Plan: | Amarant, Centrumlocatie "De Leijakker", te Rijsbergen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0879.BPdeleijakker-VS01 |
Amarant biedt huisvesting, dagbesteding en zorg aan haar cliënten op zogenaamde centrumlocaties. De centrumlocaties zijn bij voorkeur gelegen in of nabij steden, nabij voorzieningen, maar wel op een locatie waar voldoende rust, lucht en ruimte aanwezig is. In het noordwesten van Rijsbergen is de centrumlocatie voor de regio Breda gelegen genaamd "De Leijakker". De locatie is een kleine 5 hectare groot en biedt ruimte aan 150 cliënten. Op De Leijakker wonen mensen met een matig tot ernstige (meervoudige) verstandelijke beperking, regelmatig gecombineerd met een gedragscomponent. Daarnaast vindt op deze locatie ook dagbesteding plaats.
Voor de periode 2020 tot 2030 heeft zorgverlener Amarant zichzelf een (groei)opgave gesteld. Een deel van deze opgave betreft een vervangingsopgave van het bestaande vastgoed en een ander deel is om in te kunnen springen op de groeiende vraag voor wonen en behandeling van de complexe doelgroep van Amarant.
Het vastgoed op De Leijakker komt uit de jaren 1990 en is inmiddels verouderd en toe aan vervanging. In de periode van 2011 tot 2015 heeft er in een eerste fase al herontwikkeling plaatsgevonden op de centrumlocatie. Hiermee zijn de (woon)voorzieningen welke voornamelijk zijn gelegen in het westen van De Leijakker vervangen door nieuwbouw.
Amarant is nu voornemens om de woningen en algemene voorzieningen gelegen in het oosten van De Leijakker te vervangen. Daarnaast is een naastgelegen perceel aangekocht, waarmee de centrumlocatie wordt uitgebreid richting het oosten. Het voornemen is om op dit perceel extra woonvoorzieningen voor de cliënten toe te voegen. Met deze voorgenomen ontwikkelingen wil Amarant de positie van De Leijakker als specialistisch centrum verder versterken en aanwezige voorzieningen aan laten sluiten op de behoefte van de toekomst.
Het vervangen van bestaande woningen en voorzieningen en het toevoegen van woningen op het naastgelegen perceel is volgens de vigerende bestemmingsplannen niet direct toegestaan. Middels voorliggend bestemmingsplan wordt het planvoornemen van Amarant mogelijk gemaakt.
De Leijakker is gelegen in het noordwesten van Rijsbergen, gemeente Zundert. Het gebied van de centrumlocatie is een kleine 5 hectare groot en biedt ruimte aan ongeveer 150 cliënten. De Leijakker wordt ontsloten door De Gouwberg, deze weg loopt van de rotonde tussen de Laguitensebaan en Den Hooiberg in het oosten tot de Nieuwe Akker in het westen.
Het plangebied beslaat grotendeels het oostelijke gedeelte van de centrumlocatie De Leijakker en wordt in het zuiden en het westen begrenst door De Gouwberg en de Burgemeester N. de Jaegerplein. Ten westen van het plangebied zijn aan De Gouwberg de andere gebouwen behorende bij de Leijakker gelegen. Aan de Nieuwe Akker zijn reguliere woonhuizen gelegen. Ten zuiden van het plangebied zijn aan De Gouwberg nog een aantal woningen gelegen die behoren tot De Leijakker. In het oosten sluit het plangebied aan op de woningbouwontwikkeling aan de Laguitensebaan. Het plangebied wordt in het noorden begrensd door voornamelijk agrarische percelen.
Vanaf de rotonde De Gouwberg / Laguitensebaan richting het zuiden begint de bestaande kern van Rijsbergen.
Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: Google Maps)
Het plangebied bestaat uit de kadastrale percelen:
De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 30.780 m2.
Figuur 1.2 Kadastrale situatie plangebied (bron: kadastralekaart.com)
Binnen het plangebied zijn meerdere vigerende bestemmingsplannen van toepassing:
Figuur 1.3 Uitsnede vigerende bestemmingsplannen (plangebied is rood omlijnd)
Het grootste gedeelte van het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Woongebieden Rijsbergen'. De noordelijk gelegen gronden bestemd als 'Maatschappelijk' zijn gelegen binnen 'Bestemmingsplan Leijakker (herziening) 2013'. Het aangekochte perceel in het oosten van het plangebied is gelegen binnen 'Bestemmingsplan Buitengebied Zundert' en heeft de bestemming 'Agrarisch'. Een een klein gedeelte in het noorden van het plangebied is gelegen binnen 'Bestemmingsplan Leijakker'.
De gronden gelegen binnen de grenzen van het plangebied zijn bestemd als 'Agrarisch', 'Groen', 'Maatschappelijk', 'Verkeer', 'Water', 'Wonen' en 'Tuin'. Een groot gedeelte van het plangebied heeft daarnaast ook een dubbelbestemming met een archeologische waarde. In het noorden van het plangebied is ook een waterloop aanwezig, aan de noordzijde van deze waterloop is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterlopen' opgenomen. Binnen de gronden bestemd als 'Maatschappelijk' zijn bouwvlakken aanwezig, waaraan maatvoeringen zijn verbonden voor maximale bebouwingspercentages en maximale bouw- en goothoogtes. De woningen zijn bestemd als 'Wonen' en hebben de functieaanduiding 'zorgwoning'. Binnen de bestemmingen 'Agrarisch' 'Groen', 'Verkeer', en 'Tuin' is het bouwen van gebouwen zeer beperkt tot niet toegestaan.
Toets bestemmingsplan
Voorliggend planvoornemen omvat enerzijds de sloop en nieuwbouw van de verouderde woningen en voorzieningen aan het Leijakkerplein en De Gouwberg. Anderzijds wordt er een maatschappelijke voorziening voor dagbesteding toegevoegd in het noorden van het plangebied en worden er woningen toegevoegd op het aangekochte (nu nog agrarische) perceel in het oosten van het plangebied.
De sloop en nieuwbouw van het bestaande vastgoed is volgens het vigerend bestemmingsplan 'Woongebieden Rijsbergen' niet toegestaan. De beoogde nieuwe bebouwing overschrijdt de begrenzingen en maatvoeringen van de bouwvlakken en de bestemmingen 'Groen' en 'Tuin' worden gewijzigd naar 'Wonen'.
Ter plaatse van de nieuwe maatschappelijke voorziening hebben de gronden de bestemming 'Groen' met de functieaanduiding 'kinderboerderij'. Het realiseren van een gebouw ten behoeve van een maatschappelijke voorziening past niet binnen de vigerende bestemming.
Het aangekochte perceel in het oosten van het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch'. Binnen deze bestemming is wonen niet mogelijk. Daarnaast mogen er binnen deze bestemming geen gebouwen worden gebouwd.
In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied beschreven als ook een beschrijving van de nieuwe situatie. In hoofdstuk 3 worden de beleidskaders van rijk, provincie en gemeente beschreven. De aspecten met betrekking tot het milieu en andere planologisch relevante aspecten komen in hoofdstuk 4 aan bod. De juridische planbeschrijving volgt in hoofdstuk 5 en in hoofdstuk 6 komt zowel de financiële als de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aan bod.
De eerste keer dat van Rijsbergen wordt vernomen is in 1159. Werner van Rijsbergen schenkt dan zijn goederen te Essen aan de abdij van Tongerlo. Dit betekent dat er dan reeds een plaats van die naam moet zijn. Rijsbergen heeft altijd tot het Land van Breda behoord, maar was geen eigen heerlijkheid. Samen met Zundert en Klein Zundert vormde zij 'Zundert-Nassau'.
Het silhouet van het dorp Rijsbergen werd gedomineerd door de middeleeuwse parochiekerk. In de 19e eeuw vonden veel ontginningen plaats. Hierdoor vond het merendeel van de bevolking arbeid in de agrarische sector. Nog in 1960 was meer dan 50% daarin werkzaam. De grensovergang Hazeldonk zorgde daarna voor veel werk, maar door het wegvallen van de grensposten in het kader van de eenwording van Europa is dit nu grotendeels vervallen. In 1997 werd Rijsbergen samengevoegd met Zundert en ging Hazeldonk over naar Breda.
Rijsbergen is een landelijke kern met ruim uitgelegde bebouwing en relatief veel groen. De bebouwingsstructuur van Rijsbergen, wordt met name gedragen door het oude wegenpatroon van en naar de oude internationale route. De belangrijkste dragers van de verkeersstructuur van het plangebied vormen de wegen de Gouwberg, de Laguitensebaan, de Oranjestraat, en de Gommersstraat. Deze wegen bieden via verschillende aansluitingen toegang tot de diverse wijken en de nabij gelegen kernen.
Figuur 2.1 Ruimtelijke structuur kern Rijsbergen (plangebied is rood omlijnd)
Het huidige terrein van Amarant kenmerkt zich, naast de aanwezige bebouwing, door de vele volwassen bomen, grasvelden en wadi's. De Gouwberg heeft afwisselend een breed, minder breed en zeer breed profiel. Dit alles benadrukt de ruime opzet van de bebouwing op het terrein en het groene karakter. Dit bepaalt tevens de kwaliteit van het terrein. In de periode 2011-2015 heeft er een herontwikkeling plaatsgevonden, waarmee de bebouwing gelegen in het westen van de Leijakker is vernieuwd. De meer recente bebouwing is zorgvuldig vormgeven waardoor deze, ondanks de grotere schaal van de gebouwen, als minder groot ervaren wordt en zich goed voegt in groene setting van de locatie. Deze gebouwen hebben allemaal 2 bouwlagen en een plat dak. De oudere bebouwing is kleiner van schaal en alle gebouwen zijn met een kap afgedekt.
Figuur 2.2 Foto van een van de verouderde woongebouwen aan De Gouwberg
Figuur 2.3 Foto van de meer recente bebouwing aan De Gouwberg
In de zuidwestelijke hoek van het plangebied ligt het Leijakkerplein. Het plein wordt deels als parkeerterrein gebruikt, het overige deel heeft geen functie. De omvang van het plein is, zeker in relatie tot de geringe hoogte van de aanliggende bebouwing, te groot. Hierdoor mist het plein de nodige sfeer en ruimtelijke kwaliteit.
Figuur 2.4 Foto van het Leijakkerplein
Met het aangekochte perceel sluit het plangebied in het oosten aan op de woningbouwontwikkeling aan de Laguitensebaan, waarvoor thans een separate procedure loopt.
Figuur 2.5 Foto van het aangekochte perceel in het oosten van het plangebied
Figuur 2.6 Woningbouwontwikkeling aan de Laguitensebaan (plangebied is rood omlijnd)
Programma en stedenbouwkundig ontwerp
Amarant is voornemens de locatie De Leijakker uit te breiden met huisvesting en dagbesteding voor 96 extra cliënten. Hiervoor is een perceel van een kleine hectare aangekocht dat ten oosten van het Leijakkerplein ligt. Daarnaast is vervangende nieuwbouw voorzien voor de oudere gebouwen binnen het plangebied. Het betreft de kantoren, een deel van de dagbesteding, de dagbehandeling, de ontmoetingsruimten en de huisvesting aan de noordzijde van De Gouwberg. De percelen ten zuiden van De Gouwberg worden afgestoten.
Figuur 2.7 Bouwopgave nieuwbouw De Leijakker (plangebied is blauw omlijnd; afbeelding is ook toegevoegd als Bijlage 1)
Op het zuidelijke en westelijke gedeelte van De Leijakker staan momenteel drie woongebouwen die behouden blijven. In de midden zone ligt in het noorden een dagbestedingsgebouw. Rond het Leijakkerplein liggen de kantoren, het dagbehandelingscentrum, het ontmoetingscentrum, een kleine supermarkt en een deel van de dagbesteding. In het oostelijke deel liggen zeven woongebouwen aan De Gouwberg en het ligt het uitbreidingsperceel. Door dit perceel te reserveren voor woonbebouwing, ontstaat een middengebied met voorzieningen dat aan weerszijden begrensd wordt door woongebieden. In het centrale gedeelte is ruimte voor dagbesteding, een dorpshuis als ontmoetingsplek en een gebouw voor dagbehandeling en kantoren. Het dorpshuis vormt het hart van de locatie De Leijakker. Aan dit gebouw komt een plein van bescheiden omvang. Het dorpshuis aan de ene zijde van het plein en de bomenrij aan de andere zijde begrenzen het plein en geven het de juiste maat en zorgen voor geborgenheid. Op het plein is ruimte voor bijvoorbeeld een terras, een kiosk of een klein evenement. Het dorpshuis en het plein zijn door de langzaam verkeersroutes in noord-zuid richting en de verschillende ontsluitingen in het oosten en westen goed bereikbaar vanaf het terrein van Amarant én vanuit de directe omgeving. Hierdoor kan een levendig, kloppend hart van De Leijakker ontstaan, zowel voor bewoners van De Leijakker als ook voor de omwonenden. De woongebieden in het oosten, zuiden en westen liggen meer in de luwte waardoor een rustige woonomgeving ontstaat. Tussen de woongebouwen door liggen enkele wandelpaden die het terrein voor voetgangers goed toegankelijk maken.
In het noorden, tussen de huidige uitbreiding en het Van Mensvoortpad, ligt een mogelijk toekomstig uitbreidingsgebied voor huisvesting en dagbesteding van ongeveer 64 cliënten van Amarant. Het terrein ten zuiden van het Van Mensvoortpad tot aan de woningbouwontwikkeling ten oosten van de uitbreidingslocatie van Amarant is aangewezen als mogelijke woningbouwlocatie.
De wijze waarop Amarant zorg verleent, resulteert in gebouwen van redelijk grote omvang. Meerdere cliënten wonen samen in een woongroep en vier woongroepen vormen samen één gebouw. Daarnaast liggen in één gebouw gezamenlijke functies voor de verschillende woongroepen. Bij de architectonische uitwerking zal voldoende aandacht moeten zijn voor de menselijke maat en schaal van de gebouwen.
Figuur 2.8 Stedenbouwkundige gebiedsvisie (paars: dagbesteding en voorzieningen, grijs: woongebouwen, lichtgrijs: bestaande bebouwing)(bron: Bureau Dhondt, juli 2023)
Groen en Water
De structuur van de bestaande bomenrijen langs De Gouwberg, De Polder en vanaf De Polder richting de Laguitensebaan wordt behouden en waar mogelijk versterkt. De bebouwing, in twee bouwlagen, ligt in groene kamers, die door de bestaande bomenrijen en boomgroepen worden omzoomd. De gebouwen worden voorgesteld als paviljoens in het groen. Door het gebruik van natuurlijke materialen en kleuren worden de gebouwen opgenomen in de omgeving. De ruimte tussen en rondom de gebouwen die in dezelfde kamer liggen, wordt voornamelijk groen ingevuld. Hier liggen ook de wadi's die het regenwater opvangen en laten infiltreren in de bodem. Door de toepassing van een verscheidenheid aan inheemse beplanting en de aanwezigheid van water, wordt in een natuurlijke habitat voorzien voor vogels, insecten, bijen, vlinders en kleine dieren.
Verkeer en parkeren
De huidige weg- en groenstructuur van De Leijakker kent een lange geschiedenis en gaat terug tot meer dan 120 jaar geleden. De Goudbergsche Leij, De Gouwberg, de Finéstraat, de Laguitensebaan en de Hoefstraat zijn duidelijk terug te vinden op historische kaarten. Maar ook de bomenlanen vanaf de Laguitensebaan naar het Leijakkerplein en langs De Polder zijn al meer dan 120 jaar kenmerkend voor de locatie. Deze historische structuren zijn uitgangspunt voor de stedenbouwkundige visie.
Het plangebied wordt, zoals ook in de bestaande situatie, ontsloten vanaf de rotonde bij de Gouwberg/ Laguitensebaan. Vervolgens zal de ontsluiting, anders dan in de bestaande situatie, plaatsvinden via De Polder om via het centrale plein weer aan te sluiten op de Gouwberg, richting de Nieuwe Akker.
De Polder heeft ook een rechtstreekse verbinding met de Laguitensebaan. Deze route is echter geen doorgaande route voor gemotoriseerd verkeer. De weg wordt ter hoogte van de wadi (scheiding met nieuwe woongebied) afgesloten middels een calamiteiten-paaltje. De route moet echter wel beschikbaar blijven voor hulpdiensten.
Het gedeelte van De Gouwberg dat noord-zuid gelegen is, ligt in de nieuwe situatie langs de rand het terrein. Dit gedeelte van De Gouwberg is pas in de tweede helft van de vorige eeuw ontstaan. In de nieuwe visie is dit deel als autovrije route opgenomen. De verbinding tussen de woonwijk in het zuiden en de kinderboerderij De Leijhoeve in het noorden, blijft hierdoor voor langzaam verkeer behouden.
Parkeren
De parkeerbehoefte voor De Leijakker wordt met name bepaald door het personeel en in mindere mate door de bewoners en bezoekers. Er wordt uitgegaan van een parkeernorm van 0,7 parkeerplaats per wooneenheid. Dit is inclusief de dagbesteding. Rekening houdend met alle woongebouwen van Amarant (ook welke buiten het plangebied zijn gelegen) zijn er in de nieuwe situatie 276 eenheden aanwezig. Dit komt neer op 194 parkeerplaatsen verspreid over het gehele terrein van Amarant.
Het beleid van de gemeente vraagt om een deel van de parkeerbehoefte rechtstreeks aan te leggen als parkeerplaats en een deel zodanig in te richten (bv groenstroken) dat deze, indien noodzakelijk, omgezet kunnen worden naar parkeerplaatsen.
Dit om een overschot aan verharding te voorkomen, maar er moet wel ruimte zijn om het gebied anders in te richten wanneer daar behoefte aan bestaat en er duidelijk een parkeertekort ervaren wordt. Geadviseerd wordt om 0,2 parkeerplaats per eenheid te reserveren en 0,5 per eenheid direct aan te leggen.
Er zijn reeds een aantal parkeerkoffers aanwezig op het terrein welke ook behouden blijven:
In totaal betreffen dit 97 parkeerplaatsen. In onderstaande tabel is weergegeven hoeveel parkeerplaatsen nog aangelegd moeten worden.
Zoals uit de tabel blijkt dienen er 41 nieuwe parkeerplaatsen aangelegd te worden en als zodanig worden ingericht. Daarnaast dient er ruimte te zijn waar nog 56 parkeerplaatsen aangelegd kunnen worden.
Het streven is om ten zuiden van het behandel- /kantoorgebouw een parkeerkoffer aan te leggen waar de meeste parkeerplaatsen aanwezig zullen zijn. Deze is reeds ingetekend in de gebiedsvisie. Hier zijn circa 56 parkeerplaatsen mogelijk. Uit de uiteindelijke uitwerking en infrastructurele inrichting zal blijken hoeveel er daadwerkelijk aangelegd kunnen worden. Het is daarbij ook wenselijk rekening te houden met behoud van de reeds aanwezige bomen. Er kan derhalve in ieder geval voldaan worden aan het rechtstreeks mogelijk maken van minimaal 41 parkeerplaatsen. Daarnaast zijn op de hoek Gouwberg / De Polder ook nog 10 parkeerplaatsen voorzien als ook 12 parkeerplaatsen aan de noordzijde van de nieuwe uitbreiding. Elders op het terrein is voldoende ruimte aanwezig om enerzijds nieuwe parkeerplaatsen aan te leggen of anderszijde bestaande parkeerkoffers uit te breiden mocht blijken dat er sprake is van een tekort aan parkeerplaatsen.
Aan de oostzijde van het nieuwe behandel- en kantoorgebouw is daarnaast stallingsruimte gereserveerd voor taxi-busjes voor het halen en brengen van cliënten.
Bij het maken van een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing wordt rekening gehouden met het beleid van hogere overheden (het rijk en de provincie) en de vastgestelde gemeentelijke beleidskaders. Hieronder wordt het relevante ruimtelijke beleid voor het plangebied weergegeven.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die op 1 januari 2024 in werking zal treden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is vastgesteld op 11 september 2020 en biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die er zijn. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op onze leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave.
Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers.
De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden om te bouwen aan een mooier en sterker Nederland.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Beoordeling en conclusie
Bovengenoemd rijksbeleid is niet direct van invloed op de beoogde ontwikkeling. De inhoudelijke keuzes en afweging ligt bij de gemeente. Zij zullen daarbij uiteraard de richtlijnen en vier prioriteiten van het Rijk als leidraad gebruiken.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van nationale belangen, zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, de uitoefening van defensietaken en bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen etc.. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Figuur 3.1 Weergave radarverstoringsgebieden Rarro (geconsolideerde versie, 1 december 2020)
Beoordeling en conclusie
Ten aanzien van het onderhavige plangebied is een regel uit het Rarro van toepassing. Dit betreft de regeling met betrekking tot het radarverstoringsgebied (zoals weergegeven het Rarro, geconsolideerde versie 1 december 2020). Als gevolg van dit radarverstoringsgebied geldt een maximale hoogtemaat van 90 meter voor op te richten gebouwen en/of bouwwerken. In het onderhavige plan wordt deze hoogte niet gehaald. Het Rarro is derhalve niet van invloed voor voorliggend bestemmingsplan.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening is een Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als een nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Per 1 juli 2017 is een vereenvoudigde Ladder in werking getreden.
De motiveringsplicht blijft, de nieuw ladder bevat echter geen treden meer. De voormalige treden zijn samengevoegd tot één lid:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
Beoordeling
De Ladder is derhalve enkel van toepassing op ontwikkelingen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Op basis van jurisprudentie kan geconcludeerd worden dat een woningbouwontwikkeling van meer dan 12 woningen gezien wordt als stedelijke ontwikkeling. Onderhavig planvoornemen voorziet in realisatie van 148 wooneenheden (96 meer wooneenheden dan in de bestaande situatie) en een voorziening voor dagbesteding. Er is dan ook sprake van een stedelijke ontwikkeling.
Stedelijke ontwikkelingen vinden daarom primair plaats binnen Bestaand Stedelijk gebied (BSD). Wanneer de ontwikkeling buiten het BSD wordt gerealiseerd dient te worden onderbouwd waarom het binnen het BSD niet past.
Onderhavig programma past niet binnen het bestaand stedelijk gebied. Er zijn momenteel geen gronden binnen bestaand stedelijk gebied beschikbaar om onderhavig programma te ontwikkelen. Daarnaast is de locatie in de omgevingsverordening Brabant aangewezen als 'verstedelijking afweegbaar' wat inhoudt dat wanneer een ontwikkeling niet past binnen het bestaand stedelijk gebied deze gronden daarvoor in aanmerking komen. Hierbij is het wel noodzakelijk dat het programma afgestemd wordt in het regionale overleg.
Dit overleg heeft in eerste instantie plaatsgevonden op 23 november 2020. De aanleiding was destijds de realisatie van woningenbouw door Somnium Vastgoed in samenwerking met MaasJacobs (hierna te noemen: SoMa). Het gehele perceel Laguitensebaan 43 was hiervoor beoogd. Op 7 december 2020 is hierover positief standpunt ingenomen door de regio Breda.
Vervolgens zijn gesprekken gevoerd met Amarant aangezien zij plannen hebben om uit te breiden. In goed overleg met SoMa is een deel van de gronden overgedragen aan Amarant voor hun nieuwbouwplannen. In het regionale overleg van 13 december 2022 zijn vervolgens de gewijzigde plannen besproken. Ook hierover is een positief standpunt ingenomen. Beide brieven zijn opgenomen als Bijlage 2 bij voorliggend bestemmingsplan.
Conclusie
De ontwikkeling betreft een "nieuwe" stedelijke ontwikkeling. De ontwikkeling is gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied van de kern Rijsbergen. Binnen bestaand stedelijk gebied is onvoldoende ruimte beschikbaar voor het beoogde programma. Daarnaast betreft een uitbreiding van Amarant welke op deze locatie reeds is gevestigd.
Het plan is afgestemd in het regionaal overleg.
Omgevingsvisie Noord-Brabant
De nieuwe Omgevingswet bundelt de wetten en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur, cultureel erfgoed en water. En regelt zo het beheer en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. Vooruitlopend hierop heeft de Provincie Noord-Brabant alvast een provinciale Omgevingsvisie gemaakt welke op 14 december 2018 is vastgesteld.
De omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. De basisopgave voor de provincie is: 'werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit'. Hierbij heeft de provincie als doel gesteld voor de middellange termijn, 2030: Brabant heeft een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit doordat wij voor alle aspecten voldoen aan de wettelijke normen. Voor de lange termijn, 2050, wil men een goede leefomgevingskwaliteit hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.
Om de basisopgave te behalen heeft men vier hoofdopgaven verwoord:
De Omgevingsvisie bevat geen sectorale beleidsdoelen. De concrete doelen, voor bijvoorbeeld natuur, water, veiligheid, milieu, mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit, staan nu nog in de bestaande plannen van de provincie (PMWP, Structuurvisie RO, BRUG, PVVP). Grote delen van die beleidsplannen horen vanuit het systeem van de Omgevingswet straks (soms verplicht) thuis in een programma zoals het natuurbeheerplan en het waterprogramma. De komende tijd wordt dit sectorale beleid afgestemd op de Omgevingsvisie en al dan niet uitgewerkt in de programma's en/of omgevingsverordening.
Conclusie
Door de transformatie van bestaand bebouwd gebied wordt een bijdrage geleverd aan de ambitie 'werken aan slimme netwerkstad'. Er ligt een forse woningbouwopgave voor de komende 10 jaar, dit geldt ook voor mensen met een zorgbehoefte. Een uitbreiding van het stedelijk gebied is derhalve onvermijdelijk. Door onderhavige ontwikkeling wordt een bijdrage geleverd aan de forse woningbouwopgave van de provincie.
Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Alle provinciale regels over de fysieke leefomgeving, staan voortaan bij elkaar in de Interim omgevingsverordening. Deze omgevingsverordening is vastgesteld op 25 oktober 2019. Na enkele wijzigingen is per 1 oktober 2022 een geconsolideerde kaart beschikbaar en per 21 maart 2023 geconsolideerde regels.
De Interim omgevingsverordening vervangt diverse provinciale verordeningen, waaronder de verordening Ruimte. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter en vooral is bedoeld om bestaande regelingen samen te voegen, heeft er ook (nog) geen expliciete afweging plaatsgevonden of de inzet van de verordening voor een bepaald thema gecontinueerd moet worden. Uitgangspunt van deze Interim omgevingsverordening is dat de huidige regels met het huidige beschermingsniveau zijn gehandhaafd.
Figuur 3.2 Uitsnede Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (geconsolideerde kaart 1 oktober 2022)
Beoordeling en conclusie
Het plangebied is gedeeltelijk gelegen binnen 'Stedelijk gebied' en gedeeltelijk in het 'Landelijk gebied'. Ter plaatse van het 'Landelijk gebied' is het plangebied ook aangeduid als 'Verstedelijking afweegbaar'.
Artikel 3.42 'Duurzame stedelijke ontwikkeling' en artikel 3.43 'Afwijkende regels Verstedelijking afweegbaar' zijn hier van toepassing.
Er is een basisregeling geformuleerd voor een duurzame stedelijke ontwikkelingen. Uitgangspunt daarbij is dat eerst de mogelijkheden in stedelijk gebied worden benut.
In afwijking hiervan kan een bestemmingsplan, ter plaatse van 'Verstedelijking afweegbaar' voorzien in de nieuwvestiging van een duurzame stedelijke ontwikkeling als:
Zoals uit paragraaf 3.3 van deze toelichting blijkt, past de ontwikkeling binnen de woonvisie van de gemeente Zundert. Het woningbouwprogramma in de woonvisie is afgestemd in de regionale afspraken.
Vanwege de ligging in 'landelijk gebied' dient daarnaast artikel 3.9 'kwaliteitsverbetering van het landschap' in acht te worden genomen. Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied mogelijk maakt, bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving. De toelichting bij een bestemmingsplan bevat een motivering:
Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan de volgende aspecten omvatten:
De uitvoering van kwaliteitsverbetering van het landschap heeft regio West-Brabant in 2014 vastgelegd in het 'Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant'. Deze notitie geeft aan hoe de gemeenten in de regio West-Brabant toepassing geeft aan artikel 3.9 van de Interim Omgevingsverordening.
Het afsprakenkader biedt duidelijkheid voor het grootste gedeelte van de buitenstedelijke ruimtelijke ontwikkelingen. In het afsprakenkader is opgenomen of en welke vorm van kwaliteitsverbetering van toepassing is bij ontwikkelingen, aan de hand van een drietal categorieën:
Het planvoornemen bestaat deels uit de sloop en nieuwbouw van de oudere voorzieningen en woningen en deels uit de uitbreiding van De Leijakker met woningen en dagbesteding voor 96 cliënten. De beoogde ruimtelijke ontwikkeling op de planlocatie valt derhalve binnen categorie 3. Zowel het gebouw voor dagbesteding als de woningen worden gerealiseerd in landelijk gebied wat tevens is aangemerkt als 'verstedelijking afweegbaar'. Voor een stedelijke uitbreiding in zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling geldt een minimale basisinspanning van 1% van de uitgifteprijs.
Het gedeelte dat wordt onttrokken aan het buitengebied heeft een oppervlakte van 9.916 m2. Uitgaande van een grondprijs van € 250,00/m2 bedraagt de investering, zijnde 1% van de totale gronduitgifteprijs, € 24.790,00.
De fysieke ingrepen die worden gedaan in de openbare ruimte van het terrein worden niet gezien als extra kwaliteitsverbetering. Dit zijn ingrepen die worden gedaan in het kader van de reguliere indeling en aankleding van de openbare ruimte.
Tussen de gemeente en de ontwikkelaar worden afspraken gemaakt dat de benodigde basisinspanning zal worden gestort in het gemeentelijke groenfonds. Alle benodigde investeringen in het landschap kunnen op basis van een storting in het gemeentelijke groenfonds gerealiseerd worden. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten, waardoor de overeengekomen storting in het groenfonds verzekerd is. Hiermee wordt voldaan aan artikel 3.9.
Het plan is hierdoor niet in strijd met de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.
Daarnaast is in het bestemmingsplan rekening gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, waaronder de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de ecologische waarden en andere relevante milieuaspecten. De verantwoording hiervan bevindt zich in Hoofdstuk 4 van voorliggend bestemmingsplan.
Omgevingsvisie Zundert
Zundert floreert en moet blijven floreren. Dat staat in de Omgevingsvisie, die de gemeenteraad op 31 januari 2023 heeft vastgesteld. De Omgevingsvisie is een van de nieuwe kerninstrumenten van de Omgevingswet. De Omgevingswet bundelt alle wetten over de fysieke leefomgeving en gaat 1 januari 2024 in. Een van de doelen van de wet is meer ruimte te geven aan maatschappelijke initiatieven en samenwerking tussen gemeente, inwoners en belanghebbenden.
In de omgevingsvisie wordt op hoofdlijnen beschreven welke kant gemeente Zundert op wil met de ontwikkeling van Zundert tot 2040.
Zundert heeft zich ontwikkeld tot een zelfstandige, welvarende grensgemeente. Met bloeiende bedrijven in de boom- en zacht fruit. Het is er aantrekkelijk wonen, werken en recreëren. Je kunt er genieten van natuur en recreatie. Er is veel cultuur te bewonderen. En Zundert heeft een rijk verenigingsleven, waar de eigenschappen gedreven en gemeenschapszin goed tot uitdrukking komt. Zo moet het blijven: een florerend Zundert. Daarom blijft de gemeente, samen met inwoners, ondernemers en organisaties, over de toekomst nadenken.
De vastgestelde omgevingsvisie vormt een gezamenlijk standpunt over de ontwikkelingsrichting van Zundert voor de lange termijn. Afhankelijk van de groei en ontwikkelingen van Zundert wordt de omgevingsvisie tussentijds geactualiseerd.
Op de IDeekaart van Rijsbergen is de locatie aan geduid als 'ontwikkelen bekenden woningbouwplannen', als ook 'ontwikkellocatie zorgwonen'. De ontwikkeling past dan ook binnen de kaders van de Omgevingsvisie Zundert.
Figuur 3.4 IDeekaart Rijsbergen
Structuurvisie Rijsbergen 2020
De Structuurvisie Rijsbergen 2020 is door de gemeenteraad van Zundert vastgesteld op 15 december 2011. De Structuurvisie Rijsbergen 2020 is opgesteld als kaderstellende visie met een doorkijk naar 2030.
Het bevolkingsaantal van Rijsbergen zal licht krimpen, maar het aantal huishoudens zal toenemen. Door diverse dorpsuitbreidingen groeit de woningvoorraad met een divers nieuwbouwaanbod. Inbreidingslocaties moeten lucht en ruimte hebben en uitbreidingslocaties worden bij voorkeur in een groene en landelijke sfeer gebouwd.
Beoordeling
In de structuurvisie is een overzichtstekening opgenomen voor potentiële ontwikkellocaties.
Figuur 3.5 Overzichtstekening ontwikkellocaties, structuurvisie Rijsbergen 2020 (plangebied is blauw omlijnd)
Onderhavig plangebied is aangeduid als ontwikkellocatie 11 (Leijakker Nieuwbouw fase 2). Ter plaatse van het uitbreidingsgebied is het plangebied tevens aangeduid als 'zoekgebied stedelijke ontwikkeling'. Dit is een doorwerking vanuit het provinciale beleid (voorheen Verordening Ruimte Noord-Brabant).
In de structuurvisie worden de ruimtelijke- en programmatische uitgangspunten van de locatie omschreven. Het plangebied wordt hierin omschreven als een uitbreidingsgebied voor zorgwoningen en dagbesteding van Amarant. Belangrijk voor deze locatie is de ontwikkeling van de groene zoom en om de kwaliteit van deze groene dorpsrand te betrekken in de plannen.
Conclusie
Onderhavig planvoornemen sluit aan bij de ruimtelijke- en programmatische uitgangspunten uit de structuurvisie.
Woonvisie Zundert 2021-2025
Op 15 december 2020 is de 'Woonvisie Zundert 2021-2025' vastgesteld. De woonvisie is een actualisering van de eerdere Woonvisies 1.0 en 2.0. Omdat de strategieën uit de Woonvisies 1.0 en 2.0 succesvol zijn gebleken, wordt ook in de Woonvisie Zundert 2021-2025 het werken volgens een 'adaptieve strategie' voorgestaan. De woonvisie 2021-2025 is daarnaast een uitwerking van het resultaat van het woningbehoefteonderzoek uit 2019, opgewerkt met de laatste inzichten vanuit stakeholders en inwoners.
Uit het woningbehoefteonderzoek blijkt dat het nu nodig is om met meer aandacht te kijken naar de nieuwbouw die nu en op lange termijn wordt toegevoegd (zolang het aantal huishoudens nog groeit) en hoe de bestaande voorraad zo goed mogelijk kan worden benut om in de vraag te voorzien. Daarnaast spelen zaken wonen met zorg, duurzaamheid en integrale gebiedsontwikkeling een grotere rol in de Woonvisie dan voorheen.
Uit de woonvisie blijkt dat er de komende jaren een toename wordt verwacht van het aantal zorgbehoevenden in de gemeente, zowel extramuraal als intramuraal. Tegelijkertijd neemt het aantal zorgmedewerkers af, waardoor zorgverlening efficiënter zal moeten. De gemeente blijft daarom samen met de corporatie en zorgpartijen de zorgvraag monitoren, om zo tijdig maatregelen te kunnen nemen. Voor mensen met een psychiatrische ziekte is het van belang dat er wijken zijn met diverse woonmogelijkheden, waarin het goed wonen is met elkaar. Bij zowel (semi) intramurale als extramurale zorgwoningen zijn gedeelde voorzieningen, elkaar ontmoeten en het veiligheidsgevoel erg belangrijk om bijvoorbeeld eenzaamheid tegen te gaan en onderdeel uit te blijven maken van de maatschappij. Hier moet met de bouw en toewijzing van zorgbehoevenden al rekening mee worden gehouden. Diversiteit en flexibiliteit zijn daarbij belangrijk om met de snel veranderende zorgwensen om te kunnen gaan. Zorg wordt steeds meer maatwerk.
Beoordeling
Onderhavig planvoornemen sluit aan bij de aandachtspunten uit de woonvisie met de betrekking tot wonen, zorg en welzijn. De vernieuwing en uitbreiding van de centrumlocatie De Leijakker is noodzakelijk om te blijven voldoen aan de kwaliteitseisen en toenemende zorgvraag.
GVVP 2020-2030
In het Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan zijn de ambities en speerpunten die in de Mobiliteitsvisie staan concreter gemaakt. De mobiliteitsvisie bevat vijf speerpunten:
Beoordeling
Bij het opstellen van de stedenbouwkundige visie voor dit plangebied is er rekening gehouden met het Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan, en is waar mogelijk aangesloten bij de vijf gedefinieerde speerpunten van het GVVP.
De hoofdontsluiting voor gemotoriseerd verkeer zal net als de bestaande situatie via De Gouwberg plaatsvinden. Voor het langzaamverkeer komt er een nieuwe ontsluiting bij via de verbindingsweg tussen de Polder en de Laguitensebaan. deze vorm de toekomstige noordelijke grens van het terrein van Amarant en is tevens de ontsluitingsweg van de nog te realiseren woningbouwlocatie tussen het terrein van Amarant en de Laguitensebaan. Ter hoogte van de wadi, wat de afscheiding is tussen de woningbouwontwikkeling en het terrein van Amarant, komt een calamiteiten-paaltje. Hierdoor is deze weg uitsluitend voor langszaamverkeer een doorgaande route. De weg is echter wel te gebruiken voor hulpdiensten in geval van calamiteiten.
De oorspronkelijk ontsluitsroute welke aan de westijzde van het Leijakkerplein liep komt te vervallen en wordt afgewaardeerd tot een langzaamverkeersroute. In het noorden van het plangbied wordt de oversteek bij het Van Mensvoortpad in westelijke richting verplaatst. Hierdoor ontstaat vanuit de kern Rijsbergen, voor langzaamverkeer, een directe en rechte verbinding tot aan de kinderboerderij.
Om het vestigingsklimaat zo aantrekkelijk mogelijk te maken worden alle parkeervoorzieningen geregeld binnen de grenzen van het plangebied. Hiermee draagt onderhavig plangebied bij aan de ambities van het GVVP 2020-2030.
Nota Parkeernormen 2020
Per 4 december 2020 is de Nota Parkeernormen 2020 van kracht. Gemeente Zundert beoordeelt de parkeeroplossing van ruimtelijke initiatieven op basis van CROW- publicatie 381 ‘Toekomstbestendig parkeren’ (december 2018). In de Nota Parkeernormen worden diverse keuzes toegelicht en gemotiveerd hoe de CROW-richtlijnen voor de gemeente Zundert moet worden geïnterpreteerd.
Bandbreedte normering
De parkeernormen in CROW-publicatie 381 bestaan uit een minimum- en maximumwaarde. De bandbreedte leidt tot discussies omdat niet iedereen het met elkaar eens is over de invloedfactoren. De gemeente hanteert het gemiddelde van de bandbreedtes als toepasbare norm.
Ruimtereservering bij nieuwe ontwikkelingen
Bij nieuwe ontwikkelingen gaat de gemeente uit van het gemiddelde kencijfer. Om te voorkomen dat er in de toekomst sprake is van een parkeertekort en parkeerplaatsen worden aangelegd ten koste van groen, dient ruimte gereserveerd te worden voor de aanleg van aanvullende parkeerplaatsen. De gereserveerde ruimte wordt in eerste instantie ingericht als groenvoorziening maar kan, zodra er sprake is van een parkeertekort, worden omgezet naar parkeerplaatsen. Wanneer de groenvoorziening is omgezet naar parkeerplaatsen dient de ontwikkeling te voldoen aan de maximale parkeernorm.
Stedelijkheid
Naast de mate van stedelijkheid heeft ook de ligging van een bepaalde voorziening invloed op de mate van parkeerbehoefte. Een ligging in of nabij het centrumgebied betekent veelal dat minder ruimte beschikbaar is in de openbare ruimte voor de realisatie van parkeerplaatsen. De CROW gaat uit van vier zones. De gemeente Zundert heeft er voor gekozen om twee zones op te nemen:
Voorliggend plangebied is gelegen in 'overig gebied'.
Parkeren op eigen terrein / bezoekers
Een bouwinitiatief moet op eigen terrein kunnen voldoen aan de parkeervraag. De parkeerbehoefte voor Amarant wordt met name bepaald door het personeel en in mindere mate door de bewoners en bezoekers. Amarant gaat uit van een parkeernorm van 0,5 parkeerplaats per wooneenheid. Dit is inclusief de dagbesteding.
Het beleid van de gemeente vraagt daarnaast ruimte te reserveren voor het geval dat er straks in de feitelijke situatie een tekort blijkt aan parkeerplaatsen. Er zal rekening worden gehouden met een parkeernorm van 0,7 pp per wooneenheid. Hiervan wordt 0,5 parkeerplaats per woning direct aangelegd en als zodanig beschikbaar. Voor de overige 0,2 parkeerplaats per eenheid dient ruimte (bv groen) aanwezig te zijn welke, indien noodzakelijk, omgezet kan worden naar een parkeerplaats.
Paragraaf 2.3 gaat verder in op de aantallen en situering van de parkeerplaatsen.
Parkeren en opladen elektrische voertuigen
Bij het bepalen van de parkeerbehoefte van centrumgebieden, sportvoorzieningen en maatschappelijke voorzieningen moet rekening gehouden worden met de realisatie van parkeerplaatsen en oplaadvoorzieningen voor elektrische voertuigen. Hierbij moeten de volgende aandachtspunten in acht worden genomen:
Beoordeling
Er wordt voldaan aan de Nota parkeernormen Zundert.
Water- en Rioleringsplan Zundert - 2021-2025
Eens in de 5 jaar maakt de gemeente een plan om de verschillende, veranderende waterstromen zo goed mogelijk te regelen. Voorheen noemden we dit plan het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP). Vanaf nu wordt dit een water- en rioleringsplan (WRP) genoemd. De aansluiting met andere beheersplannen is nu actief opgezocht. Het belangrijkste thema in het WRP is klimaatadaptatie. Klimaatverandering heeft veel effect op het (stedelijk) watersysteem. De effecten hiervan zijn in kaart gebracht met een klimaatstresstest.
Beoordeling
Met de ontwikkeling van het plangebied is rekening gehouden met het vGRP, omdat een robuust watersysteem wordt ontwikkeld waar veel water wordt vastgehouden binnen het gebied. Hiermee wordt er aangesloten bij het WRP. Zie de waterparagraaf 2.3 voor meer informatie.
Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Zundert 2010
Op 16 december 2010 heeft de gemeenteraad Zundert de 'Beleidsvisie Externe Veiligheid Gemeente Zundert' vastgesteld. Met de beleidsvisie geeft de gemeente Zundert haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico’s binnen de gemeentegrenzen. Door antwoord te geven op de vraag hoe veilig het in de gemeente moet zijn, wordt een ambitieniveau vastgelegd. Op basis van de visie is de beleidsvrijheid voor externe veiligheid ingevuld.
Beoordeling
De ontwikkeling van het plangebied voorziet niet in de ontwikkeling van risicobronnen en vormt daarmee dus geen gevaar voor de aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten in de omgeving van het plangebied. Wel worden er (beperkt) kwetsbare objecten toegevoegd in de vorm van woningen.
De gevolgen op het gebied van externe veiligheid zijn beschreven in paragraaf 2.2.
Nota Archeologie Gemeente Zundert 2011
In de bodem van Zundert liggen unieke archeologische waarden. Samen vormen zij de spiegel van bijna 10.000 jaar bewoningsgeschiedenis. Dit zogenaamde ‘bodemarchief’ is van groot maatschappelijk belang, omdat het voor het grootste deel van de geschiedschrijving de enige bron van informatie is. Pas vanaf de Romeinse tijd zijn ook geschreven bronnen beschikbaar; onze contreien worden voor het eerst door Caesar rond 44 voor Chr. genoemd. Voor alle kennis van de perioden daarvoor, en ook voor heel veel uit de laatste 2000 jaar, zijn we aangewezen op archeologische informatie. Dit bodemarchief is echter zeer kwetsbaar door velerlei ingrepen en vormen van gebruik die verband houden met wonen, werken en recreëren. Deze functies gaan niet altijd goed samen met het streven naar behoud en beheer van het bodemarchief. Archeologische waarden die door bodemingrepen zoals ploegen, heien, graven en veranderingen in het waterpeil worden verstoord of vernietigd, zijn definitief verloren. Daarom is het noodzakelijk dat de gemeente in het ruimtelijk beleid waarborgen inbouwt voor de omgang met het bodemarchief.
In Europees verband was het zogenaamde ‘Verdrag van Malta’ tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag was het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk in situ te behouden. Sindsdien geldt dat waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het Verdrag is in 1998 geratificeerd (Monumentenwet) en op 1 september 2007 via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) geïmplementeerd. De Wamz was een wijzigingswet en omvatte een wijziging van de Monumentenwet 1988, de Wet Milieubeheer, de Ontgrondingenwet en de Woningwet, op grond waarvan overheden onder andere bij bodemingrepen verplicht rekening moesten houden met het behoud van archeologische waarden. Sinds de invoering van deze wet zijn gemeenten belast met de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Dit is niet veranderd met de inwerkingtreding van de Erfgoedwet (1-7-2016). Sindsdien is het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed geregeld door één integrale Erfgoedwet. De omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zal in de nieuwe Omgevingswet worden geregeld, die in 2024 in werking zal treden. Het uitgangspunt is dat de beschermingsniveaus zoals die in de eerdere wetten en regelingen golden, worden gehandhaafd.’
Hoewel het principe "de veroorzaker betaalt" ook hier uitgangspunt is, is het van belang dat een individuele bouwer of degene die bepaalde bodemverstorende werkzaamheden uitvoert, niet nodeloos op kosten wordt gejaagd. Daarom dient de kans op het aantreffen van archeologische waarden ook goed verantwoord te worden op basis van voorafgaand onderzoek. Daarom is door de gemeente Zundert een archeologiekaart opgesteld, die de basis is voor het stellen van prioriteiten in het belang van archeologische waarden.
Figuur 3.6 Uitsnede archeologiekaart (plangebied is blauw omlijnd)
Beoordeling
Het plangebied is grotendeels aangeduid als archeologisch waardevol gebied 4. De overige gronden zijn deels aangeduid als archeologisch waardevol gebied 5 en deels als archeologisch waardevol gebied 7. Voor archeologisch waardevol gebied 4 geldt dat bij een verstoring van meer dan 500 m2 en een diepte van meer dan 50 cm-mv een archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Voor archeologisch waardevol gebied 5 geldt dat bij een verstoring van meer dan 5.000 m2. Voor archeologisch waardevol gebied 7 geldt een ontheffingscriteria van een oppervlakte tot 50.000 m2. Het gehele plangebied heeft een omvang van circa 31.000 m2, waarbinnen diverse bodemverstoringen plaats zullen vinden. Een archeologisch onderzoek is dan ook uitgevoerd.
De resultaten hiervan zijn beschreven in paragraaf 4.10.
Beeldkwaliteitsplan Leijakker, 2022
Voor deze ontwikkeling is specifiek een beeldkwalititeitsplan opgesteld. Deze is als Bijlage 3 aan dit bestemmingsplan toegevoegd en is separaat door de gemeenteraad vastgesteld.
De voorgenomen ontwikkeling zal de komende 10 tot 15 jaar vorm gaan krijgen. Mede gezien deze langere termijn omschrijft dit beeldkwaliteitsplan de beeldkwaliteit op hoofdlijnen. De criteria omschrijven de sfeer die de gebouwen en hun omgeving moeten krijgen en waarborgen voldoende ontwerpvrijheid voor nu en de toekomst.
De buitenruimte wordt groen ingericht. Voor de inrichting van de buitenruimte wordt gebruik gemaakt van de bestaande groenstructuren zoals bomenrijen en houtwallen. Deze structuren worden aangevuld met wadi's, groene binnentuinen, hagen en lage begroeiing. Het gebruik van voldoende groen vormt tevens een natuurlijke overgang van het buitengebied naar de bebouwde kom.
Door het behoud en het versterken van de bestaande groenstructuren ontstaan verschillende kamers in het landschap. De te realiseren bebouwing wordt zo geplaatst dat er min of meer omsloten binnentuinen ontstaan die voldoende privacy en bescherming bieden voor de bewoners. Routes voor gemotoriseerd verkeer worden beperkt, ten gunste van een uitgebreider netwerk van paden voor langzaam verkeer.
Voor het realiseren van een veilige, herkenbare en beschermde omgeving dient de maat van de gebouwen teruggebracht te worden naar overzichtelijke afmetingen. Om voor eenheid met de groene omgeving te zorgen, wordt gebruik gemaakt van natuurlijke materialen en kleuren. Te grote contrasten met het groen worden vermeden. De centrumlocatie ademt rust en geborgenheid uit.
Dit beeldkwaliteitsplan zal gebruikt worden om de toekomstige bebouwing en inrichting van locatie De Leijakker te toetsen op hun beeldkwaliteit.
Bij ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met milieuhygiënische aspecten. In dit hoofdstuk worden de verschillende milieuhygiënische aspecten die van belang zijn voor het plangebied nader toegelicht.
De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging.
Beoordeling
Om inzicht te krijgen in de actuele bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie is door een bodemonderzoek uitgevoerd. De locatie voor de beoogde uitbreiding is in 2021 meegenomen in het bodemonderzoek dat is uitgevoerd voor de woningbouwontwikkeling aan de Laguitensebaan. Dit onderzoek betreft Bijlage 4 van het bestemmingsplan. In 2022 heeft daarnaast nog onderzoek plaatsgevonden op de overige gronden binnen het plangebied. Deze rapportage is als Bijlage 5 aan het bestemmingsplan toegevoegd. Tevens heeft een herbemonstering en analyse plaatsgevonden van peilbuis 33. De resultaten hiervan zijn opgenomen als Bijlage 6.
Hieronder wordt enkel de conclusie weergegeven.
Conclusie
De verkregen resultaten vormen geen belemmering voor de realisatie van eventuele toekomstige bouwplannen ter plaatse. Er bestaat dan ook géén reden voor een nader onderzoek en zijn er géén milieuhygiënische belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouw op de onderzoekslocatie.
In de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) wordt informatie gegeven over de gemiddelde milieubelasting van de verschillende typen bedrijven en instellingen. De milieucategorie geeft daarbij een indicatie over de afstand, die tussen de diverse bedrijfstypen en een rustige woonwijk of een milieugevoelig object dient te worden aangehouden, om hinder uit te sluiten of althans tot een aanvaardbaar niveau toe te werken.
Beoordeling
In de publicatie zijn richtafstanden opgenomen die in acht moeten worden genomen tussen milieugevoelige functies en milieubelastende functies. De genoemde afstanden betreffen afstanden in een rustige woonwijk. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken wanneer onder andere sprake is van een gemengd gebied. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Het plangebied bestaat gedeeltelijk uit woningen en gedeeltelijk uit dagbestedingvoorzieningen. Daarnaast is recentelijk een bestemmingsplan vsatgesteld voor de bouw van woningen aan de Laguitensebaan.
Gezien de ligging van de locatie kan de omgeving worden getypeerd als een 'rustige woonwijk'. Zoals uit de verbeelding is af te lezen zal een deel bestaan uit de bestemming 'Maatschappelijk' waar voornamelijk de voorzieningen en dagbesteding worden gerealiseerd. Het andere gedeelte krijgt een woonbestemming waar de cliënten van Amarant komen te wonen. De hierna genoemde afstanden zijn dan ook de afstanden tussen de percelen van genoemde functies tot aan de woonbestemming in voorliggend bestemmingsplan.
Figuur 4.1 Weergave omliggende functies (plangebied is rood omlijnd)
Tabel 4.1 Relevante bedrijven* / functies met de aan te houden afstanden
* Veehouderijbedrijf Heistraat 9 komt aan bod in paragraaf 4.4
Uit de bovenstaande afbeelding en bijbehorende tabel wordt geconcludeerd dat er in onderhavig planvoornemen voldaan kan worden aan de aan te houden richtafstanden.
Conclusie
Uit de quickscan blijkt dat voldaan kan worden aan de aan te houden richtafstanden. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
In de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) is bepaald, dat bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan waarbij mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bebouwing binnen geluidzones van (spoor)wegen, middels een akoestisch onderzoek dient te worden aangetoond of ter plaatse de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden.
De locatie is niet gelegen binnen een geluidszone van een weg waar een maximum snelheid geldt van 50 km/uur of meer. Voor de Laguitensebaan geldt momenteel nog wel een maximum snelheid van 60 km/uur, maar er is een verkeersbesluit genomen om de Laguitensebaan af te waarderen naar 30 km/uur. Verder zijn er binnen het plangebied en de nabije omgeving uitsluitend wegen gesitueerd waar een maximale snelheid van 30 km/uur geldt. De Wgh is niet van toepassing op wegen met een maximale snelheid van 30 km/uur, derhalve kan er voor deze wegen ook geen hogere waarde worden aangevraagd.
Om te kunnen beoordelen of er binnen het plangebied een acceptabel woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd, is in het kader van goede ruimtelijke ordening door Vliex Akoestiek en Lawaaibeheersing een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. De volledige rapportage is aan dit bestemmingsplan bijgevoegd als Bijlage 7.
Beoordeling
De gecumuleerde geluidbelasting vanwege de wegen in het plangebied bedraagt, na toepassing van de aftrek conform artikel 110g Wgh, ten hoogste 1 dB meer dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh.
De voorkeursgrenswaarde uit de Wgh wordt binnen het plangebied met maximaal 1 dB overschreden. Derhalve kan er ter plaatse van de bebouwing worden voldaan aan de criteria van een goede ruimtelijke ordening. De milieukwaliteitsmaat van de geluidbelasting van alle wegen samen is redelijk tot zeer goed.
Conclusie
De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt maximaal met 1 dB overschreden. Aangezien de Wgh niet van toepassing is op 30 km/uur-wegen en de milieukwaliteitsmaat redelijk tot zeer goed is, zijn er geen maatregelen nodig om de geluidbelasting van wegverkeerslawaai te reduceren. Het aspect geluid vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Handreiking veehouderij en volksgezondheid
De mogelijk nadelige gevolgen van de veehouderij op de volksgezondheid staan de laatste jaren volop in de belangstelling. Met name in veedichte gebieden zoals we die in de provincie Noord-Brabant kennen, bestaat onder de bevolking steeds meer onrust. Hierbij komen zaken naar voren als angst voor ziekten die overdraagbaar zijn van dier op mens (zoönosen), luchtwegaandoeningen, maar ook stress in verband met verminderde leefkwaliteit door regelmatige geurhinder.
Over de risico’s van de aanwezigheid van veehouderijen op de volksgezondheid is in de afgelopen jaren op landelijk niveau onderzoek uitgevoerd.
Uit jurisprudentie van de laatste jaren blijkt dat risico’s voor de volksgezondheid bij de beoordeling van een vergunningaanvraag omgevingsvergunning milieu nadrukkelijk betrokken moet worden. In maart 2016 is hiervoor de Handreiking veehouderij en volksgezondheid verschenen. Hierin is een stappenplan opgenomen om na te gaan of sprake is van knelpunten. Dit stappenplan is met name bedoeld bij de ontwikkeling/uitbreiding van een veehouderijbedrijf maar kan ook gebruikt worden bij de ontwikkeling van
Het gaat daarbij om de volgende aspecten:
Als richtafstand wordt hiervoor 500 meter gehanteerd.
Indien sprake is van een toename van de emissie van 1 of meerdere parameters, is dit in principe vanuit het streven naar omgevingsbewust handelen en zorgvuldige veehouderij geen gewenste situatie.
Bij de wettelijke beoordeling van de geurbelasting wordt gebruik gemaakt van de geurnormen welke zijn opgenomen in de Wet geurhinder veehouderij (Wgv).
De GGD hanteert het standpunt dat het onderzoek van Geelen et al. (2015) het best beschikbare beeld van de relatie tussen achtergrondbelasting geur van veehouderij en mate van (ernstige) geurhinder geeft.
Nieuwe situaties van het gemengd houden van varkens en pluimvee zijn vanuit volksgezondheid niet gewenst. Het voorgaande kan ook gelden als een varkensbedrijf en pluimveebedrijf erg dicht bij elkaar liggen. Hier wordt als minimaal gewenste onderlinge afstand indicatief uitgegaan van een afstand van 100 meter tussen de inrichtingsgrenzen van dergelijke veehouderijen.
Idealiter verplaatsen (intensieve) veehouderijbedrijven zich in een afwaartse beweging, weg van dorpskernen. In oktober 2011 is daarom door GGD Nederland het standpunt naar buiten gebracht dat bij planontwikkeling (nieuwe huizen/gevoelige bestemmingen of nieuwe veehouderijen) bij voorkeur een afstand van minimaal 250 meter aangehouden wordt tussen veehouderijen en een bebouwde kom of gevoelige bestemmingen (inclusief burgerwoningen). Hetzelfde geldt voor een specifieke gevoelige bestemming als bijvoorbeeld een kinderdagverblijf. Dit om nieuwe knelpunten en overbelaste situaties te voorkomen.
Dit afstandsadvies is destijds onderbouwd met uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek waaruit blijkt dat er tot een afstand van 250 meter verhoogde blootstelling is ten opzichte van achtergrondniveaus aan fijnstof, endotoxinen en zoönosen.
Bij mestbewerking zijn verschillende manieren van bewerking mogelijk met elk hun eigen processen en daarmee gepaard gaande gevolgen voor de omgeving.
Beoordeling
In onderstaande figuur zijn de dichtstbijzijnde veehouderijbedrijven aangegeven.
Figuur 4.2 Ligging veehouderijbedrijven (plangebied is groen omlijnd)
Leijakkerplein 4
Ter plaatse van Leijjakkerplein 4 worden zowel schapen, geiten, vleesvarkens, legkippen als paarden gehouden. Dit bedrijf betreft daarnaast geen veehouderijbedrijf, maar een kinderboederij. Op basis van het vigerend bestemmingsplan is hier ook een maatschappelijke bestemming, met aanduiding 'kinderboerderij' van toepassing. De kinderboerderij valt onder het Activiteitenbesluit en dient te voldoen aan de daarin geldende normen. De woningen van Amarant worden op een afstand van circa 130 meter gerealiseerd. Op een kortere afstand (circa 30 meter) zijn reeds bestaande woningen aanwezig. Deze bestaande woningen zijn dan ook maatgevend voor de kinderboerderij. Aangenomen mag worden dat ter plaatse van de nieuwe woningen van Amarant sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Ook zal de kinderboerderij niet belemmerd worden in de planologische mogelijkheden aangezien dichterbij gelegen woningen maatgevend zijn.
Heistraat 9
Ter plaatse van Heistraat 9 worden zowel zoogkoeien, jongvee, vleeskalveren, vleesstieren, schapen als paarden en pony's gehouden. De afstand tot aan het plangebied bedraagt circa 445 meter. Er wordt voldaan aan alle in het stappenplan genoemde afstanden. Als gevolg van stap 3 (geur) kan het volgende worden geconcludeerd: voor paarden, jongvee en zoogkoeien zijn geen geuremissiefactoren van toepassing. Hiervoor gelden dan ook vaste afstanden. Er dient derhalve minimaal 100 meter aangehouden te worden tot de woningen. Hieraan wordt voldaan. Als gevolg van vleeskalveren, -stieren en schapen zijn wel geuremissiefactoren van toepassing. De afstand tot het plangebied bedraagt echter 445 meter en daarnaast zijn er reeds andere woningen tussen het veehouderijbedrijf als de nieuwe woningen gesitueerd waardoor het aannemelijk is dat ter plaatse van de nieuwe woningen sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.
De Gezondheidskaart GES (Gezondheidseffectscreening) Geur veehouderij bevestigd dit ook. Op deze kaart zie je de kans op geurhinder door veehouderij in de provincie Noord-Brabant in 2019. Het plangebied is gekwalificeerd als 'vrij matig' en wordt als acceptabel beschouwd. Dit is eveneens het geval voor de rest van de kern Rijsbergen.
Figuur 4.3 Uitsnede GES-kaart (plangebied is rood omlijnd)
Spuitzones van omliggende boomkwekerijen
Naast bovengenoemde gezondsheidsaspecten als gevolg van veehouderijen kunnen ook gezondheidsrisico's ontstaan door gebruik van gewasbeschermingsmiddelen wat veel voorkomt bij boomteelt.
In de vollegronds- en sierteelt ontkomt men niet aan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen tegen schimmels, luizen en andere vormen van ongedierte. Kenmerkend voor de land- en tuinbouw zijn de intensieve teeltsystemen met een relatief hoog gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Bij het spuiten van gewasbeschermingsmiddelen komt drift vrij. Drift is een term die gebruikt wordt voor de spuitvloeistof die tijdens de bespuiting buiten het te behandelen gebied terecht komt als gevolg van wind- en luchtstromen. Drift is hoger bij toepassing in fruitteelt dan bij de akkerbouw en lage bomenteelt, waarbij voornamelijk neerwaarts wordt gespoten.
In relatie tot omliggende gronden heeft de planlocatie derhalve mogelijk te maken met spuitzones. Bij het wijzigingen van bestemmingen naar woondoeleinden dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening te worden getoetst aan de eisen voor een goed en veilig woon- en leefklimaat op de te wijzigen locatie. De VNGpublicatie geeft voor boomteeltbedrijven een richtafstand van 30 meter. De minimale afstand tussen boomgaarden en nabijgelegen gevoelige objecten is echter niet wettelijk vastgelegd.
Door het ontbreken van wetgeving is, op basis van jurisprudentie van de Raad van State, een vuistregel ontstaan die aangeeft dat een afstand van 50 meter tussen agrarische bedrijven, waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt en gevoelige functies, niet onredelijk is. Volgens vaste rechtspraak kan gemotiveerd worden afgeweken van de afstand van 50 meter, mits hieraan een goede onderbouwing ten grondslag ligt. Daarnaast kan het zijn dat gepaste maatregelen genomen moeten worden om drift te voorkomen of overdrachtsmaatregelen zoals bijvoorbeeld een dichte haag.
Beoordeling
Binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Zundert' is uitsluitend ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch - Agrarische bedrijf' met de aanduiding 'bomenteelt' een boomteeltbedrijf toegestaan. Binnen de afstand van 50 meter rondom het plangebied komt deze functieaanduiding niet voor.
Conclusie gezondheidsaspecten
Als gevolg van diverse gezondheidsaspecten kan worden geconcludeerd dat er geen knelpunten aanwezig die een belemmering vormen voor de realisatie van de woningen.
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Daarnaast is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit "niet in betekenende mate" aangetast wordt.
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden (Stb. 2007,141). Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin wordt gereguleerd hoe moet worden omgegaan met overschrijdingen op het gebied van de luchtkwaliteit.
Het NSL houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen binnen de voorwaarden van het NSL behoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden die gelden voor luchtkwaliteit. Ook projecten die 'Niet in betekende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit behoeven niet te worden getoetst aan deze grenswaarden. Hieronder vallen onder andere woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen.
Een plan is NIBM als het een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 en NO2.
Beoordeling
Binnen voorliggend plangebied worden minder dan 1.500 woningen mogelijk gemaakt. Volledigheidshalve is met behulp van de NIBM-tool onderzocht of sprake is van een bijdrage aan de luchtverontreiniging.
Voor het bepalen van de verkeersgeneratie wordt uitgegaan van de maximale kencijfers conform de CROW-publicatie 381. Hiermee wordt een worst-case scenario in beeld gebracht.
De verkeersgeneratie binnen het plangebied wordt met name bepaald door het personeel en in mindere mate door de bewoners en bezoekers. De cliënten hebben namelijk geen beschikking over een motorvoertuig. Voor de te realiseren functies binnen het plangebied heeft de CROW-publicatie echter geen verkeersgeneratiecijfers beschikbaar. Om uit te gaan van een worst-case scenario wordt er voor de verkeersgeneratie uit gegaan van de cijfers behorende bij sociale huurwoningen. Hiermee komt de verkeersgeneratie van het plangebied uit op 356 mvt/etmaal (2,4 verkeersbewegingen x 148 wooneenheden).
Op basis van de bovenstaande gegevens is de NIBM-tool ingevuld voor het jaar 2024.
Tabel 4.2 NIBM-tool worst-case berekening voor de bijdrage extra verkeer op luchtkwaliteit
Er zal niet of nauwelijks sprake zijn van vrachtverkeer. Maar volledigheidshalve is rekening gehouden met 1% om een worst-case scenario inzichtelijk te maken.
Op basis van de NIBM-tool wordt nogmaals bevestigd dat het project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is derhalve niet aan de orde.
Tevens is onderzocht hoeveel extra voertuigbewegingen mogelijk zouden zijn zonder een bijdrage te leveren aan de veslechtering van de luchtkwaliteit. Bij 2079 voertuigbewegingen is pas sprake van nader onderzoek en mogelijk een negatieve bijdrage aan de luchtkwaliteit. Dit aantal zal met onderhavige ontwikkeling niet gehaald worden.
Blootstelling
Daarnaast dient de blootstelling aan luchtverontreiniging (lokale luchtkwaliteit) ook in beeld te worden gebracht en te worden getoetst aan de hierbij gestelde eisen. Hieruit kan worden afgeleid of ter plaatse sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van de luchtkwaliteit.
Om inzicht te krijgen in de actuele of berekende luchtkwaliteit ter plaatse kan gebruikt gemaakt worden van de Atlas leefomgeving. De NSL-monitor laat de berekende waarde zien van de jaren 2020 en 2030. Voor onderhavige locatie liggen de rekenpunten in de NSL-monitor erg ver weg van de locatie (blauwe bolletjes in figuur 4.4). De luchtkwaliteit ter plaatse van deze rekenpunten voldoet voor zowel 2020 als 2030 aan de gestelde normen.
Figuur 4.4 Uitsnede NSL-monitoringstool (plangebied is blauw omlijnd)
Conclusie
Uit bovenstaande beoordeling blijkt dat de bijdrage van de bestemmingswijziging "niet in betekende mate" is en derhalve geen nader onderzoek benodigd is. Tevens kan geconcludeerd worden dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit.
Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie, of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:
Vervoer van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden over spoor, weg, water en door buisleidingen. Daarnaast kunnen inrichtingen gevaarlijke stoffen opslaan. Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's voor personen ten gevolge van het gebruik van infrastructuur of het uitvoeren van activiteiten waarbij het voornamelijk gaat om de gevaren die de directe omgeving loopt, als eer iets mis gaat bij de productie, de behandeling en/of het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Figuur 4.6 Risicokaart Nederland (plangebied is rood omlijnd)
Beoordeling
Met behulp van de risicokaart (figuur 4.6) zijn de risicobronnen in de omgeving van het plangebied inzichtelijk gemaakt.
Inrichtingen
De dichtstbijzijnde inrichting waarbij sprake is van gevaarlijke stoffen ligt op een afstand van circa 1,4 km.
Dit zijn uitsluitend inrichtingen die vallen onder het activiteitenbesluit en zijn geen BEVI-inrichtingen. De risicoafstand vanuit het activiteitenbesluit bedraagt maximaal 25 meter. De inrichtingen zijn dan ook niet van invloed op voorliggende ontwikkeling of vice versa.
Buisleidingen
Ten zuiden van Rijsbergen liggen diverse buisleidingen. De afstand tot deze leidingenstraat bedraagt circa 1,6 km. Ook aan de oostzijde van de kern Rijsbergen is een buisleiding aanwezig. Deze ligt op een afstand van circa 1,8 km.
Het zijn verschillende buisleidingen van verschillend formaat en werkdruk. Op basis van de diameter en werkdruk kan bepaald worden wat de invloedsgebieden zijn. Het grootste invloedsgebied (1% letaliteitsgrens) bedraagt 430 meter.
Het plangebied ligt dan ook meer dan voldoende afstand.
Transportroute verkeer
De rijkswegen A58 als de A16 zijn beide transportroutes waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Als gevolg van de stofcategorie GT4 (toxisch gas, categorie 4) bedraagt het invloedsgebied 4 km. De afstand tot aan het plangebied bedraagt circa 3,8 km.
Omdat de locatie is gelegen binnen het invloedsgebied is een beperkte verantwoording van het groepsrisico nodig.
Conclusie
Zoals hiervoor omschreven is, is een beperkte verantwoording van het groepsrisico nodig. Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van de standaard verantwoording en advies van respectievelijk de gemeente en brandweer. Deze zijn als Bijlage 8 en Bijlage 9 toegevoegd aan voorliggend bestemmingsplan.
Bij de verdere uitwerking en vergunningverlening van de plannen dient aandacht te zijn voor de bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen in het plangebied.
Bereikbaarheid
Bluswatervoorzieningen
Uit de meest actuele gegevens blijkt dat de bestaande bluswatervoorzieningen in de nabijheid van het plangebied niet toereikend zijn voor de nieuwe situatie. Er wordt geadviseerd de bluswatervoorzieningen in dit plangebied af te stemmen op de gestelde eisen en de mogelijkheden te onderzoeken in overleg met Brabant Water.
Beide aspecten komen bij de vergunningverlening aan de orde.
Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water een sturende factor in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunne ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Goede afstemming tussen beide is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals wateroverlast, slechte waterkwaliteit en verdroging te voorkomen. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen dan ook verplicht.
Beleid Waterschap Brabantse Delta
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente Zundert. Het beleid van het waterschap is opgenomen in het 'Waterbeheerprogramma 2022-2027', welke is vastgesteld op 1 december 2021. De 'Keur Waterschap Brabantse Delta 2015' bevat vervolgens regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van het oppervlaktewater en grondwater.
De drie Brabantse waterschappen (Aa en maas, De Dommel en Brabantse Delta) hanteren sinds 1 maart 2015 dezelfde uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'beleidsregel Hydrologische uitgangspunten voor afvoeren van hemelwater'. Bij toename en afkoppeling van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat de plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Bij een toename van het verhard oppervlak van meer dan 500 m2 is er vanuit het waterschap een compensatieverplichting. Tot 500 m2 is de gemeente het bevoegd gezag.
Waterbeleid gemeente Zundert
De gemeente Zundert zorgt ervoor dat het huishoudelijk afvalwater veilig wordt ingezameld en afgevoerd naar de zuivering. Ook zorgt de gemeente voor het regenwater en het grondwater in de gemeente. Doordat het klimaat verandert komen meer extremen voor in het weer dan vroeger: heftigere buien en langere perioden van droogte. Er zijn daarom extra maatregelen in het riool en in het hele watersysteem nodig om te zorgen dat er niet teveel schade wordt veroorzaakt.
Om meer aansluiting te vinden bij aanpalende beleidsplannen heeft de gemeente recent een Wateren rioleringsplan (WRP) opgesteld. Samen met gebiedspartners wil de gemeente zorgdragen voor een vooruitstrevend en robuust watersysteem. Er worden eisen gesteld aan nieuwe rioolaansluitingen en er wordt een aanvullende eis gesteld aan de berging van hemelwater. Bij nieuwe projecten is een waterberging van 40 mm regenwater op eigen terrein benodigd. Dit wordt berekend op basis van het totaal aangebracht nieuw verhard oppervlak (in m²). Daar waar technisch mogelijk is, moet het overige regenwater oppervlakkig worden afgevoerd.
Waterparagraaf
Ten behoeve van de watertoets is door Econsultancy een waterparagraaf opgesteld waarin de effecten van voorliggend planvoornemen aan bod komen. De volledige waterparagraaf is als Bijlage 10 aan het bestemmingsplan toegevoegd. Hieronder zijn enkel de meest relevante aspecten opgenomen.
Waterbergingsopgave
Op basis van het toekomstig verhard oppervlak en de toename hierin bedraagt de bergingseis voor de planlocatie in totaal circa 1.500 m3, zie tabel 4.3.
Verharding | Oppervlak (m2) | Compensatie (mm) | Waterberging (m3) |
Toename | ± 18.120 | 60 | 1.087 |
Bestaand | ± 10.315 | 40 | 413 |
Totaal | 1.500 |
Tabel 4.3 Waterbergingsopgave
Hemelwatervoorziening
Het plan voorziet in de mogelijkheid tot de aanleg van een aantal 'groene' bovengrondse voorzieningen. Een bovengrondse hemelwatervoorziening, of te wel een wadi, is een voorziening waarbij het hemelwater, bij voorkeur oppervlakkig en zichtbaar, wordt getransporteerd naar een laagte waar het vervolgens kan infiltreren in de bodem. Daar waar dit niet mogelijk blijkt zal afvoer verbuisd moeten plaatsvinden. Een dergelijke voorziening is controleerbaar en beheersbaar en kan tevens een zuiverende werking hebben.
Om inzicht te krijgen in het ruimtebeslag zijn de voorzieningen indicatief uitgewerkt. De situering van de wadi's is weergegeven in figuur 4.7. In tabel 4.4 is per wadi de berekening van de beschikbare waterberging opgenomen. De bergingscapaciteit (inhoud, m3) is berekend op basis van de formule van de afgeknotte piramide waarbij uitgegaan is van een volledige vulling tot aan maaiveld.
Wadi A is gelegen op de grens met het woningbouwplan ten oosten van de beoogde ontwikkeling. Bij de berekening van de waterbergingsopgave is er vanuit gegaan dat de waterbergingscapaciteit in wadi A voor de helft beschikbaar komt voor onderhavig plan.
Figuur 4.7 Situering wadi's
Tabel 4.4 Kengetallen en bergingscapaciteit wadi's
De waterbergingscapaciteit kan eventueel worden vergroot door meer wadi's aan te leggen of de reeds voorziene wadi's te vergroten dan wel dieper te maken. Als ondergrens voor het berekenen van de beschikbare waterberging wordt uitgegaan van de GHG. Deze is op basis van de beschikbare gegevens ingeschat op 7,3m +NAP. In hoeverre de wadi's zonder verlies van berging dieper kunnen worden aangelegd zal nader onderzocht moeten worden. Dit kan door middel van het opzetten van een grondwatermeetnet en het tijdelijk monitoren van de grondwaterstand. Daarnaast zal ook het toekomstig maaiveldniveau bepalend zijn voor de maximale diepte van de wadi's. Tevens zal bij dit planvoornemen ook de veiligheid bepalend zijn voor de maximale diepte dan wel het maximale waterniveau.
Het restant van de waterbergingsopgave, 490 m3, kan eventueel geborgen worden in een ondergrondse voorziening. Afhankelijk van het type voorziening en de belastbaarheid hebben ondergrondse systemen een bepaalde gronddekking nodig. De GHG en de benodigde gronddekking zijn bepalend of een ondergrondse bergingsvoorziening zonder verlies van berging kan worden aangelegd.
Conclusie
Op basis van de randvoorwaarden en uitgangspunten in de ontwikkeling in zowel ruimte als tijd waterneutraal uit te voeren. Er worden dan ook vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmering verwacht ten aanzien van de ruimtelijke procedure en de uitvoering van het plan.
Bij de verdere uitwerking van het plan (aanvraag bouwvergunningen) zal de exacte invulling en oplossingen uitgewerkt worden. In de planregels van voorliggend bestemmingsplan is gewaarborgd dat voldoende waterberging gerealiseerd moet worden.
Bij de verdere uitwerking zal tevens aandacht geschonken worden aan het gebruik van milieuvriendelijke bouwmaterialen en het achterwege laten van uitlogende bouwmaterialen, zoals lood, koper, zink en zacht PVC. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het water(bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.
Vanuit Europese- en nationale regelgeving dient onderzocht te worden welke effecten de voorgenomen ingreep heeft op beschermde gebied (Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland) en op beschermde flora en fauna.
Om inzicht te krijgen in de aanwezige ecologische waarden is door Eco Assist in november 2021 een quickscan opgesteld. Het onderzoek is toegevoegd als Bijlage 11 bij dit bestemmingsplan. Hieronder worden enkel de conclusie weergegeven.
Beoordeling
Natura 2000
Het plangebied ligt ruim buiten de invloedsfeer van Natura 2000-gebieden. Gezien de afstand en de aard en duur van de werkzaamheden worden negatieve effecten van stikstofuitstoot en depositie op daarvoor gevoelige habitattypen en de leefgebieden van soorten met instandhoudingsdoelstellingen als nihil ingeschat.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
De ingreep vindt niet plaats in het NNN. Daarnaast zijn negatieve effecten op wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN ten gevolge van externe werking uitgesloten. Aantasting van wezenlijke waarden of kenmerken van het NNN is daarmee op voorhand uitgesloten. Nadere toetsing aan de provinciale regels met betrekking tot het NNN is hierdoor niet noodzakelijk.
Bescherming van houtopstanden
De bebouwde kom beschermde houtopstanden is door de gemeente Zundert gelijk getrokken aan de gemeentegrens. Daarmee vallen alle bomen binnen het plangebied niet onder het gedeelte beschermde houopstanden uit de Wet natuurbescherming. Artikel 4.2 van de Wet natuurbescherming is hierdoor niet van toepassing. Wel kunnen er gemeentelijke regels gelden voor het kappen van bomen.
Vogels
Onder de daken van de gebouwen met pannendak zijn mogelijk jaarrond beschermde nesten van de huismus en gierzwaluw aanwezig. Voor huismussen is het groen, zoals de hagen en houtwallen, essentieel voor het functioneren van hun nestplaats. Ransuilen kunnen nestelen en een roestplaats hebben in de houtwal en hagen binnen het plangebied. Bij het slopen van de gebouwen en het verwijderen van de vegetatie gaan deze vaste rust- en verblijfplaatsen verloren als zij aanwezig zijn. Vaste rust- en verblijfplaatsen van de ransuil kunnen worden aangetast bij het verwijderen van de vegetatie. Door de nieuwe inrichting van het plangebied kan daarnaast het functioneel leefgebied van deze vogels zodanig aangetast worden dat het gebied niet langer meer geschikt is voor deze soorten. Kerkuilen en steenuilen hebben mogelijk vaste rust- en verblijfplaatsen in de gebouwen direct grenzend aan het plangebied. Door het oostelijke gedeelte te bebouwen kan het functioneel leefgebied van deze soorten zodanig aangetast worden dat de nestplaats verloren gaat. Dit wordt wettelijk gezien als vernietiging van de vaste rust- en verblijfplaats.
Naast het vernietigen van vaste rust- en verblijfplaatsen kunnen bij de ingreep ransuilen, huismussen en gierzwaluwen worden verstoord, gedood en verwond wanneer deze vaste rust- en verblijfplaatsen hebben in de te slopen gebouwen en te verwijderen vegetatie. Het is daarom noodzakelijk nader onderzoek uit te voeren naar de huismus, gierzwaluw, ransuil, kerkuil en steenuil om overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen. Het is aan te raden dit nader onderzoek voor zover mogelijk uit te voeren conform de richtlijnen uit de kennisdocumenten van BIJ12 voor deze soorten. Voor de ransuil bestaat er geen kennisdocument en kan het beste gewerkt worden volgens een vaker toegepaste methode zoals de monitoringswijze van SOVON.
Wanneer niet buiten het broedseizoen gewerkt kan worden, moet het plangebied voorafgaande aan de werkzaamheden door een deskundige op het gebied van beschermde soorten onderzocht worden op de aanwezigheid van broedgevallen. Ook is het in dat geval aan te raden het afval dat vrijkomt in het plangebied (ruim) voor het broedseizoen te verwijderen, om de kans op broedgevallen binnen het plangebied te beperken. Het is voor de voorgenomen ingreep niet mogelijk ontheffing te verkrijgen voor het verstoren van broedgevallen van vogelsoorten welke van nature broeden in Europa en op natuurlijke wijze in Nederland gekomen zijn.
Vleermuizen
In zowel de gebouwen met pannendak als de schuurtjes kunnen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Bij het slopen van de gebouwen verdwijnen deze verblijfplaatsen mogelijk als ze aanwezig zijn. Ook zijn in het plangebied mogelijk essentiële foerageergebieden en vliegroutes aanwezig welke aangetast kunnen worden door de ingreep. Daarnaast kunnen vleermuizen worden verstoord, verwond en gedood. Dat kan leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming.
Voorafgaand aan de ingreep dient daarom een nader onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd te worden. Het verdient aanbeveling dit aanvullende onderzoek uit te voeren volgens het Vleermuisprotocol 2021 van de Gegevensautoriteit Natuur. Bij gebruikmaking van het vleermuisprotocol wordt een eventuele ontheffingsaanvraag vrijwel zeker in behandeling genomen. Tevens geeft het vleermuisprotocol invulling aan de minimale onderzoeksinspanning voortkomend uit de Wet natuurbescherming.
Marterachtigen
Binnen het plangebied zijn mogelijk vaste rust- en verblijfplaatsen van steemarter, boommarter en kleine marterachtigen aanwezig. Daarnaast kan het plangebied onderdeel uitmaken van het functioneel leefgebied van deze soorten, De ingreep kan leiden tot het verdwijnen van deze verblijfplaatsen en aantasting van het functioneel leefgebied. Daarom is het noodzakelijk nader onderzoek te doen naar deze marterachtigen om overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen.
Amfibiën en vissen
Ten tijde van de uitvoering van de quickscan was nog sprake van een andere begrenzing van het plangebied. Op een later moment is de toegangsweg aan de noordzijde bij het plangebied betrokken. Voor de aanpassing van deze weg over de watergang zal te zijner tijd een separate quickscan plaatsvinden.
De eventuele aanpassing van de weg namelijk pas in een latere fase plaatsvinden. Op het moment dat dit aan de orde is zal onderzoek ten aanzien van flora en fauna in en rondom de watergang plaatsvinden. Omdat de watergang in beheer is bij het waterschap zal dan ook een watervergunning aangevraagd worden.
Aanvullend onderzoek beschermde soorten
Er is nader onderzoek verricht naar de marterachtigen, huismus, gierzwaluw, vleermuizen, steenuil, ransuil en de kerkuil. Het onderzoek naar huismussen, gierzwaluwen, kerkuil, steenuil en ransuil heeft plaatsgevonden in het broedseizoen van 2022. Het vleermuisonderzoek is uitgevoerd in de kraamperiode en paarperiode van 2022. Het nader onderzoek naar marterachtigen heeft meegelopen met de andere onderzoeken, daarnaast heeft monitoring met wildcamera's plaatsgevonden in de voortplantingsperiode van 2022.
De volledige rapportage is als Bijlage 12 bij het bestemmingsplan gevoegd.
Binnen het plangebied zijn geen jaarrond beschermde nesten of andere beschermde functies van het gebied van de gierzwaluw, steenuil, kerkuil of ransuil aangetroffen. Ook kan de aanwezigheid van vaste rust- en verblijfplaatsen en functioneel leefgebied van kleine marterachtigen (wezel, hermelijn en bunzing), steenmarter en boommarter is binnen het plangebied redelijkerwijs worden uitgesloten.
Wel zijn binnen het plangebied aanwezig:
Conclusie
De ingreep heeft geen significant negatief effect op gebieden welke onderdeel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Voor Natura 2000-gebieden is de kans op negatieve effecten nihil. Ook worden bij de ingreep geen bomen gekapt welke vallen onder beschermde houtopstanden uit de Wet natuurbescherming.
Als gevolg van de resultaten uit het nader onderzoek is het opstellen en uitvoeren van een mitgatieplan en een ontheffingsaanvraag in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.
Deze aangetroffen verblijfplaatsen zijn voornamelijk aanwezig in de gebouwen op het centrale gedeelte als ook bij Gouwberg 6. Alvorens deze locaties gesloopt worden zal eerst de nieuwbouw gerealiseerd worden. In de nieuwbouw zullen reeds nieuwe verblijfplaatsen opgenomen worden. Hierdoor wordt het mitigeren van de verblijfplaatsen van de sloop later vereenvoudigd. Daarbij is het wel noodzakelijk dat de verblijfplaatsen aan de randvoorwaarden voldoen die daaraan gesteld worden vanuit de provincie. Daarnaast zal het realiseren van de verblijfplaatsen onder begeleiding van een deskundige op het gebied van broedvogels en vleermuizen uitgevoerd worden. Deze moet toezien op de juiste uitvoering en dit te documenten om de maatregelen tijdens de ontheffingsprocedure aan te kunnen dragen als mitigatie.
Wanneer overgegaan wordt tot sloop van de bestaande gebouwen zal ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd worden.
Aanvullende aandachtspunten
Sinds 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering van kracht. De Wet stikstofreductie en natuurverbetering regels onder meer drie resultaatsverplichtingen voor stikstofreductie: in 2025 moet minimaal 40% van het areaal van de stikstofgevoelige natuur in beschermde Natura 2000-gebieden een gezond stikstofniveau hebben; in 2030 minimaal de helft en in 2035 minimaal 74%.
De berekening van het projecteffect van zowel de aanleg- als de gebruiksfase is verricht met behulp van het programma AERIUS Calculator (versie 2022). In Bijlage 13 is de berekening opgenomen.
Conclusie
Het projecteffect op de Natura 2000-gebieden is zowel in de aanleg- als de gebruiks gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijk projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten.
Archeologie
Op 1 juli 2016 isde Erfgoedwewt in werking getreden. Sindsdien is het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed geregeld door één integrale Erfgoedwet. De omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zal in de nieuwe Omgevingswet worden geregeld, die in 2024 in werking zal treden. Het uitgangspunt is dat de beschermingsniveaus zoals die in de eerdere wetten en regelingen golden, worden gehandhaafd.
In de vigerende bestemmingsplannen is een deel van het plangebied aangeduid met een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Er is in januari 2022 door Antea Group een bureauonderzoek uitgevoerd vanwege de archeologische verwachtingswaarde. Vervolgens is in mei 2022 een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Beide rapportages zijn respectievelijk als Bijlage 14 en Bijlage 15 toegevoegd aan voorliggend bestemmingsplan. Hieronder worden enkel de samenvattingen en conclusies weergegeven.
Bureauonderzoek
Voor het plangebied geldt een brede archeologische verwachting en er kunnen vondsten worden aangetroffen uit het paleolithicum tot en met de nieuwe tijd, afhankelijk van de bodemopbouw van het plangebied. Hoewel in de directe omgeving vooral vondsten uit de late ijzertijd en middeleeuwen/nieuwe tijd bekend zijn, is het voorkomen van vondsten uit voorgaande periodes vooraf niet met zekerheid uit te sluiten.
Direct onder het opgebrachte plaggendek kunnen vindplaatsen van voor de late middeleeuwen voorkomen. Vindplaatsen van jagers/verzamelaars worden doorgaans in de podzolbodem verwacht (E- en B horizont). Sporen van vindplaatsen van sedentaire bewoning zijn doorgaans in de top van de C horizont aanwezig, en dagzomen soms in de B- of BC-horizont. Vanaf de bouwvoor (tussen 30-40 cm beneden maaiveld) voor losse vondsten uit de late middeleeuwen en nieuwe tijd.
Het zuidoostelijk deel van het plangebied (Gouwberg) is door Antea Group in 2016 en 2021 middels bureau en booronderzoeken al onderzocht. In een deel van het in 2016 onderzochte gebied is in 4 boringen een BC horizont aangetroffen. Dit gebied heeft overlap met de huidige planlocatie. Mogelijk lag dit deel van oorsprong lager en is er esgrond overheen gelegd voor agrarische doeleinden. Hier kunnen dieper gelegen bodemhorizonten nog wel aanwezig zijn. Hoewel destijds is aanbevolen om hier geen nader onderzoek uit te voeren, is aanvullend onderzoek, met oog op de huidige werkzaamheden wel op zijn plaats. Voor het in 2021 onderzochte gebied, dient op basis van het booronderzoek deels een archeologisch proefsleuvenonderzoek te worden uitgevoerd.
Inventariserend veldonderzoek d.m.v. boringen
In het gehele plangebied is sprake van bodemopbouw in dekzand, zijnde matig fijn, zwak siltig zand. Verder is bij zeven boringen sprake van een AC-menglaag tussen de bouwvoor en de C-horizont. In de overige elf boringen is sprake van een bouwvoor\A-horizont direct op het uitgangsmateriaal van de C-horizont. De top van de C-horizont varieert van 7,88 m + NAP bij boring 20 tot 6,19 m + NAP bij boring 3. Twee boringen zijn gestaakt (8 en 17).
In alle gevallen zijn er geen intacte horizonten van de oorspronkelijke podzol aangetroffen en kan gesteld worden dat een archeologische vlak ter plaatse van de oorspronkelijke top van de C-Horizont niet intact aanwezig kan zijn.
Afbeelding 4.8 Locatie boringen en aanbevelingen overige plandelen (bestemmingsplangebied ter hoogte van 't Hofke is nadien aangepast)
Op grond van de bodemopbouw is overal sprake van verploegde bodems. Bij de boringen waarbij sprake is van een gemengde tussenlaag (AC-horizont) beschouwen we de oorspronkelijke top van de C-horizont als verstoord en wordt de kans op het aantreffen van intacte archeologische sporenals zeer klein ingeschat. Op plaatsen waar de A-horizont direct en meestal scherp op de C-horizont ligt is de top van het uitgangsmateriaal (het dekzand van de C-horizont) ongetwijfeld ook opgenomen in de A-horizont. Het plangebied loopt af richting de Gouwbergse Leij. Er is door de inrichting met de bestaande bebouwing en overige inrichting geen sprake meer van intacte bodems.
In het plangebied Amarant Leijakker Rijsbergen is overal een slecht intacte bodemopbouw aangetroffen. De kans op de aanwezigheid van intacte archeologische vindplaats wordt laag ingeschat.
Op basis van het archeologisch onderzoek heeft de gemeente Zundert een selectiebesluit genomen. De delen waar boorpunten zijn afgebeeld in afbeelding 4.8 zijn vrijgegeven. De aanbeveling voor vervolgonderzoek (bruine vlak en roze vlak uit afbeelding 4.8) dienen nog nader onderzocht te worden. In het bestemmingsplan is hier dan ook een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' aan toegekend. Toetsing van verder onderzoek vindt plaats bij de vergunningverlening.
Cultuurhistorie
Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van de Provincie Noord-Brabant is te concluderen dat er in of direct nabij het plangebied geen sprake is van monumentale gebouwen. De Laguitensebaan is wel aangeduid als historische geografie met redelijk hoge waarde. Het plangebied sluit in het zuiden aan op de Laguitensebaan, de weg zelf zal intact blijven en de historische waarde zal dan ook niet worden aangetast.
Figuur 4.9 Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Provincie Noord-Brabant (plangebied is blauw omlijnd)
Conclusie
Op basis van bovenstaande en uitgevoerde archeologische onderzoeken dient de locatie ten behoeve van de nieuwe uitbreiding nog nader onderzocht te worden middels proefsleuven met een dekking tussen 5 en 7,5%. Daarnaast is nog nader onderzoek noodzakelijk in het westelijke deel van de woningen aan de Gouwberg. Aan deze gronden is de dubbelbestemming 'waarde - Archeologie' toegekend. Toetsing van verder onderzoek vindt plaats bij de vergunningverlening.
Het overige gedeelte van het plangebied kan archeologisch worden vrijgegeven.
Ten aanzien van cultuurhistorie zijn er geen waardevolle elementen aanwezig.
Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Er zijn drie onafhankelijke aanvliegroutes die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Bepalend hierbij is de activiteit (of zijn de activiteiten) waarop het plan of besluit betrekking heeft. Het betreft de volgende drie stappen:
Beoordeling
De activiteit die met het onderhavige bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is de sloop en nieuwbouw van bestaande gebouwen en uitbreiding van de centrumlocatie de Leijakker. Hiermee worden bestaande gebouwen binnen het plangebied gesloopt en vervangen door nieuwbouw en worden zorgeenheden en een gebouw voor dagbesteding toegevoegd aan het gebied. Deze activiteit valt binnen onderdeel D (D11.2 de aanleg, wijziging of uitbreiding van en stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen). Er is geen definitie gegeven voor een 'stedelijk ontwikkelingsproject'.
Deze activiteit blijft ruimschoots onder de drempelwaarde:
De drempelwaarde in het Besluit m.e.r. zijn indicatieve waarden. Dit betekent dat het bevoegd gezag dient na te gaan of de beoogde activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben. Dit kan middels een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Op grond van de steppen 2 en 3 is geen directe aanleiding voor een m.e.r.-plicht.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
In een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden beoordeeld of de activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben. Hiervoor is een aanmeldnotitie m.e.r. opgesteld. Deze is als Bijlage 16 toegevoegd aan het bestemmingsplan.
Hieruit blijkt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van het project die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatsen. Er is dan ook geen sprake van een m.e.r.-plicht.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de aanwezige en toekomstige waarden en karakteristieken van het plangebied. De voorgenomen ontwikkelingen, dienen - voor zover ruimtelijk relevant en mogelijk - juridisch vertaald te worden. Het aangewezen planologische instrument hiervoor is het bestemmingsplan. In navolgende paragrafen komt de juridische planbeschrijving aan bod, waarbij allereerst de hoofdopzet van het bestemmingsplan wordt beschreven en daarna de inleidende regels en de bestemmingsregels aan bod komen.
Een bestemmingsplan bestaat uit planregels en de verbeelding, vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De planregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het plangebied en de omliggende gebieden.
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken, te weten:
Deze volgorde is gebaseerd op de indeling zoals deze is voorgeschreven in de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012).
In het eerste hoofdstuk ('Inleidende regels') worden de in het bestemmingsplan voorkomende begrippen beschreven, die voor de leesbaarheid en de uitleg van het plan van belang zijn. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Daarnaast staat in dit hoofdstuk de wijze van meten, die aangeeft hoe oppervlakte, hoogte en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
In het daaropvolgende hoofdstuk ('Bestemmingsregels') wordt ingegaan op de bestemming en het gebruik (zie paragraaf 5.3). Daarna volgt het hoofdstuk ('Algemene regels') waar wordt ingegaan op de algemene regels, zoals algemene ontheffingsregels, algemene wijzigingsregels en procedureregels die op vrijwel alle bestemmingen van toepassing zijn. Hoofdstuk 4 ('Overgangs- en slotregels') gaat in op het overgangsrecht voor bestaand gebruik en bouwwerken en de citeertitel van het plan, zoals die overgenomen moeten worden uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
In de planregels zijn de bestemmingen opgenomen. In deze paragraaf volgt een toelichting op de in dit bestemmingsplan voorkomende bestemmingen.
De bestemming 'Groen' is bestemd voor plantsoenen, groenstroken en overige aanplanten binnen het plangebied. Binnen de bestemming groen zijn fiets- en wandelpaden maar ook water-, nuts- en speelvoorzieningen toegestaan. Parkeren is binnen deze bestemming ook toegestaan wanneer daar behoefte aan is.
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen en de bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groenvoorzieningen, water, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en verharding. Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd in het bouwvlak. Het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven.
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie voornamelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen, waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen met bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor watergangen, waterberging, retentievoorzieningen, waterhuishouding. Daarnaast zijn bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groenvoorzieningen toegestaan. Er zijn binnen deze bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan die ten dienste staan van deze bestemming met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 2 meter bedraagt.
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor de woningen in het plangebied met bijbehorende gebouwen en bouwwerken, erven, tuinen, parkeervoorzieningen en verhardingen. Ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning' zijn uitsluitend zorgwoningen toegestaan, zoals bedoeld in artikel 1.85. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak met dien verstande dat het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven. De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte word aangeduid met de aanduidingen 'maximale goothoogte (m)' en 'maximale bouwhoogte (m)'. Het maximaal aantal toegestane wooneenheden wordt aangegeven met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'.
Artikel 8 Waarde - Archeologie 2
Ter bescherming van mogelijke archeologische resten is de dubbelbestemming 'waarde - archeologie 2' opgenomen. Alvorens grondroerende activiteiten te mogen verrichten met een oppervlakte van meer dan 100 m2 en dieper dan 30 cm-mv dient een aanvullend archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Artikel 9 Waterstaat - Waterlopen
Dit is een zone van 5 meter langs (primaire) waterlopen. Deze zone is aangewezen voor het behoud/herstel en beheer van de waterloop. Ook binnen deze zone mag, indien het Waterschapsbestuur positief is, alsnog een omgevingsvergunning worden verleend voor het realiseren van bebouwing binnen deze strook.
In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie (Grexwet) opgenomen. Centrale doelstelling van de Grexwet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijke kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen.
In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of afwijkingsbesluit. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:
Een exploitatieplan is enkel noodzakelijk als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is. Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is.
Conclusie
Ten behoeve van dit plan is een anterieure overeenkomst gesloten met initiatiefnemer. In deze overeenkomst is het kostenverhaal opgenomen. Omdat het kostenverhaal anderzins verzekerd is, is het opstellen van een exploitatieplan in dit geval niet noodzakelijk.
In artikel 3.1.1 van het Bro is vastgelegd dat tijdens de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg moet worden gepleegd met instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Daarbij zijn met name genoemd het waterschappen en diensten van provincie en Rijk. Ten aanzien van bekendmaking van het plan is artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Voorts is in artikel 3.1.6 van het Bro bepaald dat de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg in de toelichting van het plan moeten worden beschreven.
Participatie / Omgevingsdialoog
Participatie wordt een belangrijke pijler onder de toekomstige Omgevingswet. Derden (waaronder omwonenden) moeten in een vroegtijdig stadium worden betrokken bij de voorbereiding van beleids- en besluitvorming. Van belang is dat de buurt betrokken wordt bij het planvoornemen. Als initiatiefnemer moet kennis worden genomen van eventuele bezwaren, wensen en belangen van omwonenden.
Op 14 juni 2022 heeft in het dorpshuis van De Leijakker een informatieavond gehouden waarvoor ruim 61 adressen in de directe omgeving zijn uitgenodigd. Tijdens deze avond zijn de plannen toegelicht en vragen beantwoord. Het verslag van deze avond is als Bijlage 17 aan het bestemmingsplan toegevoegd.
Als gevolg van ingekomen reacties is het plan op de volgende onderdelen aangepast:
Locatie behandel- en kantoorgebouw Langenakker:
Het beoogde pand is naar achteren verplaatst. In de bestaande situatie bedraagt de afstand tussen het gebouw van Amarant en de woningen aan de Langenakker 26 meter. Op basis van de tekeningen tijdens de informatieavond bedroeg deze afstand 30 meter. In het nu voorliggende bestemmingsplan bedraagt deze afstand 41 meter.
De ruimte die is ontstaan door het naar achteren verplaatsen van het gebouw wordt ingevuld met een grote parkeerplaats welke ingepast wordt tussen de bestaande bomen. Tevens wordt de parkeerplaats groen ingericht.
Hoogte behandel- en kantoorgebouw Langenakker:
De hoogte van het behandel- en kantoorgebouw wordt trapsgewijs verhoogd van zuid naar noord. Aan de zijde Langenakker mag het gebouw maximaal 8 meter bedragen. Op basis van de bestaande situatie mag dit maximaal 6 meter bedragen. In de versie tijdens de informatieavond bedroeg de bouwhoogte aan deze zijde maximaal 10 meter en is derhalve verlaagd naar 8 meter in het nu voorliggende bestemmingsplan. Het middengebied kent vervolgens een maximale bouwhoogte van 10 meter en het gedeelte aan het nieuwe centrale plein krijgt een maximale bouwhoogte van 13 meter.
Woongebouw op dierenweide achter 't Hofke
Vanwege de vele bezwaren is door Amarant onderzocht of de realisatie van een kleinschaliger woongebouw mogelijk is. Vanwege het ontbreken van draagvlak voor een kleinschaliger woongebouw is er voor gekozen het gehele woongebouw op deze locatie te laten vervallen. Het plangebied is daarom ook aangepast. De dierenweide blijft daarmee behouden.
In 2023 is opnieuw een informatieavond gehouden worden. Deze informatieavond vond plaats gedurende de 6 weken ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan.
Vooroverleg
Het conceptontwerpbestemmingsplan is, ten behoeve van het vooroverleg, gestuurd naar de vooroverlegpartners. De volgende vooroverlegreacties zijn ontvangen:
De vooroverlegreacties zijn als Bijlage 18 toegevoegd aan het bestemmingsplan.
Zienswijzen
Na het wettelijk vooroverleg wordt dit bestemmingsplan gedurende zes weken ter visie gelegd als ontwerpbestemmingsplan. Binnen deze termijn is eenieder in de gelegenheid om zienswijzen op het plan in te dienen. De zienswijzen zijn samengevat en van commentaar voorzien. De Nota van Zienswijze is als Bijlage 19 aan het bestemmingsplan toegevoegd.
Tijdens de terinzagelegging van zes weken is iedereen de mogelijkheid geboden om zowel schriftelijk als mondeling een zienswijze naar voren te brengen. Er zijn in totaal 2 zienswijze ingediend.
Naar aanleiding van één zienswijze zijn gesprekken gevoerd met de indiener. Naar aanleiding hiervan zijn onderlinge afspraken gemaakt en is een aanpassing in het plan doorgevoerd door een groenstrook aan te brengen aan de noordzijde van de nieuw te realiseren woningen. Vervolgens heeft de indiener schriftelijk te kennen gegeven zijn zienswijze vervolgens in te trekken.
De tweede indiener betrof de Provincie Noord-Brabant. Naar aanleiding hiervan is het bestemmingsplan in paragraaf 3.2 van de toelichting aangepast.
Beroep
Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.