direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nieuwwijkstraat Heijen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0907.BP23158NIEWWSTRHEI-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Ten zuiden van de Nieuwwijkstraat is momenteel een onbebouwd terrein (grasveld met bomen) binnen de kern van Heijen gelegen. Het voornemen bestaat om hier 17 starterswoningen te realiseren om doorstroming op de woningmarkt te bevorderen.

Momenteel rust op het plangebied de enkelbestemmingen 'Groen' en Verkeer alsmede de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' en de functieaanduidingen 'evenemententerrein' en 'parkeerterrein'. Binnen deze bestemmingen is het qua gebruiks- en bouwmogelijkheden niet mogelijk om woningbouw mogelijk te maken. Er dient daarom een nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden om het beoogde woningbouwproject mogelijk te maken. Deze toelichting voorziet in de ruimtelijke onderbouwing van dit bestemmingsplan, waarbij getoetst wordt aan de geldende beleidskaders, milieu- en omgevingsaspecten en economische en maatschappelijke haalbaarheid.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen ten zuiden van de Nieuwwijkstraat binnen de bebouwde kom van de kern Heijen, gemeente Gennep. In de huidige situatie betreft de locatie een gedeeltelijk verhard terrein dat, omringd met openbaar groen, ruimte biedt aan verschillende speel-/sportvoorzieningen (voetbal, basketbal en skaten). Tevens wordt het gerbuikt als evenemententerrein (kermis) en parkeerterrein. De locatie is kadastraal bekend als gemeente Gennep, sectie G, perceelnummer (deels) 924 en heeft een oppervlakte van ongeveer 4.350 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP23158NIEWWSTRHEI-VA01_0001.png"

Luchtfoto plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP23158NIEWWSTRHEI-VA01_0002.png"

Ligging plangebied en kadastrale situatie

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Op het plangebied zijn de volgende bestemmingsplannen geldig:

  • Kern Heijen 2016 (vastgesteld 23 januari 2017
  • Paraplubestemmingsplan parkeren Gemeente Gennep (vastgesteld 4 juni 2018)

Kern Heijen 2016

Binnen het bestemmingsplan 'Kern Heijen 2016' is het plangebied deels bestemd met de enkelbestemming 'Groen' en deels met de enkelbestemming 'Verkeer'. De bestemming 'Groen' rust op het grootste deel van het plangebied. De inritten vanaf de Nieuwwijkstraat zijn bestemd als 'Verkeer'

Binnen deze bestemming 'Groen' zijn de gronden bestemd voor: groenvoorzieningen, bermen en beplanting, parken en plantsoenen; paden, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, alsmede nutsvoorzieningen. Tevens zijn bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen en verhardingen toegestaan. De bouwmogelijkheden zijn beperkt tot bouwwerken geen gebouwen zijnde. Het oprichten van gebouwen is niet toegestaan. Op basis van de bestemming 'Groen' is de realisatie van woningen niet toegestaan.

De gronden ter plaatse van de bestemming 'Verkeer' zijn specifiek bestemd voor verharde en onverharde wegen en straten met maximaal 2x1 rijstroken, wandel- en (brom)fietspaden met een functie voornamelijk gericht op verblijf, en de afwikkeling van het doorgaande verkeer.

Binnen zowel de bestemming 'Groen' als 'Verkeer' zijn de functieaanduidingen 'evenemententerrein' en 'parkeerterrein' opgenomen. Ter plaatse van deze aanduidingen zijn respectievelijk een evenemententerrein en parkeerterrein toegestaan overeenkomstig het huidige gebruik.

Daarnaast geldt binnen het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' De dubbelbestemming is gericht op het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende enkelbestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP23158NIEWWSTRHEI-VA01_0003.png"

Uitsnede bestemmingsplan 'Kern Heijen 2016' met ligging plangebied rood omlijnd

Paraplubestemmingsplan parkeren Gemeente Gennep

Het 'Paraplubestemmingsplan Parkeren Gemeente Gennep' is in 2018 vastgesteld ten behoeve van een uniforme parkeerregeling voor de gehele gemeente Gennep. Directe aanleiding voor dit Paraplubestemmingsplan is de inwerkingtreding van de Reparatiewet BZK 2014, waardoor de grondslag voor stedenbouwkundige bepalingen in de gemeentelijke bouwverordening zijn komen te vervallen.

In dit bestemmingsplan worden de parkeernormeringen voor de te realiseren woningen getoetst aan dit Paraplubestemmingsplan parkeren Gemeente Gennep (zie 5.4).

1.4 Leeswijzer

In deze toelichting wordt na dit inleidende hoofdstuk in Hoofdstuk 2 het plangebied en planvoornemen nader beschreven. Vervolgens vindt toetsing van dit planvoornemen plaats aan beleidskaders (Hoofdstuk 3), milieuaspecten (Hoofdstuk 4) en sectorale aspecten (Hoofdstuk 5). In Hoofdstuk 6 wordt de juridische regeling toegelicht. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 7 de economische en maatschappelijke haalbaarheid van het planvoornemen toegelicht, en komt in Hoofdstuk 8 de te volgen procedure aan bod.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Ligging in groter verband

Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Heijen. De kern Heijen is gelegen ten zuiden van de kern Gennep. De Provinciale weg N271 doorkruist het bosrijke gebied (Heijense bos) tussen deze twee kernen. Aan de westkant van de kern Heijen vormt de Maas de provinciale scheiding tussen de provincies Noord-Brabant en Limburg. De ligging aan de Maas wordt benut middels het industrieterrein met haven aan de noordkant van de kern Heijen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP23158NIEWWSTRHEI-VA01_0004.png"

Omgeving plangebied (ligging aangegeven met marker)

2.2 Historische ontwikkeling

Het plangebied heeft tot de jaren '80 voornamelijk als landbouwgrond gefungeerd. In de jaren '80 zijn de gebieden rondom het plangebied grotendeels bebouwd, als onderdeel van de kern Heijen. Het plangebied zelf is hierna altijd een 'open plek' binnen bebouwd gebied geweest.

Heijen ligt op de hogere rivierduinen aan een oude meander van de Maas. Het is ontstaan als lintdorp op de overgang van de rivierduinen naar de Maasvallei. Op een aantal plaatsen is deze overgang nog zichtbaar. De historische linten, waaronder de Hoofdstraat en de Nieuwwijkstraat zijn in stand gebleven. De Hoofdstraat is nog steeds een belangrijke route naar de stad Gennep. Langs de Hoofdstraat is historische bebouwing te vinden, waaronder de buitenplaats met kasteel Huis Heijen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP23158NIEWWSTRHEI-VA01_0005.png"

Historische ontwikkeling omgeving plangebied (bron: TopoTijdreis)

2.3 Ruimtelijke en functionele structuur

Het plangebied betreft een perceel gelegen binnen het bestaande bebouwd gebied van de kern Heijen. Het plangebied is momenteel deels verhard, heeft twee inritten vanaf de Nieuwwijkstraat en is in gebruik als parkeervoorzieningen in combinatie met verschillende speel-/sportvoorzieningen (basketbal, voetbal en skaten). Daarnaast kan het plangebied fungeren als evenemententerrein. De randen van de locatie worden gekenmerkt door gras met bomen. De locatie heeft daardoor een groene uitstraling en heeft tevens vooral een recreatieve functie.

De omgeving wordt gekenmerkt door overwegend vrijstaande en geschakelde woningen (tweelaags met kap) met nokrichting parallel aan de weg. Ten zuiden van de locatie is aan de overzijde van de Lijsterbesstraat een basisschool gevestigd, dat samen met de Sint Dionysius Kerk een uitzondering vormt op de woningbouw in de directe omgeving van het plangebied.

In het dorp zijn diverse kleinschalige voorzieningen te vinden, waaronder de St Dionysiuskerk, (sport)verenigingen, de basisschool, een fietsenwinkel en gemeenschapshuis. Binnen het dorp zijn enkele open plekken te vinden, waar onder meer speelvoorzieningen aanwezig zijn.

De Nieuwwijkstraat is een gebiedsontsluitingsweg en vormt vanaf de Sint Dionysius Kerk de verbinding tussen Heijen en het Heijense bos, dat zich aan de overzijde van de provinciale weg N271 bevindt. De Nieuwwijkstraat sluit aan de westkant aan op de Hoofdstraat, die als gebiedsontsluitingsweg de kern Heijen met de kern Gennep (noordkant) en Diekendaal (zuidkant) verbindt. Binnen de kern Heijen zijn gedifferentieerde functies (horeca, winkels) rondom de Hoofdweg gesitueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP23158NIEWWSTRHEI-VA01_0006.png"

Obliek plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP23158NIEWWSTRHEI-VA01_0007.png"

Doorsnede Nieuwwijkstraat ter hoogte van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP23158NIEWWSTRHEI-VA01_0008.png"

Aanblik plangebied vanaf de Nieuwwijkstraat

2.4 Planvoornemen

Het planvoornemen bestaat om, ten zuiden van de Nieuwwijkstraat in de kern Heijen, een woningbouwontwikkeling mogelijk te maken van in totaal 17 starterswoningen. De woningen worden in drie bouwblokken gerealiseerd. Aan de zijde van de Nieuwwijkstraat worden twee bouwblokken van respectievelijk 6 en 4 woningen gerealiseerd. De oriëntatie van deze woningen is met de voorgevel gericht naar de Nieuwwijkstraat. Aan de zijde van de Acaciastraat wordt nog een bouwblok van 7 woningen gerealiseerd. De oriëntatie van deze woningen is met de voorgevel gericht naar de Acaciastraat. De woningen worden iets terug gelegd ten opzichte van de Acaciastraat zodat het groen en bomen op de hoek Nieuwwijkstraat/Acaciastraat kan worden behouden.

De woningen aan de Nieuwwijkstraat verschillen ten opzichte van de woningen aan de Acaciastraat. Zowel qua beukmaat als kavellengte. De woningen aan de Nieuwwijkstraat zijn langer en smaller. De woningen aan de Acaciastraat zijn korter en breder. De woonpercelen aan de Nieuwwijkstraat hebben een oppervlakte van ongeveer 96 m2, met uitzondering van de eindwoningen. Deze woonpercelen hebben een oppervlake van ongeveer 100 m2. Het oppervlak van de woonpercelen van de woningen aan de Acaciastraat bedraagt ongeveer 71 m2, waarbij het woonperceel van de eindwoning aan de zijde van de Nieuwwijkstraat een oppervlakte heeft van ongeveer 83 m2. De woningen zelf bestaan uit twee bouwlagen met kap. De nokrichting van de woning loopt parallel aan de ontsluiting.

Aan de achterzijde van de woningen wordt een parkeerterrein aangelegd met 34 parkeerplaatsen. Dit parkeerterrein is bereikbaar via een inrit vanaf de Nieuwwijkstraat tussen de twee bouwblokken door.

De achterzijde van de woningen zal bereikbaar zijn middels aan te leggen achterpaden. Tevens wordt een voetpad voor de woningen aan de zijde van de Acaciastraat aangelegd om deze woningen aan de voorzijde te ontsluiten. De hoekwoningen/percelen van de bouwblokken worden voorzien van een uniforme en integrale erfafscheiding. Hiermee wordt beoogd om de perceelsgrenzen aan de achterzijde van de woningen een kwalitatieve uitstraling te geven richting het parkeerterrein.

De bestaande bomen worden waar mogelijk ingepast in het plangebied en zo veel mogelijk behouden. Hiermee behoudt het plangebied zijn groene uitstraling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP23158NIEWWSTRHEI-VA01_0009.png"

Situatie planvoornemen aan de Nieuwwijkstraat

Woningvoorraad

Met het planvoornemen worden in totaal 17 woningen mogelijk gemaakt. Deze woningen zullen in de markt gepositioneerd worden als woningen die geschikt zijn voor voor de doelgroep starters. De nieuwe bebouwing bestaat uit eenvoudige volumes met zadeldaken (zijde Nieuwwijkstraat) en mansarde-kappen (zijde Acaciastraat). De geleiding van de bouwmassa en de kleur en detaillering van de gevel zorgen ervoor dat de bebouwing zich voegt in de schaal en ruimtelijke structuur van de omgeving. De architectuur van de woningen is vergelijkbaar met de architectuur van nieuw gerealiseerde woningen in andere delen van de kern Heijen. Deze woningen zijn daarmee passend binnen het bestaande straatbeeld aan de Nieuwwijkstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP23158NIEWWSTRHEI-VA01_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP23158NIEWWSTRHEI-VA01_0011.png"

Impressies/sfeerbeelden woonontwikkeling aan de Nieuwwijkstraat (deze illustraties zijn ter verduidelijking van het beoogd woonproduct, onder voorbehoud van eventuele toekomstige stedenbouwkundige wijzigingen)

Landschappelijk inpassing

Binnen het plangebied wordt voldoende ruimte gereserveerd om de woningbouwontwikkeling landschappelijk in te passen. Aan alle zijden (achterzijde bestaande tuinen hoek Nieuwwijkstraat/Acaciastraat) worden (bestaande) groenzones behouden en versterkt. In deze groenzones blijven de bestaande bomen zo veel als mogelijk behouden. Ook langs de inrit ter ontsluiting van het parkeerterrein wordt een groenstrook aangelegd om het geheel een groene en aantrekkelijke uitstraling te geven.

De voortuinen worden ongeveer 5 meter diep aan de zijde van de Nieuwwijkstraat. De voortuinen van de woningen aan de zijde van de Acaciasstraat worden minder diep (1,5 meter) omdat de woningen hier aan het groen grenzen en niet direct aan de weg. De hoekwoningen die aan het groen c.q. openbare ruimte grenzen krijgen een uniforme erfafscheiding aan de zijkant om hier een kwalitatieve uitstraling te creeëren.

Parkeren

De parkeervoorzieningen, in de vorm van een parkeerterrein, worden losgekoppeld van de woonkavels. Aan de achterzijde van de woningen worden 34 parkeerplaatsen (haaks parkeren) gerealiseerd. Dit parkeerterrein wordt via een inrit vanaf de Nieuwwijkstraat ontsloten. De aanleg van deze parkeervoorzieningen wordt in paragraaf 5.4 getoetst aan het geldend parkerbeleid (het paraplubestemmingsplan Parkeren Gemeente Gennep).

2.5 Afwijken geldend bestemmingsplan

Op basis van het geldend bestemmingsplan zijn binnen het plangebied de bestemmingen 'Groen' en 'Verkeer' gelegen. Binnen deze bestemmingen is de oprichting van 17 woningen planologisch-juridisch niet mogelijk. Om de woonontwikkeling aan de Nieuwwijkstraat mogelijk te maken, dient daarom het geldend bestemmingsplan 'Kern Heijen 2016' ter plekke van het plangebied herzien te worden.

In de volgende hoofdstukken wordt de wenselijke nieuwe invulling van het plangebied getoetst aan de geldende beleidskaders op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau (Hoofdstuk 3), milieuaspecten (Hoofdstuk 4) en sectorale aspecten (Hoofdstuk 5).

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het Rijk opgesteld in het kader van de nieuwe Omgevingswet, die op 1 januari 2024 in werking treedt. Aan de hand van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:

  • 1. Ruimte voor klimaat adaptatie.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  • 4. Toekomstigbestendige ontwikkelingen van het landelijk gebied.

Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het Rijk de volgende drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaat voor enkelvoudige functies.
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Binnen de NOVI wordt aandacht besteed aan het nationaal belang van het zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften. Hierbij wordt benadrukt dat de opwaardering van de woningvoorraad niet alleen een kwantitatieve opgave is. Demografische ontwikkelingen (vergrijzing, huishoudenverdunning, immigratie en asiel), nieuwe keuzes rond verduurzaming en ontwikkelingen in de zorg(behoefte) hebben onder andere ook belangrijke invloed op de woonbehoefte. De komende tien jaar moeten er één miljoen woningen worden gebouwd. Een coalitie van 34 organisaties op het gebied van wonen, bouwen en zorg en welzijn heeft hiervoor, in samenwerking met gemeenten en provincies, een actieplan opgesteld. In de zogenaamde 'Actieagenda Wonen' hebben partijen afgesproken om met een volgend kabinet snel te gaan bouwen.

Het planvoornemen voorziet in het benutten van een locatie binnen bestaand stedelijk gebied voor woningbouwontwikkeling. Deze woningen zijn georiënteerd op een groep (starters) die, gezien de demografische ontwikkelingen, de meeste behoefte hebben aan een betaalbare woning. Met het aanbieden van (betaalbare) koopwoningen voor deze groep wordt invulling gegeven aan de wens om snel het woningtekort voor deze groep op te vangen. Er wordt bovendien invulling gegeven aan (deels) braakliggende grond, waarmee de ruimtelijke kwaliteit van de kern Heijen verbeterd wordt. Het plan is hiermee in lijn met de NOVI.

3.1.2 Besluit en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):

  • 1. project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 2. kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
  • 3. grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
  • 4. toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • 5. Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
  • 6. verstedelijking in het IJsselmeer;
  • 7. defensie;
  • 8. erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • 9. hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • 10. Elektriciteitsvoorziening;
  • 11. ecologische hoofdstructuur.

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

Voor het plangebied is het Rijksbelang 'Grote rivieren' relevant. Ter volledigheid wordt aangetoond dat het plangebied niet is gelegen binnen de zone 'Grote rivieren'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP23158NIEWWSTRHEI-VA01_0012.png"

Ligging locatie t.o.v. zonering 'Grote rivieren'

De locatie is niet gelegen binnen een gebied waarin het rijk een nationaal belang heeft aangewezen. De Barro en het Rarro hebben dan ook geen consequenties voor onderhavige ontwikkeling en vormt derhalve geen belemmering voor het planvoornemen.

3.1.3 Bro; motivering duurzame verstedelijking

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is per 1 oktober 2012 op onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6 van het Bro is de 'motivering duurzame verstedelijking' opgenomen. Het Bro stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen en omgevingsvergunning (handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening) die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken.

De Ladder voor duurzame verstedelijking richt zich op substantiële veranderingen en bouwplannen die qua aard en omvang zodanig zijn, dat voor mogelijke leegstand elders gevreesd zou kunnen worden. Het doel is om overbodige bouwplannen (kantoren, woningen) te voorkomen en hergebruik te stimuleren.

Per 1 juli 2017 zijn een aantal wijzigingen op de eerdere ladder van kracht geworden, waarbij de afzonderlijke treden zijn losgelaten. Op basis van deze gewijzigde tekst geldt in het geval dat het bestemmingsplan c.q. omgevingsvergunning een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dat de toelichting/ruimtelijke onderbouwing een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling.

Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting/ruimtelijke onderbouwing, aanvullend op de beschrijving van de behoefte, tevens een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied een rol spelen.

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die ladderplichtig is. Wanneer sprake is van nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de toelichting van het bestemmingsplan/ruimtelijke onderbouwing een beschrijving van de behoefte aan de woningen die mogelijk worden gemaakt bevatten. Deze behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de woningbouwontwikkeling.

Het planvoornemen voorziet in een woonontwikkeling van 17 woningen. Hierdoor kan gesteld worden dat er sprake is van een (nieuwe) stedelijke ontwikkeling. De behoefte voor de woningen dient daarom onderbouwd te worden in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Met de realisatie wordt voorzien in een kwalitatieve behoefte, namelijk woningen voor starters.

Er is een nadrukkelijk behoefte aan deze woningen om de woningvoorraad van de kern Heijen in balans te houden en te voorzien in betaalbare woningen. In paragraaf 3.3.1 en 3.4.1 is de kwantitatieve behoefte verder verduidelijkt. Hieruit blijkt dat het planvoornemen passend is binnen de geldende woonbeleidskaders. Daarnaast biedt het planvoornemen een nieuwe bestemming voor een 'open plek' de kern van Heijen, en dus binnen bestaand stedelijk gebied, nabij het 'centrum'. Het planvoornemen betreft daarmee de juiste woningen voor de juiste doelgroep op de juiste plek. Hiermee vormt de Ladder voor duurzame verstedelijking geen beletsel voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale omgevingsvisie (POVI)

De nieuwe Omgevingswet treedt op 1 januari 2024 in werking. De provincie moet dan beschikken over een Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie heeft in dat kader  het POL2014 vervangen door de Omgevingsvisie Limburg (hierna: POVl). Deze is vastgesteld op 1 oktober 2021. De POVI richt zich op de langere termijn (2030-2050) en beschrijft onderwerpen zoals wonen, bodem, infrastructuur, milieu, ruimtelijke economie, water, natuur, luchtkwaliteit, landschap en cultureel erfgoed. Maar ook het aspect gezondheid en een gezonde leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie meegenomen.

De zoneringen op grond van het POL2014 zijn in de POVI overgenomen op de kaart 'Limburgse principes'. In de POVI is onderhavig plangebied, net als in het POL, gelegen in het 'bebouwd gebied' (landelijke kern). Vanuit beleidsmatig oogpunt in relatie tot voorliggend planvoornemen is geen sprake van relevante wijzigingen ten opzichte van het POL2014. Het planvoornemen ligt in lijn met de POVI en kan daarom met betrekking tot de provinciale visie als toekomstbestendig worden geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP23158NIEWWSTRHEI-VA01_0013.png"

Uitsnede kaart 'Limburgse principes' met ligging plangebied

Voor wat betreft woningbouw, op korte en middellange termijn, zit de grootste opgave in het toekomstgeschikt maken van de verouderde en niet-courante bestaande woningvoorraad. Conjuncturele ontwikkelingen en migratiestromen beïnvloeden vraag en aanbod op de woningmarkt. Daarnaast verandert de woonvraag waardoor het woningaanbod niet altijd aansluit op de vraag. Daardoor is er op korte termijn een vraag naar woningen voor specifieke doelgroepen (starters en senioren) en lokaal een overschot aan incourante plannen en woningen. Voor zover (harde en zachte) planvoorraad voorziet in de mogelijkheid om woningen te bouwen waar niet langer behoefte aan is, zal de Provincie in overleg met de gemeenten onderzoeken hoe deze planvoorraad aangepakt kan worden. Hiertoe is reeds in POL2014 een oproep gedaan aan gemeenten, die Limburg breed nog niet het gewenste resultaat heeft opgeleverd. Het gevolg is dat woningbouwplannen waaraan dringend behoefte bestaat, niet kunnen worden toegevoegd vanwege een te grote voorraad aan niet meer actuele plannen die niet meer aansluiten bij de behoefte.

Daarnaast zijn ook sociaal-economische omstandigheden, gezondheid, leefbaarheid, het voorzieningenniveau, de bereikbaarheid en een veilige omgeving zijn van belang. Leegstand, criminele activiteiten, ondermijning of verloedering en eenzijdig samengestelde woongebieden hebben invloed op de leefbaarheid en kunnen de kloof in de samenleving vergroten. Gemengde wijken met ruimte voor verschillende leefstijlen dragen bij aan een sterker sociaal weefsel en kunnen bijdragen aan het voorkomen van sociale problemen'.

Het woningbeleid is verder uitgewerkt in de Regionale woonagenda Noord-Limburg (3.3.1) en de Lokale woonvisie gemeente Gennep (3.4.1). Het planvoornemen voorziet in de hiervoor beschreven transformatie van de woningvoorraad door gebruik te maken van een inbreidingslocatie, waarbij de woningen bedoeld zijn voor een specifieke doelgroep (starters). Hiermee wordt de woningvoorraad van de kern Heijen beter in balans gebracht. Tevens draagt het planvoornemen bij aan de kwaliteit van de leefomgeving door een goede invulling te geven aan een 'open plek' binnen de bestaand bebouwd gebied. Hiermee ligt het plan in lijn met de POVI.

3.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

Gelijktijdig met het Provinciaal Omgevingsplan 2014 (POL2014) is de Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld. Daarin heeft de juridische doorwerking van het omgevingsbeleid uit het POL2014 plaatsgevonden. Hoewel in oktober 2021 inmiddels de nieuwe Omgevingsvisie Limburg is vastgesteld en voorsorterend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet in december 2021 ook al de nieuwe Omgevingsverordening Limburg (2021) is vastgesteld, geldt vooralsnog de Omgevingsverordening Limburg 2014. De nieuwe verordening treedt pas in werking na bekendmaking, hetgeen wordt gekoppeld aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Op dat moment vervalt de Omgevingsverordening Limburg 2014.

In het hoofdstuk Ruimte zijn voor een beperkt aantal onderdelen van het POL-beleid regels opgenomen. Daarnaast zijn regelingen opgenomen die naar de mening van het Rijk door de Provincies nader moeten, dan wel kunnen worden uitgewerkt in een provinciale ruimteverordening. Met name gaat het dan om de regels voor de ecologische hoofdstructuur, die zijn ondergebracht in het onderdeel Goudgroene natuurzone.

In de verordening is onder andere bepaald dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen in beginsel een plaats moeten krijgen binnen het bestaande stedelijk gebied (overeenkomstig de Ladder voor duurzame verstedelijking). Het planvoornemen voorziet in een nieuwe woonontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Er zijn verder geen aspecten van de Omgevingsverordening Limburg die beletsel vormen voor uitvoering van het planvoornemen.

3.2.3 Woondeal Limburg

De regionale woondeals zijn regionale uitwerkingen van de Nationale Woon- en Bouwagenda. Hierin staan de oorzaken van de wooncrisis en de doelstellingen en de aanpak voor de komende jaren. Het beleid is erop gericht om het woningtekort op te lossen door 900.000 goede nieuwe woningen te bouwen tot 2030, waarvan een groot deel betaalbaar. Woningcorporaties, bedrijven en maatschappelijke organisaties werken nauw samen om deze doelstellingen te bereiken.

In Limburg zijn er drie woonregio’s te onderscheiden binnen de Woondeal, te weten Noord-, Midden- en Zuid-Limburg. Afgesproken is dat in Limburg minimaal 26.550 nieuwe woningen gebouwd worden met een ambitie voor 20.000 extra. Het gaat hierbij om een productie van circa 3.000 woningen per jaar. Landelijk, provinciaal en in de regio gaat 2/3 van de nieuwbouw verplicht bestaan uit betaalbare woningen. Van de nieuwbouw is 40% bedoeld voor middeninkomens. Voor sociale huur geldt dat gemeenten in de nieuwbouw een been moeten bijtrekken om op 30% te komen, als ze nu een lager aandeel hebben, terwijl gemeenten die al (ruim) boven het gemiddelde zitten meer moeten bouwen voor de middeninkomens.

De komende tijd worden de bouwplannen voor Limburg verder uitgewerkt. Gemeenten, regio, provincies en het Rijk werken samen met woningbouwcorporaties en marktpartijen om dit proces te versnellen. De Provincie Limburg ondersteunt gemeenten hierbij door partijen aan elkaar te verbinden, kennis te delen en te ondersteunen.

Onderhavige planvoornemen draagt met de realisatie van 17 starterswoningen bij aan de afspraken met de woondeal Limburg.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale woonvisie Noord-Limburg 2020-2024

De Regionale woonvisie Noord-Limburg geeft richting aan het woonbeleid voor de komende 4 jaar. In de visie wordt nadrukkelijk de link gelegd tussen de (toekomstige) bevolkingssamenstelling en de bestaande woningvoorraad. Hierbij wordt de nadruk gelegd op de kwalitatieve opgave en minder op de kwantitatieve opgave. De Regionale woonvisie Noord-Limburg bevat een analyse, waarvan de opgaven kunnen worden samengevat in de volgende twee punten:

  • Mismatch woningbehoefte en woningvoorraad;
  • Zoektocht om alle doelgroepen een plek te geven binnen de woningmarkt.

Doordat er verschuivingen plaatsvinden in de demografische samenstelling van de bevolking, verandert ook de woonbehoefte kwalitatief. Door in te zetten op de juiste kwaliteit woningen wordt er geprobeerd om de langste keten op het gebied van doorstroming op de woningmarkt te creëren. De Regionale woonvisie hanteert een aantal uitgangspunten voor de kwalitatieve richtlijn:

  • Toevoegen van woningen in principe alleen in de kernen;
  • Creëren van koppelkansen;
  • Toevoegen van woningen leidt niet tot het vergroten van het kwetsbare woningoverschot;
  • Het type toe te voegen woning moet passen binnen de kwalitatieve behoefte;
  • Het nastreven van sociaal duurzame woonconcepten;
  • Het aansluiting zoeken op de duurzaamheidsdoelen die landelijk, regionaal en lokaal gesteld zijn.

Met het planvoornemen worden 17 woningen toegevoegd in bestaand stedelijk gebied van de kern Heijen. Hierbij vindt bovendien een herontwikkeling plaats van een 'open plek' in de ruimtelijke structuur. Het planvoornemen betreft starterswoningen, zodat in de eigen behoefte van de kern Heijen kan worden voorzien en er een betere balans in de woningvoorraad ontstaat. Hiermee wordt invulling gegeven aan de wens om in de kleine kernen de woningvoorraad op peil te houden en invulling te geven aan de gewenste regionale uitgangspunten. Hiermee kan gesteld worden dat het planvoornemen past binnen de richtlijnen van de regionale woonvisie.

De regionale werkgroep Wonen heeft op 5 juni 2023 positief geadviseerd op de voorliggende casus.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Lokale woonvisie 'Samen bouwen we een thuis voor iedereen'

De lokale woonvisie is op 7 november 2022 vastgesteld. In deze visie wordt het realiseren van een uitstekend woonklimaat voor bestaande en toekomstige bewoners voorop gesteld, door te sturen op voldoende en betaalbare woningen, van de juiste kwaliteit op een geschikte locatie. Er is daarbij oog voor de bestaande woningvoorraad en nieuwbouw. De woningen die gerealiseerd worden zijn divers, levensloopbestendig en toekomstbestendig. Bij nieuwbouw en transformatie wordt ingezet op de bevordering van doorstroming, in samenwerking met de partners op het woningen.

De gemeente Gennep wil een woningmarkt bieden die voldoende woningen van de juiste kwaliteit op de juiste plek biedt. Er wordt daarom ingezet op de realisatie van toekomstbestendige woonsegmenten die aansluiten op de huishoudensontwikkeling. De prognoses van de huishoudensontwikkeling laten zien dat de huidige en toekomstige woningvraag leidt tot een groei-opgave van het aantal woningen. Maar de ambitie is groter. Er is een grote druk op de woningmarkt en een overloop uit omliggende regio’s.

Voor de kern Heijen is het van groot belang dat er plek is voor zowel jong als oud en voor verschillende inkomensgroepen om de leefbaarheid te behouden. Momenteel zijn mensen genoodzaakt om elders te gaan wonen, terwijl ze graag in het dorp willen blijven wonen. Om mobiliteit op de woningmarkt te behouden is nieuwbouw voor jongeren urgent. Vanwege de vergrijzing is er behoefte aan levensloopbestendige woningen voor één- en tweepersoonshuishoudens en betaalbare huurwoningen (zo is ook gebleken uit een enquête in Heijen). Ook is het mogelijk om woningen te ontwikkelen op basis van collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO). Heijen wil de mogelijkheden van deze vorm van bouwen en de kansen die het biedt voor Heijen verkennen. Daarnaast biedt de ontwikkeling van een multifunctionele accommodatie (MFA) kansen voor Heijen.

Het planvoornemen voorziet in realisatie van 17 woningen op een inbreidingslocatie binnen het bestaande bebouwde gebied van de kern Heijen. Hiermee wordt een 'open plek' binnen de ruimtelijke structuur van het bebouwd gebied van de kern Heijen ingevuld met een woonbestemming die kwalitatief past in de omgeving van het plangebied. De woningen voorzien dan ook in zowel de kwalitatieve als kwantitatieve behoefte aan betaalbare woningen.

3.4.2 Omgevingsvisie 'Samen maken we Gennep'

Op 23 september 2019 heeft de gemeente Gennep de 'Omgevingsvisie gemeente Gennep' gepubliceerd. In de omgevingsvisie beschrijft de gemeente wat haar visie is op de fysieke leefomgeving voor de komende 10 tot 15 jaar. Dat kan niet zonder de inbreng van en samenwerking met de inwoners, ondernemers en maatschappelijke partners. Een belangrijke opgave voor de gemeente is het behouden en versterken van een goed woon- en leef- en werkklimaat. In de zoektocht die volgt vindt de gemeente aansluiting bij het begrip 'ruimtelijke kwaliteit'. Voor het definiëren van het begrip 'ruimtelijke kwaliteit' hanteert de gemeente de volgende vier waarden:

  • herkomstwaarde (ontstaansgeschiedenis);
  • belevingswaarde (diversiteit + identiteit + schoonheid);
  • gebruikswaarde (doelmatigheid + functionele samenhang);
  • toekomstwaarde (duurzaamheid + aanpasbaarheid + beheerbaarheid).

Binnen de kern van Heijen wordt voornamelijk aandacht besteed aan het behoud van een krachtige kern, door realisatie van een aantal opgaven. Deze opgaven worden binnen de Omgevingsvisie als volgt geformuleerd:

  • Vraag en aanbod woningen kwantitatief en kwalitatief op elkaar afstemmen.
  • Behoud van het basisniveau aan voorzieningen.
  • Versterking sportaccommodatie.
  • Onderzoek naar realisatie multifunctionele toekomstbestendige accommodatie (inclusief buitenruimte).

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van 17 starterswoningen binnen bestaand bebouwd gebied in de kern Heijen, waarmee vraag en aanbod in de woningbouw kwalitatief op elkaar afgestemd worden voor een betere balans in de woningvoorraad. Daarnaast voorziet het planvoornemen in de invulling van een 'open plek' in de ruimtelijke structuur van het bestaande bebouwd gebied van de kern Gennep. Het voornemen als woningontwikkeling sluit goed aan op haar (woon)omgeving. Hiermee sluit het planvoornemen aan op datgene wat opgenomen is in de Omgevingsvisie 'Samen maken we Gennep'.

3.4.3 Landschapsontwikkelingsplan

De gemeente Gennep heeft samen met de gemeente Mook en Middelaar een Landschapsontwikkelingsplan opgesteld. Het Landschapsontwikkelingsplan geldt als een belangrijk hulpmiddel voor het garanderen en verbeteren van de kwaliteit van het landschap. Het landschapsontwikkelingsplan geeft de visie van de gemeente weer op het landschap, de bestaande kwaliteiten en gewenste ontwikkeling. In het landschapsontwikkelingsplan zijn verschillende deelgebieden onderscheiden.

In de kaart bij het landschapsontwikkelingsplan is de zone waar voorliggend planvoornemen is voorzien aangeduid als zone voor stimuleren van erfbeplanting en kleine landschapselementen.

In vrijwel het gehele ontginningsgebied en voor een groot deel van de overgangszone is het stimuleren van herstel en aanleg van kleine landschapselementen en erfbeplanting een belangrijke opgave. Met deze opgave krijgt het landschap een directe kwaliteitsimpuls, niet alleen op het gebied van ecologische en natuurwaarden maar ook op cultuurhistorisch en landschappelijk gebied. De opgave bestaat concreet uit herstel en aanleg van bijvoorbeeld singelbeplanting, houtwallen, poelen, bloemrijke akkerranden hagen, knotbomen en hakhoutbosjes. Het streven is de eigenaren te stimuleren erfbeplanting of kleinschalige landschapselementen op hun percelen aan te brengen en te ondersteunen in het beheer van bestaande elementen. In gebieden met een sterk open karakter passen zware opgaande elementen soms niet zo goed. Hier kan gebruik worden gemaakt van elementen die beter passen bij dit open karakter, zoals poelen en akkerranden of een enkele boom. Voor deze opgave hebben beide gemeenten een duidelijke voorbeeldrol door in deze gebieden actief op eigen terrein landschapselementen te ontwikkelen en te onderhouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP23158NIEWWSTRHEI-VA01_0014.png"

Uitsnede kaart landschapsontwikkelingsplan

Met het planvoornemen wordt invulling gegeven aan het Landschapsontwikkelingsplan door de bomenrij aan de rand van het plangebied waar mogelijk in stand te houden en te versterken. In paragraaf 2.4 wordt verder aangegeven hoe met het planvoornemen de omgevingsstructuur gerespecteerd wordt. Gelet hierop levert het Landschapsontwikkelingsplan geen beletsel op voor het planvoornemen.

3.4.4 Groenbeleidsplan

Het Groenbeleidsplan 2021-2031 is op 8 maart 2021 vastgesteld door de gemeenteraad. De doelstelling voor het groenbeheer is een groene, gezonde en leefbare buitenruimte voor mens en natuur.

Daarbij worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • We houden het huidige openbaar-groennetwerk binnen de gemeente in stand;
  • We werken op een natuur-inclusieve manier, met aandacht voor het herstel van ecosystemen en het herstel van de biodiversiteit;
  • We houden rekening met de effecten van klimaatverandering
  • We geven meer uitleg over het hoe en waarom van onderhoudswerkzaamheden en investeren in een effectief partnerschap tussen betrokken partijen (participatie).

In het plan krijgt onder andere de bestrijding van de processierups aandacht. Daarnaast hebben thema's als klimaatadaptatie en biodiversiteit een plek gekregen. Ook onze ambitie om meer bomen aan te planten is in het plan uitgesproken.

Voor het planvoornemen betekent dit dat geheel wordt ingepast in een groene setting waarbij bestaande bomen zoveel mogelijk behouden blijven en eventuele nieuwe bomen aangeplant worden. Daarnaast zullen de woning natuur-inclusief worden gebouwd en wordt het hemelwater afgekoppeld.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden alle relevante milieu- en omgevingsaspecten voor het plangebied behandeld. Indien er beperkingen uit het plan voortvloeien naar aanleiding van één van de aspecten, dan is hier in dit plan als randvoorwaarde rekening mee gehouden. Een en ander betekent dat het bestemmingsplan in overeenstemming met het criterium van 'een goede ruimtelijke ordening' dient te zijn.

4.2 Milieueffectrapportage

4.2.1 Inleiding

De m.e.r.-regelgeving is erop gericht het milieu een volwaardige plaats in besluitvormingsprocessen te geven. Besluitvorming over ruimtelijke plannen vraagt altijd om een integrale afweging. In bepaalde gevallen is de verplichting opgelegd om de milieugevolgen van een voorgenomen activiteit evenals alternatieven hiervoor en mogelijke maatregelen, te beschrijven. In deze paragraaf is getoetst of sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plicht.

Toetsing

Een m.e.r.-toetsing op basis van de beschikbare gegevens levert het volgende resultaat op:

  • 1. Er is sprake van een 'stedelijk ontwikkelingsproject', waarbij de omvang van de ontwikkeling zich ruim onder de drempelwaarden bevindt (cf Bijlage D bij het Besluit milieueffectrapportage). Een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is daarmee aan de orde. Het planvoornemen betreft een transformatie van een groenvoorziening (grasveld met bomen) naar kleinschalige woningbouw (17 woningen) binnen bestaand bebouwd gebied (invulling 'open plek'). Concreet wordt een deels verhard terrein geherstructureerd in het kader van de realisatie van 17 starterswoningen. Er is geen sprake van significante milieugevolgen als gevolg van het planvoornemen. Dit blijkt uit hoofdstuk 4 en 5 van deze toelichting.
  • 2. Gezien de aard, omvang en locatie van het voornemen en de afstand en effectbereik ten opzichte van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (ca. 1,7 km tot Maasduinen, ca. 3,0 km tot de Zelderische Driessen en ca. 3,9 km tot Oeffeltermeent) is aannemelijk dat significant negatieve effecten van 18 storingsfactoren op voorhand zijn uit te sluiten. Vanwege het effectbereik en de overbelaste situatie, is dit niet het geval voor de stikstofdepositie als gevolg van het voornemen. Dit dient te worden aangetoond met een stikstofdepositieberekening van het projecteffect in de AERIUS Calculator. Een notitie beoordeling stikstof is bijgevoegd als Bijlage 1 bij deze toelichting. Hieruit blijkt dat het planvoornemen in zowel de bouwfase als gebruiksfase niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op Natura2000-gebieden. Significant negatieve effecten ten aanzien van de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000 gebieden kunnen daarmee op voorhand worden uitgesloten. Voor het plan is derhalve geen vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming vereist.
  • 3. Dit betekent dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is en dat er geen passende beoordeling hoeft te worden opgesteld in het kader van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming. Er bestaat dus geen m.e.r. -plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

Gelet op de kenmerken van het planvoornemen en de kenmerken van de potentiële effecten, zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen opgetreden. Ook heeft het planvoornemen geen negatieve effecten op een goede ruimtelijke ordening zoals beschreven in deze milieuparagraaf en de toelichting.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

Vanuit het aspect 'goede ruimtelijke ordening' dient er voldoende ruimtelijke scheiding te zijn tussen hinderveroorzakende (o.a. bedrijven) en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Voorgaande moet op twee manieren getoetst worden. Enerzijds wordt er gekeken of het perceel zelf veroorzaker is van hinder en anderzijds wordt bekeken of het perceel kwetsbaar is voor hinder.

Het plan bestaat uit de oprichting van 17 woningen. Een woning is geen hinderveroorzakend object, maar wel aan te merken als gevoelig object. Toetsing van mogelijke hinder die het planvoornemen veroorzaakt op hindergevoelige functies in de omgeving is daarom niet noodzakelijk. Wel dient ter plekke van de te realiseren woning een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd te worden. Bovendien mag het planvoornemen niet leiden tot een belemmering in de bedrijfsvoering voor omliggende bedrijven.

In de nabije omgeving van het plangebied liggen geen hinderveroorzakende bedrijven. Wel ligt ten westen van het plangebied op een afstand van ongeveer 42 meter de Sint Dionysius Kerk. Op basis van de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering' geldt hiervoor een richtafstand van 30 meter ten gevolge van het aspect geluid. Met het planvoornemen wordt voldaan aan deze richtafstand.

Ten zuidwesten van het plangebeid isop een afstand van ongeveer 36 meter basisschool de Heggerank gelegen. Op basis van de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering' geldt hiervoor een richtafstand van 30 meter ten gevolge van het aspect geluid. Met het planvoornemen wordt aan deze richtafstand voldaan.

Beide maatschappelijke voorzieningen zijn daarmee niet hinderveroorzakend ten opzichte van de nieuw te realiseren woningen.

Andersom vormen de 17 starterswoningen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van bedrijfsactiviteit van omliggende bedrijven c.q. maatschappelijke voorzieningen aangezien reeds bestaande woningen op kortere afstand gelegen zijn.

Het aspect bedrijven en milieuzonering levert daarom geen belemmering op voor het planvoornemen.

4.4 Bodem

Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in de ruimtelijke onderbouwing een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.

In dat kader is door NIPA een verkennend bodemonderzoek (d.d. 23 september 2022, rapportnummer N222659) uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 2 bij deze toelichting. Uit dit onderzoek is het volgende gebleken.

Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat zowel de vaste bodem als het grondwater niet (noemenswaardig) verontreinigd zijn met de onderzochte parameters. De uitvoering van een aanvullend of nader onderzoek is, volgens de onderzoekende partij, niet zinvol. Tegen voorgenomen nieuwbouw op de onderzoekslocatie zijn, op basis van onderhavig rapport, geen zwaarwegende milieuhygiënische bezwaren aan te voeren.

Eventueel vrijkomende grond mag op de locatie worden hergebruikt. Indien grond van de locatie afgevoerd dient te worden, is de Regeling bodemkwaliteit van toepassing:

  • Op basis van dit rapport is de grond binnen het gebied van dezelfde bodemkwaliteitskaart herbruikbaar;
  • Vrijkomende grond die elders wordt hergebruikt, dient voorafgaand aan de toepassing als een partij gekeurd te worden conform het BRL SIKB 1000 VKB protocol 1001;
  • Afvoer van de vrijkomende grond naar een erkende grondbank of verwerker is op basis van dit rapport eveneens mogelijk.

Voor de afvoer van de grond naar elders zal een aanvullend onderzoek naar het voorkomen van PFAS noodzakelijk kunnen zijn.

Gelet op bovenstaande vormt het aspect bodem geen belemmering voor het planvoornemen.

4.5 Geluid

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) te worden onderzocht of sprake is van geluidsoverlast, in het bijzonder in verband met verkeer, spoor of bedrijven. In de wet geluidhinder is bepaald dat ten aanzien van zogenaamde 'geluidgevoelige objecten' (zoals woningen) wettelijke eisen gelden ten aanzien van de maximale belasting.

Op basis van de Wet geluidhinder zijn er drie soorten geluidsbronnen waarmee bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening mee moet worden gehouden:

  • wegverkeerslawaai;
  • spoorweglawaai;
  • industrielawaai.

Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van een spoorweg of gezoneerd industrieterrein. Wel is de nabijheid van de provinciale weg N271 een aandachtspunt. Tevens is gekeken naar de omliggende wegen (30 km). Om een goed woon- en leefklimaat met betrekking tot het aspect geluidhinder te garanderen, is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (Aelmans, rapportnummer N222659.003.001/JME, d.d. 14 augustus 2023) uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 3 bij deze toelichting. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkel beoordelingspunt wordt overschreden. Een hogere grenswaarde is derhalve niet van toepassing.

Aangezien de cumulatieve geluidbelasting kleiner of gelijk is aan 53 dB, is een nader onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevel niet nodig. Bij toepassing van standaard bouwmaterialen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd.

Het aspect geluid vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.

4.6 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is op 1 januari 2007 in werking getreden. Met de Wet geurhinder en veehouderij geldt één toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderijen in de hele gemeente. Voor niet vergunningplichtige veehouderijen en overige agrarische niet vergunningplichtige bedrijven is het Activiteitenbesluit het toetsingskader.

De Wet geurhinder en veehouderij bevat normen en afstanden die bedrijven moeten aanhouden ten opzichte van geurgevoelige objecten. Daarnaast geeft de Wet geurhinder en veehouderij gemeenten de beleidsvrijheid om maatwerk te leveren dat is afgestemd op de ruimtelijke en milieuhygiënische feiten en omstandigheden in een concreet gebied en de gewenste (toekomstige) ruimtelijke inrichting. Ter plaatse van geurgevoelige objecten dient sprake te zijn van een goed woon- en leefklimaat.

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen (intensieve) veehouderijen gelegen. Het aspect geur is derhalve niet van toepassing op het plangebied. Het woon- en leefklimaat ten gevolge van het aspect geur van de te realiseren woningen kan dan ook gewaarborgd worden.

4.7 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm), zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen. Dit hoofdstuk staat ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Het doel van titel 5.2 Wm is om de mens te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

NIBM

Wanneer een project aangeduid kan worden als 'Niet in betekenende mate bijdragen' aan de luchtverontreiniging (NIBM), vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex artikel 5.16 Wm. In het besluit NIBM (niet in betekenende mate) wordt gesteld dat een project NIBM is wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht. Het planvoornemen voorziet in de realisatie van maximaal 22 levensloopbestendige woningen en blijft daardoor ruimschoots onder de grens van 1.500 woningen. De realisatie van 17 woningen is daarmee aan te merken als NIBM.

Het aantal verkeersbewegingen waarin het planvoornemen voorziet is berekend in 5.4 (117 mvt/etmaal). Uit de ingevulde NIBM-tool hieronder blijkt ook dat het planvoornemen niet voorziet in een overschrijding van de NIBM-norm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP23158NIEWWSTRHEI-VA01_0015.png"

Uitsnede NIBM-rekentool

NSL

Naast dat in het kader van goede ruimtelijke ordening onderbouwd moet worden aangetoond dat het planvoornemen niet voorziet in een significante verslechtering van de luchtkwaliteit, dient ook andersom onderbouwd te worden dat er ter plekke van het plangebied sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat met betrekking tot luchtkwaliteit. Om deze reden is de NSL monitoringstool beschouwd. De kaart van deze rekentool bevat rekenpunten, waarop de concentraties en normoverschrijdingsdagen van verschillende stoffen gemeten zijn (NOx, O3, NO2, PM10, PM2.5).

Ten aanzien van overschrijdingen van de grenswaarde van PM10, geldt dat het aantal normoverschrijdingsdagen ter hoogte van de locatie 6,0 dagen betreft. Dit is lager dan de toegestane grenswaarde van 35 normoverschrijdingsdagen, zoals bepaald in de Wet milieubeheer. Er kan dus geconcludeerd worden dat er ter hoogte van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat met betrekking tot fijnstof.

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP23158NIEWWSTRHEI-VA01_0016.png"

Uitsnede NSL-monitoringsviewer

Er kan geconcludeerd worden dat het plan aangemerkt kan worden als NIBM, en dus niet voorziet in een verslechtering van het woon- en leefklimaat in de omgeving. Ook is ter plekke van het plangebied sprake van een goed woon- en leefklimaat met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit levert geen belemmering op voor het planvoornemen.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op het risico dat een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijke besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP23158NIEWWSTRHEI-VA01_0017.png"

Uitsnede kaart 'Veilige omgeving'

Om de risicobronnen in de omgeving te inventariseren is de kaart 'Veilige omgeving' geraadpleegd. Deze bevat onder andere de gegevens van risicovolle inrichtingen, risicovolle transportroutes en buisleidingen. Uit de kaart 'Veilige omgeving' blijkt het volgende.

Maas

In de directe omgeving van het plangebied is op een afstand van ca. 910 meter ten westen van het plangebied de Maas gelegen. Op basis van het basisnet water blijkt dat over de Maas transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De Maas ter hoogte van de kern Heijen behoort tot de categorie 'binnenvaart met frequent transport van gevaarlijke stoffen' (de zogeheten 'zwarte' categorie). Dit zijn alle verbindingen tussen chemische clusters, met achterland en noord-zuid verbindingen. Dit zijn tevens vaarwegen waar regelmatig transport van brandbare vloeistoffen plaatsvindt.

De plaatsgebonden risicocontour komt bij zogeheten 'zwarte routes' naar verwachting niet verder dan de oevers. Hieruit kan worden afgeleid dat het plangebied gezien de afstand dus buiten de plaatsgebonden risicocontour gelegen is.

Voor wat betreft plasbrandaandachtsgebieden geldt dat bij vrijstromende rivieren de begrenzing van de vaarweg gedefinieerd wordt als de 'oeverlijnen'. Deze hebben een overschrijdingfrequentie van ongeveer 50 dagen per jaar. Buiten de oeverlijnen geldt 25 meter plasbrandaandachtgebied. Het plangebied ligt op meer dan 25 meter en dus buiten het plasbrandaandachtsgebied.

Voor wat betreft het groepsrisico geldt dat bij de zogeheten 'zwarte routes' in principe een verantwoording nodig is. Bij een bevolkingsdichtheid beneden de 1.500 personen per hectare dubbelzijdig en 2.250 personen per hectare enkelzijdig is een berekening van het groepsrisico echter niet verplicht. Proefberekeningen hebben namelijk aangetoond dat in die gevallen het groepsriscio beneden 0,1 keer de oriënterende waarde ligt. De bevolkingsdichtheid van de kern Heijen bedraagt ongeveer 358 inwoners per km2 en is daarmee aanzienlijk lager dan de genoemde 1.500 personen per hectare dubbelzijdig en 2.250 personen per hectare enkelzijdig. Het uitvoeren van een groepsrisicoberekening en verantwoording groepsrisico is dus niet aan de orde.

Rijksweg A77

Op een afstand van ca. 910 meter ten zuiden van het plangebied is de Rijksweg A77 gelegen. Hierover vindt het transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het plaatsgebonden risico is gelegen op de weg zelf. De groepsrisicocontour betreft 82 meter. Het plangebied is op een grotere afstand gelegen en hierom is een nadere toelichting van het groepsrisico niet nodig. Gezien de afstand tot het plangebied vormt de Rijksweg A77 geen belemmering voor het planvoornemen.

Provinciale weg N271

Ten oosten van het plangebied is op een afstand van ca. 320 meter de provinciale weg N271 gelegen. In het basisnet is deze weg niet aangemerkt als een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Redelijkerwijs kan er vanuit worden gegaan dat over deze weg slechts beperkt vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het vervoer van gevaarlijke stoffen vindt voornamelijk plaats via de A73,. De A73 en N271 verbinden beide namelijk Venlo en Nijmegen met elkaar. Van de A73 maakt echter (veel) meer verkeer gebruik.

Volgens het basisnet vormt het plaatsgebonden risico op een aantal wegvakken in Nederland een aandachtspunt. De N271 wordt hierbij niet nader genoemd. De aandachtspunten voor het groepsrisico betreffen de wegvakken van wegen waar het groepsrisico groter is dan de oriëntatiewaarde. In 1997 was voor de N271 het groepsrisico groter dan de oriëntatiewaarde. In 2003 (na in gebruik name van de A73) is aangegeven dat er geen overschijding van de oriëntatiewaarde meer berekend is. Dit heeft te maken met het feit dat dit wegvak minder tot geen transporten van GF3 (brandbare gassen) meer plaatsvinden. Dit vindt nu over de A73 plaats. Voor de N271 geldt dan ook dat er geen knelpunten zijn ten aanzien van externe veiligheid.

Manege Bergemo V.O.F.

Op een afstand van ca. 1,0 km ten zuidoosten van het plangebied is met de Manege Bergemo V.O.F. een inrichting gevaarlijke stoffen gelegen. De plaatsgebonden risicocontour van de manege is op de locatie zelf gelegen. Gezien de afstand tot het plangebied vormt de inrichting geen belemmering voor het planvoornemen.

Gevolg planvoornemen

Gelet op bovenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor het planvoornemen.

4.9 Natuur

Voor de ruimtelijke procedure dient te worden vastgelegd dat het voorgenomen planvoornemen past binnen de geldende natuurwetgeving. Om in beeld te brengen of het planvoornemen in strijd is met natuurwetgeving en hoe eventuele strijdigheid met de wet voorkomen kan worden, zijn hieronder de beschermde gebieden en beschermde soorten beschouwd.

4.9.1 Beschermde gebieden

Er dient aannemelijk te worden gemaakt dat het plan geen negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van Europees beschermde Natura2000-gebieden en Natuur Netwerk Nederland (NNN).

Natura 2000: De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied is een vergunning vereist op grond van de Wet natuurbescherming (zie artikel 2.7 en 2.8 van de Wet natuurbescherming).

Het plangebied is niet gelegen in een Natura 2000-gebied, zodat er uitsluitend sprake is van externe werking. Gezien de kleinschalige aard van het planvoornemen (planologisch mogelijk maken van 17 starterswoningen binnen bestaand stedelijk gebied) en de afstand tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden (ongeveer 1,7 km tot Maasduinen), 3,0 km (Zelderische Driessen) en 3,9 km (Oeffeltermeent), is geen sprake van verstoring door licht, trilling, optische verstoring of verstoring door mechanische effecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP23158NIEWWSTRHEI-VA01_0018.png"

Ligging Natura 2000-gebieden ten opzichte van het plangebied

Ten aanzien van Natura 2000-gebieden is vooral het aspect stikstof van belang. Aangetoond dient te worden dat de grenswaarde van 0,00 mol/ha/j niet overschreden wordt op stikstofgevoelige habitats binnen omliggende Natura 2000-gebieden. Om deze reden is een notitie beoordeling stikstof uitgevoerd, toegevoegd als Bijlage 1 bij deze toelichting. Uit deze notitie blijkt dat het planvoornemen in zowel de bouwfase als gebruiksfase niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op Natura2000-gebieden. Significant negatieve effecten ten aanzien van de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000 gebieden kunnen daarmee op voorhand worden uitgesloten. Voor het plan is derhalve geen vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming vereist.

Natuurnetwerk: In Limburg wordt een systematiek van natuurnetwerk en groenblauwe mantel gehanteerd. Het natuurnetwerk vormt het Limburgse deel van het Nationaal Natuurnetwerk en hierbinnen streeft de Provincie naar behoud en beheer van de reeds aanwezige natuur en de ontwikkeling van nieuwe natuur. Binnen de groenblauwe mantel staat het benutten van kansen voor natuur en landschap centraal en omvat tevens de landschappelijke waardevolle elementen rondom bestaande natuurgebieden, maar deze zone maakt geen onderdeel uit van het Nationaal Natuurnetwerk. De functionaliteit en effectiviteit van het natuurnetwerk worden wel ondersteund. Echter, de groenblauwe mantel maakt wel onderdeel uit van het Provinciaal Natuurnetwerk.

Het plangebied is niet gelegen binnen het natuurnetwerk, zodat er uitsluitend sprake is van een externe werking. Op een afstand van ca. 0,1 km ten oosten van het plangebied is een onderdeel van het natuurnetwerk gelegen. Ten westen van het plangebied is op een afstand van ca. 0,5 km eveneens een onderdeel van de groenblauwe mantel gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP23158NIEWWSTRHEI-VA01_0019.png"

Situering plangebied t.o.v. natuurnetwerk en groenblauwe mantel

4.9.2 Beschermde soorten

De Wet natuurbescherming vormt het wettelijk kader voor de bescherming van een groot aantal inheemse bedreigde dier- en plantensoorten. Bij nieuwe ruimtelijke ingrepen en activiteiten dient te worden nagegaan of deze ingrepen en/of activiteiten eventueel negatieve gevolgen hebben voor aanwezige dier- en plantensoorten. Te allen tijde geldt dat de algemene zorgplicht van toepassing is. Dit houdt in dat handelingen, die niet noodzakelijk zijn met betrekking tot de voorgenomen ingreep en die nadelig zijn voor de in en om het plangebied voorkomende flora en fauna, achterwege moeten blijven.

Om inzicht te krijgen in het mogelijke verblijf van soorten beschermd door de Wet natuurbescherming is door NIPA op 13 september 2022 een eerste quickscan flora en fauna uitgevoerd, bijgevoegd als Bijlage 4 bij deze toelichting (rapportnummer N222659.001). Op basis van de quickscan die is uitgevoerd kan worden uitgesloten dat het planvoornemen een negatieve invloed heeft op beschermende soorten vanuit de Wet natuurbescherming en natuurgebieden.

Van de bomen die binnen het plangebied staan bieden enkel de twee kastanjes (zie onderstaande afbeelding) potentiële verblijfplaatsen voor boombewonende vleermuissoorten. Vooralsnog worden deze twee bomen niet gekapt en zal het plan dus geen effect hebben op deze twee bomen. Indien deze twee kastanjes toch gerooid moeten worden is een nader onderzoek naar verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP23158NIEWWSTRHEI-VA01_0020.png"

Begrenzing plangebied waarin de twee kastanjes zijn aangegeven met een rode *

Wel dient er rekening gehouden te worden met mogelijk migratieroutes en verblijfplaatsen voor vleermuizen in de aanwezige kastanjes en naburige percelen. Om mogelijke verstoring te voorkomen dienen de bouwlampen tijdens de nacht en schemeruren uit te zijn en/of naar beneden richting het plangebied gericht.

Tevens dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen als bomen gerooid worden. Het is namelijk niet uit te sluiten dat deze bomen (niet jaarrond beschermde) nesten aanwezig zijn. De bomen dien buiten het broedseizoen (ongeveer half maart half augustus) verwijdert te worden.

Door tijdens de ontwerpfase te denken aan “natuurinclusief” bouwen kunnen de nieuwe woningen meer natuurwaarde bieden. Denk hierbij aan bijvoorbeeld ingebouwde nestkasten voor vleermuizen of huismussen en gierzwaluwen, maar ook aan het plaatsen van takken- of steenstapels in het plangebied voor egels en kleine marterachtigen. Maar ook aan egelpassages in de erfafscheiding zodat de egel van het plangebied gebruik kan blijven maken.

4.9.3 Houtopstanden

De Wet natuurbescherming beschermt bos van minimaal 10 are en bomenrijen van minimaal 21 bomen, gelegen buiten de bebouwde kom (de zogenaamde 'houtopstanden'). Het is verboden deze houtopstanden geheel of gedeeltelijk te vellen zonder voorafgaande melding bij gedeputeerde staten. In dit hoofdstuk wordt beschreven of er bij de voorgenomen kap sprake is van meldingsplicht en her-plantplicht conform artikel 4.2 en artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming. Verder wordt beschreven of er vervolgmaatregelen getroffen dienen te worden ten behoeve van de voorgenomen houtkap.

De bomen binnen het plangebied vallen niet onder de definitie houtopstanden, als bedoeld in paragraaf 4.1 van de Wet natuurbescherming. Tevens zijn de bomen niet aan te merken als waardevolle bomen op basis van de kaart waardevolle bomen en beschermde houtopstanden 2020

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP23158NIEWWSTRHEI-VA01_0021.png"

Kaart waardevolle bomen en beschermde houtopstanden 2020 (vastgesteld 14 april 2020)

4.9.4 Conclusie

Gelet op voorstaande kan geconcludeerd worden dat het plangebied geen negatieve effecten veroorzaakt op beschermde natuurgebieden. Met betrekking tot soortenbescherming zal rekening worden gehouden met de bevindingen uit de quickscan en het nog nader uit te voeren onderzoek. Het aspect soortenbescherming wordt hiermee voldoende geborgd in dit bestemmingsplan.

4.10 Leidingen

Door het plangebied lopen geen planologisch relevante leidingen. De leidingen vormen dus geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Wel zijn in het straatprofiel van de Nieuwwijkstraat en Acaciastraat de noodzakelijke leidingen voor gas, water, elektra en telefonie/internet gelegen. De te realiseren woningen kunnen op deze leidingen worden aangesloten.

Hoofdstuk 5 Sectorale aspecten

5.1 Waterhuishouding

Op basis van de Wro en het Bro is de watertoets verplicht bij bestemmingsplannen, inpassingsplannen, buitenplanse omgevingsvergunningen en buiten toepassing verklaringen van beheerverordeningen. Voor overige plannen dient een watertoets te worden uitgevoerd op basis van het nationaal bestuursakkoord water. De watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen meer waterbestendig te maken, waarbij wateraspecten vroegtijdig en expliciet worden meegenomen in ruimtelijke plannen en bij locatiekeuzen. Het Bro regelt de verplichte waterparagraaf in de toelichting bij genoemde ruimtelijke plannen en het overleg met de waterbeheerder (wateradvies).

De waterparagraaf beschrijft de wijze waarop rekening wordt gehouden met eventuele gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. De waterparagraaf geeft een beschrijving van beleidsuitgangspunten, waterhuishoudkundige situatie en wateropgaven in het plangebied, (motivatie van) meest geschikte oplossingen en ruimtelijke consequenties daarvan. Indien aan de orde is tevens het advies van het waterschap in de waterparagraaf verwerkt.

5.1.1 Huidige situatie waterhuishouding

In deze paragraaf wordt de huidige situatie van het watersysteem ter plekke omschreven.

Geomorfologie en grondwatersysteem

De meest dichtbij gelegen bekende bodemclassificatie is op een afstand van ca. 150 meter ten noordoosten van het plangebied gelegen. Hier is sprake van een bodemclassificatie L54 (Landduinen met bijbehorende vlakten en laagten). Hier is sprake van grondwatertrap VIII (GHG > 140 cm, GLG > 160 cm). Het maaiveld ter plekke van het plangebied ligt op een hoogte tussen ca. 13,0 en 15,0 + N.A.P.

Oppervlaktewatersysteem

Binnen het plangebied, of in de nabije omgeving van het plangebied, is geen oppervlaktewater gelegen. Ook zijn er geen watergangen van het waterschap Limburg in de directe omgeving van het plangebied gelegen. Het plangebied is op enige afstand gelegen van een beschermingszone van een waterkering. Deze beschermingszone is niet van toepassing op het plangebied zelf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP23158NIEWWSTRHEI-VA01_0022.png"

Uitsnede Legger waterschap Limburg

Hemelwater

Momenteel is er sprake van verharding op het plangebied, met een oppervlak van ca. 1.350 m2. Het plangebied is gedeeltelijk onverhard door het gebruik als grasveld. Er is geen bebouwing aanwezig binnen het plangebied.

Natuurwaarden

Het plangebied is niet gelegen binnen een natuurbeschermingszone.

5.1.2 Waterbeleid

Europese Kaderrichtlijn Water (2000):

Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. In de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichtingen per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewater binnen 15 jaar na inwerkingtreding moet voldoen aan een ‘goede ecologische toestand’ (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een ‘goede ecologisch potentieel’(GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.

Waterwet:

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Kort samengevat regelt de Waterwet het beheer van oppervlaktewater en grondwater. De Waterwet biedt instrumenten om het waterbeheer op een doeltreffende en doelmatige manier op te pakken. Ook vervangt de Waterwet een groot aantal wetten op het gebied van water. Hieruit is op Rijksniveau een Nationaal Waterplan ontwikkeld. Dit plan bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid.

De provincie Limburg heeft een Regionaal Waterplan opgesteld. De bedoeling is dat op basis van deze structuurvisies plannen van de Waterwet doorwerken in de ruimtelijke ordening en ervoor zorgen dat de waterbelangen op een goede manier worden geborgd. De op 1 januari 2008 ingevoerde Wet gemeentelijke watertaken is opgenomen in de Waterwet. Door deze wetgeving kunnen gemeenten een verbrede zorgplicht op zich nemen. Deze wetgeving maakt het mogelijk om rioolheffing te heffen voor zuiveringstechnisch werk dat door de gemeente (of waterschap/derde) wordt beheerd op grond van de Gemeentewet.

Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP):

Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van klimaatadaptatie, waterveiligheid, zoetwater & waterverdeling, waterkwaliteit & natuur, scheepvaart, en de functies van de rijkswateren. Hierbij moet gedacht worden aan het omgaan met droogte, onze dijken, en het borgen van de drinkwatervoorziening en de bevaarbaarheid van onze rivieren en kanalen. Er wordt daarbij gekeken naar de raakvlakken binnen en tussen de verschillende waterthema’s, ook in de verschillende ‘water’ gebieden (dit zijn: Noordzee, Zuidwestelijke Delta, Waddengebied, IJsselmeergebied, Rivieren, Kanalen en Rijnmond-Drechtsteden). Dat brengt samenhang in het waterbeleid aan. Daarnaast zijn de raakvlakken tussen water en andere thema’s als landbouw, landschap, bodem en het energie- en klimaatbeleid inzichtelijk gemaakt. Het programma biedt daarmee overzicht en inzicht van wat ons nu en in de toekomst te wachten staat. Met dit programma anticipeert het Rijk op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Waterbeheerprogramma 2022-2027 ‘Limburgs water in een veranderend klimaat’:

Elke zes jaar leggen waterschappen vast welke aanpak en welke maatregelen nodig zijn om de watertaken goed te kunnen uitvoeren. Dit gebeurt in het waterbeheerprogramma (WBP). Dit Waterbeheerprogramma bevat een beschrijving van de algemene ontwikkelingen en succesfactoren. Daarnaast bevat het waterbeheerprogramma een beschrijving van het regionale watersysteem en afwegingen op het gebied van crisisbeheersing.

Naast dit beschrijvende deel van het waterbeheerprogramma bevat het ook een uitvoeringsprogramma voor de periode 2016-2021. Dit programma is uitgesplitst op het gebied van hoogwaterveiligheid, het regionaal watersysteem, zuiveren en waterketens, crisisbeheersing en beleidsinstrumenten.

5.1.3 Toekomstige situatie

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van een woonontwikkeling van maximaal 17 starterswoningen. Deze ontwikkeling heeft waterhuishoudkundige implicaties, die hieronder toegelicht worden.

5.1.4 Gevolgen voor de waterhuishouding

Grondwater

Inrichting en beheer van het waterhuishoudkundig systeem op de locatie dient te zijn gericht op het voorkomen van wateroverlast voor wegen en bebouwing en het voorkomen van schade aan de volksgezondheid door bijvoorbeeld vochtige kruipruimten, stilstaand water en onveilige oevers. Zo nodig dient de drooglegging of ontwatering te worden verbeterd (bijvoorbeeld bij lage ligging plangebied of hoge grondwaterstanden). Drooglegging is de maat waarop het maaiveld, het straatniveau of het bouwpeil boven het oppervlakte waterpeil ligt.

Gezien het maaiveld van het planvoornemen ruim boven het N.A.P. ligt en de aanwezige grondwatertrap, is het onwaarschijnlijk dat met het planvoornemen problemen ontstaan met betrekking tot wateroverlast. Op de afvoer van hemelwater als gevolg van de verharding van het terrein door de woonontwikkeling wordt ingegaan onder het kopje hemelwater.

Hemelwater

Momenteel is het plangebied deels verhard. Met het planvoornemen zal de totale verharding op locatie toenemen. Voor het plangebied geldt een normering 1:100 voor wateroverlast, zoals vastgesteld in de Omgevingsverordening Limburg 2014. Dit betekent dat er voor het plangebied een bergingseis geldt van 100 mm/etmaal.

Regenwaterbergingsvoorzieningen kunnen zowel bovengronds (bijvoorbeeld wadi's/greppels) als ondergronds (infiltratieriool) gerealiseerd worden. Bovengrondse voorzieningen hebben ten opzichte van ondergrondse voorzieningen als voordeel dat ze beter te onderhouden zijn. Daarnaast wordt water zichtbaar geborgen, wat bijdraagt aan de bewustzijn omtrent regenwater bij bewoners. In dat kader wordt in de anterieure overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer het volgende vastgelegd: "Het regenwater van de openbare ruimte dient afgekoppeld te worden van het vuilwater. Het is niet toegestaan om vuil- en regenwater in een gemengd rioolsysteem af te voeren. Het afvoeren van het regenwater dient gebaseerd te zijn op het principe om eerst zo veel mogelijk het regenwater (regenbui T10) te laten infiltreren in de bodem (grondwater). Dit kan bereikt worden door grote infiltratiebuizen in combinatie met het aanleggen van wadi('s) uitsluitend in het plangebied aan te brengen.

In het kader van de toekomstige omgevingsvergunningaanvraag zal de wijze waarop wordt omgegaan met hemelwater verder worden uitgewerkt, waarbij dient te worden voldaan aan de eisen van zowel gemeente Gennep als Waterschap Limburg.

Vuilwater

De woongebouwen worden ieder individueel aangesloten op de bestaande riolering die aanwezig is ter plaatse van de bestaande infrastructuur (Nieuwwijkstraat/Acaciastraat). De gemeente Gennep maakt met de beoogde ontwikkelaar afspraken over deze aansluiting op de riolering.

Oppervlaktewater

Binnen het plangebied en directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig, met het planvoornemen vinden hier geen veranderingen in plaats. Er worden dus met uitvoering van het planvoornemen geen beschermde oppervlaktewateren geraakt.

5.1.5 Conclusie

De realisatie van het planvoornemen leidt niet tot negatieve effecten op de aspecten met betrekking tot de waterhuishouding. Het aspect water vormt daarom geen belemmering voor het planvoornemen.

5.2 Archeologie

Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta uit 1992. De Wamz is in zijn geheel opgenomen in de Monumentenwet 1988 (Mw art. 38 t/m 60). In de Wamz is vastgelegd dat Rijk, provincies en gemeenten in ruimtelijke plannen rekening houden met aspect 'archeologie'. De wet beoogt het archeologische erfgoed in hoofdzaak in situ te beschermen.

De op 1 juli 2016 in werking getreden Erfgoedwet heeft de Monumentenwet 1988 deels vervangen als het gaat om archeologie. In de Erfgoedwet is vastgelegd wat onder cultureel erfgoed (waar archeologie onder valt) wordt verstaan. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving betreffen, gaan naar de Omgevingswet. Voor een aantal onderdelen (onder andere bestemmingsplannen) is voor de periode tot inwerkingtreding van de Omgevingswet een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP23158NIEWWSTRHEI-VA01_0023.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP23158NIEWWSTRHEI-VA01_0024.png"

Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Gennep

Op basis van het geldende bestemmingsplan is op locatie een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' gelegen. Hiervoor geldt dat voor bouwwerken met een oppervlak groter dan 2.500 m2 en dieper dan 50 centimeter, een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van burgemeesters en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld. Met het voornemen worden geen bodemingrepen voorzien met een totaal oppervlak groter dan 2.500 m2. Hiermee is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek op locatie overbodig. Wel blijft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' van kracht en daarmee van toepassing op het plangebied.

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het planvoornemen mits de bodemingrepen niet meer bedragen dan 2.500 m2 en dieper dan 50 centimeter.

5.3 Cultuurhistorie

Per 1 september 2017 is de Erfgoedwet in werking getreden. In een bestemmingsplan dient op grond van het Bro artikel 3.1.6 een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Ook de facetten historische bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP23158NIEWWSTRHEI-VA01_0025.png"

Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart provincie Limburg

Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van provincie Limburg zijn binnen het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig.

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

5.4 Verkeer en parkeren

Voor een goede ruimtelijke ordening is een goede infrastructurele onderbouwing van het planvoornemen van belang. In deze paragraaf wordt ingegaan op de aspecten verkeer en parkeren. Hierbij wordt getoetst aan het geldende toetsingskader van de gemeente, in dit geval het Paraplubestemmingsplan parkeren Gemeente Gennep dat de nota Parkeernormen Gennep 2015 omvat.

Parkeren

In de nota Parkeernormen Gennep 2015 worden in bijlage 3 de parkeernormen verduidelijkt voor verschillende functies binnen de gemeente. Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Heijen, waardoor gerekend kan worden met de parkeernormen voor 'rest bebouwde kom'. Voor de functie 'woonhuis' wordt een vaste parkeernorm van 2,0 gegeven, waardoor de ontwikkeling dient te voorzien in 34 parkeerplaatsen om te voldoen aan de gemeentelijke parkeernormeringen. In paragraaf 2.4. is te zien dat aan deze parkeernormering kan worden voldaan binnen de begrenzing van het plangebied. Binnen het plangebied wordt namelijk in 34 parkeerplaatsen voorzien op een parkeerterrein aan de achterzijde van de woning.

In de huidige situatie is het plangebied gedeeltelijk een verhard terrein, met parkeervoorzieningen. Het is lastig te zeggen uit hoeveel parkeervakken de parkeervoorziening bestaat, wegens het ontbreken van markeringen. Gezien de directe omgeving van het plangebied, bestaande uit woningen met oprit en de mogelijkheid om te parkeren in het straatbeeld, is er vanuit de directe omgeving geen dringende behoefte aan de parkeerplaatsen binnen het plangebied. Daarnaast kan gesteld worden dat de parkeervoorzieningen binnen het plangebied vooral gericht waren op de functie van het gebied als evenemententerrein. Met het planvoornemen, de realisatie van 17 woningen, vervalt de functie als evenemententerrein en daarmee de vraag naar parkeerplaatsen ten behoeven van deze voormalige functie.

Verkeer

Naast dat het planvoornemen dient te voldoen aan de geldende parkeernormeringen, moet er ook sprake zijn van een nieuwe aanvaardbare infrastructurele situatie. Gennep wordt conform het CBS aangeduid als een weinig stedelijke gemeente. Wanneer gerekend wordt met de verkeersgeneratienormen voor rest bebouwde kom, weinig stedelijk, kan een verkeersgeneratie verondersteld worden van 7,8 * 17 = 132,6 verkeersbewegingen/etmaal (maximum).

In de huidige situatie is sprake van een verwaarloosbare verkeersgenererende werking omdat het plangebied beperkt in gebruik is als parkeerterrein. Derhalve neemt de verkeersgeneratie met maximaal 125 verkeersbewegingen per etmaal toe als gevolg van de realisatie van de woningen. De afwenteling van deze verkeersbewegingen vindt plaats via de bestaande infrastructuur (Nieuwwijkstraat). Dit betreft een erfontsluitingsweg met voldoende (rest)capaciteit om de afwikkeling van het verkeer uit het plangebied te kunnen verwerken. Er zijn dan ook geen infrastructurele problemen te verwachten en met het planvoornemen blijft de verkeersveiligheid ter plaatse gewaarborgd.

Conclusie

Het planvoornemen voldoet aan de parkeernormen zoals gesteld in het Paraplubestemmingsplan parkeren Gemeente Gennep. Ook zijn er geen infrastructurele problemen te verwachten. Gelet hierop levert het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen op voor het planvoornemen.

Hoofdstuk 6 Juridische regeling

6.1 Algemeen

Op de verbeelding is met behulp van de methode uit SVBP 2012 de bestemming van de gronden aangegeven. De bijbehorende bepalingen zijn vervolgens opgenomen in de planregels. De verbeelding brengt de planregels in beeld. De planregels bestaan uit de volgende vier hoofdstukken:

1. Inleidende regels

Dit hoofdstuk bestaat uit twee delen. Het eerste deel betreft het artikel 'begripsbepalingen' waarin is toegelicht wat onder bepaalde begrippen wordt verstaan. Het tweede artikel is 'Wijze van meten', waarin is aangegeven hoe de benoemde maatvoering moet worden gemeten.

2. Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk betreft een nadere verklaring van de regels van de betreffende bestemmingen die op de verbeelding zijn aangegeven. De gehanteerde bestemmingen zijn in paragraaf 6.2 kort toegelicht.

3. Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn regelingen opgenomen die zijn bedoeld voor meer dan één bestemming. De gehanteerde algemene bepalingen zijn kort toegelicht in paragraaf 6.3.

4. Overgangs- en slotregels

Binnen de overgangsbepalingen is geregeld dat bouwwerken en plannen die (legaal) bestaan op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt, maar die in strijd zijn met het bestemmingsplan, mogen worden herbouwd mits er geen veranderingen plaatsvinden in aard en omvang. In de slotregel is de officiële naam van het bestemmingplan genoemd. Deze naam moet worden gebruikt om te verwijzen naar het plan.

6.2 Bestemmingen

Binnen dit bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen en dubbelbestemmingen opgenomen:

  • Groen: de bestaande en behouden groenstroken krijgen in het nieuwe bestemmingsplan Nieuwwijkstraat Heijen de bestemming Groen.
  • Verkeer: de toegangsweg/inrit naar het parkeerterrein aan de achterzijde van de woningen, die begaanbaar is met de auto, en bijbehorende parkeervoorzieningen, worden in het nieuwe bestemmingsplan Nieuwwijkstraat Heijen bestemd met Verkeer.
  • Wonen: de woningen, tuinen en voetpaden rondom de woningen worden bestemd met de bestemming Wonen. Binnen deze bestemming worden bouwvlakken met bijbehorende maatvoering opgenomen waarbinnen de woningen gebouwd mogen worden. Om te voorkomen dat de aaneen gebouwde woningen worden uitgebreid met aan het hoofdgebouw gebouwde aan- en uitbouwen is bepaald dat de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - aan-/uitbouw uitgesloten niet aangemerkt worden als erf zoals bedoeld in artikel 1 behorende bij bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, zoals dit artikel luidt op het moment van inwerktreding van dit bestemmingsplan. Dit om te voorkomen dat de woningen dusdanig uitgebreid worden dat daarmee geen sprake meer is van een starterswoning.
  • Waarde - Archeologie 4: deze dubbelbestemming wordt conform de systematiek in het geldend bestemmingsplan overgenomen in dit bestemmingsplan. De gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

6.3 Algemene regels

De algemene regels omvatten de standaardregels zoals de anti-dubbeltelregel. Voor de regeling binnen dit bestemmingsplan is bovendien het bestaande Gennepse parkeerbeleid opgenomen, als ook de standaard afwijkingsmogelijkheden van de bouwregels en gebruiksregels.

Hoofdstuk 7 Haalbaarheid

7.1 Inleiding

Naast het toetsen van het bestemmingsplan aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient de omgevingsvergunning ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

7.2 Economische haalbaarheid

Op basis van artikel 3.1.6, lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkelingen die concreet mogelijk worden gemaakt door het bestemmingsplan moeten (economisch) uitvoerbaar zijn, omdat er anders sprake is van een oneigenlijke bestemming.

De gemeente is eigenaar van de grond en is voornemens de grond bouwrijp te verkopen ten behoeve van de realisatie van het woningbouwplan. In het kader van de beoogde ontwikkeling is een grondexploitatie opgesteld. Daarmee is dit plan voorzien van een kostendekking, zijnde de opbrengsten uit grondverkoop. Het opstellen van een exploitatieplan overeenkomstig artikel 6.12, lid 2 onder a. van de Wet ruimtelijke ordening is niet nodig.

7.3 Maatschappelijke aanvaardbaarheid

Het planvoornemen betreft de realisatie van 17 starterswoningen ter plaatse van een 'open plek' binnen bestaand bebouwd gebied. Hierdoor komt de groenvoorziening (grasveld) te vervallen. Echter de bestaande bomen (aan de randen) blijven behouden en maken onderdeel uit van het stedenbouwkundig plan. Het plangebied behoud hiermee zijn groene uitstraling richting de omgeving. De woningen worden geïntegreerd in de bestaande ruimtelijke structuur en sluiten door de oriëntatie aan op de omgeving.

Aangezien het planvoornemen ruimtelijk gezien ingepast wordt in de omgeving, de bestaande bomen aan de randen (zoveel mogelijk) behouden blijven en de woningen invulling geven aan de lokale behoefte naar dergelijke betaalbare starterswoningen, mag aangenomen worden dat tegen het planvoornemen geen overwegende bezwaren bestaan. Het bestemmingsplan wordt echter wel conform de procedure die voor de herziening moet worden doorlopen, ter inzage gelegd.

7.4 Conclusie

Het planvoornemen zal gezien het bovenstaande niet leiden tot overwegende planologische bezwaren. Onderhavige herziening van het bestemmingsplan betekent, na een afweging van de verschillende belangen, een aanvaardbare invulling van het plangebied.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 Te volgen procedure

Het bestemmingsplan doorloopt als ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:

  • a. Ontwerp:
    • 1. 1e ter inzage legging (ontwerp bestemmingsplan)
  • b. Vaststelling:
    • 1. Vaststelling door de Raad
    • 2. 2e ter inzage legging (vastgesteld bestemmingsplan)
  • c. Beroep:
    • 1. (Gedeeltelijk) onherroepelijk bestemmingsplan
    • 2. Reactieve aanwijzing
    • 3. Beroep bij Raad van State

In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzageligging van het ontwerp bestemmingsplan (fase b) zienswijzen worden ingesteld. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan in zijn onherroepelijke vorm.

8.2 Vooroverleg met instanties

Tot de voorbereiding van dit bestemmingsplan behoort het overleg met de daarvoor in aanmerking komende instanties. Instanties die blijkens hun werkterrein, belangen vertegenwoordigen of bevoegdheden krachtens de Wro hebben, worden bij de totstandkoming van bestemmingsplannen betrokken in het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

Aangezien het de ontwikkeling betreft van een 'open plek' binnen bestaand bebouwd gebied van een groenvoorziening (grasveld) naar woonfunctie zijn er geen rijks- dan wel provinciale belangen in het geding. De woningen voorzien in de lokale behoefte waarbij voorzien wordt in betaalbare starterswoningen. Het bestemmingsplan is dan ook direct als ontwerp ter inzage gelegd.

8.3 Ontwerp en vaststelling

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 12 oktober 2023 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is iedereen in de gelegenheid gesteld om zijn/haar zienswijze kenbaar te maken. In totaal is er 1 zienswijze ingediend. Deze zienswijze is ruimtelijk niet relvant. Derhalve heeft dit verder geen consequenties voor het bestemmingsplan. Wel is bijlage 2 notitie beoordeling stikstof met bijbehorende aeriusberekening aangepast. Hierin zijn de aeriusberekeningen geactualiseerd als gevolg van de actualisatie van de aeriuscalculator op respectievelijk 5 oktober 2023 en 6 november 2023. Deze bijlage is vervangen door een actuelere versie. Het betreft hier alleen het actualiseren van een onderzoek dat onderdeel uitmaakt van de toelichting van het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan is dan ook in de raadsvergadering van 22 januari 2024 ongewijzigd vastgesteld.