direct naar inhoud van Motivering
Plan: TAM-Omgevingsplan Hoofdstuk 22a Rijksweg 19 Molenhoek
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0944.TAMRijksweg19-ON01

Motivering

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is voornemens om een woning te realiseren op het achterterrein van de woning aan de Rijksweg 19 in Molenhoek. Op 14 februari 2023 heeft het college besloten om in principe en onder voorwaarden medewerking te verlenen aan dit initiatief. Naar aanleiding hiervan is ten behoeve van de beoogde ontwikkeling dit TAM-omgevingsplan opgesteld. Deze procedure is doorlopen om de ontwikkeling planologisch mogelijk te maken. Het TAM-omgevingsplan maakt na vaststelling onderdeel uit van het omgevingsplan Mook en Middelaar.

1.2 Leeswijzer

Inleiding
In hoofdstuk 1 zijn de aanleiding en het kader voor de planafwijking beschreven en is het voorgenomen plan getoetst aan het omgevingsplan van rechtswege en zijn de strijdigheden in beeld gebracht.

Huidige situatie
In hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie toegelicht, zowel planologisch als feitelijk.

Toekomstige situatie
In hoofdstuk 3 wordt de toekomstige situatie toegelicht, zowel planologisch als feitelijk.

Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 4 gaat in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Daarbij wordt onder meer ingegaan op de resultaten van het vooroverleg en het participatietraject.

Visie en beleid
In de hoofdstukken 5 en 6 worden onder meer het (beleids)kader en de milieu- en omgevingsaspecten uiteengezet.

Economische uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 gaat in op de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL)
In hoofdstuk 8 wordt in het kader van de belangenafweging ingegaan op het feit of sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Planologisch

2.1.1 Toetsing aan omgevingsplan

Het plangebied maakt onderdeel uit van het voormalige bestemmingsplan 'Mook en Molenhoek', vastgesteld op 4 juli 2013 en is zodoende onderdeel van het tijdelijke deel van het 'Omgevingsplan gemeente Mook en Middelaar. Hierop heeft het kadastrale perceel de functie Wonen. De voorziene ontwikkeling voor het ontwikkelen van één woning past niet binnen dit tijdelijke omgevingsplan, omdat hoofdgebouwen alleen toegestaan zijn binnen het bouwvlak en dit perceel heeft geen bouwvlak. Om een woning mogelijk te maken is het van belang een bouwvlak op te nemen zodat deze planologisch mogelijk wordt gemaakt. Het toevoegen van dit bouwvlak vormt de essentie van deze TAM-omgevingsplan wijziging.

afbeelding "i_NL.IMRO.0944.TAMRijksweg19-ON01_0001.png"

Planologische gebruiksfuncties op luchtfoto met plangebied (bron: regels op de kaart)

2.2 Feitelijk

Het perceel betreft een deel van het kadastrale perceel bekend als gemeente Mook sectie A, 2329 gelegen aan de provinciale Rijksweg tussen Gennep - Nijmegen. Het plangebied zelf is circa 500 m² groot en behelst dus ongeveer 1/4 van de oostkant van het kadastrale perceel. Momenteel is het perceel in eigendom van de initiatiefnemer, woonachtig aan de Rijksweg 19. Aangezien het perceel een uithoek vormt van de tuin is initiatiefnemer voornemens deze op te splitsen en er een apart woonperceel van te maken. De huidige invulling is een fraai onderhouden tuin met groenvoorzieningen zoals heggen, bomen, en struiken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0944.TAMRijksweg19-ON01_0002.png"

Globale aanduiding plangebied in Molenhoek

Het plangebied is gelegen aan achterkant van de woning die ligt aan de Rijksweg 19 in Molenhoek. De Rijksweg N271 is de provinciale verbindingsweg tussen Gennep - Nijmegen. Ten noorden van het plangebied is recent de nieuwbouwwijk Sterreschans gerealiseerd met appartementen aan de Rijksweg en grondgebonden woningen daarachter. Ten oosten van het plangebied ligt het treinstation Mook-Molenhoek met daartussen ook ten zuiden veel locaties met bedrijvigheid, zoals een sportschool, groothandel, en andere lichte bedrijvigheid van het bedrijventerrein Hoeveveld. Ten westen van de Rijksweg ligt de kwekerij Harry van Lent met een tuincentrum. Daar ten zuidwesten van is de nieuwbouwwijk Molenhoek-Zuid voorzien, een woonwijk voor circa 250 woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0944.TAMRijksweg19-ON01_0003.png"

Plangebied en adresgegevens met bestaande bebouwing

Hoofdstuk 3 Toekomstige situatie

3.1 Planologisch

In de toekomstige situatie zal het plangebied de woonfunctie behouden en wordt er een bouwvlak toegevoegd, ter plaatse van het hoofdgebouw. De maximale goot- en bouwhoogte zijn middels een aanduiding geregeld. Er wordt ook een aanduiding opgenomen voor bijgebouwen. De gebiedsaanduiding 'kleinschalige toeristische verblijfseenheden' blijft bestaan.

3.2 Feitelijk

Het inrichtingsplan is zo opgesteld dat er ruimte is voor de woning om ingepast te worden, en parkeren en groen worden geïntegreerd in het plan. Het plangebied is zo gekozen dat deze bereikbaar is via de Sterreschans, maar niet te veel van de huidige tuin van de Rijksweg 19 af haalt. Door het bouwvlak deels achter de woning aan de Sterreschans en deels zichtbaar te houden vanuit de Sterreschans is de woning inpasbaar door de aanwezigheid te laten zien vanaf de weg, maar niet als blokkerend te ervaren en te prominent in beeld te staan. Met het bouwvlak is rekening gehouden met een afstand tot de perceelsgrens van in ieder geval 3 meter.

Groen
Het huidige perceel is groen ingericht. Om rekening te houden met de groene invulling van het perceel is het bouwvlak zo gesitueerd dat de boom ten oosten gelegen op het perceel behouden kan blijven. De omheining van het perceel bestaat momenteel uit een beukenhaag van circa 2.5 meter hoog. Om het perceel toegankelijk te maken zal er ter hoogte van de Sterreschans een opening in deze bestaande haag gemaakt worden en wordt er een nieuwe beukenhaag aangeplant aan de westzijde van het plangebied.

Verharding
De verharding op het perceel wordt zo veel mogelijk beperkt. Voor het parkeren is een oplossing gezocht op eigen terrein. Middels een bijgebouw die fungeert als garage is het mogelijk om de parkeervraag op eigen terrein op te lossen. Rekening moet worden gehouden dat de auto's ook op het terrein moeten kunnen keren. Hiervoor is flexibiliteit in het bouwvlak en verharding van het perceel gewenst. Die is in onderstaand landschappelijk inrichtingsplan ook opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0944.TAMRijksweg19-ON01_0004.png"

Stedenbouwkundige opzet van invulling perceel voor nieuwe woning

Hoofdstuk 4 Participatie

4.1 Omgevingsdialoog

De gemeente Mook en Middelaar heeft een stappenplan voor initiatiefnemers opgesteld. Op basis hiervan is gekozen om persoonlijk met de naaste buren die grenzen aan het te bebouwen stuk grond op het perceel Rijksweg 19 te spreken. Het gaat om de buren links, rechts en achter het te bebouwen perceel. Het verslag van deze buurtgesprekken is als bijlage 5 bij de motivering opgenomen.

Hoofdstuk 5 Visie en beleid

5.1 Rijksbeleid

5.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Planspecifiek
In dit plan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de NOVI opgenomen. Het planvoornemen sluit juist aan op het zorgvuldig gebruik van ruimten door herontwikkeling op een inbreidingslocatie toe te passen. Het ontwikkelen van woningbouw in Molenhoek in de dorpskern vult het woningbouwprogramma goed aan. Bovendien staan de kenmerken en identiteit in het plan centraal en is stedenbouwkundig en landschappelijk zo veel mogelijk aangesloten bij deze kenmerken.

5.1.2 Besluit kwaliteit leefomgeving

Naast de nationale omgevingsvisie (NOVI) kent de Rijksoverheid ook het 'Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl)'. Deze is inwerking getreden gelijktijdig met de Omgevingswet. Het Rijk heeft vastgelegd dat voor een aantal specifieke onderwerpen algemene regels gelden, deze worden middels instructieregels voorgeschreven aan lokale overheden. Het gaat hierbij om het beschermen van nationale belangen.

In afdeling 5.1 zijn instructieregels opgenomen met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Deze instructieregels gaan over:

  • Algemene bepalingen (paragraaf 5.1.1), waaronder de Dienstenrichtlijn (artikel 5.1a)
  • Waarborgen van de veiligheid (paragraaf 5.1.2);
  • Beschermen van de waterbelangen (paragraaf 5.1.3);
  • Beschermen van de gezondheid en van het milieu (paragraaf 5.1.4);
  • Beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed (paragraaf 5.1.5);
  • Behoud van ruimte voor toekomstige functies (paragraaf 5.1.6);
  • Behoeden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen voor nadelige gevolgen van activiteiten (paragraaf 5.1.7);
  • Bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen (paragraaf 5.1.8).

Afdeling 5.2 bevat instructieregels over de uitoefening van taken voor de fysieke leefomgeving. Deze instructieregels gaan over:

  • Voorkomen van belemmeringen voor gebruik en beheer van de hoofdspoorweginfrastructuur en van rijkswegen;
  • Lokale spoorwegen binnen vervoerregio's;
  • Lozen van industrieel afvalwater in het openbaar vuilwaterriool;
  • Bebouwingscontour jacht;
  • Bebouwingscontour houtkap.

Afdeling 5.3 bevat regels over ontheffing van instructieregels voor het omgevingsplan. In bijzondere gevallen kunnen burgemeester en wethouders de Minister namelijk vragen om een ontheffing van bepaalde instructieregels te vragen.

Planspecifiek
Het plan behelst het realiseren van één woning. Hiervoor gelden specifieke instructieregels die zijn opgenomen in het Bkl, die de nationale belangen beschermd. De toetsing aan die belangen, zoals Natura-2000, het waterbelang, (cultureel) erfgoed, en Ladder voor duurzame verstedelijking is beschreven in hoofdstuk 6. Hierin zijn alle omgevingsaspecten getoetst aan landelijk beleid. Conclusie is dat deze aspecten geen belemmering vormen voor de ontwikkeling.

5.1.3 Nationale Woon- en Bouwagenda

De Nationale Woon- en Bouwagenda stelt het Rijk in staat om de diverse bouw- en woonopgaven samen en in samenhang met andere belangen aan te pakken, te financieren en te monitoren. Zo wordt gebouwd aan een samenleving waarin het rechtvaardig en prettig wonen is.

De agenda kent drie kerndoelen:

  • 1. Beschikbaarheid: voldoende woningen voor iedereen. De bouw van 900.000 woningen tot en met 2030, met als streven twee derde betaalbaar.
  • 2. Betaalbaarheid: woonlasten sluiten beter aan bij het inkomen. Het aantal huishoudens dat te hoge woonlasten draagt ten opzichte van het inkomen neemt af.
  • 3. Kwaliteit: voldoende woningen voor aandachtsgroepen en ouderen, perspectief voor kwetsbare wijken en duurzame huisvesting bereikbaar voor iedereen.

Planspecifiek
Het plan sluit aan bij de Nationale Woon- en Bouwagenda. Het plan is ontwikkeld met in gedachte een prettig woonklimaat te realiseren in de kern van Molenhoek. Door het toevoegen van een vrijstaande woning op deze locatie wordt er voldaan aan de behoefte van nieuwe woningen binnen stedelijk gebied. De beschikbaarheidseis geldt alleen voor grote bouwplannen en is niet van toepassing op het toevoegen van een enkele woning.

5.1.4 Conclusie

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

5.2 Provinciaal beleid

5.2.1 Provinciale Omgevingsvisie (POVI)

Met de komst en invoering van de Omgevingswet dient elke provincie haar eigen provinciale omgevingsvisie op te stellen. Dit document is een lange termijnvisie, met als doelstelling invulling geven over hoe de provincie Limburg in de periode 2030-2050 op een integrale en toekomstbestendige manier kan door ontwikkelen. De Provinciale Omgevingsvisie Limburg vervangt het 'Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014).' De omgevingsvisie is dynamisch en flexibel, aangezien dit mogelijkheden biedt om het document te actualiseren met het oog op toekomstige veranderingen. In de Omgevingsvisie Limburg wordt de richting voor de periode 2021 tot 2030-2050 geschetst.

In de provinciale omgevingsvisie Limburg zijn een aantal hoofdopgaven te onderscheiden, namelijk:

  • 1. Een aantrekkelijke, sociale, gezonde en veilige leefomgeving;
    • a. In stedelijk c.q. bebouwd gebied.
    • b. In landelijk gebied;.
  • 2. Een toekomstbestendige, innovatieve en duurzame economie;
  • 3. Klimaatadaptatie en energietransitie;

De Omgevingsvisie Limburg bestaat uit twee delen:

  • 1. Een thematisch deel waarin gedetailleerd wordt ingegaan op de provinciale ambities en opgaven voor de diverse thema's;
  • 2. Een gebiedsgericht deel waarin de thema's op hoofdlijnen verbonden worden op regionale schaal voor de drie regio's Noord-, Midden en Zuid-Limburg.

De Omgevingsvisie is een visie in tekst en bevat geen specifiek kaartmateriaal. De begrenzingen van de zoneringen en andere werkingsgebieden die voortkomen uit de Limburgse principes en de uitwerkingen in de thema's in deze Omgevingsvisie, zullen verankerd worden in het kaartmateriaal behorende bij de Omgevingsverordening Limburg. Daarna dienen deze tevens ter ondersteuning van deze visie. De kaarten bij de Omgevingsverordening zijn zoneringskaarten. Dit betekent dat zones over bouwblokken, gebouwen, wegen, paden en ander grondgebruik, anders dan beoogt in de betreffende zonering, geprojecteerd zijn.

Het landelijke gebied wordt in de POVI onderverdeeld in 3 categorieën:

  • 1. Groenblauwe mantel
  • 2. Natuurnetwerk Limburg (incl. Natura2000 gebieden)
  • 3. Buitengebied

Wonen en leefomgeving
De POVI houdt vast aan een dynamisch en flexibel woonbeleid, de woonbehoeften van de Limburger zijn daarbij leidend. Verder liggen hierin ook mogelijkheden bij te dragen aan klimaat-, energie-, en duurzaamheidsdoelstellingen. Vanuit de wetgeving is de rol van de provincie op dit terrein beperkt. Daarom opereert de provincie, met betrekking tot dit thema, vanuit een agenderende, stimulerende, meesturende en verbindende rol. De POVI is hierbij een op hoofdlijnen richtinggevend kader. Aangezien de toekomst onderhevig zal zijn aan veranderingen, en elke specifieke regio voor een andere aanpak vraagt zijn meer gerichte uitwerkingen in provinciale, regionale en/of gemeentelijke programma's, agenda's en instrumenten noodzakelijk.

Planspecifiek
In lijn met de Limburgse principes is de planlocatie zodanig ingericht en ontsloten dat het voldoet aan de woonbehoeften van Molenhoek. De ligging van het plangebied is ingebed en aangepast aan het naastgelegen nieuwbouwplan Sterreschans. Daarnaast is met de plaatsing van het bouwvlak rekening gehouden met de bestaande percelen, maar ook naastgelegen percelen. De ontsluiting van de woning vindt niet aan de Rijksweg plaats, zodat hier geen nieuwe in- of uitritten voor hoeven te worden gerealiseerd. Bij de planuitwerking is rekening gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren middels het behoud van de groene geleding en behoud van zichtlijnen vanaf de straat Sterreschans. De beoogde ontwikkeling omvat in lijn met de omgevingsvisie een woning in bestaand stedelijk gebied.

De woning wordt duurzaam en energiezuinig gebouwd, waarbij er aandacht is voor onder andere klimaatadaptief bouwen. Het dak van de woning wordt afgekoppeld en al het hemelwater kan op eigen terrein infiltreren. In lijn met het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) wordt de woning gasloos uitgevoerd en er zal daarnaast sprake zijn van goede isolatie, lage temperatuur verwarming, een warmtepomp en er worden zonnepanelen op het dak geplaatst om de nodige energie op te wekken.

Er is hiermee sprake van een duurzame verstedelijking. Er wordt aangesloten bij de regionale en gemeentelijke woonvisie, zoals onderbouwd in subparagrafen 5.3.1 en 5.4.2. Daarmee past het voornemen binnen de Provinciale Omgevingsvisie.

5.2.2 Provinciale Omgevingsverordening

In de provinciale omgevingsverordening van de provincie Limburg wordt het provinciaal beleid nader uitgewerkt in regelgeving. In het hoofdstuk Ruimte staan de onderdelen uitgewerkt die van belang zijn voor de ontwikkelingen in de openbare ruimte. De instructies die de provincie (en het Rijk) opleggen, dienen in acht te worden genomen door de gemeentebesturen bij het opstellen en vaststellen van omgevingsplannen en afwijkingen daarvan.

Planspecifiek
Uit de Omgevingsverordening blijkt dat het plangebied valt binnen de gebiedsaanwijzing 'landelijke kernen'. Dit is onderdeel van het bestaand bebouwd gebied. In artikel 12.1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een omgevingsplan alleen nieuwe woningen mogelijk maakt als:

  • sprake is van behoefte in kwaliteit en kwantiteit op basis van actueel onafhankelijk regionaal behoefteonderzoek;
  • over de behoefte aan realisatie van deze woningen overeenstemming bestaat binnen de regio Noord-Limburg of Midden-Limburg of Zuid-Limburg. De regio’s bepalen eigenstandig de regionale overeenstemming, organiseren hun eigen regionale overleggen en dragen zorg voor actuele regionale woonvisies en regionale onderzoeken;

Omdat de ontwikkeling van een woning in de kern Molenhoek past binnen de regionale en de gemeentelijke woonvisie, zoals onderbouwd in subparagrafen 5.3.1 en 5.4.2 en er overeenstemming is binnen de regio, wordt aan het bepaalde in artikel 12.1 voldaan.

Tenslotte valt het plangebied binnen het overstromingskansgebied E. Hiervoor geldt een omgevingswaarde van de provincie waaraan is gekoppeld dat het waterschap inspanningsverplichtingen heeft met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit voor regionale wateren met een gemiddelde overstromingskans van 1:100 per jaar.

5.2.3 Limburgse Agenda Woningmarkt en Woondeal Limburg

Het beleid van de Provincie op het gebied van Wonen is vastgelegd in de Limburgse Agenda Wonen 2020 – 2023. Onze Limburgse ambitie 'De juiste woning, op de juiste plek, op het juiste moment beschikbaar', geldt nog steeds en krijgt met deze Limburgse Agenda Wonen een invulling. Samen met onze partners werken we de komende jaren toe naar een voortreffelijke woon- en leefomgeving, waar mensen zich prettig voelen.

Een toekomstbestendige Limburgse woningmarkt biedt voldoende woningen van de juiste kwaliteit op de juiste plek, op het juiste moment beschikbaar en betaalbaar. Een dergelijke woningmarkt biedt voldoende mogelijkheden door doorstroom (wooncarrière), is toekomstbestendig (duurzaam en klimaatbestendig) en woningen zijn betaalbaar (zowel voor corporaties als voor kopers en huurders).

Als Provincie zullen we partijen stimuleren en uitdagen om hun mogelijkheden (instrumenten en eigen kracht) optimaal in te zetten om gezamenlijk de woonopgave vorm te geven én tot uitvoering te brengen. De Provincie is belangenbehartiger van de regionale woningmarkt; wij kennen de bijzonderheden van de regionale opgaven en monitoren deze.

Wij hebben als primair belang het optimaal dienen van al onze inwoners door de vraagstukken die zich voordoen bij partijen te agenderen. Samenwerken aan deze opgaven in plaats van elkaar beconcurreren is het uitgangspunt.

In maart 2023 zetten zowel minister Hugo de Jonge, de Provincie en gemeenten, als een aantal woningcorporaties en het Waterschap Limburg hun handtekening onder de Woondeal Limburg. In Limburg zijn er drie woonregio's te onderscheiden binnen de Woondeal, te weten Noord-, Midden- en Zuid-Limburg.

In de Woondeal Limburg is afgesproken om tot 2030 minimaal 26.550 nieuwe woningen in Limburg te realiseren. In 2024 is dit aantal “herijkt” naar 29.550. Daarnaast is er een extra ambitie om nog eens 20 duizend woningen te realiseren. Het doel in de eerste termijn 2022-2024 (periode I) is om 16.561 woningen te bouwen. Na twee jaar is ruim de helft (8.479 woningen) hiervan gerealiseerd. Dat is bijna 29% van de Woondeal-ambitie (29.550 woningen). Landelijk, provinciaal en in de regio gaat 2/3 van de nieuwbouw verplicht bestaan uit betaalbare woningen. Van de nieuwbouw is 40% bedoeld voor middeninkomens. Voor sociale huur geldt dat gemeenten in de nieuwbouw een been moeten bijtrekken om op 30% te komen, als ze nu een lager aandeel hebben, terwijl gemeenten die al (ruim) boven het gemiddelde zitten meer moeten bouwen voor de middeninkomens.

De komende tijd worden de bouwplannen voor Limburg verder uitgewerkt. Gemeenten, regio, provincies en het Rijk werken samen met woningbouwcorporaties en marktpartijen om dit proces te versnellen. De Provincie Limburg ondersteunt gemeenten hierbij door partijen aan elkaar te verbinden, kennis te delen en te ondersteunen.

Planspecifiek
Uitgangspunt van het plan is om een woning te realiseren waar behoefte aan is en een bijdrage te leveren aan de behoefte om nieuwe woningen te bouwen. De woning is een inbreidingslocatie die het bestaande woonareaal en de nieuwbouwwijk Sterreschans aanvult door ingepast te zijn in de omgeving en de locatie op het kadastrale perceel. Gezien de woningmarkt is het bovendien een goede kans mee te werken om zulke plekken op te vullen met nieuwe woningen zodat het woningaanbod kan worden vergroot.

5.2.4 Conclusie

In het plangebied zijn geen provinciale belangen in het geding.

5.3 Regionaal beleid

5.3.1 Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020-2024

De Regionale Woonvisie voor Noord-Limburg 2020-2024 is vastgesteld door de gemeenteraad van Mook en Middelaar op 16 september 2020, nr. 9. De belangrijkste conclusies uit de woonvisie op een rij:

  • Het aantal huishoudens neemt voor de regio nog toe tot circa 2036;
  • Na 2036 volgt er een afname in het aantal huishoudens;
  • Er is een toename in het aandeel 65+-huishoudens;
  • Er is een toename in het aandeel 1-persoonshuishoudens.

De belangrijkste conclusies uit de analyses zijn

  • De komende 10-20 jaar groeit het aantal huishoudens netto met bijna 5.000, deze groei zit op regioniveau in de 65+ doelgroep.
  • Verwacht wordt dat er overschotten gaan ontstaan in de niet-levensloopbestendige grondgebonden huur-, goedkope koop- en ruime, dure koopsegment.

In regionaal verband Noord-Limburg zijn kwalitatieve afspraken gemaakt. Woningen worden in principe alleen toegevoegd in de kernen. Er wordt gekeken naar koppelkansen, waarbij er een win-winsituatie ontstaat met andere doelstellingen. Het toevoegen van woningen leidt niet tot het vergroten van het kwetsbare woningoverschot. Het type toe te voegen woning moet passen binnen de kwalitatieve behoefte. De gemeenten streven een sociaal duurzame woonconcepten na en zoeken aansluiting op de duurzaamheidsdoelen die landelijk, regionaal en lokaal gesteld zijn.

Planspecifiek
In de regionale structuurvisie is vastgelegd dat nieuwe initiatieven/plannen van meer dan tien woningen regionaal moeten worden afgestemd. De invulling van de woningbehoefte is in regionaal verband besproken en is onderdeel van de Woonagenda Regio Nijmegen. Het voorliggende woningbouwinitiatief betreft de realisatie van één woning waardoor deze niet opgenomen is in de regionale woondeal. Het initiatief wordt door de gemeente Mook en Middelaar zelf beoordeeld en voldoet aan de gestelde uitgangspunten. De beoogde duurzame nieuwbouwwoning is energiezuinig en voldoet daarmee beter aan de behoefte van de toekomst. Verder behoudt het perceel zijn karakteristieke uitstraling met zijn bepalende ligging aan de provinciale weg. De plek waar de woning komt vormt een goede aansluiting aan het project Sterreschans, waar tevens de ontsluiting zal plaatsvinden.

5.3.2 Conclusie

In het plangebied zijn geen regionale belangen in het geding.

5.4 Gemeentelijk beleid

5.4.1 Omgevingsvisie Mook en Middelaar

Op 20 maart 2025 heeft de gemeenteraad van Mook en Middelaar de omgevingsvisie Mook en Middelaar vastgesteld. In de omgevingsvisie geeft de gemeente duidelijk aan hoe ze als gemeente kijkt naar de fysieke leefomgeving in de komende jaren. Voor de belangrijkste vraagstukken maakt de gemeente keuzes voor de toekomst en hanteert daarbij een planhorizon tot 2030, met een doorkijk naar 2040. De gemeente kiest daarbij bewust voor een beknopte en toegankelijke visie. Dat wil zeggen dat de omgevingsvisie kort en bondig is geformuleerd.

Op het gebied van wonen en volkshuisvesting vormt de vraag naar voldoende aanbod van woningen (autonome groei en regionale woningvraag) een belangrijke opgave. Om te kunnen (blijven) voldoen aan de woningbehoefte in de gemeente zal er ook in de toekomst ruimte moeten worden gevonden voor woningbouw. Omdat de gemeente grote waarde hecht aan de groene identiteit van de gemeente, wordt primair ingezet op nieuwbouw binnen de bestaande kernen. Dat wil zeggen dat de prioriteit ligt bij de transformatie van leegstaande (bedrijfs)panden (van werken naar woonruimte) en het benutten van potentiële bouwlocaties in de bebouwde kom. Door waar mogelijk te kiezen voor inbreidingslocaties kan het buitengebied zo veel mogelijk gevrijwaard blijven van verstedelijking.

Planspecifiek
Onderhavig planvoornemen betreft de toevoeging van één vrijstaande woning in de tuin van een groot bestaand woonperceel aan de Rijksweg in de bestaande bebouwde kom van Molenhoek. Daarmee past het voornemen binnen de gemeentelijke omgevingsvisie.

5.4.2 Woonvisie Mook en Middelaar

De gemeenteraad van Mook en Middelaar heeft op 11 mei 2017 de woonvisie voor Mook en Middelaar vastgesteld. Met deze woonvisie stelt de gemeente haar woonbeleid voor de komende jaren vast. De woonvisie vormt de basis voor het woningbouwprogramma in de komende jaren.

Het doel van de woonvisie kan globaal in een drietal punten worden beschreven:

  • De woonvisie maakt inzichtelijk wat de gemeente belangrijk vindt op het gebied van wonen. De woonvisie is een belangrijk kader en toetssteen voor zowel het handelen van de gemeente als het handelen van onze partners.
  • De woonvisie is het raamwerk voor toekomstige (prestatie)afspraken met de corporaties, huurdersorganisaties en eventueel andere partijen;
  • De woonvisie is de basis voor de afstemming van de nieuwbouwproductie en eventueel overige beleid met de buurgemeenten en de onderbouwing in het kader van de ladder van duurzame verstedelijking. De woonvisie geeft richting aan de wijze waarop de gemeente het aantal woningbouwplannen wil afstemmen op de (toekomstige) woningbehoefte.

De woonvisie zal worden gebruikt om nieuwe initiatieven voor het toevoegen van bouwtitels te beoordelen.

Centraal staat de doelstelling: aantrekkelijk woon- en leefklimaat passend bij (veranderende) vraag van de consument, nu en straks. Om die doelstelling en de hierboven geformuleerde droom te bereiken, zijn drie pijlers geformuleerd waarin het woonbeleid verder is uitgewerkt. De pijlers maken helder waar een aantrekkelijk woon- en leefklimaat uit bestaat:

  • Kwaliteit woon- en leefomgeving in de dorpen;
  • De juiste woning op de juiste plek;
  • Samen werken aan een aantrekkelijke gemeente.

Planspecifiek
Onderhavig planvoornemen betreft de toevoeging van één woning in de tuin van een groot bestaand woonperceel aan de Rijksweg in Molenhoek. Met voorliggend initiatief wordt daarmee 1 woning toegevoegd aan de kern van Molenhoek. Uit de Woonvisie blijkt dat tot 2030 een lichte stijging van het aantal huishoudens verwacht wordt in de gemeente Mook en Middelaar. Daarbij bestaat er behoefte aan een duurzame verstedelijking, waar met de inbreiding op deze plek aan wordt voldaan. Daarnaast gaat het plan gepaard met een landschappelijke inpassing aan de randen van het perceel. Hiermee wordt borging van de groene kwaliteit van de locatie beoogd. Het initiatief past daarom binnen de gemeentelijke woonvisie.

5.4.3 Conclusie

In het plangebied zijn geen gemeentelijke belangen in het geding.

5.5 Conclusie

Het mogelijk maken van een woning op het achterterrein van de Rijksweg 19 in Molenhoek past binnen het beleidskader van de verschillende overheidslagen.

Hoofdstuk 6 Fysieke leefomgeving en milieu

Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van technische onderzoeken met conclusies. Alleen de voor het plangebied relevante milieuaspecten worden beschreven. Aan het eind van elke paragraaf volgt een conclusie met betrekking tot het aspect.

6.1 Archeologie en Cultureel erfgoed

6.1.1 Regelgeving

Uit artikel 1.2 lid 2 van de Ow volgt dat cultureel erfgoed en werelderfgoed onderdeel uitmaken van de fysieke leefomgeving. Dit houdt in dat een omgevingsplan regels kan bevatten die gericht zijn op het beschermen van erfgoederen (zoals aangegeven in artikel 4.1 Ow).

De essentie van het beleid is dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische en cultuurhistorische waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden. Het doel van deze wetgeving is om archeologische resten in de bodem zoveel mogelijk te behouden en cultureel erfgoed en landschap zoveel mogelijk te beschermen.

Daarnaast zijn er ten aanzien van de bescherming van archeologische en cultuurhistorische waarden een aantal beginselen geformuleerd (artikel 5.130 Bkl). Deze beginselen richten zich op de omgang met monumenten die op grond van het omgevingsplan zijn beschermd: archeologische monumenten, (voorbeschermde) rijksmonumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en beschermde cultuurlandschappen. Daarnaast zijn in afdeling 8.8 van het Bkl regels gesteld voor de beoordeling van rijksmonumentenactiviteit en het verplaatsen van gebouwde monumenten.

6.1.2 Doorvertaling planvoornemen

Cultuurhistorie
De woning aan de Rijksweg 19 staat op de gemeentelijke monumentenlijst. Het betreft een villa die is gebouwd in 1912. Daarmee behoort het tot de groep relatief oude panden in Nederland die gebouwd zijn vóór 1965. De monumentenstatus is toegewezen vanwege de specifieke vormgeving en de architectuurhistorische waarde van het pand. Daarnaast is de villa prominent aanwezig in het straatbeeld.

De ontwikkeling vindt plaats aan de achterzijde van dit pand. Deze achterzijde gelegen ten oosten van de villa is geen onderdeel van de monumentale status. De tuin heeft geen specifieke monumentale aspecten die zullen worden verstoord. Daarnaast is het plangebied - door de eerdere ontwikkeling van de woning aan de Middelweg 39 - gelegen in een uitstulping van deze tuin. Het plangebied ligt bovendien circa 50 meter achter het hoofdgebouw van de villa, en zo'n 30 meter achter het bijbehorende bouwwerk.

Met de ontwikkeling zullen de cultuurhistorische aspecten van het pand en het aanzicht worden gerespecteerd. De ontwikkeling vindt niet plaats aan de straatzijde van de Rijksweg en zal bovendien geen invloed hebben op de architectonische of vormgeving van het pand. De villa blijft prominent aanwezig in het straatbeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0944.TAMRijksweg19-ON01_0005.png"

Monumentale woning aan de Rijksweg 19

Geconcludeerd kan worden dat met de gewenste ontwikkeling geen schade wordt toegebracht aan bestaande cultuurhistorische panden of structuren.

Archeologie 
Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Het gemeentelijk beleid over archeologie en cultuurhistorie is vooruitlopend op de Omgevingswet opgenomen op de archeologische beleidskaart. Deze archeologische waarden en verwachtingen zijn doorvertaald in archeologische aanduidingen. Als het initiatief in deze (werkings)gebieden is gelegen, wordt hieraan getoetst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0944.TAMRijksweg19-ON01_0006.png"

Archeologische beleidskaart gemeente Mook en Middelaar

Het plangebied Rijksweg 19 in Molenhoek valt niet binnen een archeologische aanduiding of dubbelbestemming. Dit betekent dat voor dit perceel geen archeologische verwachtingswaarde aanwezig is. Voor het bouwen op de locatie hoeft derhalve geen archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Bij archeologische vondsten tijdens de werkzaamheden geldt ten alle tijde de meldingsplicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0944.TAMRijksweg19-ON01_0007.png"

6.1.3 Conclusie

Het aspect 'archeologie en cultureel erfgoed' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

6.2 Bodem

6.2.1 Regelgeving

Uit artikel 1.2 lid 2 Ow volgt expliciet dat bodem onderdeel uitmaakt van de fysieke leefomgeving. Dit houdt in dat een omgevingsplan regels kan bevatten die gericht zijn op het beschermen van de bodem (zoals aangegeven in artikel 4.1 Ow). Daarnaast gelden er instructieregels vanuit het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) die gemeenten in het omgevingsplan moeten verwerken. Het Bkl bepaalt voor bodem dat in het omgevingsplan:

  • regels en waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem worden opgenomen voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie (artikel 5.89i t/m 5.89m Bkl);
  • moet worden gewaarborgd dat sanerende en beschermende maatregelen in stand worden gehouden, worden onderhouden of worden vervangen (artikel 5.89n Bkl);
  • bodembeheergebieden kunnen worden aangewezen voor het met een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift afwijken van kwaliteitseisen (artikel 5.89o Bkl); en
  • de landbodem van het gemeentelijk grondgebied wordt ingedeeld in bodemfunctieklassen (landbouw en natuur/wonen/industrie) (artikel 5.89p Bkl).

Bodemgevoelige gebouwen
Een bodemgevoelig gebouw wordt in het Bkl omschreven als een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat de bodem raakt en waar personen meer dan 2 uur per dag aaneengesloten aanwezig zijn. Onder een gebouw wordt verstaan een bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Onder een bodemgevoelig gebouw vallen ook een woonschip of een woonwagen. Een uitbreiding of wijziging van een bestaand gebouw of een bijbehorend bouwwerk tot 50 m2 valt niet onder het begrip bodemgevoelig gebouw.

Bodemgevoelige locaties
Een bodemgevoelige locatie is op basis van het Bkl in ieder geval een locatie waarop een bodemgevoelig gebouw is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Tot een bodemgevoelige locatie hoort ook een aaneengesloten terrein direct grenzend aan een bodemgevoelig gebouw.

De gemeente kan in het omgevingsplan aanvullende locaties aanwijzen als bodemgevoelige locatie, zoals kinderspeelplaatsen of moestuinen. In de gemeente zijn dergelijke locaties vooralsnog niet aangewezen.

Omgevingsplan
Een omgevingsplan bevat dus waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie, die per gebied of per gebruiksfunctie kunnen verschillen. Het uitgangspunt voor deze waardes zijn de interventiewaardes bodemkwaliteit, uit bijlage IIA van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Deze waardes zijn wetenschappelijk onderbouwd en behoeven geen verdere motivering. Het omgevingsplan kan ook een hogere waarde bevatten dan de interventiewaardes, mits gemotiveerd en de waarden niet hoger zijn dan het humane Maximaal Toelaatbare Risiconiveau (MTR humaan, bijlage Vb Bkl). Ook mag niet leiden tot overschrijding van de toelaatbare concentraties in lucht (TCL) en geurdrempels (bijlage XIIIb Bkl).

Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. Om te kunnen beoordelen of de toelaatbare kwaliteit van de bodem uit het omgevingsplan is overschreden, is voorafgaand onderzoek naar de gesteldheid van de bodem nodig. Ingeval van een overschrijding van de waarden, is in het omgevingsplan opgenomen welke sanerende of beschermende maatregelen nodig zijn.

6.2.2 Doorvertaling planvoornemen

Om inzicht te krijgen in de waarden van de bodem is onderzoek verricht in de vorm van een verkennend bodemonderzoek. Het onderzoek is toegevoegd als bijlage 1.

Op basis van de onderzoeksresultaten is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ten behoeve van de toekomstige nieuwbouw van de woning in voldoende mate vastgesteld. De onverdachte hypothese voor de bodem kan worden aangenomen, aangezien geen verhoogde gehalten voor de geanalyseerde parameters (NEN en OCB) zijn aangetoond. De boven- en ondergrond voldoet indicatief aan de kwaliteitseisen voor ‘landbouw/natuur’ (= meest gevoelige categorie) en komt overeen met de bodemkwaliteitskaart. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt bestaan geen belemmeringen tegen de toekomstige nieuwbouw van de woning.

Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn geen overschrijdingen van de interventiewaarde aangetoond. De signaleringsparameter beoordeling grondwatersanering wordt niet overschreden. Het uitvoeren van een nader bodemonderzoek of sanerende maatregelen wordt niet noodzakelijk geacht. De aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen herontwikkeling van de locatie.

6.2.3 Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

6.3 Duurzaamheid

6.3.1 Regelgeving

Energiebesparing is een eerste vereiste om de energievraag te minimaliseren. Het gaat daarbij om het minimaliseren van zowel de energievraag van gebouwen als die van bedrijfsprocessen. De energie die dan nog gebruikt wordt, wordt zoveel mogelijk duurzaam opgewekt. Uitgangspunt is dat bij nieuwbouw daken geschikt moeten zijn voor zonnepanelen. Nieuwbouw moet voldoen aan de BENG.

In het kader van natuurinclusief bouwen wordt er bewust ruimte gemaakt voor biodiversiteit op, aan of in een gebouw of de omgeving, zodat er meer verschillende planten- en diersoorten kunnen leven, bijvoorbeeld in de vorm van nestkasten.

6.3.2 Doorvertaling planvoornemen

Door in het ontwerp van de openbare ruimte rekening te houden met de mogelijke gevolgen van klimaatverandering wordt de leefbaarheid van de nieuwe woning in de toekomst gegarandeerd. Deze verwachte gevolgen zullen het meest merkbaar zijn in een toenemende regenintensiteit enerzijds en een toenemende droogte en hitte anderzijds. Aspecten die gaan over biodiversiteit en water worden beschreven in paragraaf 6.4 en 6.10.

Gemeente Mook en Middelaar heeft duurzame ambities opgenomen op het gebied van Duurzame en groene planontwikkeling. Hierin wordt gestuurd op duurzame en circulaire bouw en bescherming van de biodiversiteit en wordt onder andere gestreefd om in 2030 energieneutraal te zijn.

Op het gebied van duurzaam bouwen gaat het over woningen en ook andere gebouwen die ontwikkeld en gebruikt worden met respect voor mens en milieu. Het gaat daarbij over:

  • Energiebesparing;
  • Gebruik van duurzame materialen die rekening houden met het milieu en de gezondheid van bewoners. Bijvoorbeeld materiaal dat goede ventilatie toelaat. Hiermee worden vocht, schimmel en ophoping van schadelijke stoffen voorkomen;
  • Een ontwerp voor een woning of gebouw, dat in de toekomst bruikbaar en waardevast blijft.

Het plan bevat de realisatie van een woning die niet valt onder milieubelastende activiteiten. Voor het realiseren van de woning wordt er gestreefd naar een energiezuinig plan waarin energiebesparende maatregelen worden genomen. Denk aan het gebruik van zonnepanelen en natuurinclusief bouwen door een goede inpassing in de omgeving. De woning in het plangebied wordt duurzaam en energiezuinig gebouwd, waarbij er aandacht is voor onder andere klimaatadaptief bouwen. Het dak van de woning wordt afgekoppeld en al het hemelwater kan op eigen terrein infiltreren. Uiteraard wordt de woning gasloos uitgevoerd en er zal daarnaast sprake zijn van goede isolatie en duurzame vorm van verwarming.

6.3.3 Conclusie

Het aspect 'duurzaamheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

6.4 Ecologie en natuur

6.4.1 Regelgeving

Onder de Omgevingswet wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende activiteiten die de natuur betreffen. Daarbij kan bij de meest voorkomende activiteiten een tweedeling worden gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De Omgevingswet introduceert daarbij nieuwe terminologie: zo wordt een activiteit die significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied voortaan aangeduid als een 'Natura 2000-activiteit', en een activiteit met mogelijke gevolgen voor van nature in het wild levende dieren of planten als een 'flora- en fauna-activiteit'. Een verdere vernieuwing onder de Omgevingswet is de vormgeving van de zorgplicht voor natuur. De provincie blijft in beginsel het bevoegd gezag voor taken op het gebied van de natuur (artikel 2.18, lid 1, onder g Ow).

Zorgplicht
De zorgplicht is in de omgevingswet opgedeeld in de algemene zorgplicht (afdeling 1.3 Ow) en de specifieke zorgplicht, waarbij de specifieke zorgplicht kan worden opgedeeld in de Specifieke zorgplicht natura2000 (art.11.6 Bal), Specifieke zorgplicht soorten (artikel 11.27 Bal) en de Specifieke zorgplicht houtopstanden (artikel 11.116 Bal). Uit de toelichting bij het Bal volgt dat deze specifieke zorgplichten voortborduren op de algemene zorgplicht in de Omgevingswet, maar concreter zijn. Omdat zij concreter zijn, kunnen zij volgens de toelichting niet uitsluitend bestuursrechtelijk, maar ook strafrechtelijk worden gehandhaafd. De zorgplicht geldt daarbij ook voor vergunningsplichtige activiteiten.

Soortenbescherming
Op grond van artikel 5.1 lid 2 Ow is het verboden een flora-en-fauna-activiteit te verrichten, voor zover het gaat om een geval dat is aangewezen in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Uit bijlage 1 Omgevingswet volgt dat een flora-en-fauna-activiteit een activiteit is met mogelijke gevolgen voor van nature in het wild levende dieren of planten. De soortenbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten (artikel 11.37 Bal), Habitatrichtlijnsoorten (artikel 11.46 Bal) en Andere soorten (artikel 11.54 Bal). Hierin worden rust- en voortplantingsverblijfplaatsen en het functioneel leefgebied beschermd.

De regels over wanneer het bevoegd gezag een omgevingsvergunning of een vrijstelling mag verlenen voor flora- en fauna-activiteiten, staan in afdeling 8.6.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Gebiedsbescherming
Artikel 11.6, lid 1 van het Bal bepaalt dat degene die een activiteit verricht die verslechterende of significant verstorende gevolgen voor een Natura 2000-gebied of een bijzonder nationaal natuurgebied kan hebben, en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor het belang van de natuurbescherming, verplicht is om:

  • alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;
  • voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en
  • als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

Natura 2000
Artikel 2.15a Ow geeft de (resultaatsverplichtende) omgevingswaarden voor stikstofdepositie. Een activiteit die voor stikstofdepositie zorgt, wordt aangemerkt als een vergunningsplichtige Natura 2000-activiteit als significante effecten op een Natura 2000-gebied niet kunnen worden uitgesloten. De beoordelingsregels kunnen er in dat geval toe strekken dat de omgevingsvergunning alleen wordt verleend als geregistreerde stikstofdepositieruimte aan de Natura 2000-activiteit wordt toegedeeld (artikel 5.29, lid 3 Ow).

Soortenbescherming
Om het (mogelijke) effect van dit initiatief op soorten in te kunnen schatten is een Quickscan Flora en Fauna noodzakelijk.

Gebiedsbescherming
De gebiedsbescherming heeft betrekking op NatuurNetwerk Nederland (NNN) en de Natura2000 gebieden. Dit is een belangrijk ruimtelijk kader om goed in beeld te hebben, omdat het betrekking heeft tot stikstof.

Houtopstanden
Wanneer er bomen en/of bos gekapt moet worden gekapt voor het initiatief, bestaat er mogelijk een meldingsplicht bij de provincie. Hierbij kan mogelijk een compensatieplicht gelden.

Landschappelijk inpassingsplan
Om tot een gedegen ontwikkeling te komen, dient deze verweven te worden met het landschap. Hiervoor is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld (LIP). Het gemeentelijk kapbeleid is ook van toepassing. Dit kapbeleid beschermt een aantal bomen, laanstructuren en maasheggen. Hiervoor is een kapvergunning nodig. Overige bomen mogen zonder vergunning gekapt worden. Dit gaat wel gepaard met een verlies aan groen- en ecologische kwaliteit, dat gecompenseerd wordt in het LIP.

6.4.2 Doorvertaling planvoornemen

De beoogde ruimtelijke ingreep heeft mogelijk een negatief effect op beschermde flora en fauna (soortenbescherming), beschermde natuurgebieden (gebiedsbescherming) en/of beschermde houtopstanden. Ten behoeve van de beoogde ruimtelijke ingreep geldt de wettelijke verplichting onderzoek te verrichten naar de aanwezigheid van beschermde flora en fauna en de mogelijke effecten van de ruimtelijke ingreep daarop.

Voor de beoogde ontwikkeling is een Quickscan Natuur uitgevoerd die is toegevoegd als bijlage 2. Hierin is het plangebied onderzocht op aanwezigheid van beschermde soorten, gebieden en houtopstanden. Daarnaast is getoetst aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in het kader van natuurwetgeving en provinciaal beleid.

Soortenbescherming
Op basis van de quickscan natuur is per soortgroep de potentie van beschermde soorten in het plangebied onderzocht. Voor beschermde soorten kan de aanwezigheid worden uitgesloten of is er geen sprake van overtreding van verbodsbepalingen.

De beoogde ruimtelijke ingreep leidt niet tot overtreding van verbodsbepalingen omtrent gebiedsbescherming en houtopstanden. Er dienen enkele algemene maatregelen worden getroffen ten aanzien van de algemene zorgplicht, foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels. Voorafgaand aan de werkzaamheden dient te worden vastgesteld of het plangebied een relevante functie heeft voor de dassen (soortenbescherming). Indien er sprake is van overtreding van verbodsbepalingen kan bevoegd gezag onder voorwaarden een omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit verlenen.

Wegens het voorgaande onderzoek (quickscan) is er geen reden om aan te nemen dat eventueel benodigde omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit, mits de juiste maatregelen worden getroffen, er sprake is van een gedegen alternatievenafweging en een wettelijk belang kan worden aangevoerd, niet verkregen zouden kunnen worden. Hiermee mag geconcludeerd worden dat voldaan wordt aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Gebiedsbescherming

Natura 2000
Het plangebied ligt op een afstand van 3,2km van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Sint Jansberg. Gezien de geringe afstand (3,2 km) tussen het plangebied en het stikstofgevoelige Natura 2000-gebied ‘Sint Jansberg’, is een stikstofonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 3 aan dit plan toegevoegd. In dit stikstofdepositieonderzoek is voor de aanlegfase en gebruiksfase van de ontwikkeling aan de Rijksweg 19 in Molenhoek de te verwachten stikstofdepositie ter plaatse van de Natura 2000-gebieden berekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0944.TAMRijksweg19-ON01_0008.png"

Afstand van plangebied tot Natura2000 gebied Sint Jansberg

Uit de gecombineerde berekening van de aanlegfase en gebruiksfase blijkt dat de stikstofdepositie op de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden niet hoger is dan 0,00 mol N/ha/jaar. Daarnaast blijkt uit berekeningen dat in zowel de aanlegfase als de gebruiksfase de stikstofdepositie ter plekke van de eigen rekenpunten (de Duitse Natura 2000-gebieden binnen een straal van 25 kilometer van het plangebied) ook niet hoger is dan 0,00 mol N/ha/jaar. Ten aanzien van stikstofdepositie ondervinden stikstofgevoelige habitats binnen Natura 2000-gebieden dus geen negatieve effecten als gevolg van de ontwikkeling. Het project is daarmee in het kader van stikstofdepositie niet aan te merken als een Natura 2000-activiteit.

Provinciaal aangewezen gebieden
Het plangebied maakt geen deel uit van een beschermd gebied betreffende het Natuurnetwerk Limburg, natuurbeekzone en de groenblauwe mantel. Ten aanzien van provinciaal aangewezen gebieden geldt dat externe werking geen toetsingskader is. Deze beschermde gebieden vormen dus geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0944.TAMRijksweg19-ON01_0009.png"

Natuurnetwerk Nederland en het plangebied (rode stip) (bron: atlasleefomgeving.nl)

Houtopstanden
De beoogde ontwikkeling houdt rekening met de bomen die aanwezig zijn in het plangebied. De inrichting is zo vormgegeven dat er zo min mogelijk groenvoorzieningen aangetast worden door het voornemen. Er zijn geen kapwerkzaamheden voorzien aan (i) zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend, met een oppervlakte van 1.000 m² of meer of (ii) een rijbeplanting met meer dan 20 bomen. Ten aanzien van de specifieke zorgplicht houtopstanden hoeven er geen maatregelen getroffen te worden.

In de beoogde ruimtelijke ingreep aan de Rijksweg 19 te Molenhoek wordt voldaan aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in het kader van de Omgevingswet onderdeel natuur.

6.4.3 Conclusie

Wegens het voorgaande onderzoek is er geen reden om aan te nemen dat eventueel benodigde omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit, mits de juiste maatregelen worden getroffen, er sprake is van een gedegen alternatievenafweging en een wettelijk belang kan worden aangevoerd, niet verkregen zouden kunnen worden. Hiermee mag geconcludeerd worden dat voldaan wordt aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Het aspect 'ecologie en natuur' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

6.5 Geluid

6.5.1 Regelgeving

Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) bevat instructieregels in afdeling 3.5 (o.a. normen) voor:

  • het geluid van geluidveroorzakende activiteiten op geluidgevoelige gebouwen en
  • het toelaten van geluidgevoelige gebouwen in het geluidaandachtsgebied (van wegen, spoorwegen en industrieterreinen, artikel 3.18 lid 1 Bkl).

Geluidgevoelige gebouwen
Het Bkl bevat in artikel 3.21 een definitie van geluidgevoelige gebouwen. Hier vallen gebouwen onder met een woonfunctie, een onderwijsfunctie, een gezondheidszorgfunctie (met bedgebied) en kinderopvang (met bedgebied). Het Bkl bevat niet de mogelijkheid voor een gemeente om de definitie van geluidgevoelige gebouwen uit te breiden. Bij nieuwe ontwikkelingen moeten gemeenten in het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wel rekening houden met geluid op niet door het Bkl aangewezen gebouwen en locaties.

Geluidaandachtsgebieden
In het Bkl is bepaald dat het omgevingsplan waarborgt dat het geluid veroorzaakt door een (spoor)weg of industrieterrein op een voor geluidgevoelig gebouw in een geluidaandachtsgebied aanvaardbaar is. Het Bkl bevat standaardwaarden en grenswaarden voor geluid door een geluidbronsoort op de gevel van een geluidgevoelig gebouw. Deze waarden zijn van toepassing op het geluid door alle geluidbronnen binnen een geluidbronsoort. De waarden die bij toelaten van een geluidgevoelig gebouw voor de geluidbronsoorten met een geluidproductieplafond (gpp) als omgevingswaarde gelden, staan in navolgende tabel:

Geluidbronsoort   Standaardwaarde (dB)
(tabel 3.34 Bkl)  
Grenswaarde (dB)
(tabel 3.35 Bkl)  
Provinciale wegen
Rijkswegen  
50 Lden   65 Lden  
Gemeentewegen
Waterschapswegen  
53 Lden   70 Lden  
Hoofdspoorwegen   55 Lden   70 Lden  
Industrieterreinen   50 Lden   60 Lden  
  40 Lnight   50 Lnight  

De geluidaandachtgebieden zijn - indien gepubliceerd - opgenomen op de kaart van de Centrale Voorziening Geluidgegevens (CVGG). Dit geluidsregister is op dit moment nog vrijwel leeg. Voldoen aan de standaardwaarde is de hoofdregel (artikel 3.34 Bkl). Als het geluid op de gevel van een geluidgevoelig gebouw voldoet aan de standaardwaarde, is het geluid in ieder geval aanvaardbaar en de kans op gezondheidsschade klein. Het bevoegd gezag mag meer geluid dan de standaardwaarde als aanvaardbaar beoordelen. Het besluit moet dan voldoen aan de eisen uit de instructieregels (artikelen 3.35 tot en met 3.40 Bkl). In het omgevingsplan kunnen dan flexibiliteitsbepalingen worden opgenomen om voor het toelaten van een geluidgevoelig gebouw af te wijken van de standaardwaarden (vergelijkbaar met het hogere grenswaardenbesluit zoals we dat voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet kenden). Bij geluid tussen de standaardwaarde en de grenswaarde vindt een bestuurlijke afweging plaats en gelden een aantal eisen. Het bevoegd gezag kan alleen geluid tot en met de grenswaarde op de gevel van een geluidgevoelig gebouw toestaan als voldaan wordt aan een van de voorwaarden onder artikel 5.78z lid 1 onder a of b, 5.78z lid 2, 5.78ab lid 2, 5.78ac en 5.78ad Bkl.

Op grond van artikel 5.78i Omgevingswet hebben alle verharde wegen met een jaargemiddelde verkeersintensiteit van 1.000 motorvoertuigen of meer - los van de snelheid - ook een geluidaandachtsgebied, met uitzondering van woonerven.

Zolang er geen basisgeluidsemissies met bijbehorende aandachtsgebieden zijn vastgelegd, geldt op grond van artikel 17.5 van de Omgevingsregeling een geluidaandachtgebied waarbij bij een gemeentelijke weg of waterschapsweg de breedte van het geluidaandachtsgebied wordt bepaald door vaste afstanden tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip:

Aantal rijstroken   Maximum snelheid weg (km/u)   Breedte zone (m)  
1 of 2   30 of minder   100  
1 of 2   meer dan 30   200  
3 of meer     350  


Geluid door activiteiten
Onder 'geluid door activiteiten' vallen nagenoeg alle activiteiten (zoals activiteiten van bedrijven). Het Bkl wijst in artikel 5.55 de activiteiten aan die er niet onder vallen. Zo bepaalt het Bkl dat de activiteit wonen geen geluidveroorzakende activiteit is. Het Bkl bevat zelf geen definitie van het begrip wonen, maar de toelichting bij het Bkl geeft aan dat een beroep of bedrijf aan huis en een 'uit de hand gelopen hobby' geen verband houden met de activiteit wonen. Dit is vergelijkbaar met de wetgeving voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet waar de milieuregels ook van toepassing zijn op activiteiten die worden verricht in een omvang alsof zij bedrijfsmatig zijn.

Het Bkl bepaalt in artikel 5.59 dat het omgevingsplan waarborgt dat het geluid veroorzaakt door een geluidveroorzakende activiteit (zoals activiteiten bij bedrijven) op een geluidgevoelig gebouw aanvaardbaar is. Er wordt voldaan aan dit aanvaardbaarheidsvereiste als het omgevingsplan de standaardwaarden van het Bkl overneemt.

Het Bkl bevat standaardwaarden voor toelaatbaar geluid  op de gevel  van een geluidgevoelig gebouw. Deze standaardwaarden zijn overgenomen in navolgende tabel:

Standaardwaarde toelaatbaar geluid op een geluidgevoelig gebouw   07.00 - 19.00 uur   19.00 - 23.00 uur   23.00 - 7.00 uur  
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT als gevolg van activiteiten   50 dB(A)   45 dB(A)   40 dB(A)  
Maximaal geluidniveau LAmax veroorzaakt door aandrijfgeluid van transportmiddelen   -   70 dB(A)   70 dB(A)  
Maximaal geluidniveau LAmax veroorzaakt door andere piekgeluiden   -   65 dB(A)   65 dB(A)  

Voldoen aan de standaardwaarde is de hoofdregel (artikel 5.64 Bkl). Als het geluid op de gevel van een geluidgevoelig gebouw voldoet aan de standaardwaarde, is het geluid in ieder geval aanvaardbaar en de kans op gezondheidsschade klein.

Het bevoegd gezag mag meer geluid dan de standaardwaarde als aanvaardbaar beoordelen. Het besluit moet dan voldoen aan de eisen uit de instructieregels (artikelen 5.65 en 5.66 Bkl). Indien de gemeente een soepelere norm wil opnemen in het omgevingsplan, moet door middel van onderzoek vaststaan dat de binnenwaarde (het geluid binnen de geluidgevoelige gebouwen) niet hoger is dan de normen die het Bkl daarvoor stelt. Indien de gemeente een strengere norm wil opnemen, moet aangetoond worden dat de bestaande geluidveroorzakende activiteiten niet worden beperkt ten opzichte van het huidige recht. In het omgevingsplan kunnen dan flexibiliteitsbepalingen worden opgenomen om voor één of meerdere geluidgevoelige ruimte(n) binnen in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwen af te wijken van de standaardwaarden. Deze mogen de grenswaarden niet overschrijden. De grenswaarden worden niet bepaald op de gevel, maar in geluidgevoelige ruimten binnen in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwen. De grenswaarden zijn overgenomen in navolgende tabel:

Grenswaarde toelaatbaar geluid in geluidgevoelige ruimten binnen in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwen   07.00 - 19.00 uur   19.00 - 23.00 uur   23.00 - 7.00 uur  
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT als gevolg van activiteiten   35 dB(A)   30 dB(A)   25 dB(A)  
Maximaal geluidniveau LAmax veroorzaakt door aandrijfgeluid van transportmiddelen   -   55 dB(A)   55 dB(A)  
Maximaal geluidniveau LAmax veroorzaakt door andere piekgeluiden   -   45 dB(A)   45 dB(A)  

6.5.2 Doorvertaling planvoornemen

Op basis van geluidaandachtsgebieden wordt bepaald welke spoorwegen, wegen en industrieterreinen moeten worden betrokken bij het bepalen van het geluid op de gewenste woningen. In het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is het onderzoek naar het geluid door het wegverkeer op de te realiseren woning beschreven. De resultaten zijn opgenomen in bijlage 4 onderzoek wegverkeerslawaai.

Gemeentelijke wegen
Het plangebied is gelegen aan de Sterreschans welke een doodlopende weg is richting het plangebied. Alleen verkeer ten behoeve van de 7 woningen aan Sterreschans 35 t/m 47 zullen deze weg gebruiken. Ten zuiden van het plangebied ligt tevens een aftakking van de Middelweg waar 8 woningen aan gesitueerd zijn. Dit zijn beiden wegen waar een maximumsnelheid geldt van 30 km/u en waar minder dan 1.000 motorvoertuigen per etmaal komen. Ten oosten van het plangebied ligt op minstens 50 meter afstand (met een tussengelegen woning aan Middelweg 43) de doorgaande Middelweg, die is ingericht als fietsstraat. Mede hierdoor is het een zeer rustige straat qua motorvoertuigen omdat deze voornamelijk door fietsers gebruikt wordt. Mede hierdoor is het aangenomen dat ook hier minder dan 1.000 motorvoertuigen per etmaal gebruik van maken en geen onderzoek ten behoeve van wegverkeerslawaai hoeft plaats te vinden.

Provinciale wegen
Voor de provinciale wegen is nog de regelgeving uit de Wet geluidhinder van toepassing. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB (artikel 82 lid 1 Wgh). Mocht niet aan deze grenswaarde kunnen worden voldaan, dan kan eventueel ontheffing worden verkregen voor een hogere waarde van maximaal 63 dB (artikel 83 Wgh).

Het plangebied voor deze nieuwe woning is gelegen binnen de bebouwde kom. De hoogst toelaatbare geluidbelasting bedraagt dan 63 dB. De toegestane snelheid bedraagt bij de Rijksweg 50 km/u, de aftrek voor deze weg bedraagt 5 dB omdat rekening mag gehouden worden met het stiller worden van het wegverkeer. In het onderzoek bedraagt het berekende geluid van provinciale weg Rijksweg maximaal 48 dB. Hiermee worden de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en de maximale ontheffingswaarde van 63 dB niet overschreden. Maatregelen hoeven niet nader onderzocht te worden.

6.5.3 Conclusie

Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

6.6 Luchtkwaliteit

6.6.1 Regelgeving

Uit artikel 1.2 lid 2 Ow volgt expliciet dat lucht onderdeel uitmaakt van de fysieke leefomgeving. Dit houdt in dat een omgevingsplan regels kan bevatten die gericht zijn op het beschermen van lucht (zoals aangegeven in artikel 4.1 Ow).

De rijksoverheid toetst en monitort de luchtkwaliteit vooral in de zogenoemde aandachtsgebieden. Aandachtsgebieden zijn locaties met hogere concentraties stikstofdioxide (NO2) of fijnstof (PM10). Soms wordt hier een rijksomgevingswaarde overschreden of de achtergrondconcentratie is zo hoog, dat bij toevoeging van een nieuw project alsnog een rijksomgevingswaarde overschreden kan worden.

In een aandachtsgebied moet de overheid de omgevingswaarden in acht nemen. Hierbij gaat het om activiteiten binnen het aandachtsgebied. Maar het kan ook gaan om activiteiten in de buurt van een aandachtsgebied, als deze activiteiten zorgen voor een verhoging van de concentraties binnen het nabijgelegen aandachtsgebied.

Er wordt getoetst aan de omgevingswaarden, tenzij de activiteit niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de stikstofdioxide- (NO2) of fijnstof- (PM10) concentraties.

De specifieke beoordelingsregels voor lucht staan in artikel 8.17, 8.21 en 8.24 Bkl. Deze gaan over:

  • beoordeling luchtkwaliteit en toetsing aan de rijksomgevingswaarden;
  • ammoniakemissies van veehouderijen;
  • geologische opslag van CO2.

6.6.2 Doorvertaling planvoornemen

Het plangebied is niet gelegen in of nabij één van de aandachtsgebieden uit artikel 5.51, lid 2 Bkl. Bovendien geldt dat de ontwikkeling van een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Voorliggend initiatief maakt de realisatie van één woning mogelijk en draagt zodoende niet in betekenende mate bij aan de verhoging van de luchtverontreiniging. Dit wordt bevestigd door een berekening met de NIBM-tool (d.d. 24 april 2024):

afbeelding "i_NL.IMRO.0944.TAMRijksweg19-ON01_0010.png"

Bestaande luchtkwaliteit
Op basis van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK), zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 voor het monitoringsjaar 2023 (monitoringsronde 2024) bepaald. Hieruit blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden (40 µg/m3 voor NO2 en PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5) ter plaatse van het dichtstbijzijnde toetspunt (50052969_15985932) op de meest nabij gelegen gemonitorde weg, de Rijksweg, niet worden overschreden. De waardes bedragen respectievelijk 12,7 µg/m3 voor NO2, 15,4 µg/m3 voor PM10 en 8,7 µg/m3 voor PM2,5. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.

De daggemiddelde norm van 50 µg/m³ voor PM10 mag maximaal 35 dagen per jaar overschreden worden en is voor PM10 belangrijker dan de jaargemiddelde norm van 40 µg/m3. Uit het CIMLK blijkt dat er sprake is van 6,0 overschrijdingsdagen in 2023, waarmee ruimschoots aan de norm wordt voldaan.

6.6.3 Conclusie

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

6.7 Milieuzonering

6.7.1 Regelgeving

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de leefkwaliteit. Bij milieuzonering gaat het specifiek om de milieuthema's die afstandsgerelateerd zijn. Afstandsgerelateerd wil zeggen dat de milieubelasting afneemt bij grotere afstand, zoals bij geluid en geur.

Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van bedrijfsmatige activiteiten worden gerealiseerd, moet worden gemotiveerd in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige bedrijfsmatige activiteiten. Maar ook andersom moet aandacht worden besteed aan de rechten van de aanwezige bedrijfsmatige activiteiten. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat bedrijfsmatige activiteiten zich vestigen/wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.

In oktober 2024 is de nieuwe VNG-uitgave 'Activiteiten en milieuzonering' uitgebracht. Er wordt in deze handreiking geen gebruik meer gemaakt van milieucategorieën, maar van gebruiksruimte. Onder gebruiksruimte wordt verstaan de ruimte die een bedrijf mag benutten.

6.7.2 Doorvertaling planvoornemen

Voor een milieuhinderlijke activiteit op het bedrijventerrein of ander werkterrein geldt de basiswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde op 50 meter van de grens van de locatie waar de activiteit wordt verricht. Vanuit het bedrijventerrein Hoeveveld gezien ligt het plangebied op ongeveer 60 meter ten westen van het bedrijventerrein af. Op het bedrijventerrein bevinden zich verschillende activiteiten met gebruiksruimten, zoals een sportschool, groothandel en autogarage. Deze bedrijven zijn hier gevestigd omdat er een milieucategorie bedrijf tot en met categorie 2 geldt. Deze zal dan ook de gebruiksruimte van het bedrijventerrein bepalen. De autogarage ligt bijvoorbeeld op meer dan 150 meter van het plangebied en zal qua geluid dus ook geen beperkingen opleveren.

Ten oosten van het spoor zijn bedrijven op het bedrijventerrein Korendal met meer gebruiksruimte planologisch mogelijk. Hier gelden mogelijkheden voor bedrijfscategorie 3-4.2 en hier zijn onder andere een metaalconstructiebedrijf en een lasbedrijf gevestigd. Voor deze activiteiten geldt een gebruiksruimte van 300 meter. De dichtstbijzijnde maximale benutting van een bedrijf ligt op ruim 350 meter van het plangebied waar de woning is voorzien. Daartussen is tevens het spoor gelegen, wat een barrière vormt voor de gebruiksruimte en er dus van uit kan worden gegaan dat er geen belemmeringen voor de bedrijven optreden.

Ten noordoosten is een locatie met mogelijkheden voor bedrijfscategorie 5.1 planologisch mogelijk. Dit terrein is echter geherstructureerd en hier is geen bedrijf meer aanwezig. Door de naastgelegen natuurwaarden en visie op het gebied is het niet waarschijnlijk dat hier nieuwe (zware) bedrijvigheid met veel gebruiksruimte gaat plaatsvinden. Daarnaast ligt deze functie op meer dan 500 meter van het plangebied en vormt dus geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

6.7.3 Conclusie

Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

6.8 Omgevingsveiligheid

6.8.1 Regelgeving

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen en windturbines. Voor omgevingsveiligheid zijn regels opgenomen in paragraaf 5.1.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). De gevoelige objecten zijn opgesplitst in:

  • zeer kwetsbare gebouwen
  • kwetsbare gebouwen en locaties
  • beperkt kwetsbare gebouwen en locaties.

Plaatsgebonden risico
Bij het toelaten van milieubelastende activiteiten en bij het toedelen van locaties moet voor zeer kwetsbare gebouwen en kwetsbare gebouwen en locaties het plaatsgebonden risico (PR-10-6-contour) in acht worden genomen. Bij beperkt kwetsbare gebouwen en locaties moet er rekening worden gehouden met het plaatsgebonden risico. Dit betekent dat binnen een plaatsgebonden risicocontour van een risicobron geen zeer kwetsbare gebouwen of kwetsbare gebouwen en locaties mogen worden toegestaan en dat beperkt kwetsbare gebouwen of locaties pas na een beoordeling mogen worden toegestaan. Voor het plaatsgebonden risico gelden, afhankelijk van de activiteit, vastgestelde afstanden of te berekenen afstanden.

Groepsrisico: aandachtsgebieden
Aandachtsgebieden zijn gebieden rond activiteiten met gevaarlijke stoffen die zichtbaar maken waar mensen binnenshuis, zonder aanvullende maatregelen onvoldoende beschermd zijn tegen de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen. Risicovolle activiteiten hebben van rechtswege aandachtsgebieden voor branden, explosies en gifwolken.

Uitgangspunt is dat personen in gebouwen buiten een aandachtsgebied (brand, explosie of gifwolk) voldoende zijn beschermd. Binnen aandachtsgebieden, of voor personen die verblijven op een locatie in de buitenlucht, zal bij nieuwe initiatieven moeten worden gekeken of en welke aanvullende beschermende maatregelen nodig en te treffen zijn. Afhankelijk van het type activiteit met gevaarlijke stoffen, zijn er voor aandachtsgebieden in de regelgeving vaste afstanden vastgesteld of zijn deze afstanden rekenkundig te bepalen.

6.8.2 Doorvertaling planvoornemen

Op navolgende afbeeldingen is een uitsnede weergegeven van de risicokaart. Hierop zijn de PR contouren en de aandachtsgebieden weergegeven ten aanzien van activiteiten met gevaarlijke stoffen, transportroutes over weg, water en spoor en buisleidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0944.TAMRijksweg19-ON01_0011.png"

Aandachtsgebieden Omgevingsveiligheid met aangeduid plangebied (bron: atlasleefomgeving.nl)

Kwetsbaarheid
De beoogde woning betreft een kwetsbare gebouw.

Plaatsgebonden risico
Het plangebied is niet gelegen binnen een plaatsgebonden risicocontour van locatiegebonden risicobronnen, transportroutes en/of buisleidingen. De meest nabij gelegen risicobronnen betreffen de transportroutes over de Maas, en de bedrijvigheid aan de oostkant van het spoor Nijmegen - Roermond. Op bovenstaande afbeelding is te zien dat het plan niet gelegen is binnen aandachtsgebieden op het gebied van omgevingsveiligheid.

Groepsrisico: aandachtsgebieden
Het plangebied is niet gelegen binnen een brand-, explosie- of gifwolkaandachtsgebied.

6.8.3 Conclusie

Het aspect 'omgevingsveiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

6.9 Verkeer en parkeren

6.9.1 Verkeer

Het plangebied is gelegen aan de provinciale Rijksweg die door Molenhoek loopt. In de huidige situatie ligt de woning Rijksweg 19 aan de provinciale Rijksweg. De splitsing voor de nieuwe woning vindt echter op het achterterrein plaats waar de ontsluiting plaats zal vinden via de Sterreschans, die aangelegd is voor de woonwijk De Sterreschans. Deze weg loopt dood teneinde van de locatie waar nu de woning wordt ontwikkeld. Aangezien het een doodlopende weg betreft is het van belang dat (auto)verkeer kan keren. Het plan is zo ingepast dat dit op eigen terrein mogelijk is en de woningen aan de Sterreschans geen hinder ondervinden van kerend verkeer op deze locatie.

Voor de voertuiggeneratie is uitgegaan van het midden van de bandbreedte van de CROW-publicatie 744: 'Parkeerkencijfers 2024'. De norm is gehanteerd voor het plangebied: stedelijkheidsgraad categorie 'weinig stedelijk gebied' en 'bebouwde kom'. Er is rekening gehouden met de bestaande situatie, waarmee de toename van het aantal voertuigbewegingen is bepaald.

Om de voertuigaantrekkende werking van de nieuwe woningen te bepalen is gekeken naar de ligging van het plangebied. De gemeente Mook en Middelaar is qua stedelijkheidsgraad aan te merken als een 'weinig stedelijk' gebied en het plangebied maakt onderdeel uit van de 'rest bebouwde kom', waardoor de voertuiggeneratie (uitgaande van het gemiddelde van de aangegeven bandbreedtes) uitkomt op:

  • 8,2 voertuigbewegingen per woning (koop, vrijstaand);

In de toekomstige situatie neemt het aantal woningen in het plangebied met één woning toe. Dit betekent dat het aantal voertuigbewegingen slechts beperkt toeneemt met 8,2 extra voertuigbewegingen per weekdag. De beoogde woning wordt middels de bestaande inrit ontsloten op de Sterreschans. De capaciteit van de Sterreschans is ruim voldoende om de toename van het aantal voertuigbewegingen op te vangen.

Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

6.9.2 Parkeren

De parkeernormen van de gemeente, welke voorschrijven hoeveel parkeerplaatsen moeten worden aangelegd bij een ontwikkeling is gebaseerd op de CROW-publicatie 744: 'Parkeerkencijfers 2024'. Deze parkeernorm geeft de omvang van de parkeervraag aan en hoe het parkeren moet worden opgelost. Daar voor is de locatie aan te wijzen in de categorie 'rest bebouwde kom' van Molenhoek. Hiervoor geldt een parkeerkencijfer per woning van 2,0. Het aandeel bezoekers bedraagt 0,2 welke in de straat in openbare ruimte wordt opgelost.

Parkeerbehoefte
De parkeerkencijfers uit de publicaties van CROW worden weergegeven in de vorm van een bandbreedte. De gemeente Mook en Middelaar gaat bij het bepalen van de parkeerbehoefte uit van de gemiddelde parkeernorm. Voor onderhavige ontwikkeling, in de 'rest bebouwde kom', bedraagt de gemiddelde parkeernorm:

  • 2,2 parkeerplaatsen per woning (koop, vrijstaand), waarvan 0,3 parkeerplaatsen voor bezoekers;

Uitgaande van de toevoeging van maximaal één woning, betekent dit dat er 2,2 parkeerplaatsen nodig zijn om te voldoen aan de parkeernorm.

Op grond van het mobiliteitsplan Mook en Middelaar 2021 moet zoveel mogelijk op eigen terrein worden geparkeerd. Bij het onderhavige plan wordt het bewonersdeel dan ook op eigen terrein opgelost. Ter plaatse van het plangebied is er voldoende ruimte om op eigen erf in het benodigde aantal van 1,9 parkeerplaatsen, afgerond 2 parkeerplaatsen voor bewoners op eigen terrein te voorzien. Deze parkeerplaatsen zijn inzichtelijk gemaakt op het landschappelijke inpassingsplan (zie paragraaf 3.2). Het bezoekersdeel (0,3 parkeerplaatsen) wordt gebruik gemaakt van de bestaande parkeerplaatsen aan De Sterreschans. Het daadwerkelijk moeten voldoen aan de parkeernormen is bovendien geborgd in de algemene regels van dit ruimtelijk plan.

Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

6.9.3 Conclusie

Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

6.10 Water

6.10.1 Regelgeving

Waterschap Limburg
Bij plannen voor nieuwbouw of herstructurering in de gemeente en het opstellen van omgevingsplannen moeten gemeenten rekening houden met waterbelangen. Onderhavig plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Limburg. Het waterschapsbeleid is onder meer beschreven in de beleidsnota ‘Wateradvies 2020’ Deze beleidsnota bevat uitgangspunten waaraan het omgevingsplan aan moet voldoen. Toetsing aan deze punten vindt hieronder plaats:

  • Plangebied nodig voor wateropgave;
  • Circa 10 % plangebied reserveren voor water;
  • Voorkomen van toe- en afstroming;
  • Voorkeursvolgorde waterkwaliteit:
    • 1. Schoon en vuil water worden gescheiden gehouden;
    • 2. Alleen het vuile water wordt via de riolering afgevoerd naar de rioolwaterzuivering;
    • 3. Het schone hemelwater wordt binnen het plangebied opgevangen en geïnfiltreerd.
  • Voorkeursvolgorde waterkwantiteit;
  • Voorkeurstabel afkoppelen;
  • Infiltratie- en bergingsvoorziening.

6.10.2 Doorvertaling planvoornemen

Oppervlaktewater
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater in de vorm van watergangen, waterplassen of regenwaterbuffers aanwezig. In de nieuwe situatie zal dit ook niet het geval zijn. De uitvoeringsregels uit de Waterschapsverordening van het waterschap ten aanzien van werkzaamheden in of langs oppervlaktewateren zijn dus niet van toepassing.

Waterkwaliteit
Uitlogende bouwmaterialen bij dakgoten, regenpijpen, dakbedekking, gevelbekleding vormen een belangrijke bron van verontreiniging van het oppervlaktewater en het grondwater, zeker omdat het verharde oppervlak wordt afgekoppeld en het regenwater in de bodem infiltreert. Bij de realisatie van het plan zullen daarom niet-uitlogende bouwmaterialen worden toegepast.

Oppervlakteverharding
Er is met het plan sprake van een toename van de oppervlakteverharding. Het bebouwd oppervlak is circa 105 m² en voor de parkeerplaatsen en terras zal er sprake zijn van circa 120 m² (90 m² inrit en 30 m² terras) aan verharding. De totale verharding zal ongeveer uitkomen op 105 + 120 = 225 m² oppervlakte. Om de bergingscapaciteit te berekeningen moet rekening gehouden worden met de normen van het Waterschap en de gemeente. Het Waterschap gaat uit van een capaciteit van 100 mm in 24 uur, de gemeente Mook en Middelaar sluit voor dit plan aan bij deze norm. Uitgaande van een verhard oppervlak van 225 m² en een bergingsambitie van 100 mm/ 24 uur per m² verhard oppervlak moeten de bergingsvoorzieningen 22,5 m3 water kunnen bergen.

Riolering
Voor nieuwbouwprojecten hanteert de gemeente het principe dat afvalwater en hemelwater gescheiden moeten worden ingezameld. Hemelwater dient voor zover mogelijk op het eigen terrein verwerkt te worden. In nieuwe situaties is het uitgangspunt dat het hemelwater gescheiden van het afvalwater wordt ingezameld, vastgehouden of afgevoerd. In nieuwe gebieden met een (verbeterd) gescheiden rioolstelsel (apart riool voor de inzameling en afvoer van hemelwater) moet het hemelwater op het hemelwaterstelsel aangesloten zijn. Het hemelwater wordt bij ruimtelijke ontwikkelingen zoveel mogelijk geïnfiltreerd op eigen terrein.

Binnen het plangebied wordt het hemelwater gescheiden van het afvalwater, door middel van infiltratie op eigen terrein. Uitgangspunt is dat er gestreefd moet worden naar een gescheiden riolering. Als er geen verbeterd rioolsysteem aanwezig is kan voldaan worden met een riolering voor afvalwater en infiltratie van hemelwater op eigen terrein.

6.10.3 Conclusie

Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

6.11 M.e.r.-beoordeling

6.11.1 Regelgeving

De wetgeving over de milieueffectrapportage (m.e.r) is opgenomen in afdeling 16.4 van de Omgevingswet en in hoofdstuk 11 en bijlage V bij het Omgevingsbesluit. In artikel 16.34, tweede lid van de Omgevingswet is aangegeven dat onder een plan of programma, als bedoeld in artikel 2, onder a, van de strategische milieubeoordeling (SMB-richtlijn), in ieder geval wordt verstaan een omgevingsvisie, een programma, een omgevingsplan en een voorkeursbeslissing.

Voor het bepalen of een plan eventueel m.e.r.-plichtig is, is artikel 16.36, lid 3 en 4 van de Omgevingswet van toepassing. Er zijn bij de zogenaamde plan-m.e.r.-beoordeling twee mogelijke resultaten:

  • 1. Aanzienlijke milieueffecten zijn niet uitgesloten: er volgt een plan-m.e.r. en er moet een milieueffectrapport (MER) worden gemaakt.
  • 2. Aanzienlijke milieueffecten zijn uitgesloten: er is geen plan-m.e.r. nodig en er wordt geen MER gemaakt.

Er zijn twee situaties waarin een plan-mer-beoordeling aan de orde kan komen:

  • 1. Het plan is kaderstellend voor projecten die milieueffecten kunnen hebben, maar het betreft geen project dat in bijlage V bij het Omgevingsbesluit staat. Het plan is derhalve niet direct plan-m.e.r.-plichtig. In dit geval dient een plan-mer-beoordeling te worden uitgevoerd.
  • 2. Het plan is kaderstellend voor projecten uit bijlage V Omgevingsbesluit, maar komt niet boven de drempelwaarden van kolom 2 uit bijlage V van het Omgevingsbesluit. Een plan-m.e.r.-beoordeling is aan orde indien:
    • a. Het plan een kleine wijziging van een plan of programma betreft.
    • b. Het plan gaat over een klein gebied op lokaal niveau én als voor dat plan of programma een bestuursorgaan van een gemeente het bevoegd gezag is.

6.11.2 Doorvertaling planvoornemen

Het onderhavige TAM-omgevingsplan is kaderstellend voor een project uit bijlage V Omgevingsbesluit, te weten J11: een stedelijk ontwikkelingsproject. Dit betreft ook een woningbouwontwikkeling. In de derde kolom staat dat voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een dergelijk stedelijk ontwikkelingsproject een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt op basis van artikel 16.43, lid 1, aanhef en onder b van de Ow. Het onderhavige plan betreft een kleine wijziging van het Omgevingsplan gemeente Mook en Middelaar en gaat over een klein gebied op gemeentelijk niveau. De gemeenteraad is voor onderhavig TAM-omgevingsplan het bevoegd gezag.

Op grond van het gestelde in de voorgaande paragrafen in Hoofdstuk 6 van deze motivering kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling, gelet op de aard, omvang en ligging, geen aanzienlijke milieueffecten kent. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De uitgevoerde onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit TAM-omgevingsplan te kunnen nemen en een aparte plan-m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk.

6.11.3 Conclusie

Het aspect 'milieueffectrapportage' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 7 Financiële haalbaarheid

7.1 Economische haalbaarheid

Alle kosten die gemaakt moeten worden met het opstellen van een ruimtelijk plan zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor is een overeenkomst afgesloten, waarin ook de afwikkeling van eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade c.q. nadeelcompensatie is geregeld. Hiermee is de financiële haalbaarheid voor de gemeente afdoende geregeld.

Hoofdstuk 8 Belangenafweging

8.1 Wat betekent dit initiatief voor de inwoners

Het initiatief is zoals beschreven in hoofdstuk 4 middels participatie voorgelegd aan de omgeving. Met de participatie is voldaan aan de vereiste om participatie te voeren bij een wijziging omgevingsplan. Het initiatief is inhoudelijk een plan dat past binnen de gemeentelijke kaders en past op de locatie in de kern van Molenhoek. Het initiatief past binnen de woonvisie en woonagenda door de toevoeging van een woning in binnenstedelijk gebied die aansluit bij de woningbehoefte in Molenhoek.

8.2 Evenwichtige toedeling van functies aan locaties

Gemeenten moeten ervoor zorgen dat de regels in het omgevingsplan leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Dit staat in artikel 4.2, eerste lid, Omgevingswet. Ook moeten alle regels in het omgevingsplan samen leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De gemeente moet daarbij rekening houden met alle betrokken belangen. Verder gelden de instructieregels uit het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). In hoofdstuk 6 zijn de aspecten van de fysieke leefomgeving en milieu afgewogen waarin wordt beargumenteerd waarom het plan uitvoerbaar wordt geacht. Daarnaast wordt het plan ook maatschappelijk (participatie) en economisch (financieel) haalbaar geacht. Concluderend kan worden gesteld dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.