen afspraken maken over verstedelijking, groene ruimte en landschap. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.
Het Rijk verbindt ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit en zet de gebruikers centraal. Het zijn bewoners, ondernemers, reizigers en verladers die Nederland sterk maken. Provincies en gemeenten krijgen de ruimte zelf maatwerk te leveren. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hiertoe zijn voor de middellange termijn (2028) drie doelen gesteld:
Het Rijk benoemt voorts 13 nationale belangen. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van deze belangen. Dit heeft als gevolg dat het Rijk in gebieden of projecten een gebieds- of projectspecifieke afweging zal maken. Indien nodig maakt het Rijk duidelijk welke nationale belangen voorgaan.
Het planvoornemen betreft een stedelijke ontwikkeling, namelijk de uitbreiding van een bedrijventerrein voor enerzijds een bedrijfsverplaatsing en anderzijds lokale kleinschalige bedrijvigheid, binnen bestaand stedelijk gebied. Het betreft de invulling van een 'restgebied' in de bestaande ruimtelijke structuur. Gezien de aard en de kleinschalige omvang van deze ontwikkeling heeft het planvoornemen geen invloed op de gestelde doelen van het Rijk en bovendien voorziet de SVIR niet in onderwerpen die op het plangebied van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de SVIR gelden.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, ook wel het Barro genoemd, is met de aanvulling op 1 oktober 2012, volledig in werking getreden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Het Barro is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen.
Dit betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich daarbij primair richt tot de gemeenten. Daarnaast kan het Barro aan de gemeenten opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren. De volgende onderwerpen uit het Barro moeten worden vertaald in bestemmingsplannen: (1) Project Mainportontwikkeling Rotterdam, (2) Kustfundament, (3) Grote Rivieren, Waddenzee en Waddengebied, (4) Defensie, (5) Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, (6) Rijksvaarwegen, (7) Hoofdwegen en spoorwegen, (8) Elektriciteitsvoorzieningen, (9) EHS, (10) Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en de (11) uitbreidingsruimte van het IJsselmeer.
Met het inwerkingtreding van het Barro heeft er ook een wijziging plaatsgevonden van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Bro is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. In de toelichting is in paragraaf 3.2.3 de ladder voor duurzame verstedelijking verder uitgewerkt, conform de Bro. Het plangebied en dit bestemmingsplan heeft verder geen andere directe relaties met het Barro.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze Ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zodat de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut. De Ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid Bro). Kern van de Ladder is dat de stedelijke ontwikkeling op een locatie pas doorgang kan vinden als op regionaal niveau is aangetoond dat er daadwerkelijk een actuele behoefte aan is en dat de beschikbare ruimte in het stedelijk gebied optimaal wordt benut. Van belang daarbij is of elders in de regio een soortgelijke ontwikkeling is gepland die reeds in de behoefte kan voorzien. In juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij de afzonderlijke treden zijn losgelaten. Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt nu als volgt:
“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”
De eerste en de tweede trede zijn samengevoegd en de derde trede is vervallen. De uitgebreide motivering is beperkt tot 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' buiten het bestaand stedelijk gebied. Tevens is het begrip 'actuele regionale behoefte' vervangen door het begrip 'behoefte' en wordt een nieuw onderdeel toegevoegd waarmee het mogelijk wordt een dubbele Laddertoets bij flexibele planvorming te voorkomen. Uiteindelijk zal de gewijzigde Ladder via het invoeringsbesluit van de Omgevingswet worden ingevoegd in het Besluit kwaliteit leefomgeving. De strekking van de Ladder blijft daarbij gelijk. De Ladder-onderbouwing zorgt ervoor dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte, én voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. Hieronder volgt een toetsing van onderhavig planvoornemen aan de nieuwe Ladder.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De Ladder-onderbouwing is verplicht voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Voordat getoetst wordt of een voorziene ontwikkeling 'nieuw' is, dient te worden getoetst of onderhavige ontwikkeling kan worden aangemerkt als een 'stedelijke' ontwikkeling. De Afdeling heeft verschillende uitspraken gedaan over welke ontwikkelingen wel of niet als stedelijk moeten worden aangemerkt. Een groot aantal ontwikkelingen zijn volgens de Afdeling stedelijk, zoals: de realisatie van een hotel, een multifunctionele accommodatie, een nieuwe supermarkt, een zorginstelling met o.a. zestien zorgeenheden, een long-stayparkeerplaats, en het gebruik van bebouwing voor evenementen. Afgelopen jaar heeft de Afdeling aan deze lijst nog heel wat ontwikkelingen toegevoegd, zoals: een school, een manege, een mestvergistingsinstallatie, de uitbreiding van SnowWorld, de legalisatie van permanente bewoning in een recreatiepark, en een woon-zorgcomplex. Ten slotte dienen ook diverse vormen van woningbouw en detailhandel als stedelijke ontwikkeling te worden aangemerkt.
Daarentegen zijn er ook diverse ontwikkelingen door de Afdeling aangemerkt als geen stedelijke ontwikkeling. Enkele voorbeelden hiervan zijn: het realiseren van een melkrundveehouderij, een installatietechniekbedrijf, wegen, een internetverkooppunt zonder afhaalpunt, onzelfstandige horeca, een windpark, en een hoogspanningsverbinding. Kleinschalige woningbouw, en een uitbreiding van een kantoorpand tezamen met de realisatie van een parkeerterrein, wordt evenmin gezien als een stedelijke ontwikkeling door de Afdeling. In casu is sprake van de realisatie van een metaalbewerkingsbedrijf (verplaatsing) en lokale kleinschalige bedrijvigheid. Dit is een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Behoefte
Nu er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient de behoefte aan deze ontwikkeling te worden aangetoond. Het gaat hierbij om de ruimtevraag waarin elders in de regio nog niet is voorzien. In onderhavig planvoornamen is er sprake van een bestaande functie welke verplaatst wordt naar een andere locatie. Het metaalbewerkingsbedrijf Mertens Metaaltechniek BV, dat momenteel gevestigd is aan de Baldessenweg 5, wordt verplaatst naar de Randweg Zuid ongenummerd. Uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:484), blijkt dat de behoefte aan een functie vaststaat indien het een bestaande functie betreft welke verplaatst wordt. In onderhavige uitspraak ging het om een manege waarvan naar het oordeel van de Afdeling, de behoefte al vast stond, omdat het ging om een bestaande manege die reeds jaren in de gemeente was gevestigd. In casu is het metaalbewerkingsbedrijf ook al reeds jaren (sinds 2008) gevestigd op de huidige locatie in de gemeente Nederweert en staat daarmee de behoefte aan het metaalbewerkingsbedrijf in de gemeente vast. Hiermee is de kwantitatieve behoefte van onderhavig planvoornemen aangetoond. Daarnaast kan er tevens sprake zijn van een kwalitatieve behoefte. In casu is hier sprake van, nu de huidige locatie van het metaalbewerkingsbedrijf geen (planologische) mogelijkheden meer biedt voor groei stagneert momenteel de bedrijfsvoering van de onderneming. De technische ontwikkelingen in de metaalsector volgen elkaar snel op, zodat het noodzaak is om te blijven investeren in nieuwe technologieën en het rendement van het machinepark te verhogen. De huidige locatie biedt geen plek voor investeringen in de vorm van machines en technologieën, mede door het gebrek aan oppervlak en doordat de nutsvoorzieningen ontoereikend zijn. Op onderhavige locatie aan de Randweg Zuid ongenummerd, is de benodigde uitbreiding van het huidige metaalbewerkingsbedrijf wel mogelijk. Tevens beschikt deze locatie over de nodige nutsvoorzieningen. Het is gewenst het bedrijf te vestigen binnen Nederweert, gelet op het lokale karakter van het bedrijf. Het personeel en het grootste deel van de klanten zijn namelijk woonachtig te Nederweert. Hiermee wordt de kwalitatieve behoefte aan onderhavig verplaatsing van het metaalbewerkingsbedrijf aangetoond.
Daarnaast beschikt de gemeente Nederweert niet (meer) over uitgeefbaar bedrijventerrein. Door de aanwezigheid van lokale kleinschalige bedrijvigheid in de vorm solitaire bedrijven in de bebouwde kom en het buitengebied is er een specifieke behoefte aan bedrijventerrein voor dergelijk bedrijvigheid. Bij eventuele gewenste verplaatsing van een dergelijk bedrijf uit de bebouwde kom en het buitengebied is beschikbaarheid van bedrijvigheid voor dergelijke bedrijven noodzakelijk.
Bestaand stedelijk gebied
Indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling die buiten bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd dient uitgebreid te worden gemotiveerd waarom deze ontwikkeling niet mogelijk is binnen bestaand stedelijk gebied. Het bestaand stedelijke gebied is in het Bro gedefinieerd als 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Het plangebied in casu is gelegen in een restgebied tussen een bestaand bedrijventerrein (Hulsenweg) en een woongebied (Smisserweg e.o.). Door de afbaking van de percelen van het plangebied, van het buitengebied door de provinciale weg Randweg Zuid (N275) is een restgebied ontstaan dat geen onderdeel meer uitmaakt van het buitengebied. Dit restgebied is juist geschikt voor kleinschalige uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein, aangezien (grotere) bedrijvigheid in de kernen en het buitengebied niet gewenst is. Uit de definitie van het Bro volgt dat onder 'bestaand stedelijk gebied' het volgende wordt verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing". Gelet op deze definitie zou men kunnen aannemen dat er dan ook sprake moet zijn van daadwerkelijke bebouwing. Uit jurisprudentie van de Afdeling blijkt echter het tegenovergestelde. Het hangt volgens de Afdeling af van de feitelijke situatie, echter indien de feitelijke situatie niet stedelijk van aard is, maar de planologische situatie wel, is er toch sprake van bestaand stedelijk gebied. In casu is er echter geen sprake van een stedelijk gebied, gelet op de bestemming in het vigerende bestemmingsplan en de feitelijke situatie, een agrarisch gebied. Het is echter niet mogelijk en gewenst onderhavige ontwikkeling te realiseren binnen bestaand stedelijk gebied. Binnen de bestaande bedrijventerreinen zijn namelijk enkel grote percelen beschikbaar. Onderhavige ontwikkeling betreft een kleinschalige ontwikkeling. Het is dan ook niet haalbaar om het metaalbewerkingsbedrijf en lokale kleinschalige bedrijvigheid te realiseren op een van deze mogelijkheden binnen bestaand stedelijk gebied op bestaande bedrijventerreinen in Weert of Nederweert. Al deze percelen zijn onderzocht en te groot gebleken dan wel ongeschikt qua aard en schaal. Gelet op de kwalitatieve behoefte is het niet gewenst om onderhavige ontwikkeling mogelijk te maken op bestaand bedrijventerrein in Leudal, nu het lokale bedrijvheid betreft met klanten en personeel woonachtig te Nederweert. Gelet op het voorgaande en het feit dat de ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt op een restgebied tussen woningbouw en bestaande bedrijventerrein, wordt aan alle vereiste van de Ladder voldaan. Het plan is verder afgestemd met gemeente Weert, Leudal en provincie. Vanuit de regio en de provincie zijn er geen bedenkingen of vragen gekomen met betrekking tot de gewenste uitbreiding van het bedrijventerrein aan de Randweg Zuid. Het plan is regionaal afgestemd.
Op basis van voorgaande paragrafen kan geconcludeerd worden dat er vanuit het rijksbeleid geen belemmeringen zijn met betrekking tot de gewenste uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein.
Op 12 december 2014 zijn door Provinciale Staten het POL 2014 en de Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld. Zowel het POL 2014 als de Omgevingsverordening zijn op 16 januari 2015 in werking getreden.
Het POL heeft vier wettelijke functies: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet), Provinciaal Verkeersen Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer).
In het POL komen alleen die zaken aan bod, die op provinciaal niveau van belang zijn en vragen om regionale oplossingen. Dit sluit aan bij de basisfilosofie en tevens bij de aanpak van de rijksoverheid die zich beperkt tot een 13-tal nationale ruimtelijke belangen. Zo veel mogelijk ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en andere partners die met hun lokale kennis prima maatwerk kunnen leveren.
Uitsnede en legenda POL-kaart
In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, het versnellen van de energietransitie, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.
De belangrijke principes in het Limburgs omgevingsbeleid zijn:
De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, worden in dit POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden. In het bebouwd gebied gaat het om de zones “bedrijventerrein”, “stedelijk centrum” en “overig bebouwd gebied” en in het landelijk gebied gaat het om de “goudgroene natuurzone”, de “zilvergroene natuurzone”, de “bronsgroene landschapszone” en het “buitengebied”. De locatie van onderhavige ontwikkeling is gelegen in het landelijk gebied in de zone 'buitengebied'. Dit is te zien in onderstaande afbeelding (het oranje gebied behelst de zone 'buitengebied').
Kaart 7 POL - Natuur
Het plangebied valt binnen het landelijk gebied en de gronden hebben een agrarisch karakter. Uit het POL blijkt dat binnen de landelijke kernen beoogd wordt om door dynamisch voorraadbeheer geen toename zal plaatsvinden van bedrijventerrein en een geleidelijke omvorming van bestaande terreinen zal leiden tot een betere kwaliteiten. Bij het toevoegen van nieuwe terreinen of uitbreidingen van bestaand(e) terrein(en) stelt het POL een aantal voorwaarden. Beperkte uitbreiding van bestaande terreinen (op kavelniveau) is onder voorwaarden mogelijk, via maatwerk en met een goede onderbouwing. Door middel van onderhavig planvoornemen wordt het bestaande bedrijventerrein Hulsenweg uitgebreid, doordat een aangrenzend perceel wordt bestemd met een bedrijfsbestemming. Uit kaart 3 van het POL is te herleiden dat het gebied grenst aan overig bedrijventerrein, zie onderstaande afbeelding.
Kaart 3 Economie POL
Het plangebied bestaat in feite uit het rest-buitengebied dat is gelegen tussen het woongebied en het bestaande bedrijventerrein Hulsenweg. Het logische gevolg hiervan is dat dit restgebied aangemerkt wordt als bebouwd gebied: bedrijventerrein.
Het POL legt een aantal basisprincipes vast voor de toevoeging van nieuwe terreinen of uitbreiding van bestaande terreinen. Ze moeten, in lijn met de gedachte achter het dynamisch voorraadbeheer, zorgen voor flexibiliteit: goede nieuwe plannen blijven mogelijk maar moeten wel gekoppeld zijn aan het schrappen van capaciteit elders in de regio.
Met onderhavig planvoornemen wordt voldaan aan de concrete behoefte om (eventuele) niet-agrarische bedrijven uit agrarische gebieden te verplaatsen naar een bedrijventerrein en het bieden van vestigingsmogelijkheden voor lokale kleinschalige bedrijvigheid. Middels dit planvoornemen wordt voorkomen dat op de gronden aan de Baldessenweg 5 te Nederweert-Eind een bedrijfsfunctie blijft gehandhaafd waarop momenteel een agrarische bestemming rust. Het is niet mogelijk om onderhavig plan te realiseren binnen het bestaand bedrijventerrein, gelet op de beperkte omvang van het te realiseren metaalbewerkingsbedrijf en de beschikbare gronden binnen het bestaand bedrijventerrein. Tevens zijn de beschikbare percelen binnen bestaand bedrijventerrein in de regio (Weert) te groot gebleken voor onderhavige ontwikkeling. Gelet op het lokale karakter van onderhavige ontwikkeling is het niet gewenst om het bedrijf te verplaatsen naar bestaand bedrijventerrein elders in de regio (Leudal bijvoorbeeld). Het personeel en het grootste gedeelte van de klanten zijn namelijk woonachtig/gevestigd te Nedeweert. Doordat het metaalbewerkingsbedrijf wordt verplaatst van de huidige agrarische bedrijfsbestemming aan de Baldessenweg 5 te Nederweert-Eind, en wordt toegevoegd aangrenzend aan het bestaand bedrijventerrein Hulsenweg, heeft dit een positieve invloed op de invulling van de agrarische bedrijfsbestemming aan de Baldessenweg 5. Tevens wordt hierdoor voldaan aan de voornoemde voorwaarden van het POL om elders in de regio bedrijfscapaciteit te schrappen. Door de verplaatsing van onderhavig bedrijf uit het (agrarisch)buitengebied ontstaat er ter plaatse tevens een kwaliteitsverbetering voor de directe omgeving.
Daarnaast biedt de realisatie van het bedrijventerrein mogelijkheden voor eventuele verplaatsing van solitaire bedrijvigheid uit de kernen van Nederweert, zodat deze bedrijvigheid c.q. werkgelegenheid behouden blijft voor Nederweert.
Op basis van voorgaande paragrafen kan geconcludeerd worden dat er vanuit het provinciaal beleid geen belemmeringen zijn met betrekking tot de gewenste uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein.
Bij het POL2014 hoort de Omgevingsverordening Limburg. De juridische doorwerking van het omgevingsbeleid wordt in deze verordening geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk ‘Ruimte’, waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden in de Omgevingsverordening Limburg geborgd.
De Omgevingsverordening Limburg was een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden. In 2014 is de Omgevingsverordening opnieuw gewijzigd, vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk "Ruimte" aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Dat hoofdstuk "Ruimte" is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen.
Het POL 2014 zet sterk in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied. In de omgevingsverordening komt dit tot uiting in de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2). Daarin wordt gesteld dat een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening houdt met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Een uitwerking van de ladder duurzame verstedelijking is in paragraaf 3.2.4 reeds opgenomen.
Uit de kaarten behorende bij de Omgevingsverordening Limburg 2014 blijkt dat het plangebied niet ligt binnen (milieu)beschermingsgebieden of beschermingszones ten behoeve van natuur en landschap. Het plangebied valt tevens niet binnen het Natura2000 gebied.
De Structuurvisie Nederweert, vastgesteld op 9 november 2010, bevat een samenhangend en integraal overzicht van ruimtelijke en aanverwante ontwikkelingen en ambities binnen de gemeente Nederweert voor de periode 2010-2020. Met deze periode wordt aangesloten op de “Strategische Visie Nederweert in 2020” die de gemeenteraad op 18 december 2007 heeft vastgesteld.
Voor de verschillende gebieden binnen Nederweert zijn in de Structuurvisie paragrafen opgenomen, met daarin het beleid dat ten aanzien van deze gebieden geldt. Ten aanzien van de thema’s ‘Economie en werkgelegenheid’ wordt onder meer de volgende beleidsdoelstelling geformuleerd:
" 5.4.1. Ontwikkelingen die altijd mogelijk moeten zijn
De gemeente Nederweert koestert haar gevestigd bedrijfsleven en zet zich in om groei mogelijk te maken. De groei zit in Nederweert met name in de (ruimtelijke) kwaliteit en niet in de kwantiteit. Ontwikkeling zal primair dienen plaats te vinden op de bestaande bedrijfslocaties en op de bestaande terreinen, waar nog ruimte is. Grootschalige uitbreidingen van de bedrijventerreinen is niet aan de orde, wel is op lokale schaal afronding van de bestaande terreinen mogelijk en wenselijk."
Met onderhavig planvoornemen is geen sprake van een grootschalige uitbreiding van het bedrijventerrein, maar een kleinschalige toevoeging. Het gaat hier om een lokale afronding van een bestaand bedrijventerrein en dit is volgens de bovenstaande beleidsdoelstelling mogelijk en wenselijk. Door onderhavig planvoornemen wordt een restgebied gebruikt als afronding van het bedrijventerrein Hulsenweg.
Voor het gebied waarbinnen het te realiseren metaalbewerkingbedrijf momenteel is gevestigd, geldt dat overige niet-agrarische bedrijven die geen binding of toegevoegde waarde hebben voor het buitengebied (en waarvan verplaatsing naar een bedrijventerrein of kernwinkelgebied, wenselijk is) nog maar zeer geringe uitbreidingsmogelijkheden krijgen. Uitbreiding van deze bedrijven boven de beperkte uitbreidingsmogelijkheid die het bestemmingsplan geeft, is alleen mogelijk als aan het limburgs kwaliteitsmenu wordt voldaan.
Gelet hierop en op de ambitie van het metaalbewerkingsbedrijf om het bedrijf uit te breiden, is het met het oog op de Structuurvisie wenselijk om het metaalbewerkingsbedrijf uit het buitengebied te verplaatsen naar kleinschalige percelen aangrenzend aan een bestaand bedrijventerrein. Hetzelfde geldt voor eventuele verplaatsing of vestiging van lokale kleinschalige bedrijvgheid vanuit de kernen van Nederweert. Hierdoor past het planvoornemen binnen de Structuurvisie Nederweert.
Ook ten aanzien van het gemeentelijk beleid geldt dat er geen belemmeringen zijn voor de gewenste uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein.
Milieubeleid wordt steeds meer geïncorporeerd in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen. Een duurzame ontwikkeling van de gemeente is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat zijn doorwerking heeft in meerdere beleidsterreinen.
In het kader van deze planologische procedure is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie wanneer er sprake is van een te realiseren geluidsgevoelig object. In casu wordt geen geluidsgevoelig object opgericht op het te realiseren bedrijventerrein. De Wgh is in dit kader dan ook niet aan de orde.
In het kader van de voorgenomen bestemmingswijziging zal inzicht moeten worden gegeven in de bodemkwaliteit ter plaatse. Omdat door middel van de beoogde ontwikkeling een wijziging plaatsvindt naar een gevoeligere functie, is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het verkennend bodemonderzoek is als bijlage 3 bij deze toelichting toegevoegd. Uit dit verkennend bodemonderzoek (Econsultancy, rapportnummer D1-4592.005, d.d. 7 april 2020) is gebleken dat op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek de bodem het plangebied onderzocht dient te worden volgens de strategie 'onverdacht, niet lijnvormig'. Dit betekent dat de bodem niet verontreinigd is.
In het opgeboorde materiaal zijn in zowel de boven- als de ondergrond zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. Tijdens de veldwerkzaamheden zijn op het maaiveld van de onderzoekslocatie, alsmede in de bodem, geen puin(resten) of andere asbestverdachte materialen aangetroffen. De bovengrond is analytisch licht verontreinigd met cadmium en lood. De ondergrond is analytisch niet verontreinigd. In de boven- en ondergrond zijn geen PFAS gehalten gemeten boven de achtergrondwaarde. Het grondwater is sterk verontreinigd met zink, matig verontreinigd met barium en licht verontreinigd met cadmium en nikkel. Deze metaalverontreinigingen zijn te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater.
Conclusie
De vooraf gestelde hypothese dat het plangebied als 'onverdacht' kan worden beschouwd wordt, op basis van de verontreinigingen, niet geheel bevestigd. Echter gelet op de aard en mate van de verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de bestemmingsplanherziening en herontwikkeling binnen het plangebied.
Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
Het Besluit NIBM
Deze AMvB legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. De achtergrond van het beginsel ‘Niet in betekende mate’ is dat de gevolgen van een ontwikkeling voor de luchtkwaliteit in een aantal gevallen (beschreven in de ministeriële Regeling NIBM) worden tenietgedaan door de ontwikkeling van bijvoorbeeld schonere motoren in het gehele land.
Op 1 augustus 2009 is het nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Hierdoor dient bij plannen die de luchtkwaliteit beïnvloeden niet langer te worden uitgegaan van de normen uit de interimperiode. Nu het NSL in werking is getreden is een project NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2. Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.
Toestsing NIBM
Voorliggende plan maakt de ontwikkeling van een bedrijventerrein met noodzakelijke voorzieningen (zoals één ontsluitingsweg en landschappelijk inpassing) mogelijk op gronden die in de huidige situatie hoofdzakelijk in gebruik zijn als agrarische grond weiland. Om door middel van de NIBM tool aan te tonen dat de ontwikkeling van het bedrijventerrein NIBM bijdraagt dient het extra verkeer van het planvoornemen inzichtelijk worden gemaakt.
Het plangebied heeft een bruto oppervlak van ongeveer 8.000 m2. Hiervan wordt ongeveer 6.325 m2 uitgegeven als bedrijventerrein. De verkeersgeneratie van een arbeidsintensief/bezoekersextensief bedrijf (industrie, laboratorium, werkplaats) bedraagt maximaal 10,9 voertuigen per 100 m2 bvo voor een gebied rest bebouwde kom/matig stedelijk. Op basis hiervan zal het extra verkeer als gevolg van het plan 690 voertuigbewegingen (6.325/100 x 10,9 weekdaggemiddelde) bedragen. Het aandeel vrachtverkeer wordt geschat op 10%.
Het grootste deel van de uitbreiding van het bedrijventerrein wordt ingericht ten behoeve van het metaalbewerkingsbedrijf. Dit betreft geen groot milieuvervuilend bedrijf of intensieve veehouderij (zogenaamde IPPC-installaties). Als gevolg van het productieproces van het metaalverwerkingsbedrijf vindt geen uitstoot van fijnstof of NOx plaats.
Op basis van deze gegevens kan geconcludeerd worden dat de realisatie van het bedrijventerrein Niet In Betekende Mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Hiermee wordt voldaan aan Artikel 5.16, lid 1, onder b.
Luchtkwalteit langs wegen
Naast de invloed van het planvoornemen op de omgeving, is de luchtkwaliteit ter plaatse relevant,. Met behulp van de verspreidingskaarten (Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland, Rijksdienst voor Volksgezondheid en Milieu) is inzicht verkregen in de achtergrondconcentraties fijnstof en stikstofdioxide ter plaatse van het plangebied. Ter hoogte van het plangebied is sprake van de volgende waarden:
Waarde plangebied (microgram/ m3) - 2020 (gegevens 2019) | Grenswaarde (microgram/ m3) | |
PM10 | 20,8 | 40 |
PM2,5 | 11,7 | 20 |
NO2 | 19,6 | 40 |
Zoals blijkt uit bovenstaande tabel wordt voor de belangrijkste luchtkwaliteitscomponenten binnen het plangebied voldaan aan de grenswaarden. De luchtkwaliteit ter plaatse legt dan ook geen belemmeringen op aan de beoogde ontwikkeling.
Daarnaast betreft het de ontwikkeling van een bedrijventerrein en worden er geen gevoelige bestemmingen in opgericht binnen een afstand van 50 meter vanaf de rand van een provinciale weg.
Conclusie
Het project draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging, waarmee wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 5.16 Wm, lid 1 onder c. De aanwezige luchtkwaliteit kan als voldoende worden beoordeeld en er isgeen sprake van gevoelige bestemmingen. Uit bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen bestemmingsplanwijziging niet bezwaarlijk is in het kader van de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer.
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met milieuzoneringen om zodoende de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’. In de onderstaande tabel staan de richtafstanden bij de verschillende bedrijfscategorieën weergegeven.
Richtafstanden per bedrijfscategorie
In onderhavige situatie is geen sprake van een rustige woonwijk, maar van een gemengd gebied. Aan de westzijde van het plangebied grenst namelijk een reeds bestaand bedrijventerrein (Hulsenweg), ten noorden en noordoosten zijn gronden bestemd als bedrijventerrein en op een wat verdere afstand zijn ten noorden en oosten woningen (Smisserstraat) gelegen. Tevens is sprake van verstoring als gevolg van het drukke wegverkeer op de Randweg Zuid. Op basis hiervan kunnen de richtafstanden ten opzichte van een gemengd gebied worden aangehouden. Het plangebied krijgt de bestemming ‘Bedrijventerrein’. Binnen deze bestemming zijn bedrijven met een milieucategorie 1 en 2 toegestaan aan de zijde van de woningen Smisserstraat. Het metaalbewerkingsbedrijf valt binnen milieucategorie 3.2 volgens de VNG, aangezien het gaat om het vervaardigen en het repareren van producten van metaal in een gesloten gebouw met een productieoppervlakte groter dan 200 m2. De woningen in de omgeving van het plangebied zijn op meer dan 50 meter gelegen. Bedrijfsactiviteiten uit milieucategorie 3.2 beschikken over een richtafstand van 50 meter ten opzichte van een gemengd gebied in plaats van 100 meter bij een rustige woonwijk. Door het bedrijventerrein intern te zonering en daarmee voldaan wordt aan de richtafstanden oefent het planvoornemen geen (aanvullende) nadelige invloed uit op woningen en/of bedrijven in de omgeving. Omgekeerd geldt dat de bedrijven die gelegen zijn op het bestaande bedrijventerrein geen nadelige invloed zullen uitoefenen op het metaalbewerkingsbedrijf. Het metaalbewerkingsbedrijf zal wel door middel van een specifieke aanduiding worden opgenomen binnen de bestemming 'Bedrijventerrein'. Een akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Er wordt immer voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-lijst ten opzichte van de woningen aan de Smisserstraat.
Richtafstanden 50 meter (donkerblauw) en 10 meter (lichtblauw)
Doordat het bedrijfspand voorziet in een kantoor met werkplaats zullen ter plaatse van het plangebied personen langdurig verblijven. In dat kader dient het bedrijfspand aangemerkt te worden als een geurgevoelig object. Gebaseerd op de bestemmingsregeling uit het vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied liggen in de omgeving 2 relevante intensieve veehouderijen Den Akker 6 en Hulsen 1. Deze bedrijven zijn bestemd als 'Agrarisch' met bijbehorend bouwvlak en functieaanduiding 'intensieve veehouderij'. Op de inventarisatie van veehouderijbedrijven van de provincie Limburg (Atlas Limburg via portal.prvlimburg.nl) zijn de betreffende bedrijven opgenomen als veehouderij. De betreffende veehouderijen liggen op dusdanige afstand van het plangebied respectievelijk 210 meter en 520 meter, dat geurhinder uitgesloten kan worden.
In dat kader dient er aangetoond te worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat waarbij getoetst moet worden aan de achtergrond geur en voorgrond geur. Voor de achtergrondbelasting is in de bestaande gebiedsvisie uitgegaan van de volgende maximale waarden:
Volgens de achtergrondkaart Nederweert 2018 is de achtergrondbelasting redelijk goed (7-13). Aangezien hier op basis van de verordening sprake is van 'buitengebied' wordt ruimschoots voldaan aan de maximale waarde van 20 ouE/m3.
Uitsnede kaart achtergrond geurbelasting 2018
De norm voor de voorgrondbelasting bedraagt 9 ou/m3. De voorgrondbelasting voor beide bedrijven op het plangebied is minder dan 9 ou/m3. De voorgrondbelasting ligt tussen de 3-6 ou/m3. De beoording van het leefklimaat ten aanzien van de voorgrondbelasting is daarmee 'redelijk goed'. Een klein deel van het plangebied wordt overlapt door een geurnorm van 1,5 ou/m3. Hier is de voorgrondbelasting wel hoger dan de norm. Echter hier kunnen geen geurgevoelige objecten dan wel bebouwing binnen het plangebied worden opgericht. Het leefklimaat is daarmee niet in het geding.
Beide bedrijven zitten op 'slot' qua geurhinder. De beperking vanuit bestaande objecten (nabij gelegen objecten norm 9 ou/m3 en woningen Smisserstraat/kantoren Randweg zuid nrom 1,5 ou/m3) zijn altijd ernstiger dan die welke voortkomen uit de nieuw te realiseren bedrijfsgebouwen (objecten) in het plangebied. De overschrijding van de geurbelasting (belasting/norm) is op meerdere plekken hoger dan op de nieuw te realiseren bedrijfsgebouwen. De beide veehouderijen aan respectievelijk Den Akker 6 en Hulsen 1 worden daarmee niet beperkt door het planvoornemen. De intensieve veehouderij aan de Hoofdstraat 17 is op grotere afstand gelegen dan de intensieve veehouderij aan Hulsen 1 en heeft minder ou/m3. Het gebied met geurnorm 1,5 ou/m3 ligt daarmee tussen het bedrijf en het plangebied en is derhalve niet relevant in het kader van de omgekeerde werking.
Voorgrondbelasting geurhinder Den Akker 6
Voorgrondbelasting geurhinder Hulsen 1
Geurhindercontouren Hulsen 1
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (o.a. van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (o.a. l.p.g.-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (o.a. aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).
De risiconormen voor inrichtingen zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het besluit verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen rekening te houden met bepaalde eisen ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn voorts regels opgenomen betreffende de veiligheidsafstanden en berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Door het IPO is een risicokaart samengesteld waarop de meest belangrijke risicoveroorzakende bedrijven, objecten en transportroutes zijn aangegeven. Het gaat hierbij onder meer om risico’s van opslag van patronen, stofexplosies, opslag van gasflessen, ammoniakinstallaties, LPG-tankstations enzovoorts. In casu is er sprake van een beperkt kwetsbaar object, ex artikel 1 lid 1 sub g Bevi. Dit houdt in dat het plaatsgebonden risico niet als grenswaarde, maar als richtwaarde geldt. Dit betekent dat enkel op grond van zwaarwegende motieven van de norm mag worden afgeweken. Het zich in het plangebied te vestigen bedrijvigheid zal geen inrichting betreffen welke dient te worden opgenomen in de lijst met risicovolle bedrijven in de gemeente Nederweert en welke van invloed kan zijn op het plangebied en de omgeving daarvan.
Risicovolle bedrijvigheid
Op het bestaande bedrijventerrein Hulsenweg is ten westen van het plangebied, op een afstand van circa 350 meter, een meet- en regelgasdrukstation van de Gasunie gelegen aan de Steer 4 te Nederweert. Ten oosten van het plangebied, op een afstand van circa 650 meter, is het LPG-tankstation 'Roost Olie & Agri' gelegen aan de Venloseweg 1 te Nederweert. Deze risicovolle bedrijven in de omgeving van het plangebied liggen op een dermate grote afstand dat het plangebied niet binnen de plaatsgebonden risicocontour 10-6 of in het invloedsgebied is gelegen van deze bedrijven. Dit geldt ook voor het groepsrisico. Er is derhalve geen sprake van toename van het groepsrisico. Dit hoeft dan ook niet nader te worden beschouwd.
Uitsnede risicokaart plangebied
Risicovol transport over de weg
De dichtstbijzijnde weg waarover risicovol transport plaatsvindt is de N275 (Randweg Zuid). Het plangebied grenst aan deze weg. Nu er met onderhavig planvoornemen sprake is van de realisatie van een beperkt kwetsbaar object ex artikel 1 lid 1 sub g Bevi, houdt dit in dat het plaatsgebonden risico niet als grenswaarde, maar als richtwaarde geldt. Op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder Bevi) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (verder Bevt) moet het groepsrisico worden verantwoord.
Op basis van de vuistregels kan gesteld worden dat het groepsrisico niet meer bedraagt dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Derhalve kan worden volstaan met een beperkte verantwoording aan de hand van de mogelijkheden tot voorbereiding van de bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en de zelfredzaamheid van personen binnen het invloedsgebied. Over deze aspecten is advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio Limburg-Noord, waarvan de resultaten hierna zullen worden beschreven. Het advies is als bijlage 4 toegevoegd aan deze toelichting.
Uit dit advies volgt dat over de N275 gevaarlijke stoffen worden vervoerd waarbij het plangebied (grotendeels) in het invloedsgebied ligt wanneer er een ongeval met deze gevaarlijke stoffen plaats vindt. Hierbij zijn drie mogelijke scenario's welke kunnen plaatsvinden te weten:
(Beperkte) verantwoording groepsrisico
Door de geringe omvang van de ontwikkeling neemt het groepsrisico niet toe en blijft onder de oriëntatiewaarde. Als gevolg daarvan moet op grond van het Bevt verantwoording afgelegd worden over de volgende aspecten:
Ad a. De voorbereiding en beperking van een ramp
Het plangebied is vanuit twee onafhankelijke windrichtingen te benaderen door de hulpdiensten. De aanrijdtijd van de hulpdiensten is binnen de daarvoor gestelde norm. De brandweerkazerne ligt hemelsbreed op ongeveer 500 meter aan de Randweg Zuid, waardoor de brandweer zeer snelt ter plaatse kan zijn. In de omgeving zijn weliswaar bluswatervoorzieningen aanwezig, maar deze hebben net niet voldoende capaciteit om een calamiteit op de provinciale weg te bestrijden.
Ad b. Zelfredzaamheid
De zelfredzaamheid wordt als goed beoordeeld. De ontvluchting vanuit het plangebied van de risicobronnen af is redelijk. Aangenomen wordt dat de werknemers goed in staat zijn om zich zelf in veiligheid te brengen en bij een plasbrand of het vrijkomen van een toxische stof, in het bedrijf kunnen schuilen. In de buitenlucht kan men schuilen achter de (op te richten) bedrijfsbebouwing. Daarnaast zal het aantal werknemers per bedrijf dermate laag zijn dat de zelfredzaamheid niet in het geding zal komen.
Risicovol transport over het water
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een vaarweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Risicovol transport over het spoor
In de nabije omgeving van het plangebied is geen spoorweg gelegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Risicovolle buisleidingen
Het plangebied is niet binnen het invloedsgebied van risicovolle buisleidingen gelegen.
Advies Veiligheidsregio Limburg-Noord
In de directe nabijheid van het bouwwerk dienen bluswatervoorzieningen te worden aangelegd die zowel voor de reguliere gebouwbrandbestrijding als de ongevalsbestrijding op de N275 geschikt zijn. Voor de gebouwbrandbestrijding is dit minimaal 60 m3/uur op 40 meter van het bouwwerk en een secundaire voorzien van 90 m3/uur binnen 200 meter. Voor de ongevalsbestrijding op de N275 zijn 2 voorzieningen van ieder 90 m3/uur binnen 200 meter nodig. De realisatie van deze voorzieningen worden gewaarborgd binnen de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen ten behoeve van onderhavig planvoornemen.
De mechanische ventilatie dient te worden voorzien van een noodstop om de ventilatie af te schakelen op een makkelijk te bereiken plaats ingeval van een calamiteit. Tevens dient ervoor zorg te worden gedragen dat de werknemers van het bedrijf, ongeacht de windrichting, veilig kunnen vluchten bij een (dreigende) BLEVE van de N275 af. In het bedrijfsnoodplan dient te worden opgenomen dat de werknemers en de bezoekers bij een plasbrand en een (dreigende) BLEVE in het bedrijf kunnen schuilen of in de buitenlucht achter het gebouw en bij een toxisch incident in het gebouw waarbij de ventilatie zal worden uitgeschakeld.
In aanvulling op voorgaand advies heeft de Veiligheidsregio Noord-Limburg per mail d.d. 20 november 2020 aanvullend advies (Bijlage 5) uitgebracht met betrekking tot de bluswatervoorziening. Door een goede positionering van een bluswatervoorziening die minimaal 1 x 90 m3 levert kan deze voorziening gebruikt worden voor het bestrijden van zowel incidenten in het plangebied als in de omgeving. Gezien de huidige situatie is hiervoor een geboorde put met opwell pomp nodig. Hierdoor is het mogelijk om naast eventuele branden binnen het plangebied tevens incidenten in de omgeving worden bestreden met gevaarlijke stoffen op de N275 en wordt tevens voldaan aan secundair bluswater. Een bestaande brandkraan ter hoogte van het kruispunt Hulsen met de Randweg kan aanvullend worden ingezet waardoor de risico's in voldoende mate zijn afgedekt.
Conclusie
Het plangebied ligt niet binnen een plaatsgebonden risicocontour 10-6 of invloedsgebied van een risicovolle inrichting. Het plangebied grenst wel aan een weg waarop risicovol transport plaatsvindt. Echter, kan kwalitatief gesteld worden dat er een zeer geringe toename van de persoonsdichtheid is. In relatie tot het beperkte vervoer van gevaarlijke stoffen is de verwachting dat er een geringe toename van het groepsrisico is die de oriënterende waarde niet benadert of overschrijdt. Het bovenstaand advies van de Veiligheidsregio Limburg-Noord zal worden gewaarborgd binnen de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen ten behoeve van onderhavig planvoornemen. Op deze wijze vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Het plangebied is niet gelegen binnen een zone of werkstrook van hoofdleidingen of kabels die planologisch bescherming behoeven. Vanuit dit aspect gelden er dan ook geen beperkingen voor de (functionele) invulling, bebouwing en het gebruik van het plangebied. Wel ligt er parallel aan de oostelijke plangrens (achterzijde woningen Smisserstraat) een bergingsriool (rond 900 mm) met een opstalrecht van 5 meter breed. Hiervoor geldt dat bebouwing, hoge beplanting en kabels/leiding zijn uitgesloten. Verhardingen en opslag zijn zonder toestemming niet mogelijk. Hiermeer wordt bij de aanleg van de uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein in voldoende mate rekening gehouden. Het bergingsriool ter bescherming voorzien van een planologische regeling. In het straatprofiel van Randweg Zuid liggen verder de gebruikelijke leidingen voor gas, water, telefonie/internet en electra.
Tevens is het de bedoeling dat parallel aan de Randweg Zuid een transportleiding van WML wordt aangelegd, vanaf de Zwartboordweg richting Weert. Vooralsnog is het voorkeurstracé van deze transportleiding gelegen aan de zuidzijde van de Randweg Zuid (overzijde).
Indien ten behoeve van het bouwrijp maken van de uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein graafwerkzaamheden worden verricht zal voorafgaand hiervoor een KLIK-melding worden gedaan.
In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is een raamwerk gegeven dat regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten om moeten gaan met het aspect ‘archeologie’ in ruimtelijke plannen. De uitgangspunten van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg zijn als volgt:
De wet bepaalt tevens dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. De gemeente is dus het bevoegde gezag waar het gaat om het toetsen van bestemmingsplannen op het aspect archeologie en de uit onderzoek voortkomende rapporten.
In 1992 is het Verdrag van Valletta (Malta) door de landen van de Europese Unie, waaronder Nederland, ondertekend. Dit verdrag verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ (ter plekke) bewaard moeten blijven. Er dient te worden nagestreefd om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ (elders) worden bewaard.
Het Verdrag van Valletta is via de Wet op de archeologische monumentenzorg doorvertaald in met name de Monumentenwet 1988, welke aangeeft dat de gemeente bevoegd gezag is op het gebied van cultuurhistorie en archeologie.
Het beleid van de provincie Limburg, zoals deze is geventileerd in het POL, sluit hier nauw bij aan. Het POL benadrukt dat archeologische waarden planologisch behouden en beschermd moeten worden, maar streeft ook naar het creëren van condities voor inspectie en beheer. Bovendien legt het niet zozeer de nadruk op geïsoleerde archeologische waarden, maar op waarden als onderdeel van een groter geheel.
Uitsnede archeologische beleidskaart Weert en Nederweert
Onderhavig plangebied heeft binnen de 'archeologische beleidskaart Weert en Nederweert' de categorie 'gebieden met verwachtingswaarde hoog (WR-Ah). Bij een omgevingsvergunning met een verstoringsdiepte dieper dan 40 cm en een verstoringsoppervlakte groter dan 250m2 geldt dan een onderzoeksplicht. Dit is in de vigerende beheersverordening planologisch-juridisch door vertaald in de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2.
Aangezien het plangebied ingericht gaat worden als bedrijventerrein en het verstoringsoppervlak meer dan 250 m2 zal bedragen is een archeologisch nureau- en booronderzoek (Econsultancy, rapportnummer 4592.006, versie 2 d.d. 17 juli 2020, bijlage 6) uitgevoerd. Uit dit archeologisch onderzoek het volgende gebleken.
Gespecificeerde archeologische verwachting bureauonderzoek
Op basis van de landschappelijke ligging van het plangebied heeft het plangebied een lage verwachting voor de aanwezigheid van archeologische resten uit het Laat-Paleolithicum en Mesolithicum en een hoge verwachting voor resten uit het Neolithicum tot en met Nieuwe tijd.
Resultaten inventariserend veldonderzoek
Uit de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase) blijkt dat er binnen het plangebied sprake is van een verstoorde bodemopbouw. Onder de recent bewerkte pakketten ligt direct de C-horizont waarin geen bodemvorming (E- en B-horizont) is vastgesteld. Dat deze verstoringen dermate diep gaan dat eventuele archeologische sporen van landbouwsamenlevingen die in het plangebied aanwezig kunnen zijn aangetast of misschien zelfs verwijderd kunnen zijn, wordt echter betwijfelt.
Conclusie
De bodemopbouw in het plangebied is van dien aard dat niet uitgesloten kan worden dat in de top van de C-horizont nog archeologische waarden aanwezig kunnen zijn. De gespecificeerde archeologische verwachting, zoals die is weergegeven tijdens het bureauonderzoek, blijft door het booronderzoek gehandhaafd. Op basis van het behoud van een hoge trefkans blijft de kans reëel dat archeologische resten binnen het plangebied aanwezig zijn.
Advies
In het plangebied, waar nog archeologische waarden worden verwacht, wordt een dubbelbestemming archeologie geadviseerd, waarbij de mogelijke archeologische waarden in situ worden bewaard. Hiertoe dienen beschermende regels in het bestemmingsplan te worden opgenomen. Behoud van eventueel aanwezige archeologische waarden is mogelijk als er archeologievriendelijk gebouwd wordt. Bij het beoordelen van de omgevingsvergunning zal het bevoegd gezag beoordelen of er spraken is van archeologievriendelijk bouwen.
Het plangebied is volledig onbebouwd en grotendeels in gebruik als agrarische grond (weiland). Op een klein deel van het plangebied zijn enkele houtsingels aanwezig. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat van cultuurhistorische waarde binnen het plangebied geen sprake is.
Wel wordt de Smisserstraat als een cultuurhistorische weg aangemerkt en zijn aan deze weg enkel gemeentelijke monumenten gelegen als onderdeel van de aanwezige lintbebouwing. Echter niet ter hoogte van het plangebied Het planvoornemen heeft hierop geen invloed.
Conclusie
Aangezien het plangebied volledig onbebouwd is vormt het aspect cultuurhistorische waarde geen belemmering voor het planvoornemen.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening gehouden worden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de natuur. In de volgende paragraaf wordt onderhavig plangebied getoetst aan het natuurbeschermingsrecht.
Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura2000-gebieden. Onderhavig plangebied valt niet binnen een van de Natura2000-gebieden.
Behalve de mogelijke effecten op natuurgebieden moet ook duidelijk zijn of het betreffende plan effecten heeft, en zo ja welke, op beschermde soorten. De soortenbescherming is vastgelegd in de 'Wet natuurbescherming'. Deze wet is de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn voor wat betreft de soortenbescherming.
In verband met de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met soortenbescherming en dan met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied. In ruimtelijke plannen mogen geen mogelijkheden worden geboden voor ruimtelijke ontwikkelingen waarvan op voorhand redelijkerwijs kan worden ingezien dat in het kader van de Wet natuurbescherming (met name op basis van de verbodsbepalingen van artikelen 8 tot en met 14) geen ontheffing zal worden verleend.
De Wet natuurbescherming deelt de soorten in drie tabellen in. Voor soorten in de eerste tabel geldt een algemene vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor soorten in tabel 2 is een ontheffingsaanvraag noodzakelijk, tenzij men beschikt over of de werkzaamheden (aantoonbaar) uitvoert volgens een door het Rijk vastgestelde gedragscode. De soorten in tabel 3 zijn het strengste beschermd. Afhankelijk van het planvoornemen en de beschermde soort die in of nabij het plangebied voorkomt vindt een afweging plaats. Een aanvraag van een ontheffing is enkel noodzakelijk indien de voorgenomen activiteiten een schadelijk effect zullen hebben op de aanwezige beschermde soorten of zorgen voor een vermindering van de ecologische functionaliteit voor deze soorten. Een aanvraag is niet noodzakelijk indien de werkzaamheden dusdanig worden ingericht dat geen schade wordt toegebracht aan de beschermde soorten.
Standaard geldt voor het gehele gebied de algemene zorgplicht zoals die in de Wet natuurbescherming centraal staat (artikel 2). Dit houdt in dat voorafgaand aan de ingreep alle maatregelen genomen dienen te worden om nadelige gevolgen op flora en fauna zoveel mogelijk te voorkomen, beperken of ongedaan te maken. Bovendien moeten de handelingen in logisch verband staan met het plan en geen doel op zich vormen. Deze zorgplicht geldt te allen tijde, ook indien een ontheffing of vrijstelling is verleend. In dat kader is dan ook een quickscan flora en fauna (Econsultancy, rapportnummer 4592.007, d.d. 7 april 2020, bijlage 7) uitgevoerd.
In onderstaande tabel is de aanwezigheid van geschikt habitat binnen het plangebied voor de verschillende soorten en soortgroepen weergegeven. In deze tabel is samengevat of het planvoornemen mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgerichtnader onderzoek of eventuele vergunningtrajecten. Tevens is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtredingen van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.
Tabel: overzicht geschiktheid plangebied voor soortgroepen en te nemen vervolgstappen
Conclusie
Op basis van de quickscan dient voor uitvoering van het planvoornemen duidelijkheid te zijn verkregen over het gebruik van het plangebied door roofvogels, roek, bosuil, steenuil, steenmarter en eekhoorn. Dit kan middels een inspectie van de betreffende bomen en schuur waarbij de aanwezigheid van deze soorten kan worden vastgesteld dan wel uitgesloten. Voor de steenmarter en eekhoorn geldt dat werkzaamheden ook kunnen worden uitgevoerd in de vrijstellingsperiode. Aanbevolen wordt een nadere inspectie uit te laten voeren van de bomen op en nabij het plangebied en de schuur ter plaatse van de steigeropslag door een ter zake deskundige.
Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen. Globaal kan voor het broedseizoen van algemene broedvogels de periode maart tot half augustus worden aangehouden. Geldend is echter de aanwezigheid van een broedgeval op het moment van ingrijpen. Indien werkzaamheden binnen het broedseizoen worden uitgevoerd, dient voorafgaand aan de werkzaamheden een broedvogelcheck te worden uitgevoerd.
Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht.
Met betrekking tot Natura 2000-gebieden wordt geadviseerd om vooraf middels een Aeriusberekening de effecten van stikstofdepositie door de voorgenomen ingreep op het Natura 2000-gebied nader te onderzoeken (zie paragraaf 4.10.5 en bijlage 9). Ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland en houtopstanden worden bij de voorgenomen werkzaamheden geen bezwaren voorzien in de uitvoering van de voorgenomen herontwikkeling op de onderzoekslocatie.
Naar aanleiding van de resultaten en conclusies van de quickscan flora en fauna (zie paragraaf 4.10.3) is een nader ecologisch onderzoek uitgevoerd. Uit dit nadere onderzoek (bevindingen ecologische inspectie d.d. 16 juli 2020, bijlage 8 ) zijn tijdens de nadere inspectie in de naaldbomen binnen het plangebied die in de toekomst gekapt gaan worden geen grote nesten aangetroffen, waarmee nestlocaties van roofvogels, roek en eekhoorn kunnen worden uitgesloten. Tevens zijn in de schuur en binnen de rest van het plangebied geen sporen, zoals krijtsporen of braakballen, van steenuil of bosuil aangetroffen. Wel werd een plukplaats aangetroffen aan de zuidelijke grens van het plangebied die duidt op het gebruik van het perceel als foerageergebied door roofvogels. Aangezien in de directe omgeving van de onderzoekslocatie voldoende geschikt foerageerhabitat voor roofvogels en uilen aanwezig is in de vorm van begraasde weides en akkerranden, heeft de voorgenomen uitbreiding van het bedrijventerrein geen invloed op het beschikbare foerageergebied voor roofvogels en uilen.
Het plangebied vormt potentieel habitat voor steenmarter vanwege de aanwezige schuur met houtopslag en de takkenrillen aan de westzijde van het plangebied. Tijdens het veldbezoek werden meerdere gegraven openingen in de takkenrillen aangetroffen alsook meerdere gegraven gangen die toegang verlenen tot de schuur met houtopslag. De eventuele functie van het plangebied voor steenmarter is op basis van de huidige onderzoeksinspanning niet duidelijk. Voor de steenmarter geldt in Limburg een vrijstellingsperiode van 15 augustus tot en met februari, buiten de voortplantingsperiode van de steenmarter. Aangeraden wordt om de takkenrillen en het schuurtje af te breken in deze vrijstellingsperiode om zodoende overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen.
De algemene zorgplicht voor broedvogels, grondgebonden zoogdieren en amfibieën blijft wel van kracht. Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen. Globaal kan voor het broedseizoen van algemene broedvogels de periode maart tot half augustus worden aangehouden. Kapwerkzaamheden dienen buiten deze periode plaats te vinden.
Voor zowel de steenmarter als de algemene zorgplicht zal rekening gehouden worden met de aangegeven vrijstellingsperiodes. Het bouwrijp maken van het plangebied zal in deze vrijstellingsperiodes plaatsvinden, zodat er geen sprake is van overtreding van de Wet natuurbescherming.
In aanvulling op de quickscan flora en fauna is tevens een notitie beoordeling stikstof met aeriusberekening (Tonnaer, project J201205.003, d.d. 4 maart 2020, bijlage 9) opgesteld om uit te sluiten dat er negatieve effecten ontstaan op de Natura 2000-gebieden als gevolg van het planvoornemen. Ook negatieve effecten ten gevolge van stikstofdepositie op Natura2000-gebieden zijn uit te sluiten. Dit is berekend met behulp van de AERIUS-calculator .
Uit de AERIUS-calculator is gebleken dat de realisatie van het bedrijventerrein tijdens de tijdelijke realisatiefase en de gebruiksfase niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op de nabij gelegen Natura 2000-gebieden. Een vergunning is daarmee derhalve niet aan de orde. Negatieve effecten ten gevolge van stikstof op de instandhoudingsdoelen van Natura2000-gebieden kunnen met zekerheid worden uitgesloten. Intern salderen is niet aan de orde en het planvoornemen kan doorgang vinden zonder vergunningsplicht ten aanzien van de Wet natuurbescherming.
Beoordeeld moet worden of het planvoornemen kan leiden tot het opstellen van een milieueffectrapport (MER). Op grond van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit mer lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben (C-lijst) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (D-lijst). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.
Een belangrijke wijziging die in het Besluit m.e.r. is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend is. Dit is het indicatief maken van de gevaldefinities in kolom 2 in de D-lijst. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de drempelwaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de Europese richtlijn milieubeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. De criteria als bedoeld betreffen:
Ten behoeve van onderhavig planvoornemen is een aanmeldnotitie m.e.r. opgesteld (zie Bijlage 10). In de aanmeldnotitie m.e.r. zijn de kenmerken, locatie en potentiële effecten van onderhavig voornemen beschreven. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat er geen belangrijke negatieve milieueffecten te verwachten zijn die een volwaardige project m.e.r.-procedure wenselijk of noodzakelijk maken. In het licht van het voorgaande leidt de conclusie derhalve dat voor de ontwikkeling van het plangebied op basis van het beoogde planvoornemen géén milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld. Op ........ heeft het college besloten dat een milieueffectrapport niet noodzakelijk is.
Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema's zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de toelichting van een bestemmingsplan aan te geven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Dit hoofdstuk kan als waterparagraaf worden beschouwd.
Door de Algemene besturen van Waterschap Roer en Overmaas en Waterschap Peel en Maasvallei is op 14 oktober 2015 het Waterbeheerplan 2016-2021 vastgesteld. Dit plan is, vooruitlopend op de fusie in 2017 tot Waterschap Limburg, een gezamenlijk plan van beide waterschappen. Met dit Waterbeheerplan zetten de waterschappen koers uit voor een toekomstbestendig waterbeheer in Limburg. In het plan is vastgelegd hoe het watersysteem en waterkeringen op orde worden gebracht en gehouden.
In aansluiting op het landelijke beleid (NW4, WB21) hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater. Hierbij worden de volgende afwegingsstappen doorlopen: hergebruik, infiltratie, berging, lozing op het oppervlaktewater, lozing op de riolering. Hergebruik wordt over het algemeen alleen toegepast bij grootschalige voorzieningen.
Door de beoogde realisatie van het planvoornemen neemt het verhard oppervlak toe. Naar verwachting zal het plangebied grotendeels bebouwd en verhard worden door de realisatie van het bedrijventerrein. Het verhard oppervlak zal toenemen met ongeveer 6,325 m2 (bebouwing en verhardingen, exlusief groen en wadi's). Uitgaande van een bergingseis van 100 mm (op basis van de keur) resulteert dit in een bergingsopgave van het hemelwater van 633 m3. Om hierin te kunnen voorzien wordt als onderdeel van het groenplan 3 wadi's aangelegd, die door middel van (twee) verbindingssloten in extreme situaties afwateren (overstort) richting Randweg Zuid waar aangesloten wordt op een bestaande sloot ten zuiden van de weg.
De drie wadi's hebben een bergingscapaciteit van respectievelijk 304 m3, 100 m3 en 92 m2 De totale bergingscapaciteit van de wadi's komt daarmee op 496 m3. De twee verbindingssloten hebben een capaciteit van 145 m3 (80 m3 en 65 m3). Bij het bepalen van de bergingscapaciteit van zowel de wadi's als de verbindingssloten is rekening gehouden met een talud van 1:1. De totale bergingscapaciteit komt daarmee op 641 m3. Deze bergingscapaciteit wordt gerealiseerd beneden het huidige maaiveld. De wadi's en verbindingssloten hebben daarbij een diepte van 1 meter.
Situering wadi's (donkerblauw) en verbindingssloten (lichtblauw) als onderdeel van het groenplan
Op basis van de bodemdoorlatendheidkaart van het Waterschap Limburg kan worden geconcludeerd dat de bodemdoorlaatbaarheid van deze locatie ligt tussen 0,45 en 0,75. Op basis hiervan kan gesteld worden dat de bodemdoorlaatbaarheid ter plaatse redelijk tot voldoende is. Daarnaast is uit bovenstaand reeds gebleken dat er middels realisatie van extra voorzieningen danwel overstort een overcapaciteit aan infiltratievoorzieningen kan worden gerealiseerd.
De riolering (vuilwater) van de uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein wordt aangesloten op het bestaande rioolgemaal van Smisserstraat 28).
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
De analoge verbeelding is getekend op een bijgewerkte en digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1000, conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Hierbij dient te worden aangetekend dat de kadastrale ondergrond geen juridische status heeft.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan ‘Randweg Zuid ong. (Mertens)’ zijn opgebouwd conform de door de SVBP2012 voorgeschreven systematiek en zijn gebaseerd op de regels van de vigerende SVO. De regels omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels, en ten slotte de overgangs- en slotregels.
Begrippen
In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Voor sommige begrippen worden in de SVBP2012 omschrijvingen gegeven. Deze worden overgenomen.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de ‘wijze van meten’ uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de ‘wijze van meten’ worden in de SVBP2012 richtlijnen gegeven.
Bestemmingsregels
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende toegestane functies direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de bouwregels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening.
De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
Niet alle onderdelen komen bij elke bestemming voor. Van de meest gebruikte onderdelen volgt hierna een korte toelichting.
Bestemmingsomschrijving
In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie(s) worden als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook de aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid kan worden aangegeven door de woorden ‘met daaraan ondergeschikt’. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie binnen de betreffende bestemming.
De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel maar bevat, met het oog op de raadpleegbaarheid, ook inrichtingsaspecten. Zo kan er worden bepaald dat de betreffende gronden zijn bestemd voor gebouwen ten behoeve van de toegestane functies. Daarnaast kan in de bestemmingsomschrijving worden aangegeven dat het behoud van bepaalde karakteristieken of waarden wordt nagestreefd. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan cultuurhistorische waarden.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels weergegeven. Hierbij wordt in ieder geval een onderscheid gemaakt tussen de regeling van (hoofd)gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en daar waar van toepassing ook tussen hoofdgebouwen en aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen.
Nadere eisen
Nadere eisen kunnen worden gesteld ten behoeve van bepaalde doorgaans kwalitatief omschreven criteria, zoals een goede woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning sturend op te treden door het opnemen van nadere eisen in de omgevingsvergunning. Nadere eisen kunnen alleen worden gesteld als er in de regels ook een primaire eis wordt gesteld. De nadere eisen moeten verband houden met deze eis. De nadere eisenregeling hoeft niet in alle bestemmingen te worden geregeld.
Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van de toegestane bouwregelingen. Deze vergunning is niet bedoeld voor afwijkingen van de bouwregels, waarvan de verwachting is, dat ze veelal kunnen worden verleend. In dat geval zijn de bouwregels hierop aangepast. Voor elke afwijking wordt aangegeven waarvoor een vergunning wordt verleend, welke maximale afwijking kan worden toegestaan en meestal de situaties of voorwaarden waaronder vergunning wordt verleend. Het gaat hier om afwijkingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien de afwijkingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 (de algemene regels).
Specifieke gebruiksregels
Het is verboden gronden te gebruiken en/of te laten gebruiken op een manier die in strijd is met het bestemmingsplan. In specifieke gebruiksregels kunnen bepaalde functies, in aanvulling op de bestemmingsomschrijving, nog expliciet worden genoemd als zijnde verboden gebruik.
Afwijken van de gebruiksregels
Met een omgevingsvergunning kan van de gebruiksregels in het plan worden afgeweken ten behoeve van een concrete vorm van grondgebruik. Dit mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen dat wel vergunning kan worden verleend ten behoeve van functies die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies, maar dat via afwijkingsbevoegdheden geen ‘nieuwe’ functies kunnen worden toegestaan. De afwijking dient te zien op kleinere, planologisch minder ingrijpende onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ruimtelijke ingrepen dienen te worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid of bestemmingsplanherziening.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
Met een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een werk of werkzaamheid worden verbonden. Onder deze inrichtingsactiviteiten valt niet het bouwen en het gebruiken. Een vergunningenstelsel wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals landschappelijke of natuurlijke waarden, ecologische waarden of de groen- en/of waterstructuur. Een vergunningenstelsel kan in specifieke en bijzondere situaties worden opgenomen in verband met bijvoorbeeld het verwijderen van waardevolle boombeplanting.
Toegekende bestemming
Bedrijventerrein
Het gehele plangebied wordt door deze bestemming in beslag genomen. Hierbinnen is de daadwerkelijke inrichting als bedrijventerrein met bijbehorende voorzieningen mogelijk. In de regels is vastgelegd welke categorieën bedrijven zich hier mogen vestigen (waaronder een metaalbewerkingsbedrijf middels een aanduiding), tevens zijn de bouwmogelijkheden bepaald. Er is één bouwvlak vastgelegd, waarbinnen bedrijfspanden mogen worden opgericht tot een maximale hoogte 8 meter. Het aangeduide bouwvlak mag tot 100% worden bebouwd en bedrijfswoningen worden niet toegelaten. De afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens moet ten minste 5 meter bedragen.
Dubbelbestemming
Waarde - Archeologie 2 (hoog)
Het plangebied valt in zijn geheel binnen deze dubbelbestemming. De gronden met deze bestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.
Algemene afwijkingsregels
In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om met een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Aangegeven wordt van welke regel met een omgevingsvergunning afgeweken kan worden en waarvoor.
Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.
Slotregel
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.
Naast het toetsen van het planvoornemen aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomst met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeiegenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
Omdat dit plan voorziet in de uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein en het geheel wordt uitgevoerd door particulier initiatief kan worden gesteld dat er geen beperkingen/risico's zijn voor de grondexploitatie en financiële uitvoerbaarheid van het plan. Er zijn geen gevolgen voor de gemeentelijke financiën. Het betreft hier een private ontwikkeling waarbij het risico geheel gedragen wordt door de initiatiefnemer. Er is geen sprake van op de initiatiefnemer te verhalen kosten. Wel zal met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst worden gesloten. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventuele kosten niet voor rekening van de gemeente komen, maar voor rekening van de initiatiefnemer. Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische en financiele uitvoerbaarheid van het project voldoende is gegarandeerd.
Het planvoornemen betreft de inrichting van een momenteel onbebouwd (agrarisch) restgebied tot bedrijventerrein ter afronding van het bestaande bedrijventerrein Hulsenweg. Gelet op het feit dat het plangebied een restgebied betreft dat ingeklemd ligt tussen het bestaande bedrijventerrein, op verdere afstand een aantal vrijstaande woning en wordt afgebakend door de provinciale weg (N275), mag aangenomen worden dat tegen het planvoornemen geen doorslaggevende bezwaren bestaan. Er heeft recent (september 2020) nog een buurtonderzoek plaatsgevonden in de omgeving, waaruit blijkt dat er geen bezwaren zijn bij omwonenden ten opzichte van onderhavig planvoornemen. Een verslag van dit onderzoek is als bijlage 11 toegevoegd.
Het bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.
Het planvoornemen zal gezien het bovenstaande recht doen aan een goede ruimtelijke ordening, als bedoeld in artikel 3.1 Wro. De bestemmingswijziging betekent, na een afweging van de verschillende belangen, een aanvaardbare invulling van het plangebied.
Het bestemmingsplan doorloopt de volgende procedure:
In het kader van deze procedure is het voor eenieder mogelijk om zijn/haar zienswijze (bij de gemeenteraad) kenbaar te maken. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen, wordt daarvan steeds melding gemaakt. Wanneer beroep wordt ingesteld, beslist uiteindelijk c.q. in hoogste instantie, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het bestemmingsplan.
Overeenkomstig artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 16 november 2017 kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan Randweg Zuid ong. (Mertens). Hierbij is aangegeven dat dit bestemmingsplan een bestemmingswijziging betreft van een argrarisch perceel ('restgebied') in een bedrijfsbestemming.
Als gevolg van de realisatie van een bedrijventerrein ter plaatse, neemt het verhard oppervlak toe. Deze toename bedraagt meer dan 2000 m2. Dit betekend dat het bestemmingsplan in het kader van de watertoets voorgelegd dient te worden aan het Waterschap Limburg. Het bestemmingsplan is voorgelegd aan het Waterschap Limburg. Zij hebben hun opmerkingen per mail, d.d. 20 november 2017, doorgegeven. Op basis van deze opmerkingen is de waterparagraaf aangepast (zie paragraaf 5).
Volgens artikel 3.1.1 van het Bro dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met een aantal instanties. De provincie Limburg, Veiligheidsregio Limburg-Noord, het Waterschap Limburg en Waterleiding Maatschappij Limburg zijn via de provinciale website www.ruimtelijkinzichtlimburg.nl, dan wel via de mail, op de hoogte gebracht.
Provincie Limburg
De provincie heeft aangegeven dat de beoordeling van het plan aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. Indien u in het plan onderstaande opmerkingen adequaat verwerkt, zal er geen aanleiding zijn om in de verdere procedure van het plan een zienswijze in te dienen. De opmerkingen betreffen de volgende aspecten:
Artikel 3.1.1. lid g maakt een aanduiding 'verkeer' mogelijk. Artikel 3.2.2. lid b van de regels maakt het mogelijk 100% van het bouwvlak te bebouwen. De aanduiding 'verkeer' en het bouwvlak op de verbeelding zijn niet in overeenstemming met het voorgenomen inrichtingsplan. Ik verzoek u de verbeelding hierop aan te passen.'
Echter het bouwvlak en de aanduiding 'verkeer' op de verbeelding vallen niet samen en zijn in (overwegende mate) in overeenstemming met het voorgenomen inrichtingsplan. Het achterste deel van het perceel c.q. bouwvlak is met name bedoeld voor de toekomstige uitbreiding van de bebouwing van het bedrijf. Hierbinnen zijn ook de ondergeschikte functies mogelijk. Ter plaatse van de aanduiding 'verkeer' zijn met name die functies mogelijk inherent aan de bedrijfsactiviteiten zoals parkeren, manouvreren e.d. Dit mede om een buffer te realiseren richting de woningen aan de Smisserstraat.
Naar aanleiding hiervan heeft nog nadere mailwisseling d.d. 14 septembe 2020 met de provincie plaatsgevonden. Dit heeft er uiteindelijk in geresulteerd dat er vanuit de provincie geen opmerkingen zijn in het kader van het vooroverleg.
Veiligheidsregio Limburg-Noord
De Veiligheidsregio Limburg-Noord heeft een advies uitgebracht met betrekking tot het aspect externe veiliheid ten behoeve van onderhavig planvoornemen. Dit advies is verwerkt in zowel de toelichting als de regels van dit bestemmingsplan. Zie hiervoor paragraaf 4.7.
Waterschap Limburg
Het Waterschap Limburg heeft geen opmerkingen en is akkoord met het bestemmingsplan.
Waterleiding Maatschappij Limburg
Waterleiding Maatschappij Limburg heeft geen opmerkingen en is akkoord met het bestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 6 november 2020. gedurende zes weken, dat wil zeggen tot en met 17 december 2020. ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen tegen het plan ingediend. Wel heeft er nader overleg plaatsgevonden met de Veiligheidsregio Limburg-Noord. Dit heeft geleid tot een advies met meer maatwerk wat betreft de bluswatervoorziening. Het advies is verwerkt in de toelichting en toegevoegd als bijlage. Het bestemmingsplan is ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan gewijzigd vastgesteld in de raadsvergadering van 9 februari 2021.