Plan: | HS-station Beek (L) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0888.BPHSSTATIONBEEK22-VA01 |
Enexis heeft het voornemen om het hoogspanningsstation (HS-station) aan de Huynhof 20 in de gemeente Beek op eigen terrein uit te breiden. De aanleiding hiervoor is de energietransitie. De energietransitie omvat de overgang van stroom uit fossiele brandstoffen, zoals gas, naar volledig groene energie. Duurzame (groene) energie wordt onder meer opgewekt vanuit zon, wind, biomassa en water. Het doel van de transitie is om een geheel duurzame energievoorziening te hebben in 2050 in Nederland, die dan voor 100% bestaat uit groene energie. Om de energietransitie mogelijk te maken, dient Enexis haar infrastructuur aan te passen en de capaciteit te vergroten. Het HS-station aan de Huynhof loopt tegen zijn capaciteitsgrenzen aan. Om de capaciteit van dit HS-station te vergroten, dient het station uitgebreid te worden met met een modulair blok (10 kV-subblok) en E-house (20 kV-systeem L). Daarnaast worden de bestaande transformatoren (T1 en T2) vervangen. De transformatoren krijgen elk een vermogen van 100 MVA, waarbij ze beiden continu in bedrijf zijn. Verder wil Enexis in de toekomst ook een 3e transformator toevoegen.
Het vigerende bestemmingsplan staat de realisatie van het E-house en het modulair blok planologisch niet toe. Om de uitbreiding mogelijk te maken, is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied ligt aan de Huynhof 20 in Beek op de hoek met de Oude Pastorie. Het HS-station omvat drie kadestrale percelen met de perceelsnummers BEE02-I-1076, BEE02-I-355 en BEE02-I-1077. Het HS-station ligt aan de rand van Beek, ten zuiden van sportpark De Haamen en de tennis- en voetbalvelden. Aan de noordoostzijde van het HS-station ligt een woonwagenstandplaats aan de Huynhof, en een woning aan de Oude Pastorie. Daarachter, richting noordoosten, bevindt zich het rijksmonument De Oude Pastorie. Ten zuiden van het HS-station ligt een woonwijk. Ten zuidwesten ligt een agrarisch perceel in eigendom van de gemeente Beek.
Planlocatie HS-station Beek. Het perceel van de gemeente Beek ten zuidwesten van het plangebied is op de luchtfoto tijdelijk in gebruik als werkterrein.
De uitbreiding zal plaatsvinden op het bestaande HS-station terrein ten zuiden van de huidige transformatoren. Voor het HS-station geldt het bestemmingsplan “Buitengebied Beek 2011” (vastgesteld door de gemeenteraad Beek op 7 juli 2011). Binnen het terrein van het huidige HS-station gelden verschillende bestemmingen en gebiedsaanduidingen.
Het vigerende bestemmingsplan staat de realisatie van het E-house en Modulair blok buiten de bestaande bouwvlakken planologisch niet toe. Ook dient er een geluidszone te worden opgenomen, omdat het HS-station door de uitbreiding gaat behoren tot een categorie 4.2 inrichting. Het opnemen van een geluidzone kan alleen middels een bestemmingsplanherziening worden geregeld. Om de uitbreiding planologisch mogelijk te maken, is dit bestemmingsplan opgesteld.
Het bestemmingsplan bestaat formeel uit twee onderdelen:
Deze twee onderdelen dienen in samenhang te worden bekeken en zijn juridisch bindend. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en de verantwoording als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn opgenomen. Ook maken de uitkomsten van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro deel uit van de toelichting.
Hoofdstuk 2 beschrijft het plangebied van het hoogspanningsstation en geeft een beschrijving van de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 beschrijft in hoofdlijnen de beleidscontext op zowel rijks-, provinciaal, regionaal als gemeentelijk niveau, die een relatie heeft met de voorgenomen uitbreiding. In hoofdstuk 4 wordt op diverse milieu- en omgevingsaspecten ingegaan. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische regeling van het bestemmingsplan en in hoofdstuk 6 worden zowel de economische als maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.
Het HS-station bestaat in de huidige situatie uit een schakelruimte, een bedieningsruimte en twee transformatoren (T1 en T2). De transformatoren hebben elk een vermogen van 66 MVA. Verder is er een verhard koppelveld van TenneT op het HS-station aanwezig. Rondom deze gebouwen en het koppelveld bevindt zich groen met enkele bomenclusters. Deze bomenclusters liggen in de noordwestelijke en zuidoostelijke hoek van het HS-station. Ten zuidwesten van het koppelveld ligt een strook braakliggend terrein, dat in eigendom is van Enexis.
Figuur: Huidige situatie HS-station Beek
Om de capaciteit van dit HS-station te vergroten, wordt het station op eigen terrein uitgebreid met een modulair blok (10 kV-subblok) en E-house (20 kV-systeem L). Het modulair blok beslaat een oppervlak van circa 130 m2 met een hoogte van 4,40 meter. Het E-house is 3,70 meter hoog en beslaat een oppervlak van circa 70 m2. In totaal beslaat de uitbreiding een oppervlakte van 200 m2. Deze worden geplaatst ten zuiden van de huidige bebouwing (zie figuur hieronder). Op die locatie bevindt zich nu een bomencluster, waarvan 25 bomen gekapt dienen te worden. Ook wordt er een weg richting het E-house en het modulair blok aangelegd. Het is nog niet duidelijk of deze weg van grind wordt of half-verhard wordt.
In de beoogde situatie worden ook de twee huidige transformatoren (T1 en T2) vervangen. De transformatoren krijgen elk een vermogen van 100 MVA, waarbij ze beiden continu in bedrijf zijn. Door deze aanpassing wordt het vermogen van de transformatoren gezamenlijk 200 MVA en valt het HS-station onder een categorie 4.2 inrichting. Door het toenemend vermogen van het HS-station wordt de inrichting geluidszoneplichtig, deze wordt planologisch geregeld in voorliggend bestemmingsplan. Verder wil Enexis in de toekomst ook een derde transformator toevoegen ten zuiden van de bestaande transformatoren, met een oppervlak van circa 130 m2 en een hoogte van 5,50 meter.
Figuur: Voorgenomen uitbreiding HS-station waaronder het E-house, het modulair blok, de transformator (T3), de vervanging van T1 en T2, de nieuwe weg en de te verwijderen bomen.
Voor het plangebied zijn diverse beleidsstukken relevant. Het gaat hierbij om beleid op nationaal, provinciaal, waterschap en gemeentelijk niveau. Dit hoofdstuk bespreekt op hoofdlijnen van de beleidskaders die specifiek gelden voor de uitbreiding van het HS-station aan de Huynhof 20 in Beek.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de rijksvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving en opvolger van de SVIR. Met de NOVI kan het Rijk inspelen op de grote uitdagingen die er voor Nederland liggen. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt ook om zorgvuldige keuzes, want de ruimte, zowel boven- als ondergronds, is een schaars goed.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationaal belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan het inrichten van de fysieke leefomgeving. De Nationale Omgevingsvisie richt zich daarbij op vier prioriteiten:
ad 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, hogere rivierafvoeren, wateroverlast en langere perioden van droogte. Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Voordeel is dat daarmee tegelijk de leefomgevingskwaliteit verbeterd wordt en het kansen biedt voor natuur.
In 2050 heeft Nederland een duurzame energievoorziening. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windturbines en zonnepanelen. Het Rijk zet zich daarnaast in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
ad 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan Nederland zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Dit vraagt goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken en een nauwe samenwerking met internationale partners, Het Rijk zet in op een sterk en innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen. Belangrijk is wel dat de Nederlandse economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair. Het Rijk zet daarbij in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen, zodat Nederland niet langer afhankelijk is van eindige, fossiele bronnen.
Om de beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren van de verschillende belangen en opgaven:
Afwegen met NOVI
De uitvoering van de NOVI vraagt om nieuwe manieren van samenwerken met blijvende brede, maatschappelijke betrokkenheid en inzet van overheden. Hierbij hanteert het NOVI vier uitgangspunten:
Relatie met het voorliggende bestemmingsplan
De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, past binnen het ruimtelijk beleid van het Rijk dat in de NOVI wordt beschreven. Het Rijk maakt een robuust, betrouwbaar en veilig netwerk mogelijk om de transitie naar een circulaire economie en CO2-arme energievoorziening te realiseren.
Een aantal kaderstellende ruimtelijke ordeningsaspecten op nationaal niveau wordt geborgd in het Barro. Die aspecten onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende randvoorwaarden. Voor de energievoorziening is er onder andere ruimte gereserveerd voor bestaande en nieuwe vestigingsplaatsen met een vermogen van 500 MW, globale trajecten van bestaande en nieuwe hoogspanningsverbindingen met een spanning vanaf 220 kV en locaties voor kernenergie.
Relatie met het voorliggende bestemmingsplan
De uitbreiding van het hoogspanningsstation past in de lijn van het Barro. Het Barro bevat op het moment echter geen relevante gebieden of regelingen voor de voorgenomen ontwikkeling, waardoor deze dan ook niet in strijd is met de doelstellingen van het Barro.
De Omgevingsvisie Limburg (vastgesteld 1 oktober 2021) vervangt het in 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014) en is in een interactief proces met overheden, semioverheden, belangenvertegenwoordigers, andere partnerorganisaties en inwoners opgesteld. Deze visie bouwt deels voort op eerder gemaakte beleidskeuzes, op andere onderdelen zijn nieuwe keuzes gemaakt door de Provincie Limburg.
Toekomstvisie Zuid-Limburg
In de toekomstvisie is het toekomstbeeld voor Zuid-Limburg in 2030 – 2050 beschreven. De regio Zuid-Limburg heeft in 2050 haar potentie als 'Europese schakelregio' optimaal weten te ontwikkelen. Met een hoge ruimtelijke kwaliteit en een eigen economische kracht, gebruik makend van de gunstige positie tussen de nabijgelegen West-Europese metropolen. Naast snelle verbindingen met de rest van Nederland (via Eindhoven naar de Randstad), zijn gelijkwaardige verbindingen gerealiseerd over de grens richting België en Duitsland. Ook is een duurzame, betrouwbare en veilige energievoorziening gerealiseerd, met bijbehorende (grensoverschrijdende) energie- hoofdstructuur.
De regio biedt een bijzonder aantrekkelijke omgeving om te wonen, te werken en te recreëren, voor zowel inwoners als toeristen. De regio trekt nieuwe inwoners aan, want het op peil houden van het inwoneraantal draagt bij aan het behoud en het verbeteren van een brede welvaart. Zuid-Limburg heeft zich ontwikkeld tot een circulaire samenleving, waarin onder andere de Chemelot-site en campus als motor en proeftuin functioneert. De omschakeling naar een niet-fossiele samenleving is ook in de mobiliteitssystemen doorgevoerd.
Zuid-Limburg beschikt over een uniek en prettig leefklimaat waar twee omgevingen op te zoeken zijn; zowel een snelle stedelijke omgeving als een rustige, ontspannen, natuurlijke en natuurrijke omgeving. Daarnaast zijn er suburbane gebieden die een groen en aantrekkelijk woonmilieu bieden. Bij de ontwikkeling geeft het principe 'meer stad, meer land' richting. In het unieke buitengebied zijn de bijzondere landschappelijke kwaliteiten in combinatie met een hoge dichtheid aan cultuurhistorische elementen en een omgeving van onthaasting in stand gehouden, waardoor het gebied van grote waarde is voor de regio. Het (ruimtelijk) raamwerk, waarbij de focus ligt op het borgen van de kwaliteit van het landelijk gebied, de relatie stad-land, duurzame mobiliteit en een klimaatbestendig landschap, is goed op orde. De transformatieopgaven waar Zuid-Limburg voor staat, zijn gerealiseerd en sociale achterstanden ten opzichte van het gemiddelde in Nederland zijn ingelopen.
Energie
In hoofdstuk 11 wordt in de visie ingegaan op het thema Energie. De provincie ziet een innovatieve energietransitie, die de economische structuur versterkt, ons minder afhankelijk maakt van fossiele energie, de gevolgen van uitstoot vermindert en rekening houdt met de biodiversiteit, van provinciaal belang. Er wordt verder aangegeven dat de energietransitie vraagt om aanpassingen aan onze boven- en ondergrondse infrastructuur. En dat het bestaande energienetwerk zal gaan veranderen, zowel op lokale, regionale, nationale én internationale schaal. Er zal volgens de provincie geïnvesteerd moeten worden in de vernieuwing en/of uitbreiding van het bestaande netwerk. De energietransitie vergt dus ruimte, zowel bovengronds als ondergronds, en die ruimte moet vrijgemaakt worden. De Provincie geeft aan zich sterk te maken voor ruimtelijke reserveringen en een goede aanhaking op (inter-)nationale energienetwerken. Om het mogelijke ruimtegebruik van de energietransitie goed af te stemmen met ontwikkelingen vanuit bijvoorbeeld industrie, landbouw, mobiliteit en klimaat voert de provincie samen met partners een systeemstudie energie-infrastructuur uit. Het belang van een goed elektriciteitsnet wordt ook onderstreept in de Provinciale Energiestrategie (zie paragraaf 3.2.4).
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het voornemen van de uitbreiding van het hoogspanningsstation sluit aan bij de doelstellingen die worden gesteld met betrekking tot de energietransitie. De voorgenomen activiteit draagt daarnaast bij aan het doel om de productie van energie te verduurzamen. Zoals de provincie Limburg aangeeft, is er een innovatieve energietransitie nodig waarbij uitstootvermindering en de economische structuurversterking centraal staat. Om dit te realiseren is er een sterk elektriciteitsnetwerk nodig, waarvoor het bestaande netwerk moet worden uitgebreid. Hiermee sluit de voorgenomen ontwikkeling aan op de Omgevingsvisie Limburg.
De Omgevingsverordening Limburg is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden. In 2014 is de Omgevingsverordening gewijzigd, vanwege de vaststelling van het POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk Ruimte aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Het hoofdstuk Ruimte is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van het POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. Deze verordening blijft gelden tot het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Met de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt beoogd om de doorwerking van het provinciaal beleid naar gemeenten en andere partners te borgen. De ruimteverordening richt zich tot de gemeenten. De instructies die in de ruimteverordening staan, moeten door de gemeenten in acht worden genomen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Hierbij gaat het onder meer om het toepassen van de ladder voor duurzame verstedelijking en het geven van een toelichting wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling plaatsvindt. Daarnaast wordt in artikel 2.4 gesteld dat er niet zonder meer nieuwe woningen, kantoren, detailhandel, bedrijventerrein en recreatieve voorzieningen mogen worden toegevoegd aan de bestaande voorraad. Wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet hiervoor de behoefte worden aangetoond. Dit is onder meer het geval wanneer de voorgenomen ontwikkeling meer dan 500 m2 bedraagt. Indien de geplande ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, dient dit ook te worden onderbouwd.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Omdat de uitbreiding van het hoogspanningsstation minder dan 500m2 bedraagt, is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Met de uitbreiding van het hoogspanningsstation wordt invulling gegeven aan de landelijke energietransitie doelstelling om een geheel duurzame energievoorziening te realiseren in 2050, waarvoor de uitbreiding van de huidige capaciteit noodzakelijk wordt geacht. Daarmee is de behoefte aan de uitbreiding van het hoogspanningsstation aangetoond. De voorgenomen ontwikkeling past hiermee binnen de omgevingsverordening Limburg 2014.
Met de komst van de Omgevingswet zullen er in de toekomst andere eisen gesteld worden aan het omgevingsbeleid en de daar toebehorende ruimtelijke kaders. Op 17 december 2021 is Omgevingsverordening Limburg 2021 vastgesteld. Deze treedt pas in werking nadat de Omgevingswet in werking is getreden.
Hoewel de Omgevingsverordening Limburg (2021) hoofdzakelijk een beleidsneutrale omzetting van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is, staan er enkele nieuwe of inhoudelijk aanmerkelijk gewijzigde onderwerpen in. Het gaat hier om instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, na-ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers. Het uitstel van de Omgevingswet maakt het wenselijk dat deze onderwerpen ook al geregeld worden in de Omgevingsverordening Limburg 2014. Daartoe heeft het college van Gedeputeerde Staten van Limburg op 29 maart 2022 het ontwerp-besluit genomen waarmee de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt aangevuld met instructieregels voor deze vier onderwerpen.
In dit verband is door de provincie in het kader van het vooroverleg verzocht het aspect na-ijlende effecten van steenkoolwinning al mee te nemen.
Na-ijlende effecten steenkoolwining
In artikel 2.16.1 Instructieregel na-ijlende effecten steenkoolwinning van de ontwerp Wijzigingsverordening wordt gesteld dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat het bouwen van een nieuw bouwwerk in de gemeenten Brunssum, Beekdaelen, Heerlen, Landgraaf, Voerendaal, Kerkrade, Simpelveld, Beek, Sittard-Geleen en Stein mogelijk maakt, beschrijft op welke wijze rekening is gehouden met de na-ijlende effecten van de voormalige steenkoolwinning.
De voormalige steenkoolwinning in Zuid-Limburg leidt tot na-ijlende effecten, met name in de vorm van bodembeweging. Deze brengen mogelijk belemmeringen met zich mee in het gebruik van de fysieke leefomgeving, bijvoorbeeld in geval van verzakkingen. Het is van belang goed met deze risico’s om te gaan.
In het rapport 'Na-ijlende gevolgen van steenkolenwinning Zuid-Limburg, uittreksel uit het samenvattende rapport met een overzicht van de voorgestelde maatregelen', dat in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken is uitgevoerd en in december 2016 is gepubliceerd, staat een aantal risico's benoemd die vertaald zijn naar een kaart en waarvoor een aantal maatregelen is geformuleerd. Deze risico's zijn:
Het HS-station aan de Huynhof ligt binnen de grens van het concessiegebied van de Maurits en daarmee ook binnen het onderzoeksgebied van deze mijn, zoals te zien is op onderstaande kaart. Te zien is dat de locatie niet ligt in/boven het bemijnde gebied van de Mauritsmijn (de grijze dichte vlakken, zoals te zien direct rechts naast (maar buiten) het perceel van het HS-Station).
Begrenzing concessiegebied Maurits (zwarte lijn) en locatie HS-station (oranje stip)
Het plangebied ligt niet in een potentieel effectgebied voor significante ongelijkmatige bodemstijging als gevolg van het stijgend mijnwater. Het is ook geen onderdeel van potentiële effectgebieden met verandering van grondwaterkwaliteit of vernatting. De verwachting is ook niet dat er effecten als gevolg van ontgassing kunnen optreden in het plangebied. Tevens is er geen verwachting op het optreden van afgeleide seismische activiteit als gevolg van het stijgend mijnwater. Tot slot ligt het plangebied niet in de directe nabijheid of de beschermingszones van schachten en mijnbouwactiviteiten. Er zijn dus geen na-ijlende effecten ter plaatse van het HS-station te verwachten.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het voornemen van de uitbreiding van het hoogspanningsstation is niet in strijd met de Omgevingsverordening Limburg 2021.
In de Provinciale Energie Strategie deel 2, die in december 2020 door Provinciale Staten is vastgesteld, is energie infrastructuur als een prioriteit benoemd. Uit de Limburgse Energie Systeem Studie die als onderlegger daarvoor is opgesteld, blijkt hoe cruciaal de uitbreiding en versterking van het elektriciteitsnet in Limburg is. De ruimtelijke impact van de energietransitie en de belangen om aansluitingen op het elektriciteitsnet te borgen zijn ook in de Provinciale Omgevingsvisie (POVI) expliciet opgenomen. Het elektriciteitsnet is daarmee naast een lokaal ook een groot provinciaal belang.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De uitbreiding van het HS-station draagt bij aan de versterking van de energie infrastructuur, en is daarmee in lijn met de Provinciale Energiestrategie.
Het Waterbeheerprogramma 2022 – 2027 (vastgesteld op 8 december 2021) is de opvolger van het Waterbeheerplan 2016 – 2021. Het programma biedt onder kaders voor het strategische grondwaterbeheer, de regionale normering wateroverlast, de functietoekenning voor de oppervlaktewateren en de waterkwaliteitsdoelen voor de KRW-waterlichamen en de overige wateren. Aan de hand van vier overkoepelende thema's zijn er doelen opgesteld voor de komende planperiode:
Een onderliggend speerpunt van het Waterschap Limburg is het verduurzamen van de huidige processen. Waterschap Limburg heeft zich verbonden aan landelijke doelen rondom klimaat en energie, waarbij het Waterschap in het streven heeft om in 2025 energieneutraal te zijn.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Met het voornemen om het hoogspanningsstation uit te breiden wordt er geen inbreuk gedaan op het toekomstige beleid uit het waterbeheerprogramma van de provincie Limburg (zie ook paragraaf 4.5). Deze ontwikkeling is gezien het bovenstaande niet strijdig met het waterbeheerprogramma van het Waterschap Limburg.
Nederland heeft te maken met een groeiende bevolking, klimaatverandering, milieuvervuiling en het opraken van fossiele brand- en grondstoffen. Voor het huidige energieverbruik brengt dit grote uitdagingen met zich mee, nu er een grote noodzaak is om fossiele energiebronnen te vervangen voor hernieuwbare. De ambitie van de regio Zuid-Limburg is:
“Samen met deelregio's en gemeenten naar vermogen bijdragen aan de energietransitie én de regie in eigen handen houden. Er wordt gestreefd om het maximale uit bestaande en toekomstige technologieën te halen, binnen de grenzen van wat er ruimtelijk en maatschappelijk aanvaardbaar is”.
Nederland heeft de landelijke doelstelling om in 2030 35 TWh aan duurzame elektriciteit op land op te wekken, waarbij iedere RES-regio op dit moment onderzoekt hoeveel zij daaraan kan bijdragen. Op dit moment wordt 0,056 TWh duurzame energie opgewekt binnen de regio Zuid-Limburg. In de toekomst heeft Zuid-Limburg de intentie om dit aandeel nog meer te vergroten. Zuid-Limburg heeft daarom het voornemen om nog meer in te zetten op energie efficiency, de toepassing van duurzame energie en restwarmte en het inzetten van innovatieve CO2-arme productieprocessen.
Op basis van de 'Trias Energetica' zullen verschillende maatregelen genomen worden. De 'Trias Energetica' wordt gezien als de meest toegepaste manier om op het gebied van energievoorziening verschillende, elkaar versterkende, maatregelen te nemen. De 'Trias Energetica' bestaat uit drie onderdelen die samen de basis vormen:
Trias Energetica
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Met het voornemen om het hoogspanningsstation uit te breiden wordt de transitie naar duurzame energie ondersteund. De voorgenomen uitbreiding wordt als noodzakelijk geacht omdat het huidige energienet moet worden verbeterd. Daarnaast zal de voorgenomen uitbreiding bijdragen aan de doelstelling om het aandeel van duurzame opgewekte energie te vergroten.
Centraal in de structuurvisie staat het streven van Beek om een goed woon-, leef- en werkklimaat te (kunnen) blijven bieden aan zowel de huidige als de toekomstige bewoners. Hoofdoel daarbij is behoud en versterking van een duurzame omgeving waarin het prettig wonen, werken en recreëren is, met oog voor wat Beek heeft en wil nalaten voor toekomstige generaties. Beek wil zich blijven ontwikkelen tot een eigentijdse maar authentieke woon-, werk- en leefgemeente, met voorzieningen op maat in elke kern en in een hoogwaardige, duurzame landelijke omgeving met blijvende en beleefbare natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten.
De gemeente heeft een aantal ambities geformuleerd op de thema's wonen en voorzieningen, economie, toerisme en recreatie, natuur, landschap en cultuurhistorie. Er zijn geen ambities geformuleerd op het gebied van energie.
Om de ambities te verwezelijken zijn vier ontwikkelprincipes geformuleerd:
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De gemeente heeft geen ambities geformuleerd op het vlak van energie(transitie) en bijbehorende infrastructuur. De voorgenomen uitbreiding is niet in strijd met de benoemde ambities en ontwikkelprincipes uit de structuurvisie Beek 2012 - 2022.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de feiten en belangenafweging inzake de relevante milieuhygiënische aspecten (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de ontwikkelmogelijkheden van het gebied. Alle onderzoeken zijn gedaan voorafgaand aan de realisatie van de uitbreiding. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreidere informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken in de bijlagen.
In opdracht van Enexis is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd ten behoeve van de uitbreiding van het hoogspanningsstation (Bijlage 1). Bij de uitvoering van de voorgenomen ontwikkelingen kunnen archeologische waarden worden verstoord. Het bureauonderzoek heeft als doel inzicht te verschaffen in de archeologische waarden die zich in het plangebied kunnen bevinden.
Bureauonderzoek
Bij de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling kunnen mogelijk archeologische waarden worden verstoord. De omvang van het verstoringsoppervlak binnen het plangebied zal de onderzoeksplichtige grens van 250m2 en 2500m2 overschrijden. Ten behoeve van de bestemmingsplanwijziging is een bureauonderzoek archeologie opgesteld conform KNA 4.1. Het bureauonderzoek heeft als doel inzicht te verschaffen in de archeologische waarden die zich mogelijk in het plangebied bevinden of verwacht worden.
Historisch onderzoek
Het plangebied is gelegen op een lössplateau. De eerste boeren in Nederland hebben hun nederzettingen gesticht circa 5300 v. Chr. op deze hogere vruchtbare lössgronden. In de omgeving van het plangebied zijn vuursteen vondsten uit het Vroeg Neolithicum gedaan, dit is een aanwijzing van de aanwezigheid van deze bandkeramische cultuur hier in de omgeving. De archeologische vondsten die binnen het plangebied gevonden zijn, bestaan uit vondsten uit de late middeleeuwen van keramiek, ruwhandig aardewerk en hutteleem. In de omgeving van het plangebied is melding gemaakt van vondsten die betrekking hebben op de historische bebouwing. Ten oosten van het plangebied is een vroenhof gelegen en ten westen zijn de resten van een versterkt huis uit de late middeleeuwen gevonden. Het laatstgenoemde terrein is gedeeltelijk gelegen binnen de grenzen van het plangebied (AMK terrein 8404).
Historische kaartstudie heeft uitgewezen dat het plangebied tot de komst van het transformatorstation hoofdzakelijk agrarisch was. Op het terrein heeft tot de laatste kwart van de vorige eeuw een boomkwekerij gestaan, vanaf 1990 is een klein deel van het plangebied bebouwd. De geomorfologische situatie en de bodemgesteldheid wijzen uit dat er sprake is van een beekdalbodem en een lösswand, met (in de omgeving) brikgronden.
Gespecificeerd verwachtingsmodel
De archeologische verwachtingswaarde van een gebied geeft de verwachting op de aan- en afwezigheid van archeologische waarden aan. De gemeentelijke archeologische verwachtingskaarten vormen hier de basis voor. Uit deze kaart en uit de archeologische beleidskaart komt naar voren dat het gedeelte waar binnen de ontwikkelingen gaan plaatsvinden in een zone met een bekende archeologische verwachtingswaarde ligt. Het gaat hier om een zone waarin verschillende middeleeuwse gebouwen hebben gestaan. Een hiervan, het Vroenhof lag mogelijk deels in het westelijke deel van het plangebied. Op basis van de aangetroffen vondsten en sporen bij eerdere onderzoeken geldt hier een zeer hoge verwachting op resten uit de middeleeuwen en de Nieuwe Tijd. Vondsten uit andere perioden zijn echter niet uit te sluiten, vandaar dat deze een middelhoge verwachting hebben gekregen.
Op basis van het bureauonderzoek moet met alle perioden (Paleolithicum – Nieuwe Tijd) rekening worden gehouden met een kans op het voorkomen van vindplaatsen gerelateerd aan bewoning, begraving, rituele deposities, overblijfselen gerelateerd aan economische activiteit. Op basis van de landschappelijke situatie en reeds bekende archeologische vindplaatsen, kan de volgende archeologische verwachting worden opgesteld (zie tabel 1).
Tabel 1 tabel archeologische verwachtingen op basis van het bureauonderzoek
Conclusie
Binnen het plangebied varieert de archeologische verwachting tussen een middelhoge en zeer hoge verwachting op verschillende perioden. Deze zeer hoge verwachting is grotendeels te wijden aan het AMK-terrein (8404), Vroenhof uit de Middeleeuwen, dat deels op het plangebied ligt en mogelijk bij de voor-genomen ingrepen verstoord gaat worden. Op basis van de bekende en verwachte archeologische waarden binnen het plangebied bestaat een risico dat bij de voorgenomen ontwikkelingen archeologische resten verloren gaan. Om deze reden dient aanvullend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het vervolgonderzoek kan zich beperken tot het gedeelte van het plangebied waar bodemingrepen gaan plaatsvinden. Dat is in het noordwestelijke deel van het plangebied.
Geadviseerd wordt archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een verkennend booronderzoek (IVO-o). Dit booronderzoek heeft als doel de bodemopbouw en/of bodemverstoringen in kaart te brengen en de archeologische verwachting nader te specificeren. Op basis van deze resultaten zal bepaald worden of verder onderzoek nog nodig is.
Het verkennend booronderzoek dient aan de volgende eisen te voldoen:
Op basis van het bureauonderzoek acheologie is door RAAP in april 2023 (zie Bijlage 2) een inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek) uitgevoerd.
Tijdens het booronderzoek zijn er vier boringen gezet en is er een profielput gegraven. Twee van de vier boringen zijn doorgezet tot 270 cm -mv om de diepere bodemopbouw te kunnen beoordelen. In alle boringen is sprake van een verstoorde laag met puin, steenkool, grind en een enkel stuk glas. Deze laag dekt de schone C-horizont af, op ca. 110 tot 150 cm -mv. Ter plaatse van de verhoging in het plangebied bevindt de ongestoorde (B)C-horizont zich op 220 cm -mv. In het gegraven profielputje is eveneens een verstoord bodemprofiel zichtbaar tot minimaal 100 cm -mv, de bodem is sterk gevlekt en bevat grote stenen, puin, grind en steenkool. Er is nergens in het plangebied sprake van een natuurlijk bodemprofiel. Aan de hand van de resultaten van het booronderzoek kan de archeologische ve rwachting in het plangebied worden bijgesteld naar ‘laag’ voor alle perioden.
Conclusie en advies
Vanwege het aantreffen van een verstoord bodemprofiel in het plangebied, welke mogelijk verband houdt met de aanleg van het hoogspanningsstation, worden er geen archeologische resten meer verwacht in het plangebied. Het advies is om het plangebied geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinden en het terrein vrij te geven voor toekomstige ontwikkelingen.
Voor de uitbreiding van het hoogspanningsstation Enexis Beek is een landschappelijk inpassingsplan – beplantingsplan opgesteld (opgenomen als Bijlage 1 bij de regels). De kern van de landschappelijke inpassing is het creëren van een oase voor flora en fauna, door het toepassen van verschillende soorten inheemse heesters en bomen die bovendien een hoge biodiversiteitswaarde hebben.
Door de uitbreiding van het station dient een deel van de bomen te worden verwijderd. Dit wordt deels gecompenseerd door langs de noordwestzijde van het station een aantal bomen van verschillende soorten en groottes terug te planten. Deze bomen komen veelal in het Limburgse landschap voor. Als onderlaag wordt een middelhoge heester/struweel laag met voornamelijk besdragende soorten zoals meidoorn en cornus voorgesteld. In het struweel kunnen allerlei kleine zoogdieren en vogels schuilen en foerageren. De tweede locatie waar bomen worden teruggeplant is langs de zuidwestelijke perceelsgrens. Dit sluit aan bij de bestaande groenstructuur en zal (deels) het zicht van de woningen op het hoogspanningsstation verminderen. Voorlangs deze nieuwe bomenzone wordt een greppel aangelegd om 9m3 extra waterberging te creëren.
Nieuwe bomen zijn aan de noordzijde (nabij de ingang) niet mogelijk vanwege de bestaande hoogspanningskabels van TenneT (150V). Om het deel toch af te schermen wordt deze hoek ingepast met laag struweel.
Op plekken waar geen opgaande beplanting mogelijk is, bijvoorbeeld op kabeltracés en rondom de gebouwen, wordt na de werkzaamheden een bloemrijk grasmengsel ingezaaid. Mengsel G1 van Cruydthoeck is een voorbeeld van een mengel dat voor deze plek geschikt kan zijn, want dit mengsel heeft een ingetogen karakter en is zeer aantrekkelijk voor bijen, vlinders en vogels. Door goed beheer kan er zich een duurzame natuurlijke middelhoge vegetatie ontwikkelen. Een bloemrijk resultaat kan vanaf het tweede of derde jaar verwacht worden. Jaarlijks dient 1 à 2 keer gemaaid te worden.
Voor het realiseren van de nieuwe bebouwing en leidingen zullen enkele bomen gekapt worden en zullen er graafwerkzaamheden plaatsvinden. Door de voorgenomen ingreep is mogelijk sprake van negatieve effecten op beschermde soorten, met overtredingen in het kader van de soortbescherming van de Wet natuurbescherming (Wnb) tot gevolg. In dat kader is een quickscan flora en fauna opgesteld om eventuele negatieve effecten op beschermde soorten en benodigde vervolgstappen in het kader van de Wnb in beeld te brengen (zie Bijlage 3).
Gebiedsbescherming
Het perceel ligt niet binnen een beschermd gebied. De dichtstbijzijnde beschermde gebieden betreft Natura2000-gebied Geleenbeekdal (afstand: circa 2.5 km) en Natuurnetwerk Nederland (NNN) op circa 230m.
Op 1 juli 2021 is de “Wet van 10 maart 2021 tot wijziging van de Wet natuurbescherming en de Omgevingswet (stikstofreductie en natuurverbetering)” in werking getreden, waardoor de Wet natuurbescherming op het gebied van stikstofdepositie is aangepast. Conform deze aanpassing worden gevolgen van de depositie van stikstof bouwactiviteiten, zoals de voorgenomen ontwikkeling, buiten beschouwing gelaten. Negatieve effecten in de gebruiksfase zijn ook op voorhand uitgesloten, omdat het initiatief geen uitstoot van stikstof tot gevolg heeft en niet zorgt voor een verkeersaantrekkende werking. Voor het NNN is geen toetsing noodzakelijk, omdat binnen de Provincie Limburg enkel toetsing binnen het netwerk noodzakelijk is. Indirecte effecten van buiten het NNN zijn vrijgesteld.
Soortenbescherming
In de buurt van de voorgenomen ontwikkeling komen verschillende beschermde diersoorten voor. Dit betreffen broedvogels zonder jaarrond beschermd nest, broedvogels met jaarrond beschermd nest (de roek komt incidenteel voor) en vleermuizen. Het voorkomen van algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën is niet uitgesloten. De aanwezigheid van andere beschermde soorten is op basis van de quickscan uitgesloten.
Elke soort kan door een aantasting/verstoring een negatief effect ondervinden. In onderstaande tabel is per effect aangegeven welke in het plangebied aanwezige soort hier mogelijk last van heeft.
Tabel 1: Mogelijke effecten op voorkomende soorten
Hieronder is per soort(groep) beschreven of deze effecten kunnen worden voorkomen door het treffen van mitigerende maatregelen of een ontwerpaanpassing. Indien dit niet mogelijk is, is het noodzakelijk om soortgericht onderzoek te doen.
Broedvogels zonder jaarrond beschermd nest
Voor algemeen voorkomende broedvogels waarvan het nest gedurende broedperiode beschermd is dienen mitigerende maatregelen getroffen te worden:
Algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën
De Wnb kent een algemene zorgplicht (Artikel 1.11 Wnb). Dit betekent dat zorgvuldig met aanwezige beschermde en niet-beschermde soorten planten en dieren moet worden omgegaan. Mogelijke maatregelen zijn:
Vleermuizen
Voor de boombewonende vleermuizen geldt dat negatieve effecten voorkomen kunnen worden door de bomen te behouden. Indien dat niet mogelijk is, dient een soortgericht onderzoek uitgevoerd te worden tussen 15 mei en 15 september naar de aanwezigheid van verblijfsplaatsen en functies. Als uit dat onderzoekt blijkt dat er verblijfsplaatsen of functionaliteiten aanwezig zijn, dient er een ontheffing te worden aangevraagd.
Om negatieve effecten op gebouwbewonende vleermuizen te voorkomen dient 's avonds geen verlichting gebruikt te worden en geen direct licht op het naastgelegen schuurtje te worden geschenen. Daarnaast moeten potentiële invliegroutes en -locaties vrijgehouden worden. Indien een of beide maatregelen niet mogelijk zijn, dient een soortgericht onderzoek uitgevoerd te worden tussen 15 mei en 1 oktober naar de aanwezigheid van verblijfsplaatsen en functies. Als uit dat onderzoek blijkt dat er verblijfsplaatsen of functionaliteiten aanwezig zijn, dient er een ontheffing te worden aangevraagd.
Conclusie
Bij de herontwikkeling van het plangebied zijn negatieve effecten op Natura 2000-gebieden en NNB-gebieden uitgesloten. Verdere vervolgstappen voor gebiedsbescherming zijn daarom niet aan de orde.
In het kader van de soortbescherming van de Wnb zijn er geen vervolgstappen noodzakelijk zijn, indien in het ontwerp en tijdens de uitvoering rekening wordt gehouden met de in genoemde mitigerende- en zorgplichtmaatregelen. Als dat niet mogelijk is, dient vervolgonderzoek te worden uitgevoerd voor de vleermuizen en moet er mogelijk ontheffing worden aangevraagd.
De voorgenomen ontwikkeling kan effect hebben op de stikstofdepositie in de omliggende Natura 2000-gebieden. Negatieve effecten in de gebruiksfase zijn op voorhand uitgesloten, omdat het initiatief geen uitstoot van stikstof tot gevolg heeft en niet zorgt voor een verkeersaantrekkende werking.
Op 2 november 2022 oordeelde de Raad van State dat de 'bouwvrijstelling' van de natuurvergunningplicht voor wat betreft stikstof buiten toepassing moet worden gelaten. Dit betekent dat aanvullend onderzocht dient te worden of de realisatie van onderhavig project effect heeft op de stikstofdepositie in de omliggende Natura 2000-gebieden.
Om de effecten in de realisatiefase in kaart te brengen is in Bijlage 4 het resultaat van de stikstofdepositieberekening opgenomen.
Methode
De belasting van de Natura 2000-gebieden rondom de emissiebronnen is berekend met behulp van een verspreidingsmodel. De verspreidingsberekeningen zijn uitgevoerd met behulp van de online-applicatie Aerius-Calculator (versie 2022). Aerius-Calculator is een rekenprogramma om de verspreiding van stoffen in de lucht te simuleren. Daarnaast berekent het model hoeveel van die stoffen per hectare terechtkomt (depositie). In de realisatiefase wordt de stikstofdepositie bepaald door inzet van dieselmaterieel (graafmachines, kranen e.d.) en aan- en afrijdend bouwverkeer.
Conclusie
In de realisatiefase is geen toename berekend boven de 0,00 mol/ha/jaar. Een verdere beoordeling van de resultaten is niet noodzakelijk. Voor dit project is geen vergunning volgens de Wet natuurbescherming nodig voor het aspect stikstofdepositie.
Uit de quickscan blijkt dat vervolgonderzoek noodzakelijk is naar enkele boomholten om inzichtelijk te maken of deze boomholten een vaste verblijfplaats functie (kunnen) hebben voor beschermde diersoorten.
Doelstelling van de bomeninspectie is inzichtelijk maken of beschermde natuurwaarden in de te kappen bomen aanwezig kunnen zijn, en zo ja, middels eDNA, te komen tot een soortendeterminatie.
Resultaat
Met de visuele inspectie zijn alle boomholten geïnspecteerd. In geen van de aanwezige holten zijn sporen of individuen van vleermuizen aangetroffen. De meeste holtes waren ondiep (maximaal tien centimeter) en overzichtelijk zonder endoscoop. Slechts twee bomen bevatten diepe holtes. Ook achter losse schors zijn geen individuen of sporen van vleermuizen gevonden. Op basis hiervan is te concluderen dat de aanwezige boomholten geen actuele verblijffunctie vervullen voor vleermuizen.
Met de visuele inspectie zijn binnen de onderzochte bomen meerdere spechtengaten gevonden. Geen van de spechtengaten bevatten een actief (afgelopen broedseizoen) broedgeval. Er zijn ook geen spechten waargenomen ten tijde van het sporenonderzoek. Daarnaast zijn op enkele bomen sporen van vraat door Letterzetter waargenomen. Letterzetter is een snuitkever die de bast aantast en bomen verzwakt. Verder is er in de top van één afgebroken boom een nest van een holenbroeder (algemene broedvogel - soort niet te bepalen) aangetroffen.
Op basis van de verrichte visuele inspectie zijn de aanwezige boomholten geschikt voor vleermuizen. Bij de visuele inspectie van deze boomholten zijn geen sporen van vleermuizen als veegsporen, uitwerpselen of dieren aangetroffen. Hiermee is te concluderen dat de boomholten geen actuele functies van vleermuizen vervullen en zijn daarmee uitgesloten. Wel blijven de boomholten geschikt en kunnen daarom op enig moment wel in gebruik genomen worden. Functies van broedvogels zonder jaarrond beschermd nest zijn aanwezig binnen het plangebied.
Conclusie
In de te kappen bomen bevinden zich geen verblijfplaatsen van vleermuizen. Door de kap gaan daarmee geen verblijfplaatsen van deze soorten verloren. Effecten op verblijfplaatsen van vleermuizen zijn daarmee uitgesloten.
Binnen het voornemen blijven wel bomen aanwezig. De luwte en structuur die deze bomen bieden, zorgen ervoor dat eventueel aanwezig foerageergebied en vliegroute aanwezig blijven binnen het plangebied. Negatieve effecten ten gevolge van de ingreep op vleermuizen zijn daarmee uitgesloten.
In de te kappen bomen zijn op diverse plekken nesten van broedvogels zonder jaarrond beschermd nest aangetroffen. Door de kap van de bomen gaan deze broedplaatsen verloren. Nesten van deze broedvogels zonder jaarrond beschermd nest zijn enkel gedurende het broedseizoen beschermd of wanneer de ingreep leidt tot zware ecologische gevolgen voor de soort. De ingreep betreft de kap van enkele bomen op het terrein. Daarmee blijven leefgebied en broedplaatsen voor deze soorten aanwezig. Deze soorten zijn voldoende flexibel om broedplaatsen in de omgeving te vinden. De ingreep leidt daarmee niet tot zware ecologische gevolgen ten aanzien van deze soorten.
Als werkzaamheden plaatsvinden in het broedseizoen; de periode maart t/m augustus kan dit leiden tot het vernielen dan wel beschadigen van nestplaatsen en het daarmee doden van individuen. Dit is een overtreding van de verbodsbepalingen Art. 3.1 van de Wnb. Geadviseerd wordt om de werkzaamheden daarom buiten het broedseizoen uit te voeren. Dit resulteert in een werkbare periode van september t/m februari. Middels deze werkwijze zijn alle negatieve effecten op broedvogels zonder jaarrond beschermd nest te voorkomen.
Geadviseerd wordt om de betreffende bomen zo snel mogelijk te kappen, rekening houdende met de kwetsbare periodes, om een vestiging te voorkomen.
In het kader van voorliggend bestemmingsplan, dat de uitbreiding van het HS-station aan de Huynhof 20 te Beek planologisch mogelijk maakt, is een waterparagraaf opgesteld (zie Bijlage 6). Het doel van de Watertoets is om in een vroeg stadium waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar te maken en evenwichtig mee te nemen bij ruimtelijke plannen. Er wordt met name ingegaan op de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding en beschreven wordt welke maatregelen er worden getroffen.
Huidige situatie
De ondergrond van het plangebied heeft een slechte infiltratiecapaciteit aangezien de bovengrond is opgebouwd uit leem. Dit leidt tot beperkte infiltratiemogelijkheden in het plangebied. Er zijn echter geen infiltratiemetingen beschikbaar binnen het plangebied, aanvullende infiltratiemetingen kunnen eventueel meer zekerheid bieden in de locatiebepaling van de voorzieningen.
Er zijn geen gegevens over grondwaterstanden op de locatie beschikbaar. Op basis van de grondwatertanden op grotere afstand wordt de GHG op circa 2 m-mv ingeschat. Grondwatermonitoring binnen het plangebied wordt zodoende niet direct zinvol geacht, aangezien dit geen effect heeft op de infiltratie- en bergingscapaciteit. De beperkte voorziening wordt geschat boven de GHG te liggen.
Toename verharding
In de toekomstige situatie wordt een modulair blok gerealiseerd op de locatie. Het huidige terrein is onverhard (grind). Het hemelwater dat op de bestaande (dak)verharding valt, wordt via het grind naar de bodem geïnfiltreerd. De toename aan verharding voor de compensatie eis bestaat uit slechts het modulaire blok. Omdat de E-houses ongefundeerd zijn en op poeren worden geplaatst, worden deze niet meegenomen in de toename in verharding. Hemelwater dat op deze E-houses valt zal oppervlakkig afwateren naar de ondergrond onder de E-house.
De derde transformator krijgt, net als de 2 bestaande transformatoren, een vloeistofdichte vloer en watert via een Olie- en benzineafscheider af op het gemengde riool. De olie-water-afscheider zorgt ervoor dat als de trafo zou gaan lekken/kapot zou gaan de olie niet in het riool terecht komt maar in de transformatorcel blijft (dit is een verplichting vanuit Milieu, de trafocellen beschikken over een vloeistofdichtheidsverklaring VVV-Verklaring).
De toename in verharding omvat daarmee enkel het modulair blok. De afmetingen hiervan zijn gebaseerd op de ontwerptekening. De totale toename verharding bedraagt circa 110 m2.
Bergingsopgave
Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt mogelijk tot versnelde afvoer van hemelwater naar watergangen. Hierom dient de toename in verharding gecompenseerd te worden. Voor de omgang met hemelwater wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
De toename van het verhard oppervlak (240 m2) leidt tot een bergingsopgave van circa 9 m3 bij een bergingseis van 80 mm.
Inpassing bergingsopgave
Binnen de plangrens is er bovengronds nog voldoende ruimte beschikbaar, daarom wordt geadviseerd om binnen het plangebied een bovengrondse voorziening te realiseren. Een dergelijke voorziening kan bijvoorbeeld bestaan uit een wadi of greppel. Vanuit gaande dat de wadibodem op den duur dichtslibt wordt de dimensionering gebaseerd op de infiltratie via de wanden van een dergelijke wadi (de horizontale doorlatendheid). De doorlatendheid wordt geschat op (worst-case) 0,1 m/dag. Dit betekent dat een waterkolom van 10 centimeter binnen een dag geïnfiltreerd kan worden.
Ter indicatie: Als er gekozen wordt voor een greppel van 0,5 meter diep, dan is de maximaal toegestane waterdiepte in de greppel 0,25 meter (plus 0,25 meter ontwatering - Keur). Om aan de bergingseis van 9 m3 te voldoen zou greppel of wadi een minimaal oppervlak van 36 m2 moeten hebben. Hierbij is nog geen rekening gehouden met taluds. Een mogelijk geschikte en logische locatie voor zo'n berging is weergeven in de volgende figuur. Aan de zuidwestzijde is een greppel te realiseren met een lengte van circa 100 meter lengte. Bij een gemiddelde breedte van 1 meter zou de greppel 36 meter lang moeten zijn om aan de eis te voldoen.
Om het water van de toekomstige verharding naar de voorziening te krijgen dient het dakoppervlak en afkoppeling dusdanig ingericht te worden dat het water in de waterbergende voorziening terecht komt. De uiteindelijke inrichting is ter beoordeling en verantwoording aan de initiatiefnemer.
Mogelijke locatie waterberging
Waterkwaliteit
Maak gebruik van milieuvriendelijke bouwmaterialen en laat uitlogende bouwmaterialen zoals lood, koper, zink en zacht PVC achterwege. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het water(bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.
Conclusie
Voor het realiseren van de uitibreiding van het HS-station dient maximaal 9 m3 waterberging te worden gerealiseerd. In het uit te werken ontwerp voor de ontwikkeling wordt door Enexis rekening gehouden met deze bergingsopgave. Binnen de grenzen van het plangebied is voldoende ruimte beschikbaar om deze berging te realiseren. De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse zolang gebruik wordt gemaakt van milieuvriendelijke bouwmaterialen.
De huidige functie van het HS-station zal in het voorgenomen plan niet veranderen, het station wordt in bepaalde mate uitgebreid. Deze uitbreiding heeft geen gevolgen voor de verkeerssituatie, omdat het niet zal leiden tot een toename in verkeersdruk.
De kwaliteit van zowel de bodem als het (grond)water, zijn van invloed op de kwaliteit van het woon- en leefklimaat. Wanneer er sprake is van verontreiniging kan dit de volksgezondheid negatief beïnvloeden. Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 onder d van het Besluit ruimtelijke ordening is een beoordeling van de haalbaarheid verplicht. Het bodemonderzoek, en dan met name onderzoek naar de bodemkwaliteit, maakt onderdeel uit van deze afweging.
In het kader van de voorgenomen uitbreiding is in opdracht van Enexis Netbeheer B.V. in februari 2022 een vooronderzoek bodemonderzoek conform NEN 5725 uitgevoerd (zie Bijlage 7). Hierbij is onder andere gekeken naar de in het verleden op locatie uitgevoerde activiteiten en de resultaten van de in het verleden (in de omgeving) uitgevoerde bodemonderzoeken.
Gebruik locatie
Vanaf 1969 is een hoogspanningsstation op de locatie aanwezig. Het HS-station wordt omringd door braakliggende grond/landbouwgrond (westelijk/oostelijk), sportvelden (noordelijk) en een woonwijk (zuidelijk).
Bodemopbouw en geohydrologie
De bodem bestaande uit leem en zand, is slecht tot matig waterdoorlatend en heeft een grondwaterspiegel van circa 40 m-mv. Het grondwater stroomt in noordwestelijke richting. De onderzoekslocatie ligt niet in of nabij een grondwaterbeschermingsgebied en/of grondwaterwingebied.
Bodemkwaliteitskaart (PFAS)
In 2019 is een bodemkwaliteitskaart PFAS opgesteld voor het hergebruiken van PFAS-houdende grond en baggerspecie. De onderzoekslocatie valt binnen de PFAS bodemkwaliteitszone 'Landbouw/natuur'. Binnen deze zone is de bovengrond (tot 0,5 m-mv) en de ondergrond (0,5-2 m-mv) van onverdachte percelen, vrij van PFAS.
Historische activiteiten en bodemonderzoek
De bodem op hoogspanningstations zijn in het Historisch Bodembestand (HBB) vanuit de bedrijfactiviteiten aangegeven als zijnde verdacht op het voorkomen van verontreinigingen in de bodem, specifiek met de stofgroepen: minerale olie, vluchtige aromatische koolwaterstoffen en PCB.
In het verkennend bodemonderzoek (Huynhof 1 t/m 3, Beek), opgenomen in de Bodematlas van de Provincie Limburg, zijn sterke bodemverontreinigingen met PAK 10 en lood in de grond aangetoond.
Uit de rapportages aangeleverd door de opdrachtgever blijkt dat, na ontgraving van verontreinigde grond, een matige restverontreiniging met minerale olie is achtergebleven op de locatie van een voormalige trafobak. Tijdens de onderzoeken is bodemvreemdmateriaal gevonden, sporen stoll (ophoogmateriaal) en sporen cokes (kolen). De saneringslocatie bevindt zich circa 40 meter van de nieuwbouwlocatie.
Conclusie
Resumerend wordt geconcludeerd dat de bodem op de nieuwbouwlocatie op basis van de beschikbare (historische) bodeminformatie verdacht is voor minerale olie, PCB, PAK en zware metalen, en dat onvoldoende informatie bekend is over de bodemkwaliteit op de nieuwbouwlocatie. Er wordt geadviseerd om een verkennend bodemonderzoek uit te voeren op basis van de NEN5740.
In opdracht van Enexis Netbeheer B.V. is in april-mei 2022 een verkennend bodem- en asbestonderzoek (Bijlage 8) uitgevoerd volgens de NEN 5725 (Strategie voor het uitvoeren van milieuhygiënisch vooronderzoek, oktober 2017) en de NEN 5740 (Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek, januari 2009 en wijzigingsblad NEN 5740/A1, februari 2016).
Analyseresultaten
De chemische analyses van de grond(meng)monsters zijn conform AS3000 uitgevoerd. De grond(meng)monsters ten behoeve van het asbestonderzoek zijn geanalyseerd op asbest conform NEN 5898. De (meng)monsters hebben een geschat drooggewicht van minimaal 10 kg voor grond.
Bodem
Naar aanleiding van het zintuiglijk onderzoek zijn conform de gevolgde strategie uit de NEN 5740 zes grond(meng)monsters uit de opgeboorde grond samengesteld.
De grond(meng)monsters zijn onderzocht op het standaardpakket landbodem en grond uit de NEN 5740. Plaatselijk zijn in bodemlagen van gelijke textuur zintuiglijk bodemvreemde bijmengingen aangetroffen aan baksteen. Bij het samenstellen van de mengmonsters zijn in enkele gevallen mengmonsters samengesteld van zintuiglijk schone bodemmonsters met sporadisch met baksteen geroerde bodemmonsters. Gezien het hier 'homogene' bodemlagen betreft alsmede de mate van bijmengingen (gradatie sporen), betreft het hier geen afwijking op de NEN 5740 en wordt een representatief kwaliteitsbeeld verkregen. Dit wordt gestaafd op basis van de analyseresultaten van de monsters die zijn verkregen.
In het geval van bodem c.q. grond zijn de analyseresultaten (indicatief) getoetst aan de maximale waarden behorende bij de diverse functieklassen zoals vermeld in bijlage B van de Regeling bodemkwaliteit. Voor zware metalen en organische verbindingen dient een correctie plaats te vinden op basis van het gemeten lutum- en/of organisch stofgehalte in de bodem. Op basis van de gemeten gehalten aan lutum en organische stof worden de gerapporteerde gehalten omgerekende naar standaard bodem (10% organisch stof en 25% lutum).
Uit het onderzoek blijkt dat de bovengrond (0-0,5 m-mv) ter plaatse van boringen 001 t/m 003 licht verontreinigd is met cadmium. De overige onderzochte parameters zijn niet verhoogd aangetoond. Daarnaast blijkt dat de bovengrond (0-0,5 m-mv) ter plaatse van de rest van de onderzoekslocatie en ondergrond (0,50-1,50m-mv) niet is verontreinigd aan de onderzochte parameters. Uit de indicatieve toetsing aan het Besluit en de Regeling Bodemkwaliteit is de kwaliteit “achtergrondwaarde".
De grondwaterstand bevindt zich dieper dan 5,0 m -mv. Gezien de ontgravingsdiepte hoeft geen rekening te worden gehouden met een grondwateronttrekking.
Asbest
De resultaten van het asbestonderzoek zijn getoetst aan de interventiewaarden uit de Circulaire bodemsanering 2013 (versie 1 juli 2013), dan wel aan de maximale samenstellingswaarden voor niet vormgegeven bouwstoffen uit het Besluit en Regeling bodemkwaliteit. In zowel de Circulaire, als het Beluit en Regeling, wordt als interventiewaarde een gehalte van 100 mg/kg d.s. gehanteerd. Het gehalte asbest wordt berekend uit het gewogen serpentijnasbestgehalte vermeerderd met 10 maal het amfiboolgehalte. De monsters van de fijne fractie zijn onderzocht op de aanwezigheid van asbest conform NEN 5898. Opgemerkt wordt dat geen correctie heeft plaatsgevonden indien de detectiegrens niet wordt overschreden, of wanneer geen sprake is van een grove fractie. Het gewogen gehalte fijne fractie betreft derhalve het totaal gehalte gewogen asbest.
Indien het (maximale) asbestgehalte kleiner is dan de helft van de interventiewaarde is het statistisch aannemelijk dat ook in een nader onderzoekstraject de interventiewaarde niet zal worden overschreden. In deze gevallen geldt er geen noodzaak tot het uitvoeren van een nader onderzoek asbest. In onderhavige geval is nader onderzoek niet noodzakelijk.
Conclusie
Op basis van de vastgestelde bodemkwaliteit geldt voor de onderzoekslocatie 'basishygiëne'. Het is in het kader van de Wet bodembescherming niet noodzakelijk om een BUS-melding te verrichten.
Er is met voldoende betrouwbaarheid vastgesteld dat op de locatie geen asbest in de bodem aanwezig is. Vervolgonderzoek en maatregelen zijn niet noodzakelijk.
In opdracht van Enexis Netbeheer B.V. is een akoestisch onderzoek verricht in verband met de geprojecteerde uitbreidingen bij het 150/10 kV schakelstation Beek (Bijlage 9). In het onderzoek zijn akoestische rekenmodellen voor de verschillende situaties opgesteld, waarmee de geluidimmissie in de omgeving is berekend.
Het voornemen
De uitbreidingen zullen gefaseerd (in 2 fasen) plaatsvinden. In fase 1 worden de transformatoren TR1 en TR2 verzwaard naar 80/100 MVA, wordt er een nieuw 20 kV-systeem L (E-House) en een nieuw 10 kV-systeem sub-X geplaatst, en wordt de automatiseringsapparatuur vervangen. In fase 2 wordt een derde transformator (TR3) van 80/100 MVA geplaatst. In fase 1 kunnen de beide transformatoren (TR1 en TR2) gelijktijdig in bedrijf zijn. In fase 2, na bijplaatsing van de derde transformator, zullen in de 'representatieve bedrijfssituatie' TR1 en TR3 in bedrijf zijn. TR2 is dan 'wisseltransformator' en komt alleen in bedrijf bij storing of onderhoud aan één van de beide andere transformatoren. Het maximaal gelijktijdig in te schakelen elektrisch vermogen wordt 200 MVA.
Toetsingscriteria en geluidszonering
Wet geluidhinder
Omdat het maximaal gelijktijdig in te schakelen elektrisch vermogen 200 MVA wordt, wordt het transformatorstation vergunningplichtig voor het aspect milieu en er dient een geluidzone in het kader van de Wet geluidhinder te worden vastgesteld. De geluidzone dient in dit bestemmingsplan te worden opgenomen.
Op het transformatorstation zijn dan de bepalingen van de Wet geluidhinder van toepassing, te weten:
VNG-richtlijn 'Bedrijven en milieuzonering'
Het bestemmingsplan staat momenteel geen zoneringsplichtige inrichtingen toe ter plaatse. Voor een planherziening dient het stappenplan te worden doorlopen zoals omschreven in de VNG-richtlijn 'Bedrijven en milieuzonering':
Stap 1
Indien de richtafstand voor gewenste bedrijfscategorie voor het aspect geluid niet wordt
overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect geluid in beginsel achterwege blijven:
buitenplanse inpassing is mogelijk. (NB. Het gaat hier om bedrijfscategorie 4.2 (opgesteld
transformatorvermogen tussen 200 en 1000 MVA) waarvoor een richtafstand van 300 meter
van toepassing is bij een omgevingstype 'rustige woonwijk' en 200 meter bij'een 'gemengd
gebied).
Stap 2
Indien 'stap 1' niet toereikend is:
Bij een geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen in
gebiedstype 'rustige woonwijk' van maximaal:
Bij een geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen in gebiedstype 'gemengd gebied' van maximaal:
Stap 3 en 4
Indien 'stap 2' niet toereikend is, is in de VNG-richtlijn nog een stap 3 en zelfs een stap 4
beschreven. In rapport wordt hier vooralsnog niet verder op ingegaan.
In de onderhavige situatie kan, gelet op de ligging tussen de drukke Rijkswegen A76 en A2 en de nabijheid van het gezoneerde industrieterrein 'DSM-Geleen', gesproken worden van een omgevingstype 'gemengd gebied'.
De afstand van de dichtstbij gelegen geluidgevoelige bestemming (woonwagenstandplaats) tot de inrichtingsgrens van de inrichting van Enexis bedraagt circa 30 meter. Vastgesteld wordt dat hiermee niet voor alle woningen wordt voldaan aan de voorwaarde in 'stap 1'.
Daarom dient ook 'stap 2' te worden uitgevoerd. Hierbij worden de op de gevel van de woningen berekende geluidniveaus getoetst aan de richtwaarde voor een 'gemengd gebied', te weten 50 dB(A) etmaalwaarde (dit komt overeen met een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 50 dB(A) overdag, 45 dB(A) in de avond en 40 dB(A) in de nacht).
Handreiking industrielawaai en vergunningverlening
Omdat het gelijktijdig in te schakelen elektrische vermogen van de buiten opgestelde transformatoren na realisatie van de uitbreidingen maximaal 200 MVA bedraagt, valt het transformatorstation vanaf dat moment onder categorie 20.1.b van onderdeel C van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht (verder te noemen: Bor). Daarmee wordt de inrichting van Enexis vergunningplichtig voor het aspect milieu.
Bij vergunningverlening worden de ter plaatse van gevoelige gebouwen optredende geluidniveaus getoetst aan de richtwaarden zoals vermeld in de 'Handreiking industrielawaai en vergunningverlening'. Deze richtwaarden zijn afhankelijk van de aard van de woonomgeving, zie navolgend overzicht.
Tabel: Richtwaarden uit 'Handreiking industrielawaai en vergunningverlening'
In de onderhavige situatie kan, gezien de ligging tussen de drukke Rijkswegen A76 en A2 en de nabijheid van het gezoneerde industrieterrein 'DSM-Geleen', gesproken worden van een omgevingstype 'gemengd gebied', waarbij getoetst wordt aan een etmaalwaarde van 50 dB(A) (dit komt overeen met een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 50 dB(A) overdag, 45 dB(A) in de avond en 40 dB(A) in de nacht). Hierbij kan nog worden opgemerkt dat voor de huidige situatie van het transfomatorstation de standaardvoorschriften uit het Activiteitenbesluit van toepassing zijn. Hierbij bedraagt het maximaal toegestane langtijdbeoordelingsgemiddelsde eveneens 50 dB(A) overdag, 45 dB(A) in de avond en 40 dB(A) in de nacht.
Berekeningen
Met behulp van de rekenmodellen zijn de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus LAr,LT berekend op de gevel van de meest nabij gesitueerde woningen in verschillende richtingen en op de grens van de woonwagenstandplaats (zie figuur 8). Voor verdere uitgangspunten van de berekening wordt verwezen naar het akoestisch onderzoek (Bijlage 9).
Rekenposities op de gevel van woningen (pos. 03 t/m 07) en rand woonwagenstandplaats (pos.01 – 02)
Fase 1
In tabel 3 zijn de berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus LAr,LT weergegeven op de gevel van 'gevoelige gebouwen' in de omgeving (de ontvangerposities 01 t/m 08) voor fase 1 met de bedrijfssituatie waarbij de beide transformatoren gelijktijdig in bedrijf zijn (N-0). De geluidniveaus zijn weergegeven inclusief toeslag K1.
Tabel 3: Berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus LAr,LT en etmaalwaarden Letmaal fase 1 incl. toeslag K1
Fase 2
In tabel 4 zijn de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus LAr,LT weergegeven op de gevel van 'gevoelige gebouwen' in de omgeving voor de representatieve bedrijfssituatie (RBS) na realisatie van fase 2 (TR1 en TR3 in bedrijf, TR2 uit bedrijf).
Tabel 4: Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus LAr,LT en etmaalwaarden Letmaal fase 2 RBS incl. toeslag K1
Bij storing of onderhoud aan één van de beide andere transformatoren kan TR2 in bedrijf worden gesteld. Dit kan worden gezien als een incidentele bedrijfssituatie (IBS). In tabel 5 zijn de berekende geluidniveaus weergegeven voor de situatie waarbij TR2 en TR3 in bedrijf zijn en TR1 is uitgeschakeld.
Tabel 5: Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus LAr,LT en etmaalwaarden Letmaal fase 2 IBS incl. toeslag K1
Conclusie
Uit het onderzoek is gebleken dat niet bij alle gevoelige bestemmingen in de omgeving aan de voorwaarde in 'stap 1' uit VNG-richtlijn 'Bedrijven en milieuzonering' wordt voldaan (afstand minimaal 300 meter voor omgevingstype 'rustige woonwijk' of 200 meter voor omgevingstype 'gemengd gebied'). Daarom is ook 'stap 2' uitgevoerd.
Uit de rekenresultaten is gebleken dat de geluidbelasting bij gevoelige bestemmingen in de omgeving beperkt zal blijven tot maximaal 50 dB(A) etmaalwaarde, inclusief toeslag voor het tonale karakter van het geluid. Vastgesteld wordt dat aan de voorwaarde volgens 'stap 2' wordt voldaan.
Verder kan worden vastgesteld dat, mede gelet op de huidige situatie en het type woonomgeving, ook wordt voldaan aan de toepasselijke richtwaarde uit de 'Handreiking industrielawaai en vergunningverlening'. Er zijn derhalve geen akoestische belemmeringen om een omgevingsvergunning te verlenen voor de geprojecteerde uitbreidingen.
Gelet op het buiten opgestelde transformatorvermogen (maximaal 200 MVA) zal het terrein van Enexis gezoneerd dienen te worden in het kader van de Wet geluidhinder. De geluidzone is gedefinieerd als het gebied waarbuiten de geluidbelasting vanwege het industrieterrein (i.c. het terrein van Enexis) de waarde van 50 dB(A) niet mag overschrijden. Door de omgevingsdienst is de voorkeur uitgesproken om de zonegrens exclusief toeslag vast te stellen. De voorgestelde zonegrens is in onderstaande figuur weergegeven.
Voorstel zonegrens (roze lijn) exclusief toeslag K1
Dit advies is opgevolgd en middels voorliggend bestemmingsplan wordt de geluidszone planologisch vastgelegd.
Het aspect geluid staat de uitbreiding van het HS-station, die mogelijk wordt gemaakt middels dit bestemmingsplan, niet in de weg.
Vanaf 15 november 2007 is de wetgeving op het gebied van luchtkwaliteit gewijzigd. Deze wetswijziging is sindsdien opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen). Deze wijziging wordt ook wel kortweg de Wet Luchtkwaliteit 2007 genoemd. In artikel 5.16 van de gewijzigde Wet milieubeheer is vastgelegd onder welke voorwaarden bestuursorganen de bevoegdheden uit lid 2 mogen uitoefenen. Als aan één van de volgende voorwaarden is voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen
geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
In de Regeling NIBM (niet in betekende mate bijdragen) is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Dit betekent dat ontwikkelingen op dit gebied zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven.
Conclusie
De uitbreiding van het hoogspanningsstation draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging omdat er geen sprake is van een substantiële toename van het aantal verkeersbewegingen of toename van relevante emissies vanuit het station. De luchtkwaliteitsaspecten vormen daarmee geen belemmering voor het project.
Bij Externe Veiligheid gaat het om de risico's voor de directe omgeving in het geval dat er iets mis gaat tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De verbonden risico's moeten binnen de perken blijven. Hiervoor worden twee soorten risico's gehanteerd:
Voor het plaatsgebonden risico PR zijn risicocontouren (10-6) vastgesteld waarbinnen kwetsbare of beperkt kwetsbare bebouwing niet is toegestaan. Deze contouren liggen:
Gevaarlijke stoffen die worden vervoerd over de weg, het spoor, het water of per buisleiding leiden tot knelpunten voor het plaatsgebonden risico indien er langs de transportassen een 10-6 contour ligt.
Analyse
Op basis van de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van de voorgenomen ontwikkeling zich enkele kwetsbare objecten bevinden (zie volgende afbeelding). Het dichtsbijzijnde object, een sporthal, bevindt zich op circa 100 meter afstand. De activiteiten die binnen het plangebied zullen plaatsvinden, zijn binnen het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) niet aangewezen als (niet)categoriale inrichting; het plangebied veroorzaakt dan ook geen externe veiligheidsrisico's voor de omgeving waarin deze is gelegen.
De voorgenomen uitbreiding van het HS-station maakt geen (beperkt) kwetsbare objecten, zoals bijvoorbeeld woningbouw, mogelijk. Het wettelijk toetsingskader is derhalve niet van toepassing.
Uitsnede Risicokaart
Conclusie
Met de uitbreiding van het HS-station zal geen sprake zijn van gevaarlijke inrichting in de zin van het Bevi. Ook maakt de voorgenomen ontwikkeling geen beperkt kwetsbare objecten mogelijk. Externe veiligheid vormt daarmee geen belemmering om de voorgenomen ontwikkeling planologisch mogelijk te maken.
Ter plaatse van het plangebied zijn grondroerende werkzaamheden gepland in het kader van een uitbreiding van het hoogspanningsstation. Er is een quickscan ontplofbare oorlogsresten opgesteld om in kaart te brengen of er op de betreffende locatie een kans bestaat op het aantreffen van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog wanneer de geplande werkzaamheden worden uitgevoerd.
Het doel van de quickscan (zie Bijlage 10) is om inzichtelijk te maken of ter plaatse van het plangebied, waar men bodemingrepen gaat uitvoeren ten behoeve van de beoogde uitbreiding, sprake is van een feitelijk verhoogd risico op het aantreffen van ontplofbare oorlogsresten (OO).
Voor het plangebied is een Vooronderzoek OO beschikbaar. Het complete plangebied valt binnen de onderzoeksgrenzen van het door ECG in 2018 opgestelde Vooronderzoek OO. Het plangebied geldt daarmee in principe als volledig onderzocht in een Vooronderzoek OO.
Hoewel uit het Vooronderzoek OO dat door ECG is opgesteld niet blijkt dat er sprake is van verdacht gebied binnen het plangebied, blijkt uit het aanvullend verrichtte onderzoek dat in de directe nabijheid van het plangebied een vliegtuig is neergestort en dat er in 2015 een vliegtuigbom is gevonden. In het Vooronderzoek OO van ECG wordt het neerstorten van het vliegtuig wel genoemd als relevante gebeurtenis in het overzicht met oorlogshandelingen, maar daarna niet verder geanalyseerd. Het is hierdoor niet bekend waarom de gebeurtenis volgens ECG niet heeft geleid tot een verhoogd risico op het aantreffen van OO in het door ECG onderzochte gebied. De vondst van een Duits explosief op het terrein van Enexis wordt in het onderzoek van ECG niet genoemd en is derhalve ook niet meegenomen in de analyse door genoemd bureau.
Beide gebeurtenissen wijzen op een verhoogd risico op het aantreffen van OO in (de directe nabijheid van) het plangebied van Enexis. Op basis van het aanvullend verrichtte onderzoek kan echter nog niet definitief worden geconcludeerd of er binnen het plangebied sprake is van verdacht gebied. Om definitief te kunnen concluderen of de gebeurtenissen wel of niet aantoonbaar leiden tot een verhoogd risico op het aantreffen van OO binnen het plangebied van Enexis, dienen aanvullende bronnen te worden geraadpleegd. Te denken valt aan archief- en luchtfotomateriaal uit de periode 1940-1945.
Conclusie
Gezien de bevindingen wordt vanuit het oogpunt van veiligheid geadviseerd een aanvullend bronnenonderzoek uit te voeren alvorens de werkzaamheden starten. Dit aanvullend onderzoek kan worden uitgevoerd in de vorm van een gerichte bureaustudie naar de twee gebeurtenissen die naar voren zijn gekomen als mogelijk relevant voor het project.Uit dit aanvullend onderzoek zal blijken of genoemde gebeurtenissen wel of niet aantoonbaar leiden tot een verhoogd risico op het aantreffen van OO binnen het plangebied.
In Nederland zijn voor elektromagnetische gevaren alleen adviezen uitgebracht voor bovengrondse hoogspanningslijnen. In de provincie Limburg hebben de hoogspanningslijnen een nominale spanning van 150 kV. De genoemde adviezen hangen samen met de effecten op de gezondheid van magnetische velden afkomstig van deze hoogspanningslijnen.
Voor de regionale distributiebedrijven, die een bedrijfsspanning hebben van 10/20 kV, is een dergelijk advies niet gegeven. De waarden van veldsterktes voor de regionale distributiebedrijven zijn significant lager dan bij hoogspanningslijnen. De installaties van de distributiebedrijven (omgeven door een eigen geïsoleerde omkasting) bevinden zich bovendien, in tegenstelling tot hoogspanningslijnen, binnen een gesloten bedrijfsruimte is die de intensiteit van de straling reduceert.
De internationale norm is dat voorkomen moet worden dat burgers worden blootgesteld aan magneetvelden van meer dan 100 microTesla (µT). Deze norm wordt in Nederland op maaiveldniveau nergens overschreden.
Voor bovengrondse hoogspanningslijnen heeft het Ministerie van VROM in 2015 (nader verduidelijkt in 2008) een voorzorgbeleid geformuleerd met als norm 0,4 µT (microtesla) voor gevoelige bestemmingen (kinderdagverblijven, woningen). Dit voorzorgprincipe is niet van toepassing op hoogspanningstations. Voor publiekstoegankelijke locaties geldt een norm van 100 µT en voor werknemers binnen locaties geldt een norm van 500 µT.
Voor modulair blokken en E-houses geldt dat de 0,4 µT contour niet verder reikt dan circa 8 meter vanaf de buitenzijde van de gebouwen. Voor transformatoren geldt dat deze afstand circa 3 meter bedraagt. In onderstaande figuur is de 0,4 µT contour voor het E-house, het modulair blok en de transformator van de voorgenomen ontwikkeling weergegeven.
Magneetveldcontour van 0,4 µT rondom het voorgenomen E-house, modulair blok en de transformator (T3).
Conclusie
De magneetveldcontouren van 0,4 µT liggen bij de voorgenomen plaatsing van het E-house, modulair blok en de toekomstige 3e transformator binnen het projectgebied. Binnen deze contouren liggen geen gevoelige objecten. De Rijksnorm voor de toegestane elektromagnetische velden wordt daarmee niet overschreden.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies (zoals bijvoorbeeld woningen):
Een (buitenwettelijk) toetsingskader voor milieuzonering wordt geboden door de uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlands Gemeenten. Op basis van deze uitgave kan worden bepaald in hoeverre de inrichtingen en bedrijven gelegen op het bedrijventerrein beperkend zijn voor het tot stand brengen van een goed woon- en leefmilieu in de omgeving van dit terrein. In deze uitgave zijn per (milieu)categorie bedrijvigheid richtafstanden genoemd welke kunnen worden aangehouden ten einde de hinderlijke invloed van bedrijfsactiviteiten op gevoelige functies te beperken.
Een wettelijk kader wordt gevormd door geluidszones op grond van de Wet geluidhinder en de afstandseisen op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Bij de voorgenomen ontwikkeling krijgt het HS-station na uitbreiding een elektrisch vermogen van 200 MVA. Het 150 kV-station wordt daarmee milieuvergunningplichtig en bovendien dient er een geluidzone ex artikel 40 van de Wet geluidhinder te worden vastgesteld (zie ook paragraaf 4.8).
Conclusie
Het terrein van het HS-station wordt voorzien van een geluidzone in het kader van de Wet geluidhinder. In het akoestisch onderzoek (Bijlage 9) is een voorstel voor de vast te stellen geluidzone gedaan. Dit advies is opgevolgd en middels voorliggend bestemmingsplan wordt de geluidszone planologisch vastgelegd.
Ook is getoetst of geluidsbelasting als gevolg van het voornemen onder de voorkeursgrenswaarde van maximaal 50 dB(A) etmaalwaarde blijft. Vastgesteld is dat ruimschoots wordt voldaan aan deze grenswaarden. Het aspect milieuzonering vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen uitbreiding.
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het projectgebied door voor de grond bestemmingen aan te wijzen. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In deze paragraaf wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.
Het wettelijk kader wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De wettelijke regeling voor bestemmingsplannen is vervolgens verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het bestemmingsplan dient te voldoen aan de als bijlage bij de voornoemde Regeling opgenomen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit betekent dat bestemmingsplannen kwalitatief gelijkwaardig zijn en uniform in aanpak, uitvoering, uitwisseling van gegevens en raadpleging daarvan.
Het bestemmingsplan ‘HS-station Beek (L)' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden opgenomen en toegepast.
Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan ‘HS-station Beek (L)’ zijn opgebouwd conform de door het SVBP2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels, en ten slotte de overgangs- en slotregels.
Hoofdstuk 1 omvat de inleidende regels en bestaat uit twee artikelen. Artikel 1 bevat de definities van begrippen die van belang zijn voor toepassing van het plan. In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen, waarin wordt aangegeven hoe bij de toepassing van de regels moet worden gemeten.
Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. Er is één enkelbestemming en een viertal dubbelbestemmingen. Per bestemmingsregels zijn de doeleinden c.q. de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. In beginsel is iedere vorm die past binnen de betreffende bestemming tot een bepaalde omvang rechtstreeks toegestaan (dus zonder afwijking of wijziging). Indien wordt voldaan aan de voorgeschreven maatvoering (goothoogte, bouwhoogte, bebouwde oppervlakte, bebouwingspercentage en dergelijke) en wordt gebouwd binnen het eventueel aangegeven bouwvlak, dan kan hiervoor vanuit bestemmingsplantechnisch oogpunt een omgevingsvergunning worden verleend.
Het gaat om de volgende bestemmingen:
Bedrijf - Nutsbedrijf (enkelbestemming)
Binnen deze bestemming is het Hoogspanningsstation geregeld. Gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen binnen het gehele bestemmingsvlak worden opgericht.
Leiding - Hoogspanningsverbinding (dubbelbestemming)
In deze dubbelbestemming is de bestaande hoogspanningsverbinding geregeld. Met het oog op de bescherming van deze verbinding is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden opgenomen.
Waarde - Archeologie 1, Waarde - Archeologie 3 en Waarde - Archeologie 4 (dubbelbestemmingen)
Deze dubbelbestemmingen zijn opgenomen ter bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in gebieden met een archeologische (Archeologie 1), middelhoge (Archeologie 3) en hoge (Archeologie 3) verwachtingswaarde. Voor het roeren van grond ten behoeve van werken of werkzaamheden over een oppervlakte van 250 m2 respectievelijk 2.500 m2 is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden noodzakelijk.
Hoofdstuk 3 bevat de voglende algemeen regels:
Overgangsrecht
In deze regels is het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in artikel 3.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening, overgenomen. Bepaald is dat bouwwerken, die op het moment van de tervisielegging van het plan aanwezig zijn, mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. Het gebruik van grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag worden voortgezet.
Slotregel
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel schrijft voor hoe het plan kan worden aangehaald
Op grond van artikel 3.1.6 onder 1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in het kader van de bestemmingsplanprocedure de economische uitvoerbaarheid van het plan te worden onderzocht.
Er is bij dit plan sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. De gemeenteraad moet hiervoor op basis van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening in principe een exploitatieplan vaststellen. Er hoeft geen exploitatieplan vastgesteld te worden als het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is.
Er wordt een anterieure overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer Enexis BV. Tevens komen de kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan, de bijbehorende onderzoeken en planschade voor rekening van de initiatiefnemer. Het kostenverhaal is hiermee anderszins verzekerd. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid van voorliggend plan voldoende aangetoond.
In het kader van het overleg op grond van artikel 3.1.1 Bro is het bestemmingsplan door de gemeente Beek voorgelegd aan de besturen van de instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Het bestemmingsplan is aan de volgende instanties en overheden voorgelegd met het verzoek hun reactie te geven:
De provincie heeft het plan getoetst op een adequate doorwerking van provinciale belangen. De reactie van de provincie is, voor zover ruimtelijk relevant, verwerkt in het ontwerp bestemmingsplan.
Het waterschap Limburg heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben op het voorliggende plan.
Het bestemmingsplan is op grond van artikel 3.8 Wro conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht gedurende zes weken ter visie gelegd. De termijn van terinzagelegging was met ingang van 28 juli tot en met 7 september 2023. Gedurende deze periode werden burgers en maatschappelijke organisaties in de gelegenheid gesteld om een zienswijze aangaande het plan in te dienen.
De gemeente Beek heeft geen zienswijzen ontvangen.
De Provincie Limburg heeft een reactie ingediend aangaande het ontwerpbestemmingsplan. Hierover heeft nadere afstemming plaatsgevonden en deze reactie dient niet aangemerkt te worden als een zienswijze.