direct naar inhoud van 4.5 Archeologie en cultuurhistorie
Plan: Mosaïque-N271
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0893.BP12MOSAN271NBG-VA01

4.5 Archeologie en cultuurhistorie

Regelgeving en beleid

Monumentenwet

De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrep en archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Gemeentelijk archeologiebeleid

De gemeente Bergen heeft in 2007, samen met de gemeenten Gennep en Mook en Middelaar, een gemeentelijke archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart laten opstellen. Deze kaart is op 1 juli 2008 door de gemeente vastgesteld. Voor de archeologische verwachting van het plangebied is deze kaart met bijbehorende toelichting het uitgangspunt. Voor de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart zijn de lagen voor de verschillende verwachtingen van de verschillende perioden over elkaar heen gelegd tot een gecombineerde archeologische verwachting voor alle perioden inclusief natte landschappen. Deze kaart is als kaart 4 bijgevoegd in Bijlage 10 Archeologisch vooronderzoek.

Bureauonderzoek

Vestigia BV Archeologie & Cultuurhistorie heeft in opdracht van de gemeente Bergen een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd voor Mosaique Centrum en de N271. Dat vooronderzoek bestond uit een bureauonderzoek (BO) en inventariserend veldonderzoek door middel van verkennend booronderzoek (IVO-O). Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 10. Op basis van het bureauonderzoek kan worden gesteld dat het plangebied vanaf de Vroege Steentijd een aantrekkelijke locatie is geweest voor menselijke bewoning en activiteit. Het plangebied bevindt zich in een ‘gradiëntzone’, gezien de ligging op de overgang van een zogenaamd ‘dalvlakteterras afgedekt met dekzand’ en de lager gelegen stroomgeul van de Maas. Deze locaties op de rand van verschillende landschappelijke eenheden waren in de Vroege- tot aan de Late-Steentijd aantrekkelijk voor jager-verzamelaars; zij konden hier de verschillende mogelijkheden die de natuur hen bood optimaal benutten. Op de gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart heeft het plangebied op basis van deze geomorfologische eigenschappen een hoge archeologische verwachting gekregen voor het aantreffen van archeologische resten vanaf de Vroege- tot aan de Late-Steentijd. Vanaf de Late-Steentijd was het plangebied aantrekkelijk voor bewoning dankzij de verhoogde ligging langs de Maas en de nabijheid van een beek. In het plangebied bevinden zich volgens de bodemkaart zogenaamde dikke eerdgronden’. Dikke eerdgronden zijn door de mensen gecreëerd door het opbrengen van een dikke laag mest en plaggen. Deze materialen zijn direct op de ondergrond aangebracht. Op basis van de conserverende werking van dit dek op eventueel aanwezige archeologische resten heeft het plangebied op de gemeentelijke kaart een middelhoge verwachting meegekregen voor de periode vanaf het Neolithicum tot en met de Nieuwe tijd. Archeologische vondsten en sporen kunnen in theorie worden aangetroffen onderaan het dek en in de onderliggende bodem.

Naar aanleiding van het veldonderzoek wordt de archeologische verwachting voor een deel van het plangebied, waar sprake is van een volledige verstoring van het oorspronkelijke bodemprofiel, naar beneden bijgesteld tot laag. In een drietal zones van het plangebied blijft de middelhoge of hoge archeologische verwachting zoals aangegeven op de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart en het onderhavige bureauonderzoek gehandhaafd (zie kaart 5 van Bijlage 10). In deze zones zijn nog sporen van podzolering in de ondergrond aangetroffen. Het grondgebruik in deze zones bestaat uit akkerland, plantsoen of een vrij grootschalig oppervlak met bestrating. Dit grondgebruik heeft in tegenstelling tot de grootschalige bebouwing in de rest van het plangebied tot minder verstoring van het oorspronkelijke bodemprofiel geleid, waardoor hier nog vrijwel intacte of licht afgetopte podzolbodems voorkomen. Voor de afzonderlijke deelgebieden betekent dit:

  • Deelgebied 2 Het gebied langs de N271, inclusief locatie van de Ovonde-rotonde: een hoge archeologische verwachting voor het aantreffen van archeologische resten vanaf het Paleolithicum tot aan het Neolithicum;
  • Deelgebied 3 Het gebied bij sport- en zalencentrum Den Asseldonk: een middelhoge archeologische verwachting voor het aantreffen van archeologische resten uit de periode vanaf het Neolithicum tot en met de Nieuwe tijd voor de strook ten westen van de N271 in het noordelijk gedeelte van deelgebied 3, en een hoge archeologische verwachting voor het aantreffen van archeologische resten vanaf het Paleolithicum tot aan het Neolithicum voor het zuidelijke gedeelte van deelgebied 3.

Conclusie

Op basis van het voorgaande komt Vestigia BV Archeologie & Cultuurhistorie tot de volgende conclusies:

  • aangezien een middelhoge/hoge archeologische verwachting voor de hierboven aangegeven zones binnen de drie deelgebieden blijft bestaan, is archeologisch vervolgonderzoek ter plaatse noodzakelijk;
  • of dit vervolgonderzoek noodzakelijk is, hangt af van de voorgenomen ingrepen. Vervolgonderzoek is alleen noodzakelijk indien deze ingrepen binnen de aangegeven zones ter plaatse dieper reiken dan de op kaart 5 van Bijlage 10 aangegeven reeds verstoorde niveaus (achter elk boornummer aangegeven in cm –mv).

Op de plankaart en in de regels wordt een archeologische dubbelbestemming (Waarde - Archeologie) opgenomen voor de gebieden met een middelhoge en hoge verwachtingswaarde. Dit houdt in dat bij bodemingrepen dieper dan 0,4 m en voor ontwikkelgebieden groter dan 2500 m2 archeologisch onderzoek noodzakelijk is.